Overzicht Ouderenonderzoek Inventarisatie ZonMw Projecten
ZonMw is de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie. Als intermediair tussen maatschappij en wetenschap werkt ZonMw aan de verbetering van preventie, zorg en gezondheid door het stimuleren en financieren van onderzoek, ontwikkeling en implementatie. ZonMw staat voor kennisvermeerdering, kwaliteit en vernieuwing in het gezondheidsonderzoek en de zorg. De organisatie bestrijkt het hele spectrum van fundamenteel gezondheidsonderzoek tot en met de praktijk van de zorg – van preventieve en curatieve gezondheidszorg tot en met de jeugdzorg. ZonMw heeft als hoofdopdrachtgevers het ministerie van VWS en NWO.
Overzicht Ouderenonderzoek
Eindredactie: Mariëtte Verheul Heidi Stiegelis Carla Bakker Nanny van den Brink ZonMw Laan van Nieuw Oost Indië 334 2593 CE Den Haag T 070 349 5279 F 070 349 5385 E
[email protected] www.zonmw.nl
04/04/2008/3
Inhoudsopgave 1. Overzicht gehonoreerde projecten op onderwerp 2. Inleiding 2.1. Doelstelling 2.2. Nationaal Programma Ouderenzorg 2.3. Interne toepassing 2.4. CD-Rom
3. Leeswijzer 3.1. Onderwerpen 3.2. Projectbeschrijvingen 3.3. Trefwoorden
4. Resultaten
3 17 17 17 18 18
19 19 19 19
21
1. Aandoeningen 1.1. Dementie 1.2. Psychische problemen 1.2.1. Angst en depressie 1.2.2. Sociale participatie en eenzaamheid 1.2.3. Psychiatrische problematiek 1.3. Hart- en vaatziekten 1.4. Botontkalking 1.5. Long- en ademhalingsziekten (COPD) 1.6. Incontinentie 1.7. Zicht- en hoorproblemen 1.8. Slaapproblemen 1.9. Comorbiditeit
21 21 55 55 81 87 95 103 109 115 121 131 135
2. Leefstijl 2.1. Voeding 2.2. Beweging 2.3. Valpreventie 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid
141 141 155 165 185
3. Medicatie
207
4. Zorgvraag
213
5. Zorgaanbod 5.1. Zorgverlening 5.2. Diversiteit 5.3. Huisbezoeken 5.4. Arbeidsproductiviteit 5.5. Woonvormen- en voorzieningen 5.6. Zorgsysteem
223 223 245 249 253 257 263
6. Werkings- en ontstaansmechanismen
269
Bijlage CD-Rom ‘Inventarisatie Ouderenonderzoek’
287
1. Overzicht gehonoreerde projecten op onderwerp Nr.
Project
Titel
1.
Aandoeningen
1.1.
Dementie
1.
904-61-093
2.
903-51-179
3.
910-31-611
4.
91636117
5
22000114
6.
62000001
7.
62000015
8.
53410001
9.
53410016
10.
83000001
11.
13600002
12.
13600006
13.
13650001
14.
13650003
15.
13650006
16.
940-31-087
17.
940-39-001
18.
94800009
Inflamation and dementia Molecular misreading, transcript stability and +1 protein accumulation in Alzheimer disease fMRI collaboration study on memory function in normal aging, mild cognitive impairment, and Alzheimer’s disease Functional Connectivity in controls and Alzheimer’s patients using resting state fMRI Effecten van verpleegkundige ondersteuning vanuit de huisartsenpraktijk bij thuiswonende dementiepatiënten en hun mantelzorgers Preventie van depressie en slaapstoornissen in een vroeg stadium van dementie: activatie van de biologische klok middels licht Prevention of dementia by intensive vascular care (preDIVA) Ontwikkeling handreikingen ten behoeve van de implementatie van de NVKG richtlijn 'Diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie' Projectvoorstel ontwikkeling en uittesten van een Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak (LESA) Dementie voor huisartsen en verpleeghuisartsen/sociaal geriaters Landelijk Dementie Programma (NIZW) Effecten van snoezelen op demente ouderen en zorgverleners Implementatie van effectieve geïntegreerde ondersteuningsprogramma´s voor thuiswonende mensen met dementie en mantelzorgers; een overzicht van programma´s en van belemmerende en bevorderende factoren van de implementatie van deze programma´s Het effect van muziektherapie in het reduceren van agitatie bij dementerenden Ontwikkelen en toetsen van een meetinstrument voor Kwaliteit van Leven bij ouderen met dementie in verpleeghuizen Pneumonia in demented nursing home patients in the Netherlands and in the US: optimal treatment strategy and long-term prognosis The effectiveness of pain assessment in the cognitively impaired elderly with dementia Implementatiestrategie van het project 'Gedragsproblemen bij dementiepatiënten; de MAASBED studie Atherosclerosis and Inflammation in Cognitive Decline and Dementia
Looptijd
Team Pagina
1999-2005 2000-2004
1
21
1
22
2003-2005
1
23
2003-2007
1
24
2002-2006
2
26
2005-2009
2
27
2005-2012
2
28
2007-2008
3
29
2007-2008
3
30
2005-2008
3
31
2000-2003
3
32
2003-2006
3
35
2001-2005
3
36
2001-2005
3
37
2002-2003
3
38
2002-2006
3
39
2004-2006
3
40
2005-2007
3
41
3
19.
94800010
The cerebellum in aging: cognitive function Causes of cognitive decline and dementia in the very old The effects of Transcutaneous Electrical Nerve Stimulation (TENS) on memory, autonomy, affective behaviour and the sleep-wake rhythm of nondemented elderly Universitair verpleeghuisnetwerk (UVN): een infrastructuur voor cliëntenzorg, onderwijs en opleiding en onderzoek De begeleiding van dementerende verpleeghuisbewoners die depressief zijn. Een 'multi-centre' interventiestudie naar de effecten van een richtlijn voor verzorgenden GEDRAGSPROBLEMEN BIJ DEMENTIE: Ontwikkeling van een richtlijn voor de preventie en het hanteren van gedragsproblemen door verpleegkundigen en verzorgenden De ontwikkeling en toetsing van een evidencebased richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden gericht op de vermindering van agitatie en hiermee samenhangend probleemgedrag bij dementerende ouderen Measuring the quality of dying and the quality of palliative care for patients dying with dementia: properties of Dutch versions of six new outcome measures Systematic care for informal caregivers of dementia patients: an efficient approach? Effectiveness and costs of post-diagnosis treatment in dementia coordinated by multidisciplinary memory clinics in comparison to treatment coordinated by GPs
20.
94800021
21.
014-91-004
22.
13650011
23.
54010001
24.
54010005
25.
54010008
26.
11500003
27.
945-04-152
28.
94507703
1.2.
Psychische problemen
2006-2010
3
43
2005-2008
3
44
3
45
2006-2007
3
46
2005-2008
3
47
2005-2007
5
48
2005-2007
5
49
2007-2009
5
50
2004-2008
5
51
2007-2010
5
54
2001-2006
1
55
2002-2007
1
56
2
57
1999-2005
2
58
2003-2006
2
59
1999-2006
2
60
2005-2009
2
61
2000-2004
1.2.1. Angst en depressie 1. 2.
3.
4.
5. 6. 7.
Prognosis of minor and major depression in older primary care patients Are anxiety disorders or mixed 90802001 anxiety/depression predictors of cognitive decline? Prevention of anxiety and depression in later life: A programme testing the feasibility and 26200003 effectiveness of a generic stepped-care programme for elderly at high risk of developing anxiety and depression Late life depression in primary care: a 22000019 randomized trial designed to improve detection, diagnosis, treatment and outcome Detection, Intervention and Prevention of 22000141 Depression in People aged 55 and over in the 'E-Knowledge District' [Kenniswijk] Eindhoven 24200004 Ontwikkeling preventiecursus 'Omgaan met 2010096443 depressie door ouderen' en implementatieplan Cognitive decline and early signs of depression 61000004 in elderly people: the efficacy of n-3 fatty acid supplementation 90457127
2003-2007
4
The effectiveness of Looking for meaning, a lifereview course for elderly with depressive symptoms. A randomized controled trial Effectiveness of indicated prevention of depression and anxiety in residents of homes for the elderly with symptoms Verbetert psychotherapie behalve de stemming ook de leefstijl bij oudere depressieve patiënten van de huisarts? Evaluatie van de effectiviteit van een ‘In-home self-management’ interventie om psychologische problemen bij kwetsbare ouderen te voorkomen Family Meetings in Memory Clinics: Indicated Prevention of developing Anxiety or Depressive Disorders in primary informal caregivers of demented patients Preventie van depressie en angst in de derde levensfase De ontwikkeling van een Addendum Ouderen bij de Multi-disciplinaire richtlijn Angst Vroegdiagnostiek en behandeling van therapieresistente depressies Op zoek naar doelmatige preventie van depressie en angst bij ouderen: secundaire analyse van LASA-gegevens Het effect van een geprotocolleerd zorgprogramma van depressie in het verpleeghuis Anxiety disorders in elderly Depression in long-term facilities: prevalence, course and effects of training and feedback on process of care and patient outcomes Etiology and impact of cognitive dysfunction and depressive feelings in old age Longterm followup of the Leiden 85-plus Study High plasma cortisol level as risk factors for depression in the elderly and the effect of bright light treatment on mood, sleep-wake pattern and self-sufficiency Uitvoerbaarheid en effectiviteit van transmurale psychotherapie bij depressie in het latere leven Ontwikkeling van een angstcursus voor oudere Turken en Marokkanen Depression in chronically ill elderly Effects and costs of a combined screening and treatment program for elderly (aged 75 years and over) with depressive symptoms in general practice
8.
62200018
9.
62200026
10.
40100029
11.
120610001
12.
62300040
13.
120610003
14.
131100003
15.
13600001
16.
13600008
17.
13650005
18.
940-33-036
19.
940-33-041
20.
940-38-044
21.
014-91-049
22.
13600005
23.
36000012
24.
945-03-047
25.
94507502
1.2.2.
Sociale participatie en eenzaamheid
1.
22000101
2.
22000102
3.
40100032
Promotion of social participation and prevention of loneliness among Ridderkerk older adults Preventie van psychische klachten bij oudere weduwen en weduwnaars door middel van lotgenotencontact: Een gerandomiseerde trial Netwerken via internet: internetcommunity voor en door ouderen. Het stimuleren van zelfredzaamheid bij ouderen
2005-2008
2
62
2006-2010
2
63
2003-2006
2
64
2008-2012
2
65
2007-2011
2
66
2007-2010
2
68
2006-2007
3
69
2000-2004
3
69
2004-2007
3
70
2001-2004
3
72
1998-2004
3
72
1999-2004
3
73
2001-2004
3
74
2002-2009
3
75
1999-2004
3
76
2004-2005
4
77
2003-2006
5
78
2006-2009
5
79
2001-2005
2
81
2002-2007
2
82
2003-2006
2
83
5
Kleine innovatieve projecten van Stichting Thuiszorg Groot Rijnland: ‘Stuurkracht bij eenzaamheid’ Friendship and the promotion of autonomy and well-being in later life
4.
88100053
5.
014-91-021
1.2.3.
Psychiatrische problematiek Psychische problematiek bij oudere Turken en Marokkanen: beleving, hulpbehoefte en aansluiting bij westers diagnostisch instrumentarium Ontwikkeling van een observatie-instrument voor signalering van psychosociaal disfunctioneren van ouderen in de huisartspraktijk en thuiszorg Ontwikkeling van een observatie-instrument voor signalering van psychosociaal disfunctioneren van ouderen in de huisartspraktijk en thuiszorg (VIP) Kwaliteit van zorg voor ouderen met psychogeriatrische problemen in verpleeg- en verzorgingshuizen Kosten effectiviteit van tijdige reactivering van psychogeriatrische patiënten met functioneelpsychiatrische symptomatologie in vergelijking met reguliere zorgmodaliteiten ('natuurlijk' beloop); op weg naar maatwerk Kosten effectiviteit van tijdige reactivering van psychogeriatrische patiënten met functioneelpsychiatrische symptomatologie in vergelijking met reguliere zorgmodaliteiten ('natuurlijk' beloop); op weg naar maatwerk (vervolg en implementatie) Randomized trial on the effects of a psychogeriatric diagnostic day hospital
1.
