Patellofemorale prothesee
Deze uitgebreide informatiefolder wordt u aangeboden door de Maatschap Chirurgen & Orthopeden Arnhem. Deze maatschap maakt deel uit van Rijnstate.
Patellofemorale prothese Auteur: C. van Loon 1. De anatomie Het kniegewricht is het grootste en meest complexe gewricht van het menselijk lichaam. De natuurlijke knie bestaat uit drie botstukken: het dijbeen (femur), het scheenbeen (tibia) en de knieschijf (patella). De knieschijf loopt in een goot (trochlea) aan het uiteinde van het dijbeen: dit heet het patellofemorale gewricht. De knieschijf zit in de strekpees van de knie verweven en functioneert als een hefboom om voldoende kracht te hebben om bijvoorbeeld de trap op en af te lopen (zie figuren 1a en 1b).
dijbeen strekpees van de knie patellofemorale gewricht kraakbeen knieschijf
gewrichtsband van de binnenkant van de knie
scheenbeen
Figuur 1a: De anatomie van de knieschijf in strekstand.
Figuur 1b: De anatomie van de knieschijf in buigstand.
(Deze afbeeldingen zijn geplaatst met toestemming van Hardlopen.com door checkpoint).
In het kniegewricht zijn de uiteinden van het dijbeen, het scheenbeen en de achterkant van de knieschijf bedekt met glad kraakbeen. Door dit kraakbeen is er een soepele beweging tussen de twee botuiteinden mogelijk. Als een gezonde knie een beweging maakt, bewegen de twee gewrichtsvlakken gemakkelijk en zonder pijn ten opzichte van elkaar. Tussen de twee uiteinden van het dijbeen en het scheenbeen bevindt zich een andere kraakbenige structuur, meniscus genaamd, die als demper fungeert. Het kniegewricht wordt afgesloten door een gewrichtskapsel, dat een slijmvlies bevat. Dit produceert een vloeistof. De vloeistof en de meniscus werken als schokbreker. Ze absorberen de krachten die op het gewricht komen tijdens een activiteit. Sterke gewrichtsbanden verbinden het dijbeen met het scheenbeen, bedekken het gewricht en stabiliseren het.
© Maatschap Chirurgen & Orthopeden Arnhem - 10 november 2011
1/7
Patellofemorale prothesee
De bewegingen van de knie worden aangestuurd en gecontroleerd door de sterke dijbeenspieren en de spieren van het onderbeen. Een gezonde knie laat het been vrij bewegen binnen zijn bewegingsbereik en absorbeert schokken die ontstaan door activiteiten zoals lopen en rennen (zie figuur 2).
gewrichtskraakbeen achterste kruisband
voorste kruisband buitenste meniscus
binnenste meniscus
Figuur 2: Anatomie van de knie.
2. De aandoening Bij slijtage (artrose) in de knie is het kraakbeen in het kniegewricht beschadigd. Door de afname van het kraakbeen kan het gewricht minder goed de schokken van een beweging opvangen. Uiteindelijk kan het kraakbeen geheel verdwijnen en bewegen de ruwe botuiteinden tegen elkaar. De gewrichtsvlakken kunnen daardoor niet meer soepel langs elkaar glijden. Bewegen doet dan pijn en gaat gepaard met kraken en bewegingsbeperking. Het bot probeert de belasting anders over het gewricht te verdelen. Hierdoor wordt het gewricht breder. Aan de rand van het bot kunnen benige uitsteeksels ontstaan (zie figuur 3a). Als gevolg van de irritatie wordt ook meer gewrichtsvocht aangemaakt waardoor het gewricht dik wordt. Slijtage van het gewricht tussen de knieschijf en de glijgoot in het bovenbeen (trochlea) wordt knieschijfartrose of patellofemorale artrose genoemd (zie figuur 3b). Het komt niet vaak voor dat er alleen maar sprake is van patellofemorale artrose, meestal is er dan ook sprake van artrose tussen het dij- en scheenbeen van het kniegewricht.
