Overzicht studie 2010-2011
Inhoud Inhoud......................................................................................................................................... 2 Voorjaarsflora Kleine Struisbeek ............................................................................................... 3 Kamsalamander Vallei Kleine Struisbeek................................................................................ 10 Boerenzwaluwen ...................................................................................................................... 18 Graslanden Groen Neerland ..................................................................................................... 25 Amfibieën Edegem................................................................................................................... 33 Vleermuizen in het brongebied van de Hollebeek ................................................................... 45
2
Voorjaarsflora Kleine Struisbeek Johan Baetens Op verschillende plaatsen langs de beek staan forse groeiplaatsen van Japanse duizendknoop, die een bedreiging vormen voor de voorjaarsflora. In uitvoering van het biodiversiteitscharter van Wilrijk (AP 1.1, verslag overleg District 2/12/2010), werd op 18 april een puntinventarisatie uitgevoerd van de groeiplaatsen van Japanse duizendknoop en voorjaarsbloeiers. Deze actie was noodzakelijk als input om de bestrijdingsacties van het District te kunnen onderbouwen (AP 1.2, verslag overleg District 2/12/2010). Methode Voor de inventarisatie werd een traject gelopen langs de Kleine Struisbeek vanaf de Kleine Doornstraat tot de Doornstraat. De observaties werden uitgevoerd van op de Edegemse oever aangezien hier nog de grootste restpopulatie bevindt van de voorjaarsflora. De observaties zouden nog kunnen aangevuld worden met punt-inventarisaties in het groengebied aan de Wilrijkse zijde (aan beide kanten van het Geitenpad). Een basis is hiervoor echter reeds aanwezig bij de plantenwerkgroep. De grootste groeiplaatsen van voorjaarsflora en Japanse duizendknoop bevinden zich echter langsheen de beek en in het parkdomein Mariënborgh. Om een goede puntinventarisatie te kunnen uitvoeren, werden op voorhand met Google Earth blanco kaarten afgedrukt waarop enkel de loop van de beek werd geprojecteerd. Het inventarisatietraject werd in 4 delen opgesplitst om in voldoende detail te kunnen karteren.
Traject langsheen de Kleine struisbeek. In oranje staan de aanwezig wandelpaden aangegeven.
3
Resultaten Hieronder vind je detailkaarten van de gekarteerde voorjaarsflora.
S p e e n k r u id G e w o n e s a lo m o n s z e g e l G e v le k t e a r o n s k e lk B osanem oon
4
S p e e n k r u id G e w o n e s a lo m o n s z e g e l G e v le k t e a r o n s k e lk B osanem oon
5
Hieronder vind je een totaal overzicht van de groeiplaatsen van voorjaarsflora en Japanse duizendknoop langsheen de beek.
6
Bespreking Uit de kartering blijkt dat : - de grootste concentratie van zowel voorjaarsflora als Japanse duizendknoop zich bevindt in het stroomafwaartse gedeelte (parallel aan het domein Mariënborgh) - de voorjaarsflora het uitbundigst aanwezig is op Edegems grondgebied - Speenkruid het vaakst aanwezig is en uitbundig groeit op de zandige (soms steile) oevers van de beek - Bosanemoon en Gevlekte aronskelk nog op veel plaatsen dominant in de ondergroei aanwezig zijn - Gewone salomonszegel slechts in beperkte mate voorkomt - Japanse duizendknoop ook een probleem vormt voor de uitbaters van de sportfaciliteiten (groeit uitvoerig op het open terrein en wordt er actief bestreden) Japanse duizendknoop komt voor op beide oevers en dient dus via een integrale aanpak te worden bestreden (Wilrijk, Edegem en waterbeheerder provincie Antwerpen). Het District heeft zich reeds geëngageerd om te experimenteren met alternatieve bestrijdingsmethodes in een door Zuidrand voor te stellen proefvlak. Idealiter zou een bestrijding van Japanse duizendknoop zich moeten concentreren op het meest stroomopwaartse gedeelte om verspreiding naar het stroomafwaartse deel te stoppen. Aangezien hier echter geen bedreigde voorjaarsflora (enkel Speenkruid) groeit, stellen we toch voor om de bestrijding eerst te concentreren in het stroomafwaartse gedeelte. In onderstaande figuur worden hiervoor enkele locaties aangeduid die verder in meer detail worden besproken.
7
Locatie 1: uitbundige groei Japanse duizendknoop voornamelijk op Wilrijks grondgebied, bedreigt er Bosanemoon, Gewone salomonszegel en Speenkruid. Locatie 2: beperkte groei Japanse duizendknoop op Edegems grondgebied, mogelijks slechte groei door hoge beschaduwingsgraad, bedreigt er Bosanemoon, Gewone salomonszegel en Speenkruid. Locatie 3: uitbundige groei Japanse duizendknoop op Wilrijks en Edegems grondgebied, bedreigt er Bosanemoon, Gewone salomonszegel en Speenkruid. Locatie 4: uitbundige groei Japanse duizendknoop voornamelijk op Wilrijks grondgebied, bedreigt er Bosanemoon, Gewone salomonszegel, Gevlekte aronskelk en Speenkruid. Locatie 5: uitbundige groei Japanse duizendknoop op Edegems grondgebied, in een gracht naast het voetbalveld. Aanbevelingen Bestrijding van Japanse duizendknoop kan door het meermaals per jaar afmaaien (bv. 1 keer per maand tijdens het groeiseizoen). In het ideale geval wordt daarbij al het plantenmateriaal verwijderd en vernietigd. Dit kan bv. door het tijdelijk te stockeren in een droge (gebotenneerde) bergruimte waar het materiaal kan uitdrogen. Dit kan dan achteraf zonder al te veel risico worden afgevoerd. Indien echter niet kan gegarandeerd worden dat al het plantenmateriaal veilig (dus zonder “besmettingsgevaar tussen locatie en bergruimte) kan worden verwijderd wordt het best ter plaatse achtergelaten. Bij het uitvoeren van de werken moet steeds worden opgepast dat er geen plantendelen in de beek terechtkomen en kunnen afdrijven naar een meer stroomafwaartse locatie. Op de oevers van de waterloop dient hier dan ook heel omzichtig mee te worden omgesprongen! Indien mogelijk worden deze dan ook eerder handmatig beheerd.
8
Op locatie 1 zou geëxperimenteerd kunnen worden door bijkomende schaduw te creëren via aanplantingen en zo de groeiplek te trachten beperken. Voor plantgoed kan gekeken naar de aanwezige boom- en struiklaag op locatie 2. Liefst wordt daarbij de aanplant van eventueel reeds aanwezige exotische soorten, zoals Amerikaanse eik vermeden. Locatie 2 ligt op Edegems grondgebied, maar bestaat slechts uit een kleine geïsoleerde groeiplaats. Bestrijding zou hier spoedig resultaat kunnen opleveren. Op locatie 3 groeit de Japanse duizendknoop voornamelijk op Wilrijks grondgebied en loopt deze over een grote lengte langs een smalle strook aan de beek om dan, met een onderbreking (op Wilrijks grondgebied) aan te sluiten op locatie 4. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het hier echter om een continuum aangezien tussen locatie 3 en 4 de plant wel aanwezig is op de Edegemse oever. Op locatie 4 groeit hij op beide oevers en heeft hij een uitgebreide groeiplaats aan de rand van het voetbalveld. Bestrijding van deze groeiplaats zal een grote inspanning vereisen: - Aan de rand van het voetbalveld zou de bestrijding kunnen overschakelen op een maandelijks regime tijdens het groeiseizoen met (goed gecontroleerde) afvoer van het plantenmateriaal. Daarbij kan eveneens gedacht worden aan een soort tijdelijke afscherming die na het bloeiseizoen van de voorjaarsflora (half- eind mei) kan worden geïnstalleerd om voor extra beschaduwing te zorgen. - Langsheen en in de waterloop zou bestrijding kunnen gebeuren via maaien en handmatig (aan de oevers) verwijderen, waar de nodige ruimte aanwezig is, kan hier ook gewerkt worden met bijkomende beschaduwing (struiklaag ?) De groeiplaats op locatie 5 (grondgebied Edegem) is eveneens beperkt en geïsoleerd van de rest. Hier zou geëxperimenteerd kunnen worden met het (tijdelijk) betonneren van de groeiplaats. Daarvoor zal de bestaande afvoergracht echter (tijdelijk) elders moeten gelegd worden. Ten noorden van locatie 5 is nog een geïsoleerde groeiplaats aanwezig waar Speenkruid en Gevlekte aronskelk worden bedreigd. Bestrijding zou ook hier “snel” resultaat kunnen opleveren. Tijdens de inventarisatie bleek ook dat in het parkgedeelte van Mariënborgh de voorjaarsflora deels bedekt wordt met blad- en takafvalhopen. Dit zou mits sensibilisatie kunnen vermeden worden.
