evaluatie- en adviescommissie passend onderwijs
ONDERZOEK & ADVIES evaluatie- en adviescommissie passend onderwijs
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
POSTBUS 1423
3500 BK UTRECHT TEL.
: 030 - 230 60 90
HET ONDERZOEK IS UITGEVOERD IN
E-MAIL
:
[email protected]
ADVIESCOMMISSIE PASSEND
FAX
: 030 - 230 60 80
INTERNET : WWW.OBERON.EU
OPDRACHT VAN DE EVALUATIE- EN ONDERWIJS (ECPO).
Miriam Walraven, Marleen Kieft en Anne Luc van der Vegt
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
Uitgave
, Utrecht
Tekst
Miriam Walraven, Marleen Kieft en Anne Luc van der Vegt Met medewerking van: Edwin Dubbelman, Pauline van Eck, Sandra Jansma en Joost Vreuls
Omslagfoto
Sijmen Hendriks
ISBN/EAN
978-90-77737-88-0
Opdrachtgever
Evaluatie- en adviescommissie Passend onderwijs
© Oberon, Utrecht, 2013 Het gebruik van passages uit deze tekst als ondersteuning en toelichting is toegestaan, mits de bron correct en duidelijk wordt vermeld.
2
Oberon
Inhoudsopgave Managementsamenvatting .............................................................................................................................. 7 1 Inleiding ................................................................................................................................................... 9 1.1 Aanleiding voor dit onderzoek ............................................................................................................... 9 1.2 Docenten en Passend onderwijs ............................................................................................................ 9 1.3 Leeswijzer ............................................................................................................................................. 12 2
Het onderzoek ....................................................................................................................................... 13 2.1 De onderzoeksopzet............................................................................................................................. 13 2.2 Het vragenlijstonderzoek ..................................................................................................................... 13 2.3 Gesprekken op scholen ........................................................................................................................ 16 2.4 Verantwoording van de gemaakte keuzes ........................................................................................... 18 2.5 Termen, begrippen en afkortingen ...................................................................................................... 19
3
De beleving van docenten ...................................................................................................................... 21 3.1 Betrokkenheid ...................................................................................................................................... 21 3.2 Attitude ................................................................................................................................................ 22 3.3 Overbelasting ....................................................................................................................................... 26 3.4 Conclusie .............................................................................................................................................. 26
4
Vaardigheden van docenten .................................................................................................................. 29 4.1 Ervaring en vaardigheden bij docenten ............................................................................................... 29 4.2 Leerlingen met verschillende ondersteuningsbehoeften .................................................................... 33 4.3 Conclusie .............................................................................................................................................. 37
5
Informatievoorziening en kennis ............................................................................................................ 39 5.1 Informatievoorziening .......................................................................................................................... 39 5.2 Kennis van profielen en plannen .......................................................................................................... 41 5.3 Toekomstverwachting .......................................................................................................................... 44 5.4 Conclusie .............................................................................................................................................. 46
6
Toerusting op schoolniveau ................................................................................................................... 47 6.1 Ondersteuning ..................................................................................................................................... 47 6.2 Zorgstructuur ....................................................................................................................................... 50 6.3 Grenzen ................................................................................................................................................ 52 6.4 Conclusie .............................................................................................................................................. 53
7
Toerusting op docentniveau: professionalisering ................................................................................... 55 7.1 Behoefte aan scholing .......................................................................................................................... 55 7.2 Professionaliseringsbeleid .................................................................................................................... 56 7.3 Scholingsthema’s ................................................................................................................................. 57 7.4 Conclusie .............................................................................................................................................. 59
8
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen .......................................................................................... 61 8.1 Onderzoeksvragen en opzet onderzoek .............................................................................................. 61 8.2 Beantwoording onderzoeksvragen ...................................................................................................... 62 8.3 Slotbeschouwing en aanbevelingen ..................................................................................................... 64
4
9
Oberon
Bijlagen .................................................................................................................................................. 69 9.1 De vragenlijst voor docenten ............................................................................................................... 69 9.2 De gespreksleidraden ........................................................................................................................... 77
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
5
Voorwoord In deze rapportage komen ruim duizend docenten uit het voortgezet onderwijs aan het woord over Passend onderwijs. Duizend docenten van praktijkonderwijs en speciaal onderwijs tot vwo en gymnasium. Wij bedanken deze docenten voor hun bereidheid om hun opvattingen en beleving met ons te delen. Ook dank aan de docenten, schoolleiders, zorgcoördinatoren en samenwerkingsverbanden die tijd hebben vrijgemaakt om in interviews de resultaten uit de enquête verder te verdiepen. Door hun medewerking hebben we een beeld kunnen schetsen van de toerusting van docenten en scholen aan de start van de invoering van Passend onderwijs.
Oberon, oktober 2013
6
Oberon
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
7
Managementsamenvatting Deze managementsamenvatting beschrijft de opzet en de conclusies van een onderzoek naar de opvattingen over de toerusting van docenten en scholen in het voortgezet onderwijs. Voor een volledige beschrijving van het onderzoek, de uitkomsten en onze aanbevelingen verwijzen we naar het volledige onderzoeksrapport. Aanleiding
In opdracht van de ECPO heeft Oberon een onderzoek uitgevoerd naar stand van zaken rond de toerusting van scholen en docenten in het voortgezet onderwijs, met het oog op de invoering van Passend onderwijs in augustus 2014. De bevindingen van het onderzoek geven de uitgangssituatie weer en fungeren daarmee tevens als nulmeting. Door het onderzoek in de toekomst te herhalen, kan de ontwikkeling en toerusting van scholen en docenten tijdens de invoering van Passend onderwijs worden gevolgd. Onderzoeksvragen en doelgroep
In het onderzoek richten we ons op de beantwoording van de volgende twee hoofdvragen: 1. In hoeverre beschouwen vo-docenten zich competent om Passend onderwijs te geven? 2. Hoe rust de schoolorganisatie docenten toe bij het geven van Passend onderwijs en hoe sluit dit aan op de behoeften van docenten? Dit onderzoek draait om docenten in het voortgezet onderwijs. Daarbij is de focus breed: we betrekken het hele spectrum van het voortgezet onderwijs, van vso-scholen en praktijkonderwijs tot scholen voor vwo en gymnasium. Bij de analyses is nagegaan welke verschillen er zijn tussen vmbo/havo/vwo-docenten en vso/prodocenten. Werkwijze
Het onderzoek is uitgevoerd in de periode januari – september 2013. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden hebben we een enquête gehouden waaraan in de maanden april en mei 2013 is meegewerkt door ruim duizend vo-docenten van 48 verschillende schoollocaties. Daarnaast hebben we tien verschillende cases nader in beeld gebracht, door groepsgesprekken op locatie te voeren. Hierbij hebben we gesproken met schoolleider(s) en docenten en andere betrokkenen. We onderscheiden bij dataverzameling en rapportage vijf deelonderwerpen: 1) de beleving van docenten, 2) vaardigheden van docenten, 3) informatievoorziening en kennis, 4) toerusting op schoolniveau en 5) toerusting op docentniveau. Voor elk van deze onderwerpen noemen we de belangrijkste conclusies Belangrijkste conclusies
1. Beleving van docenten: vo-docenten voelen zich nog niet erg betrokken Dit onderzoek bevestigt het beeld dat ook in andere recente onderzoeken naar Passend onderwijs wordt geschetst: docenten voelen zich medio 2013 nog niet erg betrokken bij de invoering van Passend onderwijs. De helft van de vo-docenten uit dit onderzoek (dat geldt zowel voor regulier als speciaal onderwijs) voelt zich ‘enigszins betrokken’ bij de invoering van Passend onderwijs. Er is echter ook een aanzienlijke groep docenten die zich ‘zeer betrokken’ voelt; die groep is in het vso/pro bijna twee keer zo groot (bijna 40%) als in het reguliere onderwijs (20%). 2. Vaardigheden van docenten: competentiebeleving verschilt Vrijwel alle vo-docenten hebben in wisselende frequentie momenteel al te maken met leerlingen die een extra ondersteuningsbehoefte hebben. De docenten zijn tamelijk positief over hun eigen vaardigheden in het
8
Oberon
omgaan met deze leerlingen. Docenten in het reguliere onderwijs vinden het omgaan met leerlingen die opstandig en agressief gedrag vertonen het moeilijkste. In de praktijkvakken van het vmbo kunnen soms gevaarlijke situaties kunnen ontstaan als docenten geconfronteerd worden leerlingen met grote gedragsproblemen. Maar dezelfde zorg geldt op het gymnasium, waar het hoge tempo en het hoge niveau van de lesstof veel van leerlingen en docenten vraagt. Vso/pro-docenten voelen zich vaker competent om les te geven aan leerlingen met opstandig en agressief gedrag. Het beter leren differentiëren is voor veel scholen de komende jaren een prioriteit. 3. Informatievoorziening en kennis: tekort aan informatie leidt tot onzekerheid Verreweg de grootste groep docenten noemt zich ‘een beetje’ op de hoogte van de consequenties die de invoering van Passend onderwijs voor henzelf zal hebben. Dit gebrek aan voldoende informatie leidt tot een afwachtende houding, soms ook tot zorg en weerstand bij docenten. Schoolleiders zijn (tot nu toe) afwachtend met het informeren van hun docenten en het verspreiden van schoolondersteuningsprofielen binnen de school. Docenten in het reguliere onderwijs verwachten dat hun eigen deskundigheid op het gebied van het omgaan met zorgleerlingen zal toenemen, maar pro- en vso-docenten zijn daarentegen bang dat hun deskundigheid en expertise zal verdwijnen. 4. Toerusting op schoolniveau: tevredenheid over huidige zorgstructuur Docenten zijn tevreden over de manier waarop de school hen momenteel ondersteunt bij het geven van onderwijs aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften. Men oordeelt positief over de zorgstructuur en de ondersteuning die hen daarmee wordt geboden: vso/pro-docenten zijn het meest tevreden, gevolgd door de vmbo-docenten. De havo/vwo-docenten zijn het minst tevreden. De tevredenheid over de aanwezigheid van zorgexperts scoort daarbij relatief het hoogste. Dit beeld komt naar boven in zowel enquête als de interviews en maakt duidelijk dat Passend onderwijs niet bij nul begint, maar dat er al een stevige basis ligt. Docenten benadrukken wel dat er grenzen zijn aan hun mogelijkheden, ook al is de toerusting goed geregeld. Klassengrootte, het aantal zorgleerlingen per klas, de zwaarte van de problematiek en de facilitering in tijd bepalen vooral of ze in staat zijn Passend onderwijs te geven. 5. Toerusting op docentniveau: praktische handelingsgerichte professionalisering gewenst Ongeveer de helft van de docenten in vmbo/havo/vwo zegt behoefte te hebben aan professionalisering op het gebied van Passend onderwijs, de andere helft heeft dat niet of ‘misschien’. De voorkeur gaat daarbij uit naar trainingen over het omgaan met verschillen in de klas. Belangrijk vinden ze ook dat specifieke scholing wordt aangeboden op het moment dat dit voor hen relevant is. Van algemene scholing voor het hele docentenkorps tegelijk wordt minder verwacht. Docenten op vso- en praktijkscholen hebben minder behoefte aan professionalisering dan docenten vmbo/havo/vwo, zij hebben – zoals te verwachten was – al meer scholing gevolgd op dit terrein. Professionaliseringsplannen op schoolniveau zijn er nog nauwelijks en professionalisering is ook (nog) niet gekoppeld aan de schoolondersteuningsprofielen.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
1
9
Inleiding
1.1
Aanleiding voor dit onderzoek
In dit rapport doen wij verslag van een onderzoek naar de toerusting van scholen en docenten in het voortgezet onderwijs, met het oog op de invoering van Passend onderwijs in augustus 2014. Wij hebben dit onderzoek uitgevoerd op verzoek van de Evaluatie- en adviescommissie Passend Onderwijs (ECPO). Het is één van de thema-onderzoeken die de ECPO in het voorjaar 2013 heeft uitgezet om de stand van zaken in kaart te brengen, voorafgaand aan de invoering van Passend onderwijs. De bevindingen van het onderzoek geven de uitgangssituatie weer en fungeren daarmee tevens als nulmeting. Door het onderzoek in de toekomst te herhalen kan de ontwikkeling en toerusting van scholen en docenten tijdens de invoering van Passend onderwijs worden gevolgd. In het Referentiekader passend onderwijs is omschreven wat een goede toerusting van docenten inhoudt.1 Docenten moeten tegemoet kunnen komen aan verschillen tussen leerlingen en dat vraagt om professionalisering op het gebied van onderwijsondersteuning. Docenten dienen over basisvaardigheden te beschikken zoals: signaleren van leer- en ontwikkelingsproblemen, effectief interventies hanteren waarbij gestreefd wordt naar hoge opbrengsten, betrekken van ouders hierbij en het gebruik maken van de ondersteuningsstructuur op school. Een goede toerusting stelt eisen aan het onderwijskundig leiderschap van de school. Bovendien is collectieve betrokkenheid van het personeel gewenst, in de vorm van medezeggenschap.
1.2
Docenten en Passend onderwijs
''We liggen op koers met de invoering van Passend onderwijs, maar er moet nog wel veel gebeuren'' zei staatssecretaris Dekker in de Tweede Kamer in april 2013.2 Met ‘er moet nog wel veel gebeuren’ doelde hij onder meer op het betrekken van docenten bij Passend onderwijs, het onderwerp van dit onderzoek. Voordat we de onderzoeksopzet en -resultaten presenteren, geven we een kort overzicht van enkele recente onderzoeken en publicaties over de vraag: zijn scholen en leraren voldoende voorbereid op de invoering van de wet op Passend onderwijs per 1 augustus 2014? Scholen en leraren voldoende toegerust? Nee, stelt de stuurgroep Passend Onderwijs van CNV Onderwijs. Deze stuurgroep deed eind 2012 onderzoek onder ruim 2200 van haar leden werkzaam op basisscholen, vo-scholen en mbo-instellingen. Leraren zijn niet klaar voor de invoering van Passend onderwijs, is hun conclusie. Hoe dichter bij de werkvloer, hoe minder men geïnformeerd is en betrokken wordt bij de aankomende veranderingen ten gevolge van de nieuwe wet. “Zonder betrokkenheid van leraren dreigen plannen te worden gemaakt waar straks onvoldoende draagvlak voor is bij de uitvoerenden: de leraren,” stelt de stuurgroep in een begeleidende brief aan de Kamercommissie.3 Nee, schrijft ook Jelle van der Meer na zijn rondgang langs dertig basis- en middelbare scholen4 (september 2011). Hij concludeert dat er van leraren wordt gevraagd dat ze hun vaardigheden vergroten en dat ze hun 1 2 3 4
PO-Raad, VO-raad, AOC Raad, MBO Raad (2012) Referentiekader Passend onderwijs. http://www.nu.nl/politiek/3387979/leraar-betrekken-bij-passend-onderwijs.html Leraren niet klaar voor passend onderwijs. In: Schooljournaal 5, 9 maart 2013, inclusief begeleidende brief aan de Tweede Kamer dd 28 maart 2013. Meer, J. van der. (2011). Over de grenzen van de leerkracht. Passend onderwijs in de praktijk. Den Haag, ECPO.
10
Oberon
grenzen verleggen, maar zelf vinden zij dat de rek eruit is. Leraren vinden Passend onderwijs op zichzelf een goed concept, maar de organisatie ervan, de budgetten en de consequenties voor het lesgeven in de klas roepen veel vragen en onzekerheid op. Ook de Algemene Rekenkamer rapporteert in de zomer van 2013 dat veel basisscholen nog niet klaar zijn voor de invoering van Passend onderwijs volgend jaar augustus. Op basisscholen heerst veel zorg dat er door de invoering van Passend onderwijs meer leerlingen in de klas komen die extra ondersteuning nodig hebben en dat leraren daarvoor onvoldoende zijn toegerust. “Het evenwicht tussen wat scholen aankunnen en wat er van ze gevraagd wordt, is momenteel wankel. Zeker leraren moeten balanceren tussen enerzijds de eisen die aan hen worden gesteld en anderzijds de tijd die ze daarvoor hebben en de mate waarin ze voor hun taken toegerust zijn” schrijft de Rekenkamer in haar rapport.5 Toerusting van scholen en leraren primair onderwijs Door ITS en het Kohnstamm Intituut is recentelijk onderzoek gedaan naar het onderwijs- en 6 ondersteuningsaanbod in het primair onderwijs. Er is gekeken naar verschillende niveaus: het samenwerkingsverband, de school en de individuele leerkracht. Uit het onderzoek blijkt dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de samenwerkingsverbanden, wat betreft de inrichting van het onderwijs- en ondersteuningsaanbod. Enkele samenwerkingsverbanden beschikken over een uitgebreide bovenschoolse ondersteuningstructuur, met een zorgplatform en/of een zorgadviesteam (ZAT). In andere samenwerkingsverbanden ontbreekt een bovenschoolse ondersteuningsstructuur; men vindt dat dit per school georganiseerd dient te worden. Ondersteuning wordt gegeven door specialisten, zoals orthopedagoog, logopedist, schoolmaatschappelijk werk, schoolbegeleiders en ambulante begeleiders vanuit de regionale expertisecentra. Op schoolniveau zijn in het primair onderwijs de basiselementen van een goede ondersteuningsstructuur aanwezig, zoals het volgen van leerprestaties, opstellen en evalueren van handelingsplannen. Het afstemmen van de onderwijsaanpak op individuele leerlingen is vaak nog wel een knelpunt. Leerkrachten tonen zich over het algemeen tevreden met de ondersteuningsstructuur op school. Wat betreft het niveau van de individuele leerkracht: interne begeleiders en leerkrachten zijn tamelijk positief over de competenties van leerkrachten, maar zijn het er ook over eens dat het voor leerkrachten niet eenvoudig is om les te geven op verschillende niveaus. Leerkrachten in het basisonderwijs vinden het moeilijk om te gaan met gehandicapte leerlingen, leerlingen met ernstige leermoeilijkheden en leerlingen met psychiatrische problemen of antisociaal gedrag. Toerusting door het samenwerkingsverband Scholingsbeleid wordt doorgaans gevoerd door schoolbesturen, maar binnen sommige regio’s ook op het niveau van het samenwerkingsverband. Door Sardes is in 2013 onderzocht in hoeverre samenwerkingsverbanden beleid voeren met betrekking tot de toerusting van docenten. 7 Vooralsnog is het een kleine minderheid van de samenwerkingsverbanden die professionaliseringsbeleid heeft opgesteld. Het gaat om 12% van de samenwerkingsverbanden vo. Ongeveer de helft van de samenwerkingsverbanden is van plan dit te gaan doen. Binnen de helft van de samenwerkingsverbanden wordt professionaliseringsbeleid gezien als een gedeelde verantwoordelijkheid van de schoolbesturen binnen de regio.
5 6 7
Algemene Rekenkamer. Kunnen basisscholen passend onderwijs aan? 2013, p.5 E. Smeets e.a. (2013) Op de drempel van Passend onderwijs: beleid en aanbod rond specifieke onderwijsbehoeften in zes samenwerkingsverbanden. Nijmegen/Amsterdam: ITS/Kohnstamm Instituut. Sardes (2013) De voorbereiding van samenwerkingsverbanden op Passend Onderwijs. Utrecht: Sardes.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
11
Voor zover samenwerkingsverbanden professionaliseringsbeleid voeren, betreft dit zowel het schoolniveau als het niveau van de individuele docent. Bij het schoolniveau moet gedacht worden aan professionalisering van degenen die zich bezighouden met de coördinatie van extra onderwijsondersteuning, zoals zorgcoördinatoren. Ongeveer één op de drie samenwerkingsverbanden vo heeft de beschikking over een eigen scholingsbudget. Passend onderwijs in de praktijk van het voortgezet onderwijs Uit onderzoek weten we dat er in het voortgezet onderwijs wel degelijk docenten zijn die Passend onderwijs al in de praktijk realiseren. Oberon verrichtte in 2011 een kwalitatief onderzoek onder vo-docenten met ervaring en affiniteit met leerlingen met gedragsproblemen. De centrale vraag was: hoe geven zij in de dagelijkse praktijk vorm aan passend onderwijs en wat hebben ze daarbij nodig? Uit dit onderzoek bleek dat passend onderwijs geven op de middelbare school moeilijk is, maar wel mogelijk. Docenten legden de onderzoekers uit dat ze structuur in de les aanbrengen en bewust nadenken over hoe ze leerlingen positieve feedback kunnen geven, ook al vertonen ze gedrag dat daartoe niet uitnodigt. Er zijn ook cruciale voorwaarden en factoren die de mogelijkheden begrenzen, zoals een heldere visie van de school en beperkte klassengrootte.8 In het meest recente Onderwijsverslag, over het schooljaar 2011/2012, concludeert de Inspectie dat er in het onderwijs voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben wel vooruitgang is geboekt. Het zijn vooral verbeteringen buiten het klaslokaal, zoals de interne zorgstructuur. In de klas is er vaak niet voldoende zorg en ondersteuning. De overgrote meerderheid van de reguliere vo-scholen krijgt van de Inspectie een onvoldoende voor het afstemmen van instructie en verwerkingsopdrachten op verschillen tussen leerlingen: er wordt nog onvoldoende gedifferentieerd. De Inspectie ziet wat dit betreft geen verbetering ten opzichte van vorige metingen.9 De Inspectie heeft nader onderzoek gedaan naar de begeleiding van leerlingen met een stoornis in het autistisch spectrum (ASS-leerlingen).10 Dit is de groep leerlingen die de afgelopen jaren het sterkst is gegroeid. Op de meeste reguliere scholen is de expertise beperkt tot enkele gespecialiseerde leraren. De Inspectie heeft op basis van het onderzoek aandachtspunten geformuleerd, onder andere met betrekking tot deskundigheidsbevordering en toerusting. Specialisten binnen de school kunnen andere docenten coachen; uitwisseling van ervaringen tussen leraren verdient meer aandacht, dit vindt tot nu toe weinig plaats. Verdere professionalisering gewenst In de tweede voortgangsrapportage van het Ministerie van OCW wordt ingegaan op de betrokkenheid van leraren bij Passend onderwijs.11 De verwachting is dat de situatie in de klas nog niet ingrijpend zal veranderen tijdens de voorbereidingen in het schooljaar 2013/14. Wel is verdere professionalisering gewenst. Hierbij speelt SchoolaanZet een belangrijke rol. In het bijzonder binnen het voortgezet onderwijs zal SchoolaanZet extra ondersteuning bieden, omdat het voortgezet onderwijs minder vergevorderd is in het omgaan met verschillen dan het basisonderwijs. Verder verzamelt het ministerie praktijkvoorbeelden en plaatst deze op de website www.passendonderwijs.nl.
8 9 10 11
Walraven, M. & Kieft, M. & Broekman, L. (2011). Passend onderwijs aan leerlingen met gedragsproblemen. Ervaren docenten uit het voortgezet onderwijs aan het woord. Oberon voor ECPO. Inspectie van het Onderwijs (2013) De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag 2011/2012. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2013) Beter op hun plek? Maatwerk voor leerlingen met een autismespectrumstoornis; kwantitatieve analyse en casusonderzoek. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Ministerie van OCW (2013) Passend onderwijs: Tweede voortgangsrapportage juni 2013. Den Haag: ministerie van OCW
12
1.3
Oberon
Leeswijzer
In de volgende zeven hoofdstukken doen we verslag van dit onderzoek. We starten met een hoofdstuk waarin we de onderzoeksvragen en -opzet bespreken en uitleggen welke keuzes we gemaakt hebben bij het analyseren van de data en bij het schrijven van het rapport. In hoofdstuk 3 draait het om de manier waarop docenten Passend onderwijs beleven en hoe ze er tegenover staan. In hoofdstuk 4 staan de vaardigheden van docenten centraal. Hoofdstuk 5 gaat in op de kennis van docenten en de informatievoorziening: hoe goed zijn docenten op de hoogte van de gevolgen die de invoering van de wet op Passend onderwijs voor hen heeft? De vraag in hoeverre scholen en docenten zijn toegerust voor het geven van Passend onderwijs, bespreken we in de hoofdstukken 6 en 7. Hoofdstuk 6 laat zien hoe scholen en docenten toegerust zijn voor het geven van Passend onderwijs en in hoofdstuk 7 presenteren we de manier waarop de professionalisering van docenten vorm krijgt. We ronden het rapport af met een korte samenvatting van de opzet van het onderzoek, conclusies met betrekking tot de onderzoeksvragen en een slotbeschouwing, waarin we ook enkele aanbevelingen formuleren.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
2
13
Het onderzoek
Dit onderzoek is een nulmeting om in kaart te brengen hoe vo-docenten en vo-scholen zijn toegerust voor de invoering van Passend onderwijs. In dit hoofdstuk bespreken we de manier waarop we het onderzoek hebben opgezet en uitgevoerd. We beschrijven de deelnemers aan het onderzoek en leggen uit welke keuzes we hebben gemaakt bij het beschrijven van de resultaten in dit rapport.
