Pensioenfederatie Prinses Margrietplantsoen 90 2595 BR Den Haag Postbus 93158 2509 AD Den Haag T +31 (0)70 76 20 220
[email protected] www.pensioenfederatie.nl
POSITION PAPER DATUM:
KvK Haaglanden 52988368
12 november 2014 Position paper over Wet aanpassing financieel toetsingskader
ONDERW ERP:
Inleiding en ruimte voor verbetering De Pensioenfederatie heeft het wetsvoorstel tot aanpassing van het FTK met gemengde gevoelens ontvangen. Het is een goede zaak dat er meer stabiliteit in de uitkeringen komt doordat financiële schokken kunnen worden gespreid. Ten aanzien van premiestabiliteit is het ook goed dat pensioenfondsen de premie mogen blijven dempen op basis van het verwacht prudent rendement. Op verzoek van de Tweede Kamer wordt de beleidsregel van De Nederlandse Bank die stelt dat de premie moet bijdragen aan herstel geschrapt. De Pensioenfederatie juicht dit toe, omdat de werkenden van nu anders eenzijdig de rekening betalen en de beleidsregel in dat kader onevenwichtig tussen de generaties is. De Pensioenfederatie heeft nog drie hoofdpunten van kritiek op de voorstellen zoals deze nu voorliggen: 1. De wijziging van de Ultimate Forward Rate 2. Beperkte mogelijkheden tot bijstelling van het beleggingsbeleid 3. Het stapelen van zekerheidsmaatregelen, waardoor de mogelijkheid om een geïndexeerd pensioen te bieden achter de horizon verdwijnt
1. Stabiliteit en de Ultimate Forward Rate Een van de doelen die iedereen voor ogen had bij de aanpassing van het financieel toetsingskader was het vergroten van de stabiliteit, zowel in de uitkeringen als in de premies. In dat kader is het bijzonder ongelukkig dat er per 1 januari 2015 een nieuwe Ultimate Forward Rate (UFR) wordt geïntroduceerd om de langlopende verplichtingen van pensioenfondsen te waarderen. De UFR heeft een aanzienlijke invloed op zowel de verplichtingen als de premies. Die nieuwe UFR leidt niet tot meer stabiliteit, het tegendeel is waar. Maar er zijn meer bezwaren: Ten eerste is het inhoudelijk onlogisch als er een lagere UFR gaat gelden voor pensioenfondsen dan voor Nederlandse verzekeraars. Beiden moeten de pensioenverplichtingen berekenen tegen de risicovrije rente en de verplichtingen van pensioenfondsen hebben zelfs een meer voorwaardelijk karakter.
De Commissie UFR (die het kabinet heeft geadviseerd) heeft relevante Europese ontwikkelingen bij het bepalen van een Nederlandse UFR voor pensioenfondsen niet kunnen meewegen in haar advies, omdat het toen nog ongewis was welke kant het op ging in Europa. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer was de nieuwe UFR voor verzekeraars ook nog niet bekend. 1 november heeft EIOPA echter in het kader van Solvency II de UFR voor verzekeraars ter consultatie gepubliceerd. In Europa wordt vastgehouden aan een UFR die geleidelijk toegroeit naar een forwardrente van 4,2% tussen een looptijd van 20 en 60 jaar (de corresponderende rente is ongeveer 3,3% bij een looptijd van 60 jaar). Deze systematiek sluit in hoofdlijnen aan bij de huidige UFR voor pensioenfondsen. Staatssecretaris Klijnsma heeft bij de plenaire behandeling in de Tweede Kamer op 15 oktober toegezegd te evalueren of stroomlijning mogelijk is met de UFR die voor Nederlandse verzekeraars gaat gelden, zodra er in Europa meer duidelijkheid zou komen. EIOPA publiceert in februari 2015 de rentetermijnstructuur (inclusief UFR) voor verzekeraars die in 2015 al zal worden toegepast. Er is dus alle reden om de huidige UFR voor pensioenfondsen in Nederland te handhaven totdat EIOPA het voorgenomen beleid ook daadwerkelijk ten uitvoer brengt.