9
Kamsalamander Vallei Kleine Struisbeek Johan Baetens & Rudi Leemans De Kamsalamander komt momenteel enkel nog voor in de 2 droogvallende poeltjes in het parkje langs het Geitenpad (Vallei van de Kleine Struisbeek) en in een private tuinvijver die in open verbinding staat met de poeltjes langs het Geitenpad. In uitvoering van het biodiversiteitscharter van Wilrijk (AP 5.1, verslag overleg District 2/12/2010), werd in mei 2011 opnieuw uitvoerig gezocht naar deze restpopulatie. Methode Net zoals in 2010 werd gebruik gemaakt van 4 amfibieënfuiken. Deze werden ontleend van het Provinciaal Instituut voor Hygiëne, een vergunning voor het vangen van amfibieën werd via Hyla bekomen. In 2007 werd slechts gedurende 1 dag (24 juni) bemonsterd, in 2010 werd dit uitgebreid tot 3 dagen (in de periode van 22 tot 29 mei). In 2011 werden de fuiken gedurende 12 dagen (in de periode van 28 april tot 9 mei) geplaatst in verschillende waterpartijen in de ruimere omgeving van de Kleine Struisbeek. De opstelling van de fuiken was zodanig dat: - er zo veel mogelijk verschillende locaties werden bemonsterd - de poelen waar Kamsalamanders werden aangetroffen, gedurende minstens 3 achtereenvolgende dagen werden bemonsterd Tegelijkertijd werd zoveel mogelijk getracht van elk gevangen individu de buikzijde te fotograferen. Aangezien het vlekkenpatroon op de buik voor elk individu uniek is, kan zo achteraf worden nagegaan of het telkens om dezelfde of om andere individuen gaat. Door dit gedurende minstens 3 dagen achter elkaar te doen, kan een eerste (voorzichtige) populatieschatting worden gemaakt. Het fotograferen was echter niet steeds mogelijk omdat er niet telkens 2 personen beschikbaar waren voor de controle van de fuiken (1 voor het dier vast te houden en 1 voor te fotograferen). Uit de eerste vangsten bleek dat we de fuiken iets te vroeg hadden opgesteld. Er waren nog maar weinig volwassenen in de voortplantingspoel en er waren nog geen larven aanwezig. Daarom werd besloten om de fuiken einde mei opnieuw te ontlenen. Tegen die tijd waren de poelen echter, door het droge voorjaar reeds te ondiep om de fuiken nog goed te kunnen opstellen. Wel werden op 1 juni de poelen bemonsterd met een schepnet om na te gaan of er voortplanting had plaatsgevonden. Hieronder vind je het opstellingsschema van de fuiken, een overzicht van de bemonsterde locaties en de ogenblikken waarop er foto’s van Kamsalamanders werden genomen. Datum
Fuiken A
B
28/04/2011 GN, westgracht beneden GN, westgracht beneden 29/04/2011 30/04/2011 1/05/2011 2/05/2011 3/05/2011 4/05/2011 5/05/2011 6/05/2011 7/05/2011 8/05/2011 9/05/2011
KL Struisbk, Gr Poel GN, Oostgracht GN, Kleiput GN, Noordgracht UA links Overkant KL. Doorn Overkant KL. Doorn Tuinvijver a.o.
KL Struisbk, Gr Poel GN, Oostgracht GN, Kleiput ? Tuinvijver Tuinvijver Tuinvijver Tuinvijver a.o. UA links Overkant KL. Doorn -
C
D
Tuinvijver
-
GN, westgracht boven KL Struisbk, Gr Poel KL Struisbk, Gr Poel KL Struisbk, Gr Poel KL Struisbk, Gr Poel KL Struisbk, Gr Poel UA rechts UA rechts -
GN, westgracht boven KL Struisbk, Gr Poel KL Struisbk, Kl Poel KL Struisbk, Kl Poel KL Struisbk, Kl Poel KL Struisbk, Kl Poel UA rechts UA rechts -
Foto's kam x
x x x x
x
10
KL Struisbk, Kl Poel KL Struisbk, Gr Poel Tuinvijver Overkant KL. Doorn GN, westgracht beneden GN, westgracht boven GN, Oostgracht GN, Noordgracht GN, Kleiput UA rechts UA links
1 2 3 4 5
6 7 8 9 10 11
Resultaten Aangetroffen aantallen In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal opgestelde fuiken per locatie. De groene gekleurde vakken zijn de locaties en data waar Kamsalamanders werden aangetroffen. Datum 28 apr 29 apr 30 apr 01 mei 02 mei 03 mei 04 mei 05 mei 06 mei 07 mei 08 mei 09 mei Totaal # dagen # aaneensluitende dagen
Locatie
1
2
1 1 1 1
2 2 1 1 1 1
3
4
1
5
6
7
8
9 10 11
2
Foto's x
2 2 2 1 1 1 1
1
2 2
1 1
2 2
2 2
x x x x
1 2 4 4
6 6
1 6 4
x 2 2
1 1
1 1
1 1
1 1
1 1
De kleine poel (locatie 1) werd gedurende 4 achtereenvolgende dagen bemonsterd, maar pas vanaf de 2de dag werden Kamsalamanders aangetroffen. De grote poel (locatie 2) werd gedurende 6 achtereenvolgende dagen bemonsterd, maar pas vanaf de 4de dag werden Kamsalamanders aangetroffen. De tuinvijver (locatie 3) werd gedurende 6 dagen bemonsterd, waarvan slechts 4 achtereenvolgend. Op alle ogenblikken werden hier echter Kamsalamanders aangetroffen.
11
Op de overige locaties werden wel andere salamandersoorten aangetroffen, maar geen Kamsalamanders. Hieronder vind je (in tabel en grafiek) een gedetailleerd overzicht van de aangetroffen dieren per locatie (sa= subadult, m=mannetje, v=vrouwtje).
12
Om de grootte van een populatie in te schatten kan als eerste indicatie het maximum aantal aangetroffen dieren op 1 vangstmoment worden genomen. Zo krijg je een minimalistische inschatting waarbij telkens wordt uitgegaan van hervangst van dezelfde individuen. Het kan immers op basis van de aantallen niet worden uitgesloten of er uitwisseling is tussen de verschillende locaties of niet. Een populatieschatting gebaseerd op louter aantallen levert dus 8 individuen op.
Op 1 juni werden de verschillende locaties met een sleepnet bemonsterd op juvenielen. Er werden slechts een beperkt aantal (3-tal) larven aangetroffen in de kleine poel, geen enkele in de overige. Aangetroffen individuen Wanneer we gebruik maken van de gefotografeerde buikpatronen kan worden nagegaan of het steeds om dezelfde individuen gaat die worden teruggevangen, of er eventueel uitwisseling is tussen de verschillende locaties en kan een betere inschatting van de populatie-grootte worden bekomen. Hieronder vind je een overzicht van de unieke individuen per locatie. Datum 17/02/2011 28/04/2011 2/05/2011 3/05/2011 4/05/2011 5/05/2011 9/05/2011 Totaal
Kleine poel totaal hervangst
1 1
0 0
2
Grote poel totaal hervangst
1 1 2
0 0 0
4
Tuinvijver totaal hervangst 7 4 3 1 5 6
Kelder totaal hervangst 1 0
0 2 1 1 4 3 15
1
13
Er werd geen uitwisseling vastgesteld tussen de verschillende locaties. In totaal werden er 22 unieke individuen aangetroffen. Bespreking Hieronder vind je een samenvattende bespreking van de resultaten uit 2007, 2010 en 2011 per locatie. Kleine poel Deze poel is ca. 470 m² groot en is tot nu toe de enige locatie waar voortplanting wordt waargenomen. De poel werd 1 keer in 2007 en 3 keer in 2010 met fuiken bemonsterd. Hieronder vind je een overzicht van deze vangsten.
In 2007 werden er enkel juvenielen gevonden, maar de bemonstering vond toen pas einde juni plaats, waardoor er mogelijks geen adulten meer ter plaatse waren. In 2010 werden er 2 mannetjes, 2 vrouwtjes en 2 subadulten aangetroffen. Een week later werden er 2 mannetjes, 3 vrouwtjes en juvenielen gevangen. Aangezien niet kan worden nagegaan of het hervangsten van dezelfde individuen betreft, kon in 2010 slechts worden uitgegaan van 7 unieke individuen, waarvan 5 geslachtsrijp (2 m, 3 v en 2 sa). In 2011 werden er slechts 1 uniek mannetje, 1 uniek vrouwtje (begin mei) en een beperkt juvenielen (1 juni) aangetroffen. De voortplanting was merkelijk lager dan in 2010 en 2007. De fuiken waren echter te vroeg opgesteld om veel adulte dieren aan te treffen. De gefotografeerde dieren uit 2010 werden niet meer waargenomen. Grote poel Deze poel is ca. 1.000 m² groot en was volledig dichtgegroeid door opgaande bomen waardoor er geen waterplanten meer groeiden. Om de voortplantingskansen van de Kamsalamander te vergroten werd de bomenrij aan de zuidzijde van de westelijke waterpartij, in opdracht van het District tijdens de winterperiode van 2009-2010 gekapt. Het resterende takkenmateriaal werd met een opkuisactie van natuurpunt opgeruimd. Door het extra licht verschenen in 2010 opnieuw de eerste waterplanten (Grote waterranonkel en Veenwortel), die noodzakelijk zijn voor de voortplanting van Kamsalamanders. Voor de kapwerken waren de meeste waterplanten volledig verdwenen. Het is nog uitkijken of de Waterviolier nog ooit terug opduikt. In 2011 was het merendeel van de stronken opnieuw fors uitgeschoten waardoor de poel opnieuw sterk beschaduwd dreigt te worden.
14
De poel werd 1 keer in 2007 en 1 keer in 2010 met fuiken bemonsterd. Hieronder vind je een overzicht van deze vangsten.