13600004
2.
13600007
3.
13600009
4.
13650007
5.
13650004
6.
13650004
7.
945-02-055
1.3.
Hart- en vaatziekten
1.
90458112
2.
21000078
3.
22000126
4.
62300047
5.
100002008
6.
94800016
7.
10100015
Implementing cardiovascular risk-profiling in primary care The importance of age at menopause in optimising cardiovascular risk profiling in women Betere controle van ouderen met een hoge bloeddruk. Een multi-dimensionele sterftetafelbenadering Cost-effectiveness of CT screening to identify individuals at risk for cardiovascular events: a computer simulation study Cardiovascular medication and the risk of depression The role of C-reactive protein in the prediction of cardiovascular disease: more than an epiphenomenon? Haalbaarheidsstudie Landelijke benchmark CVA-ketenzorg
2007-2008
3
84
2000-2005
3
85
2000-2005
3
87
2003-2005
3
88
2006-2006
3
89
2002-2004
3
90
2001-2004
3
91
2001-2006
3
92
2002-2006
5
93
2001-2007
1
95
2002-2005
2
95
2002-2005
2
96
2007-2010
2
97
2003-2008
3
99
2004-2008
3
100
2003-2005
5
101
6
1.4.
Botontkalking Novel gate keepers of calcium (re)absorption (TRPVs): Age-related changes in calcium homeostasis and development of skeletal disorders (osteoporosis) Percutaneous vertebroplasty in the treatment of osteoporotic vertebral fractures Implementation of screening and treatment of high-risk fracture patients by an osteoporosis nurse-practitioner Case finding in Osteoporosis, how to implement current guidelines? A randomized comparison of two implementation strategies in General Practice
1.
94800001
2.
945-06-351
3.
94517103
4.
945-14-010
1.5.
Long- en ademhalingsziekten (COPD)
1.
904-61-144
2.
92003254
3.
945-04-015
1.6.
Incontinentie
1.
22000129
Het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van een trainingsprogramma gericht op het verminderen van ongewild urineverlies (OUV) bij oudere vrouwen in verzorgingshuizen Projectvoorstel voor de ontwikkeling van hulpmiddelen bij implementatie van de NVVA richtlijn Urineweginfecties Actualisering richtlijn Continentiestoornissen/ Urine-incontinentie voor de oudere patiënt (65+) in het verpleeghuis, verzorgingshuis, ziekenhuis en de thuiszorg Projectvoorstel ontwikkeling multidisciplinaire richtlijn Katheterbeleid bij de chronisch complexe geriatrische patiënt en een bijbehorende gebruikershandleiding voor betrokken zorgverleners
53410002
3.
53410006
4.
53410013
1.7.
Zicht- en hoorproblemen
24200024
2.
94301009
3
103
2005-2008
5
104
2007-2010
5
105
2005-2008
5
106
1
109
1
111
5
112
2002-2004
2
115
2007-2008
3
116
2007-2009
3
117
3
118
2002-2004
2
121
2003-2005
3
122
Heart failure in COPD patients: an underrated 2000-2005 problem? Determinants of the occurrence of complications in elderly with a lower respiratory tract infection: 2002-2006 development of a clinical prediction rule Detecting COPD in persons over 50 years with persistent cough in general practice: comparison 2005-2008 of cost-effectiveness of diagnostic strategies
2.
1.
2003-2009
Ontwikkeling en implementatie van een interventieprogramma, gebaseerd op hoorstrategieën en visuele ondersteuning ter preventie van psychosociale problemen bij slechthorende ouderen The effect of a friendship program in addition to a regular social network program in reducing loneliness among older people with visual impairment
2007-2009
7
Long term outcome of visual rehabilitation of elderly and prognostic factors for differences in quality of life Development of the Dutch Activity Inventory to measure rehabilitation needs of visually impaired elderly and rehabilitation outcome Social participation of elderly visually impaired persons: determinants and intervention De effecten van oriëntatie- en mobiliteitstraining op mobiliteit, participatie en kwaliteit van leven bij ouderen met een visuele beperking; een gerandomiseerde studie Identification of genes involved in Age related Macular Degeneration (AMD)
3.
94303017
4.
94304001
5.
94304003
6.
94305004
7.
94800013
1.8.
Slaapproblemen
1.
014-91-001
2.
014-91-071
3.
42000019
1.9.
Comorbiditeit
1.
940-38-039
2.
13650002
3.
14350012
4.
14350029
5.
945-04-256 HTA
2.
Leefstijl
2.1.
Voeding
1.
91646077
2005-2007
3
123
2007-2011
3
124
2007-2011
3
125
2007-2009
3
127
2005-2007
3
128
3
131
3
132
5
133
2004-2007
3
135
2001-2004
3
136
2001-2007
3
137
2004-2010
3
138
2002-2008
5
139
2004-2007
1
141
Improvement of age-related sleep distrubance 1999-2003 through manipulation of the circadian body temperature rhythm Improvement of age-related sleep disturbance through manipulation of the circadian body 2006-2007 temperature rhythm Sleep state misperception in the elderly. A community study of objective and subjective 2004-2007 sleep problems and their presentation in general practice
Comorbiditeit van depressie en cardiovasculaire aandoeningen bij ouderen: verhoogde plasma cortisol concentratie als risicofactor Constructie en validering van comorbiditeitsindexen voor verpleeghuispatiënten The course of functional status of elderly patients with sequelae of poliomyelitis, osteoarthritis and Parkinson's disease: the influence of age-related impairments and comorbidity (CARPA I ) Functional status in elderly patients with sequelae of poliomyelitis, osteoarthritis and Parkinson's disease; Longterm course of functional status, clinimetric evaluation and indications for referral to rehabilitation (CARPAII) Cardiovascular prevention at old ages, competing risks, competing costs, frailty and indirect medical costs
Calcium intake, vitamin D status, and risk for type 2 diabetes mellitus
8
2.
925-01-010
3.
21000067
4.
22000088
5
61300031
6.
66600001
7.
24200021
8.
014-91-024
9.
014-91-063
10.
014-91-069
11.
945-06-203
12.
94507510
2.2.
Bewegen
1.
25000009
2.
61000003
3. 4.
67000009 69000009
5.
40050002
6.
40050015
7.
22000080
Osteoarthritis: gene-environment interaction of the vitamin D ligand-receptor complex and collagen type 2A1 gene locus polymorphisms Mild vitamin B12 deficiency and impaired cognitive function in old age: the efficacy of oral vitamin B12 supplementation Effectiviteit van verschillende vormen vitamine D-suppletie met of zonder calcium bij ouderen in verpleeghuizen in Nederland Vitamin B12 and folic acid for preventing fractures in elderly people Leefstijlcampagne gericht op mensen met een hoog risico om diabetes (type 2) te krijgen Optimizing the social and physical ambiance during mealtime in Dutch nursing homes: implementation, evaluation of effect with respect to quality of life, nutritional status, and self-care ability, and nationwide dissemination of results Natural oestrogens in food: impact on successful ageing in women. A randomised placebocontrolled double-blind trial on the effects of phyto-oestrogens on well-being and ability to perform activities of daily life Effects of testosterone supplementation on functional mobility, quality of life, body composition, cognitive function, vascular ageing and bone mineral density in testosterone deficient men Does equol-producer capacity determine beneficial effects of isoflavones? Transmural nutritional support Cost-effectiveness of nutritional screening and intervention in elderly subjects after hip fracture
Groningen Actief Leven Model (GALM): een bewegingsstimuleringscampagne gericht op het bevorderen van de gezondheid van sedentaire senioren in de leeftijdsgroep 55-65 jaar met en zonder chronische aandoening Development, implementation and evaluation of a tailored based physical activity intervention for the over fifties FLASH! WERKPLAN 2005 Campagne ‘30 minuten bewegen’ 2007/2008 Neighbourhoods which encourage older people to go walking. Development of a Movements Determinant Model for walking by older people Determinants of Subbehaviors of Healthy Living A randomised, double-blind,placebo-controlled, single-centre trial on the efficacy of tibolone and raloxifene for the maintenance of skeletal muscle strength, bone mineral density, balance, cognitive function and mood/depression in late postmenopausal women>70
1999-2005
1
142
2001-2005
2
142
2001-2004
2
144
2007-2012
2
145
2006-2010
2
146
2000-2004
2
148
1999-2004
3
149
3
150
2007-2008
3
151
2006-2009
5
152
2007-2010
5
153
2002-2007
2
155
2005-2009
2
156
2005-2006 2007-2009
2 2
158 159
2002-2006
2
161
2004-2006
2
162
2001-2008
2
163
2002-2006
9
2.3.
Valpreventie
1.
91676077
2.
10100424
3.
22000131
4.
24200020
5. 6.
24200025 24200029
7.
61000006
8.
67000003 68000003
9.
67500003
10.
40100018
11.
88100034
12.
014-91-025
13.
014-91-074
14.
014-91-052
15.
13650008
16.
81200004
2.4.
Gezond ouder worden
1.
53410018
2.
40160010
Physical capacity of the elderly; towards targets for fall prevention De ontwikkeling van een methodiek voor beoordeling van ongevalsrisico's bij ouderen, in samenhang met het gebruik van hulpmiddelen of de inrichting van de leeftomgeving en de toepassing van deze auditing techniek in een interventieprogramma m.b.t. valpreventie in verzorgingshuizen Valpreventie bij ouderen Voorkomen van valongevallen van ouderen in en om de woning Woon wijs, voorkom vallen Kennisnetwerk valpreventie Valpreventietraining voor mensen met verhoogde kans op botbreuk als gevolg van osteoporose: een gerandomiseerde studie naar het effect van een aangepast programma Oud worden zonder ongelukken Aanpak bewegingsarmoede en valongevallen onder niet westerse allochtone ouderen Straks lekker slapen en gezond en veilig weer op; Een leefstijlprogramma ter bevordering van een veilige nachtrust en weer opstaan zonder vallen bij ouderen Valpoli To fall or not to fall: the development and evaluation of a fall prevention program for the elderly Valpreventie voor ouderen: implementatie van het 'Vallen Verleden Tijd' programma Reduction of fear of falling and associated increase in functional ability, activity level and quality of life in community-living older adults who are at risk for falling: a randomized controlled trial Evaluatie van een multifactoriële interventie gericht op de preventie van valincidenten en de gevolgen daarvan bij psychogeriatrische verpleeghuispatiënten Secundaire valpreventie in het ziekenhuis door geautomatiseerd valpreventie advies na MIP melding eerste val
2006-2010
1
165
2000-2004
2
166
2003-2007
2
167
2001-2004
2
168
2002-2004 2002-2004
2 2
170 171
2005-2009
2
172
2005-2006 2006-2007
2
174
2006-2007
2
175
2003-2005
2
176
2007-2008
3
177
2000-2005
3
178
2006-2007
3
179
2002-2007
3
180
2002-2006
3
181
2005-2006
5
182
3
185
2
186
De kunst van het ouder worden: integratie van 2007-2008 verleden en heden in de dagelijkse zorg Uitvoerende organisatie Het effect van het werken met levensboeken op het welbevinden van oudere zorgvragers, op de zorgrelatie tussen zorgvragers, zorgverleners en 2004-2008 mantelzorgers en op de organisatie van zorg; effectmeting, effectverklaring en implementatie van methode
10
3.
40160011
4.
014-91-046
5.
014-91-056
6.
014-91-037
7.
40100012
8.
40100028
9.
014-91-064
10.
