PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen
This full text is a publisher's version.
For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/14547
Please be advised that this information was generated on 2014-11-11 and may be subject to change.
Behoud en vervreemding van gemeentelijk kunstbezit Ju rid isch e asp ecten van cu ltu u rb eh o u d
Vorig ja a r heeft de Hilversumse M ondriaan-affaire de kranten gehaald, wat uit juridisch oogpunt niet veel zegt, m aar deze heeft ook geleid tot een schorsings-KB van 17 ju n i 1987, en een kort geding met betrekking tot dit schorsingsbesluit bij de president van de rechtbank te s-Gravenhage d.d. 14 ju li 1987 (KB 1987, nr. 315). Het KB schorste het besluit van de ge meenteraad van Hilversum om het schilderij ‘Compositie met twee lijnen te koop aan te bieden op de bu itenlandse markt. Het kort geding strekte tot buitenwerkingstelling van het schorsingsbesluit, een vordering die door de president werd afgewezen. Zoals u zu lt weten is de affaire inmiddels met een sisser afgelopen en is het schilderij voor Nederland behouden gebleven. J
’
O* £ ^ o
^ ^ ^ w
O
De Mondriaan-affaire biedt een goed aan k n o p in g sp u n t voor enige b e sc h o u w in g e n over juridische vraagstukken die k u n n e n rijzen inzake bescherm ing, vervreem ding of aantasting van cultuur g o ed eren door of met m edew erking van, of zelfs tegen de w ens van g e m e e n te b e stu re n . Het zal duidelijk zijn dat g e m e e n te b e s tu re n bij deze problem atiek te m aken krijgen of k u n n e n krijgen met een nogal ingew ikkeld co m p lex van juridische voorschriften, zelfs als men deze problem atiek voornamelijk b ep e rk t tot ro e re n d e cul tuurgoederen, zoals ik hier zal doen. De M on u m en ten w et en g e meentelijke m o n u m e n te n v e ro rd e n in g e n blijven dus buiten beschouw ing. O ok zal ik geen licht laten schijnen over de typisch financiële en fiscale aspecten van de problem atiek van het cultuurbehoud. De aandacht wordt met nam e gericht op vier kwesties: 1. de Wet b e h o u d cultuurbezit; 2. de vraag of er gem eentelijke v e ro rd e n in g e n op het terrein van het (ro e re n d ) cultuurbezit mogelijk zijn; 3. de problem atiek van het auteursrecht; 4. de problem atiek van schenkingen en legaten.
1. De Wet behoud cultuurbezit (Wet van 1 feb ru a ri 1984, Stb. 49) Volgens de considerans van deze wet beoogt zij het b e h o u d van het N ederlands cultuurbezit te b e v o rd e re n d o o r het vaststellen van bepalingen die de mogelijkheid o p e n e n te voorkom en dat voor w e rp e n van bijzondere cultuurhistorische of w ete n sch a p p e lijk e b etek en is teloor gaan voor het N ederlands cultuurbezit. De wet is ero p gericht b ep aald e v o o rw erp en of verzam elingen binnen Ne derland te houden. In tegenstelling tot wat wel w ordt gedacht, heeft de wet niet slechts betrekking op bezit van particulieren, doch ook op bezit van p u b liek rech telijk e re c h ts p e rs o n e n zoals rijk, provincies, ge-
66
m e e n ten en rijksuniversiteiten. Uit de m em orie van toelichting blijkt e c h te r dat o v e rh e id sb e z it bij v o o rk e u r niet o p de lijst w aarover zo dadelijk - zal w o rd e n geplaatst. De regering m e e n d e dat men van de overheid en de d aaro nd er ressorterende musea in het algem een zal m ogen verw achten dat zij v o ld o en d e v eran tw o o r d elijk h eid sb esef h e b b e n om de verdw ijning van eigen werkelijk belangrijk kunstbezit tegen te gaan. Men kan zich natuurlijk afvragen of de overheid in het algem een meer ‘g e v o e l’ heeft voor kunst dan particulieren (ik v erm o ed van niet), maar de bedoeling van de w etgever is in ieder geval d u i delijk: in beginsel w ordt de w et alleen to e g e p ast op particulier cultuurbezit. Dit cultuurbezit nu kan d o o r de minister op een lijst w o rd e n g e plaatst, als gevolg waarvan een aantal bepalingen van de wet op dit cultuurbezit van toepassing w orden. De belangrijkste van deze bepalingen is artikel 7 dat een verbod van vervreem ding, bezwaring, e.d. inhoudt, alsook een verplaatsingsverbod. Tevens kent de wet een bepaalde vorm van aankoopplicht door de staat. Verdere details laat ik hier nu buiten beschouw ing. Op het eerste gezicht zou men k u n n en m enen dat de wet voor g e m e e n te b e stu ren van weinig belang is. Zij handelt immers over ministeriële b ev o eg dh ed en . Toch kan de wet bij nadere b e s c h o u wing voor g e m e e n te n van belang zijn. Is immers gemeentelijk cultuurbezit op de lijst geplaatst, dan zal, indien de g em e e n te het bezit aan een niet-ingezetene zou willen v erk o p en , de staat in b e ginsel tot aan k o o p g e h o u d e n zijn. G em een teb estu ren k u n n e n er aldus belang bij h e b b e n gem eentelijk cultuurbezit o n d e r de w e r king van de wet te doen brengen. Dat dit belang kan bestaan, illustreert de Mondriaan-affaire. Het schilderij in kw estie was niet op de lijst geplaatst. De g e m e e n te was dus vrij het te v erk o p en . De Kroon stak daar ech ter een stokje voor d o o r het besluit tot v erk o o p te schorsen. Enerzijds kon de g e m eente dien teng ev olge niet verk op en , anderzijds b e sto n d er, in tegenstelling tot het regime van de Wet b e h o u d cultuurbezit, geen aankoopplicht voor de staat, o n d an k s het feit de de minister van WVC van oordeel was dat het voldeed aan de criteria van de Wet b e h o u d cultuurbezit.