Het is onwenselijk een nieuwe UFR voor pensioenfondsen in te voeren per 1 januari 2015, terwijl deze mogelijk al binnen enkele maanden zal worden gewijzigd. Wij roepen de Eerste Kamer op om voorlopig de bestaande UFR voor pensioenfondsen te handhaven in afwachting van de evaluatie naar stroomlijning met de UFR voor verzekeraars. Deze beleidswijziging kan plaatsvinden zonder dat het generatieevenwicht verstoord wordt, zoals dit is gepresenteerd in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel FTK. In deze doorrekening is namelijk juist uitgegaan van de bestaande UFR. 1
2. Optimaal beleggingsbeleid kunnen voeren Een van de knelpunten van het FTK is dat pensioenfondsen nauwelijks tot geen ruimte krijgen om hun beleggingsbeleid aan te passen als zij een reservetekort hebben. De gedachte daarbij is dat pensioenfondsen niet de gelegenheid moeten krijgen om meer risico’s te nemen met de Zie pagina 4, laatste bullet, CPB-rapport Generatie- en premie-effecten aanpassing FTK, 20 juni 2014. De blauwe lijn in figuur 4.2, links, op pagina 6 wordt door het kabinet als referentiekader gebruikt, zie ook pagina 24 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. 1
2
hoop dat ze daardoor weer uit herstel komen (dit fenomeen staat bekend als gambling for ressurection). Ook de Pensioenfederatie vindt dat dit voorkomen moet worden. Het komt in de praktijk echter voor dat de omstandigheden evident vragen om een aanpassing van het beleggingsbeleid en een pensioenfonds dat toch niet mag doen. Ook staatssecretaris Klijnsma erkent dat in de nota naar aanleiding van het verslag (pagina 53) aan de Tweede Kamer. ‘De regering realiseert zich dat de ruimte die fondsen onder het nieuwe ftk krijgen om hun strategische beleggingsbeleid aan te kunnen passen, een belangrijk aandachtspunt is. Op grond van het nu voorliggende wetsvoorstel is die ruimte relatief beperkt, omdat fondsen met een dekkingsgraad die ligt onder het vereist eigen vermogen hun risicoprofiel niet mogen verhogen. Die situatie is momenteel voor vrijwel alle fondsen aan de orde en kan nog langdurig aanhouden. Het huidige verbod op verhoging van het risicoprofiel heeft als achtergrond te voorkomen dat fondsen meer risicovol gaan beleggen in de hoop snel beleggingswinst te kunnen maken en hun herstelkracht te vergroten, waardoor vervelende maatregelen vermeden kunnen worden, maar met als risico dat tekorten nog veel groter worden. Ook onder het nieuwe ftk blijft van het van belang om te voorkomen dat fondsen hun risicoprofiel vergroten, puur om vervelende maatregelen op de korte termijn te ontlopen. Tegelijkertijd zijn de regels nu dusdanig restrictief dat ook fondsen die hun strategische beleggingsbeleid willen aanpassen vanwege lange termijn beleidskeuzes of externe omstandigheden dat niet mogen zolang hun dekkingsgraad onder het vereist eigen vermogen ligt. Ook dat is een onwenselijke situatie, omdat een optimaal ingericht strategisch beleggingsbeleid hierdoor kan worden gehinderd. Het kabinet beraadt zich daarom momenteel nog op een oplossing voor dit dilemma en zal hier later bij de behandeling van het wetsvoorstel op terugkomen.’ De Tweede Kamer heeft zich sterk gemaakt voor de mogelijkheid om het strategisch beleggingsbeleid in ieder geval eenmalig aan te kunnen passen bij de introductie van het nieuwe FTK, zolang fondsen geen dekkingstekort hebben (lagere dekkingsgraad dan 105). Voor het mogen aanpassen van het strategisch beleggingsbeleid maakt het onder de huidige economische omstandigheden overigens nogal uit of hierbij gekeken wordt naar de actuele dekkingsgraad of naar de beleidsdekkingsgraad (op basis van een 12 maand-middeling van de dekkingsgraad). De Pensioenfederatie vindt de mogelijkheid tot een eenmalige aanpassing winst, maar is van mening dat het kabinet zelf aanvullende stappen moet zetten om een optimaal ingericht
