Beelden wijzen ons de weg Passie-spel 2013 Tekst: Erik Idema Muziek: Gerard van Amstel Aan dit Passie-spel deden mee: Agathe, Annely, Eliza, Ester, Jesse, Jildau, Joël , Naomi, Nienke, Rens & Roliene
KinderNevenDienst Grote Kerk Harlingen, maart 2013
Openingslied: Beelden wijzen ons de weg Beelden wijzen ons de weg Naar het licht, een nieuwe morgen. Acht keer stilstaan tot je zegt: Zie je, God zal voor ons zorgen.
‘Snappen jullie het dan niet? Het is in jullie eigen belang! Eén mens moet sterven, want anders… anders gaan we allemaal tenonder.’ Somber kijkt de hogepriester de kring rond. Het duurt al te lang, dat optreden van Jezus. Veel te lang. Hij brengt de mensen in verwarring. Straks komen ze in opstand, willen ze onafhankelijkheid. Straks laten ze zich niets meer gelegen liggen aan de wet van Mozes en het gezag van Farizeeën en Schriftgeleerden. Zwijgend kijkt de hogepriester de kring rond. De anderen knikken. Het vonnis is geveld. De Raad heeft besloten. Het moet afgelopen zijn. (Joh. 11: 45-53)
Het is bijna Pesach. Al dagenlang is het onrustig in Jeruzalem: zou Jezus ook naar de stad komen? Of is het hem te gevaarlijk? (Joh. 11:55-57) Pas kort voor Pesach wordt het duidelijk; Jezus komt toch!
De mensen gaan hem tegemoet. Ze zwaaien met palmtakken, ze juichen en lachen. ‘Hosanna! Gezegend is Hij, die komt in de naam van de Heer!’ roepen ze. Jezus rijdt op een ezel. Als een koning wordt Hij binnengehaald. (Joh. 12:12-19)
(stilte) Als Jezus en zijn leerlingen aan het eten zijn, staat Jezus plotseling op. Hij pakt water en begint de voeten van zijn vrienden te wassen.
‘Jij mijn voeten wassen!?’ roept Petrus uit. ‘Dat nooit!’ ‘Jawel,’ zegt Jezus tegen hem. ‘Dit doe ik om te laten zien dat je bij mij hoort. Zie dit als een voorbeeld: zoals ik jullie gediend heb, zo moet je ook elkaar dienen.’(Joh. 13:1-20)
Ik ben Ik ben voor jou een nieuwe naam. Ik ben je God en hier vandaan Ga ‘k als je schaduw met je mee Door de woestijn en door de zee. Ik ben er als het leven lacht. Ik ben er voor je in de nacht. Ik ben er in je hoogste lied. Ik ben er als je ’t niet meer ziet. Ik ben de weg waarop je gaat. Ik ben er zelfs ten einde raad. Ik ben gegeven als je brood. Ik ben in leven en in dood. Je vriend.
Op die dag, toen Jezus daar met zijn leerlingen zat te eten, vertelde hij ook dat één van zijn vrienden hem zou verraden.
Hij doopte een stuk brood in de schaal en gaf het aan Judas. ‘Ga’, zei Hij. ‘Doe het snel.’ De andere leerlingen hadden geen benul van wat er gebeurde. Zeker boodschappen doen, dachten ze. Of geld naar de armen brengen. (Joh. 13: 21-30) ‘Als je maar weet,’ zei Petrus, ‘dat ik je nooit in de steek zal laten. Ik zou mijn leven voor Je geven!’ Jezus keek hem droevig aan. ‘Je leven voor mij geven? Nog voor de haan kraait zul jij drie keer zeggen dat je mij niet kent!’ Zwijgend aten ze verder. De nacht was begonnen. (Joh. 13: 3638)
Alles wat gezegd moest worden, was gezegd. Jezus en Zijn leerlingen gingen naar buiten, naar een olijfgaard. Ook Judas kende die plek. Met een bende soldaten ging hij erop af. Ook een stel bedienden van de hogepriesters liep achter hem aan, en een paar Farizeeën. Ze droegen fakkels en lantaarns. (Joh. 18: 1-3) ‘Wie zoeken jullie?’ vroeg Jezus. Toen ze Hem zeiden dat ze voor Jezus van Nazaret kwamen, vertelde Hij dat Hij dat was. En toen Petrus zijn zwaard wilde pakken, zie Jezus tegen hem: ‘Steek je zwaard weer bij je. Ik moet de beker drinken die mijn Vader Mij gegeven heeft.’ Naar wie zoek je Naar wie zoek je en wie vind je In het donker van de nacht? Zoek je leven, zoek je dood Vind je wat je had verwacht? Wat geloof je en wat hoop je Van de man uit Nazaret: Neemt hij wapens in zijn hand, Komt hij krachtig in verzet? Naar wie zoek je en wie vind je: Gaat hij weerloos met je mee? Hij zal leven, is niet bang – God gaat altijd met Hem mee.