2. De gem eentelijke verordeningsbevoegdheid Zoals bekend, is de gem eenteraad bevoegd b epaalde voorschriften te geven inzake de uitoefening d o o r particulieren van privaat rechtelijke b ev o eg d hed en . Zo k e n d e n en k en n en wij m o num entenverordeningen, vero rd enin g en inzake verk o op en gebruik van o n ro eren d e g o e d eren e.d. Er is hier deels sprake van autonom e, deels van m ed eb ew in d svero rd en in gen . De Wet b eh o u d cultuurbezit ver leent de g em een teb estu ren geen b e v o e g d h e d e n op het terrein van
67
cultuurbezit van nationaal of gemeentelijk belang. Ook w ordt geen m e d e b e w in d gevorderd. De vraag is nu of de gem eentelijke w e t gever bevoegd is om op grondslag van artikel 168 g e m e en te w et au ton o om een verordening vast te stellen inzake het b eh o u d van gemeentelijk cultuurbezit. Men zou daarbij k u n n e n d e n k e n aan een uniek schilderij van een verloren gegaan gem eentelijk b o u w w erk of een b o e k e n v e rz a m e lin g inzake de g em een telijk e historie. Bij mijn w eten kom en dergelijke v e ro rd en in g e n tot op h e d e n niet voor en de vraag is of dit soort verord en ing en gew enst is. Daarom gaat het mij nu echter niet. De vraag is vandaag of de raad bevoegd zou zijn v e ro rd en in g e n op dit punt vast te stellen. In ieder geval staat vast dat de gem eenten autonom e verordeningen kennen en kenden, waarbij aan eigenaren en gebruikers van m o n u m en ten b e p e rk e n d e voorschriften w o rd en gesteld. Kan men nu in beginsel niet aann em en dat een gem eenteraad eveneens bevoegd is voor schriften vast te stellen inzake v ervreem ding en verplaatsing van, en wijziging in ro eren d cultuurbezit dat zich o p het gem eentelijk territoir bevindt? Ik ben g en eig d d eze vraag in beginsel b e v e s tigend te b e a n tw o o rd e n , ho ew el het niet altijd duidelijk zal zijn of, en, zo ja, in h oev erre met dergelijke voorschriften het g e m e e n telijk o p e n b a a r belang is gediend, en niet te zeer w ordt g etred en in de bijzondere belan gen der ingezetenen. Veelal zal dit laatste inderdaad het geval zijn, doch er zijn o m stan d ig h ed en denkbaar, waarin het o p e n b a a r gem eentelijk belang duidelijk g ed ie n d is met het b eh o u d van bepaalde v oorw erpen binnen het gemeentelijk te rrito ir.
3. A u te u r s r e c h te lijk e kivesties Artikel 25 van de Auteurswet bepaalt: ‘1. De m aker van een w erk heeft, zelfs nadat hij zijn auteu rsrech t heeft overgedragen, de volgende rechten: a. het recht zich te verzetten tegen de o p e n b a a rm a k in g van het werk onder een andere naam dan de zijne, alsmede tegen het a a n brengen van enige wijziging in de benam ing van het werk, of in de aanduiding van de maker, voor zover deze op of in het werk v o o r komen, dan wel in verband daarm ee openb aar zijn gemaakt; b. het recht zich te v erzetten tegen elke a n d e re wijziging in het werk, tenzij d eze wijziging van zo d an ig e aard is, dat het verzet zou zijn in strijd met de redelijkheid; c. het recht zich te verzetten tegen elke misvorming, verm inking of andere aantasting van het werk, welke nadeel zou k u n n en to e brengen aan de eer of naam van de maker of aan zijn eigen w aarde in deze h o ed an ig h eid .’ Uit het eerste lid van het artikel volgt dat van het o n d e r c g e n o e m d e recht geen afstand kan w orden gedaan.
68
De geciteerde bepaling is o n der om standigheden van groot belang voor de g e m e e n te n in hun cultuurbeleid. Zij kan een rol spelen bij restauraties of afbraak van g e b o u w e n , bij verplaatsing, restauratie of vernietiging van k u n stw erk en , zoals stadverfraaiingen, b e e l den, schilderijen enz. In abstracto is moeilijk te b e p a le n o n d e r w e l ke om stan d ig h ed en een g em e en teb estu u r stuit op de grenzen g e steld d o o r artikel 25 Auteurswet. Ik volsta hier met de beschrijving van enige casusposities, die deels ontleend zijn aan het stan daardw erk Auteursrecht van D.W.F. Verkade en J.H. Spoor (D even ter 1985). In 1972 ging een schilderij van Hans Koetsier, aangebracht op een houten scheidingsw and in een KLM-kantoor teniet, doordat na verwijdering van de scheidingsw and de panelen w aarop de schil dering was aangebracht krom trokken. De panelen w erd e n ver nietigd. Koetsier vroeg schadevergoeding. Het Hof Amsterdam (16 juni 1977, NJ 1978, 218) was van oordeel dat Koetsier zich in b e ginsel kan b e r o e p e n op het recht als vervat in artikel 25, eerste lid, o n d er c, Auteurswet. Vernietiging van een werk houdt volgens het Hof in beginsel een inbreuk in o p artikel 25, eerste lid, o n d e r c. Niet ech ter vallen d a a ro n d e r menselijke h an d elin g e n die een niet beoogd en niet voorzien gevolg in de natuur of in door m en sen h an d en vervaardigde stoffen tew eeg brengen. In casu was d aar van sprake, zodat artikel 25, eerste lid, o n d e r c, niet was g e s c h o n den. Het Hof voegde daar, in het kader van de toetsing aan art. 1401 BW, aan toe dat ‘als regel de m aker van een werk dat uitsluitend bestem d is voor een bepaald voorw erp of een bepaalde omgeving en daaraan stoffelijk en esthetisch is aangepast, (zal) h e b b e n te aanvaarden dat, indien