© Maatschap Chirurgen & Orthopeden Arnhem - 10 november 2011
2/7
Patellofemorale prothesee
benig uitsteeksel
gewrichtskraakbeen met arthrose
het kraakbeen aan de achterkant van de knieschijf is bijna geheel verdwenen
Figuur 3a: Een knie met artrose van het dijbeenvlak.
Figuur 3b: Röntgenfoto van kniegewricht met artrose aan de achterzijde van de knieschijf.
3. Oorzaak en klachten Patellofemorale artrose kan ontstaan als gevolg van: - een oud letsel, bijvoorbeeld beschadiging na breuken of ontstekingen in de knie; - aangeboren afwijkingen; - het niet goed of afwijkend sporen van de knieschijf, of een knieschijf die regelmatig bijna, of helemaal uit de kom gaat; - langdurige overbelasting (bijvoorbeeld door zwaar werk); - reumatoïde artritis; - soms is de oorzaak van de patellofemorale artrose onbekend. Als het kraakbeen versleten is, kan het gewricht niet meer soepel bewegen. Dit veroorzaakt pijn en stijfheid. Als gevolg van de irritatie kan ook meer gewrichtsvocht aangemaakt worden waardoor het gewricht dik wordt. 4. Diagnose en onderzoek Tijdens het bezoek aan de poli wordt de patiënt onderzocht door de orthopedisch chirurg. De orthopedisch chirurg stelt de diagnose aan de hand van de aard van de klachten, het lichamelijk onderzoek en een röntgenfoto van de knie in twee richtingen.
© Maatschap Chirurgen & Orthopeden Arnhem - 10 november 2011
3/7
Patellofemorale prothesee
5. De behandeling Er zijn verschillende mogelijkheden om knieklachten ten gevolge van patellofemorale artrose te verminderen: - Medicijnen: er zijn medicijnen die de pijn onderdrukken, maar zij stoppen het slijtageproces niet. - Fysiotherapie: krachttraining om de grote dijbeenspier (quadriceps) te versterken, waardoor het patellofemorale gewricht meer ondersteund wordt. - Brace: hierdoor wordt een instabiele knie gestabiliseerd. Het nadeel van een brace is dat het de grote dijbeenspier verzwakt terwijl deze juist versterkt moet worden. - Een kijkoperatie: waarbij het kraakbeen glad wordt gemaakt. Vaak is dit maar een tijdelijke oplossing. - Het plaatsen van een patellofemorale prothese: hierbij wordt uitsluitend het patellofemorale gewricht vervangen, het gewricht tussen boven- en onderbeen blijft ongemoeid. Daarmee wordt de normale beweeglijkheid van het kniegewricht zo mogelijk behouden. 6. De opname Ter voorbereiding op de operatie krijgt de patiënt een uitnodiging voor het opnameplein. Op het opnameplein heeft de patiënt drie opeenvolgende afspraken. De eerste afspraak is met een apothekersassistent, daarna met de anesthesioloog en vervolgens met de intakeverpleegkundige. De screening door de anesthesist is nodig om in te schatten of en welke risico’s er eventueel aan de anesthesie van een patiënt verbonden zijn en hoe deze kunnen worden beperkt. De anesthesist bespreekt welke verdoving de patiënt krijgt tijdens de operatie. Bij een patellofemorale prothese vindt deze verdoving plaats via algehele narcose of een ruggenprik. De afspraak op het opnameplein duurt ongeveer anderhalf uur. Verdere informatie hierover is te vinden in de folder: Voorbereiding op een opname in het ziekenhuis. Lichamelijke ongemakken die een infectie kunnen veroorzaken, moeten opgelost zijn voor de operatie. Mochten in de aanloop naar de operatie lichamelijke ongemakken zoals een urineweginfectie, een wond of bijvoorbeeld problemen met het gebit optreden, dan moet er tijdig contact opgenomen worden met de orthopedisch consulent. Om de kans op infecties te verkleinen is het dringende verzoek om circa zes weken voor en zes weken na de operatie de tandarts niet te bezoeken. Het gebit moet voor de operatie wel in orde en gezond zijn. In principe wordt de patiënt de ochtend van de operatie opgenomen. Er kunnen echter medische redenen zijn die extra voorbereidingen vragen waardoor het noodzakelijk is dat de patiënt een dag of meerdere dagen voor de operatie opgenomen wordt op de verpleegafdeling.
