vonnis ________________________________________________________________________ _ RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Afdeling Strafrecht Zittingslocatie Utrecht Parketnummer: 16/650725-12 (P) vonnis van de meervoudige kamer van 3 mei 2013 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1983], wonende te [adres]. 1. Het onderzoek ter terechtzitting Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2013 en is op 19 april 2013 gesloten. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door zijn raadsman mr. J.J. van de Beek, advocaat te Enschede. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen verdachte en de raadman naar voren hebben gebracht. 2. Tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: samen met anderen een hennepkwekerij heeft gehad en zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van energie. 3. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 4. Waardering van het bewijs 4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. 4.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden. De raadsman heeft er in dat kader op gewezen dat de verklaring van [A] niet is ondertekend en daarom niet gebruikt mag worden voor het bewijs en de andere 1 van 7
Parketnummer: 16/650725-12[parketnummer] Vonnis d.d. 3 mei 2013[datum uitspraak] ________________________________________________________________________ _ verklaring omtrent de periode een anonieme verklaring betreft van een buurtbewoonster. Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan volgens de raadsman enkel bewezen worden dat verdachte medio februari 2012 meegeholpen heeft om de hennepkwekerij op te zetten en dat er sprake is geweest van één oogst. 4.1 Feiten en omstandigheden De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.1 Op 11 mei 2011 omstreeks 01.11 uur kregen de verbalisanten Moons en Van de Kraats de opdracht te gaan naar de [adres]. Aldaar had een getuige gezien dat één Nederlandse man en drie Marokkaanse mannen een woning leeg aan het halen waren. Aanrijdend hoorden de verbalisanten dat er een blauwe Mercedes Vito, gekentekend [kenteken], met de vier mannen was weggereden in de richting van de rijksweg A-27. Ter plaatse werden de verbalisanten aangesproken door de getuigen [B] en [C]. Zij vertelden de verbalisanten dat de vier mannen bezig waren geweest met het verslepen van witte zakken. De getuige [C] verklaarde verder dat de mannen bezweet waren en dat de mannen vanuit de richting van de [adres] ter hoogte van de flat met de nummers [nummer] tot en met [huisnummer] kwamen. In deze flat zagen de verbalisanten op de trap schoensporen bestaande uit natte aarde. Na het volgen van deze sporen kwamen de verbalisanten uit bij de woning [adres B]. De gordijnen van deze woning waren allemaal gesloten en de brievenbus was van binnenuit afgesloten met aluminium. Ook hoorden de verbalisanten gezoem van vermoedelijk een afzuiginstallatie uit de woning komen. Daar op aanbellen niet werd open gedaan en het vermoeden was ontstaan dat er in de woning een hennepplantage aanwezig was is er met een door de hulpofficier van justitie afgegeven machtiging binnengetreden. In de woning werd een niet in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De planten waren, gezien de aangetroffen hennepresten en het hennepafval, kennelijk al geoogst. In totaal werden er in de woning 591 potten aangetroffen, die gedeeltelijk gevuld waren met aarde. Op aangetroffen hennepbladeren werd door de verbalisanten een MMC cannabis test uitgevoerd, welke een positief resultaat op cannabis opleverde.2 De ter plaatse gekomen M. Uppelschoten, fraudespecialist van Stedin, vertelde dat de stroom op een illegale wijze werd afgenomen en dat hierdoor een gevaarlijke situatie werd veroorzaakt. Deze M. Uppelschoten heeft namens Stedin aangifte gedaan van diefstal van stroom. Zo heeft hij verklaard dat hij in de meterkast van het pand zag dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast was verwijderd. Ook zag hij dat er hoofdzekeringen waren bijgeplaatst waardoor er een grotere hoeveelheid elektrische energie afgenomen kan worden. Door het daarop aansluiten van een zestal elektriciteitskabels, dat was geïnstalleerd voor de elektriciteitsmeter, werd de afgenomen elektriciteit niet geregistreerd. Op de kappen van de in de hennepkwekerij aanwezige assimilatielampen lag volgens Uppelschoten een laag stof, wat er op duidt dat deze al een langere tijd aanwezig was. Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters was door het gebruik in de hennepkwekerij dermate vervuild dat de filters minimaal twee (2) hennepoogsten in werking 1
Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier PL0920 2012105235 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. 2 Proces-verbaal van bevindingen van F. Moons en L.E. van de Kraats, pag. 20 t/m 22.