dat voorw erp of die omgeving o p h o u d t te bestaan, het werk dat lot d e e lt’. In een geval van wit oververven van een muurschilderij k e n d e de RB Amsterdam (15.11.1978, AMR 1979, blz. 32) een sch a d ev erg o e ding van ƒ 2.000,- toe, daar het hier ging om een verminking, w aartegen de Auteurswet beoogt te bescherm en. Een recen ter geval sp e e ld e in Breda, w aar een particulier bedrijf (De Stem) een d o o r een k u n sten aar o n tw o rp e n waterpartij liet volstorten met zand en grind. De rechter gelastte de waterpartij te ontdoen van het zand en grind en kende een schadevergoeding van ƒ 5.000,- toe. W eliswaar ging het hier niet om o v e rh eid so p tred en , doch men kan mijns inziens gevoeglijk aan n em en dat ook indien de g em een te zand en grind had do en storten, zij aansprakelijk was gew eest. Een aardige kwestie die ook voor g e m e e n te b e stu re n van belang is, speelt in HR 22.6.1973, NJ 1974, 61. Daar had een stichting (Patri monium) een door haar besteld kunstwerk, een beeld, op een an dere plaats aangebracht dan w aarvoor het - zij het niet krachtens
69
uitdrukkelijk bedin g - b estem d was. W eliswaar gaat de HR in dit geval niet in op art. 25 Auteurswet, maar hij bevestigt het arrest van het Hof dat co n clu d eerd e tot w anprestatie van de zijde van de Stich ting Patrimonium. Uit de v o re n g e n o e m d e casusposities blijkt dat de eigenaar van een kunstw erk te allen tijde rekening zal m oeten h o u d e n met de b e scherming die de Auteurswet de k unstenaar biedt. Toch zal er o n d er om standigheden plaats zijn voor afweging van belangen of een redelijke interpretatie van de b e g r ip p e n wijziging, m isvorm ing, verminking en andere aantasting. O nd er o m standigheden zal de k u n ste n a a r wijziging, verplaatsing of zelfs vernietiging van het kunstwerk m oeten aanvaarden. Ook van het recht gegaran d eerd in artikel 25 Auteurswet kan o n d e r o m stan d ig h ed en misbruik w o rd en gem aakt (vgl. art. 8 Inl. Titel NBW).
4. Schenkingen en legaten Tot besluit verdient de problem atiek van sch en k in g en en legaten aan publiekrechtelijke lichamen de aandacht. Het komt voor dat deze o n d er voorw aarden w orden gedaan. Een b ek en d voorbeeld uit de jurisprudentie biedt het arrest van de HR inzake het Rijsenburgse bos (HR 17-3-1967, NJ 213). In deze casus ging het om een aan de gem eente Driebergen-Rijsenburg g e sch o n k en bos, dat vol gens de bepalingen in de schenkingsakte o n d e r m eer ten eeuw igen dage wandelplaats moest blijven en niet b e b o u w d mocht worden. De gem eente wilde echter wel bouw en, en m een d e dat de erven de schenking niet mochten herroepen. De HR was van oordeel dat de gem eente inderdaad aan de schenkingsvoorw aarden is g eh o u d en o nd anks haar publieke plicht en dat de artt. 1725 en 1726 BW dus van toepassing zijn. De schenking zou dus k u n n en w o rd en herroepen. Daar na h erro ep in g echter toch onteigening mogelijk zou zijn, m eende de HR dat de erven bij herroeping geen belang zouden hebben, indien de gem eente hier een vergoeding zou aanbieden, gelijk aan de onteigeningsw aarde. Hoewel deze casus betrekking had op o n ro e ren d goed, te weten, een bos, kan hij w orden getran spo neerd op schenkingen en legaten van ro eren d e cultuurgoederen. O ok daarbij k u n n en bedingen w o r den gemaakt, bij voorbeeld inzake de plaats w aar de g o ed e ren zich zullen m oeten bevinden, hoe zij m oeten w orden o n d e rh o u d e n enz. Houdt een gem eente zich niet aan de voorw aarden, dan zal h erro e ping van de schenking mogelijk zijn, ook al b ero ep t de g em een te zich op het publiek belang of de publieke plicht. Naar het voorkom t zal in dergelijke situaties aan h e rro e p in g slechts te o n tk o m e n zijn, indien de gem eente aan de schenker een zodanige sch ad ev erg o e ding verschaft dat de laatste geen belang m eer heeft bij de h e rro e ping en er d ientengevolge sprake zou zijn van misbruik van recht.
70
5. Slot In het v o o rg aan d e zijn vier juridische themata die voor g e m e e n te n van belang zijn of k u n n e n zijn bij het beleid inzake het cu ltu u r behoud. Het is duidelijk dat er nog diverse an d ere b e sp ro k e n hadden kunnen worden. Zo roept het huidige vandalisme vragen van aansprakelijkheid voor de bescherm ing en instandhouding van cul tuurbezit o p en is juridisch niet g eh eel duidelijk in h o e v e rre g e m eenten cultuurbezit d ien e n te b e sc h erm e n tegen fysieke in w e r kingen als die van zon, regen, vorst enz. Kortom, er zijn nog vele andere kwesties dan de hiervoor b e sp ro k e n e aan de orde. Wellicht zou de VNG ooit een compacte brochure kunnen (doen) verzorgen, waarin deze en an d ere juridische aspecten van het gem eentelijk beleid inzake het c u ltu u rb eh o u d aan de orde kom en. Misschien zit er zelfs wel e e n dissertatie in.
Stellingen 1. De Wet b e h o u d cultuurbezit dient o n d er o m standigheden to e gepast te w orden op cultuurbezit van de overheid. 2. Misbruik van a u te u rsre c h t is e e n in de jurisp ru den tie te w einig o n tw ik k e ld begrip. 3. B evordering van particulier k un stbezit v erdient de v o o rk e u r boven aan k o o p van kunstw erken door overheden.