7. De operatie De orthopedisch chirurg voert de operatie uit, meestal samen met een orthopedisch chirurg in opleiding. Tijdens de operatie is de patiënt onder voortdurende controle van de anesthesioloog. Deze bewaakt onder meer de ademhaling, hartslag en bloeddruk. De orthopedisch chirurg maakt een verticale snee over de knie van ongeveer 20 cm (De incisie is net zo groot als bij een totale knieprothese) en opent het gewrichtskapsel. De strekpees wordt gedeeltelijk ingesneden om de knieschijf tijdens de operatie te kunnen omklappen. Later wordt deze teruggehecht. De spieren worden niet beschadigd. De orthopedisch chirurg verwijdert het versleten oppervlak van het patellofemorale gewricht en bewerkt het oppervlak zodanig, dat de prothese erop past. Achter de knieschijf wordt een kunststof (polyethyleen) component geplaatst en op het gewrichtsvlak van het dijbeen een component van kobalt chroom (zie figuur 4). De prothese wordt vastgezet met speciaal botcement. Na terugklappen van de knieschijf controleert de arts de sporing, de kniefunctie (buigen en strekken) en de stabiliteit. De knie wordt gespoeld, waarna de wond wordt gehecht met nietjes. Hierna wordt er een drukverband aangelegd. Direct na de operatie wordt op de uitslaapkamer een röntgenfoto van de knie gemaakt (zie figuren 5a en 5b). De operatie duurt ongeveer één uur. Veertien dagen na de operatie worden de nietjes verwijderd.
© Maatschap Chirurgen & Orthopeden Arnhem - 10 november 2011
4/7
Patellofemorale prothesee
polyethyleen component
kobalt chroom component
Figuur 4: Patellofemorale prothese van Avon. Met polyethyleen component voor achter de knieschijf en kobalt chroom component voor op het gewrichtsvlak van het dijbeen.
dijbeen component van kobalt chroom knieschijf component van polyethyleen (polyethyleen is op een röntgenfoto niet zichtbaar)
Figuur 5a: Röntgenfoto met vooraanzicht van een knie met een patellofemorale prothese.
Figuur 5b: Röntgenfoto met zijaanzicht van een knie met een patellofemorale prothese.
© Maatschap Chirurgen & Orthopeden Arnhem - 10 november 2011
5/7
Patellofemorale prothesee
Na de operatie wordt de patiënt bewaakt op de uitslaapkamer en gaat daarna pas retour naar de verpleegafdeling. Als de patiënt goed wakker is, gaat hij/zij in principe terug naar de kamer op de verpleegafdeling en wordt de contactpersoon thuis gebeld. Eten en drinken wordt geleidelijk aan opgebouwd. Het kan voorkomen dat de anesthesioloog beslist om de patiënt één nacht naar de afdeling Medium Care/PAACU te laten gaan. Deze afdeling dient voor extra controle. Via een infuus wordt er extra vocht toegediend, er wordt er een slangetje (wonddrain) in het operatiegebied achtergelaten om een bloeduitstorting tegen te gaan. De dag na de operatie worden alle slangen verwijderd. In principe kan de patiënt na een dag of vier weer naar huis, mits er geen complicaties zijn of de arts anders beslist en mits de fysiotherapeut tevreden is over de vorderingen. 8. Mogelijke complicaties - Geen enkele ingreep is vrij van de kans op complicaties. Ook bij deze operatie zijn er de normale risico’s op complicaties van een operatie, zoals trombose, longontsteking, nabloeding en wondinfectie. Gelukkig treden deze na het implanteren van een patellofemorale prothese zeer zelden op. - Een infectie is een vervelende complicatie, dit kan een oppervlakkige of diepe infectie zijn. Behandeling van een infectie kan plaatsvinden door het toedienen van antibiotica, maar ook een operatieve ingreep kan nodig zijn om de wond te reinigen. De kans op een infectie na het plaatsen van een patellofemorale prothese is klein en komt minder