2.1
De onderzoeksopzet
In het onderzoek richten we ons op de beantwoording van de volgende twee hoofdvragen: 12 1. In hoeverre beschouwen vo-docenten zich competent om Passend onderwijs te geven? 2. Hoe rust de schoolorganisatie docenten toe bij het geven van Passend onderwijs en hoe sluit dit aan op de behoeften van docenten? De eenheid van onderzoek is de docent. Daarbij is de focus breed: we betrekken het hele spectrum van het voortgezet onderwijs, van vso-scholen en praktijkonderwijs tot scholen voor vwo en gymnasium. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden hebben we een vragenlijstonderzoek uitgevoerd en groepsgesprekken gevoerd met docenten en andere nauwe betrokkenen. De beide onderzoeksmethoden lichten we in de volgende paragrafen toe.
2.2
Het vragenlijstonderzoek
De kern van dit onderzoek naar de toerusting van scholen en docenten op het gebied van Passend onderwijs is kwantitatief van aard: een vragenlijstonderzoek. In deze paragraaf zetten we uiteen hoe deze vragenlijst tot stand is gekomen en welke docenten de vragen hebben beantwoord. Het doel van het vragenlijstonderzoek is om een breed beeld te krijgen van de (zelfgerapporteerde) competentie van docenten om Passend onderwijs vorm te geven, de wijze waarop zij worden ondersteund vanuit de schoolorganisatie en de behoefte van docenten ten aanzien van professionalisering op het gebied van Passend onderwijs. Vragenlijstconstructie Onze uitgangspunten bij het ontwikkelen van de vragenlijst waren dat deze (qua vraagstelling en woordgebruik) goed afgestemd moest zijn op de doelgroep van vo-docenten en dat het invullen ervan niet te veel tijd mocht kosten. Daarom hebben we gekozen voor verschillende typen gesloten vragen, met bij enkele vragen de mogelijkheid tot toelichting. De vragenlijst bevatte een basisdeel (van 23 vragen) en een verdiepend deel (van elf vragen) waarin nog wat dieper op de onderwerpen werd ingegaan (zie bijlage). We hebben verschillende bronnen gebruikt bij het opstellen van de vragen: het eerder in opdracht van de ECPO uitgevoerde onderzoek naar het handelingsrepertoire van vodocenten; het onderzoek dat is uitgevoerd door ITS en Kohnstamm Instituut naar Passend onderwijs in het 13 basisonderwijs .
12 13
Houding, vaardigheden en kennis E. Smeets e.a. (2013) Op de drempel van Passend onderwijs: beleid en aanbod rond specifieke onderwijsbehoeften in zes samenwerkingsverbanden. Nijmegen/Amsterdam: ITS/Kohnstamm Instituut.
14
Oberon
De conceptversie van de vragenlijst is voorgelegd aan verschillende coördinatoren van samenwerkingsverbanden, zorgcoördinatoren en de ECPO. Hun commentaar is verwerkt. De vragenlijst is in de vorm van een digitale enquête onder een brede groep van docenten uitgezet. Om te voorkomen dat respondenten vragen moesten invullen die niet op hen van toepassing zijn, is de routing bij enkele vragen aangepast op het schooltype van de respondenten. Werving deelnemers Op verzoek van de ECPO zijn er in het voorjaar van 2013 meerdere onderzoeksprojecten rond Passend onderwijs door verschillende onderzoeksbureaus uitgevoerd. Om ervoor te zorgen dat samenwerkingsverbanden niet overbelast raken door al die onderzoeken is er een verdeling gemaakt van samenwerkingsverbanden over de verschillende onderzoeksbureaus. Daarnaast heeft de ECPO in een vroeg stadium een algemene informatiebrief gestuurd naar alle samenwerkingsverbanden met daarin een dringend verzoek tot deelname aan de diverse onderzoeken. Deze brief is ook geplaatst op de websites van de ECPO en de VO-Raad. In overleg met de ECPO zijn er voor het Oberon-onderzoek naar Passend onderwijs en de toerusting van vodocenten 12 samenwerkingsverbanden (zie tabel 2.1) geselecteerd. Bij de selectie is gestreefd naar zoveel mogelijk variatie voor wat betreft: stedelijk/niet stedelijk; verevening (gaat achteruit, blijft gelijk, gaat vooruit); geografische spreiding. Tabel 2.1
Voor dit onderzoek geselecteerde samenwerkingsverbanden
SWV (12) Noord-Friesland Almelo e.o. Ommen en Hardenberg Den Helder e.o. Haarlem, Heemstede e.o. Aalsmeer, Amstelveen e.o. Zeeuws Vlaanderen Bergen op Zoom e.o. (Tholen) Breda e.o. s-Hertogenbosch e.o. Eindhoven e.o. Roermond e.o.
Provincie Friesland Overijssel Overijssel Noord Holland Noord Holland Noord Holland Zeeland Noord Brabant Noord Brabant Noord Brabant Noord Brabant Limburg
Deze geselecteerde samenwerkingsverbanden zijn door ons per brief op de hoogte gebracht van ons onderzoek. Alle besturen binnen deze samenwerkingsverbanden zijn eveneens per brief geïnformeerd over het onderzoek. Vervolgens is de schoolleiding van alle vestigingen voor vo en vso binnen de geselecteerde samenwerkingsverbanden aangeschreven met het verzoek tot deelname aan het onderzoek. Scholen ontvangen als tegenprestatie een schoolportret: een beknopte weergave van de eigen resultaten. Scholen die tot aanmelding overgingen werden verzocht om de e-mailadressen van alle docenten aan te leveren. Deze emailadressen zijn vervolgens gekoppeld aan het brin-nummer van de school en gebruikt om docenten een emailbericht te sturen met daarin een persoonlijke toegangscode, wachtwoord en link voor het invullen van de vragenlijst.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
15
De respondenten Bij het uitvoeren en beschrijven van dit onderzoek was een belangrijk uitgangspunt onderscheid te maken tussen docenten in de verschillende school- en onderwijstypen (vso/pro, vmbo en havo/vwo). Om de verschillen tussen docenten goed naar voren te kunnen brengen, hadden we een voldoende grote respons nodig van docenten uit de verschillende onderwijstypen. Alle onderwijssoorten moesten immers in voldoende mate vertegenwoordigd zijn. We hebben daarom respondenten geworven door direct de scholen te benaderen. Op die manier hadden we goed zicht op het aantal respondenten en het schooltype waarin zij lesgeven. 14
Ruim 2910 docenten hebben een uitnodiging ontvangen om de vragenlijst over Passend onderwijs in te vullen (gefaseerd in de maanden april en mei 2013). In totaal hebben 1046 docenten de vragenlijst ingevuld, dat is een responspercentage van 36%. Deze 1046 docenten werken op 48 verschillende schoollocaties. De deelnemers werken op scholen die behoren bij veertien verschillende samenwerkingsverbanden (zie tabel 2.2). De eerste tien samenwerkingsverbanden behoren bij de oorspronkelijke selectie zoals beschreven in paragraaf 2.2. De samenwerkingsverbanden 11 tot en met 14 uit tabel 2.2 zijn bij dit onderzoek betrokken geraakt doordat scholen binnen deze samenwerkingsverbanden zich spontaan aanmeldden, soms via hun schoolbestuur. Tabel 2.2
Deelnemende samenwerkingsverbanden
SWV 1. Noord-Friesland 2. Almelo e.o. 3. Den Helder e.o. 4. Haarlem, Heemstede e.o. 5. Aalsmeer, Amstelveen e.o. 6. Zeeuws Vlaanderen 7. Breda e.o. 8. s-Hertogenbosch e.o. 9. Eindhoven e.o. 10. Roermond e.o. 11. Amsterdam en Diemen 12. Venlo, Venray e.o. 13. Enschede e.o. 14. Zuid Oost Friesland
Provincie Friesland Overijssel Noord Holland Noord Holland Noord Holland Zeeland Noord Brabant Noord Brabant Noord Brabant Limburg Noord Holland Limburg Overijssel Friesland
Schooltype Zoals tabel 2.3 laat zien, zijn de docenten afkomstig uit voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs en regulier voortgezet onderwijs (vmbo, havo, vwo). De groep docenten uit vmbo/havo/vwo valt ook nog onder te verdelen in docenten die alleen vmbo-onderwijs geven, die alleen havo/vwo-les geven of die les geven aan zowel vmbo- als havo/vwo-leerlingen. Let wel: onder vwo verstaan we atheneum en gymnasium.
14
Dit aantal van 2910 is een schatting. Het exacte aantal weten we niet precies omdat vier scholen de vragenlijst zelf intern hebben verspreid onder hun docenten. We weten wel dat 2686 docenten direct door Oberon zijn benaderd en we gaan uit van gemiddeld 56 docenten per school, dus ongeveer 224 docenten zijn direct door hun eigen school benaderd.
16
Oberon
Tabel 2.3
Schooltype docenten Aantal respondenten 145 841
Vso/pro Vmbo/havo/vwo alleen vmbo alleen havo/vwo combinatie vmbo/havo/vwo Overig Totaal
Percentage 14% 80% 357 241 243
60 1046
6% 100%
De docenten zijn goed verdeeld over de onderbouw en de bovenbouw: een derde geeft vooral les in de onderbouw (34%), een derde vooral in de bovenbouw (31%) en een derde in zowel onder- als bovenbouw (45%). Ook zijn er ongeveer evenveel mannen als vrouwen onder de respondenten (47% respectievelijk 53%). Ervaring De respondentengroep bestaat voor bijna de helft (41%) uit docenten die onderwijservaring van tien jaar of minder hebben. Een op de vijf heeft meer dan dertig jaar leservaring. Tabel 2.4
Hoeveel jaren ervaring hebben de deelnemende docenten?
0 - 10 jaar 11- 20 jaar 21-30 jaar 31 of meer
2.3
Vso/pro 65 (45%) 40 (28%) 19 (13%) 21 (14%) 145 (100%)
Vmbo/havo/vwo 337 (40%) 240 (28%) 114 (14%) 152 (18%) 843 (100%)
Totaal 402 (41%) 280 (28%) 133 (13%) 173 (18%) 988 (100%)
Gesprekken op scholen
In aanvulling op de cijfers en tabellen uit het vragenlijstonderzoek hebben we verdiepende groepsgesprekken gevoerd. In deze gesprekken met docenten en andere betrokkenen hebben we gesproken over: - de betrokkenheid van de docenten; - de competenties van docenten; - de toerusting van en door scholen; - professionalisering. Werving en selectie De scholen waar we de groepsgesprekken hebben gehouden hebben we in eerste instantie door middel van een brief geworven binnen de groep aangemelde scholen voor het vragenlijstonderzoek. Een aantal scholen gaf daarop spontaan aan interesse te hebben. Uit deze groep zijn een aantal gesprekspartners geselecteerd, waarbij we hebben gestreefd naar een goede afspiegeling van de verschillende onderwijstypen. We hebben op deze wijze acht scholen kunnen werven. Vervolgens hebben we nog twee extra scholen geworven, om alle onderwijstypen vertegenwoordigd te hebben. In tabel 2.5 hieronder staat wie er aan de gesprekken hebben deelgenomen en onder welke samenwerkingsverbanden de scholen vallen.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
Tabel 2.5
17
Overzicht deelnemers groepsgesprekken
School 1. praktijkschool
Gesproken met - vier docenten - voorzitter college van bestuur, coördinator SWV, directeur en vier docenten. 2. vso cluster 3 - twee docenten vso - coördinator SWV 3. vso cluster 4 - docent vso - coördinator SWV 4. vmbo - twee docenten vmbo van twee scholen - twee zorgcoördinatoren van twee scholen - bestuurder SWV 5. vmbo, mavo, havo, - vier docenten van drie scholen vwo - vijf leden van de werkgroep Passend onderwijs SWV Zeeuws-Vlaanderen (zorgcoördinator, teamleider, afdelingsleider, schoolleider, coördinator SWV) 6. vmbo (bb, kb, g/t) - twee docenten - zorgcoördinator - teamleider 7. vmbo + havo - twee docenten atheneum - coördinator onderbouw onderbouw - zorgcoördinator - directeur 8. mavo, mavo + en - drie docenten havo onderbouw - locatiedirecteur, teamleider onderbouw, zorgcoördinator 9. havo, vwo - drie docenten - teamleider - zorgcoördinator - ambulant begeleider - directeur 10. gymnasium - drie docenten - zorgcoördinator
Samenwerkingsverband Amsterdam en Diemen
Roermond e.o. Roermond e.o. Roermond e.o.
Zeeuws-Vlaanderen
Almelo e.o.
Noord-Friesland
Delft en Pijnacker
Venlo, Venray e.o.
Haarlem, Heemstede e.o.
Werkwijze Alle gesprekken zijn gevoerd aan de hand van een gestructureerde gespreksleidraad, die ook van tevoren naar de gespreksdeelnemers is gestuurd (zie bijlage). Per casus zijn een of twee groepsgesprekken van ongeveer een uur op de schoollocatie gevoerd: een groepsgesprek met de school- en/of afdelingsleider(s), soms ook met een vertegenwoordiger van het schoolbestuur of de coördinator van het samenwerkingsverband; een groepsgesprek met docenten, mentoren en indien mogelijk de zorgcoördinator. Voorafgaand aan de gesprekken is een telefonische intake gedaan om achtergrondinformatie over de school te verzamelen. Vervolgens hebben we ter voorbereiding stukken gelezen, zoals zorgplan, schoolondersteuningsprofiel, etc.) en hebben we informatie over het samenwerkingsverband (o.a. verevening) verzameld. Tevens is daar waar mogelijk een eerste uitdraai van de resultaten op de vragenlijst gebruikt als voorbereiding op de gesprekken. Na afloop zijn alle gespreksverslagen ter goedkeuring voorgelegd aan de
18
Oberon
gesprekspartners. De informatie uit de gesprekken is volgens een vast format verwerkt en wordt in elke paragraaf van dit rapport beschreven in aanvulling op de bevindingen uit het vragenlijstonderzoek.
2.4
Verantwoording van de gemaakte keuzes
Onderscheid tussen docenten regulier onderwijs en docenten vso/pro Zoals eerder beschreven, is de docent de onderzoekseenheid in dit onderzoek. Dat betekent dat de beleving en de opvattingen van vo-docenten centraal staan. We maken bij het presenteren van de resultaten - waar dat relevant is - onderscheid tussen docenten van verschillende typen voortgezet onderwijs. Het belangrijkste verschil tussen de docenten in de onderzoeksgroep is het verschil tussen regulier onderwijs versus praktijkonderwijs en speciaal onderwijs. Voor wat betreft het thema Passend onderwijs zijn docenten in het reguliere voortgezet onderwijs niet goed te vergelijken met docenten in vso/pro. Immers daar doen docenten bijna niet anders dan passend onderwijs geven. Dit beschreven we al in de onderzoeksopzet, maar het wordt door docenten ook bevestigd in de vragenlijst (“Praktijkonderwijs is in feite een vorm van Passend onderwijs” of “In het vso staat het welzijn van leerlingen en hun zelfredzaamheid en zelfstandigheid centraal. Pas daarna komt de aandacht voor het cognitieve.”) Doel en doelgroep zijn dus duidelijk verschillend en daarom splitsen we bij alle vragen de onderzoeksgroep voor vmbo/havo/vwo en vso/pro. We splitsen de onderzoeksgroep dus niet met het doel om de resultaten van beide groepen te vergelijken, maar wel om recht te doen aan de verschillen die er tussen hen bestaan. Onderscheid tussen vmbo-docenten en havo/vwo-docenten Met een verdeling tussen vso/pro-docenten en vmbo/havo/vwo-docenten zijn we er nog niet. Binnen de groep reguliere vo-docenten vinden we bij sommige onderwerpen binnen Passend onderwijs het onderscheid tussen vmbo en havo/vwo-docenten relevant, met name de attitude en vaardigheden ten aanzien van Passend onderwijs zijn in het vmbo anders dan in havo/vwo. Vmbo-docenten hebben vaak met lwoo-leerlingen te maken en hebben dus al meer ervaring met het lesgeven aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Daarnaast zijn vmbo-docenten pedagogisch vaak beter onderlegd; havo/vwodocenten zijn meer geschoold in het overbrengen van vakkennis dan in het omgaan met leerlingen met zorgbehoeftes. Dat weten we onder andere uit de eerdere studie voor ECPO, waarin we ervaren vo-docenten 15 over Passend onderwijs geïnterviewd hebben . In de hoofdstukken over deze thema’s (de hoofdstukken 3, 4 en 6) hebben we statistische analyses uitgevoerd om vast te stellen of er betekenisvolle verschillen bestaan tussen deze beide subgroepen docenten. Daar waar uit deze aanvullende analyses bleek dat er significante verschillen zijn tussen beide groepen docenten, geven we de scores weer Waar geen verschillen bleken te zijn geven we alleen de totale scores voor de gehele groep docenten uit vmbo, havo en vwo bij elkaar. Statistische analyses: t-toetsen Met behulp van t-toetsen hebben we berekend of er verschillen bestaan tussen vmbo-docenten en havo/vwodocenten. We hebben de docenten die alléén lesgeven in het vmbo vergeleken met de docenten die alléén lesgeven aan havo/vwo (de docenten die aan zowel vmbo als havo/vwo lesgeven hebben we dus niet meegenomen in de analyse). Aan de hand van een t-toets wordt berekend of er significante verschillen bestaan tussen verschillende groepen. Als overschrijdingskans is steeds p<.05 gehanteerd. Wanneer uit de t-toets blijkt dat de overschrijdingskans kleiner is dan .05, betekent dit dat de kans dat het verschil tussen de gemiddelden op toeval berust, kleiner is dan 5%. Wanneer dit het geval is, kan met 95% zekerheid worden gezegd dat het waargenomen verschil tussen beide groepen statistisch significant is. Overigens zijn ook heel kleine verschillen gemakkelijk significant bij grote groepen respondenten. Significantie is dan niet altijd betekenisvol. 15
Passend onderwijs aan leerlingen met gedragsproblemen. Walraven, Kieft & Broekman voor ECPO (2011).
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
19
Wisselende n De vragen uit de vragenlijst waren niet verplicht gesteld: docenten konden vragen overslaan die ze niet konden beantwoorden. We beschouwen elke beantwoorde vraag als bruikbare informatie, ook al heeft de respondent de vragenlijst niet compleet ingevuld. Gevolg van deze keuze is dat het aantal respondenten per vraag verschilt. Bij elke tabel of grafiek geven we het aantal respondenten aan met de ‘n’ (van ‘number’).
2.5
Termen, begrippen en afkortingen
Tot slot geven we in het onderstaande overzicht aan wat we bedoelen met enkele termen, begrippen en afkortingen die we in dit rapport hanteren.
Vo-docenten Toerusting
Competentie Schoolondersteuningsprofiel
Leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte
Vso Pro Lwoo Bb bk en g/t Standaarddeviatie
Alle docenten in het voortgezet onderwijs, inclusief voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs. ondersteuningsstructuur binnen school en bovenschools, professionaliseringsbeleid, schoolorganisatie (klassengrootte, aanpassingen ruimtes en materialen etc.) houding, vaardigheden en kennis de omschrijving van de basis- en extra ondersteuning die een individuele school binnen een samenwerkingsverband kan bieden. Het geheel van de profielen moet zorgen voor een dekkend aanbod van onderwijszorg binnen het samenwerkingsverband. (Bron: www.steunpuntpassendonderwijs.nl) hiermee bedoelen we leerlingen voor wie een specifieke aanpak of ondersteuning nodig is, en/of die een specifiek probleem of een beperking hebben, en/of voor wie een individueel handelingsplan of ontwikkelingsperspectief is opgesteld. In de vragenlijst ook wel afgekort tot zorgleerlingen. voortgezet speciaal onderwijs praktijkonderwijs leerwegondersteunend onderwijs leerwegen binnen het vmbo: de basisberoepsgerichte, de kaderberoepsgerichte, de gemengde en de theoretische leerweg . duidt de mate aan waarin scores onderling verschillen. Een relatief grote standaarddeviatie betekent dat er grote verschillen zijn in de scores en dat de respondenten dus van mening verschillen. Een relatief kleine standaarddeviatie duidt aan dat de meeste respondenten zo ongeveer hetzelfde vinden
20
Oberon
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
3
21
De beleving van docenten
In de vragenlijst en tijdens de gesprekken hebben we op verschillende manieren gepeild hoe de respondenten de invoering van Passend onderwijs beleven: wat vinden ze van Passend onderwijs in het algemeen? In hoeverre voelen ze zich betrokken en wat is hun houding ten opzichte van deze verandering? In dit hoofdstuk komen drie thema’s aan de orde: betrokkenheid van docenten (3.1), attitude (3.2) en overbelasting (3.3). Bij elk onderwerp presenteren we eerst de bevindingen van het vragenlijstonderzoek en vervolgens bespreken we wat in de interviews aan de orde is gekomen. We sluiten het hoofdstuk af met een concluderende paragraaf.
3.1
Betrokkenheid
Zoals we in hoofdstuk 1 hebben beschreven, laten verschillende recente onderzoeken zien dat de meeste leerkrachten en docenten zich nog niet erg betrokken voelen bij de invoering van Passend onderwijs. Ons onderzoek bevestigt dat beeld. Uit figuur 3.1a blijkt in één oogopslag dat de grootste groep docenten (om en nabij de helft van de totale responsgroep) zich ‘enigszins betrokken’ voelt bij Passend onderwijs. Ongeveer een kwart van de docenten voelt zich niet of weinig betrokken. Docenten die zich ‘zeer betrokken’ voelen zijn er ook, die groep is in het vso/pro bijna twee keer zo groot als in het reguliere onderwijs (36% versus 20%). Figuur 3.1a Betrokkenheid bij de invoering van Passend onderwijs (vmbo/havo/vwo n = 803, vso/pro = 132). 100% 90% 80% 70% 60% 50%
vso/pro
40%
vmbo/havo/vwo
30% 20% 10% 0% niet betrokken weinig betrokken
enigszins betrokken
zeer betrokken
Binnen de groep reguliere docenten kunnen we het beeld nog iets nuanceren: de subgroep vmbo-docenten voelt zich significant meer betrokken dan de groep havo/vwo-docenten (zie figuur 3.1b).
22
Oberon
16
Figuur 3.1b Betrokkenheid bij de invoering van Passend onderwijs (vmbo n = 339, havo/vwo n = 230 ). 100% 90% 80% 70% 60% 50%
vmbo
40%
havo/vwo
30% 20% 10% 0% niet betrokken
weinig betrokken
enigszins betrokken
zeer betrokken
De interviews Onze eerste vraag aan de docenten in de groepsgesprekken was ‘Voelt u zich betrokken bij de invoering van Passend onderwijs?’ De antwoorden van de meeste docenten worden getypeerd door het woord ‘afwachting’, toegelicht met uitspraken zoals “het is gewoon nog niet zo’n issue” of “het onderwerp wordt nog te weinig breed gedragen en beperkt zich tot een aantal fanatiekelingen die ermee bezig zijn.” Dit geldt voor scholen van alle typen, van praktijkschool tot gymnasium. Docenten en schoolleiders verschilden hierin niet van mening. Op één school voelden alle docenten die aanwezig waren bij het gesprek zich wel betrokken, dit was een havo/vwo-school met relatief veel leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. “Bijna alle docenten hebben er hier wel mee te maken” was de verklaring die werd gegeven voor deze grote betrokkenheid. Maar dit lijkt een uitzondering te zijn. Op de meeste scholen is Passend onderwijs (nog) niet het dagelijkse onderwerp van gesprek in de personeelskamers. Dat blijkt ook uit uitspraken zoals deze van een docent: “Vraag eens aan de docenten wie er al wel eens op de website van Passend onderwijs heeft gekeken. Dat zullen er niet veel zijn.”