014-91-047
11.
014-91-077
12.
014-91-048
13.
014-91-054
14.
014-91-027
15.
40100019
16.
014-91-006
17.
71200001
18.
71650001
3.
Medicatie
1.
22000090
2.
53410005
3.
53410015
Boek over levensverhalen Enhancing self-management ability (SMA): The theoretical and empirical evaluation of two distinct, but theoretically integrated interventions in two different groups of elderly at risk of ageing unsuccessfully: frail elderly (patients) and vulnerable elderly (non-patients) Improving successful aging in older (out) patients with chronic diseases: The application and evaluation of the Chronic Disease SelfManagement Program (CDSMP) in the NL The role of psychological and social resources and strategies in proactive adaptation to ageing Aspiring to Healthy Living. The development of a programme for healthy living in a diverse and dynamic society Psychische gezondheid en ouder worden. Ontwikkeling van informatieve huiskamerbijeenkomsten voor oudere Turkse en Marokkaanse vrouwen Implementatiestrategie: Successful aging, cognitive aging and experimental intervention studies related to the Maastricht Aging Study (MAAS) Successful ageing, cognitive ageing and experimental interventionstudies related to the Maastricht Aging Study (MAAS) Succesvol cognitief ouder worden en de Cognitieve Index (CI): een normeringsonderzoek binnen de Maastricht Aging Study (MAAS) Increasing autonomy of older people through the use of computers and internet Promotion of physical activity as a strategy for successful ageing: a modelling approach The effects of physical and cognitive interventions on disability in older persons LIVELY LEGS: Ontwikkeling van een leefstijlprogramma voor ulcus cruris patiënten Promoting independent living and well-being of the oldest old AGORA: health promotion and epidemiology join forces to improve evidence-based health promotion for elderly people Health promotion for community-dwelling elderly: pros and cons of a preventive health centre for the elderly
Effectiviteit en doelmatigheid van het gebruik van griepvaccinaties op landelijke schaal door ouderen Ontwikkelen van een landelijke instructie voor het Voor Toediening Gereed Maken (VTGM) van medicatie buiten de apotheek voor verpleeg- en verzorgingshuizen Projectvoorstel Herziening medicatieparagraaf van de richtlijn Probleemgedrag en ontwikkeling van een multidisciplinair addendum
2005-2006
2
187
2000-2004
3
188
2002-2006
3
190
2002-2005
3
191
2002-2005
2
193
2003-2004
2
193
2004-2007
3
195
2000-2004
3
196
2006-2007
3
197
014-91-048
3
198
2002-2005
3
199
1999-2005
3
201
2002-2004
2
201
1999-2003
3
203
2006-2011
2
203
2006-2010
2
204
2001-2004
2
207
2007-2007
3
208
2007-2008
3
209
11
Het zelfstandig en adequaat gebruik van medicijndozen in de thuissituatie Effect of Medication Review and Counselling of Community Pharmacists of Patients discharged from the hospital on Medication safety and compliance
4.
10550016
5.
81400002
4.
Zorgvraag
1.
13550003
2.
32560007
3.
32560010
4.
32560040
5.
32570011
6.
32560014
7.
14900003
5.
Zorgaanbod
5.1.
Zorgverlening
1.
904-66-093
2.
13650009
3.
13650010
4.
13650012
5.
014-91-055
6.
014-91-068
7.
53410007
8.
53410020
9.
53410014
Zorgbehoefte en -vraag en zorggebruik onder ouderen met gezondheidsproblemen, stoornissen, beperkingen, handicaps (ZZO) Keuzeprocessen van patiënten met de aandoeningen Alzheimer, chronische depressie of knieartrose en de (potentiële) rol daarin van keuzeondersteunende informatie Vraagsturing in de zorg cliënt/ patiënt gecentreerde zorg op basis van 'klant'-profielen Kiezen in het zorgaanbod bij dementie: Hoe kunnen patiënt en mantelzorger geholpen worden? Pilot Inspectie voor de Gezondheidszorg: consumenteninformatie & transparantie van zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen Effectieve communicatie in de zorg Keuzen en dilemma’s in dure preventieve therapieën
Compression of morbidity: the impact of trends and interventions in specific diseases and risk factors Paramedische zorg in verpleeghuizen: een inventariserend onderzoek naar omvang, indicatiestelling en inhoud Universitair verpleeghuisnetwerk (UVN): een infrastructuur voor patiëntenzorg, onderwijs en opleiding en onderzoek Universitair verpleeghuisnetwerk (UVN): een infrastructuur voor patiëntenzorg, onderwijs en opleiding en onderzoek Implementation and effectiviness of EASYcarebased geriatric intermediate care. Short title: Dutch EASYcare Study Implementatie Easycare Assessment in de Ouderenzorg Vervolgtraject instructiekaarten en instructievideo/ DVD voor mondverzorging verpleeghuisbewoners. Determinanten-analyse en proefimplementatie Projectvoorstel ontwikkeling standaard verslaglegging verpleeghuisarts/sociaal geriater Projectvoorstel Ontwikkeling en testen van een gebruikershandleiding en cliëntenbrief voor de Modelrichtlijn wils(on)bekwaamheid bij ouderen
2003-2004
5
210
2007-2010
5
211
2004-2008
3
213
2004-2007
4
214
2003-2006
4
215
2007-2008
4
217
2006-2007
4
218
2007-2008
4
220
2002-2004
5
221
1999-2006
1
223
2003-2004
3
224
2005-2006
3
225
2006-2007
3
227
2001-2005
3
228
2006-2008
3
229
2007-2009
3
230
2008-2009
3
231
2007-2008
3
232
12
A stepwise model for early indentification of hospitalized patients at risk for (preventable) functional decline Paramedische zorg in verpleeghuizen: de verschillen verklaard Veiligheidsmanagement in de langdurige zorg Veiligheidsmanagement in de langdurige zorg Fase 2 A controlled trial of geriatric liaison intervention in frail surgical oncology patients Cost-effectiveness of the Australian Medical Sheepskin for the prevention of pressure ulcers in somatic nursing home clients Efficiency of physiotherapeutic care in Parkinson's disease Een diagnostisch protocol voor ouderen met duizeligheid in de huisartsenpraktijk
10.
13550004
11.
36000003
12.
81300001
13.
81300002
14.
94507516
15.
94507513
16.
945-04-357
17.
42000018
5.2.
Diversiteit
1.
32060105
2.
48000003
5.3.
Huisbezoeken
1.
22000115
2.
22000122
3.
53410012
5.4.
Arbeidsproductiviteit
Mantelzorg in andere culturen Meertalige communicatieboekjes voor (oudere)allochtone cliënten in de (somatische)zorg
Effects of home visits by home nurses to elderly people with health problems Activerend Huisbezoek voor en door allochtone ouderen Projectvoorstel ontwikkeling en uittesten van een methodiek voor individuele visitatie en evaluatie van verpleeghuisartsen en sociaal geriaters
Slim Ouder Worden in de Zorg. Beter inspelen op de toenemende leeftijd van zorgverleners: invloed op de arbeidsproductiviteit en de beschikbaarheid van ouderen voor uitvoerend werk Het effect van innovaties op de arbeidsproductiviteit in de care: ontwikkelen en testen van een meetinstrument’ en ‘Het effect van innovaties op de arbeidsproductiviteit in de care: faciliteren en begeleiden van proeftuininstellingen en expertmeetings
1.
88100043
2.
88200001 88200002
5.5.
Woonvormen en -voorzieningen
1.
88100033
Totaalconcept van Huisvesting en Zorg: Flexibele en Aanpasbare Woonvormen en Voorzieningen Welke verbetering van arbeidsproductiviteit kan bereikt worden met totaalconcepten van flexibiliteit en
2005-2007
3
233
2004-2005
4
236
2005-2006
5
237
2006-2008
5
238
2007-2010
5
239
2007-2009
5
240
2005-2008
5
241
2004-2008
5
242
2003-2005
4
245
2006-2007
4
246
2002-2007
2
249
2002-2006
2
250
2007-2009
3
251
2007-2008
3
253
2006-2008
3
254
2007-2008
3
257
13
aanpasbaarheid in woonvormen, hulpmiddelen en aanpassingen Woonwensen in de steigers. Noodzaak van woonwensen-onderzoek op het snijvlak van 2003-2005 zelfstandig wonen en wonen met AWBZ-zorg Care@home: Begeleid wonen voor ouderen met 2003-2005 psychogeriatrische problematiek
2.
32060141
3.
10550012
5.6.
Zorgsysteem
1.
940-32-039
2.
32060104
3.
14900007
4.
945-05-030
6.
Werkings- en ontstaansmechanismen
1.
91204095
2.
91206113
3.
94800002
4.
94800003
5.
94800004
6.
94800005
7.
94800006
8.
94800007
9.
94800008
10.
94800011
11.
94800012
12.
94800014
13.
94800015
Zorgtrajecten van oudere chronisch zieken: aanpassing aan veranderingen in ziektebeloop en zorggebruik Het PGB bekend en bemind Macro-pakketvergelijking: een internationaal vergelijkend onderzoek in acht Europese landen Preventive effects of Integrated Multidisciplinary Care (´ketenzorg´) on disabled persons within homes for the elderly, a controlled clinical trial
Pre- and postsynaptic mechanisms controlling hippocampal and cerebellar plasticity and learning The role of accumulated DNA damage in cognitive decline: Potential mouse models for accelerated aging of the brain Genome stability, bone metabolism and skeletal fragility Insulin-like Growth Factor-I (IGFI)Polymorphisms and IGF-I Bioactivity in Aging and Age-related Disease Dysregulation of free fatty acid metabolism, inflammation and risk of coronary heart disease: dissection of the underlying pathways and effects of genetic variability Diabetes and Mitochondrial Aging Genes (DAMAGE) study Genetic predisposition for atherosclerosis: Nuclear receptors TR3, MINOR and NOT as key regulators in protective mechanisms Towards operationally defined reference values for thyroid function tests Cortisol in aging and age-related diseases. The role of genetically determined variations in cortisol sensitivity Thyroid and Aging: Health Risks Associated with Thyroid Hormone Metabolism The role of heat shock proteins and age-related Neurodegeneration: a genetic epidemiological study Interaction between genetic polymorphisms of the multidrug resistance (MDR1) gene and digoxin as determinants of diastolic dysfunction and increased cardiovascular and total mortality The genetic setpoint of the endocrine activity of estrogens in relation to diseases in the elderly
4
259
5
261
1999-2006
3
263
2003-2005
4
264
2002-2004
5
266
2005-2007
5
267
2004-2008
1
269
2006-2010
1
270
2006-2010
3
271
2005-2009
3
271
2006-2010
3
272
2005-2009
3
273
2005-2007
3
274
2005-2009
3
276
2005-2008
3
277
2005-2008
3
278
2005-2009
3
279
2005-2009
3
280
2004-2008
3
281
14
14.
94800017
15.
94800019
16.