2 van 7
Parketnummer: 16/650725-12[parketnummer] Vonnis d.d. 3 mei 2013[datum uitspraak] ________________________________________________________________________ _ moeten zijn geweest. Op het zeil op de vloer lag een dikke kalkaanslag, wat er volgens Uppelschoten ook op duidt dat er sprake is geweest van een langdurige in bedrijf zijnde hennepkwekerij. Gelet op alle door Uppelschoten waargenomen bevindingen wordt door Stedin Netbeheer BV een periode van in werking zijn van de hennepkwekerij aangehouden van 140 dagen, te weten de periode van 23 december 2011 tot en met 11 mei 2012. In dit geval gaat het daarom volgens aangever om twee volledige hennepoogsten van 70 dagen.3 De verbalisanten De Haan en Van Ulden hoorden via de meldkamer dat de tenaamgestelde van voornoemde Mercedes woonachtig was op de [adres C]. Deze verbalisanten hebben zich vervolgens in de buurt van deze woning opgehouden. Omstreeks 01.50 uur zagen zij voornoemde Mercedes aan komen rijden en werd aan de bestuurder hiervan een stopteken gegeven. Op de bijrijdersstoel van de Mercedes zat verdachte. Verdachte had een erg bezweet t-shirt aan en zijn handen en schoenen zaten onder de zwarte modder. De bestuurder van het voertuig betrof [D]. Ook deze man was erg bezweet. In de laadruimte van het voertuig lagen diverse witte zaken. Op de vloer tussen de aarde lag een aantal kleine takjes/blaadjes van vermoedelijk hennep.4 Een aantal uren later, omstreeks 7.30 uur, werd op de parkeerplaats van recreatieterrein ’t Waal West te Houten een partij weedafval aangetroffen. Tussen dit afval werd een catalogus aangetroffen die geadresseerd was aan een mevrouw woonachtig op het adres [adres B].5 Door verbalisant O. Chahchouhi werd naar aanleiding van het aantreffen van voornoemde hennepkwekerij op 22 mei 2012 een buurtonderzoek verricht. Tijdens dit onderzoek verklaarde een vrouw -die verder anoniem wenste te blijven- onder meer dat er zo’n zes maanden geleden een hoop grote dozen naar de woning van [verdachte] werden gebracht. Volgens deze vrouw is deze [verdachte] een bewoner van de flat [adres B].6 Tegenover de politie heeft [A] op 22 mei 2012 verklaard dat op [adres B] een blanke jongen woont. Ongeveer 5 maanden geleden zag hij 2 jongens, waaronder de blanke jongen, spullen uit deze woning halen. Hij dacht dat de jongen de woning ging verlaten. Niet veel later zag hij de jongen weer zijn woning in en uitgaan. ’s Nachts, vaak in het weekend maar niet elk weekend, hoorde hij ook een hoop lawaai in het trappenhuis. Het lawaai had in ieder geval te maken met de blanke jongen van [huisnummer]. De verdachte heeft zowel ter terechtzitting als eerder bij de politie verklaard dat hij de huurder was van de woning [adres B]. Door een ander was hij benaderd om zijn woning beschikbaar te stellen voor het inrichten van een hennepkwekerij. Samen met deze ander heeft hij vervolgens de woning zo’n 8 of 9 weken voor zijn aanhouding ingericht als hennepkwekerij. Verdachte wist dat er aanpassingen gedaan zouden worden aan de meterkast om zodoende illegaal stroom af te nemen. Voor zijn bijdrage zou verdachte ongeveer € 10.000,- tot € 14.000,- per oogst ontvangen. 4.4 Overweging en conclusie De rechtbank overweegt dat verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten moet worden aangemerkt als medepleger. Verdachte heeft immers willens en wetens samengewerkt met zijn mededaders bij het kweken van de hennepplanten en de diefstal van 3
Proces-verbaal van aangifte van M.J.G. Uppelschoten, namens Stedin Netbeheer BV, pag. 34 t/m 37. 4 Proces-verbaal van bevindingen van Th.F.N. de Haan en F. van Ulden, pag. 23 t/m 25. 5 Proces-verbaal van bevindingen van C. Oostenbrink, pag. 26 en 27. 6 Proces-verbaal van bevindingen van O. Chahchouhi, pag. 33.