vaak voor dan na het plaatsen van een totale knieprothese (dan is de kans 2%). - Omdat de patiënt tijdens en vlak na de operatie veel stil ligt in bed, kan er een verstopping van een bloedvat in het been (trombose) ontstaan. Wanneer dit niet behandeld wordt, kan er een stolsel naar de longvaten of hersenvaten schieten. Dit kan zeer ernstige gevolgen hebben. Om dit te voorkomen is het belangrijk om vroeg na de operatie te beginnen met uit bed komen. Een andere voorzorgsmaatregel is het toedienen van bloedverdunnende medicijnen. - Bij de knieoperatie wordt een snee in de huid gemaakt. Daardoor is het mogelijk dat er een huidzenuw wordt beschadigd. De huid eromheen kan daarna wat doof aanvoelen of juist extra gevoelig. Meestal verdwijnen deze klachten in de loop van de tijd of geven geen last meer. - Bloeduitstorting/zwelling/nabloeding: omdat de operatie onder bloedleegte wordt uitgevoerd, is het mogelijk dat na de operatie een bloeduitstorting met zwelling van het been ontstaat. Dit is een normaal verschijnsel na het plaatsen van een prothese in de knie en verdwijnt in de loop van enkele maanden weer. Na de operatie krijgt de patiënt een steunkous, wat de zwelling zoveel mogelijk tegengaat. Er kan ook ineens een hoeveelheid bloed uit de wond komen, een zogenaamde nabloeding. De wond wordt in dit geval opnieuw verbonden met een drukverband. - Complicaties van de anesthesie: problemen door de vorm van de verdoving, meestal een ruggenprik, kunnen zijn: hoofdpijn, lage bloeddruk en misselijkheid. Deze klachten verdwijnen over het algemeen binnen enkele dagen. - De knieschijf kan niet goed sporen. Bij patiënten die patellofemorale artrose hebben op basis van een niet goede sporing van de knieschijf (aangeboren afwijking) kunnen er problemen optreden met de sporing na het plaatsen van de prothese. Tijdens de operatie wordt beoordeeld of er nog aanvullende maatregelen nodig zijn, zoals het verplaatsen van de aanhechting van de strekpees op het onderbeen. Als dit noodzakelijk is worden er 2 schroeven extra geplaatst in het onderbeen en is de nabehandeling 6 weken vertraagd 9. Resultaten De lange termijn resultaten van patellofemorale protheses zijn vooralsnog goed. Na plaatsing van een patellofemorale prothese is de oude gewrichtspijn meestal verdwenen en kan de patiënt weer veel beter lopen. Meestal kan de knie na de operatie 125 graden buigen met een spreiding van 90-130 graden. Fietsen is doorgaans weer mogelijk. Door de stevige fixatie van de prothese aan het bot is de nieuwe knie direct na de operatie volledig te belasten. Het herstel van de spieren en het weefsel rondom het gewricht kan echter een aantal maanden tot een jaar duren. Meer dan 90% van de patiënten is tevreden over de resultaten. Patellofemorale protheses zijn tegenwoordig van hoogwaardige kwaliteit. De orthopedisch chirurgen van Rijnstate plaatsen de Avon patellofemorale prothese met een bewezen staat van dienst (zie figuur
© Maatschap Chirurgen & Orthopeden Arnhem - 10 november 2011
6/7
Patellofemorale prothesee
4). Over het algemeen blijven patellofemorale protheses langer dan vijftien jaar goed functioneren. De kwaliteit van een kunstgewricht is echter altijd minder dan die van een natuurlijk gewricht. Er bestaat een kans dat het in de toekomst toch nodig is om de patellofemorale prothese te vervangen door een totale knieprothese, omdat er artrose kan ontstaan tussen het gewrichtsoppervlak van het onder- en bovenbeen. En als de prothese wordt geplaatst bij erg jonge patiënten (< 50 jaar) kan het plastic (polyethyleen) van de prothese op termijn slijten waardoor een nieuwe operatie nodig is.