94800022
Genetic causes of Parkinson's disease. A Caenorhabditis elegans model for age-related neurodegenerative diseases Genome stability, longevity and neurodegeneration Risk of atherosclerosis and coronary heart disease in relation to genetic variability in nuclear receptors, TR3, MINOR and NOT, and factors involved in dysregulation of free fatty acid metabolism and inflammation
3
283
2005-2009
3
284
2005-2009
3
285
15
16
2. Inleiding Voor u ligt het Overzicht Ouderenonderzoek, een beschrijving en inventarisatie van de resultaten van 209 projecten op het gebied van ouderen die door ZonMw (mede) gefinancierd zijn en worden. Deze inventarisatie biedt een overzicht van alle projecten die zich richten op ouderen en in 2004 of later gestart of beëindigd zijn1. In de beschrijvingen ligt de nadruk op de bereikte resultaten van de projecten en het vervolg wat hieraan is gegeven, het is geen beoordeling van de projecten. 2.1. Doelstelling Het doel van Overzicht Ouderenonderzoek is een inventarisatie van de beschikbare kennis op het gebied van ouderen maken en het opsporen van lacunes hierin. Kortom, wat is de huidige stand van zaken op het gebied van ouderenonderzoek. Resultaten kunnen als input dienen voor nieuw te starten onderzoeken binnen het NPO en voor interne toepassing bij ZonMw, beide worden hieronder verder wordt toegelicht. Met de nadruk op resultaten en (kansen voor) implementatie kan duidelijk gezien worden wat er is bereikt op bepaalde onderzoeksgebieden en waar nog mogelijkheden voor vervolgonderzoek openliggen. De doelgroep is breed en betreft zowel onderzoekers op het gebied van ouderen als de praktijk, bijvoorbeeld professionals, ouderenbonden en ouderen en hun mantelzorgers zelf. 2.2. Nationaal programma ouderenzorg Ouderen (55+) vormen een belangrijke doelgroep binnen ZonMw. De invulling hiervan gebeurt door het opzetten van een nieuw programma gericht op ouderen. Een programma van ZonMw is een plan van aanpak dat richting geeft aan de ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek en de gezondheidszorg. Binnen zo’n programma krijgen wetenschaps- en praktijkinstellingen de mogelijkheid om onderzoek te doen of om op projectbasis vernieuwingen te ontwikkelen, te testen en uit te voeren. De opdracht voor een ouderenprogramma komt van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Naast gehandicapten en jeugd zijn ouderen voor het ministerie van VWS speciale aandachtsgroepen omdat zij vaak net wat extra hulp nodig hebben om normaal mee te kunnen doen in de samenleving. Naar aanleiding van bovenstaande is op 4 april 2008 het NPO van start gegaan met als doel de kwaliteit van de ouderenzorg verbeteren. Voor ogen staat een zorgaanbod voor ouderen dat op hun individuele behoeften is afgestemd, terwijl de kosten beheersbaar blijven. Voor ouderen betekent dit meer zelfredzaamheid, meer autonomie en meer kwaliteit van leven. Kwetsbare ouderen hebben vaak een complexe hulpvraag en dikwijls doen zich tegelijkertijd meerdere aandoeningen en problemen voor. Het gaat hierbij om verschillende ziektes en ouderdomsklachten maar ook sociale en psychische problemen. De kwetsbaarheid neemt toe in woonsituaties, mobiliteit en sociale netwerken. Bovendien is iedere hulpvraag anders. De huidige zorg is te gefragmenteerd om daarop adequaat te reageren. In het nieuwe programma ligt de nadruk op samenwerking tussen alle disciplines (dus zowel medisch, langdurende zorg, welzijn en preventie) in een landelijk dekkend netwerk van regionale geriatrische netwerken om samen in de vraag van ouderen – op alle leefterreinen – te kunnen voorzien. De acht Universitaire Medische Centra (UMC’s) nemen op verzoek van het ministerie van VWS het voortouw om die netwerken in hun regio tot stand te brengen. Met deze integrale ouderenzorg waarbij in de netwerken alle relevante partijen (zoals huisartsen, welzijnsvoorzieningen, regionale ouderenbonden, gemeentelijke voorzieningen, thuiszorg, apothekers, zorghuizen, verzekeraars en verpleeghuisartsen) betrokken zijn kan, samenhang en draagvlak worden gecreëerd voor het verbeteren van de ouderenzorg 2.
1
De projecten onder het 'Uitvoeringsprogramma Preventie’ en ‘Gezondheidsbevordering bij thuiszorginstellingen’ zijn niet opgenomen, omdat deze projecten veel verschillende doelgroepen hebben, waaronder ouderen 2 Voor meer informatie over het NPO, zie: www.zonmw.nl
17
Ieder regionaal netwerk ontwikkelt een aantal grote projectvoorstellen om de kwaliteit en samenhang in de ouderenzorg te verbeteren. Het gaat om experimenten die voorbij mogen gaan aan obstakels die de oplossingen soms in de weg staan (zoals financieringsstromen en regelgeving). Vertrekpunt bij deze ‘transitie-experimenten’ is altijd de oudere met complexe problematiek. Gekoppeld aan de transitie-experimenten kunnen er onderzoeksprojecten worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld over aanknopingspunten voor preventie en verbeterde diagnostiek. Ook is het mogelijk om implementatieprojecten op te zetten. Deze zijn bedoeld om de bestaande kennis te verspreiden die door de verschillende partners van het netwerk tot nu toe al is opgebouwd. 2.3. Interne toepassing Naast een inventarisatie van de beschikbare kennis op het gebied van ouderen voor zowel onderzoekers, de praktijk en het algemene publiek, kan het overzicht ook intern gebruikt worden binnen ZonMw. Dit als instrument om te werken aan samenhang, bijvoorbeeld om bij expertmeetings en projectleiderbijeenkomsten relevante projectleiders van andere programma’s uit te nodigen. Verder kan de inventarisatie gebruikte worden om over de programmagrenzen heen aan kennissyntheses en implementatie te kunnen werken. Een kennissynthese is een aanpak om op systematische en transparante wijze onderzoeksresultaten om te zetten in bruikbare kennis voor het beleid en de praktijk van de zorg en preventie. Op basis van deze inventarisatie is bijvoorbeeld de kennissynthese ‘Gezond ouder worden; leefstijlinterventies ter bevordering van psychisch, fysiek en sociaal gezond ouder worden en de zorgvraag van ouderen zelf’ opgesteld 3. Tot slot draagt deze inventarisatie bij aan de samenwerking met andere partijen, zoals bijvoorbeeld bij het Convenant met ActiZ, Vilans en ZonMw dat op 12 maart 2007 getekend is. Met dit convenant hopen de drie organisaties een stevige impuls te geven aan systematisch toepassen en verspreiden van wetenschappelijke, praktijk- en ervaringskennis binnen de V&VT sector. Het overzicht van alle projecten gericht op ouderen kan hierbij van dienst zijn om de vertaling, overdracht en toepassing van onderzoekskennis naar de praktijk, en andersom, te stroomlijnen en in concrete werkwijzen en afspraken te structureren. 2.4. CD-Rom De projecten in het overzicht zijn ingedeeld op onderwerp, zie hiervoor de leeswijzer in het volgende hoofdstuk. In de bijgeleverde CD-Rom ’Overzicht Ouderenonderzoek’ is het zoeken op onderwerp eenvoudiger dan in deze papieren versie omdat hier per project, indien nodig, meerdere onderwerpen zijn toegekend. Deze trefwoorden bieden de mogelijkheid om de projecten per aandoening, subgroep, type onderzoek, doelgroep of programmakader te groeperen. U kunt gericht zoeken door één of meerdere trefwoorden aan te klikken. Deze trefwoorden worden ook onder de beschrijvingen in de papieren versie weergegeven. De informatie op de CD-Rom is ook toegankelijk via de website www.zonmw.nl/ouderen. Deze inventarisatie geeft de stand van zaken op 4 april 2008 zo nauwkeurig mogelijk weer. In de loop van de tijd zullen nieuwe projecten starten en kunnen zich wijzigingen voordoen in lopende projecten. Voor aanvullende informatie kunt u contact opnemen met het ZonMw secretariaat.
ZonMw, 4 april 2008 Mariëtte Verheul, stagiair Langdurende zorg - programma Ouderenzorg Heidi Stiegelis, implementatiemedewerkster Langdurende zorg Carla Bakker, programmacoördinator Ouderen
3
Voor meer informatie en een handleiding voor het doen van een kennissynthese, zie www.zonmw.nl
18
3. Leeswijzer 3.1. Onderwerpen De hoofdstukken zijn ingedeeld op zes onderwerpen, namelijk aandoeningen, leefstijl, medicatie, zorgvraag, zorgaanbod en werkings- en ontstaansmechanismen. Voor het indelen van de projecten is steeds in eerste instantie gekeken of het onderwerp een van de aandoeningen is. Pas als dit niet het geval is, is het ingedeeld onder een van de andere onderwerpen. De indeling van bijvoorbeeld een project met een nieuwe richtlijn voor het behandelen van gedragsproblemen bij dementiepatiënten is in deze inventarisatie onder de aandoening ‘Dementie’ en niet onder ‘Zorgverlening’ bij zorgaanbod. 3.2. Projectbeschrijvingen Per project wordt de doelstelling, de behaalde (voorlopige) resultaten en de huidige stand van zaken rondom implementatie hiervan beschreven. Onder het kopje ‘Voor wie’ worden de specifieke doelgroepen genoemd en onder het kopje ‘Eindproducten’ staat welke concrete eindproducten het project heeft opgeleverd. Bij erg specifieke onderwerpen staat ook een korte achtergrondbeschrijving. Verder is elke betrokken onderzoeker gevraagd de essentie van het project in één zin samen te vatten. Deze statements staan steeds ter inleiding boven aan de projectbeschrijvingen. Tot slot worden de officiële gegevens van het project genoemd. Het gaat om de orginele (vaak Engelstalige) titel, de aanvragers en hun organisatie, de contactpersoon, de ontvangen subsidie, het registratienummer waaronder het project binnen ZonMw bekend is en de looptijd. 3.3. Trefwoorden Er is besloten tot het toekennen van trefwoorden om de doelgroep eenvoudig de voor hen relevante onderzoeksbeschrijvingen uit het aanbod van 209 projecten te kunnen laten vinden. Per project worden steeds minimaal vijf trefwoorden toegekend, deze worden hieronder kort behandeld. A. Groep In eerste instantie is bepaald onder welke groep het project valt. Onder groep vallen acht veel voorkomende aandoeningen onder ouderen; comorbiditeit; vier verschillende leefstijlitems; medicatie; zorgvraag, zorgaanbod (onderverdeeld in zes deelonderwerpen) en tot slot werkings- en ontstaansmechanismen. Deze laatste groep bestaat voor het grootste deel uit projecten uit het RIDE-programma. RIDE (Research Institute of Diseases in the Elderly) is een virtueel instituut voor ouderdomsziekten en heeft als doel het stimuleren en verankeren van biomedisch onderzoek naar het ontstaan van ouderdomsziekten. Voor het indelen van de projecten is steeds in eerste instantie gekeken of het onderwerp een van de aandoeningen is. Pas als dit niet het geval is, is het ingedeeld onder een van de andere onderwerpen. B. Subgroep Ten tweede heeft ieder project een subgroep als trefwoord, dit is het onderwerp van het project en onderverdeeld in etiologie/ fundamenteel, preventie; screening en diagnostiek, behandeling, zorgsysteem, richtlijnen en implementatie. C. Type onderzoek Ten derde is het type onderzoek van de projecten bepaald, dit op basis van de kennisketen die ZonMw hanteert. De kennisketen laat zien hoe de wisselwerking tussen wetenschappelijk onderzoek en de praktijk in een ideale situatie verloopt. Het is te beschouwen als een soort estafette, waarbij kennis die gegenereerd wordt in fundamentele studies (zoals in het RIDEprogramma) steeds meer toegepast en uiteindelijk in de praktijk geïmplementeerd wordt 4. 4
Meer informatie over de kennisketen binnen ZonMw kan gelezen worden in: Bos, V. en van Kammen, J. 2007. Kennissynthes; een handleiding. Den Haag en Woerden: ZonMw en NIGZ, zie www.zonmw.nl.