In deze, toen nog volledig overschaduwde poel werden in 2007 (in tegenstelling tot in de kleine poel) wel adulten gevonden: 2 vrouwtjes en 1 mannetje. In 2010 werd er slechts 1 adult mannetje gevonden. Aangezien er op datzelfde ogenblik ook 2 mannetjes werden aangetroffen in de kleine poel, kan met zekerheid gezegd worden dat het hier om een uniek mannetje gaat. Daarmee eindigde de schatting van de populatie-grootte voor 2010 op 6 unieke adulte dieren (3 m, 3 v) en 2 subadulten. In 2011 werden er 4 unieke mannetjes geïdentificeerd. De fuiken waren echter te vroeg opgesteld om veel adulte dieren aan te treffen. Pas vanaf de 4de dag werden de eerste dieren gevangen. Er werd geen voortplanting geconstateerd. Tuinvijver Deze poel is slechts 2-3 m² groot en werd voor de eerste keer in 2011 bemonsterd. De vijver werd in totaal 6 keer bemonsterd en telkens werden er Kamsalamanders aangetroffen. In totaal werden er 15 unieke dieren geïdentificeerd (5 m, 1 v, 2 sa en 7 onbepaald), maar er werd geen voortplanting geconstateerd. Kelders In de voorbije jaren werd enkel malen een dode Kamsalamander gevonden in de Kleine Doornstraat, wat er op lijkt te wijzen dat natuurlijke kolonisatie van Groen Neerland in principe mogelijk zou moeten zijn (na de inrichting in 2012). Ook werden in minstens 1 tuinvijver en 2 kelders van woningen aan de kant van de Kleine Struisbeek levende exemplaren gevonden. Van 1 exemplaar werd in februari 2011 een foto genomen, maar dit dier werd achteraf niet meer teruggezien. Samenvattende bespreking Samenvattend kan gesteld worden dat begin mei er maar enkele dieren waren toegekomen in de poelen aan de Klein Struisbeek. In de tuinvijver van de Kleine Doornstraat werden echter de ganse vangstperiode (28 april tot 9 mei) door dieren aangetroffen. Terwijl er voorgaande jaren veel larven werden gevangen, was dit in 2011 heel wat minder (slechts een 3-tal larven na intensief slepen). De poelen stonden begin juni ook reeds te droog om nog ideaal te zijn voor voortplanting. Voorlopig werd nog geen uitwisseling tussen de verschillende poelen geconstateerd, maar een langer durende opstelling (begin mei tot begin juni) van de fuiken in de 3 poelen zou hier uitsluitsel over kunnen geven. Ook werden geen van de gefotografeerde dieren van 2010 teruggevonden in 2011.
15
In onderstaande tabel vind je een totaal overzicht per jaar van de vangsten (m=man, v=vrouw, sa=subadult, j=juveniel). De cijfers geven het (voor 2007 en 2010 minimum) aantal unieke individuen weer dat werd aangetroffen. In 2007 werd slechts gedurende 1 dag (eind juni) de fuiken uitgezet, in 2010 gedurende 3 dagen (eind mei). In 2011 werden deze locaties gedurende 9 dagen (eind april-begin mei) bemonsterd. Om na te gaan of er voortplanting had plaatsgevonden werden de poelen ook telkens met een sleepnet bemonsterd op aanwezigheid van juvenielen (=larven). Aanwezigheid van juvenielen wordt kwalitatief weergegeven, waarbij enkel wordt gemaakt tussen grote (++) en kleine aantallen (+).
Door de resultaten van de bemonstering in 2011 kan een minimale populatiegrootte van 22 individuen (waarvan 12 met zekerheid adult) worden aangenomen. Aanbevelingen Monitoring De fuiken worden best met 2 personen geleegd zodat steeds duidelijke foto’s kunnen worden genomen. De fuiken worden best gedurende een langere periode (bv. begin mei tot begin juni) opgesteld in de 3 poelen waar Kamsalamander reeds werd aangetroffen. Op die manier kan worden nagegaan of er uitwisseling plaatsvindt tussen de verschillende locaties en een betere inschatting van de populatie-grootte worden bekomen. De inschatting van de populatiegrootte is van belang om na te gaan of het te verantwoorden is om te experimenteren met translocatie naar Groen Neerland na de inrichting in 2012. Om locaties te controleren op aanwezigheid van Kamsalamander hoeft niet noodzakelijk met fuiken te worden gewerkt. Een blijkbaar uitermate geschikte en veel minder tijdsintensieve methode is om ’s nachts met een pillamp op het water te schijnen. Maatregelen Hoe dan ook lijkt alles er op te wijzen dat de populatie ernstig bedreigd is. Tot nu toe blijkt er nog slechts 1 poel geschikt voor voortplanting en slechts 3 poelen waar ze nog wordt waargenomen. Om de populatie duurzaam te kunnen instandhouden, zijn concrete maatregelen noodzakelijk. In eerste instantie moet getracht worden de lokale populatie in de vallei aan te sterken door: - de opnieuw uitschietende bomenrij aan de grote poel definitief te verwijderen - een bijkomende amfibieënpoel te creëren in de groenzone Of het ook echt nodig is om ontsnipperingsmaatregelen (voorzien van een doorsteek onder Doornstraat, geleidingswanden langs Doornstraat, creëren van een corridorverbinding naar Groen Neerland, …) te nemen, is niet duidelijk. Indien Groen Neerland na de
16
inrichtingswerken op natuurlijke wijze (dus zonder translocatie) zou gekoloniseerd geraken vanuit de vallei zijn er geen bijkomende maatregelen nodig om uitwisseling te verzekeren. Een nuttige maatregel is in ieder geval om de inwoners van (het relevante deel van) de Kleine Doornstraat op de hoogte te brengen van de mogelijke aanwezigheid van Kamsalamanders in kelders en op straat met daarbij een oproep om uit te kijken en vondsten te melden. In de communicatie kan ook worden opgenomen dat het aanleggen van een (visloze) tuinvijver de ernstig bedreigde populatie kan helpen overleven.
17
Boerenzwaluwen Johan Baetens & Wim Van Deynze In uitvoering van het biodiversiteitscharter van Wilrijk (AP 6.1, verslag overleg District 2/12/2010) en het charter van Edegem, werd een telling uitgevoerd van het aantal broedkoppels Boerenzwaluwen in Wilrijk en Edegem. Tegelijkertijd werd in Hove het broedsucces gedetailleerd opgevolgd. Methode Wilrijk en Edegem In Wilrijk en Edegem werd de telling in 2011 beperkt tot een fietsronde op 7 mei en 13 juni langsheen vermoedelijke en gekende broedlocaties van Boerenzwaluw. Volgens de methode die SOVON (nederlandse vogelvereniging) in 2009 heeft uitgewerkt, is een jaarlijkse telling van het aantal (bezette) nesten tussen 20 mei en 30 juni een goede manier om (op langere termijn) het broedbestand van Boerenzwaluw op te volgen. Daarbij wordt op elke locatie minimaal één, maar bij voorkeur twee keer het aantal bewoonde boerenzwaluwnesten geteld. Daarbij moet het absoluut zeker zijn dat het om bewoonde nesten gaat. De telling is gericht op eerste broedsels, vandaar de nauw omgrensde telperiode. De twee bezoekronden dienen minstens 10 dagen uit elkaar te liggen. Van de tellers wordt verwacht dat ze jaarlijks dezelfde werkwijze, gebiedsdekking (zelfde boerderijen en gebouwen) en aantal en timing van bezoeken aanhouden. Het eindtotaal in het telgebied in een jaar wordt bepaald door het totaal aantal bewoonde nesten tijdens het eerste bezoek. Dit aantal kan worden aangevuld met de nieuw aangetroffen bewoonde nesten tijdens de tweede bezoekronde. Deze methode is vooral nuttig om onderlinge aantallen (bv. tussen gemeentes) te vergelijken en minder tijdsintensief dan de methode die wordt toegepast in Hove (zie verder). Hieronder vind je overzichtskaarten van de routes en bezochte locaties in Wilrijk en Edegem.
18
In Wilrijk werden 3 locaties bezocht: de Kinderboerderij, het paardenstallen-complex en de boerderij (nr. 17) in de Groenen hoek.
In Edegem werden 4 locaties bezocht: de Berkenhoeve, Hoeve Paddenpoel en de beide hoeves in de Aartselaarstraat. Hove In Hove werd naar jaarlijkse gewoonte het broedsucces in 2011 opgevolgd. Daarbij werden de verschillende boerderijen op regelmatige basis bezocht en werd het broedbestand ook intensief opgevolgd door de landbouwers zelf. Met deze methode wordt de eerste aankomst in het voorjaar, het totaal aantal (gebruikte) nesten, het aantal uitgevlogen jong van elk broedsel (dus ook eventuele tweede of derde) opgevolgd en het totaal aantal jongen dat aan de terugtrek naar Afrika begint als eindresultaat genomen. Deze methode levert een beter beeld op van de toestand van de populatie en draagt bovendien bij tot de sensibilisering van de eigenaar. Daartegenover staat wel een grotere inzet van de vrijwilliger. Hieronder vind je een overzichtskaart van de bezochte locaties in Hove
19
Resultaten Wilrijk In Wilrijk werden in totaal 11 nesten genoteerd: 10 voor de boerderij van Groenenhoek nr. 17 en 1 op de kinderboerderij. Edegem In Edegem werden in totaal 7 nesten genoteerd: 5 in de Aartselaarstraat nr. 2 en 2 in de Berkenhoeve. Hove In Hove werden in totaal 23 nesten genoteerd, verspreid over 4 boerderijen in de Boshoek. Bespreking Wilrijk Hieronder vind je een overzicht van de ons bekende gegevens van Wilrijk. Locatie Fort 7 Kinderboerderij Klaverblad - paardenstallen Klaverblad - Groenenhoek nr. 17 Totaal Wilrijk
vroeger + 5 -
1996 12
2007 0 1 5 6
2008 0 0 >7 >7
2009 0 0 ?