3.2
Attitude
We hebben de docenten negen stellingen voorgelegd over Passend onderwijs (zie tabel 3.2a en b) en we hebben ze in de tabellen op volgorde van instemming gezet. De stelling die veruit het meest wordt beaamd gaat over werkdruk in het reguliere onderwijs: die neemt toe, denken docenten uit zowel regulier onderwijs als speciaal en praktijkonderwijs. Ook eens is men het met de stelling dat Passend onderwijs betekent dat scholen meer moeten doen met minder geld (“Voor mij voelt het als een bezuinigingskwestie, waar uiteindelijk de kwetsbare, niet opvallende leerling echt de dupe van wordt”). Een heel aantal stellingen scoort in beide responsgroepen tussen de 2,5 en 3,5 - dat betekent dat de docenten er niet heel duidelijke meningen over hebben: ze zijn het niet eens en niet oneens. Beide groepen zijn wel weer duidelijk in hun mening dat Passend onderwijs hun werk zal veranderen, met name de vmbo/havo/vwo16
Vmbo-docenten N = 339, M = 2,0, SD = 0,8. Havo/vwo-docenten N = 230, M = 2,4, SD = 0,9 en t(567) = -4,6, p < 0,01.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
23
docenten denken dat. Binnen de groep van reguliere docenten bestaan geen significante verschillen tussen vmbo-docenten en havo/vwo-docenten. Tabel 3.2a Wat is uw mening over de volgende stellingen? Gemiddelde score gegeven door vmbo/havo/vwodocenten (n = 819-823) op een vijfpuntsschaal van 1 = zeer oneens tot 5 = zeer eens.
Passend onderwijs betekent dat de werkdruk van docenten op reguliere scholen gaat toenemen. Passend onderwijs betekent dat scholen meer moeten doen met minder geld. Door Passend onderwijs komen de schoolresultaten onder druk te staan. Passend onderwijs zal ervoor zorgen dat minder leerlingen naar het vso of praktijkonderwijs gaan. Passend onderwijs betekent dat er betere vormen van (onderwijs)ondersteuning komen voor leerlingen. Passend onderwijs botst met opbrengstgericht werken. Door Passend onderwijs zal de uit- en afstroom van leerlingen vanwege gedragsproblematiek worden verminderd. Passend onderwijs brengt mijn baan in gevaar. Door Passend onderwijs zal mijn werk niet veranderen.
Gemiddelde score 4,4
Standaarddeviatie 0,7
3,6 3,5 3,5
1,2 1,0 0,9
3,4
1,1
3,3 2,8
1,0 1,0
2,2 2,1
0,9 0,9
Tabel 3.2b Wat is uw mening over de volgende stellingen? Gemiddelde score gegeven door vso/pro-docenten (n = 135-137) op een vijfpuntsschaal van 1 = zeer oneens tot 5 = zeer eens.
Passend onderwijs betekent dat de werkdruk van docenten op reguliere scholen gaat toenemen. Passend onderwijs betekent dat scholen meer moeten doen met minder geld. Passend onderwijs betekent dat er betere vormen van (onderwijs)ondersteuning komen voor leerlingen. Door Passend onderwijs komen de schoolresultaten onder druk te staan. Passend onderwijs zal ervoor zorgen dat minder leerlingen naar het vso of praktijkonderwijs gaan. Passend onderwijs botst met opbrengstgericht werken. Door Passend onderwijs zal de uit- en afstroom van leerlingen vanwege gedragsproblematiek worden verminderd. Passend onderwijs brengt mijn baan in gevaar. Door Passend onderwijs zal mijn werk niet veranderen.
Gemiddelde score 4,0
Standaarddeviatie 1,0
3,4
1,2
3,4
1,0
3,3 3,1
1,0 1,1
3,1 2,8
1,1 1,1
2,6 2,5
1,0 0,9
We hebben ook nog op een andere manier de mening over en attitude ten opzichte van Passend onderwijs gepeild: door de docenten te vragen stelling te nemen tussen twee contrasterende uitspraken (zogenaamde semantische differentialen). In figuur 3.3 staat weergegeven om welke zeven contrasterende stellingen het gaat. De bovenste balk laat de mening van de docenten vmbo/havo/vwo zien (n = 811-814) (tussen de vmboen de havo/vwo-docenten vonden we geen significante verschillen) en de onderste balk geeft de mening van de docenten vso/pro weer (n = 136).
24
Oberon
Interessant is de uitkomst dat de totale responsgroep zich het meest aansluit bij de uitspraken ‘Passend onderwijs geven we al’ en ‘Passend onderwijs is de verantwoordelijkheid van het hele team’. Dat betekent dat docenten niet afwijzend tegenover het principe van Passend onderwijs staan. Maar zorgen hebben ze ook. Beide groepen docenten vrezen gemiddeld genomen dat hun werk minder leuk wordt door de invoering van Passend onderwijs, hoewel deze angst meer leeft bij de docenten in het reguliere voortgezet onderwijs dan in het speciaal en praktijkonderwijs. Zoals te verwachten valt, vinden vso/pro-docenten leerlingen die extra hulp nodig hebben meestal een uitdaging, en zijn klassen met veel zorgleerlingen doorgaans niet iets waar ze tegenop zien. Figuur 3.3 Hieronder staan contrasterende stellingen, geef aan welke stelling (links of rechts) voor u het meest van toepassing is (bovenste balk = vmbo/havo/vwo, onderste balk = vso/pro).
Passend onderwijs is nieuw voor mijn school
Passend onderwijs geven we al
Passend onderwijs is de verantwoordelijkheid van specialisten op school
Passend onderwijs is de verantwoordelijkheid v/h hele team
Het werk (als docent) wordt door de invoering van Passend onderwijs leuker
Het werk als docent wordt door de invoering van Passend onderwijs minder leuk
Het is de taak van een reguliere vo-school om ook zorgleerlingen goed onderwijs te bieden
Zorgleerlingen horen niet op een reguliere vo-school
Passend onderwijs betekent een bedreiging
Passend onderwijs biedt kansen
Door Passend onderwijs gaat veel expertise uit het vso verloren
Door Passend onderwijs wordt de expertise uit het vso beter benut
Leerlingen die een andere aanpak of extra hulp nodig hebben, zie ik als een uitdaging
Ik zie er tegenop om les te geven aan een klas met veel zorgleerlingen 1
2
3
4
5
Docenten regulier onderwijs onderling Als we wat preciezer kijken naar de groep van reguliere docenten, dan blijkt dat er onderlinge verschillen tussen de vmbo-docenten en de havo/vwo-docenten bestaan. Alleen bij de contrasterende stellingen ‘Passend onderwijs biedt kansen’ versus ‘Passend onderwijs betekent een bedreiging’ houden ze het in het midden. Maar verder vinden vmbo-docenten gemiddeld vaker dan havo/vwo-docenten dat: op school al Passend onderwijs wordt gegeven; Passend onderwijs de verantwoordelijkheid van het hele team is; door Passend onderwijs veel expertise uit het vso verloren gaat.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
25
Bovendien vinden vmbo-docenten gemiddeld minder vaak dan havo/vwo-docenten dat: zorgleerlingen niet op een vo-school horen; hun werk minder leuk wordt door Passend onderwijs; ze opzien tegen een klas met veel zorgleerlingen. Zie in tabel 3.4 hieronder de nadere gegevens van de vmbo- en de havo/vwo-docenten en de bijbehorende statistische details. Overigens zijn de verschillen weliswaar significant, maar klein, en liggen de scores overwegend rond het midden. Tabel 3.4
De stellingen waarbij de scores tussen vmbo- en havo/vwo-docenten significant verschillen, inclusief scores en uitkomsten t-toetsen.
Passend onderwijs geven we al
Vmbodocenten N M SD 347 3,6 0,9
Passend onderwijs is de verantwoordelijkheid van het 347 3,7 1,1 hele team Door Passend onderwijs gaat veel expertise uit het 344 2,7 1,1 vso verloren Zorgleerlingen horen niet op een vo-school 347 2,8 1,2 Het werk als docent wordt door de invoering van Passend onderwijs minder leuk Ik zie er tegenop om les te geven aan een klas met veel zorgleerlingen
345 3,2 1,0 345 2,8 1,2
Havo/vwoUitkomsten t-toets docenten N M SD 233 3,3 1,0 t(578) = 3,7 p < 0,01 231 3,2 1,2 t(576) = 5,8 p < 0,01 233 2,4 1,1 t(575) = 2,2 p < 0,05 233 3,0 1,1 t(578) = -2,0 p < 0,05 233 3,4 1,0 t(576) = -2,9 p < 0,01 233 3,3 1,2 t(578) = -5,8 p < 0,01
De interviews In de gesprekken zijn we dieper in gegaan op de attitude van docenten ten opzichte van passend onderwijs. Zo worden tact, geduld, flexibiliteit, feeling en het kunnen aangaan van een relatie met de leerling als onmisbaar beschouwd bij het omgaan met verschillen tussen leerlingen. De docenten van de verschillende schooltypen verschillen hierin nauwelijks van elkaar: van praktijkonderwijs tot gymnasium noemen ze het open staan voor en nieuwsgierig zijn naar leerlingen als voorwaarden voor het kunnen geven van Passend onderwijs. Het draait om begrip voor leerlingen, zo vindt een havo/vwo-docent: “Het is zaak eerst goed te begrijpen dat een leerling er zelf niets aan kan doen dat hij of zij extra hulp nodig heeft. Daarna kun je kijken naar het niveau en tempo van zo’n leerling. Maar dit is, zeker voor beginnende docenten, niet vanzelfsprekend.” Op een van de bezochte vso-scholen werd benadrukt dat docenten in het vso veel meer aandacht geven aan pedagogiek dan aan didactiek. Het welzijn van de leerlingen, hun zelfredzaamheid en zelfstandigheid staan centraal en daarna komt pas de cognitieve ontwikkeling. Op de havo/vwo-scholen is dat duidelijk anders: deze docenten benadrukken dat er een grens zit aan de mogelijkheden om ondersteuning te bieden aan alle leerlingen. Begrip hebben voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte vinden ze een vereiste, maar altijd met de gedachte in het achterhoofd dat de andere leerlingen in de klas daar niet de dupe van mogen worden. In enkele gesprekken (op havo/vwo-scholen) kwam ook naar voren dat sommige docenten het lastig vinden zich kwetsbaar op te stellen en hulp te vragen. “Het is vaak toch een hobbel om toe te geven dat je moeite hebt met een lastige leerling of lastige klas. Dat is ook logisch, als je bijvoorbeeld beginnend docent bent, zonder vaste aanstelling.” Ook zorgcoördinatoren signaleren deze huiver bij docenten om hulp te vragen.
26
Oberon
“Kleine signalen kunnen belangrijk zijn. Een paar van die signalen samen, van verschillende docenten, kunnen voor een zorgcoördinator zinvolle input zijn.” Sommige docenten zijn veel te lang bezig met het zelf maar blijven proberen, blijkt op weer een andere school. “Ze slaan de weg naar hulp lang niet altijd in.” Op vmbo-, en vso/pro-scholen lijkt de aarzeling om advies te vragen bij andere docenten minder te spelen. Een van de havo/vwo-docenten verklaart dit door de grotere openheid die er op de vmbo-afdeling van zijn school heerst. “Er zijn daar open leercentra, waar meerdere klassen tegelijkertijd bezig zijn, dus je ziet precies wat er bij de andere docenten gebeurt”.
3.3
Overbelasting
In de vragenlijst hebben we de docenten rechtstreeks gevraagd of ze zich overbelast voelen voor wat betreft 17 het lesgeven aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte (zie tabel 3.5a en b). De meeste docenten zeggen dat dit op dit moment niet het geval is. Toch geeft bijna een kwart van de reguliere vo-docenten aan dat ze zich overbelast voelen. Binnen deze groep zeggen vmbo-docenten zich vaker overbelast te voelen dan havo/vwo-docenten (27% versus 17%). Vmbo/havo/vwo-docenten wijzen er in hun toelichting vaak op dat het per schooljaar, per periode en per klas kan verschillen of ze overbelasting ervaren. Zoals deze docent: “Op dit moment heb ik er geen last van, maar helaas in de regel best vaak”. Ook blijkt uit de toelichtingen dat veel docenten huiverig zijn voor de toekomst, waarin ze steeds meer zorgleerlingen in hun klassen verwachten. Ook tijdsdruk en tijdgebrek worden vaak genoemd als belastend: “Het kost enorm veel tijd en aandacht om deze leerlingen in het reguliere onderwijs te helpen.” In het vso/pro is overbelasting minder aan de orde. Immers, “bij ons hebben alle leerlingen een extra ondersteuningsbehoefte” en “daar heb ik bewust voor gekozen toen ik hier ging werken”. Tabel 3.5a Voelt u zich op dit moment overbelast voor wat betreft het lesgeven aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte? Antwoorden totale responsgroep.
Ja Nee Niet van toepassing
Vmbo/havo/vwo (n = 812) 23% 67% 10%
Vso/pro (n = 135) 10% 79% 11%
Tabel 3.5b Voelt u zich op dit moment overbelast voor wat betreft het lesgeven aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte? Antwoorden docenten regulier onderwijs.
Ja Nee Niet van toepassing
3.4
Vmbo (n = 346) 27% 67% 6%
Havo/vwo (n = 232) 17% 70% 13%
Conclusie
Betrokkenheid Dit onderzoek bevestigt het beeld dat ook in andere recente onderzoeken naar Passend onderwijs wordt geschetst: docenten voelen zich medio 2013 nog niet erg betrokken bij de invoering van Passend onderwijs. De 17
Deze vraag is niet aan de orde geweest in de gesprekken, want leent zich beter voor een (anonieme) vragenlijst.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
27
helft van de vo-docenten uit dit onderzoek (dat geldt zowel voor regulier als speciaal onderwijs) voelt zich ‘enigszins betrokken’ bij de invoering van Passend onderwijs. Er is echter ook zeker een groep docenten die zich ‘zeer betrokken’ voelt; die groep is in het vso/pro bijna twee keer zo groot als in het reguliere onderwijs. De bevindingen uit de interviews bevestigen het beeld dat uit de vragenlijst komt. Uit deze gesprekken blijkt dat de houding van docenten het beste getypeerd kan worden met woorden als ‘afwachtend’ en ‘gelaten’. Dat geldt overigens voor docenten van alle schooltypen die we hebben gesproken; van gymnasium tot praktijkschool werd de betrokkenheid doorgaans ”beperkt” genoemd. Gezamenlijke verantwoordelijkheid Dat betekent niet dat docenten Passend onderwijs een zaak van specialisten vinden: de resultaten van de enquête laten zien dat het wel degelijk als een verantwoordelijkheid van het hele docententeam wordt beschouwd. Vso/pro-docenten ervaren deze gezamenlijke verantwoordelijkheid het sterkst en vmbo-docenten voelen de gezamenlijkheid weer meer dan de havo/vwo-docenten. Ook wordt Passend onderwijs niet als iets geheel nieuws beschouwd, want de stelling waar de responsgroep in z’n geheel het meest mee eens is, is de stelling ‘Passend onderwijs geven we al’. Attitude Uit de interviews kunnen we afleiden dat voor het geven van Passend onderwijs op de verschillende schooltypen – van praktijkonderwijs tot gymnasium - een vergelijkbare attitude bij docenten noodzakelijk wordt geacht: het open staan voor en nieuwsgierig zijn naar leerlingen. Op de havo/vwo-scholen wordt eerder genoemd dat er wel een grens zit aan het hebben van begrip voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte: de andere leerlingen in de klas mogen er niet de dupe van worden. Docenten die zich overbelast voelen door het lesgeven aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte zijn vooral te vinden in het reguliere onderwijs; de vso- en pro-docenten zien deze leerlingen doorgaans als een uitdaging.
28
Oberon
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
4
29
Vaardigheden van docenten
Dit hoofdstuk gaat over de vaardigheden van docenten in het lesgeven aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte . In 4.1 gaan we in op de algemene vaardigheden die zij zichzelf toedichten op dit gebied. In 4.2 gaan we nog wat dieper in op de verschillende soorten ondersteuning die leerlingen nodig hebben en in hoeverre docenten vinden dat zij daarmee om kunnen gaan.
4.1
Ervaring en vaardigheden bij docenten
Aan de docenten uit vmbo, havo en vwo hebben we gevraagd hoe vaak zij de afgelopen twee jaar gemiddeld genomen te maken hebben gehad met leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte (voor de docenten in vso/pro is deze vraag niet zo relevant; al hun leerlingen hebben extra ondersteuningsbehoeften). We presenteren hun antwoorden in tabel 4.1. Deze tabel laat zien dat bijna alle docenten melden dat ze wel eens met zorgleerlingen te maken hebben. Twee derde van de vmbo-docenten heeft dagelijks leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte in de klas, bij havo/vwo-docenten is dat percentage een stuk lager. Tabel 4.1
Hoe vaak gemiddeld genomen lesgegeven aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte
Docenten vmbo (n = 346) Docenten havo/vwo (n = 229) Docenten combi vmbo/havo/vwo (n = 228) 4.1.1
Dagelijks 67% 29% 51%
Wekelijks 26% 34% 26%
Soms 7% 35% 22%
Nooit 0,3% 2% 0,4%
Zelfbeoordeling
In de vragenlijst hebben we de docenten gevraagd een rapportcijfer te geven voor de mate waarin ze vinden dat ze om kunnen gaan met verschillen tussen leerlingen. In tabel 4.2a staan de gemiddelde rapportcijfers. Deze zelfbeoordelingen ontlopen elkaar niet veel en liggen tussen de 7 en de 8. We constateren dat de docenten nauwelijks onderscheid maken tussen hun kwaliteiten in het omgaan met de verschillende groepen leerlingen. Tabel 4.2a Welk rapportcijfer geeft u zichzelf voor het omgaan met verschillen tussen leerlingen? Totale responsgroep.
Verschillen in gedrag Verschillen in tempo Verschillen in niveau
Vmbo/havo/vwo (n = 814-816) Gemiddeld Standaardrapportcijfer deviatie 7,2 1,2 7,0 1,1 7,1 1,2
Vso/pro (n = 136) Gemiddeld rapportcijfer 7,9 7,8 7,9
Standaarddeviatie 1,0 0,8 0,8
Nadere statistische analyses (t-toetsen) binnen de groep reguliere docenten laten zien dat de vmbo-docenten zichzelf een significant hoger rapportcijfer geven dan de havo/vwo-docenten voor het omgaan met leerlingverschillen in gedrag en niveau. Dat beeld bevestigt de veronderstelling dat vmbo-docenten meer ervaring hebben met het omgaan met zorgleerlingen dan havo/vwo-docenten (zie tabel 4.2b).
30
Oberon
Tabel 4.2b Welk rapportcijfer geeft u zichzelf voor het omgaan met verschillen tussen leerlingen? Docenten uit regulier vo. Vmbo (n = 347)
18
Verschillen in gedrag Verschillen in tempo 19 Verschillen in niveau 4.1.2
Gemiddeld rapportcijfer 7,3* 7,1 7,3*
Havo/vwo (n = 231-233) Gemiddeld Standaardrapportcijfer deviatie 7,0 1,3 7,0 1,2 6,9 1,4
Standaarddeviatie 1,2 1,1 1,1
Vaardigheden en activiteiten
Na de algemene zelfbeoordeling door middel van rapportcijfers die we hiervoor presenteerden, gaan we dieper in op de verschillende deelvaardigheden en activiteiten die docenten inzetten bij het lesgeven aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. We beginnen bij de docenten in vmbo, havo en vwo. Het meest tevreden zijn deze docenten over het afstemmen van hun pedagogische aanpak op individuele leerlingen. Ook geven ze aan dat ze met collega’s bespreken hoe ze om moeten gaan met leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Extra aandacht besteden aan klassenmanagement met het oog op de zorgleerlingen doen ze naar eigen zeggen relatief het minste (gemiddelde score 3,2 op een schaal van vijf) (zie tabel 4.3a). Tabel 4.3a De gemiddelde score van vmbo/havo/vwo-docenten op stellingen over vaardigheden en activiteiten gemeten op een vijfpuntsschaal van 1 = zeer oneens tot 5 = zeer eens. 1.
2. 3.
4. 5. 6. 7.
8.
18 19 20
Ik voorkom gedragsproblemen door mijn pedagogische aanpak af te stemmen op kenmerken van leerlingen. Ik bespreek met collega’s hoe ik om moet gaan met zorgleerlingen. Ik voorkom gedragsproblemen door mijn didactische aanpak af te stemmen op kenmerken van leerlingen. Ik ben in staat om te gaan met lastige klassen. Ik varieer in instructietechnieken. Ik heb geactualiseerde kennis van leerof gedragsproblemen. Ik kan handelingsplannen van individuele leerlingen inpassen in mijn lessen. Ik besteed veel aandacht aan klassenmanagement in mijn lessen met het oog op zorgleerlingen.
Aantal 635
Gemiddelde score 4,0
Standaarddeviatie 0,6
632
3,9
0,7
636
3,7
0,7
635
3,7
0,7
636 635
3,7 3,4
0,7 0,8
632
3,2
0,8
633
3,2
0,8
20
Vmbo-docenten N = 347, M = 7,3, SD = 1,2. Havo/vwo-docenten N = 233, M = 7,1, SD = 1,3; t(578) = 2,8, p < 0,01. Vmbo-docenten N = 347, M = 7,3, SD = 1,1. Havo/vwo-docenten N = 231, M = 6,9, SD = 1,4; t(576) = 3,3, p < 0,01. De standaarddeviatie duidt de mate aan waarin scores onderling verschillen. Een relatief grote standaarddeviatie betekent dat er grote verschillen zijn in de scores en dat de respondenten dus van mening verschillen. Een relatief kleine standaarddeviatie duidt aan dat de meeste respondenten zo ongeveer hetzelfde vinden
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
31
Bij nadere beschouwing van de groep vmbo/havo/vwo-docenten blijkt dat de vmbo-docenten zichzelf significant hoger inschatten dan de havo/vwo-docenten. Dit geldt voor alle stellingen in bovenstaande tabel, behalve in het omgaan met lastige klassen (stelling 4) en de actuele kennis van leer- en gedragsproblemen (stelling 6). Zie voor nadere details tabel 4.3b (op de stellingen 4 en 6 scoren beide groepen docenten binnen het reguliere onderwijs vergelijkbaar, dus die staan niet vermeld in deze tabel). Tabel 4.3b Scores uitgesplitst voor vmbo versus havo/vwo-docenten VmboHavo/vwo- Uitkomsten tdocenten docenten toets N M SD N M SD Ik voorkom gedragsproblemen door mijn pedagogische aanpak af 281 4,0 0,6 170 3,9 0,55 t(449) = 2,6 te stemmen op kenmerken van leerlingen. p < 0,05 Ik bespreek met collega’s hoe ik om moet gaan met 283 3,9 0,6 167 3,8 0,8 t(448) = 2,2 zorgleerlingen. p < 0,05 Ik voorkom gedragsproblemen door mijn didactische aanpak af 282 3,8 0,6 170 3,7 0,7 t(450) = 2,2 te stemmen op kenmerken van leerlingen. p < 0,05 Ik varieer in instructietechnieken. 283 3,8 0,6 169 3,6 0,8 t(450) = 2,1 p < 0,05 Ik kan handelingsplannen van individuele leerlingen inpassen in 281 3,3 0,8 168 3,1 0,9 t(447) = 2,2 mijn lessen. p < 0,05 Ik besteed veel aandacht aan klassenmanagement in mijn lessen 281 3,4 0,8 169 2,9 0,8 t(448) = 5,9 met het oog op zorgleerlingen. p < 0,01 Binnen het speciaal onderwijs en praktijkonderwijs is omgaan met zorgleerlingen aan de orde van de dag. Deze docenten hebben er logischerwijs meer ervaring mee. Desgevraagd schatten zij zich hoger in op de stellingen over vaardigheden en activiteiten dan de docenten in het reguliere voortgezet onderwijs (score rond de 4,0 op vijfpuntsschaal). De standaarddeviatie laat zien dat de antwoorden van de respondenten niet zo veel van elkaar verschillen. Docenten vinden dat ze in staat zijn gedragsproblemen te voorkomen door hun pedagogische en didactische aanpak, variëren in instructietechnieken en zijn in staat om te gaan met lastige klassen. Ook zeggen ze dat ze met collega’s spreken over de omgang met hun leerlingen.