19
Kort samengevat bestaat de kennisketen uit: 1. Fundamenteel onderzoek – wetenschapsinterne motieven, kennisvermeerdering 2. Strategisch onderzoek – georiënteerd op praktische toepassing (translationeel) 3. Toegepast onderzoek – basis is specifiek concreet probleem 4. Ontwikkeling – vernieuwingen praktijk (best practice) en evaluatie 5. (Landelijke) implementatie – systematische verspreiding en invoering vernieuwing D. Doelgroep Per project zijn ook de voornaamste doelgroepen bepaald, het gaat om ouderen, onderzoekers, professionals (onderverdeeld in [verpleeg] huisarts, verpleegkundige en specialistische behandeling), beleidsmakers en zorgverzekeraars. Voor deze brede indeling is gekozen omdat het kortweg niet mogelijk was met name alle specifieke doelgroepen die in de projectbeschrijvingen genoemd worden, als aparte doelgroep op te nemen. Hieronder volgt een toelichting welke groepen onder de doelgroepen vallen: 1. Ouderen – gezonde en ouderen met een aandoening en hun mantelzorgers; 2. Onderzoekers – klinische en overige onderzoekers 3. Professionals – (Verpleeg) huisartsen, verpleegkundigen (in een instelling, in het ziekenhuis en in de thuiszorg) en specialistische behandeling 4. Beleidsmakers – op instelling, lokaal, regionaal en nationaal niveau, GGD-en 5. Zorgverzekeraars E. Programmakader Voor interne gebruik binnen ZonMw is tot slot ook het programmakader aan de trefwoorden toegevoegd. Het gaat om de vijf teams waar binnen ZonMw in gewerkt wordt. 1. Wetenschap en innovatie – De creativiteit en kwaliteit van de onderzoeker en nieuwe opkomende technologieën voor de gezondheidssector staan centraal. Waar mogelijk legt het programmakader de verbinding tussen onderzoek en praktijk, met als uitgangspunt dat de interactie tussen kennisinstellingen en de praktijk - al dan niet in de vorm van (private) ondernemingen - leidt tot implementatie van nieuwe kennis. Het programmakader heeft een sterke internationale oriëntatie. 2. Preventie - Het preventiebeleid zich op alle sectoren waar gezondheid centraal staat en waar determinanten van gezondheid worden beïnvloed. Natuurlijk in eerste instantie de preventieve gezondheidszorg (zowel extra- als intramuraal), de openbare gezondheidszorg, de beleidssectoren sport, bewegen en gezondheid en arbeid en gezondheid. Maar ook sectoren daarbuiten, zoals volkshuisvesting, recreatie, onderwijs, en welzijn. De reikwijdte van het programmakader omvat ook de bevordering van de geestelijke gezondheid en het voorkomen van psychische en gedragsstoornissen. 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen – Richt zich op het nastreven van doelen kwaliteitsverbetering van de zorg, gebaseerd op effectief gebleken interventies of goed uitgedachte best-practices, en verbetering van het welzijn van langdurig afhankelijke medemensen. De centrale doelgroepen van het programmakader zijn ouderen, chronisch zieken, mensen met lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke beperkingen, en mensen met psychische of verslavingsproblemen. De meeste programma’s richten zich daarmee op de care- en ggz/verslavingssector. 4. Vraag en samenleving – Richt zich op de vijf onderwerpen vraagsturing, ethiek en gezondheid, evaluatie van wet- en regelgeving, diversiteit en jeugd. 5. Kwaliteit en doelmatigheid – De resultaten uit dit programmakader hebben tot doel elk op hun eigen wijze bij te dragen aan de inhoudelijke onderbouwing van het beleid op verschillende niveaus: het professionele handelen, de zorgorganisatie/het instellingsniveau, en het systeemniveau van overheid, wet- en regelgeving. Het programmakader heeft een speciaal focus op de cure-sector, met overlap met de preventie- en care-sector.
20
4. Projectbeschrijvingen 1. Aandoeningen 1.1. Dementie 1. Het verband tussen ontstekingsfactoren en dementie Onderzoeker Breteler: “Ontstekingsfactoren en vaatziekten verhogen het risico op dementie” Achtergrond – Er zijn belangrijke aanwijzingen dat het ontstekingsproces een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van dementie en de ziekte van Alzheimer. Daarnaast wordt de laatste jaren steeds meer duidelijk dat atherosclerose (slagaderverkalking) en andere afwijkingen van het bloed en de bloedvaten een belangrijke oorzakelijke rol spelen bij de ziekte van Alzheimer. Verder is duidelijk geworden dat genetische factoren een belangrijke rol spelen bij de ziekte van Alzheimer. Doelstelling – Het verband bestuderen tussen ontstekingsfactoren en dementie en nagaan wat de rol van slagaderverkalkingen en genetische factoren in dit verband is. Het onderzoek is uitgevoerd in de Rotterdam Study, een prospectief follow-up onderzoek dat begonnen is in 1990 en waaraan bijna 8000 mensen van 55 jaar en ouder in de Rotterdamse wijk Ommoord deelnemen. Resultaten – Uit het onderzoek bleek dat mensen met hogere levels van ontstekingseiwitten IL-6 en alfa-1-anti-chymotrypsin (ACT), een hoger risico op het ontwikkelen van dementie hadden. Hogere levels van andere ontstekingsmarkers (lipoprotein-associated phospholipase A2 (Lp-PLA2) en fibrinogeen) bleken ook de kans op dementie te verhogen. Verder bleek uit de Rotterdam Scan Study dat ontstekingsmarker C-reactive protein een rol speelt bij de ontwikkeling van witte stofafwijkingen, die ook samenhangen met de kans op dementie. Ontsteking kan de kans op dementie verhogen door middel van oxidatieve stress. Anti-oxidanten zouden door het verminderen van deze oxidatieve stress een beschermende rol kunnen spelen. We vonden dat een hoge intake van vitamine A en E beschermend werkte. Dit was met name het geval in rokers. Om meer inzicht te krijgen in hoe ontsteking een rol zou kunnen spelen in de ontwikkeling van dementie, is de rol van ontsteking in atherosclerose bestudeerd. Er werd gevonden dat C-reactive protein is geassocieerd met de ernst van atherosclerose en ook de progressie van atherosclerose voorspelt. Lp-PLA2 verhoogde de kans op het krijgen van coronaire hartziekten en een beroerte. Ook was Lp-PLA2 geassocieerd met atherosclerose met name bij mannen. Er is nog geen duidelijkheid over de rol van genetische factoren in dit verband. Het APOE E4 allel (verhoogt de kans op dementie) lijkt geen grote rol te spelen in de associatie tussen ontstekingsmarkers in het bloed en dementie. Verder hebben we gekeken naar de associatie tussen een aantal polymorfismen (genetische variaties), gerelateerd aan ontsteking (IL-4, IL-6 en TNF alfa), en de kans op dementie. Tot dusver hebben we nog geen relatie kunnen vinden. Implementatie – De resultaten zijn gepresenteerd op diverse internationale congressen. Publiek op deze meetings bestond uit een breed publiek van onderzoekers en clinici werkzaam in de neurologie, neurowetenschappen en cardiologie. De kennisoverdracht was in eerste instantie gericht op onderzoekers en clinici (neurowetenschappers en neurologen) en heeft voornamelijk plaatsgevonden door middel van publicaties in vakbladen en presentaties op wetenschappelijke congressen. Clinici en andere onderzoekers met interesse in ons onderzoeksgebied zijn met namfe te bereiken via internationale
21
wetenschappelijke tijdschriften en via congressen. De uitkomsten van dit project zijn verwerkt in de verschillende onderwijsblokken voor geneeskunde en biomedische wetenschappen studenten die door de afdelingen worden verzorgd. Tevens hebben de resultaten geleid tot vervolgonderzoek op dit terrein binnen de afdeling. Voor wie: Onderzoekers, clinici, patiënten met dementie of klachten over verminderde cognitie en hun omgeving Eindproducten Kennis over de rol van het ontstekingsproces bij het ontstaan van dementie. Officiële gegevens Titel: Inflammation and dementia Aanvrager(s): Prof. dr. A. Hofman en prof dr M.M.B. Breteler Epidemiologie en Biostatistiek, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof dr. A. Hofman en prof. dr. M.M.B. Breteler Subsidie: € 505.188 Registratie nr.: 904-61-093 Looptijd: 1999-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers - 1. Wetenschap en innovatie
2. Moleculair mechanisme in dementie Onderzoeker Hol: “Het begrijpen van de moleculaire en cellulaire processen, die leiden tot neurodegeneratie en dementie is noodzakelijk om effectieve therapieën te kunnen ontwikkelen” Achtergrond – De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie onder ouderen. Onderzoek naar het moleculaire mechanisme dat ten grondslag ligt aan deze ziekte is belangrijk, omdat dit ongetwijfeld zal leiden tot de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen, die het neurodegeneratieve proces kunnen vertragen of zelfs geheel tegen kunnen gaan. Een aantal jaren geleden hebben is aangetoond dat in de hersenen van Alzheimer patiënten afwijkende eiwitten gemaakt worden: de zogenaamde +1-eiwitten. Deze eiwitten ontstaan door fouten die gemaakt worden tijdens het aflezen van DNA in RNA. Doelstelling – De centrale vraag van dit onderzoeksproject was: Waarom accumuleren +1eiwitten in de hersenen van Alzheimer patiënten? De opeenhoping kan een gevolg zijn van een falend kwaliteitscontrolesysteem in de zenuwcel, zodat afwijkend RNA en eiwit niet meer worden afgevoerd. Het doel was de kwaliteitscontrolesystemen in de zenuwcellen te bestuderen. Resultaten – Er is gebruik gemaakt van hersenmateriaal en hersenvloeistof van Alzheimer en niet-demente controle patiënten van de Nederlandse Hersenbank in Amsterdam. Met behulp van moleculair biologische, biochemische en immunocytochemische technieken zijn de veranderingen in de eiwit- en RNA-kwaliteitscontrolesystemen bestudeerd. Aangezien bij Alzheimer patiënten niet iedere zenuwcel lijkt aangedaan, is het doel uiteindelijk deze systemen bestuderen in één enkele zenuwcel.