2010 1 0 1
2011 1 0 10 11
Wanneer exact de laatste waarneming was van Boerenzwaluw op Fort 7 is niet geweten, maar vroeger kwam de soort er in ieder geval veelvuldig tot broeden. Wellicht is de verbossing van het gebied hier deels voor verantwoordelijk. Anderzijds heeft dit wellicht te maken met de
20
verkaveling van de gronden rondom het gebied en het verdwijnen van grazend vee in de directe omgeving (verdere verstedelijking). Bij de inventarisatie in 2007 werden nog slechts 2 nestlocaties gevonden: de paardenstallen aan het Klaverblad (in rAntGroen manege Groenenhoek genaamd) (3 adulten, onbekend aantal nesten) en de boerderij aan het Klaverblad (5 nesten, 8 adulten). In 2008 bleef nog slechts 1 locatie (de boerderij) over. Ten opzichte van het voorgaande jaar was op deze locatie wel een toename te merken van het aantal nesten. Wellicht hadden de zwaluwen, die aan de stallen geen plaats meer vonden zich op de boerderij gevestigd. In 2010 was er, na 7-8 jaar van afwezigheid opnieuw sprake van een broedgeval op de kinderboerderij. Daar werden opnieuw draden opgehangen, ter vervanging van de uit het straatbeeld verdwenen elektriciteits- en telefoondraden die door de dieren gebruikt worden om op uit te rusten. Op onderstaande overzichtskaart wordt de huidige en historische situatie voor Wilrijk weergegeven. In rood en oranje staan de, respectievelijk reeds lang en kortelings verdwenen broedlocaties, in groen deze van 2011.
Edegem Hieronder vind je een overzicht van de ons bekende gegevens van Edegem
21
Locatie Fort 5 Hof Ter Linden Arendsnest - Boerenlegerstraat 230 Arendsnest - Kontichstraat 243 Edegemse hoek - Aartselaarstraat Edegemse hoek - Doornstraat 150 (Hoeve Paddenpoel) Edegemse hoek - Drie Eikenstraat 665 (Berkenhoeve) Totaal Edegem
vroeger + -
1996 1 5 6 12
2007 0 5 1 1 7
2009 0 + 2 3
2010 0 0 0 -
2011 0 0 5 0 2 7
Net zoals op Fort 7 zou de soort vroeger ook nog uitbundig gebroed hebben op Fort 5. In 2009 zou er ook nog een broedgeval geweest zijn aan de boerderij naast Hof Ter Linden. Uit de gegevens van 1996 blijkt voorts dat er toen nog 2 bijkomende broedlocaties waren in de nabije omgeving van het kasteel Arendsnest in de vallei van de Edegemse beek. Bij de inventarisatie in 2007 werden er nog slechts nesten waargenomen in de Edegemse hoek, toen nog op 4 locaties (waaronder de beide boerderijen in de Aartselaarstraat). In 2011 schoten daar nog maar 2 locaties van over: aan Hoeve Paddenpoel werd in 2009 voor de laatste keer gebroed en in 2011 werden in de boerderij van de Aartselaarstraat zonder huisnummer ook geen nesten meer waargenomen. Deze laatste boerderij wordt momenteel gerenoveerd. Op onderstaande overzichtskaart wordt de huidige en historische situatie voor Edegem weergegeven. In rood en oranje staan de, respectievelijk reeds lang en kortelings verdwenen broedlocaties, in groen deze van 2011.
Hove Hieronder vind je een overzicht van de ons bekende gegevens van Hove: het aantal nesten en het aantal uitgevlogen jongen.
22
Locatie Akkerstraat 81 Lintsesteenweg 699 Lintsesteenweg 697 Boshoekstraat zn Boshoekstraat 93 Boshoekstraat 98 Boshoekstraat 99 Boshoekstraat 111 Totaal Hove
1996 1 3 2 2 1 9
2001 0 3 1 0 2 0 6
2006 0 7-10 3 0 0 4 4-5 18
2008 0 13 7 0 0 5 4 29
2009 0 13 8 0 0 8 4 33
2010 0 14 8 1 0 0 8 4 35
2011 0 10 4 (*) 0 0 0 8 5 27
(*) aantal nesten kan zijn onderschat vanwege herhaaldelijke afwezigheid bij bezoek Locatie Lintsesteenweg 699 Lintsesteenweg 697 Boshoekstraat zn Boshoekstraat 99 Boshoekstraat 111 Totaal Hove
2007 40
2009 130 65 60 50 305
2010 70 40 6 40 20 176
2011 45 30 (*) 0 32 4 111
(*) aantal uitgevlogen jongen kan zijn onderschat vanwege herhaaldelijke afwezigheid bij bezoek De huidige populatie heeft nog steeds nagenoeg dezelfde kolonieplaatsen als in 1996, met uitzondering van een enkel nest in de Akkerstraat, aan de overkant van de Lintsesteenweg. Sindsdien zijn er 2 kolonieplaatsen (Boshoekstraat 93 en 98) verdwenen vanwege verbouwingen. In 2010 werd ook gebroed in een nieuwe stal, maar dit werd in 2011 niet meer herhaald. In 2009 werden 4 kolonieplaatsen bevolkt en werden in een totaal van 33 nesten samen 305 jongen grootgebracht. Door het mooie weer konden de zwaluwen toen vroeg beginnen leggen en werden minstens twee en soms zelfs drie nesten uitgebroed. Het derde broedsel leverde echter geen volgroeide jongen op. Een 2-tal broedsels uit een tweede legsel zijn later aan de wintertrek begonnen en kwamen een week later weer terug toe bij hun kolonieplaats. Een week later zijn ze terug vertrokken. In 2010 werden 5 broedlocaties bevolkt en werden in een totaal van 35 nesten samen 176 jongen uitgebroed. Dit jaar werd er slechts laat begonnen met het broeden vanwege het slechte weer. Het duurde dan ook lang vooraleer er broedgevallen waren.Een paar eerste broedsels werden vervangen door een tweede broedsel. In 2011 werden opnieuw slechts 4 kolonieplaatsen bezet en werden in een totaal van 27 nesten samen 111 jongen grootgebracht. Deze aantallen kunnen echter een zware onderschatting zijn van het werkelijke aantal aangezien er meermaals niet kon geteld worden door afwezigheid van de landbouwer. Op onderstaande overzichtskaart wordt de huidige en historische situatie voor Hove weergegeven. In rood en oranje staan de, respectievelijk reeds lang en kortelings verdwenen broedlocaties, in groen deze van 2011.
23
Aanbevelingen In Wilrijk treffen we enkel nog een relict van de voormalige broedpopulatie aan en is het behoud van de soort afhankelijk van het behoud van landbouwactiviteit en open ruimte in de omgeving van het domein Klaverblad. Deze restpopulatie kan mogelijks opnieuw versterkt worden door: - contact op te nemen met de eigenaars van de paardenstallen en afspraken te maken - bijkomende kunstnesten te voorzien in de kinderboerderij - een stalling met kunstnesten te voorzien in Groen Neerland Ook in Edegem is er nog slechts een relictpopulatie aanwezig die slechts kan behouden blijven door het behoud van de landbouwactiviteiten en open ruimte in de Edegemse hoek. Het behoud van vee is daarbij van groot belang. In Hove is nog een behoorlijke populatie aanwezig, maar wordt deze o.a. bedreigd door modernisering van stalgebouwen. Om een beter zicht te krijgen op de historische gegevens zouden oude notitieschriftjes van actieve vrijwilligers van Fort 7 (natuurpunt) en Fort 5 (VMPA?) kunnen worden gescreend. Wanneer bij de zwaluwrondes stallen dienen te worden bezocht is het aan te raden om plastic overtrekjes voor de schoenen te gebruiken waarmee de terechte angst van de landbouwer voor besmetting met ziektekiemen vanuit andere boerderijen wordt ondervangen.
24
Graslanden Groen Neerland Johan De Ridder
In het kader van de cursus vegetatieopnames werd voor een grasland in Groen Neerland een vegetatieopname gemaakt op 11/06/2011. De opname van het perceel levert nuttige input voor de visievorming van het te voeren beheer van deze voormalige akker. Methode Het perceel bestond uit een voedselrijk grasland, visueel gedomineerd door bloeiende witboel, ridderzuring en krulzuring met op verschillende plaatsen vlekken van geknikte vossenstaart, struisgras en zwenkgras. Het perceel is in het noorden, oosten en zuiden begrensd door wilgenstruweel of knotwilgen. Er loopt een beheerweg in noord - zuid richting door het perceel, welke was kort gemaaid. Eest werd er een soortenlijst voor het gehele perceel opgemaakt en vervolgens voor elke aanwezige soort een inschatting van de abundantie of bedekking (op perceelsniveau). De bedekking en abundantie werd weergegeven in de uitgebreide Tansley-schaal. Bij de opname van het perceel werd langs elke zijde 2 meter als randzone uitgesloten. De aanwezige beheerweg werd eveneens uitgesloten uit de opname. Op onderstaande topografische kaart en luchtfoto wordt het perceel ruimtelijk gesitueerd.