32
Oberon
Tabel 4.3c Vaardigheden en activiteiten gemiddelde score van vso/pro-docenten, gemeten op een vijfpuntsschaal van 1 = zeer oneens tot 5 = zeer eens. 1.
2. 3. 4.
5. 6. 7.
8.
Ik voorkom gedragsproblemen door mijn pedagogische aanpak af te stemmen op kenmerken van leerlingen. Ik bespreek met collega’s hoe ik om moet gaan met zorgleerlingen. Ik varieer in instructietechnieken. Ik voorkom gedragsproblemen door mijn didactische aanpak af te stemmen op kenmerken van leerlingen. Ik ben in staat om te gaan met lastige klassen. Ik heb geactualiseerde kennis van leerof gedragsproblemen. Ik kan handelingsplannen van individuele leerlingen inpassen in mijn lessen. Ik besteed veel aandacht aan klassenmanagement in mijn lessen met het oog op zorgleerlingen.
Aantal 93
Gemiddelde score 4,3
Standaarddeviatie 0,5
94
4,2
0,5
93 93
4,0 4,0
0,7 0,6
94
4,0
0,6
94
3,8
0,7
94
3,8
0,6
94
3,8
0,8
Overigens grijpen veel respondenten bij de laatste open vraag van de vragenlijst de kans om te laten weten dat zij niet zijn opgeleid voor het onderwijs aan zorgleerlingen. “Ik ben als academicus opgeleid om kennis over te dragen. Ik ben niet opgeleid om zorg te verlenen, daar zijn andere mensen voor opgeleid die daar heel goed in zijn”. Dat geldt niet alleen voor docenten in havo/vwo, maar ook in het vmbo: “Ik heb totaal geen scholing gehad om met zorgleerlingen te werken. Op onze vmbo-school hebben we nu al te maken met veel leerlingen met gedragsproblematiek en onveilige thuissituaties. Als dat er nog meer worden, zal dat er alleen maar toe leiden dat veel docenten met een burn-out thuis komen te zitten.” Interviews De bevinding dat vrijwel alle docenten wel eens met zorgleerlingen te maken hebben, wordt bevestigd in onze interviewronde. Alleen voor het categorale gymnasium geldt dat Passend onderwijs min of meer een nieuw onderwerp is, daar is in het schooljaar 2012/13 voor het eerst een zorgcoördinator benoemd en een trajectklas gekomen om leerlingen apart op te kunnen vangen. Deze ontwikkelingen worden door de gymnasiumdocenten toegeschreven aan de introductie van Passend onderwijs, waar andere scholen vaak zeggen “dat deden we al” of “dat hadden we al”. Positieve competentiebeleving De positieve competentiebeleving van docenten die uit de vragenlijst bleek, werd in de gesprekken door docenten op onderdelen wat genuanceerd. In de gesprekken op de reguliere vo-scholen was de teneur: ‘de docenten hebben de competenties, als de problematiek maar niet te zwaar wordt en de klassen maar niet te groot’. Deze aspecten bespreken we uitvoeriger in hoofdstuk 6 over de toerusting op schoolniveau. Het werd in de interviews duidelijk (soms impliciet, soms expliciet) dat er tussen docenten uit een team grote verschillen kunnen zijn. Op een gecombineerde vmbo/havo/vwo-school wist men van collega’s dat ze moeite hebben met het omgaan met verschillen tussen leerlingen. Op een andere school (ook havo/vwo) vonden de docenten dat
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
33
er binnen de school nog een slag te slaan is op het gebied van omgaan met verschillen tussen leerlingen, maar dat docenten daar welwillend tegenover staan. Twee schoolleiders (beide van een vmbo-school) relativeerden in de gesprekken de competentiebeleving van docenten. Eén schoolleider vond dat bij de docenten op zijn school een te rooskleurig beeld bestaat over het kunnen omgaan met verschillen tussen leerlingen. “Er wordt nog te weinig onderwijs op maat geboden, docenten werken nog te veel aanbodgericht”. Op een andere vmbo-school besefte een afdelingsleider dat ze nogal wat van haar docenten vraagt door te verwachten dat ze goed kunnen differentiëren. Ze denkt ook dat veel docenten het moeilijk zullen krijgen als er meer zorgleerlingen in de klassen zullen komen. Tegelijkertijd vindt ze: “Als professional hoor je dat te kunnen”. Ze verwacht van haar docenten dat ze zelf initiatief nemen tot bijscholing als ze zich niet competent voelen. In veel van de gesprekken (over de hele breedte, van praktijkschool tot gymnasium) werd het beter leren differentiëren in de klas een “hot item” en “speerpunt voor de komende tijd” genoemd. Collegiale consultatie In de verdiepende interviews kwam op enkele scholen het belang van het collegiale uitwisselen van informatie over zorgleerlingen naar voren: “Docenten kunnen veel van elkaar leren op dit vlak” werd gezegd op een havo/vwo-school. Op deze scholen wordt bewust veel aan ‘warme overdracht’ gedaan, zowel intern als extern. Intern gebeurt dat tussen mentoren onderling: “Natuurlijk staat er ook veel op papier, maar de meerwaarde van warme overdracht is dat we elkaar een soort handleiding kunnen meegeven bij leerlingen, meer verhaal erbij kunnen vertellen als dat nodig is.” Op een school werd gepleit voor (verplichte) uitwisseling van concrete ervaringen met leerlingen tussen alle docenten, dus ook de docenten die zelf zeggen dat niet zo nodig te hebben. Dergelijke uitwisseling moet dan bij voorkeur vaker dan alleen aan het begin van het schooljaar plaats vinden, zodat er tussentijds op basis van overleg bijgestuurd kan worden. Het bespreken van zorgleerlingen is niet alleen binnen de school aan de orde, maar ook bij de overgang van basisschool naar voortgezet onderwijs. “De informatievoorziening over de instromende leerlingen kan veel beter. Niet alleen de score op de Cito-eindtoets is van belang, maar het hele functioneren van de leerling moet gecommuniceerd worden” vindt een van de docenten van een vmbo-school. Op een andere vmbo-school worden alle basisscholen bezocht waarvan leerlingen zich hebben aangemeld op school. Deze warme overdracht tussen po en vo bevalt heel goed, ook met het oog op de invoering van Passend onderwijs. “Heel vaak hebben basisscholen informatie over leerlingen die ze liever niet op papier in een dossier zetten, maar wel mondeling willen meegeven.”
4.2
Leerlingen met verschillende ondersteuningsbehoeften
Tot nu toe ging het in dit hoofdstuk in het algemeen over leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. In de praktijk kunnen docenten geconfronteerd worden met allerlei verschillende soorten leerlingen en ondersteuningsbehoeften. We hebben hun gevraagd aan te geven of ze zichzelf in staat achten om op een adequate manier les te geven aan leerlingen: 1. met ADHD; 2. met een autisme-spectrumstoornis (ASS); 3. die opstandig en/of agressief gedrag vertonen; 4. met leerproblemen, zoals dyslexie/ dyscalculie; 5. met sociale angst/ faalangst; 6. hoogbegaafde leerlingen; 7. met een zintuiglijke beperking (visueel of auditief);
34
Oberon
8. met een lichamelijke beperking; 9. met een licht verstandelijke handicap (deze vraag was alleen voor de vso/pro-docenten). In de figuren 4.4a en 4.4b staan de resultaten visueel weergegeven. We hebben ze geordend naar de mate waarin “ja” werd aangevinkt in de vragenlijst. Figuur 4.4a maakt zichtbaar dat de vmbo/havo/vwo-docenten zichzelf het meest in staat achten les te geven aan leerlingen met leerproblemen en aan leerlingen met sociale of faalangst. Het moeilijkste vinden ze de leerlingen die opstandig en agressief gedrag vertonen. Figuur 4.4a Ik ben in staat om op een adequate manier les te geven aan leerlingen met … (docenten vmbo/havo/vwo, (n=679-788) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
ja enigszins nee
Ook voor de vso/pro-docenten in figuur 4.4b geldt dat we hun scores hebben gerangschikt van hoog naar laag. Verreweg de meeste respondenten uit deze groep achten zichzelf goed in staat les te geven aan leerlingen met een stoornis in het autistische spectrum, met ADHD of met sociale angst of faalangst. Minder dan een derde van deze groep docenten vindt dat ze adequaat kunnen lesgeven aan leerlingen met een lichamelijke beperking, hoogbegaafde leerlingen of leerlingen met een zintuiglijke beperking.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
35
Figuur 4.4b Ik ben in staat om op een adequate manier les te geven aan leerlingen met … (docenten vso/pro, n = 88-130) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
ja enigszins nee
Verschillen tussen docenten regulier onderwijs Tot slot van deze paragraaf vergelijken we de uitkomsten voor de subgroepen vmbo-docenten en havo/vwodocenten (zie tabel 4.5). De vmbo-docenten scoren hoger op hun inschatting van lesgeven aan leerlingen met ADHD en sociale angst/faalangst. Havo/vwo-docenten achten zich beter in staat tot het lesgeven aan hoogbegaafde leerlingen. Dat ligt in de lijn der verwachting als je kijkt naar de verschillen tussen de gemiddelde vmbo-leerlingenpopulatie en de gemiddelde havo/vwo-populatie. De verschillen tussen de inschattingen door beide subgroepen docenten op het lesgeven aan leerlingen met leerproblemen en leerlingen met zintuiglijke beperkingen zijn het kleinste.
36
Tabel 4.5
Oberon
Uitsplitsing tussen vmbo- docenten (n = 256-339) en havo/vwo-docenten (n = 189-220) Ja
leerlingen met leerproblemen, zoals dyslexie/ dyscalculie leerlingen met sociale angst/ faalangst leerlingen met ADHD leerlingen met een lichamelijke beperking leerlingen met een autismespectrumstoornis (ASS) hoogbegaafde leerlingen leerlingen met een zintuiglijke beperking (visueel of auditief) leerlingen die opstandig en/of agressief gedrag vertonen
Enigszins VmboHavo/vwodocenten docenten 22% 26%
Nee VmboHavo/vwodocenten docenten 2% 2%
Vmbodocenten 77%
Havo/vwodocenten 72%
71%
53%
17%
43%
2%
4%
55% 45%
40% 55%
43% 41%
54% 36%
2% 14%
6% 10%
51%
43%
43%
49%
6%
8%
27%
48%
40%
43%
33%
9%
33%
34%
47%
44%
21%
22%
31%
22%
51%
48%
18%
30%
Interviews Het omgaan met leerlingen die opstandig en agressief gedrag vertonen is een heet hangijzer. Dat blijkt zowel uit de resultaten van de vragenlijst, als uit de gesprekken van vmbo tot en met gymnasium. Leerlingen met andersoortige ondersteuningsbehoeften, zoals leerlingen met leerproblemen of fysieke beperkingen kwamen in de interviews nauwelijks aan bod; de urgentie en zorg van de docenten in het reguliere voortgezet onderwijs ligt overduidelijk bij deze groep leerlingen met gedragsproblemen. Leerlingen met gedragsproblemen in het vmbo Vooral docenten die praktijkvakken geven in het vmbo worden geconfronteerd met leerlingen met gedragsproblemen waar ze zich te weinig of “totaal niet” toegerust voor voelen. Externaliserend probleemgedrag noodzaakt het meest om snel en adequaat te reageren, zeker bij de praktijkvakken waar soms ronduit gevaarlijke situaties kunnen ontstaan in de klas als er te weinig begeleiding aanwezig is. Dit soort gedrag heeft bovendien de grootste impact op de rest van de klas. “Het omgaan met cluster 4-leerlingen ervaren we op dit moment als het grootste en urgentste probleem” aldus docenten van een van de vmboscholen. Leerlingen met gedragsproblemen op havo/vwo Ook op havo/vwo-scholen worstelt men met deze groep leerlingen. De docenten van een van deze scholen benadrukken dat het selectiebeleid bij het toelaten van nieuwe leerlingen cruciaal is. Docenten vinden dat de selectie bij teamleiders wel wat strenger mag zijn: leerlingen met zware gedragsproblematiek vinden ze een te zware belasting, voor zichzelf, maar ook voor de rest van de klas. Ook op het categorale gymnasium heeft men
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
37
te maken met de complicaties rond het lesgeven aan leerlingen met gedragsproblemen: “De combinatie van het hoge niveau en tempo qua lesstof met alle prikkels in relatie tot het gedrag breekt een aantal leerlingen op. Het gevolg is dat zij buiten school onevenredig veel tijd moeten investeren om op niveau te blijven.” Leerlingen met gedragsproblemen in vso/pro In het speciaal onderwijs en praktijkonderwijs beoordelen de docenten hun eigen vaardigheden in het lesgeven aan leerlingen met gedragsproblemen hoger in dan de docenten in het reguliere onderwijs. Dit type leerlingen is dan ook het beste op zijn plaats in het speciaal onderwijs, vindt een aantal vso-docenten. Tijdens verscheidene interviews hoorden we over succesvolle samenwerkingsvormen op het gebied van cluster 4leerlingen tussen regulier en speciaal onderwijs. Daar gaan we in het hoofdstuk over toerusting verder op in.
4.3
Conclusie
Positieve competentiebeleving Vrijwel alle vo-docenten hebben (in wisselende frequentie) te maken met leerlingen die een extra ondersteuningsbehoefte hebben. De docenten zijn redelijk positief over hun eigen vaardigheden in het omgaan met deze leerlingen. De rapportcijfers die ze zichzelf geven, variëren van rond de 7 in het reguliere voortgezet onderwijs tot rond de 8 in het speciaal- en praktijkonderwijs. Het meest tevreden zijn docenten over het afstemmen van hun pedagogische aanpak op de betreffende leerlingen (vmbo-docenten scoren daarbij hoger dan havo/vwo-docenten). Het merendeel van de docenten in het reguliere voortgezet onderwijs acht zichzelf goed in staat om op een adequate manier les te geven aan leerlingen met leerproblemen en sociale angst / faalangst. Voor deze groep leerlingen geldt wederom dat vmbo-docenten zich daar hoger op inschatten dan havo/vwo-docenten, voor de leerlingen met leerproblemen bestaat er geen inschattingsverschil. Deze positieve competentiebeleving werd in de interviews soms wat genuanceerd, vooral op het aspect differentiëren. Tijdens veel gesprekken (van praktijkonderwijs tot havo/vwo) werd differentiëren beschouwd als een docentvaardigheid die nog vergroot moet worden, zeker als klassen groter worden en er meer leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte komen. Leerlingen met gedragsproblemen Het moeilijkste vinden de docenten in het reguliere onderwijs het omgaan met leerlingen die opstandig en agressief gedrag vertonen – maar vmbo-docenten hebben er minder moeite mee dan havo/vwo-docenten. Bij de vso/pro-docenten is de situatie iets anders: daar voelt meer dan de helft van de docenten zich competent om les te geven aan leerlingen met opstandig en agressief gedrag. Vso/pro-docenten zeggen meer moeite te hebben met leerlingen met lichamelijke en zintuiglijke beperkingen. Ook in de interviews bleek het omgaan met leerlingen met gedragsproblemen de docenten het meeste zorgen te geven en dat geldt voor alle niveaus in het reguliere voortgezet onderwijs. In de praktijkvakken van het vmbo vooral omdat daar soms gevaarlijke situaties kunnen ontstaan als docenten geconfronteerd worden leerlingen die grote gedragsproblemen hebben. Maar dezelfde zorg geldt op het gymnasium, waar het hoge tempo en het hoge niveau van de lesstof veel van leerlingen en docenten vraagt. Veel docenten vertelden vooral wat te zien in meer collegiale consultatie op het gebied van omgaan met leerlingen met gedragsproblemen.
38
Oberon
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
5
39
Informatievoorziening en kennis
In dit hoofdstuk geven we antwoord op de vraag hoe goed docenten op de hoogte zijn van de ontwikkelingen en de gevolgen van de invoering van Passend onderwijs. We bespreken in 5.1 de informatievoorziening en in 5.2 de kennis van docenten over profielen en plannen. We ronden dit hoofdstuk af met de verwachtingen voor de toekomst die er onder docenten leven. 5.1
Informatievoorziening
Ongeveer zes op de tien docenten noemt zichzelf ‘een beetje’ op de hoogte van de consequenties van de invoering van Passend onderwijs. Dat geldt zowel voor de vmbo/havo/vwo-docenten als voor de vso/prodocenten (zie tabel 5.1). Vooral in het reguliere voortgezet onderwijs is een forse groep docenten (bijna een vijfde) naar eigen zeggen niet op de hoogte van de gevolgen die Passend onderwijs voor hen zal hebben. Tabel 5.1
Bent u op de hoogte van de consequenties van de invoering van Passend onderwijs voor u als docent? ( vmbo/havo/vwo-docenten) Vmbo/havo/vwo-docenten (n = 799) 26% 57% 18%
Ja Een beetje Nee
Vso/pro-docenten (n = 133) 32% 60% 8%
Aan de docenten die ‘ja’ of ‘een beetje’ hadden aangevinkt in de vragenlijst, hebben we gevraagd door wie ze zijn geïnformeerd. Meestal is dat de eigen school, het samenwerkingsverband heeft hierbij tot nu toe nauwelijks een rol gespeeld. Tabel 5.2
Door wie bent u geïnformeerd over de consequenties van de invoering van Passend onderwijs voor u als docent?
Door mijn school Door mijn SWV Door school en SWV Door geen van beide Anders, namelijk…
Vmbo/havo/vwo (n = 656) 51% 2% 13% 19% 14%
Vso/pro (n = 121) 58% 3% 17% 11% 12%
Uit de nadere analyse op de categorie ‘anders, namelijk…’ blijkt dat met name de media en vakliteratuur informatiebronnen zijn (respectievelijk 31 en 19 keer genoemd). Andere minder vaak genoemde informatiebronnen zijn collega’s, vooropleiding en de vakbond. Natuurlijk hebben we ook naar een oordeel over de informatievoorziening gevraagd. Slechts heel weinig docenten uit het onderzoek vinden die ‘heel goed’ of ‘heel slecht’, de grootste groep zegt ‘gaat wel’. In het vso/pro is men meer tevreden dan in het reguliere onderwijs. Ruim een derde van de vso/pro-docenten vindt de informatievoorziening namelijk ‘goed’, een kwart van de vmbo/havo/vwo-docenten noemt die ‘slecht’ (zie tabel 5.3). Voor wat betreft de tevredenheid over de informatievoorziening bestaan er geen significante verschillen tussen vmbo- en havo/vwo-docenten.
40
Tabel 5.3
Heel goed Goed Gaat wel Slecht Heel slecht
Oberon
Oordeel over informatievoorziening tot nu toe. Vmbo/havo/vwo (n = 805) 1% 18% 39% 24% 4%
Vso/pro (n = 136) 2% 37% 45% 13% 3%
Interviews Informatievoorziening Uit de gesprekken blijkt dat docenten en zorgcoördinatoren van hun directies verwachten dat die een visie formuleren en de lijnen uitzetten op het gebied van Passend onderwijs. Daarbij hoort ook dat docenten van hun directie verwachten dat die hen informeert over de aankomende veranderingen en de consequenties voor de docenten. Zoals een vwo-docent het verwoordt: “Wat ik nog wel mis is een wat actievere houding van de schoolleiding om het wat zichtbaarder te maken: wat strakker, wat meer sturing” en volgens een zorgcoördinator: “Docenten moeten nog betrokken worden naar waar we naartoe willen. Het initiatief hiervoor moet vanuit de directie komen.” Een vmbo-docent zou graag van zijn schoolleiding goede informatie krijgen “om angst weg te nemen”. Hij doelt op informatie zoals: “Welke leerlingen wil de school binnenhalen? Wat kunnen docenten verwachten en welke kant wil de school op? Welke hulp krijgen we daarbij?” Tijdens een van de interviews (op een vmbo-school) bleek dat er met ingang van het schooljaar 2013/14 een OPDC-docent op school is aangesteld om de docenten te ondersteunen. Echter, behalve de schoolleiding wist niemand hier nog van, ook de teamleider niet. Dergelijke zaken moeten eerder en breder gecommuniceerd worden, vinden de aanwezige docenten, want dat zou een deel van angst en zorg voor Passend onderwijs weg nemen. “Al is het maar een bericht in de geest van ‘wij zijn voornemens om iemand aan te stellen die het team zal ondersteunen’.” vindt een van de docenten. Dankzij de interviews weten we dat er verschillende verklaringen zijn voor de beperkte informatievoorziening. Soms blijkt dat school- en afdelingsleiders zelf niet goed op de hoogte zijn van wat de invoering van Passend nu concreet voor de eigen school gaat betekenen. Sommige schoolleiders erkennen in de interviews dat er meer moet gebeuren aan informatievoorziening richting docenten, maar dat dit er simpelweg nog niet van gekomen (“We moeten nog meer naast de docenten gaan staan”). Anderen kiezen er bewust voor hun docentenkorps nog “uit de wind” te houden voor wat betreft Passend onderwijs. Ze vinden dat ze concrete vragen van docenten nog onvoldoende kunnen beantwoorden en “je kunt beter geen richting aangeven waar je later weer op terug moet komen”. Op één van de vso/pro-scholen is een operationele interne werkgroep Passend onderwijs weer gestopt omdat kaders en richting nog te weinig koersvast waren. Onrust en onzekerheid Het gevolg van niet goed geïnformeerd zijn is dat groepen docenten onrust en onzekerheid ervaren. Onduidelijkheid zorgt soms ook voor weerstand. “Als het team weet wat ze kan verwachten, zal dat er toe leiden dat de weerstand bij docenten afneemt” verwacht een docent. Soms leeft er angst uit onzekerheid (‘kan ik het wel’) of angst voor toenemende werkdruk. Docenten laten weten behoefte te hebben aan heel concrete informatie over de vraag wat Passend onderwijs voor henzelf en hun school nu daadwerkelijk gaat betekenen. Het doorsturen van algemene mails en persberichten over de invoering van de wet bleek bij docenten nauwelijks effect te hebben. Dat bleek op een vmbo-school waar een afdelingsleider dat soort algemene mails placht door te sturen, maar waar de docenten aangaven daar niet veel mee op te schieten.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
41
Een van de SWV-coördinatoren die we hebben gesproken waarschuwt dat informatievoorziening heel belangrijk is met het oog op de beeldvorming bij docenten. “De verbinding met de werkvloer moet geoptimaliseerd worden” vindt hij, “Er moet niet meer over de werkvloer gepraat worden, maar met de werkvloer”. We merkten inderdaad in de gesprekken dat er bij docenten beelden rond Passend onderwijs aan het ontstaan zijn, die soms onjuist zijn. We hebben o.a. de volgende beelden en ideeën opgetekend: - De invoering van Passend onderwijs is een verkapte bezuiniging: we moeten met minder geld meer doen onder grotere druk (vmbo-docent). - Er zullen op school mensen ontslagen worden, waardoor docenten nog minder tijd hebben voor hun taken (vmbo-docent). - Zware zorgleerlingen moeten straks ook naar het reguliere onderwijs. Dat kunnen ze daar helemaal niet aan (vso-docent). - Het vso gaat verdwijnen (vmbo/havo/vwo-docent). In paragraaf 5.3 gaan we dieper in op de toekomstverwachtingen van docenten.