22
De expressie van RNA-kwaliteitscontrolesysteem genen in het hersenmateriaal en de hoeveelheid +1-eiwitten in de hersenvloeistof verschilt tussen Alzheimer en controle patiënten. Dus een verandering in de efficiëntie van RNA-kwaliteitsontrole of de afgifte van +1-eiwitten kan bijdragen aan het ontstaan van de ziekte van Alzheimer. De afwijkende eiwitten beïnvloeden waarschijnlijk het goed functioneren van de zenuwcel. Implementatie – De kennis is verspreid middels zes (inter) nationale publicaties. Tijdens het onderzoek hebben zijn een aantal nieuwe varianten van het astrocyt-specifieke eiwit GFAP ontdekt. Een van deze eiwitten wordt specifiek gemaakt door de stamcellen in volwassen hersenen. Dit eiwit, GFAP- δ is aangetoond in hersenen van gezonde volwassen mensen, en in hersenen van mensen met de ziekte van Alzheimer en Parkinson. Er werd tot voor kort gedacht dat in hersenen van volwassenen geen nieuwe zenuwcellen meer worden geboren. Een toenemende stroom aan onderzoeksresultaten toont aan dat deze gedachte herzien moet worden. Er zijn namelijk zogenaamde stamcellen in de hersenen, waaruit nieuwe zenuwcellen kunnen ontstaan. Deze stamcellen zitten o.a. rond de hersenholtes waarin zich de hersenvloeistof bevindt. Ondanks dat er gedurende ons hele leven nieuwe zenuwcellen in onze hersenen ontstaan, is dit mechanisme niet voldoende actief om hersenaandoeningen zoals Alzheimer en Parkinson te voorkomen. Momenteel wordt bestudeerd of het gebied met stamcellen in hersenen van Alzheimer en Parkinson patiënten is veranderd door het ziekteproces. Een vermindering in het aantal nieuw geboren zenuwcellen draagt mogelijk bij aan het onvermogen van onze hersenen om ziektes zoals Alzheimer en Parkinson tegen te gaan. Deze kennis z Voor wie: Onderzoekers Eindproducten Kennis over eiwitophoping en andere onderliggende processen in de cel die de ziekte van Alzheimer veroorzaken. Officiële gegevens Titel: Molecular misreading, transcript stability and +1 protein accumulation in Alzheimer disease Aanvrager(s): Dr. E. M. Hol en drs. R.F. Roelofs Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen, Amsterdam Contactpersoon: Dr. E. M. Hol Subsidie: € 172.812,79 Registratie nr.: 903-51-179 Looptijd: 2000-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers - 1. Wetenschap en innovatie
3. Kennisuitwisseling op het gebied van fMRI Onderzoeker Rombouts: “Beeldvorming van hersenfuncties is belangrijk voor het onderzoek naar dementie” Achtergrond – Hersenactiviteit kan in beeld worden gebracht met een MRI scanner. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een taak of test om bepaalde gebieden in de hersenen te activeren. De onderzoekers passen deze FMRI methode toe om te bestuderen welke hersengebieden een achteruitgang in functie vertonen bij dementie, met name in de hele vroege fase van de ziekte van Alzheimer. Mogelijk is deze FMRI scan in de toekomst
23
bruikbaar om in een heel vroeg stadium vast te stellen dat er sprake is van dementie, en kan met FMRI worden gemeten of bepaalde hersenfuncties verbeteren na toediening van medicijnen. Voor meer informatie zie het onderzoek ‘Functional Connectivity in controls and Alzheimer’s patients using resting state fMRI (91636117)’ over hersenactiviteit en de diagnose Alzheimer. FMRI wordt op vergelijkbare wijze ingezet voor dit doel aan het VUMC in Amsterdam, en aan de universiteit van Kuopio in Finland. Doelstelling – Dit onderzoek betrof vooral wederzijdse uitwisseling van contacten en kennis, kennis maken met elkaars apparatuur en methoden en het onderzoeken van mogelijkheden tot een structurele samenwerking Resultaten – De Finse groep is op bezoek geweest in Amsterdam, de Amsterdamse groep is twee keer naar Kuopio afgereisd. De groepen hebben uitgebreid kennis kunnen maken met elkaars onderzoek. Voor beide groepen was het van belang elkaars apparatuur werkend te zien en alle methoden uitgebreid tegen het licht te houden om een goede inschatting te maken van de (on)mogelijkheden voor samenwerking. Beide groepen zijn erg positief over elkaar en de onderlinge contacten zijn uitstekend. Het aantal bezoeken en het beschikbare budget liet echter geen verdere uitwerking dan wel structurele samenwerking op dit gebied toe. Implementatie – Dit type onderzoek wordt nog steeds met succes voortgezet binnen het VUMC en aan de universiteit van Kuopio. Enkele destijds betrokken onderzoekers hebben hun expertise op dit gebied inmiddels ingezet aan andere universiteiten, zoals de universiteit van Harvard in Boston. Voor wie: Onderzoekers, neurologen en ouderen met dementie Eindproducten Kennis over fMRI als methode voor het diagnosticeren van dementie Officiële gegevens Titel: fMRI collaboration study on memory function in normal aging, mild cognitive impairment, and Alzheimer’s disease Aanvrager(s): Prof. dr. P. Scheltens en dr. S.A.R.B. Rombouts Neurologie en Medische Fysica en Informatica, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Prof. dr. P. Scheltens en dr. S.A.R.B. Rombouts Subsidie: € 4.400 euro Registratie nr.: 910-31-611 Looptijd: 2003-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 2. Screening en diagnostiek - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.3. Specialistische behandeling - 1. Wetenschap en innovatie
4. Hersenactiviteit en diagnose Alzheimer Onderzoeker Rombouts: “Activiteit van de hersenen ‘in rust’ vermindert bij veroudering en dementie” Doelstelling – Hersenactiviteit kan in beeld worden gebracht met een MRI scanner. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van een taak of test om bepaalde gebieden in de hersenen te activeren. In deze studie is de hersenactiviteit bestudeerd tijdens 'rust', dat wil zeggen
24
zonder een extern gecontroleerde taak. Deze methode wordt ook wel 'resting state FMRI' genoemd. Voor het onderzoek is een nieuwe methode ontwikkeld en toegepast om met een MRI scanner de hersenactiviteit tijdens 'rust' in beeld te brengen. Dit betekent dat er niet gewerkt is met een extern gecontroleerde taak, zoals gebruikelijk in studies naar hersenactiviteit. Resultaten – Het blijkt dat de hersenen 'in rust' sterke activiteit vertonen. Deze activiteit is ook georganiseerd. Hersengebieden wisselen onderling op een georganiseerde manier informatie uit. Vervolgens is bestudeerd of deze hersenactiviteit verandert als we ouder worden. Het blijkt dat bepaalde hersengebieden een verminderde hersenactiviteit laten zien bij veroudering. De activiteit in de meeste gebieden in de hersenen liet geen verandering zien. Vervolgens bleek dat bij patiënten met een milde geheugenstoornis en patiënten in een vroeg stadium van de ziekte van Alzheimer, de activiteit in sommige hersengebieden sterker afneemt dan bij gezonde veroudering. Mogelijk kan met deze methode in de toekomst al in een vroeg stadium worden vastgesteld of ergens in de hersenen de functies achteruit gaan. Verder kan worden gedacht aan toepassingen om effecten van behandeling te meten: als medicatie de hersenactiviteit positief beïnvloedt, kan dat mogelijk met deze methode worden vastgesteld. Implementatie – De onderzoekers verwachten veel van deze methode om hersenactiviteit tijdens rust in beeld te brengen voor het onderzoek naar dementie (in het bijzonder de ziekte van Alzheimer). Bij jonge en oudere gezonde mensen, bij patiënten met een milde geheugenstoornis en bij patiënten in het beginstadium van de ziekte van Alzheimer is door de onderzoekers de hersenactiviteit gemeten en zij hopen dat deze methode in de toekomst hulp kan bieden als moet worden vast gesteld of de hersenen nog goed functioneren. Dit kan belangrijke toepassingen hebben bij het vast stellen van de ziekte van Alzheimer in een vroeg stadium. Mogelijk kan straks ook worden vastgesteld of de hersenen reageren op behandeling (met bv medicatie) met deze 'resting state FMRI'. De bevindingen zijn verspreid middels wetenschappelijke publicaties en een proefschrift van Drs. Damoiseaux (VUMC, mei 2008). Wereldwijd wordt in diverse centra nu onderzoek gedaan naar veroudering en dementie met deze ‘resting state FMRI’. Dr. Rombouts (LUMC, LIBC, UL) heeft in 2007 een VIDI subsidie van ZonMW ontvangen om deze ‘resting state FMRI’ methode verder te ontwikkelen om de effecten van geneesmiddelen in de hersenen te bestuderen. Voor wie: Onderzoekers en neurologen Eindproducten
Kennis over het vaststellen van hersenfuncties en het achteruitgaan hiervan met behulp van een MRI scan van de hersenactiviteit in rusttoestand (resting state FMRI) Officiële gegevens Titel: Functional Connectivity in controls and Alzheimer’s patients using resting state fMRI Aanvrager(s): Dr. S.A.R.B. Rombouts Radiologie (divisie 2), Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Contactpersoon: Dr. S.A.R.B. Rombouts Subsidie: € 135.200 Registratie nr.: 91636117 Looptijd: 2003-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 2. Screening en diagnostiek - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.3. Specialistische behandeling - 1. Wetenschap en innovatie
25
5. Vroege ondersteuning patiënten met dementiesymptomen en hun mantelzorgers door verpleegkundigen Onderzoeker van Hout: “In het vroege stadium waarin de eerste dementie symptomen klinisch zichtbaar worden lijkt case-management van patiënten en hun mantelzorgers nog geen meerwaarde te hebben: optimale timing van het starten met case-management dient daarom nader bepaald te worden” Achtergrond – De meeste thuiswonende dementie patiënten worden informeel ondersteund door familie en vrienden, de ‘mantelzorgers’. Uitgebreid is aangetoond is dat mantelzorgers vaak erg onder druk staan, met name door de toenemende zorgtaken en door de gedragsproblemen die bij dementie horen. Frequente steun en informatie voor mantelzorgers kan de stress verlichten, depressieve symptomen van mantelzorgers verminderen, het zorgvermogen versterken, het beroep op gezondheidsvoorzieningen verlagen en zelfs uit- of afstellen dat demente patiënten worden opgenomen in een verpleeghuis. Doelstelling – In dit onderzoek zijn de effecten van een praktische, emotionele en informatieve ondersteuning op maat gedurende 12 maanden door verpleegkundigen in de huisartspraktijk bij thuiswonende dementiepatiënten en hun mantelzorgers onderzocht en de kosten-effectiviteit hiervan. Secundair doel was om een nieuwe methode van vroegopsporing te testen. Resultaten – Onder 99 koppels vroeg opgespoorde personen met dementiesymptomen en hun centrale mantelzorger zijn metingen gehouden waarbij de gebruikelijke zorg vergeleken werd met de interventie bestaande uit 12 maanden case-management door 3 gespecialiseerde wijkverpleegkundigen (VPK). Een VPK beoordeelde de zorgsituatie van de patiënt en de zorglast van de mantelzorger, maakte op basis hiervan een zorgplan. De verpleegkundigen gaven praktische, emotionele en informatieve steun op maat. De VPK volgde de koppels en coördineerde zorggebruik indien nodig. Van de 117 vroegopgespoorde personen met dementiesymptomen bleken er 82 nog niet bekend bij de huisarts. De detectie van personen met dementiesymptomen die nog niet als zodanig bekend waren bij hun huisarts verbeterde dus substantieel door de vroegopsporing. Desondanks kon deze studie geen bewijs leveren voor positieve effecten van case-management van deze personen en hun centrale mantelzorger in de huisartspraktijk. De interventie was duurder en niet beter dan gebruikelijke zorg. Als mogelijke redenen voor dit gebrek aan effect worden de selectie van patiënten (hele vroege fase van de aandoening) en hun mantelzorgers (nog beperkte zorglast van gemiddeld 8 uur per week) genoemd, verder het tijdstip van inzet van het casemanagement (te vroeg) en de follow-up tijd van 12 maanden die mogelijk te kort was om preventieve effecten op te pikken. Implementatie – De resultaten zijn verspreid middels publicaties en symposia. Het gaat om een leidraad voor de verpleegkundige op het gebied van dementerenden en mantelzorgers. Tevens had een succesvolle taakinvulling haar weerslag gekregen in de update van de NHG-standaard Dementie, maar gezien het gebrek aan effect is dit niet gebeurt. Voor wie: Verpleegkundigen, dementerenden en mantelzorgers, huisartsen, geheugenpoliklinieken, managers en beleidsmakers. Eindproducten Een leidraad voor de verpleegkundige op het gebied van dementerenden en mantelzorgers.
26
Officiële gegevens Titel: Effecten van verpleegkundige ondersteuning vanuit de huisartsenpraktijk bij thuiswonende dementiepatiënten en hun mantelzorgers Aanvrager(s): Dr. H. P. J. van Hout en dr. H. W. J. van Marwijk EMGO Instituut, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. H. P. J. van Hout Subsidie: € 352.474 Registratie nr.: 22000114 Looptijd: 2002-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
6. Preventie van depressie en slaapstoornissen Onderzoeker van Someren: “Het is belangrijk om methoden te zoeken om met relatief makkelijk in het dagelijks leven te integreren maatregelen de frequente depressieve symptomen bij demente ouderen te voorkomen.” Doelstelling – Het project beoogt depressieve symptomen bij ouderen met vroege tekenen van mogelijke dementie (mild cognitive impairment, vroege Alzheimer) te voorkomen door een belangrijke risicofactor hiervoor, te weten insomnie, te verbeteren dan wel te voorkomen. De behandeling die dit beoogt te doen is gericht op stimuleren van de biologische klok (suprachiasmatische kern) middels helder licht. De behandeling duurt twee jaar en halfjaarlijks worden de deelnemers geëvalueerd (slaap, circadiane ritmiek, cortisol, neuropsychologie, zorglast). Om een dergelijke langdurige behandeling mogelijk te maken zonder inspanning van de deelnemer, worden speciale lampen boven de eettafel gemonteerd, die zelf aanschakelen rond de tijden van ontbijt en avondeten. Hiermee wordt een optimale compliance verwacht. Verwachte resultaten – Op grond van eerder onderzoek bij meer gevorderde dementie worden positieve resultaten zeer waarschijnlijk geacht: derhalve beoogt het project tevens vast te stellen hoe een implementatietraject voor geheugenpoliklinieken er het best uit kan zien. Het betreft een studie met een follow-up van 2 jaar, op dit moment zijn er nog geen definitieve eindresultaten. Implementatie – Indien het onderzoek positieve resultaten oplevert worden de resultaten samen met een protocol voor het implementeren van de behandelmethode - aangeboden aan geheugenpoliklinieken in Nederland en aan andere posten waar demente ouderen zich melden. Het protocol geeft aanwijzingen voor het implementeren van de behandelmethode. Ook zullen de resultaten worden voorgelegd aan mensen uit de verlichtingsindustrie, zodat deze eveneens aan de continuering van implementatie kunnen bijdragen. Voor wie: Geheugenpoliklinieken, huisartsen, patiënten met depressie en slaapstoornissen, verlichtingsindustrie Eindproducten Kennis over het effect van helder licht op de biologische klok van patiënten en daarmee op het voorkomen van depressie en slaapstoornissen.