71
Mr. S. J. H a r t k a m p
Den Bosch 1866 Tot 1866 bev on d zich - dam es en heren - in de kathedrale basiliek van St. Jan in Den Bosch een renaissance-oxaal (zeg maar versierde galerij voor de kantorij) g e b o u w d door C oenraad van N orenborch en Henrik de Keyser in 16 10, een e e u w na het g e re e d k o m e n van de kathedraal. Het zou laten om schreven w orden als een ‘kunstjuweel van marmer, albast, toefsteen en b r o n s ’ - u ziet dat althans in het taalgebruik de barok inmiddels in hoog aanzien stond - maar toen was het al weg. Den Bosch heeft ’t niet meer. Want in g e n o e m d jaar w erd het verkocht en het is thans te bezich tigen in het Royal Albert and Victoria m useum in Londen. Deze ver k o o p zou het negatief symbool w o rd en van de wijze w aa ro p N eder landers met hun cultureel erfgoed om springen en in het verm aarde artikel in ‘De G id s’ van Victor de Stuers, de k lo k k en lu id er, zo u wilt de alarmbel van de Nederlandse m o nu m entenzorg, fun-geert deze verkoop als d iep tep un t van ons vaderlandse barbarisme, o n b e n u l en kruid en iersg eest; tegelijk ook als journalistiek h o o g tepu nt in de filippica Holland op zijn smalst. Wat dat betreft zou de handelwijze van de 19e eeu w se Bossche regenten het ver s c h o p pen: de verkoop drong zelfs door in de inleiding van Schuurman en J o r d e n s ’ uitgave van de Wet tot b e h o u d van cultuurbezit. En toen Victor de Stuers bij de o p en in g van het toenm alige South Kensington m useum aanwezig was (wat kan een mens zich zelf toch kw ellen) en daar het Bossche Oxaal zag pralen voelde hij zich ‘diep vernederd en was angstig dat men hem zou vragen of hij soms N ed erlan d er w a s ’. Franeker 1896 Voor ik nu in de b e k e n d e bero ep sfo ut van burgem eesters verval en de w apenfeiten in de eigen en de blunders in and ere g em eenten zoek, haast ik mij naar Franeker. Daar staat op 16 d ecem b er 1896 een (m eerderheids)voorstel van b. en w. op de raadsagenda om uit het gemeentelijk kunstbezit de zilveren g lo b e b e k e r te v e rk o p e n . Deze zilveren globe, g escho n ken d o o r dank b are pachters van de stadlanderijen als dank voor het feit dat ze in een slecht jaar geen pacht hadden hoeven betalen, w erd in 1607 vervaardigd en gaf in kunstig g ra v eerw erk n a u w k e u rig w e e r h o e v er in dit to en m alig e universiteitsstadje de geo g rafische kennis van de w ereld reikte. De notulen van die raadsvergadering zijn te aardig om er niet even uit te citeren: Nadat de m eerderheid van het college van b. en w. heeft voorgesteld de b ek er voor ƒ 14.000 te verk o pen , ‘met het oog op den slechten financieelen toestand der G e m e e n te ’ ... ‘w enscht de b u rg e m e e s te r een ig e toelichtingen te g e v e n ’. De beide w e th o u d e rs m aakten de m eerd erh eid uit en spreker de
72
m inderheid. (Het zij som m igen u w er tot troost: die d ro ev e situatie kwam dus toen al voor.) Hij is tegen den verkoop, om dat hij het in strijd acht met een destijds g e n o m e n koninklijk besluit om trent eenzelfde geval in Veere (u ziet, hoe v erd er je in dit o n d e r w e r p duikt, hoe m inder uniek de barbarij van Den Bosch wordt). ‘Spreker vindt het treurig dat de m e rk w a a rd ig h e d e n op die wijze m oeten v erd w ijn en .’ En dan volgt een wat minder principieel argument: ‘De som is toch niet groot g en oeg om deze g em een ten uit den financieelen n o o d te re d d e n ’. Nadat de burgem eester heeft m edegedeeld dat GS m eent dat de opbrengst in staatsschuld belegd moet w orden en niet mag w orden aangew end om schulden mee te betalen, kondigt hij aan het besluit, met verwijzing naar artikel 70 van de g e m e e n te w e t, niet te zullen uitvoeren. Het raadsbesluit w erd bij KB vernietigd: de b e k e r ‘was te re k e n e n onder de voornaam ste voortbrengselen van goud- en zilversmeedkunst’ en de stad was daar o nv o ld oen d e zorgvuldig mee o m g e sprongen.
Schiedam 1979 Zover kw am het niet in Schiedam, in 1979- Het Stedelijk m useum b eh e erd e van o u d sh e r een historische collectie op het gebied van archeologie en stedelijke geschiedenis, m aar richtte zich sinds 1954 daarnaast ook op de b eeld en d e kunst en b o u w d e een collectie m oderne kunst op, b estaande uit COBRA-schilders en geome-tristen, met o.a. werk van Appel, Constant, Corneille, Brandts, Lucebert, Rooskens en Bonies. Bestuursleden van de PvdA in Schiedam stelden de raadsfractie in een notitie voor deze kunstcollectie af te stoten en van het geld een paar wijkcentra in te richten en de PvdA -w ethouder voor stads ontw ikkeling had er wel oren naar. In het kader van o n ze v o o r beelden van spectaculaire vervreem dingen van kunst stelt de Schiedamse casus het minste voor - het feest ging niet d o o r en u kunt nog steeds COBRA-schilders in Schiedam b e w o n d e re n - maar het was niet het minst onschuldige voorval. Ik kom daar nog op terug. Hilversum 1987 A m oreel-gedrag’ en ‘c u ltu u r-b a rb arism e ’ w aren de kwalificaties die ook het g e m e e n te b e stu u r van Hilversum over zich h een kreeg toen het de ‘com positie met tw ee lijnen’ van Mondriaan wilde ver kopen om uit de opbrengst Theater Gooiland te k u n n e n revalideren. Ik kan over dit v o o rb eeld kort zijn: u leest de krant en heb t naar mijn v o o rg an g er geluisterd. Half N ederland sp reek t o p e e n s d e s kundig over ‘d e ’ Mondriaan - inclusief die ouders die zich een
73
halfjaar e e rd er nog afvroegen wat die kleurige vierkanten op de trui van hun dochter te beduiden hadden. De afloop is b ek en d : het schilderij is niet verplaatst en is intussen niet alleen in bezit, m aar ook in eig e n d o m bij het Stedelijk museum. Juridisch is de zaak niet uitgegeten en liep - zoals Kortmann het vanuit zijn discipline terecht form uleerde - met een sisser af. Een budgettaire sisser van een paar miljoen, dat wel.