Zo werd Jezus gevangen genomen. Ze namen hem mee naar de hogepriester. Simon Petrus en een andere leerling gingen erachteraan. De andere leerling ging mee het paleis van de hogepriester in, maar Simon Petrus bleef buiten staan.
‘Hé!’ zei een meisje tegen hem. ‘Ben jij ook niet een leerling van die man?’ ‘Nee hoor,’ zie Petrus snel. Ík niet.’ Hij liep naar een vuurtje om zich te warmen. Even later vroeg iemand anders hem of hij bij Jezus hoorde. Maar Petrus ontkende nog een keer. ‘Maar ik zag je toch net? Daar in de tuin, toen Jezus gevangen genomen werd!’, riep een man. Maar Petrus hield vol dat hij Jezus niet kende. Op datzelfde moment kraaide er een haan. (Joh. 18: 12-27)
Jezus werd van de hogepriester naar Pilatus gebracht. Die ondervroeg Hem, maar kon niks vinden waarom hij Jezus zou moeten veroordelen. Hij stelde de mensen voor dat hij Jezus vrij zou laten. Maar het volk schreeuwde woedend: ‘Kruisig Hem!’ Pilatus werd bang. Wat moest hij doen? Hij ging weer naar binnen, naar Jezus. ‘Waar kom je toch vandaan?’ vroeg hij vertwijfeld. Maar Jezus gaf hem geen antwoord. (Joh. 18: 28 – 19: 9) Met zweet in zijn handen Met zweet in zijn handen, met knarsende tanden Pendelt hij tussen geweten en macht. Schaamte en schande, het ligt in zijn handen; Kijk hem: de wroeging, de zwetende kracht. Pilatus, hij aarzelt, hij weet het niet meer. Wat moet hij aan met een levende Heer? Met zwaaiende vuisten, met woedende knuisten Schreeuwen de mensen om dood en verderf. ‘Pak die verguisde, het enige juiste Voor zo’n figuur is dat hij voor ons sterft!’ Pilatus, hij aarzelt, hij weet het niet meer. Wat moet je aan met een levende Heer? Onzekere ogen, het recht wordt verbogen. ‘Zeg toch iets man, wat verwacht je van mij? In mijn vermogen ligt echt, ongelogen: Houd ik je vast of laat ik je toch vrij?’ Pilatus, hij aarzelt, hij weet het niet meer. Wat moet je aan met een levende Heer?
Omdat het volk maar bleef aandringen, gaf Pilatus Jezus uiteindelijk aan hen over. Hij werd gekruisigd.
(stilte) Zo stierf Jezus. Na zijn dood werd Hij begraven, door Josef uit Arimatea. Ook Nicodemus was daarbij, de man die in de nacht naar Jezus toegekomen was. (Joh. 19) Op de derde dag ging Maria uit Magdala naar het graf. Ze zag dat de steen voor het graf was weggehaald.
Snel haalde ze Simon Petrus en de andere leerlingen, van wie Jezus veel hield. Toen ze terugkwamen bij het graf, zagen ze dat Jezus er niet meer was. De doeken waarin zijn lichaam gewikkeld was, lagen er nog wel. Toen ze dat zagen, geloofden ze.
Maria stond nog steeds bij het graf. ‘Wie zoek je?’ vroeg iemand haar. Maria dacht dat het de tuinman was. ‘Wat hebt u met Hem gedaan?’ stamelde ze. ‘Maria…’ zei de man. Toen zag ze het.
‘Rabboeni!’ riep ze uit. Het was Jezus. ‘Houd mij niet vast,’ zei Hij. ‘Vertel de mensen die bij Mij horen, dat Ik opstijg naar mijn Vader. Hij is mijn God, en Hij is ook jullie God.’ Maria ging. Ze vertelde wat ze gezien had. (Joh. 20: 1-18)
Nieuw leven, gegeven door woorden die soms even je raken en verwarmen je troosten en omarmen ze zijn voor jou geschreven