27
Officiële gegevens Titel: Preventie van depressie en slaapstoornissen in een vroeg stadium van dementie: activatie van de biologische klok middels licht Aanvrager(s): Dr. E.J.W. van Someren Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen, Amsterdam Contactpersoon: Dr. E.J.W. van Someren Subsidie: € 252.450 Registratie nr.: 62000001 Looptijd: 2005-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie; 1.8. Slaapproblemen - 2. Preventie; 4. Behandeling - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
7. Behandeling van bloedvaten ter preventie van dementie Onderzoeker van Gool: “Door intensieve behandeling van hoge bloeddruk en andere factoren die ongunstig zijn voor bloedvaten kan dementie misschien worden voorkomen” Doelstelling – Onderzoeken of intensieve vasculaire behandeling door nurse practitioners dementie en/ of toenemende invaliditeit bij ouderen kan voorkomen. De volgenen specifieke onderzoeksvragen zijn hierop van toepassing: 1. Is de cumulatieve incidentie van dementie in ouderen die intensieve vasculaire behandeling ondergaan lager dan die van ouderen die reguliere zorg ontvangen? 2. Leidt intensieve vasculaire zorg bij ouderen tot minder invaliditeit dan reguliere zorg? 3. Wat is het verschil in bijwerkingen, vasculaire gebeurtenissen en mortaliteit in tussen de groep ouderen die reguliere zorg ontvangt in vergelijking met de groep die intensieve vasculaire zorg krijgt? Verwachte resultaten – Eerdere onderzoeken naar de relatie tussen vasculaire behandeling en het voorkomen van dementie en invaliditeit zijn positief maar van dit project zijn nog geen resultaten beschikbaar. Implementatie – De resultaten zullen in eerste instantie verspreid worden onder het algemene publiek in verband met het belang van gezonde leefstijl en noodzaak voor intensieve vaatzorg. Ten tweede onder huisartsen om bij hen het belang vasculaire interventie bij patiënten te benadrukken. Tot slot bij ziektekostenverzekeraars en de overheid vanwege het belang van praktijkondersteuners en de mogelijkheid tot kostenbesparing. In concrete termen is daarvoor op dit moment nog geen draagvlak gecreëerd omdat de resultaten nog enige jaren op zich zullen laten wachten, maar de betrokkenheid van VWS (directie langdurige zorg) en het RIVM bij het onderzoek, vormen hiervoor wel gunstige randvoorwaarden. De geplande activiteiten tot zover zijn van informerend: publicatie door contacten met pers, publicatie in internationale vakbladen en presentatie op congres- en studiedagen onder andere voor beleidsmakers en motiverend/ enthousiasmerend: ouderen motiveren een gezonde leefstijl te handhaven. Voor wie: Ouderen, zorginstellingen en huisartsen, zorgverzekeraars Eindproducten Kennis over het effect van intensieve vasculaire behandeling door verpleegkundigen in het voorkomen van dementie.
28
Officiële gegevens Titel: Prevention of dementia by intensive vascular care (preDIVA) Aanvrager(s): Prof. dr. W.A. van Gool Neurologie & Klinische Neurofysiologie, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Prof. dr. W.A. van Gool Subsidie: € 600.000 Registratie nr.: 62000015 Looptijd: 2005-2012 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 2. Preventie - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 5. Zorgverzekeraars - 2. Preventie
8. Handreikingen ten behoeve van de implementatie van de NVKG richtlijn ‘Diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie’ Onderzoeker Rühl: “Weten en vergeten! Een vertaling van een theoretische richtlijn naar de mogelijkheden en beperkingen van de dagelijkse praktijk van de verpleeghuisarts/ sociaal geriater; een praktisch hulpmiddel om inzicht te krijgen in het functioneren van de cliënt.” Doelstelling – Het ontwikkelen van een aantal handreikingen voor ziektediagnostiek en zorgdiagnostiek ter bevordering van een zorgvuldige implementatie van de NVKG richtlijn ‘Diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie’ in de verpleeghuisgeneeskundige praktijk. Aandachtspunt bij deze handreikingen is dat ze gemakkelijk bruikbaar kunnen worden gemaakt voor andere deelsectoren binnen de gezondheidszorg dan de V&V-sector (zoals GGZ en GZ). Derhalve worden de handreikingen zoveel mogelijk als ‘modelinstrumenten’ ontwikkeld. Verder wordt bij de ontwikkeling van elke handreiking hoge prioriteit gegeven aan het uiteindelijke resultaat voor de kwaliteit van zorg aan de cliënt. Resultaten – Per te ontwikkelen handreiking is een expertgroep bijeengebracht om input te genereren. Daarnaast worden andere partijen en deskundigen voor hun inbreng bij het project betrokken, zoals Actiz, LOC/LPR, Sting en V&VN. Vanuit de NVVA hebben reeds twee expertgroep bijeenkomsten Dementie plaatsgevonden gericht op het verkennen van verdere uitwerking en aanscherping van de richtlijn. Deze expertgroep heeft het nodige voorwerk gedaan met betrekking tot dat initiatief benadrukt deze beroepsgroep dat de NVVA verdere uitwerking en implementatie van deze richtlijn relevant acht. Tevens is de scholing met betrekking tot dementie voor verpleeghuisartsen en sociaal geriaters goed bezocht hetgeen in ieder geval de relevantie voor deze beroepsgroep onderstreept. Implementatie – Aangezien bij de zorg rond dementie meerdere disciplines betrokken zijn, behoeft de handreiking multidisciplinair geïmplementeerd te worden. Het genoemde netwerk van de NVVA met andere partijen en deskundigen is tevens de basis voor een goede implementatie. Voor wie Verpleeghuisartsen, sociaal geriaters, beleidsmakers Eindproducten Handreiking ziektediagnostiek en zorgdiagnostiek ter bevordering van een zorgvuldige implementatie van de NVKG richtlijn ‘Diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie’
29
Officiële gegevens Titel: Ontwikkeling handreikingen ten behoeve van de implementatie van de NVKG richtlijn 'Diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie' Aanvrager(s): Mevrouw A. Rühl NVVA (Beroepsvereniging van verpleeghuisartsen en sociaal geriaters), Utrecht Contactpersoon: Mevrouw A. Rühl Subsidie: € 120.355 Registratie nr.: 53410001 Looptijd: 2007-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1. Dementie - 6. Richtlijn; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 3. Professionals; 4. beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
9. Afstemming huisarts en verpleeghuisarts Onderzoeker Rühl: “Heldere handvatten om lokaal en regionaal de samenwerking rondom dementie tussen huisartsen en verpleeghuisartsen/ sociaal geriaters meer vorm te geven hebben positieve gevolgen voor signalering, diagnostiek, behandeling en begeleiding en daarmee voor de kwaliteit van leven van patiënt en naasten” Doelstelling – Het ontwikkelen en uittesten van een Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak (LESA) Dementie voor huisartsen en verpleeghuisartsen/ sociaal geriaters op landelijk niveau. In de regio moet de LESA Dementie uiteindelijk leiden tot optimalisering van de samenwerking en afstemming tussen huisartsen en verpleeghuisartsen/ sociaal geriaters en optimalisering van de zorg aan patiënten met dementie. Resultaten – Na de ontwikkel-, commentaarfase en de proefimplementatie van de LESA Dementie en de evaluatie daarvan, wordt de LESA Dementie bijgesteld en vervolgens breed verspreid. Om te beginnen integreren de NVVA en het NHG de resultaten van het project in de opleiding, bij- en nascholing en hun reguliere ondersteuningsaanbod en kwaliteitssystemen. Implementatie – Verspreiding van en communicatie over de LESA Dementie vindt onder meer plaats via de kwaliteitsnetwerken van de betrokken organisaties. Daarnaast vindt verspreiding plaats via publicatie in wetenschappelijke en populaire literatuur en op de websites en in de tijdschriften c.q nieuwsbrieven van de betrokken partijen. Centrale vereiste bij de verspreiding van informatie over de LESA Dementie is dat de gebruikers eenvoudig toegang tot de LESA Dementie hebben. Om deze beschikbaarheid te garanderen wordt de LESA Dementie in elk geval op papier verspreid aan de achterban van de betrokken organisaties. Daarnaast wordt de LESA Dementie digitaal beschikbaar gesteld aan de websites van de betrokken organisaties. Een belangrijke stap is de brede verspreiding van de LESA Dementie via het Landelijk Dementie Programma (LDP). De LESA Dementie wordt onder andere ontwikkeld op basis van de best practices vanuit het LDP en wordt na ontwikkeling teruggebracht in het LDP, hetgeen brede verspreiding van de LESA Dementie mogelijk maakt. Voor wie: Verpleeghuisartsen en sociaal geriaters, huisartsen, beleidsmakers Eindproducten Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak (LESA) Dementie
30
Officiële gegevens Titel: Projectvoorstel ontwikkeling en uittesten van een Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak (LESA) Dementie voor huisartsen en verpleeghuisartsen/sociaal geriaters Aanvrager(s): Mevrouw A. Rühl en mr. R.B.J. Knuiman NVVA (Beroepsvereniging van verpleeghuisartsen en sociaal geriaters), Utrecht Contactpersoon: Mevrouw A. Rühl Subsidie: € 61.720 Registratie nr.: 53410016 Looptijd: 2007-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 6. Richtlijn; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
10. Landelijk Dementieprogramma Programmasecretaris van Aalst: “Regionaal samenwerken voor dementiezorg? Door de client centraal te zetten lukte het al 57 regio’s” Achtergrond – Het Landelijk Dementie Programma (LDP) maakt deel uit van het ZonMwProgramma Zorg voor Beter (www.zorgvoorbeter.nl). Anders dan andere projecten is dit een programma waar verschillende projecten onder vallen. Vóór de zomer van 2008 verschijnt een overzicht van goede voorbeelden van projecten binnen het LDP, zie hiervoor de website www.dementieprogramma.nl. Het LDP stimuleert regionale samenwerking tussen verschillende organisaties (thuiszorg, huisarts, verpleeg-, verzorgingshuis, gemeente, welzijnswerk GGZ-instelling etc.), omdat juist samenwerking moet leiden tot betere zorg en ondersteuning voor dementiepatiënten en hun mantelzorgers. Hierbij spelen de ervaringen en meningen van cliënten, via regionale Alzheimer afdelingen, een cruciale rol. Het LDP is een ondersteuningsaanbod aan elke regio om tot die regionale samenwerking te komen. Bij deelname aan het LDP gaat een regio met behulp van het Werkboek Landelijk Dementie Programma en de Doorbraakmethodiek van het CBO aan de slag om vraag en aanbod voor dementerenden en hun mantelzorgers op orde te krijgen. Vilans (Voorheen NIZW) en CBO vormen de projectorganisatie. Alzheimer Nederland heeft als taak het cliëntenperspectief in te brengen en te versterken. Dit doet zij via haar regionale afdelingen. ZonMw is regisseur van het programma. Doelstelling – Het Landelijk Dementie Programma heeft twee doelen: 1. De zorg en dienstverlening aan mensen met dementie en hun mantelzorgers is substantieel verbeterd. 2. De invloed van deze cliënten is binnen de regio structureel ingebed. Het LDP tracht deze doelstellingen te bereiken door een regionale aanpak. De bedoeling was dat 90% van alle regio’s in Nederland zouden deelnemen aan het LDP. Resultaten – Eind 2007 is de doelstelling van 90% landelijk dekking gehaald. 57 Regionale netwerken in Nederland nemen deel aan het LDP. Alzheimer Nederland heeft in elke regio een afdeling die de problemen en wensen van de cliënten in kaart brengt. Uit deze analyse komt een landelijke top 5 van probleemvelden naar voren. De problemen die de cliënten ervaren liggen met name op het gebied van onvoldoende informatievoorziening, overbelasting van mantelzorgers, gebrek aan of discontinuïteit in de begeleiding en miscommunicatie met hulpverleners. Alle regio’s hebben projecten opgestart om deze problemen op te lossen.