5.2
Kennis van profielen en plannen
In de vragenlijst gingen vijf achtereenvolgende korte ja/nee-vragen over het schoolondersteuningsprofiel. In de figuren en tabellen 5.4 en 5.5 staan de antwoorden die op de vragen over het ondersteuningsprofiel zijn gegeven. Vmbo/havo/vwo-docenten Verreweg de meeste respondenten uit het reguliere voortgezet onderwijs weten niet of hun school een ondersteuningsprofiel heeft opgesteld. Dit geldt zowel voor de groep vmbo- als voor de groep havo/vwodocenten. Figuur 5.4a Weet u of uw school een ondersteuningsprofiel heeft opgesteld? (vmbo/havo/vwo-docenten, n = 814)
21% ja nee 79%
Van de docenten die er wel weet van hebben, kent ongeveer de helft de inhoud globaal. Degenen die het profiel kennen, hebben er ook niet veel bezwaren tegen; er zijn er maar weinig die zeggen de inhoud van het profiel niet te onderschrijven. Een relatief grote groep (meer dan de helft van de docenten die de inhoud ten minste enigszins kennen) verwacht dat er meer leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte op school zullen komen (zie tabel 5.4b).
42
Oberon
Tabel 5.4b Bekendheid met het ondersteuningsprofiel (bij vmbo/havo/vwo-docenten die weten dat er op hun school een ondersteuningsprofiel is opgesteld)
Kent u de inhoud van dit ondersteuningsprofiel? Bent u betrokken (geweest) bij het opstellen van het ondersteuningsprofiel? Onderschrijft u het ondersteuningsprofiel? Verwacht u dat er uitgaande van dit ondersteuningsprofiel meer leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte op uw school zullen komen?
n
Ja 22%
Resp. globaal/ zijdelings/ gedeeltelijk / weet niet 55%
170
Nee 24%
129
18%
26%
57%
128
54%
42%
4%
129
52%
34%
14%
Vso/pro-docenten De uitkomsten van de vragenlijst onder docenten uit het speciaal en praktijkonderwijs laten een iets ander beeld zien. Bijna de helft van de vso/pro-docenten weet van het bestaan van het schoolprofiel. Zie figuur 5.5a. Figuur 5.5a Weet u of uw school een ondersteuningsprofiel heeft opgesteld? (vso/pro-docenten, n = 136)
54%
ja 46%
nee
Slechts weinig docenten zijn betrokken geweest bij het opstellen van het profiel, maar twee derde onderschrijft de inhoud ervan wel. Iets minder dan de helft van de docenten die het profiel inhoudelijk kennen, schat in dat er meer leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte op hun school zullen komen (zie tabel 5.5b).
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
43
Tabel 5.5b Bekendheid met het ondersteuningsprofiel (bij vso/pro-docenten die weten dat er op hun school een ondersteuningsprofiel is opgesteld)
Kent u de inhoud van dit ondersteuningsprofiel? Bent u betrokken (geweest) bij het opstellen van het ondersteuningsprofiel? Onderschrijft u het ondersteuningsprofiel? Verwacht u dat er uitgaande van dit ondersteuningsprofiel meer leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte op uw school zullen komen?
n
Ja 19%
Resp. globaal/ zijdelings/ gedeeltelijk / weet niet 65%
63
Nee 16%
52
10%
27%
64%
52
67%
29%
4%
52
44%
27%
29%
Plannen samenwerkingsverband Twee derde van de docenten in het reguliere onderwijs is ‘niet goed’ of zelfs ‘helemaal niet’ op de hoogte van de plannen van het samenwerkingsverband waar hun school deel van uitmaakt. Bij de vso/pro-docenten is de onbekendheid met de plannen minder groot: ruim een kwart zegt daar niet veel of helemaal niets over te weten. Docenten die zeggen ‘heel goed’ op de hoogte zijn, zijn een uitzondering (zie tabel 5.6). Tabel 5.6
In hoeverre bent u op de hoogte van de plannen van het samenwerkingsverband waar uw school deel van uitmaakt?
Heel goed Goed Redelijk Niet goed Helemaal niet
Vmbo/havo/vwo (n = 779) 2% 7% 25% 43% 23%
Vso/pro (n = 128) 2% 21% 48% 23% 5%
Financiële consequenties Voor de meeste docenten uit dit onderzoek zijn de financiële consequenties van de invoering van Passend onderwijs een onderwerp dat ver van hun bed staat. Bijna driekwart van de docenten in het reguliere onderwijs zegt hier niets over te weten en een vijfde denkt dat de school zal moeten bezuinigen. De onderzoeksgroep uit vso/pro bestaat ruwweg uit twee groepen: de ene helft (exact 50%) bestaat uit docenten die niet bekend zijn met de financiële consequenties, de andere helft (iets minder dan 50%) denkt dat de school er financieel op achteruit zal gaan.
44
Oberon
Tabel 5.7
Welke financiële consequenties heeft de invoering van Passend onderwijs voor uw school?
Onze school krijgt extra middelen Onze school moet bezuinigen Geen verandering Weet niet
Vmbo/havo/vwo (n = 788) 5% 19% 3% 73%
Vso/pro (n = 131) 2% 43% 5% 50%
Interviews Schoolondersteuningsprofiel Uit de interviews blijkt dat op drie van de bezochte scholen docenten op enigerlei wijze betrokken zijn bij het opstellen van het schoolondersteuningsprofiel. Op één school is een enquête gehouden om input voor het profiel te verzamelen en op een andere school is het stuk verspreid onder de docenten (dat heeft niet geleid tot reacties van docenten, maar het profiel is wel besproken binnen het zorgteam). Een derde school heeft een aantal docenten gevraagd mee te schrijven aan enkele onderdelen van het profiel. Op de overige bezochte scholen is het met name de zorgcoördinator of directeur die betrokken is bij het opstellen van het ondersteuningsprofiel. Desgevraagd geven sommige docenten wel aan dat hun voorkeur eerder uitgaat naar een profiel met brede basisondersteuning, dan naar een profiel met een specifiek type ondersteuning. “Je wilt niet bekend staan als ‘die school voor ADHD’ers’. In de interviews hebben we ook gevraagd of de competenties die van docenten gevraagd worden, gekoppeld worden aan het schoolondersteuningsprofiel. Op geen van de scholen kon die koppeling gelegd worden, meestal omdat men de inhoud van het profiel niet (goed genoeg) kende, op de enige school waar bij de gespreksdeelnemers de inhoud van het schoolondersteuningsprofiel wel bekend was, had het profiel volgens hen geen gevolgen voor de competenties van docenten. Op een van de door ons bezochte scholen uit een plattelandsregio, verwachtte men weinig verandering in de gevraagde docentcompetenties, vanwege de zelfverzorgendheid van het gebied. Men is daar al gewend de leerlingen zo veel mogelijk zelf op te vangen en zo min mogelijk naar het vso door te verwijzen. Een zorgcoördinator op een van de vmbo-scholen verwacht dat het profiel breed van aard zal worden, omdat de schoolbesturen in de regio huiverig zijn voor imagovorming. De competenties van docenten zullen dan ook breed en all round moeten zijn, is de verwachting. Financiële zorgen Op sommige scholen wegen de zorgen om de financiële consequenties van Passend onderwijs heel zwaar, zo blijkt uit de interviews. Dit zijn de scholen die te maken hebben met krimp en bezuinigingen door dalende leerlingaantallen, en daarbij komt dan soms ook nog een verevening die negatief uitpakt. Op deze scholen nemen de beschikbare gelden voor de toerusting van school en docenten simpelweg af. “Blijven uitleggen en praten is dan het belangrijkste,” vertelt een directeur van een school in een krimpregio “blijven uitleggen dat de veranderingen door de bezuinigingen zoals grotere klassen verre van ideaal zijn, maar dat het gewoonweg niet anders kan”. 5.3
Toekomstverwachting
Ten slotte vroegen we de docenten in de vragenlijst een blik vooruit te werpen naar de toekomst. Welke gevolgen zal de invoering van Passend onderwijs volgens hen hebben? We geven hieronder de antwoorden die zijn gegeven door beide responsgroepen op een vijfpuntsschaal van 1 = helemaal oneens tot 5 = helemaal eens. We presenteren de verwachtingen in de volgorde van meer naar minder mee eens.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
45
Veel docenten hebben geen heel duidelijk omlijnde toekomstverwachtingen, zo blijkt. Op de meeste stellingen ligt de gemiddelde score rond de 3 (niet eens, niet oneens). Het meest uitgesproken zijn de respondenten over de deskundigheid van de eigen beroepsgroep in het omgaan met zorgleerlingen: die zal toenemen, zo verwachten ze. Ook zijn de docenten tamelijk pessimistisch over de vraag of de bureaucratie zal verminderen in de toekomst (61% van de reguliere en 51% van de vso/pro-docenten denkt van niet). Tabel 5.8a Verwachtingen die vmbo/havo/vwo-docenten hebben van Passend onderwijs (n = 608-760)
Ik verwacht dat door Passend onderwijs… de deskundigheid van docenten in het omgaan met zorgleerlingen zal toenemen er minder leerlingen zullen zijn die ‘thuiszitten’ (niet naar school gaan of kunnen hoewel ze leerplichtig zijn) scholen meer te zeggen krijgen over hoe middelen worden verdeeld de kwaliteit van het onderwijs aan zorgleerlingen op school zal verbeteren de positie van zorgleerlingen op de arbeidsmarkt verbetert de financiële middelen voor zorgleerlingen efficiënter worden ingezet de bureaucratie rond indicatie, verwijzing en hulp voor zorgleerlingen zal verminderen
Helemaal oneens
Oneens
Eens
Helemaal eens
15%
Niet oneens, niet eens 25%
3%
54%
4%
9%
27%
29%
33%
2%
6%
24%
38%
29%
4%
9%
22%
28%
39%
3%
10%
23%
38%
26%
3%
12%
31%
34%
20%
3%
20%
41%
19%
16%
4%
Tabel 5.8b Verwachtingen die vso/pro-docenten hebben van Passend onderwijs (n = 112-129).
Ik verwacht dat door Passend onderwijs… de deskundigheid van docenten in het omgaan met zorgleerlingen zal toenemen scholen meer te zeggen krijgen over hoe middelen worden verdeeld de kwaliteit van het onderwijs aan zorgleerlingen op school zal verbeteren de bureaucratie rond indicatie, verwijzing en hulp voor zorgleerlingen zal verminderen er minder leerlingen zullen zijn die ‘thuiszitten’ (niet naar school gaan of kunnen hoewel ze leerplichtig zijn) de positie van zorgleerlingen op de arbeidsmarkt verbetert de financiële middelen voor zorgleerlingen efficiënter worden ingezet
Helemaal oneens
Oneens
Eens
Helemaal eens
23%
Niet oneens, niet eens 19%
1%
50%
8%
4%
23%
32%
37%
4%
9%
24%
26%
33%
7%
10%
41%
12%
32%
5%
10%
31%
23%
32%
4%
9%
32%
28%
28%
4%
8%
32%
29%
28%
3%
46
Oberon
Interviews Een toevoeging die in de gesprekken op de vso-scholen naar voren kwam, hangt samen met de toekomstverwachting van deze docenten dat het leerlingenaantal zal dalen en dat er meer leerlingen zullen komen met een grote zorgbehoefte. De docenten betreuren het dat de beter presterende leerlingen op hun school door de invoering van Passend onderwijs naar het reguliere onderwijs zullen gaan. Ze vinden namelijk dat de leerlingen met een lichtere zorgvraag een goede invloed op het leerklimaat in hun school hebben. Speciale klassen voor deze leerlingen werken motiverend en bieden leerlingen de mogelijkheid een hoger niveau te halen. Zowel in de interviews als in de toelichtingen in de vragenlijst wordt duidelijk dat bij de vso/pro-docenten nadrukkelijk de gedachte leeft dat hun specifieke kennis en ervaring niet verloren mag gaan. “Juist door onze beleving en expertise zijn de experts van scholen als de onze van essentieel belang voor de invoering van Passend onderwijs” benadrukt een van hen. En een andere vso-docent stelt: “De rol van het vso binnen het invoeren van Passend onderwijs is essentieel. We hebben de expertise in huis om de leerlingen op te vangen die het het lastigst hebben en kunnen deze expertise ook overdragen. Het is vooral belangrijk dat de andere scholen ons als belangrijke partner zien en er een goede samenwerking ontstaat.”
5.4
Conclusie
Zes op de tien docenten zijn ‘een beetje’ op de hoogte van de consequenties die Passend onderwijs voor henzelf zal hebben. Dit gebrek aan voldoende informatie leidt tot een afwachtende houding, soms ook tot zorg en weerstand bij docenten. Docenten verwachten van de schooldirecties dat die de lijnen uitzetten en hen informeren over concrete veranderingen ten gevolge van de invoering van Passend onderwijs. Uit de interviews bleek dat de gebrekkige informatievoorziening richting docenten verschillende oorzaken heeft. Soms zijn de schoolleiders zelf ook nauwelijks op de hoogte van wat Passend onderwijs nu echt voor de betreffende school zal gaan betekenen. Andere schoolleiders kiezen er bewust voor om docenten uit de wind te houden, zo lang zij vinden dat er nog te veel onduidelijkheid heerst. Op nog weer andere scholen is het er simpelweg nog niet van gekomen om docenten actief te informeren. Bij de meerderheid van de docenten is het schoolondersteuningsprofiel nog onbekend (80% van de vmbo/havo/vwo-docenten, 54% van de vso/pro-docenten). We weten uit de Tweede voortgangsrapportage 21 Passend onderwijs dat in mei 2013 op 60% van de vo-scholen het ondersteuningsprofiel gereed was. Docenten zijn daar blijkbaar doorgaans nog niet van op de hoogte gebracht. Ook de plannen van de samenwerkingsverbanden en de financiële consequenties zijn onderwerpen die grotendeels aan de docenten voorbij gaan. Docenten hebben ook geen duidelijke verwachtingen over hoe de toekomst eruit zal zien. Ze verwachten wel dat hun eigen deskundigheid op het gebied van het omgaan met zorgleerlingen zal toenemen. Pro- en vso-docenten zijn daarentegen bang dat hun deskundigheid en expertise zal verdwijnen. We constateren dat schoolleiders (tot nu toe) afwachtend zijn met het informeren van hun docenten en het verspreiden van schoolondersteuningsprofielen binnen de school.
21
Ministerie van OCW (2013) Passend onderwijs: Tweede voortgangsrapportage juni 2013. Den Haag: Ministerie van OCW.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
6
47
Toerusting op schoolniveau
Dit hoofdstuk is gewijd aan de mate waarin en de manier waarop scholen toegerust zijn voor Passend onderwijs. Paragraaf 6.1 gaat over de manieren waarop docenten ondersteund kunnen worden en in paragraaf 6.2 gaan we dieper in op de elementen van de zorgstructuur op scholen. In 6.3 komen de grenzen van docenten aan de orde: waar liggen de grenzen die bepalen wat zij aankunnen op het gebied van Passend onderwijs ? We sluiten weer af met conclusies. 6.1
Ondersteuning
We hebben de docenten in dit onderzoek gevraagd of ze vinden dat ze voldoende ondersteuning krijgen op het gebied van Passend onderwijs door: de schoolorganisatie (klassenindeling, handen in de klas, huisvesting etc.); schoolklimaat, schoolregels; aanwezigheid van zorgexperts binnen de school; ondersteuning door de schoolleiding; afstemming en overleg met ouders/verzorgers. We presenteren de resultaten, eerst voor de docenten in het reguliere onderwijs, vervolgens voor de docenten in speciaal en praktijkonderwijs. Vmbo/havo/vwo-docenten In tabel 6.1a staat weergegeven hoe de docenten oordelen over de mate waarin zij zich toegerust voelen om Passend onderwijs te geven. De gemiddelde scores, gemeten op een vijfpuntsschaal van ‘helemaal niet toegerust’ tot ‘heel goed toegerust’ liggen dichtbij elkaar en variëren van 2,7 tot 3,4 (zie tabel 6.1a). De aanwezigheid van zorgexperts wordt het hoogst beoordeeld, de schoolorganisatie (o.a. klassenindeling, handen in de klas, huisvesting) het laagst. Tabel 6.1a Toerusting op schoolniveau. Gemiddelde score gegeven door vmbo/havo/vwo-docenten gemeten op een vijfpuntsschaal van 1 = helemaal niet toegerust tot 5 = heel goed toegerust Aanwezigheid zorgexperts Schoolklimaat/schoolregels Afstemming ouders/verzorgers Ondersteuning door schoolleiding Schoolorganisatie
Aantal 796 794 792 796 795
Gemiddelde score 3,4 3,1 3,1 3,0 2,7
Standaarddeviatie 0,8 0,9 0,9 0,8 0,9
22
Nadere analyse laat zien dat docenten die alleen lesgeven op het vmbo op alle bovenstaande manieren van toerusting significant hoger scoren dan docenten die lesgeven in havo/vwo, zie tabel 6.1b. Het enige aspect waarop vmbo-docenten en havo/vwo-docenten niet van elkaar verschillen is de steun van de schoolleiding die zij ervaren.
22
De standaarddeviatie duidt de mate aan waarin scores onderling verschillen. Een relatief grote standaarddeviatie betekent dat er grote verschillen zijn in de scores en dat de respondenten dus van mening verschillen. Een relatief kleine standaarddeviatie duidt aan dat de meeste respondenten zo ongeveer hetzelfde vinden.
48
Oberon
Tabel 6.1b Nadere statistische details bij de verschillen tussen vmbo- en havo/vwo-docenten
Aanwezigheid zorgexperts
Vmbo-docenten N M SD 342 3,5 0,8
Havo/vwo-docenten N M SD 225 3,3 0,8
Schoolklimaat/schoolregels
340
3,2
0,9
224
3,0
0,9
Afstemming ouders/verzorgers
341
3,2
0,9
222
3,0
0,8
Schoolorganisatie
342
2,9
0,9
223
2,5
0,9
Uitkomsten t-toets t(565) = 3,6 p < 0,01 t(562) = 2,8 p < 0,01 t(561) = 3,2 p < 0,01 t(563) = 4,2 p < 0,01
Uit de toelichting die docenten konden geven in de vragenlijst bleek dat sommigen benadrukken dat toerusting op zichzelf niet voldoende is. Het gaat ook om het naleven van afspraken en regels, en om inzet: “Er zijn schoolregels, er is een zorgteam, er zijn klassenassistenten, maar het toepassen, de inzet, laat nog te wensen over.” Meerdere docenten geven aan dat ze vinden dat de toerusting van hun school best goed geregeld is, maar dat ze zich vooral zorgen maken over het aantal leerlingen waar het om gaat: “Er is nu genoeg expertise voor het aantal zorgleerlingen dat we nu in huis hebben. Als dit aantal toeneemt, zal er meer expertise moeten komen.” Vso/pro-docenten De toerusting zoals die wordt ervaren door docenten in praktijkonderwijs en speciaal onderwijs staat weergegeven in onderstaande tabel 6.1c. De gemiddelde scores, ook weer gemeten op een vijfpuntsschaal van ‘helemaal niet toegerust’ tot ‘heel goed toegerust’, liggen bij deze groep docenten wat hoger, tussen de 3,6 en 3,9. De toerusting is volgens de docenten, net als in het reguliere onderwijs, het beste geregeld voor wat betreft de aanwezigheid van zorgexperts binnen de school. Over de afstemming met de ouders zijn deze docenten in de vragenlijst gematigd tevreden. Tabel 6.1c Toerusting op schoolniveau. Gemiddelde score gegeven door vso/pro-docenten gemeten op een vijfpuntsschaal van 1 = helemaal niet toegerust tot 5 = heel goed toegerust Aanwezigheid zorgexperts Schoolklimaat/schoolregels Afstemming ouders/verzorgers Ondersteuning door schoolleiding Schoolorganisatie
Aantal 131 132 132 132 132
Gemiddelde score 4,0 3,7 3,7 3,6 3,7
Standaarddeviatie 0,8 0,9 0,9 0,8 0,9
Interviews Verschillende manieren van toerusting De scholen die we hebben bezocht hebben vaak uitgebreide en heel goed georganiseerde voorzieningen voor leerlingen die een extra ondersteuningsbehoefte hebben. Zo kwamen we onder andere syntheseklassen tegen (speciaal voor cluster 4-leerlingen die de stap naar het reguliere onderwijs kunnen maken), scholen waar nauw wordt samengewerkt met het OPDC (waar OPDC-leerlingen praktijkvakken volgen op de vmbo-school), trajectklassen op het gymnasium en zorgpleinklassen (kleine klassen waar leerlingen les krijgen die dreigen uit te vallen). Soms zijn er geen aparte time-out lokalen, maar wel voldoende aparte ruimtes waar leerlingen apart kunnen zitten als dat nodig is.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
49
In twee gesprekken (op een praktijkschool en op een vmbo-school) hoorden we over initiatieven om schoolbreed te werken aan een schoolklimaat dat gunstig is voor alle leerlingen, maar ook voor leerlingen met gedragsproblemen, namelijk door structuur en rust te vergroten. Overigens is flexibiliteit ook noodzakelijk. “Flexibiliteit hoort bij Passend onderwijs. Het is goed dat er schoolbrede regels zijn, maar die moeten niet ingaan tegen het puberbrein.” Deze docent geeft als voorbeeld dat op zijn school leerlingen geen mobiel mogen gebruiken in de les. Ze nemen dan een iPad mee en hij staat dat toe: “Ik zie liever een rustige leerling met een hulpmiddel dan een lastige leerling.” Informatie delen Op scholen waar wordt geïnvesteerd in het goed delen van informatie over leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften (een goede briefing over leerlingen) wordt dat gewaardeerd door docenten. Ook het faciliteren van warme overdracht tussen mentoren wordt op prijs gesteld. Op scholen waar dat niet gebruikelijk is, vertelden enkele docenten behoefte te hebben aan het uitwisselen van ervaringen met concrete leerlingen binnen de school. “Dat zou verplichtend moeten worden, ook voor docenten die zeggen het niet nodig te hebben”. Ouderbetrokkenheid In de interviews hoorden we wisselende verhalen over de contacten met en betrokkenheid van ouders. Sommige vmbo-docenten vinden dat de ouders veel meer ingeschakeld kunnen worden vanwege de kennis die zij over hun kind hebben. “Zij weten wat wel en niet werkt bij hun kind. Het is ook een belangrijk signaal richting de leerling, dat hun ouders ook gecommitteerd zijn aan het plan dat voor die leerling is geschreven.” Docenten van een andere vmbo-school vinden dat de ouders nu vaak te weinig bijdragen aan het vooruitkomen van hun zoon of dochter. De docenten hebben het gevoel te zijn doorgeslagen in klantvriendelijkheid. “De school mag wel eens tegen ouders zeggen: zo en zo is het. Nu is het: jij vraagt en wij bieden”. Sommige scholen zijn actief bezig ouders meer te betrekken bij de school uit financiële overwegingen. Zo wordt op een havo/vwo-school aan ouders gevraagd te oefenen met rekenen met hun kind en een andere school (vmbo) bezuinigt op RT door meer RT-taken bij de ouders neer te leggen. We zien wel verschillen tussen schooltypen: op een gymnasium worden contacten met ouders pas aangehaald als er signalen zijn dat hun kind extra ondersteuning nodig heeft. De praktijkschool die door ons is bezocht, valt op door de structurele en goede contacten met ouders: de ouders komen elke twaalf weken op school. De resultaten van de leerling worden dan besproken en leerlingen presenteren hun portfolio. Ouders waarderen dit en hun opkomst is altijd groot. Wensen van docenten Hoewel de docenten die we hebben gesproken dus gemiddeld genomen tevreden waren over de algemene toerusting van de school, zijn er ook wensen. Kleinere klassen werd het meest genoemd door de docenten. Tijdens de gesprekken waar een schoolleider bij aanwezig was, ontstond daarover al snel een discussie, waarbij duidelijk werd dat daar geen geld voor beschikbaar is. Vmbo-docenten (met name zij die praktijkvakken geven) pleiten vooral voor meer handen in de klas. Tijdens twee groepsgesprekken kwam naar voren dat docenten graag meer tijd willen krijgen voor collegiale consultatie, elkaar informeren en van elkaar leren. Op één school (vwo) pleitten de docenten voor meer flexibiliteit bij het toekennen van uren voor het mentoraat: de mentor van een lastige klas zou meer uren moeten kunnen krijgen dan een mentor van een ‘gemakkelijke’ klas. Rol samenwerkingsverbanden Tot slot, wat merken docenten van de rol die de samenwerkingsverbanden spelen bij het toerusten van scholen voor Passend onderwijs? Daarover kunnen we kort zijn: niet veel. In de gesprekken met de docenten bleek dat de samenwerkingsverbanden ver van de docenten af staan. De docenten deden in de interviews dan ook weinig uitspraken over de samenwerkingsverbanden.