N uances in de voorbeelden , ku n st wegen De vier voorbeelden, dames en heren, die ik u uit Den Bosch, Franeker, Schiedam en Hilversum haalde, zijn natuurlijk uit te breiden met - naar ik vrees - o ntelbare andere. De m eesten o n zer zullen zich uit de eigen bestuurlijke om geving wel een paar zaken voor de geest k u n n en halen op dit gebied. M omenten van bestuurlijk h and elen of nalaten w aar we mogelijk zelf actief of passief bij b e tro k k e n w aren en w aarvan w e met de kennis en het inzicht van nu zeggen: dat h ad d en ‘z e ’ of ‘w e ’ toen anders moeten doen. Dat kan gaan om een collectie, die verloren ging omdat men het belang er niet van zag, een pand, dat onherstelbaar verminkt werd of een interieurstuk, dat bij een v erb o u w in g te n o n ch alan t w erd behandeld. Sterker w ordt dat gevoel als we eens terug gaan naar o n ze g e boortegrond; daar doen we al snel constateren met minder nuances: ‘Welke idioot heeft het in v re d e sn aam (of erger) in zijn hersens gekregen om ...’ (volgt wat ontbreekt). Maar een sentimental journey is nu eenm aal niet het meest g e schikte m om ent voor g en u an ce erd e belangenafw egingen. Intussen kan het leerzaam zijn om ook even naar de verschillen in de b e sp ro k e n v o o rb e eld en te kijken. In het geval van het oxaal uit de St. Jan - een kunstw erk dat zich m idden in het toenm alige Bossche leven bevond - valt uit de b ro n n en niets anders te c o n cluderen dan dat men er eenv ou d ig w eg niets in zag. Het was tenslotte pas een eeu w na de kerkbouw aangebracht en, zo ging het, volgens een soort last-in-first-out-principe w eg voor wat een Britse gek er voor geven w ou. Van enigerlei afweging was geen sprake. Bij de O sin g a ’s, de H ofstra’s en de H o e k stra ’s, die de g lo b e b e k e r van Franeker trachtten te v erk o p en , lag het al een tikje anders. N ergens blijkt uit het raadsverslag dat ze het geen prachtig k u n s t w erk vonden. Maar het aspect stelden ze kennelijk liever niet aan de orde. Ze h a d d e n geld nodig en - zo fantaseer ik er lustig bij - ‘die b e k e r staat maar ergens in een sta d h u isv e rtre k ’. ‘De w eg en zijn slecht en w e m o eten o n ze reserves in ro e re n d e voorw erpen om zetten in g eld .’ De harde sector, zou d en we nu zeggen, wint het in de raad en het ro eren d e k u n stv o o rw erp w ordt
74
op het nippertje d o o r de rijksgong gered. O p aangeven van de elite, in de persoon van burgem eester mr. W.W. Wiechers Wierdsma. Was er in Den Bosch en Franeker o v erw eg e n d sprake van kortzich tigheid en geldzucht - men w oog het kunstbelang g e w o o n w e g niet mee - in Schiedam was er iets anders aan de hand. Men w oog wel, maar verw ierp nadrukkelijk. In feite w aren de Schiedam se b estu urd ers een stuk flinker dan al die b estu u rd ers in g em eenten waar ook kunst werd opgeofferd, maar waar zich dat besm uikt voltrok. De Schiedammers nam en de moeite zich rekenschap te geven van hun overw egingen. De w e th o u d e r verklaart ronduit ‘w einig te zien in elitaire instellingen w aar het publiek zich kan v erg ap e n aan dingen die ze mooi vinden om dat vele generaties die al mooi vonden of om dat deskundigen dat v in d e n ’ en pleit voor een maatschappelijk relevante ten to o n stellin g als één over w arm te-isolatie in het s te delijk museum. En de PvdA-bestuurders die het plan bedachten roepen uitdagend: ‘Men zal ons nu wel cultuurbarbaren v in d e n .’ Deze k eer zat er g een g eb rek aan visie, maar een kunstpolitiek achter en de ku n stw ereld was des te bozer. Gerrit Komrij voelt als eerste aan dat hier iets anders aan de hand is dan het gangbare knullige om springen met kunstobjecten en sp reek t in de NRC onm iddellijk over ‘een platte populist, die vindt dat Mozart best met de vuilniszak m eem ag om dat gij zelf zo mooi de Internationale op een trekharm onica speelt en om dat zijn kiezers zich toch het meest aan g e tro k k en voelen d o o r Corry en de Rekels’. Hij n o e m d e Schiedam een ‘stad die al vaker een bijdrage heeft gegeven tot de beneveling van het v e rsta n d ’. C ultuurbezit w ordt hier niet slechts v erw aarlo o sd , het w ord t aangevallen en de aanval komt uit de welzijnshoek. De emoties lo pen hoog op en van Jan Blokker tot Heldring en van Henk Spaan tot Simon Mari Pruys w o rd en de p e n n e n geslepen en Den Uyl moet er aan te pas kom en om bij de uitreiking van de P.C. Hooftprijs aan Remco Campert de beeldenstorm te helpen tem peren. De Volks krant kon in o k to b e r 1979 met gem ak een forse bundel publikaties over de v e rh o u d in g w e lz ijn -k u n st bij elkaar sp ro k k e le n o n d e r de titel: ‘De Kunst van Links’. Men hoeft geen voorstander van de verkoop van de Mondriaan door de raad van Hilversum te zijn om in te zien dat het verwijt van b ar barisme niet op zijn plaats is. Het te red den Theater Gooiland is één van de prachtigste voor beelden van N ederlands functionalisme van architect Duiker. Hier is geen sprake van nonchalance inzake cultuurbezit, ook geen af zetten van an d ere gem eentelijke belangen tegen kunstbelang, maar afweging van belangen binnen de kunst: een herschikking van mid delen binnen de b e eld e n d e kunstsector dus. Daarbij dient bedacht te w o rd en dat juist deze g e m e e n te een bijzondere plaats inneem t
75