Resultaten In onderstaand standaard opnameformulier worden de resultaten van de vegetatieopname weergegeven. 25
Opnameformulier perceel Perceelnr: te bepalen Natuurgebied :
Groen Neerland Datum: 11 juni 2011
hoogte grootte: ……..m x ……..m bedekking % nvt boomlaag nvt foto nr.: geen struiklaag nvt nvt --optioneel-kruidlaag 90% 70 cm bodemtype moslaag nb nb helling (in °) strooisellaag nb helling expositie (NZOW) nb korte beschrijving vegetatie + bloeiaspect: Voedselrijk grasland visueel gedomineerd door bloeiende witboel, ridderzuring en krulzuring. Het perceel is in het noorden, oosten en zuiden begrensd door wilgenstruweel of knotwilgen Er loopt een beheerweg in noord - zuid richting door het perceel. De beheerweg was kort gemaaid Op verschillende plaatsen komen vlekken van geknikte vossenstaart, struisgras en zwenkgras voor SOORTENLIJST Wetenschappelijke naam
Naam
Holcus lanatus Ranunculus repens Cirsium arvense Trifolium repens Agrostis capillaris Festuca rubra Lolium multiflorum Convolvulus sepium Rumex crispus Rumex obtusifolius Cirsium vulgare Senecio jacobaea Sonchus asper Alnus glutinosa Hypericum maculatum subsp. obtusiusculum Juncus effusus Calamagrostis epigejos Persicaria amphibia Pulicaria dysenterica Trifolium dubium Trifolium pratense Alopecurus geniculatus Alopecurus pratensis Phalaris arundinacea Eupatorium cannabinum Betula pendula Geranium dissectum Juncus conglomeratus Arrhenatherum elatius Rumex acetosa Rubus fruticosus Salix caprea Scrophularia nodosa Urtica dioica Matricaria chamomilla Carex ovalis Heracleum sphondylium Artemisia vulgaris Bellis perennis Centaurea jacea s.l. Leontodon autumnalis
Gestreepte witbol Kruipende boterbloem Akkerdistel Witte klaver Gewoon struisgras Rood zwenkgras Italiaans raaigras Haagwinde Krulzuring Ridderzuring Speerdistel Jakobskruiskruid Gekroesde melkdistel Zwarte els
cd cd a a a a la f f f o o o o
Laag (b, s, k, m) k k k k k k k k k k k k k k
Kantig hertshooi Pitrus Duinriet Veenwortel Heelblaadjes Kleine klaver Rode klaver Geknikte vossenstaart Grote vossenstaart Rietgras Koninginnekruid Ruwe berk Slipbladige ooievaarsbek Biezenknoppen Glanshaver Veldzuring Gewone braam Boswilg Knopig helmkruid Grote brandnetel Echte kamille Hazenzegge Gewone berenklauw Bijvoet Madeliefje Knoopkruid Vertakte leeuwentand Paardenbloem (alle soorten) Klein hoefblad Gewone smeerwortel Rode kornoelje Heermoes Ringelwikke Watermunt Stinkende gouwe Smalle weegbree Perzikkruid Moerasspirea
o o o o lo lo lo lo lo lo r r r r r r r r r r lr lr s s s s s
k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k k
s s s s s s s s s s s
k k k k k k k k k k k
Taraxacum spec. Tussilago farfara Symphytum officinale Cornus sanguinea Equisetum arvense Vicia hirsuta Mentha aquatica Chelidonium majus Plantago lanceolata Persicaria maculosa Filipendula ulmaria
Tansely
Opmerking
gras 1; determinatie ex situ gras 2; determinatie ex situ
zaailing; op te volgen
zaailing; op te volgen
zaailing; op te volgen
zaailing; op te volgen
2 exemplaren; op perceelsrand
26
Salix alba
Schietwilg
s
k
Vicia tetrasperma subsp. tetrasperma Anisantha sterilis
Vierzadige wikke IJle dravik
ls ls
k k
Poa trivialis
Ruw beemdgras
ls
k
zaailing; op te volgen
in situ foutief benoemd als veldbeemdgras
Bespreking Bepalen actueel natuurtype De natuurtypering gebeurt aan de hand van de biologische waarderingskaart. De Biologische Waarderingskaart (BWK) is een inventarisatie van het biologische milieu en de bodembedekking van Vlaanderen en Brussel. De Biologische Waarderingskaart vormt een basisdocument voor iedereen die betrokken is bij natuurbehoud, ruimtelijke planning, milieueffectrapportering, landschapszorg, e.d. Het is de enige beschikbare gebiedsdekkende inventaris van de Vlaamse biotopen en wordt daarom algemeen aangewend als referentiekader. De Biologische Waarderingskaart maakt gebruik van een vaste set karteringseenheden. De karteringseenheden zijn ingedeeld in grote klassen die ruwweg de bodembedekking beschrijven. De eerste letter van de code komt overeen met een van deze klassen Het perceel betreft een voormalige maïsakker met spontane evolutie naar een grasland. De bedekking van kruid- en graslaag is al voldoende om te spreken van een graslaag. De code voor grasland is h. De volgende letters van de code geven meer detail. Hiervoor moet je een zicht hebben op de aanwezig soorten. Deze worden afgeleid van de vegetatieopname. Er worden heel wat soorten van hp teruggevonden, maar door de codominatie van gestreepte witbol en kruipende boterbloem en abundantie van ridderzuring spreken we van hr/hp, een verruigd soortenarm permanent cultuurgrasland. De aanwezigheid van relictsoorten van halfnatuurlijk grasland wijst op potenties tot ontwikkeling van een hp* hp
Soortenarm permanent cultuurgrasland
Algemene beschrijving Het betreft vrij soortenarme, door productieve grassen gedomineerde graslanden met een permanent karakter. Ze zijn normaal in landbouwgebruik, waarbij beweiding overheerst op het gebruik als hooiland. Naast een aantal grassen zijn hooguit een beperkt aantal, eerder algemene kruiden aanwezig. Soortenarme permanente cultuurgraslanden kunnen, indien nodig mits drainage en/of bemesting, op allerlei soorten bodems en condities van bodemvochtigheid voorkomen. Dit graslandtype gedijt het best op zwak zure tot zwak basische bodems. Plantensoorten Diagnostische soorten: Engels raaigras, Italiaans raaigras, Ruw beemdgras, Straatgras, Fioringras, Beemdlangbloem, Gewoon struisgras, Gestreepte witbol, Grote en Geknikte vossenstaart, Witte klaver, Kruipende en behaarde boterbloem, Grote weegbree, Gewone hoornbloem, Paardenbloem Overige soorten: niet van toepassing Variatie Afhankelijk van de milieuomstandigheden varieert de soortensamenstelling en zijn andere diagnostische soorten aspectbepalend. In natte graslanden wordt Engels raaigras verdrongen
27
door soorten als Fioringras, Geknikte vossenstaart en Mannagras. Op vochtige plaatsen vormen naast Engels raaigras ook Grote vossenstaart en Ruw beemdgras een belangrijk aandeel van de grasmat. Op vochtige tot matig droge bodems kan Gestreepte witbol een dominante plaats innemen. Op matig droge tot droge gronden bepalen Gewoon struisgras en/of Rood zwenkgras het uitzicht. Steeds betreft het soortenarme vegetaties, zodat er geen zwak ontwikkelde vorm onderscheiden wordt. Het soortenrijk permanent cultuurgrasland wordt besproken als een aparte karteringseenheid, met name hp*. Waardering Biologisch minder waardevol Overeenkomstige eenheden in andere ecologische indelingen • Natura 2000 typologie: geen Natura 2000 habitattype • Vlaamse natuurtypen: De als hp gekarteerde graslanden kunnen in de Vlaamse natuurtypen teruggevonden worden als de "rompgemeenschap van Ruw beemdgras en Engels raaigras" van het Kamgrasverbond (Cynosurion cristati). Natte graslanden kunnen overeenkomst vertonen met de "rompgemeenschap van Fioringras" of de "rompgemeenschap van Geknikte vossenstaart" behorende tot het Zilverschoonverbond (Lolio-Potentillion). • De vegetatie van Nederland: Soortenarme permanente cultuurgraslanden vertonen overeenkomsten met: o 12RG01 rompgemeenschap van Ruw beemdgras en Engels raaigras (Poa trivialis-Lolium perenne)-[weegbreeklasse/kamgrasverbond (Plantaginetea majoris/Cynosurion cristati)] o 12RG03 rompgemeenschap van Fioringras (Agrostis stolonifera[zilverschoonverbond (Lolio-Potentillion anserinae)] o 16RG01 rompgemeenschap van Gestreepte witbol en Engels raaigras (Holcus lanatus-Lolium perenne-[klasse der matig voedselrijke graslanden (Molinio-Arrhenatheretea)]
hp*
Soortenrijk permanent cultuurgrasland
Algemene beschrijving Hp* heeft geen eenduidige vegetatiekundige betekenis. Het type situeert zich tussen de soortenarme en halfnatuurlijke graslanden. In alle gevallen kennen deze graslanden een minder intensief gebruik. Afhankelijk van de standplaats en de milieukarakteristieken zullen andere diagnostische soorten het aspect bepalen en zijn ze meer of minder soortenrijk. De hoofdmoot betreft cultuurgraslanden waarvan het aspect bepaald wordt door één of enkele van onderstaande diagnostische soorten, bijvoorbeeld Scherpe boterbloem of Pinksterbloem. Anderzijds kan het gaan om permanente oude cultuurgraslanden, bijvoorbeeld kamgras-, veldgerst- of zilverschoongraslanden. Meer soortenrijke cultuurgraslanden zijn vaak ontstaan uit halfnatuurlijke graslanden. Ze bezitten relictsoorten van verschillende typen halfnatuurlijk grasland. Maar door de afwezigheid van echte kensoorten van halfnatuurlijk grasland kunnen ze niet duidelijk bij een bepaald type halfnatuurlijk grasland ondergebracht worden. De grens met hc°, hu° en ha° is bijgevolg soms vaag.