50
Oberon
De zorgcoördinatoren hebben meer zicht op de rol van het samenwerkingsverband dan de meeste docenten; zij beschrijven in de gesprekken deze rol vooral als “stimuleren van samenwerking tussen scholen” en “coördinerend”. In een gesprek met twee zorgcoördinatoren adviseerden zij het samenwerkingsverband scholen te stimuleren “meer bij elkaar in de keuken te kijken”. Tijdens een van de gesprekken liet een vsodocent al weten daar wel voor in te zijn: zij zouden graag een rol spelen bij de professionalisering van docenten binnen het samenwerkingsverband. Daarbij werd niet alleen aan scholing gedacht, maar ook aan collegiale consultatie en begeleiding van docenten.
6.2
Zorgstructuur
In deze paragraaf bespreken we hoe docenten de zorgstructuur op hun school beoordelen. Hoe tevreden zijn zij met de verschillende onderdelen daarvan? In tabel 6.2a en b staan de resultaten weergegeven, in volgorde van meer naar minder tevreden. Vooraf is het goed te melden dat veel respondenten een of meerdere onderdelen hebben overgeslagen als dat niet van toepassing was voor hun school. De responsaantallen per item verschillen dus nogal, met name bij de docenten uit vmbo/havo/vwo. Tabel 6.2a Hoe tevreden bent u met de volgende elementen van de zorgstructuur op uw school? Gemiddelde score van vmbo/havo/vwo-docenten op een vijfpuntsschaal van 1 = heel ontevreden tot 5 = zeer tevreden. Aantal zorg- en adviesteam (ZAT) mentorbegeleiding intern zorgoverleg inschakelen van externe expertise (bv. ambulant begeleiders) het betrekken van ouders schoolmaatschappelijk werk het betrekken van de leerling jeugdgezondheidszorg (schoolarts/-verpleegkundige) leerplichtambtenaar systematische registratie in LVS aansluiting jeugdzorg effectieve leerlingbesprekingen beschikbaarheid van ondersteunende materialen interne time-out/ opvang
719 755 648 671 729 565 733 527 567 681 531 760 593 581
Gemiddelde score 3,8 3,8 3,7 3,7 3,7 3,6 3,5 3,5 3,4 3,4 3,3 3,2 3,0 3,0
Standaarddeviatie 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,8 0,7 0,8 0,9 0,8 1,0 0,9 1,0
De vmbo/havo/vwo-docenten zijn redelijk tevreden over de zorgstructuur op school, de gemiddelde score op een vijfpuntsschaal daalt niet onder de 3. Het meest tevreden zijn de reguliere docenten over het zorg- en adviesteam op school en over de mentorbegeleiding. Dat is overigens voor de docenten in speciaal en praktijkonderwijs niet anders. Echt ontevreden over een van de elementen van de zorgstructuur zijn de docenten nauwelijks; de beschikbaarheid van ondersteunende materialen en de interne time-out scoren het laagste, met een gemiddelde score van drie (niet tevreden, niet ontevreden). Er zijn verder geen grote verschillen in tevredenheid tussen vmbo- en havo/vwo-docenten, behalve bij interne time out opvang, waar 23 vmbo-docenten positiever over zijn dan havo/vwo-docenten .
23
Vmbo-docenten N = 285, M = 3,01 SD = 1,1. Havo/vwo-docenten N = 142, M = 2,76, SD = 0,9; t(425) = 2,4, p < 0,05.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
51
De vso/pro-docenten oordelen over het algemeen nog net iets positiever over de zorgstructuur dan hun collega’s uit het reguliere onderwijs, met name op de onderdelen binnen de school. Met betrekking tot de externe elementen schoolmaatschappelijk werk, leerplichtambtenaar, aansluiting jeugdzorg en jeugdgezondheidszorg oordelen beide groepen docenten vergelijkbaar.
Tabel 6.2b Hoe tevreden bent u met de volgende elementen van de zorgstructuur op uw school? Gemiddelde score van vso/pro-docenten op een vijfpuntsschaal van 1 = heel ontevreden tot 5 = zeer tevreden. Aantal zorg- en adviesteam (ZAT) mentorbegeleiding intern zorgoverleg inschakelen van externe expertise (bv. ambulant begeleiders) het betrekken van ouders het betrekken van de leerling schoolmaatschappelijk werk systematische registratie in LVS effectieve leerlingbesprekingen jeugdgezondheidszorg (schoolarts/-verpleegkundige) leerplichtambtenaar beschikbaarheid van ondersteunende materialen aansluiting jeugdzorg interne time-out/ opvang
127 123 127 119 128 130 109 122 129 110 114 120 114 113
Gemiddelde score 4,0 3,9 3,9 3,9 3,9 3,9 3,7 3,7 3,6 3,6 3,4 3,3 3,3 3,2
Standaarddeviatie 0,7 0,7 0,7 0,8 0,8 0,9 0,7 0,9 0,9 0,8 0,9 0,8 0,9 1,2
Interviews De zorgstructuur In de interviews werd ook positief gesproken over de zorgstructuur op school. Positieve waardering is er voor onderwijsassistenten die bij de praktijkvakken helpen, interne ambulant begeleiders die observaties in de klas verrichten en de wegen naar buiten goed kennen. Wel werd op een aantal scholen genoemd dat lang niet alle docenten de weg naar de interne functionarissen op school goed weten te vinden, en bovendien dat niet alle docenten hulp willen of durven vragen. Een nuance is nog wel op zijn plaats: ook al zijn docenten tevreden over de zorgstructuur op hun school, er is wel een maximum aan het aantal leerlingen dat deze zorgstructuur aan kan. “Wij zijn als school een didactisch- en pedagogisch instituut. Hoe graag we leerlingen met zwaardere problematiek ook een kans willen geven, de reguliere leerlingen mogen daar niet de dupe van worden.” Over de aanwezigheid van materialen op school hebben de docenten die we hebben gesproken maar weinig bijzonderheden of klachten geuit. Incidenteel werd de aanwezigheid van een leesloupe of een aangepaste stoel genoemd. Ook onze vragen naar tevredenheid over externe deskundigen en functionarissen konden veel docenten niet goed beantwoorden. Veel docenten hebben daar weinig ervaring mee en laten de externe contacten over aan de zorgcoördinator. Op één school waren docenten kritisch op het schoolmaatschappelijk werk (“Daar worden vaak dingen onnodig nog eens over gedaan, in plaats van dat ze verder gaan waar ik als docent ben gebleven.”) en RIAGG (“Dan krijgen we van het RIAGG te horen dat de betreffende leerling niet op zijn afspraak is verschenen. Tja, dat was nou juist het probleem van die leerling…”). Op één school waar docenten aan tafel zaten die wel ervaring hebben met het ZAT, was men daarover niet onverdeeld enthousiast:
52
Oberon
het werd een log en traag apparaat gevonden dat te weinig maatwerk levert. Maar over de losse elementen van het ZAT was men wel positief. Havo/vwo-leerlingen met gedragsproblemen Tot slot werd op één van de scholen nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de situatie rond de steeds groter wordende groep van bovenbouw-havo/vwo-leerlingen met gedragsproblemen. Door een combinatie van factoren verkeren zij in een complexe situatie: (1) In de bovenbouw havo/vwo werken vaak de wat oudere vakdocenten, die vooral gericht zijn op het overbrengen van vakkennis en tijdens hun opleiding meestal niet geleerd hebben met deze leerlingen om te gaan. (2) Het eindexamen komt dichterbij in de bovenbouw, dus de druk neemt toe. Er moet in flink tempo veel stof behandeld worden. “Uiteindelijk moeten alle leerlingen natuurlijk gewoon examen doen, dus het tempo moet er wel inblijven. Er moet een bepaald niveau worden bereikt. Zeker doordat scholen tegenwoordig afgerekend worden op eindexamenresultaten.” (3) De grootte van de klassen neemt toe. Hoe ga je als docent om met leerlingen die extra aandacht vragen, terwijl het niveau van de rest van de klas daar niet onder mag lijden? (4) De vakkennis bij de collega-docenten die gespecialiseerd zijn in gedragsproblemen is te beperkt voor het niveau bovenbouw havo/vwo. In sommige regio’s is geen enkele voorziening om deze leerlingen onderwijs op maat te kunnen bieden. Deze docenten constateren dat de toerusting van de havo/vwo-scholen in de regio tekort schiet om goed onderwijs te kunnen bieden aan deze specifieke groep leerlingen.
6.3
Grenzen
De grootte van de klassen, dat is voor docenten de belangrijkste grens die bepaalt in welke mate ze in staat zijn om Passend onderwijs te geven. Voor docenten in het reguliere onderwijs geldt daarbij ook dat het aantal zorgleerlingen per klas van belang is, voor docenten in vso/pro speelt dat minder (zie tabel 6.3). Tabel 6.3
Waardoor wordt de grens van wat u als docent aankunt op het gebied van Passend onderwijs bepaald? Meerdere antwoorden mogelijk
Grootte van de klassen Aantal zorgleerlingen per klas Type zorgleerlingen Beschikbare tijd Aanwezigheid van deskundigen
Vmbo/havo/vwo (n = 819) 91% 83% 72% 58% 45%
Vso/pro (n = 136) 86% 58% 71% 61% 43%
Bij de laatste vraag in de vragenlijst, waar algemene opmerkingen gemaakt konden worden, schrijven relatief veel docenten een stukje, soms heel uitgebreid, over de groepsgrootte. Die heeft “veruit de meeste invloed op het wel of niet slagen van zorgleerlingen in het reguliere onderwijs”. Niet alleen met het oog op de zorgleerlingen zelf (in klassen groter dan 24 krijgen deze leerlingen niet de aandacht die ze nodig hebben”) maar vooral ook met het oog op de reguliere leerlingen: “Veel extra aandacht voor zorgleerlingen gaat ten koste van niet-zorgleerlingen”. Overigens bestaat er behoorlijk wat verschil tussen vmbo- en havo/vwo-docenten. Havo/vwo-docenten beschouwen het aantal en type zorgleerlingen en de aanwezigheid van deskundigen op school significant vaker van invloed op wat ze aankunnen dan vmbo-docenten (zie tabel 6.4).
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
Tabel 6.4
53
Waardoor wordt de grens van wat u als docent aankunt op het gebied van Passend onderwijs bepaald? Resultaten van de vmbo-docenten versus de havo/vwo-docenten.
Aantal zorgleerlingen per klas Type zorgleerlingen Aanwezigheid van deskundigen
Vmbo-docenten (n = 347) 78% 67% 40%
Havo/vwo-docenten (n = 234) 87% 77% 48%
Docenten konden ook de optie ‘anders, namelijk…’ benutten. Een enkeling heeft hier gebruik van gemaakt. Zo worden de beschikbare faciliteiten zoals ruimtes en leermethodes genoemd (11x), de werkdruk door administratieve taken (5x), de vooropleiding (8x) en de samenwerking binnen het team (6x). Een vmbo/havo/vwo-docent schrijft: “Ik kan die kinderen niet bieden wat ze nodig hebben. Ik ben daar niet voor opgeleid, de klassen zijn te groot en het programma is er niet op berekend.” Interviews Ook uit de gesprekken blijkt dat de klassengrootte voor docenten cruciaal is. Grote klassen maken het moeilijk, zo niet onmogelijk, om extra aandacht te besteden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Minstens zo belangrijk is het om de rest van de klas voldoende aandacht te kunnen geven, “zij mogen niet de dupe worden van leerlingen met zwaardere problematiek”. Een hanteerbare groepsgrootte hangt nauw samen met de ‘zorgzwaarte’, het aantal zorgleerlingen per klas: “Je moet naar de leerlingen kijken die in de klas zitten en dat bepaalt de groepsgrootte”. Het werkt bijvoorbeeld goed om veel werk te maken van de jaarlijkse klassenindeling, zoals op een van de scholen werd uitgelegd. De leerlingen met gedragsproblemen worden daar verdeeld over de klassen en daarbij wordt ook gekeken naar de meest ideale link met de mentoren. Soms wordt ook genoemd dat een combinatie van leerlingen met externaliserend gedrag en met internaliserend gedrag wordt vermeden. Zoals deze vmbo-docent vertelt: “Ik had dit jaar twee autistische kinderen in de klas en zij zijn allebei geslaagd. Als die kinderen met raddraaiers in een klas hadden gezeten, was dat veel lastiger geweest.” Een andere belangrijke factor die in de gesprekken naar voren komt is de factor tijd. Docenten verwachten van de schoolleiding dat die oog heeft voor de extra belasting die het lesgeven aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte met zich meebrengt – dat vraagt om facilitering in tijd. Een knelpunt dat in dit opzicht op twee scholen wordt genoemd is dat docenten vertellen veel tijd en energie kwijt te zijn aan leerlingen bij wie nog geen diagnose is gesteld. Dat kost heel wat telefoontjes en oudergesprekken.
6.4
Conclusie
Tevredenheid over zorgstructuur… Docenten zijn tevreden over de manier waarop de school hen momenteel ondersteunt bij het geven van onderwijs aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften. Men oordeelt positief over de zorgstructuur en de ondersteuning die hen daarmee wordt geboden: vso/pro-docenten zijn het meest tevreden, gevolgd door de vmbo-docenten en tot slot de havo/vwo-docenten. De tevredenheid over de aanwezigheid van zorgexperts scoort daarbij relatief het hoogste. Dit beeld komt naar boven in zowel vragenlijst als de interviews en maakt duidelijk dat Passend onderwijs niet bij nul begint, maar dat er al een stevige basis ligt.
54
Oberon
… maar er zijn grenzen Docenten haasten zich echter te benadrukken er wel grenzen zijn aan hun mogelijkheden, ook al is de toerusting goed geregeld. Klassengrootte, het aantal zorgleerlingen per klas, de zwaarte van de problematiek en de facilitering in tijd bepalen of ze in staat zijn Passend onderwijs te geven. Overigens bestaat er behoorlijk wat verschil tussen vmbo- en havo/vwo-docenten. Havo/vwo-docenten beschouwen het aantal en type zorgleerlingen en de aanwezigheid van deskundigen op school significant vaker van invloed op wat ze aankunnen dan vmbo-docenten. Met name voor havo/vwo-docenten telt zwaar dat de ‘reguliere’ leerlingen niet de dupe mogen worden van leerlingen die extra aandacht en ondersteuning vragen. Ook geldt: hoe hoger het onderwijstype, hoe meer docenten in een spagaat terecht komen van enerzijds recht doen aan het welzijn van de leerling en anderzijds het vereiste eindexamenniveau behalen, met zo goede mogelijke resultaten. Voor deze groep leerlingen, havo/vwo-leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, bestaat een lacune: hiervoor zijn scholen onvoldoende toegerust. Ouderbetrokkenheid Over de betrokkenheid van de ouders blijkt uit de vragenlijst geen ontevredenheid bij docenten. Maar in de gesprekken blijkt dat er verschil is in hoe scholen de betrokkenheid van ouders hebben vormgegeven. Eén school (de praktijkschool) heeft een werkwijze ontwikkeld, waarbij school en ouders structureel en regelmatig overleggen. Bij havo/vwo-scholen staan de ouders wat verder af van de school, hoewel we wel op meerdere scholen hoorden dat zij vanwege krappe financiële tijden de ouders meer willen (gaan) inzetten bij onder andere remedial teaching.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
7
55
Toerusting op docentniveau: professionalisering
Dit hoofdstuk gaat dieper in op de toerusting op docentniveau, meer specifiek: op de professionalisering van docenten. We presenteren de resultaten voor de twee onderzoeksgroepen (docenten in regulier voortgezet onderwijs en docenten in speciaal en praktijkonderwijs). In paragraaf 7.1 beschrijven we in hoeverre docenten zelf behoefte zeggen te hebben aan professionalisering. Vervolgens wijden we een aparte paragraaf aan profesionaliseringsbeleid op scholen (7.2). Ten slotte gaat het in 7.3 over specifieke scholingsthema’s waarop docenten in het verleden in zijn geschoold en waarop zij in de toekomst graag geschoold zouden willen worden.
7.1
Behoefte aan scholing
We hebben de docenten in de vragenlijst gevraagd of zij zelf behoefte hebben aan professionalisering op dit gebied en zo ja, op welke wijze. Een op de vijf (in het reguliere onderwijs) en een op de drie docenten (in vso/pro) zegt geen behoefte te hebben aan professionalisering, zo blijkt uit tabel 7.1. De meesten van hen zeggen wel, of misschien, behoefte te hebben aan professionalisering op het gebied van Passend onderwijs. Tabel 7.1
Ja Nee Misschien
Behoefte aan professionalisering op het gebied van Passend onderwijs bij individuele docenten. Vmbo/havo/vwo-docenten (n = 805) 47% 20% 34%
Vso/pro-docenten (n = 133) 38% 28% 34%
Aan de docenten die de opties ‘ja’ of ‘misschien’ aanklikten, hebben we gevraagd welke wijze van professionalisering hun voorkeur heeft. De docenten in vmbo/havo/vwo zien het meest in trainingen over omgaan met verschillen in de klas, in vso/pro hebben de meeste docenten een voorkeur voor werkbezoeken aan andere scholen (zie tabel 7.2). Bij de categorie ‘anders, namelijk’ werden nog genoemd: complete cursus of studie volgen (11x) en het geven van specifieke scholing per situatie of leerling (3x). Tabel 7.2
Welke wijze van professionalisering heeft uw voorkeur? (meerdere antwoorden mogelijk)
Trainingen over omgaan met verschillen in de klas Studiedagen met inhoudelijke overdracht Collegiale consultatie Werkbezoeken aan andere scholen Intervisie Coaching
Percentage vmbo/havo/vwo n = 648 72% 59% 38% 34% 32% 31%
Percentage vso/pro n = 95 54% 58% 43% 61% 38% 38%
We hebben bij de docenten ook gepeild hoe ze denken over professionalisering van hun docententeam. Vinden ze dat het docententeam in zijn geheel professionalisering nodig heeft op het gebied van Passend onderwijs? De meeste respondenten (ongeveer vier op de tien) vinden dat het hele docententeam inderdaad professionalisering nodig heeft. Drie op de tien docenten denken dat dat geldt voor een deel van het team.
56
Tabel 7.3
Oberon
Behoefte aan professionalisering op het gebied van Passend onderwijs bij het docententeam.
Ja, vrijwel het hele team Ja, een deel van het team Nee Misschien
Vmbo/havo/vwo-docenten (n = 802) 43% 33% 11% 19%
Vso/pro-docenten (n = 133) 37% 33% 5% 20%
Interviews De cijfermatige resultaten uit de vragenlijst kunnen door de interviews beter geïnterpreteerd worden. De houding ‘professionalisering: ja, mits…’ herkennen we ook in de gesprekken. Docenten zien het nut van scholing wel in, maar dan wel scholing op het moment dat dat relevant voor hen is. Voor algemene cursussen voor alle docenten loopt men niet zo warm; men ziet meer in specifieke scholing op het moment dat het voor een groep docenten relevant is. Een teamleider benadrukt dat ze professionalisering een zaak vindt van het team (de docenten en de teamleider) en niet van bestuur en samenwerkingsverband. Een team docenten weet volgens haar immers zelf het beste aan welke scholing het meeste behoefte bestaat. In het reguliere onderwijs lijkt meer animo te bestaan voor het vergroten van de kennis over de verschillende stoornissen bij leerlingen dan in het vso/pro.
7.2
Professionaliseringsbeleid
Vinden docenten dat hun school voldoende mogelijkheden biedt voor deskundigheidsbevordering op het gebied van Passend onderwijs? Een ruime meerderheid vindt dat de school daarvoor voldoende of in ieder geval redelijke mogelijkheden biedt. Vooral de vso/ pro-docenten zijn hier positief over. Aan de andere kant vindt bijna eenvijfde van de reguliere vo-docenten dat hun school hiervoor onvoldoende mogelijkheden biedt. Tabel 7.4
Ja Redelijk Nee
Biedt uw school voldoende mogelijkheden voor deskundigheidsbevordering op het gebied van Passend onderwijs? Vmbo/havo/vwo (n = 625) 29% 54% 17%
Vso/pro (n = 95) 50% 42% 8%
Interviews In de interviews hebben we aan de docenten en schoolleiders gevraagd of er op hun school een systematische aanpak van deskundigheidsbevordering bestaat in de vorm van een professionaliseringsplan. Het algemene beeld op basis van de interviewronde is dat de scholen weliswaar aan professionalisering doen, maar (nog) niet of nauwelijks op een planmatige manier. Op geen van de door ons bezochte scholen is professionaliseringsbeleid op het gebied van Passend onderwijs geformuleerd; op één school is dat in voorbereiding. Vaak is er een scholingsaanbod waar Passend onderwijs-thema’s deel van uitmaken en waar docenten vrijwillig op kunnen intekenen. Dat betekent dat de docent die niet zo geïnteresseerd is in Passend onderwijs eenvoudigweg niet kiest voor scholing op dat vlak en daar ook niet op wordt aangesproken. De vraag bij deskundigheidsbevordering op het gebied van Passend onderwijs is dan ook of die verplicht moet zijn of niet. Sommige docenten vinden van wel (“anders komen er altijd een paar niet”), anderen vinden van niet (“docenten ontwikkelen zich op hun eigen manier”). Als er in een team weinig animo is om nascholing te
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
57
volgen, zou het verplicht stellen ervan juist wel eens averechts kunnen werken, was het vermoeden in een van de groepsgesprekken. Toch overheerst in de gesprekken de tendens dat de vrijblijvendheid op dit gebied minder groot moet worden. Tegelijkertijd wordt gepleit voor een vorm van scholing die kan worden gevolgd als dat relevant is, bijvoorbeeld voor docenten die worden geconfronteerd met een bepaalde problematiek. Dat werkt niet alleen beter met het oog op de motivatie, maar ook omdat kennis toch vaak wegzakt na een tijdje; herhaling is nodig.