3 van 7
Parketnummer: 16/650725-12[parketnummer] Vonnis d.d. 3 mei 2013[datum uitspraak] ________________________________________________________________________ _ stroom. De hennepkwekerij werd geëxploiteerd in de door verdachte gehuurde woning en hij heeft meegeholpen deze hennepkwekerij in zijn woning op te zetten. Daarnaast was met hem afgesproken dat hij een bepaald bedrag per oogst zou ontvangen en was hij er van op de hoogte dat in zijn woning de stroom buiten de meter om en derhalve illegaal werd afgenomen. Op grond van de getuigenverklaringen en de bevindingen van M.J.G. Uppelschoten acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van 2 oogsten. De rechtbank acht op grond van het vorenstaande het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. 5. Bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte 1. in of omstreeks de periode van 23 december 2011 tot en met 11 mei 2012 te Maartensdijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft geteeld (in een pand aan de [adres B]) een hoeveelheid van in totaal ongeveer 591 hennepplanten, hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. 2. in of omstreeks de periode van 23 december 2011 tot en met 11 mei 2012 te Maartensdijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door verbreking van de verzegeling van de hoofdaansluitkast van de elektriciteitsvoorziening. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als: feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod; feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
4 van 7
Parketnummer: 16/650725-12[parketnummer] Vonnis d.d. 3 mei 2013[datum uitspraak] ________________________________________________________________________ _ 7. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 8. Motivering van de straffen en maatregelen 8.1. De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot: -
een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft met betrekking tot de afdoening van de zaak verzocht om een geheel onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 120 uren. 8.3. Het oordeel van de rechtbank De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen kweken van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. Deze diefstal was nodig om de hennepkwekerij kosteloos van voldoende stroom te kunnen voorzien. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een hennepkwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en waarvoor de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Dit is in dit geval des te kwalijker nu de aangetroffen kwekerij in een flatwoning was opgezet. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. De rechtbank neemt bij het bepalen van de op te leggen straf als uitgangspunt de oriëntatiepunten van het LOVS. Voor het telen van 500 tot en met 1000 hennepplanten in een woning is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 12 weken. De rechtbank houdt bij de straftoemeting voorts rekening met het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 maart 2013. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor drugsgerelateerde feiten met justitie in aanraking is gekomen. Daar de rechtbank verdachte als first-offender zal beschouwen en de feiten zich inmiddels een jaar tot anderhalf jaar geleden hebben afgespeeld zal de rechtbank voor de bewezen verklaarde feiten een werkstraf opleggen voor de duur van 180 uren. De rechtbank zal daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opleggen. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd van 2 jaren koppelen, waarmee de rechtbank beoogt te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan strafbare feiten.
5 van 7
Parketnummer: 16/650725-12[parketnummer] Vonnis d.d. 3 mei 2013[datum uitspraak] ________________________________________________________________________ _ Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van Stedin Netbeheer BV. niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 2 bewezen geachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 4.686,42. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. 9. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van Opiumwet. 10. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezen verklaarde levert op: feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod; feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking. Strafoplegging Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden. Beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen. Benadeelde partij
6 van 7
Parketnummer: 16/650725-12[parketnummer] Vonnis d.d. 3 mei 2013[datum uitspraak] ________________________________________________________________________ _ Wijst de vordering van Stedin Netbeheer BV toe tot een bedrag van € 4.686,42, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Stedin Netbeheer BV, aan de Staat € 4.686,42 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander/anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 56 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mrs. J.P.H. van Driel van Wageningen en P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Westerhout, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2013. Mrs. J.R. Krol, J.P.H. van Driel van Wageningen en A.M. Westerhout zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