28
Plantensoorten Diagnostische soorten: Kamgras, Reukgras, Veldgerst, Timoteegras (niet ingezaaid), Scherpe boterbloem, Pinksterbloem, Zilverschoon, Knolboterbloem, Biggenkruid, Duizendblad, Veldzuring, Zomprus Overige soorten: eender welke relictsoort van halfnatuurlijk grasland of permanent oud cultuurgrasland bv. Knoopkruid, Moerasrolklaver, Egelboterbloem, Pijptorkruid, Madeliefje, Hazenzegge Waardering Biologisch waardevol Overeenkomstige eenheden in andere ecologische indelingen • Natura 2000 typologie: geen Natura 2000 habitattype • Vlaamse natuurtypen: In de natuurtypologie zijn hp(r)*-graslanden te plaatsen in het "zilverschoonverbond" "van de weegbreeklasse en onder verschillende gemeenschappen in de klasse der matig voedselrijke graslanden, meer bepaald in rompgemeenschappen van zowel het "dotterbloemverbond" als het "glanshaververbond" alsook in het "kamgrasland". Het veldgersttype wordt hier als een subassociatie van het kamgrasland beschouwd • De vegetatie van Nederland: Vegetatiekundig gesproken kan hp(r)* tot verschillende (romp)gemeenschappen behoren: o 12BA zilverschoonverbond (Lolio-Potentillion anserinae) en o 12BA01 associatie G vossenstaart (Ranunculo-Alopecuretum) uit de weegbreeklasse (Plantaginetea majoris) o 14BB het verbond van gewoon struisgras (Plantagini-Festucion) o 16B kamgrasverbond (Cynosurion cristati) uit de klasse der matig voedselrijke graslanden (Molinio-Arrhenatheretea) o rompgemeenschappen van de klasse der matig voedselrijke graslanden (Molinio-Arrhenatheretea).
Aanbevelingen Botanisch beheer Het graslandgebruik bepaalt in sterke mate de botanische samenstelling van de percelen. Zolang de invloed van bemesting groot is, bestaat de begroeiing uit een gering aantal algemene grassen en kruiden. De verschillen in grondsoort en vochttoestand komen nauwelijks tot uiting. Pas bij een relatief lage voedingstoestand van de bodem kunnen de verschillen in omgevingsfactoren tot uitdrukking komen. We spreken dan van een gebiedskarakteristieke, gevarieerde gras-kruidenbegroeiing met minder algemene plantensoorten en de bijbehorende variatie aan dieren. Hoofddoel van botanisch ontwikkelingsbeheer is het tot stand brengen van dergelijke gevarieerde, bloemrijke graslanden. In het proces van ontwikkeling van botanisch waardevolle graslanden worden een aantal fasen en graslandtypen onderscheiden:
29
De graslanden in de fasen 0, 1 en 2 (raaigrasweide tot en met dominant-stadium) kenmerken zich door een gering aantal (vooral gras-)soorten. Kruiden als Kruipende boterbloem, Scherpe boterbloem en Veldzuring kunnen in fase 1 en 2 weliswaar voor een landschappelijk fraai plaatje zorgen, maar deze soorten zijn weinig karakteristiek voor bodem- en vochttoestand. Dit geldt wel in enige mate voor bepaalde dominante grassen van fase 2, zoals bijvoorbeeld Gestreepte witbol (zand en veen) of Grote vossestaart (vochtige zandleem, leem en klei). De botanische betekenis van de fase-2 graslanden is in de regel nog gering. Vanaf fase 3 (graskruidenmix) neemt de botanische betekenis van de graslanden sterk toe. Het aantal soorten stijgt en de hoogproductieve grassen maken plaats voor laagproductieve grassen (Gewoon reukgras, Rood zwenkgras, Gewoon struisgras). Het opgenomen perceel in Groen Neerland bevindt zich in het dominant stadium (fase 2) (tussenfase, geen botanisch doel). In fase 2 is sprake van dominantie van één of twee grassoorten anders dan Engels raaigras en Ruw beemdgras. Afhankelijk van de bodemsoort bestaat de grasmat namelijk voor meer dan de helft uit Gestreepte witbol, Grote vossestaart en/of Gewone glanshaver. De kleur en de structuur van de grasmat is vrij homogeen en wordt bepaald door het dominante gras. De vegetatie is nog vrij kruidenarm en de soorten zijn zeer algemeen. Het aantal soorten bedraagt 20-30 per gemiddeld perceel. Het perceel in kwestie is een goed voorbeeld van het zogenaamde Gestreepte witbolstadium. Einde mei is er een paarsroze gloed merkbaar over het perceel, veroorzaakt door de bloeiende pluimen van Gestreepte witbol. Het gras is licht grijsgroen en maakt een fluwelen indruk door de egale beharing van blad en stengel. Later verkleurt de bloeiwijze strokleurig. Gestreepte witbol heeft een zeer brede ecologische amplitude qua bodem- en vochtvereisten. Het is een van de weinige grassen met een permanente zaadvoorraad in de bodem. Daarom is het vaak de eerste opvolger van uit cultuur genomen graslanden (of akkers in dit geval). Er kan verwacht worden dat vrij vlot een bloemrijker grasland zal ontstaan, mits het gebruik daarop is afgestemd (maaien vóór half juni). Dat maaien vroeger dan half juni komt bij nogal wat bermbeheerders verrassend over na jarenlange sensibilisatie rond het bermbesluit, waar 15 juni vaak als een soort heilige datum voorgesteld werd, waarvóór zeker niet gemaaid mocht worden. Het groeiverloop van grassen vormt een uitgangspunt voor de realisatie van botanische doelen, en de maaidatum wordt daarop afgestemd.
30
Om een raaigrasweide (fase 0), grassen-mix (fase 1) of dominant stadium (fase 2) om te vormen naar een gevarieerd, kruidenrijk grasland (fase 3 en 4) is het effectief om de eerste maaibeurt 'vroeg' uit te voeren. De tweede helft van mei (fase 0 en 1) of uiterlijk de eerste week van juni (fase 2) is de meest geschikte periode, omdat de dominante grassen dan hun energie steken in het doorschieten van de bloeistengel en het tot bloei komen. Door achterwege laten van bemesting wordt vervolgens de hergroei van deze dominante grassen vertraagd. In fase 0 en 1 profiteren hier allereerst een aantal andere grassoorten dan Engels raaigras van. Het zijn soorten die reeds bescheiden in de grasmat aanwezig zijn of die kiemen vanuit de zaadvoorraad. Dit geldt ook voor een aantal (éénjarige) kruiden. De meeste kruiden uit de fasen 3 en 4 kennen een tragere voorjaarsontwikkeling dan de dominante grassen van fase 2 (Gestreepte witbol, Grote vossestaart en Gewone glanshaver). Na een 'vroege' maaibeurt (voor half juni) groeien deze kruiden relatief snel door en onderdrukken de hergroei van de tot dan toe dominante grassoorten. Dit geldt met name voor de (na)zomerbloeiers onder de kruiden. Het zijn deze kruiden en een aantal minder productieve grassen (Reukgras, Rood zwenkgras en Gewoon struisgras) die het totale jaarproductieniveau verlagen.
Voor het perceel wordt dus aanbevolen om twee maaibeurten per jaar te geven. De eerste maaibeurt valt in einde mei tot de eerste week van juni, de tweede maaibeurt in september. Andere aanbevelingen De vegetatieopname geeft voorkomen van zaailingen van verschillende boom- en struiksoorten weer. Dit is een op te volgen gegeven. Voor het behoud en versterken van het graslandkarakter van het perceel, worden de zaailingen best manueel verwijderd of gemaaid. In het perceel staan een aantal soorten die opgevolgd kunnen worden als doelsoorten voor het toekomst beheer: Moeraspirea, Hazenzegge en Knoopkruid.