7.3
Scholingsthema’s
In deze paragraaf gaan we in op de onderwerpen waar docenten scholing in hebben gevolgd en scholing in zouden willen volgen. We hebben de docenten in de vragenlijst een lijstje thema’s voorgelegd met de vraag aan te geven of ze wel of niet recent (de laatste vijf jaar) geschoold zijn in deze thema’s en of ze in deze thema’s geschoold zouden willen worden. De resultaten presenteren we in twee grafieken: een voor het reguliere onderwijs en een voor speciaal en praktijkonderwijs. In de grafieken 7.5a en 7.5b is goed te zien waar de verschillen tussen gevolgde en gewenste scholing liggen. Vmbo/havo/vwo-docenten Bij de groep docenten uit het reguliere onderwijs blijkt uit de staven links al direct dat de meeste scholing is gevolgd op het gebied van inhoudelijke kennis over beperkingen zoals ADHD, dyslexie, autisme (60%) en over het omgaan met problemen op het gebied van leren, sociaal-emotionele ontwikkeling of gedrag (56%). De grootste behoefte bestaat echter aan praktische handelingsgerichte tips en special educational needs (respectievelijk 44% en 35%), de twee thema’s waar relatief de kleinste groepen docenten scholing over hebben gevolgd. Zoals het in een van de interviews door twee vmbo-docenten wordt verwoord: “een scholing do’s en dont’s bij cluster 4-leerlingen want die komen het meeste voor op school”). Grafiek 7.5a Gevolgde en gewenste scholing bij vmbo/havo/vwo-docenten (n = 645) 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Gevolgde scholing Behoefte aan (verdere) scholing
58
Oberon
Vso/pro-docenten Docenten in vso en praktijkonderwijs hebben duidelijk meer scholing gevolgd en minder scholingswensen op het gebied van Passend onderwijs dan hun collega’s in het reguliere onderwijs. Logisch natuurlijk, want deze docenten hebben ervoor gekozen om les te geven aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Ook in praktijk- /speciaal onderwijs is verreweg de meeste scholing gevolgd over inhoudelijke kennis en het omgaan met problemen op het gebied van leren, sociaal-emotionele ontwikkeling of gedrag. Relatief de meeste behoefte bestaat ook bij deze docenten aan praktische handelingsgerichte tips en special educational needs (respectievelijk 25% en 28%). Grafiek 7.5b Gevolgde en gewenste scholing bij vso/pro-docenten (n = 95) 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Gevolgde scholing Behoefte aan (verdere) scholing
Interviews Uit de resultaten van het vragenlijstonderzoek blijkt het niet zozeer, maar uit de groepsgesprekken wel: docenten en schoolleider vinden vooral scholing op het gebied van differentiëren noodzakelijk. Op een vso/pro-school zeggen de docenten graag hun vaardigheden te willen vergroten op het gebied van differentiëren. Dit horen we ook terug op de reguliere vo-scholen, zowel bij docenten als bij schoolleiders. Van de vaardigheid tot differentiëren wordt veel verwacht, zo blijkt. Docenten in het reguliere onderwijs, met name de havo/vwo-docenten, zijn nadrukkelijk opgeleid als vakdocent. Voor hen heeft de pedagogische component van het vak dikwijls minder prioriteit dan de inhoudelijk kant. Op sommige havo/vwo-scholen bestaat er bij docenten dan ook wel veel animo voor deskundigheidsbevordering, maar dan vooral op vakinhoudelijk gebied en niet zozeer op het gebied van pedagogische vaardigheden. Een zorgcoördinator verwacht dat hier vanuit de schoolleiding meer op gestuurd zal gaan worden met het oog op de invoering van Passend onderwijs. Voor deze groep docenten is het ook noodzakelijk dat de lerarenopleidingen meer aandacht besteden aan gedragsproblematiek bij leerlingen, meent een van de havo/vwo-docenten, want “met een moduletje gedrag red je het niet”.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
7.4
59
Conclusie
Ongeveer de helft van de docenten in vmbo/havo/vwo zegt behoefte te hebben aan professionalisering op het gebied van Passend onderwijs, de andere helft heeft dat niet of ‘misschien’. De voorkeur gaat daarbij uit naar trainingen over het omgaan met verschillen in de klas. Scholingen die deze docenten hebben gevolgd gingen meestal over inhoudelijke kennis met betrekking tot ADHD, dyslexie of autisme. Het liefste zouden ze echter praktische handelingsgerichte tips krijgen. Belangrijk vinden ze ook dat specifieke scholing wordt aangeboden op het moment dat dat voor hen relevant is. In algemene scholing voor het hele docentenkorps tegelijk zien ze minder. Docenten op vso- en praktijkscholen hebben minder behoefte aan professionalisering, zij hebben zoals te verwachten was meer scholingen gevolgd dan de docenten uit het reguliere onderwijs. Uit de verdiepende interviews blijkt dat professionalisering meestal nog niet systematisch aangepakt wordt; professionaliseringsplannen zijn er nauwelijks en professionalisering is ook (nog) niet gekoppeld aan de schoolondersteuningsprofielen. Vaak kunnen docenten kiezen uit een scholingsaanbod, waar ook Passend onderwijs deel van uitmaakt. Scholing met het oog op Passend onderwijs lijkt dus nog tamelijk vrijblijvend van aard te zijn. Deze bevinding dat er op vo-scholen nog niet of nauwelijks beleid op het gebied van professionalisering bestaat, wordt bevestigd in een recente studie naar de voorbereidingen van de 24 samenwerkingsverbanden . Hieruit blijkt dat de meeste samenwerkingsverbanden nog geen professionaliseringsbeleid voeren, maar dat ongeveer de helft dit wel van plan is.
24
Sardes (2013) De voorbereiding van samenwerkingsverbanden op Passend Onderwijs. Utrecht: Sardes.
60
Oberon
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
8
61
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
Het laatste hoofdstuk van dit rapport bestaat uit drie delen. We beginnen met een schets van de onderzoeksvragen en de opzet van het onderzoek (8.1). Vervolgens beantwoorden we de onderzoeksvragen (8.2). In de derde paragraaf (8.3) reflecteren we op de uitkomsten van het onderzoek en formuleren we ook enkele aanbevelingen.
8.1
Onderzoeksvragen en opzet onderzoek
Dit onderzoek is een nulmeting om in kaart te brengen hoe vo-docenten en vo-scholen zijn toegerust voor de invoering van Passend onderwijs. Het onderzoek is gericht op de beantwoording van de volgende twee hoofdvragen: 1. In hoeverre beschouwen vo-docenten zich competent om Passend onderwijs te geven? 2. Hoe rust de schoolorganisatie docenten toe bij het geven van Passend onderwijs en hoe sluit dit aan op de behoeften van docenten? De onderzoekseenheid is de docent en de focus van het onderzoek is breed: we betrekken het hele spectrum van het voortgezet onderwijs, van vso-scholen en praktijkonderwijs tot scholen voor vwo en gymnasium. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden hebben we een vragenlijstonderzoek uitgevoerd en groepsgesprekken gevoerd met nauw betrokkenen. Vragenlijstonderzoek Het doel van het vragenlijstonderzoek is om een breed beeld te krijgen van de (zelfgerapporteerde) competentie van docenten om Passend onderwijs vorm te geven, de wijze waarop zij worden ondersteund vanuit de schoolorganisatie en de behoefte van docenten ten aanzien van professionalisering op het gebied van Passend onderwijs. We hebben scholen benaderd uit 12 samenwerkingsverbanden vo. Bij de selectie van de samenwerkingsverbanden is gestreefd naar zoveel mogelijk variatie voor wat betreft: stedelijk/niet stedelijk; verevening (gaat achteruit, blijft gelijk, gaat vooruit); geografische spreiding. We hebben gestreefd naar voldoende respons van docenten uit de verschillende onderwijstypen. We hebben daarom respondenten geworven door de scholen direct te benaderen. Ruim 2900 docenten hebben een uitnodiging ontvangen om de vragenlijst over Passend onderwijs in te vullen. De respons op onderzoek was bevredigend: 1046 docenten hebben aan het onderzoek meegewerkt, een responspercentage van 36%. Deze 1046 docenten werken op 48 verschillende schoollocaties. De deelnemers werken op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs en regulier voortgezet onderwijs (vmbo, havo, vwo). Gesprekken op scholen In aanvulling op de cijfers en tabellen uit het vragenlijstonderzoek hebben we verdiepende groepsgesprekken gevoerd op tien scholen. De scholen waar we de groepsgesprekken hebben gehouden hebben we in eerste instantie door middel van een brief geworven binnen de groep aangemelde scholen voor het vragenlijstonderzoek. Vervolgens zijn nog twee extra scholen geworven, om alle onderwijstypen
62
Oberon
vertegenwoordigd te hebben. Per casus zijn een of twee groepsgesprekken van ongeveer een uur op de schoollocatie gevoerd: een groepsgesprek met de school- en/of afdelingsleider(s), soms ook met een vertegenwoordiger van het schoolbestuur of de coördinator van het samenwerkingsverband; een groepsgesprek met docenten, mentoren en indien mogelijk de zorgcoördinator. In het vragenlijstonderzoek en de interviews zijn dezelfde onderwerpen aan de orde gesteld: de betrokkenheid van de docenten, de competenties van docenten, de toerusting van en door scholen, professionalisering. Bij de analyse zijn de bevindingen uit beide onderzoeksmethodes geïntegreerd.
8.2
Beantwoording onderzoeksvragen
8.2.1
Competenties van docenten
De eerste onderzoeksvraag is ‘In hoeverre beschouwen docenten in het voortgezet onderwijs zich competent om Passend onderwijs te geven?’ Beleving van docenten De docenten uit dit onderzoek voelen zich over het algemeen slechts in beperkte mate betrokken bij de invoering van Passend onderwijs en noemen zichzelf “een beetje” op de hoogte van de consequenties die dit voor hen heeft. Wel staan de meeste docenten in algemene zin positief tegenover het principe van Passend onderwijs. Men beschouwt de zorg voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte als de verantwoordelijkheid van het hele team en niet exclusief als de verantwoordelijkheid van de specialisten op school. Ook wordt Passend onderwijs niet als iets geheel nieuws gezien, want “Passend onderwijs dat geven we al” is een stelling die breed wordt gedragen. Hoewel de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben dus zeker wordt gezien, zit er wel een grens aan het begrip voor deze groep leerlingen. Want: de rest van de klas (de ‘reguliere’ leerlingen) mag er niet de dupe van worden. Veel docenten in het regulier onderwijs vinden dat er tegenstrijdige eisen aan hen worden gesteld: enerzijds opbrengstgericht werken en goede examenresultaten behalen en anderzijds leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften lesgeven. Vaardigheden van docenten Docenten oordelen tamelijk positief over hun eigen vaardigheden in het omgaan met verschillen tussen leerlingen - zowel qua gedrag, als tempo als niveau. Vso/pro-docenten voelen zich, zoals te verwachten, competenter in het geven van Passend onderwijs dan hun collega’s in vmbo/havo/vwo. Vso/pro-docenten zijn bang dat hun kennis en expertise verloren gaan met de invoering van Passend onderwijs. In de gesprekken wordt de eerdergenoemde positieve competentiebeleving genuanceerd; onder andere het beter leren differentiëren is voor veel scholen de komende jaren een prioriteit. De groep leerlingen die de docenten het moeilijkste vinden om les aan te geven is de groep leerlingen met externaliserend probleemgedrag. Dit soort gedrag vraagt het meest om adequate actie en bovendien wordt de rest van de klas er snel de dupe van. Vele docenten weten niet goed hoe ze daar in de klas goed mee om moeten gaan. Tegelijkertijd is het voor veel docenten moeilijk zich kwetsbaar op te stellen en hulp te vragen. Wel vinden ze het belangrijk dat er voldoende tijd en gelegenheid is om onderling ervaringen uit te wisselen met bepaalde klassen of leerlingen.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
63
Kennis en informatievoorziening De zorg en de onzekerheid van docenten richten zich vooral op organisatorisch vlak: wat betekent Passend onderwijs precies voor mij en mijn school? Wat voor soort leerlingen krijg ik straks in de klas? Hoe groot worden de klassen? Op deze vragen verwachten ze antwoord van de schoolleiders, maar deze informatievoorziening lijkt nog weinig plaats te vinden. Soms zijn schoolleiders bewust terughoudend met informeren, soms onbewust. Soms erkennen ze dat ze dat te weinig doen en hebben ze goede voornemens om dat te veranderen. Soms doen ze dat bewust niet, omdat ze hun docenten nog “uit de wind” willen houden zolang nog niet alles concreet en duidelijk is. Toch vinden docenten dat visie en duidelijkheid bij de schoolleiding vandaan moeten komen; de samenwerkingsverbanden staan voor hen op veel grotere afstand. Natuurlijk kunnen de samenwerkingsverbanden wel een coördinerende en stimulerende rol vervullen. Het bestaan van het ondersteuningsprofiel en de inhoud ervan is overwegend nog onbekend bij de docenten. Hetzelfde geldt voor het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband en de financiële consequenties van de invoering van Passend onderwijs voor de school. Dit alles draagt eraan bij dat docenten afwachtend staan tegenover de veranderingen en dat de betrokkenheid, net als in het basisonderwijs, bij de gemiddelde docent niet groot is. 8.2.2
Toerusting
De tweede onderzoeksvraag is ‘Hoe rust de schoolorganisatie docenten toe bij het geven van Passend onderwijs en hoe sluit dit aan op de behoeften van docenten?’. Toerusting van scholen Docenten zijn behoorlijk tevreden over de zorgstructuur op hun school, zoals de aanwezigheid van zorgexperts, materialen en voorzieningen. Groepsgrootte en het aantal uren dat zij krijgen baren hen wel zorgen: die bepalen voor hen de grens tussen wat ze wel of niet aankunnen. Maar een terugkerend thema is dat toerusting afhankelijk is van het aantal leerlingen dat extra ondersteuningsbehoefte heeft. Ook al is de toerusting nog zo goed, zodra de klassen groter worden en/of het aantal zorgleerlingen toeneemt, zien docenten het somber in met Passend onderwijs. Met name de leerlingen met externaliserende gedragsproblemen baren de docenten zorgen, dus bij die groep leerlingen is de behoefte aan ondersteuning het grootst. Grenzen van docenten Docenten in dit onderzoek maken heel duidelijk dat er grenzen zijn aan hun mogelijkheden, ook al is de toerusting van en door de school goed geregeld. Klassengrootte, het aantal zorgleerlingen per klas, de zwaarte van de problematiek en de facilitering in tijd vooral bepalen of ze in staat zijn Passend onderwijs te geven. Overigens bestaat er behoorlijk wat verschil tussen vmbo- en havo/vwo-docenten. Havo/vwo-docenten beschouwen het aantal en type zorgleerlingen en de aanwezigheid van deskundigen op school significant vaker van invloed op wat ze aankunnen dan vmbo-docenten. Professionalisering De deskundigheidsbevordering op scholen rond Passend onderwijs is vaak vrijblijvend, niet planmatig en zeker nog niet afgestemd op het schoolondersteuningsprofiel. Scholen hebben doorgaans een scholingsaanbod, waarbij Passend onderwijs een van de onderwerpen is waar docenten voor kunnen kiezen. Docenten die er geen affiniteit mee hebben kunnen zich er aan onttrekken. Ook bestaat er een kloof tussen scholing die docenten hebben gevolgd (meestal gericht op inhoudskennis) en scholing die docenten zouden willen volgen (praktische handelingsgerichte tips voor in de klas, oftewel ‘do’s en dont’s’). Men ziet het meest in scholing die direct relevant is voor een docent. Dat betekent: scholing over het omgaan met leerlingen met een bepaalde ondersteuningsbehoefte op het moment dat docenten zo’n leerling in de klas hebben. Dergelijke scholing mag
64
Oberon
volgens docenten dan ook best verplichtend van karakter zijn. Prioriteit in het professionaliseringsbod voor de komende jaren is op veel scholen het (beter) leren differentiëren.
8.3
Slotbeschouwing en aanbevelingen
8.3.1
Inleiding
We begonnen dit rapport in hoofdstuk 1 met de samenvatting van een aantal recente onderzoeken naar Passend onderwijs. De teneur van deze studies was dat docenten nog niet klaar zouden zijn voor de invoering van Passend onderwijs: ze voelen zich niet betrokken en ze zouden niet beschikken over de daarvoor benodigde competenties. Wat betreft de beperkte betrokkenheid van docenten: die waarneming wordt in dit onderzoek bevestigd. Ook wij concluderen dat de meeste docenten zich afwachtend opstellen ten opzichte van de invoering van Passend onderwijs en zich er niet of nauwelijks bij betrokken voelen. Schoolondersteuningsprofielen en ondersteuningsplannen van de samenwerkingsverbanden zijn overwegend onbekend bij docenten. De vraag is natuurlijk of dit zorgelijk is. Er is nog een aantal maanden te gaan voordat Passend onderwijs zal worden ingevoerd. Er is dus nog tijd om docenten te informeren en te betrekken bij de invoering. In de volgende paragraaf doen we hiervoor een aantal aanbevelingen. Een opvallende bevinding betreft de competenties van docenten. In haar jaarverslag oordeelde de Inspectie van het Onderwijs dat de docentcompetenties om op adequate wijze te kunnen Passend onderwijs (omgaan met verschillen) te geven nog onvoldoende zijn, terwijl uit onze studie blijkt dat vo-docenten zelf vinden dat ze daartoe goed in staan zijn. In de volgende paragraaf doen we aanbevelingen om bij de invoering van Passend onderwijs uit te gaan van deze positieve competentiebeleving en aan te sluiten bij de positieve aspecten van de huidige zorgstructuur. 8.3.2
Aanbevelingen
Bepaal visie over het informeren van de werkvloer In hoofdstuk 5 constateerden we dat schoolleiders (tot nu toe) afwachtend zijn met het informeren van hun docenten en het verspreiden van schoolondersteuningsprofielen binnen de school. Die afwachtende houding van de schoolleiders valt ook wel weer te verklaren, als we bedenken dat de ondersteuningsprofielen van de scholen en de ondersteuningsplannen van de samenwerkingsverbanden met elkaar samenhangen. Als het goed is bestaat er een wisselwerking tussen deze schoolprofielen en de ondersteuningsplannen. Hier wringt de schoen: deze ondersteuningsplannen zijn volgens de voortgangsrapportage Passend onderwijs in mei 2013 nog maar op 13% van de samenwerkingsverbanden gereed. Aan een betere wisselwerking moet dus nog wel gewerkt worden. Het is duidelijk: docenten zijn nog onvoldoende op de hoogte van wat de invoering van Passend onderwijs voor hen persoonlijk gaat betekenen. Dat leidt ertoe dat ze zich afwachtend opstellen en niet betrokken voelen bij Passend onderwijs, maar ook dat er beelden en zorgen ontstaan die niet altijd reëel zijn. Hoe begrijpelijk het ook is dat erop dit moment nog veel onduidelijk is: het is nu wel de hoogste tijd dat docenten beter geïnformeerd worden. Daarvoor is het nodig om helder te hebben wat docenten moeten weten. Scholen, besturen en samenwerkingsverbanden moeten daarover nadenken. Is het nodig dat docenten bijvoorbeeld het schoolondersteuningsprofiel kennen? Vinden scholen het nuttig dat alle docenten het ondersteuningsprofiel kennen? Misschien wordt dat niet van het allergrootste belang geacht: bijvoorbeeld op een school waar niet zo heel veel zal veranderen door Passend onderwijs. Op zo’n school kan men er ook voor kiezen om die boodschap (“er verandert niet veel”) duidelijk uit te dragen onder alle docenten. De aanbeveling is om er over
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
65
na te denken wat Passend onderwijs betekent voor de eigen school, wat het betekent voor het werk van de docenten en daarover op maat te communiceren. Mails en brieven in algemene termen over algemene landelijke maatregelen en ontwikkelingen nemen zorg en onduidelijkheid bij docenten onvoldoende weg. Overigens geldt dit nog in extra mate voor de scholen die leerwegondersteuning en praktijkonderwijs bieden. Er komt de komende jaren veel nieuwe ontwikkelingen op deze scholen af met betrekking tot financiering (budgettering en verevening) van lwoo en pro. Op deze scholen is een visie op communicatie naar de werkvloer nog extra belangrijk. Benut de positieve competentiebeleving Uit dit onderzoek blijkt dat docenten hun competenties op het gebied van lesgeven aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften redelijk positief inschatten. Dat lijkt tegenstrijdig met bijvoorbeeld de resultaten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs, waarin men kritisch is over de competenties van docenten met betrekking tot differentiëren. We kunnen de gebleken positieve competentiebeleving van docenten natuurlijk relativeren door te zeggen ‘respondenten oordelen nu eenmaal altijd positief over zichzelf in vragenlijsten’ of ‘docenten overschatten zichzelf, ze zijn onbewust onbekwaam.’ Hier kan ook meespelen dat de Inspectie oordeelt over de mate waarin de competenties zichtbaar zijn in de lespraktijk, terwijl docenten zelf de vraag naar de eigen competentie beantwoorden met in het hoofd een situatie waarin zij onder optimale omstandigheden kunnen werken. Het is in ieder geval duidelijk dat er een spanningsveld bestaat tussen het eigen oordeel van docenten in dit onderzoek en het oordeel van anderen over docenten in het onderzoek van de Inspectie. Maar dit kunnen we ook positief duiden. Dit onderzoek is een onderzoek waarin we kijken naar zelfperceptie, en daaruit blijkt dat docenten zich blijkbaar in staat achten om les te geven aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften. Ze denken dat ze het kunnen, en dat is een positieve uitgangspositie. Overigens is er wel een uitzondering: het omgaan met gedragsproblemen bezorgt de docenten zorgen, dat vinden ze lastig. Een groot deel van hen heeft in de opleiding daar weinig over geleerd en vraagt zich af of het omgaan met leerlingen met externaliserende gedragsproblemen eigenlijk wel tot hun takenpakket behoort. Anderen willen wel, maar voelen zich niet capabel en vinden dat ze (praktische) scholing nodig hebben op dit gebied. Er zijn in de beleving van docenten ook duidelijk randvoorwaarden en grenzen: een of twee leerlingen met gedragsproblemen kunnen we wel hebben in de klas, maar het moeten er geen vijf worden. Ook speelt de grootte van de klas hierbij natuurlijk mee. Terug naar de bevinding dat docenten zichzelf voldoende competent achten tot het geven van Passend onderwijs. Beleidsmakers zouden daarbij aan kunnen haken en docenten hierin serieus nemen. Een houding van ‘natuurlijk kunnen docenten dat, maar wat hebben ze erbij nodig?’ lijkt een vruchtbare houding. Docenten zijn zich ook goed bewust van randvoorwaarden en faciliteiten die ze nodig hebben. Tijd is een belangrijke factor: tijd om te kunnen overleggen met collega’s, maar ook om zich te professionaliseren als dat nodig is. Ook een goede en zorgvuldige samenstelling van de klassen is belangrijk, waarbij oog bestaat voor zowel het belang van (alle) leerlingen als dat van de docenten. Toenemende klassengrootte is ook een factor die veel uitmaakt voor docenten en ze bezorgd maakt. Ga daarover het gesprek aan: dat grotere klassen soms onontkoombaar zijn, begrijpen zij wellicht ook. Maar wat hebben ze nodig om toch goed om te kunnen gaan met die klassen? Een dergelijke aanpak gaat uit van de positieve competentiebeleving bij docenten en bouwt voort op de basis die er al ligt. Bied scholing op maat De grootste groep docenten uit dit onderzoek beschouwt scholing van docenten op het gebied van Passend onderwijs – onder bepaalde voorwaarden - als nuttig of noodzakelijk. Als het niet voor henzelf is, dan wel voor
66
Oberon
hun collega’s. Maar: er zijn wel voorwaarden en docenten hebben duidelijke ideeën over hoe die scholing er dan uit moet zien. Scholing op het gebied van Passend onderwijs moet praktijkgericht zijn en ze moeten deze kunnen volgen op het moment dat dat voor hen relevant is. Ook moet die aansluiten bij wat docenten al wel kennen en kunnen, want veel competenties hebben ze al wel (zie hierboven). Vooral docenten in speciaal en praktijkonderwijs zien veel in onderlinge deskundigheidsbevordering. Ze denken ook dat andere scholen binnen het samenwerkingsverband veel kunnen hebben aan hun ervaring en expertise. De belangrijkste aanbeveling is: ga het gesprek aan met docenten over wat ze nodig hebben en bied scholing op maat aan. Maak daarbij gebruik van beschikbare kennis en ervaring die aanwezig is binnen de eigen school en binnen het samenwerkingsverband. Beter leren differentiëren lijkt op veel scholen het toverwoord om Passend onderwijs straks aan te kunnen. Toch is het een onduidelijk begrip, het heeft bij verschillende docenten en schoolleiders andere betekenissen. Bovendien: op een lwoo-school verstaat men onder differentiëren iets anders dan op een vwo-school. Zowel uit dit onderzoek als ook uit het onderzoek van Sardes (2013) blijkt dat er nog weinig scholen zijn die professionaliseringsbeleid op het gebied van Passend onderwijs hebben geformuleerd. Hier ligt een taak voor de samenwerkingsverbanden en schoolbesturen om een gezamenlijke visie te formuleren. Maar, het complexe aan de situatie is dat scholen professionalisering als hun eigen verantwoordelijkheid beschouwen en niet altijd als de verantwoordelijkheid van samenwerkingsverbanden. Hier ontstaat dus een dilemma: wat doen de scholen/schoolbesturen en wat doen de samenwerkingsverbanden? In de volgende aanbeveling gaan we hier verder op in. Formuleer heldere rolopvattingen en verantwoordelijkheden Wiens verantwoordelijkheid is het nu eigenlijk om de werkvloer te informeren? Docenten verwachten door hun schoolleiding geïnformeerd te worden; het samenwerkingsverband staat tamelijk ver bij hen vandaan. Schoolleiders zijn daar echter afwachtend mee, omdat ze vinden dat er nog onvoldoende duidelijkheid is over wat Passend onderwijs nu precies gaat betekenen voor de eigen school. Coördinatoren van samenwerkingsverbanden willen de werkvloer best informeren, maar moeten daarvoor de opdracht krijgen van de schoolbesturen. Kortom: men wacht op elkaar en kijkt naar elkaar. Dit verschijnsel van onduidelijke taken en rollen speelt niet alleen bij de informatievoorziening van de werkvloer, maar ook bij de professionalisering van docenten. Want wie is daarvoor nu eigenlijk verantwoordelijk? Het formuleren van de visie op professionalisering ligt bij de samenwerkingsverbanden, het formele werkgeverschap ligt bij de besturen. Het antwoord op dit vraagstuk is natuurlijk niet eenduidig, daarvoor is de situatie in de verschillende samenwerkingsverbanden te verschillend. Maar het kan wel helpen 25 om te kijken naar het voorbeeld van de pioniers op het gebied van Passend onderwijs . Uit het verhaal van een van de samenwerkingsverbanden die al zijn begonnen met Passend onderwijs valt bijvoorbeeld te leren dat het voltallige bestuur een training ‘Policy Governance’ heeft gedaan om daarmee bij te dragen aan een heldere rolopvatting en heldere onderlinge verantwoordelijkheden. Dat heeft daar geleid tot een duidelijke visie, wisselwerking en draagvlak. Sluit aan bij de basis die er al ligt Dat Passend onderwijs in het vo niet bij nul begint volgens docenten, maar dat er al een stevige basis ligt, staat buiten kijf. “Passend onderwijs dat geven we al” is niet voor niets de stelling die veel bijval krijgt (zie figuur 3.2).