7 van 7
vonnis ________________________________________________________________________ _ RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/650725-12 (ontneming) vonnis van de rechtbank d.d. 3 mei 2013 in de ontnemingszaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1983], wonende te [adres]. Raadsman mr. J.J. van de Beek, advocaat te Enschede. 1 De procedure De procedure blijkt onder meer uit het volgende: - de vordering, die binnen de in artikel 511b van het wetboek van strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt; - het strafdossier onder parketnummer 16/650725-12 waaruit blijkt dat veroordeelde op 3 mei 2013 door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank is veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf ter zake van: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking; - het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel; - de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 16 april 2013; - de overige stukken. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 16 april 2013 is de officier van justitie gehoord. Tevens is de raadsman en Van Breemen voornoemd gehoord. 2
De beoordeling
2.1 De vordering van de officier van justitie De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot hoofdelijke betaling aan de Staat van een bedrag van € 101.325,52 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank in de hoofdzaak de vordering van de benadeelde partij 1 van 3
Parketnummer: 16/700061-12 (ontneming) Beslissing d.d. 3 mei 2013 ________________________________________________________________________ _ toewijst, dit bedrag in mindering gebracht dient te worden op het hiervoor genoemde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. 2.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ervan uitgegaan dient te worden dat er sprake is geweest van één oogst. Als de gevorderde ontnemingsmaatregel zou worden toegewezen zal dat de toekomst van zijn cliënt danig doorkruisen. Het geld om aan deze maatregel te voldoen heeft hij immers niet en dat zal als gevolg hebben dat hij telkens vast komt te zitten. 2.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank ontleent aan de inhoud van de in de strafzaak genoemde bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door zijn deelname aan de hennepkwekerij een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in het proces-verbaal van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel met nr. PL0920 2012105235, pagina’s 11 tot en met 19, juist is. De politie is voor de berekening uitgegaan van de normen, zoals weergegeven in het rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) van 1 november 2010. In dit rapport zijn standaardberekeningen en normen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht vermeld. Bij gebrek aan een verklaring van de zijde van de verdachte heeft de rechtbank geen reden om van deze gebruikte normen af te wijken, en evenmin van de constatering dat verdachte in ieder geval twee keer heeft geoogst. Bij de bepaling van het wederrechtelijk genoten voordeel hanteert de rechtbank de volgende uit de berekening van de politie overgenomen uitgangspunten: Opbrengsten per oogst. 591 (aantal planten) x 28,2 (gr. per hennepplant) x € 3,28 (opbrengst per gr.) = € 54.665,14 Kosten per oogst. Afschrijvingskosten bij 500-599 planten Inkoopstekken 591 x € 2,85 Overige kosten 591 x € 3,33
€ 350,€ 1.684,35 € 1.968,03
Totale kosten per oogst
€ 4.002,38
Nu er sprake was van twee oogsten was de totale opbrengst € 109.330,28 (2 x € 54.665,14) en het bedrag aan kosten € 8.004,76 (2 x € 4.000, 38). De totale opbrengst minus de totale kosten maken dat er sprake was van een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 101.325,52. Vordering benadeelde partij De rechtbank zal rekening houden met de toegekende vordering van de benadeelde partij Aan de benadeelde partij Stedin Netbeheer BV is een bedrag van € 4.686,42 toegekend. Dit bedrag van zal in zijn geheel in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
2 van 3
Parketnummer: 16/700061-12 (ontneming) Beslissing d.d. 3 mei 2013 ________________________________________________________________________ _ Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel De rechtbank schat, gelet op het voorgaande, het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 96.639,10. Hoofdelijke verdeling De rechtbank overweegt dat op 1 juli 2011 artikel 36e, zevende lid Wetboek van Strafrecht, in werking is getreden. In dit artikel is bepaald dat bij het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van het eerste en tweede lid ter zake van strafbare feiten die door twee of meer personen zijn gepleegd, de rechter kan bepalen dat deze hoofdelijk dan wel voor een door hem te bepalen deel aansprakelijk zijn voor de gezamenlijke betalingsverplichting. De bewezenverklaarde feiten zijn in vereniging gepleegd na 1 juli 2011. De veroordeelde heeft echter geen enkel inzicht gegeven in de samenstelling van de groep die verantwoordelijk was voor de bewezenverklaarde feiten, de rolverdeling binnen deze groep en in de onderlinge verdeling van de wederrechtelijk verkregen opbrengst uit de hennepkwekerij. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de betalingsverplichting. Voor zover door de veroordeelde hierdoor meer zou worden betaald dan wel voor zover op hem meer zal worden verhaald dan aan hem aan voordeel is toegekomen, heeft hij voor dat meerdere een regresrecht op zijn medeplegers. 3 Toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. 4 De beslissing. De rechtbank: - stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 96.639,10; - legt de verplichting op tot hoofdelijke betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 96.639,10 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mrs. J.P.H. van Driel van Wageningen en P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Westerhout, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2013. Mrs. J.R. Krol, J.P.H. van Driel van Wageningen en A.M. Westerhout zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
3 van 3
proces-verbaal/beslissing RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Afdeling Strafrecht locatie Utrecht zaaknummer: 2055614 UM 13-1077 CJIB-nummer: 165629839 beslissing d.d. 18 juli 2013 inzake [betrokkene], wonende te [adres], verder ook te noemen: betrokkene. Verloop van de procedure Bij brief van 25 februari 2013, ontvangen op 26 februari 2013, heeft betrokkene beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, gegeven op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), bekend onder bovengenoemd CJIB-nummer. Betrokkene is in de gelegenheid gesteld alle op het beroepschrift betrekking hebbende stukken in te zien. Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie is behandeld ter zitting van 18 juli 2013. Betrokkene is verschenen. Namens de officier van justitie is verschenen mr. M. Diepeveen, werkzaam bij de CVOM. Vervolgens heeft de kantonrechter terstond deze beslissing gegeven. Beoordeling van het beroep Aan betrokkene is een sanctie van € 390,00 opgelegd terzake van de in de inleidende beschikking aangeduide gedraging RDW Veendam (Registercontrole) op 22 augustus 2012 om 22.00 uur voor de bedrijfsauto, kenteken [kenteken]: voor een motorrijtuig niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden. Betrokkene voert aan dat zijn auto te water is geraakt en op 5 augustus 2012 total loss werd verklaard. De auto is bij een garage achtergebleven en op 9 augustus 2012 heeft betrokkene een andere auto gekocht en de verzekering overgezet op de nieuwe auto. Op 31 augustus 2012 is de auto gevrijwaard. De officier van justitie heeft de kantonrechter verzocht het beroep van betrokkene gedeeltelijk gegrond te verklaren en de sanctie te matigen tot nihil.
mb01
Zaaknummer: 2055614 UM 13-1077
blad 2
De kantonrechter komt tot het volgende oordeel: De kantonrechter is, alles overwegende, met de officier van justitie van oordeel dat er voldoende aanleiding bestaat om de opgelegde sanctie te matigen tot nihil. Het beroep zal dan ook gedeeltelijk gegrond worden verklaard. De kantonrechter zal, gelet op het bovenstaande, beslissen als volgt. Beslissing De kantonrechter: verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond, wijzigt de bestreden beslissing en stelt de sanctie op nihil. Deze beslissing is gegeven door mr. A. van Maanen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2013. de griffier
de kantonrechter
M.C. Jongerius
mr. A. van Maanen
Bent u het met de beslissing op uw beroep niet eens, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, doch alleen indien: a. de opgelegde sanctie meer dan € 70,-- bedraagt, of b. het beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat de zekerheid niet (tijdig) is gesteld. Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Strafrecht, o.v.v. Mulderzaken, postbus 16005 te 3500 DA Utrecht en dient door degene die bij de Afdeling Strafrecht beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend. De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting wordt gevraagd waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/4186 V-nr: 278.087.4260 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen [eiser], geboren op [geboortedatum]1974, van Turkse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. F. Kiliç, advocaat te Amsterdam, en de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder, gemachtigde: mr. Ch.R. Vink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Procesverloop Bij besluit van 25 september 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een visum voor kort verblijf met als doel ‘familiebezoek’ afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 8 februari 2013 ongegrond verklaard. Op 12 februari 2013 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2013. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook was ter zitting aanwezig [naam referent], referent. Overwegingen 1. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: de Visumcode) wordt een visum – onverminderd artikel 25, eerste lid, van de Visumcode – geweigerd: a) indien de aanvrager: (…) ii. het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond; (…) of b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