31
Literatuur Berten, B.; Brichau, I.; De Knijf, G.; Defoort, T.; Delafaille, S.; Demolder, H.; Dubois, C.; Heirman, J.; Paelinckx, D.; Rombouts, K.; Van Hove, M.; Zwaenepoel, A. (1997). Biologische waarderingskaart van het vlaamse gewest: aanvullende algemeen verklarende tekst: werkversie. Rapporten van het instituut voor natuurbehoud, 1997(21). Instituut voor Natuurbehoud: Brussel. 69 pp. Heirman, J.; Paelinckx, D. (1998). Biologische waarderingskaart van het vlaamse gewest : sleutel voor fytosociologische en ecologische plaatsing van de karteringseenheden voor graslandvegetaties. Rapporten van het instituut voor natuurbehoud, 1998(06). Instituut voor Natuurbehoud: Brussel. 50 pp. Zwaenepoel, A.; T'jollyn, F.; Vandenbussche, V.; Hoffmann, M. (2002). Systematiek van natuurtypen voor het biotoop grasland. Instituut voor Natuurbehoud: Brussel. VIII, 532 pp. Bax I.H.W. & Schippers W. (1997).Veldgids ontwikkeling van botanisch waardevol grasland. DLG & IKCN, Publicatienummer C-18, 88 pp.
32
Amfibieën Edegem Johan Baetens Methode Net als in 2010 werden in 2011 opnieuw dezelfde 2 routes gevolgd in de omgeving van het Arendsnest (Arendsnestlaan, Ir. Hansenstraat, Ter Hoger Haegen, Boerenlegerstraat) en recreatiedomein Kattenbroek (Kattenbroek, Willem Herrynsstraat, Terelststraat, Hubert Willemsstraat en Heihoefseweg). Deze werden door een 30-tal vrijwilligers afgelopen van 10 februari tot 30 maart.
route Arendsnest (noorden ligt links in de figuur)
route Kattenbroek
33
Net zoals in 2010 werden tijdens het lopen van de routes de waargenomen dieren gedetailleerd op kaart weergegeven, de soort, het geslacht en de trekrichting (indien mogelijk) genoteerd. Verkeersslachtoffers werden opgeruimd om dubbeltellingen (de volgende dag of door een andere vrijwilliger) te voorkomen. De overblijfselen werden in de nabije omgeving in perkjes en struikgewas gegooid om dit te vermijden. In 2011 werd er voor de eerste maal gebruik gemaakt van paddenschermen. Hieronder vind je een overzicht van de geplaatste schermen. Elke emmer werd genummerd zodat het aantal dieren per locatie gedetailleerd kon worden bijgehouden.
34
Resultaten Niet alle gegevens werden hier in detail verwerkt. Verspreid in het landschap werden nog andere waarnemingen (zie www.zuidrand.waarnemingen.be) gedaan die mogelijks relevante informatie opleveren maar verder niet werden gebruikt. De totaal aantallen werden enkel gebaseerd op de op het wegdek aangetroffen dieren (niet deze in grachten en elders in het landschap). Overzicht overzetactie Verspreid over 32 rondes werden er in totaal 528 amfibieën op de wegen en achter de schermen aangetroffen. Daarvan werden er 432 levend overgezet en 96 dood aangetroffen. Net zoals vorig jaar was de Gewone pad (Bufo bufo) daarbij het meest vertegenwoordigd, gevolgd door de Bruine kikker (Rana temporaria). Soort
Overgezet
Dood
31 105 261 35 432
2 20 61 13 96
Alpenwatersalamander Bruine kikker Gewone pad Kleine watersalamander Totaal
In de onderstaande tabel en grafiek vind je een gedetailleerd overzicht van de gevonden dieren. Daaruit valt op te maken dat de trek midden februari begon, maar al gauw weer voor 10 dagen stilviel. Tegen het einde van de maand flakkerde de trek dan weer even op om terug opnieuw stil te vallen en uiteindelijk dan halverwege maart pas echt op gang te komen, gedurende 5 dagen te pieken en vervolgens weer langzaam uit te bollen. Eind maart werd al de eerste terugtrek geregistreerd. Datum 10/02/2011 11/02/2011 12/02/2011 13/02/2011 13/02/2011 14/02/2011 15/02/2011 23/02/2011 24/02/2011 25/02/2011 26/02/2011 27/02/2011 28/02/2011 9/03/2011 10/03/2011 11/03/2011 12/03/2011 13/03/2011 14/03/2011 15/03/2011 16/03/2011 17/03/2011 18/03/2011 19/03/2011 21/03/2011 22/03/2011 23/03/2011 24/03/2011 25/03/2011 26/03/2011 29/03/2011 30/03/2011 Totaal
BK 4 2
GP 3 12 3
1 1
1 1 1 1 1 9 3
KWS
AWS
6 11 1 3
3 4
2
2
1 5 1
3
GK
1
1 1 9 10 1 9 17 11 7 5 1 23 2 1 4 1 3
12 125
4 3 6 47 59 47 27 5 28 8 2 11 4 10 6 2 1 15 320
1 2 2 6 4 1 1 1
4 5 5 1 1
1 1
2 50
1 33
0
totaal 3 25 20 1 5 1 5 1 5 15 5 1 1 13 13 8 58 82 69 43 10 3 53 11 3 15 5 12 9 2 1 30 528
35
In de daaropvolgende periode werd op zoek gegaan naar de voortplantingsplaatsen van de verschillende soorten. In totaal werden op 12 locaties voortplantende amfibieën en/of eieren aangetroffen. Kattenbroek In de omgeving van het Kattenbroek werden tijdens de trek in totaal 344 amfibieën waargenomen, waarvan 66 verkeersslachtoffers en 278 levend overgezet. Gewone pad (228) en Bruine kikker (67) werden het meest aangetroffen. De grootste aantallen verkeersslachtoffers werden gevonden op het wegdek en de parking tussen het bufferbekken en het sportveld (15) en op het wegdek naar en de parking naast de Kattenbroek-sporthal (13). In de bocht aan het waterzuiveringsstation werden dit jaar (dankzij de schermen) slechts 9 slachtoffers gemaakt (t.o.v. 29 in 2010).
Soort Alpenwatersalamander Bruine kikker Gewone pad Groene kikker Kleine watersalamander salamander spec. Totaal
Overgezet
Dood
15 57 184 22
1 10 44 9 2 66
278
36
In onderstaande figuur worden de (levend en dood) aangetroffen dieren per zone en de waargenomen voortplantingslocaties weergegeven.
Arendsnest In de omgeving van het Arendsnest werden tijdens de trek in totaal 185 amfibieën waargenomen, waarvan 32 verkeersslachtoffers en 153 levend overgezet. Gewone pad (94) en Bruine kikker (55) werden het meest aangetroffen. De grootste aantallen verkeersslachtoffers werden gevonden in het begin van de Boerenlegerstraat naast een akker (12), het vervolg van de Boerenlegerstraat (kasteeldreef) (7) en het begin van de Terelststraat (6).
37
Soort Alpenwatersalamander Bruine kikker Gewone pad Groene kikker Kleine watersalamander Pad of kikker Totaal
Overgezet
Dood
16 45 77 13 2 153
1 10 17 4 32
In onderstaande figuur worden de (levend en dood) aangetroffen dieren per zone en de waargenomen voortplantingslocaties weergegeven.
38
Oversteekplaatsen De resultaten van 2010 en 2011 werden nog eens afzonderlijk verwerkt om een beter detailbeeld te krijgen van de oversteeklocaties. A.d.h.v. een script werd, gebruik makende van de geografische coördinaten van de waarnemingen (afkomstig uit waarnemingen.be) en de straten de waarnemingen geclusterd per stukje straat van 15 m. Op deze manier werden dichtheidskaarten opgemaakt waaruit onmiddellijk de plaatsen van grootste activiteit kunnen worden geïdentificeerd.
39
Paddenschermen Scherm 1 (waterzuiveringsstation) 52 opgevangen dieren in 2011: - 31 Gewone pad - 13 Alpenwatersalamander - 5 Bruine kikker - 3 Kleine watersalamander
Elke emmer hield minstens 1 amfibie tegen, maar het zwaartepunt van de trek vond plaats ter hoogte van emmers 9 tot 11. Hieronder vind je een uitsplitsing naar soorten. Gewone pad
Alpenwatersalamander:
Bruine kikker:
Kleine watersalamander:
40
Scherm 2 (einde gracht sporthal) 3 opgevangen dieren in 2011: - 1 Gewone pad - 2 Bruine kikker
Scherm 3 (achter sporthal + berm autostrade) 10 opgevangen dieren in 2011: - 7 Gewone pad - 1 Bruine kikker - 2 Kleine watersalamander
41
Elke emmer, behalve de laatste 2 (27 en 28) hielden minstens 1 amfibie tegen. Hieronder vind je een uitsplitsing naar soorten. Gewone pad:
Kleine watersalamander:
Bruine kikker:
Scherm 4 (Edegemse beek) 64 opgevangen dieren in 2011: - 36 Gewone pad - 24 Bruine kikker - 4 Kleine watersalamander
Elke emmer, met uitzondering van de eerste langs de weg (nr. 29), hield minstens 3 amfibieën tegen. Hieronder vind je een uitsplitsing naar soorten. 42
Gewone pad:
Bruine kikker:
Kleine watersalamander:
Bespreking Kattenbroek In de omgeving van het Kattenbroek vielen er in 2011, ongeveer evenveel slachtoffers (66) als in 2010 (68). Het aantal levend overgezette dieren lag wel gevoelig hoger (278 t.o.v. 160 in 2010). De opstelling van de schermen kon dit hoge aantal slachtoffers kennelijk niet voorkomen. Naar alle waarschijnlijkheid treedt er immers ook een grote trekbeweging plaats van noord naar zuid, in de richting van de zandbergskes. Hier werd in 2011 immers ook voortplanting vastgesteld. De schermen hebben echter wel hun nut gehad om aan te tonen dat: - een deel van de dieren afkomstig is uit de zandbergskes (52) - de gracht naast de sporthal niet meteen als migratieroute (van zuid naar noord) wordt gebruikt - er wel degelijk een trekroute loopt achter de sporthal door, maar daarbij gaat het zeker niet om grote aantallen - er mogelijks wordt overwinterd in de berm van de autostrade maar dat dit in ieder geval niet gaat om grote aantallen - dat de Edegemse beek wel degelijk wordt gebruikt als trekroute - mogelijk zijn de dieren afkomstig uit de zandbergskes wat zou betekenen dat deze enkel de beek oversteken, maar het is evengoed mogelijk dat ze van verder afkomstig zijn en de beek een langere tijd volgen alvorens er uit te kruipen. Arendsnest De trek in de omgeving van het Arendsnest was in 2011 (185) nagenoeg even groot als in 2010 (167). Het aantal verkeersslachtoffers lag iets hoger (32) dan vorig jaar (25) Aanbevelingen Paddenschermen De schermen langs de zandbergskes en Edegemse beek waren waren nuttig, de overige 2 niet meteen. Een bijkomend scherm aan de “blikjesgracht” zal wellicht een gevoelige daling van het aantal slachtoffers met zich meebrengen.