op het gebied van de N ederlandse architectuur van de eerste helft van deze eeuw: mijn handboek Moderne architectuur in Nederland vermeldt naast het verm aarde stadhuis alleen al een veertigtal openbare gebouw en en w oningcom plexen van Dudok hetgeen ove rigens een verklaring vindt in het feit dat d eze van 1915-1954 directeur o p e n b a re w erken en gem een tearchitect was. Naast g e n o e m d e Duiker en Dudok was ook Bijvoet in Hilversum actief. Juist m onum enten van bouw kunst van na 1900 bevinden zich nogal in de g e v a re n z o n e , allereerst d o o r de vuistregels die aanvankelijk w erd en toegepast bij het vaststellen van de m onum entenlijsten (100 jaar en o u d er) en d o o r de moeilijkheid een ‘eigentijds’ g e bouw als m onum ent te herkennen. Een kerkje uit de 15e, of een w o o n h u is uit de 17e e e u w pleegt in het algem een niet meer o n o p g em e rk t te verdwijnen, maar met een telefooncel van Van der Vlugt, een winkel van Rietveld, een café van O ud of een station van Sybold van Ravesteijn is het zo gebeurd. Het zou mij niets verbazen dat al die jonge m o n u m e n ten - althans wat daarvan over is, want ook in die g em een te zal de w aardering wel langzaam op gang gek o m en zijn - evenzo vele zo rgen kinderen zijn in het beleid ten aanzien van het b e h o u d van cultuurbezit. Men kan het met het resultaat van de Hilversumse afweging eens zijn of niet, maar niet valt te o n tk e n n e n dat een g e m e e n te zulke za ken tegen elkaar af kan w e g e n en tot een dergelijke beslissing k o men. En w a n n e er die gem eente van meet af aan bij het besluit tot verko o p van dit ‘p u b lie k e ’ bezit (w ant dat was het d o o r schenking een een lokale overheid g e w o rd e n ) de b ep erk in g had gesteld dat het in N ederland (ik kom daar op terug) voor regelmatig publieke expositie beschikbaar moest blijven dan zou voldaan zijn aan de strekking van de Wet op het b e h o u d van cultuurbezit.
De Wet tot behoud van cultuurbezit Het Hilversumse is het enige van onze casussen dat speelt én de inw erkingtreding van de Wet op het b e h o u d van cultuurbezit. Ik verwijs met instemming naar de opm erkin g en die prof. Kortmann daar zojuist over heeft gemaakt. Ik o n d erstreep dat het met die wet, bezien d o o r de bril van de plaat selijke o v erheid, o n b e v re d ig e n d gesteld is. ‘O v e r h e id s b e z it’, zo zegt de MvT ‘zal bij v o o rk e u r niet op de lijst w o rd e n geplaatst. Van de overheid en de d aaro n d er ressorterende musea zal m en in het algem een m ogen vertrouw en, dat zij v o ld o en d e v eran tw o o r d elijk h eid sb esef h e b b e n om het verdw ijnen van eigen werkelijk belangrijk kunstbezit tegen te gaan. A angenom en mag immers w orden dat overheden niet lichtvaardig (en zeker niet ongem erkt) zullen om springen met het aan hun zor
76
gen to ev e rtro u w d cultuurbezit. Plaatsing van o v erh eid sb ezit zou de lijst d o e n u itd ijen ’, etc. ‘Uit d o elm atig h eid so v erw eg in g en alleen al past hier te r u g h o u d e n d h e id .’ Kortom: het is niet nodig en het is de w etg ev er te veel werk. Het is niet nodig: ‘... aangenom en mag w orden dat overheden niet lichtvaardig ...’. O p het Hilversumse geval toegepast: gelet op de b ehan d eling van het voorstel kan men moeilijk van lichtvaardig sp reken ‘en zeker niet o p g e m e r k t’ staat er (tussen haakjes) achter. Wat is eigenlijk de b e d o e lin g van die toevoeging? Het b e te k e n t kennelijk niet dat een dergelijk v o o rn e m e n g e n o e g aandacht zal krijgen om de voors en tegens lokaal kans te geven, het betekent kennelijk dat een v o o rn e m e n tot vervreem ding van cul tuurbezit tijdig aan de rijksoverheid b e k e n d is zodat die de g e m eentew et kan hanteren. Zo ook in het Hilversumse geval; daar w erd met de argum entatie dat het schilderij voldoet aan de criteria die de Wet tot b e h o u d van cul tuurbezit stelt, artikel 158 van de g e m e e n te w e t g e h a n te e rd . Men zou zeggen: nu is het van tw eeën één: of het rijk neemt, mét de MvT, inderdaad aan dat gem eenten niet lichtvaardig om springen met hun cultuurbezit - en laat zich daar verder dan ook niet mee in - óf het rijk n eem t de m oeite belangrijk gem eentelijk cu ltuu rb ezit op de lijst te plaatsen, met de daarbij b e h o re n d e a a n k o o p v e rp lic h ting d o o r het rijk. Een derd e weg, de nu gevolgde, namelijk materieel de Wet tot b e houd van cultuurbezit toepassen en formeel de gem een tew et h a n teren, bevredigt niet. Het geeft on d uid elijkh eid - een g e m e e n te moet maar afw achten of het rijk in zijn besluitvorm ing treedt - en het rijk o n tlo o p t iedere wijze van c o m p e n se rin g voor het feit dat een g em een te bovengem eentelijke belangen behartigt. Een c o n structie naar parallellie met de M o n u m en ten w et w aarin een g e meentelijke v eran tw o o rd elijk h eid voor een alg em een c u ltu u r historisch b elan g w ordt g e h o n o r e e rd met een rijksbijdrage, ligt voor de hand. Waarom eigenlijk de ro e re n d e k u n stv o o rw e rp e n w etstechnisch anders behandeld dan de onroerende? Die parallellie is geen uitvinding van mij, maar van de w etgever zelf die in de MvT zegt: ‘In dit opzicht kan een vergelijking met de M onum entenw et w o rd en getrokken, die aan de eigenaren van b e schermde m o n u m en ten eveneens zekere beperkingen oplegt. Daar staat dan teg en ov er dat hun aanzienlijke bijdragen in restau ratiekosten k u n n e n w o rd e n verstrekt. O ok voor de restauratie van ‘roerende m onum enten, dat wil zeggen v oorw erpen van kunst en w eten sch ap, verstrekt het rijk in b e p a a ld e gevallen b ijd ra g e n ’. Maar oo k in het h u id ig e w ettelijke stelsel is er - als het rijk b e langrijke k u n stv o o rw e rp e n in g e m e e n te b e z it naar analogie be-
77
handelt met v o o rw erp e n die op de lijst v o o rk o m en - alle ruimte en alle reden om die analogie ook door te trekken naar a a n k o o p door het rijk.