10. Leefregels Het is niet raadzaam de nieuwe patellofemorale protheses in werk en sport te zwaar te belasten: de kans op beschadiging of voortijdige slijtage is dan groter. De orthopedisch chirurg of specialistisch verpleegkundige kan hierover adviseren. Wanneer men weer begint met werken is volledig afhankelijk van het soort werk dat men doet en de mate van herstel. De orthopedisch chirurg of specialistisch verpleegkundige kan hierover adviseren. 11. Fysiotherapie De eerste dag na de operatie komt de fysiotherapeut bij de patiënt. Hij/zij informeert de patiënt over de behandeling en leert de patiënt zelf de knie te buigen en te strekken. De dag na de operatie gaat de patiënt met hulp van een verpleegkundige vanuit bed in een stoel zitten en start de patiënt onder begeleiding van de fysiotherapeut met lopen. Dit wordt in de dagen daarna uitgebreid totdat de patiënt weer zelfstandig met een loophulpmiddel kan lopen. De fysiotherapeut oefent de beweeglijkheid, de kracht en het op de juiste wijze gebruiken van de knie tijdens dagelijkse activiteiten. Het is belangrijk dat in bed de knie zoveel mogelijk gestrekt ligt. Na ontslag voert de patiënt thuis zelfstandig de oefeningen uit die de fysiotherapeut in het ziekenhuis heeft geleerd. De revalidatie wordt voortgezet onder begeleiding van een fysiotherapeut bij de patiënt in de buurt. De patiënt krijgt hiervoor een machtiging mee en neemt zelf contact op met een fysiotherapiepraktijk in de eigen woonomgeving, bij voorkeur al vóór opname. Het accent van de fysiotherapeutische nabehandeling ligt in de eerste weken op de kwaliteit van het looppatroon. Het lopen met krukken wordt onder begeleiding van uw fysiotherapeut zo snel mogelijk afgebouwd van het afwisselend (in kruispas) lopen met twee krukken, naar lopen met één kruk en tenslotte lopen zonder krukken. Voorwaarde hierbij is dat de patiënt in staat is het geopereerde been goed rechtop te belasten en niet meer mank loopt. Hierdoor worden de spieren die de knie moeten stabiliseren beter geactiveerd. Het is verstandig om de eerste weken trap te lopen met aansluitpas. Wanneer de patiënt zelfstandig dagelijkse activiteiten (lopen, traplopen) kan uitvoeren en zonder krukken kan lopen, betekent dit niet dat de kniestabilisatoren al optimaal hersteld zijn. Verder trainen onder begeleiding van een fysiotherapeut is ook nu nog nodig om aan de individuele fysieke activiteitseisen te kunnen voldoen. 12. Dagelijks leven en werk Als men zonder loophulpmiddel kan lopen, mag de patiënt over het algemeen zes weken na de operatie weer zelf autorijden, fietsen en zwemmen. De patiënt moet wel voldoende controle over het been hebben en de knie 95 tot 100 graden kunnen buigen. De specialistisch verpleegkundige of orthopedisch chirurg adviseert de patiënt hierin. Voordat men weer begint met fietsen, is het raadzaam om eerst op een hometrainer te oefenen. In verband met de lage instap is in eerste instantie een damesfiets aan te raden. Werkhervatting is afhankelijk van het soort werk van de patiënt en de mate van revalidatie. Ook hierin kan de specialistisch verpleegkundige of orthopedisch chirurg adviseren.
© Maatschap Chirurgen & Orthopeden Arnhem - 10 november 2011
7/7