43
Inrichting-beheer De gracht naast sporthal Kattenbroek zou kunnen worden aangepast om optimaler te fungeren voor amfibieën: - door op enkele locaties een drempel te voorzien blijft er gedurende een langere periode water staan wat de voortplanting ten goede komt - de oevers van de gracht zouden op enkele plaatsen een flauwere helling kunnen krijgen - het beheer van de gracht moet er op gericht zijn om boomopslag te verhinderen - het beheer van de gracht dient de nodige aandacht te besteden aan de bestrijding van Grote waternavel (invasieve exoot die enorm kan woekeren) De eenzijdige (exotische?) vegetatie van het spaarbekken dreigt de waterpartij volledig dicht te groeien. Deze wordt dan ook best verwijderd via een ruiming in het najaar en achtereenvolgende maaibeurten. De aluminium bakken in het park van de Heihoefseweg vormen een val voor amfibieën: het weinige aanwezige water heeft een kennelijk grote aantrekkingskracht, maar de dieren die er in terecht komen hebben er geen mogelijkheid om zich voort te planten en geraken er ook niet meer uit. De vijver in dit park heeft echter potenties, maar houdt te weinig water om effectief als voortplantingspoel te dienen. Dit zou eventueel kunnen worden verholpen door het regenwater van het naastgelegen schoolgebouw (en van gebouwen in de nieuw ontwikkelde bouwzone) in deze vijver (gezuiverd indien afkomstig van parkings) te brengen. Een amfibieëntunnel onder het Kattenbroek met geleidingswand langsheen de zandbergskes is alvast aan te raden. Verder onderzoek moet uitwijzen waar dit nog eventueel nodig is. Om slachtoffers te voorkomen op de parkings zouden de perken rondom rond kunnen worden afgeboord. In de omgeving van het Arendsnest is een tunnel onder de Boerenlegerstraat en een geleidingswand langsheen de akkerrand aan te raden.
44
Vleermuizen in het brongebied van de Hollebeek Johan De Ridder In oktober 2010 ondertekenden Natuurpunt en het district Wilrijk een charter voor biodiversiteit. Het actieplan van het charter voorziet meer aandacht voor vleermuizen in de vallei van de Hollebeek. We weten echter betrekkelijk weinig over de aanwezigheid van vleermuizen in de afdeling. Methode In 2011 werd gestart met een zomer- en herfsttelling van vleermuizen in de omgeving van het kasteeldomein Klaverblad en de vallei van de Kleine Struisbeek. De gebieden zijn gelegen binnen het grootstedelijk gebied Antwerpen vnl. in het district Wilrijk. In beide gebieden werd een vaste telroute gekozen waarlangs respectievelijk 22 en 15 telpunten werden aangeduid. De telroutes zijn respectievelijk 4,5 km en 3,7 km lang. Ze kunnen op 1 avond worden geïnventariseerd. De telpunten liggen langs toegankelijke wegen. De telpunten liggen minstens 50 meter uit elkaar om interferentie tussen 2 tellingen te vermijden.
45
Het veldwerk werd uitgevoerd tussen mei en oktober 2011. Er vonden 6 tellingen plaats per gebied. Voor Klaverblad was dit op 18 mei, 13 juni, 25 juli, 22 augustus 14 september en 10 oktober. Voor de vallei van de Kleine Struisbeek was dit op 23 mei, 15 juni, 27 juli, 24, augustus, 21 september en 12(13) oktober. De tijdstippen waren afhankelijk van de weeromstandigheden. Er werd steeds getracht om minimaal 20 dagen tussen elk opeenvolgend bezoek aan het gebied te laten. Per telpunt werd gedurende 3 minuten de waargenomen soorten en het aantal passages per soort genoteerd. Aanvullend werden gegevens genoteerd over waarnemingen van sociale geluiden of passages. Het aantal passages is indicatief voor zowel vleermuisdensiteit als indivuele fourageeractiviteit (Verboom en Huitema, 1997). Waarnemingen van vleermuizen tussen de telpunten werden afzonderlijk genoteerd.en verwerkt. De verwerking van de gegevens gebeurde in ArcGis 9.2 en een eenvoudig database-bestand. Vleermuizen werden op het terrein gedetermineerd met twee heterodyne batdetectoren (Petterson D100) en één time-expasion batdetector (Petterson D240x). De Petterson D100 werden afgesteld op 20 kHz en 45 kHZ. Met de Petterson D240x werd over een brede range gescand. Via de time-expasion werd geluisterd naar piekfrequentie (PE). Bij twijfelgevallen werden opnames gemaakt op een Roland MP3-speler. De geluidsopnames werden
46
geanalyseerd met Batsound versie X.X. Bij twijfelgevallen werd enkel gedetermineerd tot op genus-niveau. Het is tot op zekere hoogte mogelijk om vleermuizen te determineren aan de hand van ultrasone geluiden, zeker indien er een combinatie van hetrodyne en time-expansion technieken wordt gebruikt (Ahlén en Baagøe, 1999). Een onderscheid maken tussen Myotis soorten blijft moeilijk met echolocatie geluiden. Visuele waarnemingen (grootte, kleur, gedrag) kunnen extra informatie bieden om tot determinatie te komen. (Ahlén en Baagøe, 1999) De inventarisatie werd uitgevoerd door Johan De Ridder en Daniel Sanders met ondersteuning van Maggie Lodts en Annelies Van Hauwermeiren. Aanvullend werd een wintertelling vleermuizen voorzien in Schans 16 gelegen tussen de SintBernardse Steenweg en het domein Klaverblad. Het opvolgen van soorten en aantallen vleermuizen in een winterverblijfplaats gebeurt door visuele inspectie. Er wordt gebruik gemaakt van een goede zaklamp en een spiegeltje om in moeilijke holten en spleten te zoeken. De te onderzoeken locatie wordt minimaal 1 en maximaal 2 keer per winter onderzocht . De minimale tijd tussen twee bezoeken is 30 dagen. De beste periode voor het tellen van vleermuizen is van 15/12 tot 01/03. Waarnemingen buiten deze periode blijken in de praktijk niet goed vergelijkbaar. De inventarisatie werd uitgevoerd door Johan De Ridder. Resultaten Klaverblad In de omgeving van het domein Klaverblad werden tijdens de tellingen minimaal 5 soorten vleermuizen waargenomen: - Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) - Ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii) - Laatvlieger (Eptesicus serotinus) - Rosse vleermuis (Nyctalus noctula) - Myotis spec. Er werden in totaal 388 passages van vleermuizen geteld. Continue aanwezigheid van een vleermuizensoort werd hierbij als 1 passage geteld (#9). 89,7% van de passages was toe te schrijven aan activiteit van Gewone dwergvleermuis. Laatvlieger en Ruige dwergvleermuis volgen met 4,9% en 3,6%. Er werden beperkte waarnemingen gedaan van Rosse vleermuis en Myotis-soorten. Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger werden gedurende de hele inventarisatieperiode waargenomen. Ruige dwergvleermuis verschijnt vanaf augustus. Gemiddeld werden er per avond op 78% van de telpunten waarnemingen gedaan. Er zijn geen telpunten zonder waarnemingen. De wintertelling van Schans 16 vond plaats op 10 november 2011. Er werden twee exemplaren Watervleermuis gevonden vrij hangend aan een gewelf van de traditore batterij.
47
Vallei van de Kleine Struisbeek Langs de vallei van de Kleine Struisbeek werden tijdens de tellingen minimaal 5 soorten vleermuizen waargenomen: - Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) - Ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii) - Laatvlieger (Eptesicus serotinus) - Watervleermuis (Myotis daubentonii) - Myotis spec. Er werden in totaal 290 passages van vleermuizen geteld. 92% van de passages was toe te schrijven aan de activiteit van Gewone dwergvleermuis. Rosse vleermuis werd waargenomen buiten de telpunten. Gemiddeld werden er per avond op 79% van de telpunten waarnemingen gedaan. Er zijn geen telpunten zonder waarnemingen.. Bespreking Het is momenteel nog te vroeg om conclusies te trekken uit de inventarisatie. De basisinventarisatie wordt herhaald in 2012. De gegevens worden dan verder geanalyseerd en besproken.
48