Gedateerd? Ik wil nog een tw eed e op m erking over de wet m aken en dat is over haar cultuurhistorische gedateerdheid. De wet draagt de sporen van de g ro o tsch eep se kunstroof in 1940-1945 en van het gegroeide nationaliteitsbesef: de g e d a c h te dat ieder land zijn culturele erf goed zou moeten beschermen. O ok de dekolonalisatie heeft grote invloed op de w etgeving gehad; het was vooral ook de aandrang uit de Derde Wereld en van Zuideu ro p e se landen die heeft geleid tot het aanvatten van deze materie in internationaal verband. Sedert I960 w erd in VN-verband een conventie voorbereid. Dit leidt dan uiteindelijk in 1985 in ons land tot de Wet tot b e h o u d van cultuurbezit, 40 jaar na dato eigenlijk en in ieder geval in een a n d e r cultuurgew richt. Hoe verhoudt zich de geest van deze wet met het nu al befaam de jaar 1992? Mijn avondblad vermeldt iedere d o n d e rd a g niet alleen de tentoonstellingsagenda van G roningen en Maastricht, maar ook die van Düsseldorf en Brussel en w e ervaren dat als de g e w o o n ste zaak van de wereld. En wie zich een beetje op de hoogte wil h o u d e n van de o n tw ik k elin g en in de b e e ld e n d e kunst reist perio d iek af naar Kas sei. Het stan d aa rd b o e k dat ik daarnet h a n te e rd e over N ederlandse b o u w k u n st is w elisw aar uitgegeven d o o r de Staatsuitgeverij, m aar is wel een vertaling van Giovanni Fanneli’s Architectura in Olanda. Deze Italiaan m oet snel op de lijst van N ederlands cultuurbezit. Gaat er werkelijk n ationale kunst verloren als er e e n Karei Appel naar het Statens Museum for Kunst in K openhagen zou gaan? Bernard Haitink dirigeert toch ook in Londen? Karei Appel is in ons v erb an d een interessant voorbeeld. Is dat nu, in de h ed en d aag se kunstgeschiedenis vooral een N eder lander of is dat een E uropese tijdgenoot? En als er nu ee n initiatief was om van de naar Kopenhagen, Brussel en Amsterdam genoem de COBRA-groep een collectie sam en te b ren g en in één van die drie steden (met enkele reminders in de beide an d ere hoofdsteden) zou men daar dan cultureel g esp ro k en ongelukkig mee m oeten zijn en dat met de Wet tot b eh o u d van cultuurbezit tegengaan? Ik kan me voorstellen dat men Breitners in Amsterdam houdt en Jeroen Bosch in Den Bosch maar is Kees van D ongen een Neder landse of een Parijse schilder? Hoe erg is het als er een Willem de Kooning (die allang De Koening heet) naar New York verhuist? Aleen om dat die in N ederland g eb o ren is? Ik d en k dat het ook, bezien vanuit het strikt N ederlands cultuur-
78
belang, nuttiger is dat er een Mondriaan te bezichtigen valt in het Stedelijk Museum van St. Niklaas dan dat zich een Van Gogh blijft bevinden in een kluis in Blaricum. Het w o o rd ‘a fw e g e n ’ is in het vorenstaande nogal eens gevallen. Bestuurders doen niet anders. En, anders dan de opstelling van s o m mige verdedigers van b e h o u d van cultuurbezit zou d o en v erm o e den, is ook dat terrein niet bo v en afweging verheven.
Cultii urbela ng expliciteren Wel is het zo, dat alvorens in concreto keuzen gem aakt w orden, het belang van het terrein als zodanig m oet zijn geëxpliciteerd. Kunst en cultuur (en dat geldt in dezelfde mate voor het deelterrein dat wij daarvan vanm iddag bekijken) overleven - zeker in tijden van voortdurende bezuinigingen - de afweging tegen an d ere g e m e e n telijke b ele id sterrein en alleen w a n n e e r m en zich de m oeite heeft gegeven het belang als zodanig te definiëren en zijn legitieme plaats te geven b in n e n het totale gem eentelijke beleid. W anneer per incident moet w orden afgewogen zal het belang van een behoorlijke v o c h tb e h e e rsin g in het historisch archief het in de praktijk snel afleggen tegen een blank staand parkeerterrein. Aan het expliciteren van dat belang, w aa rd o o r het zijn even harde plaats krijgt en zijn e rk e n d e aandeel in het to taalbu d get van de lokale overheid, schort het nogal eens. W an n eer ik de betreffende passages - als ze er al zijn - in lokale p artij- of collegep ro g ram s zie, dan stemt dat niet tot grote vrolijkheid. Veelal blijft m en ste ken in vage clausen, meestal ook nog o p g eb o rg en in algem ene welzijnsbeschouw ingen. In veel g e m e e n te n w ordt met m eer talent g e sp ro k e n over de poli tieke cu ltu u r dan over de cultuurpolitiek. Terwijl het bij ons d e e lo n d e rw e rp toch - zon d er daar nu al te theatraal over te d o en gaat o ver c u ltu u re le m e n te n uit vorige g e n e ra tie s die wij korte tijd beheren ten b e h o e v e van volgende generaties. 'Korte tijd’: wij sp e le n als b e stu u rd e rs h o o g u it 30 jaar een rol in het bestaan van cultuurvoorw erpen van eeuw en. Dat stemt tot voor zichtigheid. Veel h an delen en nalaten op dit terrein is o n o m keerbaar. Aan gewijzigde inzichten na het voltrekken van de d o o d straf heeft b e tr o k k e n e niet zoveel. I Iet gaat om historische, om educatieve belangen. Kunst- en cul tuuruitingen vorm en een wezenlijk elem ent in w o o n - en leef klimaat, ja e v en ze er in vestigingsklimaat. W an n eer het belang van cultuurbezit is geëxpliciteerd ten o p zich te van a n d ere b e la n g e n is het bij beleidsafw egingen even hard, en dus even kw etsbaar, als andere sectoren. Ook bin n en dit terrein zal het om afw egingen gaan; een terrein met trefw oorden als ‘b e h o u d ’, ‘bezit’ en ‘b e sc h e rm in g ’, w aar bovendien mensen ron dlop en die we ‘co n se rv ato ren ’ noem en, ruikt nogal sta
79
tisch. Dat kan het natuurlijk nooit zijn. O ok collecties blijven in b e weging; v o o rw e rp e n k u n n e n elkaar in de w eg gaan zitten; te veel aan oud kan nieuw blokkeren. Bij die afw eging zullen allerlei a lg e m e n e en specifiek lokale fac toren een rol spelen. In het voorgaande lag al opgesloten dat ik de neiging heb elem enten als o p e n b a r e toegankelijkheid en b e sc h ik b a a rh e id belangrijker te achten dan eigendom en topografische lokatie. Niet ‘wie is eigenaar en blijft het wel op zijn p laa ts’ maar 'h o e ren d eert het voor het cultuu rklim aat’, m oet de eerste vraag zijn.