25
www.passendonderwijs.nl/samenwerkingsverbanden/pioniers-in-passend-onderwijs
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
26
67
Net zoals in het primair onderwijs , blijkt ook in het voortgezet onderwijs een positieve waardering van docenten over de bestaande zorgstructuur. Dit maakt duidelijk dat er al een stevige basis voor Passend onderwijs op de vo-scholen aanwezig is. Leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte worden als een gezamenlijke verantwoordelijkheid gezien. Docenten willen graag meer tijd voor het met collega’s kunnen bespreken van leerlingen en op scholen waar ambulant begeleiders aanwezig zijn om leerlingen te observeren zijn docenten daar positief over. Kortom: zorg aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte is niet meer het aparte eiland binnen een school zoals dat vroeger vaker het geval was. Tegelijkertijd zijn docenten bezorgd over de vraag of de toerusting van de school nog steeds voldoet als het aantal leerlingen toeneemt en de ernst van de problematieken wellicht ook. Ook is er een groep docenten en scholen voor wie Passend onderwijs wel nieuw is, denk aan bijvoorbeeld de groep van havo/vwo-scholen en categorale gymnasia. Heb ook oog voor deze groep docenten. Vaak krijgen zij het omgaan met zorgleerlingen niet mee in hun opleiding en beschouwen zij dit ook niet als hun primaire taak. Op dit punt zullen ook de lerarenopleidingen meer aandacht moeten gaan besteden aan het omgaan met leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte.
26
Zie E. Smeets e.a. (2013) Op de drempel van Passend onderwijs: beleid en aanbod rond specifieke onderwijsbehoeften in zes samenwerkingsverbanden. Nijmegen/Amsterdam: ITS/Kohnstamm Instituut.
68
Oberon
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
9
Bijlagen
9.1
De vragenlijst voor docenten
69
Beste v(s)o-docent, Deze vragenlijst gaat over Passend onderwijs. Een onderwerp waar, vooral op bestuurlijk niveau, momenteel veel aandacht voor is. Maar wat weet u als docent over de invoering van Passend onderwijs, wat zijn uw verwachtingen en hoe voelt u zich toegerust? Met dit landelijke onderzoek inventariseren we de meningen van docenten in het voortgezet (speciaal) onderwijs. Door het invullen van de vragenlijst wordt ook uw mening meegenomen in het landelijke beeld. Daarnaast geven we een korte (geanonimiseerde) terugkoppeling op schoolniveau. Het invullen van de enquête kost ongeveer 15-20 minuten. Bij de meeste vragen hoeft u alleen het antwoord van uw keuze aan te vinken. Er is bij een aantal vragen ook ruimte om een toelichting te geven. Alle antwoorden worden uiteraard vertrouwelijk behandeld. Bij voorbaat hartelijk dank voor uw medewerking! Dit onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van de Evaluatie en advies Commissie Passend Onderwijs (ECPO)
Definitie In deze vragenlijst wordt over ‘leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte’ (in de vragenlijst ook wel aangeduid als 'zorgleerling') gesproken. Hiermee bedoelen we leerlingen: - voor wie een specifieke aanpak of ondersteuning nodig is, en/of; - die een specifiek probleem of een beperking hebben, en/of; - voor wie een individueel handelingsplan of ontwikkelingsperspectief is opgesteld.
Deel A voor alle respondenten Algemeen 1.
Wat is uw functie? (meerdere antwoorden mogelijk) a. docent, eerstegraads b. docent, tweedegraads c. docent, anders d. mentor e. zorgcoördinator f. schoolleider g. anders, namelijk…
70
Oberon
2.
Aan leerlingen van welk schooltype geeft u dit schooljaar les? (meerdere antwoorden mogelijk) a. voortgezet speciaal onderwijs b. praktijkonderwijs c. vmbo-bb of vmbo-kb d. vmbo met leerwegondersteuning (lwoo) e. vmbo-tl f. havo g. vwo h. gymnasium i. anders, namelijk _____
3.
Geeft u vooral les aan leerlingen uit de onderbouw of uit de bovenbouw? a. onderbouw b. bovenbouw c. beide d. niet van toepassing
4.
Hoe lang bent u al werkzaam in het onderwijs? __ jaar
5.
Bent u een man of een vrouw? a. man b. vrouw
6.
Hoe vaak heeft u de afgelopen twee jaar -gemiddeld genomen- lesgegeven aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte? a. dagelijks b. wekelijks c. soms d. nooit e. weet niet
Houding en verwachtingen 7.
Wat is uw mening over de volgende stellingen? a. Passend onderwijs betekent dat er betere vormen van (onderwijs)ondersteuning komen voor leerlingen. b. Passend onderwijs betekent dat scholen meer moeten doen met minder geld. c. Passend onderwijs zal ervoor zorgen dat minder leerlingen naar het vso of praktijkonderwijs gaan. d. Passend onderwijs betekent dat de werkdruk van docenten op reguliere scholen gaat toenemen. e. Passend onderwijs botst met opbrengstgericht werken. f. Door Passend onderwijs zal de uit- en afstroom van leerlingen vanwege gedragsproblematiek worden verminderd. g. Passend onderwijs brengt mijn baan in gevaar. h. Door Passend onderwijs zal mijn werk niet veranderen. i. Door Passend onderwijs komen de schoolresultaten onder druk te staan.
8.
Hieronder staan een aantal contrasterende stellingen, geef aan welke stelling (links of rechts) voor u het meest van toepassing is.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
Passend onderwijs is nieuw voor mijn school. Passend onderwijs biedt kansen. Passend onderwijs is de verantwoordelijkheid van specialisten op school. Het is de taak van een reguliere vo-school om ook zorgleerlingen goed onderwijs te bieden. Door Passend onderwijs gaat veel expertise uit het vso verloren. Het werk (als docent) wordt door de invoering van Passend onderwijs leuker. Leerlingen die een ander aanpak of extra hulp nodig hebben, zie ik als een uitdaging.
()()()()() ()()()()() ()()()()() ()()()()() ()()()()() ()()()()() ()()()()()
Passend onderwijs geven we al. Passend onderwijs betekent een bedreiging. Passend onderwijs is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het hele team. Zorgleerlingen horen niet op een reguliere vo-school. Door Passend onderwijs wordt de expertise uit het vso beter benut. Het werk als docent wordt door de invoering van Passend onderwijs minder leuk. Ik zie er tegenop om les te geven aan een klas met veel zorgleerlingen.
Vaardigheden 9.
71
Welk rapportcijfer tussen 1 en 10 geeft u zichzelf voor het omgaan met verschillen tussen leerlingen? - Omgaan met leerlingen die verschillen in gedrag. - Omgaan met leerlingen die verschillen in tempo. - Omgaan met leerlingen die verschillen in niveau.
10. Waardoor wordt de grens van wat u als docent aankunt op het gebied van Passend onderwijs vooral bepaald? (Meerdere antwoorden mogelijk) a. grootte van de klassen b. aantal zorgleerlingen per klas c. soort zorgleerlingen d. beschikbare tijd e. aanwezigheid van deskundigen in de school f. anders, namelijk… Eventuele toelichting: … 11. In hoeverre voelt u zich betrokken bij de invoering van Passend onderwijs binnen uw school? a. zeer betrokken b. enigszins betrokken c. weinig betrokken d. helemaal niet betrokken e. anders, namelijk… 12. Voelt u zich op dit moment overbelast voor wat betreft het lesgeven aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte? a. ja b. nee c. niet van toepassing
72
Oberon
Eventuele toelichting….. Kennis en informatievoorziening 13. Bent u op de hoogte van de consequenties van de invoering van Passend onderwijs voor u als docent? a. ja b. een beetje c. nee d. Weet niet / niet van toepassing 14. Door wie bent u over de consequenties van de invoering van Passend onderwijs voor u als docent geïnformeerd? a. door mijn school b. door het samenwerkingsverband c. door school en samenwerkingsverband d. door geen van beide e. anders, namelijk….. 15. Hoe beoordeelt u de informatievoorziening over de invoering van Passend onderwijs door uw school en/of samenwerkingsverband tot nu toe? Vijfpuntsschaal: heel goed – goed – gaat wel – slecht – heel slecht 16. Weet u of uw school een ondersteuningsprofiel heeft opgesteld? a. ja b. nee 17. Kent u de inhoud van dit ondersteuningsprofiel? a. ja b. globaal c. nee 18. Bent u betrokken (geweest) bij het opstellen van het ondersteuningsprofiel? a. ja b. zijdelings c. nee 19. Onderschrijft u dit ondersteuningsprofiel? a. ja b. gedeeltelijk c. nee 20. Verwacht u dat er uitgaande van dit ondersteuningsprofiel meer leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte op uw school zullen komen? a. ja b. nee c. weet niet
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
73
Professionalisering en toerusting 21. Op dit moment wordt veel gesproken over het belang van professionalisering van docenten in het kader van Passend onderwijs. Heeft u zelf behoefte aan professionalisering op dit gebied? a. ja b. nee c. misschien 22. Vindt u dat het docententeam professionalisering nodig heeft op dit gebied? a. ja, vrijwel het hele team b. ja, een deel van het team c. nee d. misschien 23. Scholen kunnen hun docenten op verschillende manieren toerusten voor het geven van Passend onderwijs. Geef aan in hoeverre u zich toegerust voelt omtrent: (Net Q: vijfpuntsschaal van 1 = helemaal niet toegerust tot 5 = heel goed toegerust) a. de schoolorganisatie (klassenindeling, handen in de klas, huisvesting etc.) b. schoolklimaat / schoolregels c. aanwezigheid van zorgexperts binnen de school d. ondersteuning door de schoolleiding e. afstemming en overleg met ouders/verzorgers Eventuele toelichting: …
In het volgende deel van de vragenlijst willen we graag dieper ingaan op de volgende onderwerpen: - professionalisering - vaardigheden - verwachtingen over Passend onderwijs Deel B Professionalisering 24. Bij een eerdere vraag heeft u aangegeven (misschien) behoefte te hebben aan professionalisering. Welke wijze van professionalisering heeft uw voorkeur? (meerdere antwoorden mogelijk) a. collegiale consultatie (advies van een collega bij werkvragen) b. intervisie (leerproces in een groep) c. coaching d. studiedagen met inhoudelijke overdracht e. trainingen over hoe in de klas om te gaan met verschillen tussen leerlingen f. werkbezoeken aan andere scholen g. anders, namelijk …. 25. Heeft u de laatste vijf jaar scholing gevolgd over een of meer van de volgende onderwerpen? En heeft u behoefte aan (verdere) scholing? (meerdere antwoorden mogelijk) - omgaan met problemen (op het gebied van leren, sociaal-emotionele ontwikkeling of gedrag)
74
Oberon
-
zelfstandig werken differentiatie klassenmanagement opbrengstgericht werken inhoudelijke kennis over beperkingen zoals ADHD, dyslexie, autisme handelingsgericht werken special educational needs praktische handelingsgerichte tips andere nascholing in het kader van onderwijs aan zorgleerlingen, namelijk….
26. Zijn er op uw school voldoende mogelijkheden voor deskundigheidsbevordering op het gebied van Passend onderwijs? a. ja b. redelijk c. nee Kennis en vaardigheden 27. In hoeverre bent u het eens met onderstaande uitspraken over vaardigheden en activiteiten gericht op het omgaan met leerlingen? a. Ik voorkom gedragsproblemen door mijn didactische aanpak af te stemmen op kenmerken van leerlingen. b. Ik voorkom gedragsproblemen door mijn pedagogische aanpak af te stemmen op kenmerken van leerlingen. c. Ik ben in staat om te gaan met lastige klassen. d. Ik heb geactualiseerde kennis van leer- of gedragsproblemen. e. Ik varieer in instructietechnieken. f. Ik bespreek met collega’s hoe ik om moet gaan met zorgleerlingen. g. Ik kan handelingsplannen van individuele leerlingen inpassen in mijn lessen. h. Ik besteed veel aandacht aan klassenmanagement in mijn lessen met het oog op zorgleerlingen. 28. Na de invoering van passend onderwijs moeten alle leerlingen op uw school een ontwikkelingsperspectief hebben. Bent u daarvan op de hoogte? a. ja b. nee 29. Na de invoering van Passend onderwijs moeten alle leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften op uw school een ontwikkelingsperspectief hebben. Bent u daarvan op de hoogte? a. ja b. nee 30. Heeft u ervaring met het werken met ontwikkelingsperspectieven? a. ja, veel b. ja, beperkt c. nee 31. Bent u in staat om op een adequate manier les te geven aan: a. leerlingen met ADHD b. leerlingen met een autisme-spectrumstoornis (ASS)
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
c. d. e. f. g. h. i.
75
leerlingen die opstandig en/of agressief gedrag vertonen leerlingen met leerproblemen, zoals dyslexie/ dyscalculie leerlingen met sociale angst/ faalangst hoogbegaafde leerlingen leerlingen met een zintuiglijke beperking (visueel of auditief) leerlingen met een lichamelijke beperking leerlingen met een licht verstandelijke handicap
Condities 32. In hoeverre bent u op de hoogte van de plannen van het samenwerkingsverband waar uw school deel van uitmaakt? a. heel goed b. goed c. redelijk d. helemaal niet e. niet van toepassing 33. Welke financiële consequenties heeft de invoering van Passend onderwijs voor uw school? a. onze school krijgt extra middelen b. onze school moet bezuinigen c. geen verandering d. weet niet De interne zorgstructuur op school 34. Hoe tevreden bent u met de volgende elementen van de interne zorgstructuur op uw school? - zorg- en adviesteam (ZAT) - het betrekken van ouders - systematische registratie in LVS - effectieve leerlingbesprekingen - het betrekken van de leerling - interne zorgoverleg - inschakelen van externe expertise (bv. ambulant begeleiders) - schoolmaatschappelijk werk - mentorbegeleiding - aansluiting jeugdzorg - interne time-out/ opvang - leerplichtambtenaar - beschikbaarheid van ondersteunende materialen - jeugdgezondheidszorg (schoolarts/schoolverpleegkundige) - anders, namelijk…
76
Oberon
Verwachtingen 35. Hieronder leggen we u een aantal stellingen voor over de veranderingen ten gevolge van de invoering van Passend onderwijs. Geef aan wat van toepassing is. Ik verwacht dat door Passend onderwijs… de bureaucratie rond indicatie, verwijzing en hulp voor zorgleerlingen zal verminderen. de deskundigheid van docenten in het omgaan met zorgleerlingen zal toenemen. de kwaliteit van het onderwijs aan zorgleerlingen op school zal verbeteren. er minder leerlingen zullen zijn die ‘thuiszitten’ (niet naar school gaan of kunnen hoewel ze leerplichtig zijn). de financiële middelen voor zorgleerlingen efficiënter worden ingezet. scholen meer te zeggen krijgen over hoe middelen worden verdeeld. de positie van zorgleerlingen op de arbeidsmarkt verbetert. Tot slot U heeft nu alle vragen beantwoord. Heeft u nog algemene opmerkingen of vragen, dan kunt u deze hieronder kwijt. ___________________________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________
Dit is het einde van de vragenlijst. Hartelijk dank voor het invullen!
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
9.2
De gespreksleidraden
9.2.1
Gespreksleidraad docenten
77
Insteek van de docentinterviews: achterhalen in welke mate de docenten zich competent voelen en ondersteund weten door de hulpstructuur op school- en op klas-niveau. Betrokkenheid 1. Voelt u zich betrokken bij de invoering van Passend onderwijs? Heeft u hierbij een speciale taak (gehad)? 2. Hoe betrekt de school de docenten bij de invoering van passend onderwijs, bijv bij het opstellen van het ondersteuningsprofiel? 3. Wat is de (gewenste) rol van schoolleiding, schoolbestuur en samenwerkingsverband hierbij? Competenties docenten 4. Welke competenties heeft u als docent op dit moment nodig op het gebied van passend onderwijs in de les? Denk daarbij aan attitude, vaardigheden (omgaan met verschillen in niveau, tempo, gedrag) en kennis. 5. Ervaart u hierbij verschillen tussen verschillende groepen leerlingen (zintuiglijke, lichamelijke, verstandelijk beperkte leerlingen en leerlingen met gedragsproblemen)? 6. Verwacht u dat dit in de toekomst gaat veranderen? In welk opzicht? (gerelateerd aan het ondersteuningsprofiel van de school). Ziet u dit zitten? Wat wel, wat niet? Toerusting van docenten 7. Hoe zorgt de school op dit moment voor de toerusting van docenten binnen de school? Bent u hier tevreden over? Waarover wel/niet? Doorvragen op: a. schoolorganisatie (klassenindeling, handen in de klas, huisvesting, time-out lokaal, etc.) b. aanwezigheid van aangepaste materialen (voor dyslexie, voor lichamelijk gehandicapten, informatie over leerlingen met gedragsstoornissen) c. schoolklimaat/schoolregels d. aanwezigheid en functionaliteit van verschillende functionarissen, zoals schoolmaatschappelijk werker, orthopedagoog, logopedist etc. e. afstemming en overleg met ouders/verzorgers 8. Hoe beoordeelt u de bovenschoolse ondersteuning (zoals rebound, OPDC, tijdelijke opvang) en steun door externen (zoals jeugdzorg, politie, ZAT, leerplichtambtenaar)? 9. Bent u door deze toerusting voorbereid op de veranderingen zoals genoemd bij vraag 6? Welke behoeften en wensen heeft u op het gebied van toerusting? 10. Wat is de attitude de schoolleiding ten aanzien van het kunnen omgaan met leerlingen met extra ondersteuning? Wordt het door schoolleiding gewaardeerd als docenten dat goed kunnen? Hoe? Professionalisering 11. Heeft de school een professionaliseringsplan mbt passend onderwijs? Wat heeft u hiervan tot nu toe gemerkt? 12. Weet u hoe dit plan tot stand is gekomen? Waren er ook docenten bij betrokken? 13. Sluit de professionalisering aan bij de behoeften van docenten? Wensen? 14. Wat verwacht u van schoolleiding, schoolbestuur en samenwerkingsverband bij de professionalisering van docenten?
78
9.2.2
Oberon
Gespreksleidraad school- en/of afdelingsleiders
Insteek van de interviews met schoolleiders: op welke wijze worden docenten toegerust voor het geven van Passend onderwijs? Betrokkenheid 1. Zijn docenten op uw school betrokken bij de invoering van Passend onderwijs? Hoe merkt u dat? 2. Hoe betrekt u docenten bij de invoering van passend onderwijs, bijv bij het opstellen van het ondersteuningsprofiel? 3. Wat is uw rol als schoolleiding hierbij? En van schoolbestuur en samenwerkingsverband? Of: wat zou deze rol moeten zijn? Competenties docenten 4. Wat verwacht de school NU van docenten mbt passend onderwijs?. Denk daarbij aan attitude, vaardigheden (omgaan met verschillen in niveau, tempo, gedrag) en kennis. Zijn er hierbij verschillen in verwachting tussen groepen leerlingen? (zintuiglijke, lichamelijke, verstandelijk beperkte leerlingen en leerlingen met gedragsproblemen) 5. Gaat dit in de toekomst veranderen? (gerelateerd aan het ondersteuningsprofiel van de school) 6. Wat zijn hierbij belangrijke aandachtspunten voor u als schoolleiding? Toerusting 7. Hoe zorgt de school op dit moment voor de toerusting van docenten binnen de school? Doorvragen naar: a. schoolorganisatie (klassenindeling, handen in de klas, huisvesting, time-out lokaal, etc.) b. aanwezigheid van aangepaste materialen (voor dyslexie, voor lichamelijk gehandicapten, informatie over leerlingen met gedragsstoornissen) c. schoolklimaat/schoolregels d. aanwezigheid en functionaliteit van verschillende functionarissen, zoals schoolmaatschappelijk werker, orthopedagoog, logopedist etc. e. afstemming en overleg met ouders/verzorgers 8. Hoe beoordeelt u de bovenschoolse ondersteuning (zoals rebound, OPDC, tijdelijke opvang) en steun door externen (zoals jeugdzorg, politie, ZAT, leerplichtambtenaar)? 9. Zijn docenten tevreden met de ondersteuningsstructuur? Hoe merkt u dat? 10. Gaat deze toerusting van docenten veranderen de komende jaren? 11. Hoe zorgt u ervoor dat de toerusting van docenten aansluit bij hun behoeften en wensen? 12. Wat is uw (gewenste) rol als schoolleiding bij de toerusting van docenten? En van schoolbestuur en samenwerkingsverband? Professionalisering 13. Heeft de school een professionaliseringsplan mbt passend onderwijs? Wat zijn de belangrijkste kenmerken van dit plan (vorm, doelgroep, inhoud)? 14. Hoe is dit plan tot stand gekomen? (rol van docenten, directie, bestuur, samenwerkingsverband) 15. Hoe zorgt u ervoor dat de professionalisering aansluit bij de behoeften en wensen van docenten? 16. Wat is de (gewenste) rol van het schoolleiding, schoolbestuur en samenwerkingsverband bij de professionalisering van docenten?
evaluatie- en adviescommissie passend onderwijs
ONDERZOEK & ADVIES evaluatie- en adviescommissie passend onderwijs
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
POSTBUS 1423
3500 BK UTRECHT TEL.
: 030 - 230 60 90
HET ONDERZOEK IS UITGEVOERD IN
E-MAIL
:
[email protected]
ADVIESCOMMISSIE PASSEND
FAX
: 030 - 230 60 80
INTERNET : WWW.OBERON.EU
OPDRACHT VAN DE EVALUATIE- EN ONDERWIJS (ECPO).
Miriam Walraven, Marleen Kieft en Anne Luc van der Vegt