2. Verweerder heeft eisers visumaanvraag geweigerd op grond van de voorwaarden zoals die gesteld worden in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a) ii, en onder b), van de Visumcode. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond, waardoor twijfel bestaat over het reisdoel en daarmee samenhangend de uiteindelijke verblijfsduur. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een zodanige sociale en economische binding heeft met het land van herkomst op grond waarvan tijdige terugkeer zou zijn gewaarborgd. 3.1 De rechtbank is allereerst van oordeel dat eiser zich terecht heeft beroepen op schending van de hoorplicht. Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen slechts worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven, op voorhand geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie in dit geval geen sprake is. Verweerder heeft eiser hangende de bezwaarprocedure een vragenlijst toegestuurd, die vervolgens ook is ingevuld en geretourneerd. Daarmee heeft verweerder er naar het oordeel van de rechtbank blijk van gegeven dat hijzelf in bezwaar het onderzoek naar de aanvraag van eiser nog niet volledig achtte. Verweerder heeft de procedure ten aanzien van visa voor kort verblijf kennelijk zo ingericht dat eerst na het primaire besluit en nadat bezwaar is gemaakt, de materiële inhoud van de zaak verder wordt onderzocht. Dan ligt het niet voor de hand – gegeven het belang van de feitenvergaring ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming – om het bezwaar vervolgens als kennelijk ongegrond aan te merken, behoudens zeer bijzondere omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Naar aanleiding van de door eiser ingevulde vragenlijst zijn kennelijk bij verweerder nieuwe onduidelijkheden dan wel vraagpunten gerezen waaromtrent eiser mogelijk in een gehoor opheldering had kunnen verschaffen. die mogelijkheid heeft verweerder eiser door hem niet te horen ten onrechte ontnomen. 3.2 Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb. 4. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, geheel in stand te laten. Daartoe wordt het volgende overwogen. 4.1 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er twijfel bestaat over het reisdoel van eiser. De Duitse autoriteiten hebben twee weken voor de onderhavige visumaanvraag een visum aan eiser geweigerd. Eiser had dat visum bij de Duitse autoriteiten aangevraagd om de bruiloft van een nicht bij te wonen. Eiser noch referent hebben details verschaft over het voorgenomen verblijf van eiser in Duitsland of de reden waarom de Duitse autoriteiten het visum hebben geweigerd. Eiser en referent hebben geen uitleg gegeven waarom eiser zo kort na de visumweigering door de Duitse autoriteiten naar Nederland wil komen. Verder is onduidelijk waarom bij de beantwoording van de vragenlijst de nicht in Duitsland niet is genoemd als familielid dat niet in het land van herkomst woonachtig is. Dat het vragenformulier onvoldoende ruimte bood om ook nog andere familieleden te noemen, de nicht geen nabije verwante is en er heel veel familieleden in Nederland en Duitsland wonen, doet aan dit punt onvoldoende af, omdat eiser naar aanleiding van een andere vraag op een
door hem zelf bijgevoegd blad bij de vragenlijst wel nog meer familieleden heeft vermeld en eiser deze nicht in Duitsland zeer recent nog had willen bezoeken. 4.2 Evenmin heeft eiser, noch de referent ter zitting, duidelijkheid verschaft over de vraag waarom bij de aanvraag is vermeld dat eiser met zijn echtgenote en dochter naar Nederland wilde komen, terwijl in bezwaar is vermeld dat eiser alleen wil komen. De enkele stelling dat eisers vrouw en dochter vanwege stress van het familiebezoek hebben afgezien, is – mede gelet op de voornoemde omstandigheden – onvoldoende om de twijfel over het reisdoel weg te nemen. Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat de referent ter zitting heeft verklaard dat hij als juridisch adviseur werkzaam is, dat eiser zijn favoriete oom is en zij regelmatig contact hebben, en dat hij het initiatief heeft genomen om eiser voor familiebezoek naar Nederland te laten komen. Gelet hierop ligt het in de rede dat eiser dan wel referent omtrent voornoemde punten meer informatie had verschaft op basis waarvan deze punten mogelijk verhelderd hadden kunnen worden. Bij gebrek hieraan kon verweerder in redelijkheid blijven twijfelen omtrent het werkelijke reisdoel van eiser. 4.3 Nu verweerder reeds op grond van het voorgaande het gevraagde visum terecht heeft geweigerd, behoeven de overige beroepsgronden geen verdere bespreking. 5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. 6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,--, en een wegingsfactor 1).
Beslissing De rechtbank -
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
-
draagt verweerder op aan eiser het betaalde griffierecht van € 160,-- (zegge: honderdzestig euro) te vergoeden;
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-- (zegge: negenhonderd en vierenveertig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Sipkens, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2013.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op: Conc.: AS Coll.: RvB D: C VK Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
rechter