Criteria V orenstaande wil niet zeggen dat er nu maar o n b e p e rk t gesleept mag w o rd e n met cultuurbezit; de criteria zullen ech ter primair m oeten w o rd e n ontleend aan het kunstw erk zlf. Kunst en cultuur m oeten niet van hun ‘roots’ beroofd w orden. Is de plaats waar het k u n stw e rk zich bevindt ee n w ezenlijke dim en sie van die kunst? Hier scheiden de w egen tussen het Bossche Oxaal en de Franeker b e k e r enerzijds en de Schiedam se C o b ra ’s anderzijds. O ver Hil versum valt te praten. Iedere g e m e e n te zal haar eigen specifieke om standigheden hebben. En wie de collecties van de 663 musea in ons land beziet, vindt dat regelmatig bevestigd. Een Rembrandtmuseum in Amsterdam zal niemand verbazen, ev en min als een Textielmuseum in Tilburg, of een W iegersm am useum in Deurne. Schiedam kent wel degelijk óók een Nationaal g e d e s tilleerd m useum en was u al eens in het Nationaal baggerm useum te Sliedrecht? Andere collecties ogen toevalliger en zijn vaak te d a n k e n aan het - toevallig op die plaats uitgeoefende - enthousiasm e van personen. Een passie, zo men kwaad wil: een hobby. Ook dat waren keuzen, die men ook niet had k u n n en doen. Het zou mij niet verbazen w a n n e e r de COBRA-collectie in Schiedam daarin zijn oorsprong vond. Daar kan men voor kiezen. Men kan ook pogen regionaal tot rol verdelingen en accenten te kom en. Hetzelfde geldt tussen lokale en rijksoverheid. In de huidige gerichtheid op ‘to p k u n s t’ bij het rijksbeleid ligt het in de rede dat, w a n n e e r het gaat om een schilder van nationale betekenis, men op lokaal niveau (de geboorteplaats bij voorbeeld van de kunstenaars) een enkel exem plarisch do ek koestert, terwijl de zorg v o o r de o v e rzich tsc o llec tie op rijksni veau w ordt uitgeoefend. Het beleid van gem eenten ten aanzien van b eh o u d van cultuurbezit vindt natuurlijk zijn c o m p lem en t in het beleid ten aanzien van verw erving van cultuurbezit. N iet-aankopen kan soms m instens zo schadelijk zijn als wél v e rk o
9
80
pen. Ook dat zijn afwegingen. O n d e rh o u d e n en bescherm en k u n nen e v e n z e e r budgettair zw are g ew ichten in de afw eegschaal zijn. W an n eer Wim Beeren zou besluiten één kunstw erk te v e rk o p e n uit het Stedelijk, ten e in d e een deu gdelijke alarminstallatie aan te schaffen voor de resterende, zou ik de eerste steen niet durven w erpen. Ook die afstoting kan dienen tot b e h o u d van cultuurbezit. Bij het b eo o rd elen van de zwaarte van een belang zullen b e stuurders zich naar d esk u n d ig en m oeten richten. Het is wel eens wat m erkw aardig om te zien hoe g e m e e n te bestuurders, voor wie het de d o o d n o rm aalste zaak is op allerlei terreinen te w erk en met rapportages van d esk u n d ig en (om het even of het nu gaat om sonderingsrapporten of milieu-effectrapportage) in k u n sta an g eleg en h e d en o p e e n s op basis van eigen persoonlijke deskundigheid onbevangen en o n bekom m erd oordelen. Afrondend, dames en heren, afwegen mag en afwegen moet. Zowel ten opzichte van het belang van kunst en cultuur, als daarbinnen. Wat kunn en we aan het maatschappelijk leven, wat aan de markt veilig overlaten en wat niet. W aarboven m oeten we onze g e m eentelijke paraplu uitsteken en wat is er wel b esta n d tegen een bui. Ook hierin zal de overheid de b esch erm e r m oeten zijn van wat zwak is. Een en k ele keer zal ook de kunst b esc h erm d m oeten worden tegen de gemeenschap. Elitair? Als daarm ee w ordt b ed o eld een g ro ep m ensen die boven anderen uitmunt in belangstelling en kennis van een bepaald o n d e r werp: akkoord. Dona heeft over dat them a al eens het verlossende w o o rd g e s p ro k e n to en hij zei: ‘Natuurlijk is kunst elitair, het gaat er maar om de elite zo groot mogelijk te m a k e n .’ Afwegen en kiezen. Maar b e d e n k voor u daar mee verder aan de gang gaat het w oord van Thomas Fuller: ‘De cultuur heeft het meest g e w o n n e n d o o r die b o e k e n w aaro p de uitgevers h e b b e n verloren.’
81