3
beleggingsbeleid mogelijk te maken. Dat was immers ook een van de belangrijkste redenen om het FTK aan te passen. Het kabinet erkent zelf dat lange termijn keuzes en externe omstandigheden aanleiding kunnen zijn om het strategisch beleggingsbeleid aan te passen en erkent daarmee tevens dat een eenmalige aanpassing van het strategisch beleggingsbeleid nog steeds onvoldoende ruimte laat om een optimaal beleggingsbeleid te kunnen voeren. Naast de introductie van een nieuwe FTK dat evident vraagt om een aanpassing van het strategisch beleggingsbeleid, vindt de Pensioenfederatie dat de volgende omstandigheden in ieder geval ook aanleiding kunnen geven om het strategisch beleggingsbeleid aan te passen: een wijziging van het pensioencontract
de vijfjaarlijkse wijziging van de voorgeschreven parameters, waardoor de risico-rendementsverhouding tussen bijvoorbeeld aandelen en vastrentende waarden wijzigt.
Het aanpassen van het beleggingsbeleid aan deze ontwikkelingen heeft niets meer te maken met het willens en wetens nemen van meer risico’s. Het heeft enkel te maken met het kunnen gebruiken van het gezond verstand. Vastzitten aan een strategische beleggingsmix, terwijl de wereld om het pensioenfonds is veranderd, leidt per definitie tot een suboptimale beleggingsmix.
3. Stapeling van maatregelen en een geïndexeerd pensioen Een veelbesproken onderwerp bij het FTK is de stapeling van zekerheidsmaatregelen, waardoor een geïndexeerd pensioen ver uit beeld raakt. Ter bescherming van jongeren is er gekozen voor een verhoging van de grens waarbij geïndexeerd mag worden. Indexeren is in het nieuwe FTK niet toegestaan onder een dekkingsgraad van 110 in plaats van 105. Daarnaast worden de eisen voor het Vereist Eigen Vermogen fors aangescherpt. Door die twee veiligheidskleppen wordt voorkomen dat pensioenfondsen te snel kunnen indexeren. Het wetsvoorstel introduceert ook nog een derde veiligheidsklep, het instrument van toekomstbestendig indexeren. Het instrument toekomstbestendig indexeren klinkt aimabel, maar maakt het FTK onnodig complex en leidt niet per definitie tot meer generatieevenwicht. Voor generatie-evenwicht zijn bovendien meer zaken van belang dan indexatie. Ook de spreidingsperiode, het beleggingsbeleid en het premiebeleid zijn bijvoorbeeld van belang. Toekomstbestendig indexeren is als derde veiligheidsklep volgens de Pensioenfederatie te veel van het goede. Het leidt ertoe dat pensioenfondsen ook bij een dekkingsgraad van ruim boven de 130 geen volledige indexatie kunnen
4
toekennen en beperkt de mogelijkheden voor inhaalindexatie en het ongedaan maken van kortingen dermate dat een geïndexeerd pensioen voor zowel gepensioneerden als de werkenden van nu nauwelijks meer te realiseren is. Overigens zijn er nog meer zekerheidsmaatregelen getroffen, zoals het aanscherpen van de parameters. Het oppotten van geld is tot een zeker niveau goed, zeker om het vertrouwen van jongeren te behouden. Het oppotten slaat echter dermate door dat het niet zeker is dat de (jonge) actieven van nu de vruchten uiteindelijk plukken.
Wij zijn graag bereid om meer toelichting te geven op dit paper. Daarvoor kunt u bellen of mailen met: Richard Pauw 06 50489442
[email protected]
5