31
Resultaten variëren van informatievoorziening aan mensen met dementie en hun familie, vroegsignalering van dementie, respijtzorg voor mantelzorgers, afspraken tussen de huisarts en de thuiszorg, geheugensteunpunten waar cliënten met al hun vragen terecht kunnen en de inzet van casemanagers of traject begeleiders. De regio’s hebben allemaal de intentie het dementie netwerk in stand te houden en de dementiezorg te blijven verbeteren, samen met de regionale belangenbehartiging door Alzheimer Nederland. Van elke trache regio’s die het LDP-traject hebben afgerond bestaat een overzicht van de verbeterprojecten van de regio’s. Deze overzichten zijn vooral bedoeld voor de LDPprojectleiders. Vóór de zomer van 2008 verschijnt een overzicht van de meest succesvolle LDP-projecten. Meer informatie op www.dementieprogramma.nl. Voor wie: Regionaal samenwerkende organisaties: thuiszorg, huisartsen, verpleeg- en verzorgingshuis, gemeente, ziekenhuizen (geheugenpoli), welzijnswerk, GGZ-instelling en mantelzorgers. Eindproducten Verbeteringen in de zorg- en dienstverlening aan mensen met dementie en hun familie. Regionaal samenwerkende netwerken op het gebied van vraag en aanbod voor dementerenden en hun mantelzorgers. Overzicht met voorbeelden op www.dementieprogramma.nl. Officiële gegevens Titel: Landelijk Dementie Programma (NIZW) Aanvrager(s): Dr. H.L.G.R. Nies Vilans (Nederlandse kennisorganisatie langdurige zorg), Utrecht Contactpersoon: Drs. I. C. van Aalst en drs. R. Denis Subsidie: Totaal 2.8 miljoen, alleen voor ondersteuning en facilitering van de regio’s Registratie nr.: 83000001 Looptijd: 2005-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 5. Zorgsysteem - 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
11. Snoezelen voor verpleeghuisbewoners met dementie Onderzoeker van Dulmen: “Snoezelen in de 24-uurszorg is goed voor demente verpleeghuisbewoners én voor hun zorgverleners” Doelstelling – In dit onderzoek is het effect van snoezelen op dementerende ouderen en op zorgverleners onderzocht in Nederlandse verpleeghuizen. Het effect werd onderzocht door middel van een veldexperiment waarin snoezelen geïmplementeerd werd op zes experimentele afdelingen die vergeleken werden met zes controle afdelingen. Snoezelen is een begeleidingsmethodiek die op grote schaal wordt toegepast in verpleeghuizen maar waarvan de wetenschappelijke kennis over de effecten gering is. Dit onderzoek voorziet in deze behoefte aan kennis en draagt daardoor bij aan het bevorderen van kwaliteit van verpleeghuiszorg. Resultaten – De resultaten luiden dat snoezelen in de 24-uurszorg op de stemming en het gedrag van dementerende verpleeghuis bewoners met name teruggetrokken gedrag (zoals apathie) en hinderlijk gedrag (zoals agressie) verminderde en gevoelens van welbevinden bevorderde. Beoordelingen van de observatoren over het gedrag van de bewoners tijdens op video opgenomen ochtendzorg lieten zien dat de bewoners van de experimentele afdelingen, in vergelijking met de controle groep die de gangbare zorg kreeg, in een betere stemming
32
waren. Zij hadden meer plezier tijdens de ochtendzorg, waren tevredener, hadden een betere relatie met de verzorgende en spraken vaker in volledige zinnen. Ook was de experimentele groep tijdens de ochtendzorg minder verveeld, minder inactief, minder vaak verdrietig en vertoonde minder weerstand en minder klaaggedrag. De resultaten lieten daarnaast een significante verschilscore in het voordeel van de experimentele groep zien op de effectmaten apathisch gedrag, decorumverlies, opstandig gedrag, agressief gedrag en depressief gedrag, zoals gemeten tijdens observaties op de afdeling. Deze beoordelingen betroffen het (“gegeneraliseerde”) gedrag van de bewoner in de twee weken voorafgaande aan het invullen van de lijst. Uit de resultaten van de video-opnames bleek ook dat verzorgenden uit de experimentele groep in de nameting een meer bewonersgerichte attitude hadden tijdens de ochtendzorg, terwijl de verzorgenden van de controle groep weinig veranderingen lieten zien. De totaalscore van ‘positief gedrag’ was in de experimentele groep significant verbeterd en de totaal score van ‘negatief gedrag’ was significant afgenomen. De verzorgenden uit de experimentele groep maakten in de nameting meer gebruik van non-verbale gedragingen: zij keken de bewoner meer aan, raakten de bewoner vaker affectief aan (om contact te maken) en lachten vaker met de bewoner. Verbaal praatten verzorgenden meer met bewoners. Vooral het maken van een sociaal praatje, het geven van bevestiging, het praten over zintuigactivering, het geven van informatie over de ochtendzorg en het faciliteren van autonomie nam toe. De veranderingen in de non-verbale en verbale communicatie van verzorgenden hadden een bevorderende invloed op de communicatie van de bewoners. De video-observaties wezen uit dat bewoners langer oogcontact hadden met de verzorgenden en meer lachten. Verbaal lieten zij, in vergelijking met de controle groep van bewoners, een afname van het aantal negatieve uitingen zien (tegenwerpingen en boosheid) en een toename van autonomie (mening geven, keuze maken). Ten tweede is het effect van snoezelen op de arbeidstevredenheid, burn-out, ervaren werklast en de ervaren problemen in de omgang met demente bewoners van verzorgenden onderzocht. Uit de resultaten bleek dat de implementatie van snoezelen in de 24-uurszorg een positief effect had op de werkbeleving (kwaliteit van arbeid) van verzorgenden. De verzorgenden in de experimentele groep hadden in de nameting een significant betere score op de schaal voor stress reacties, de burnout subschaal ‘emotionele uitputting’ en de arbeidstevredenheid subschalen ‘tevredenheid met de kwaliteit van zorg’, ‘tevredenheid met het contact met bewoners’ en ‘tevredenheid met groeimogelijkheden’. De totaalscore voor arbeidstevredenheid was eveneens verbeterd in de experimentele groep. Daarnaast werd een significant interactie-effect gemeten op twee sub-schalen voor ervaren problemen van verzorgenden in de zorg aan ouderen met dementie, namelijk: ‘problemen door gebrek aan tijd’ en ‘gebrek aan zelfvertrouwen en onzekerheid in de zorg’. Ook ervaarde de experimentele groep in de nameting, in vergelijking met de controle groep, minder problemen met specifieke gedragingen van ouderen met dementie (met name met depressief gedrag, decorumverlies en rusteloos gedrag). Tot slot lieten de resultaten zien dat de implementatie van snoezelen in de 24-uurszorg leidde tot een verandering van taakgerichte zorg naar bewonersgerichte zorg op alle experimentele afdelingen. In de ogen van de zorgverleners had de implementatie van snoezelen ook geleid tot positieve effecten bij de bewoners. Verzorgenden vonden het gemakkelijker om contact te krijgen met bewoners en bewoners reageerden (daardoor) meer. Daarnaast vonden verzorgenden dat bewoners die hinderlijk gedrag vertoonden, zoals agitatie, rusteloosheid of agressie, rustiger en tevredener waren geworden. Implementatie – Implementatie van snoezelen heeft geleid tot een cultuuromslag van taakgericht werken naar bewonersgericht werken op de zes deelnemende verpleegtehuizen. Er is veel belangstelling, ook van andere verpleeghuizen, om met deze methodiek te gaan
33
werken, dus in de toekomst zal naar verwachting de zorgvernieuwing ook in andere instellingen toegepast gaan worden. Na afloop van het onderzoek is een praktisch handboek geschreven dat geschikt is voor toepassing in de praktijk: ‘Snoezelen in de Zorg. Handboek voor de Praktijk’. Het handboek bevat vier delen. Deel 1 (zintuigactivering) beschrijft de methodiek van snoezelen in de 24uurzorg. Het uiteindelijke doel hiervan is om de kwaliteit van leven van ouderen met dementie te verbeteren. Deel 2 (bewonersgerichte omgangsvormen) gaat in op de bewonersgerichte werkhouding die nodig is om het snoezelen goed toe te kunnen passen. In deel 3 (implementatie) worden de randfactoren voor een succesvolle implementatie van snoezelen in de zorg op een rij gezet. Deel 4 (achtergrond en onderzoeksresultaten) beschrijft de achtergronden van het handboek en de resultaten van het onderzoek naar de effecten van snoezelen in de zorg. Deel 1 en 2 zijn met name gericht op uitvoerende zorgverleners en zorgverleners in opleiding. Deel 3 en 4 zijn meer bedoeld voor leidinggevenden, beleidsmakers en anderen die geïnteresseerd zijn in implementatie en de onderzoeksresultaten die ten grondslag lagen aan het handboek. Het handboek ‘Snoezelen in de praktijk’ kan gebruikt worden tijdens de opleiding aan zorgverleners, maar ook door instellingen (zorgverleners en mangers/leidinggevenden) die het snoezelen in de 24-uurszorg willen gaan toepassen. Het trainings- en adviescentrum van Fontislocatie Bernardus in Amsterdam gebruikt het handboek bij de trainingen die zij geven aan reeds gediplomeerde zorgverleners, die zich willen bijscholen op het gebied van snoezelen of geïntegreerde belevingsgerichte zorg. De verspreiding van de onderzoeksresultaten is succesvol verlopen. Er zijn ruim 35 lezingen gegeven (zowel in Nederland als internationaal). Er is ongeveer 60 keer aandacht besteed in kranten en vakbladen aan het onderzoek. Van het proefschrift en het handboek ‘Snoezelen in de Zorg’ zijn elk ongeveer 650 exemplaren verspreid. Daarnaast is diverse malen aandacht besteed aan het onderzoek op de NIVEL-website www.nivel.nl, waar ook de publicaties te downloaden zijn. De cijfers laten zien dat de vier verschillende nieuwsberichten op de nivelwebsite zeer vaak gelezen zijn, namelijk ruim 20.000 keer. Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten - Het onderzoek heeft nieuwe kennis opgeleverd over het effect en de implementatie van snoezelen bij dementerende ouderen in de psychogeriatrie en de betekenis van de implementatie voor de arbeidstevredenheid van verzorgenden. - ‘Snoezelen in de Zorg. Handboek voor de Praktijk’ - Downloads op nivelwebsite (en aantallen gedownload tot 10-03-2008) o ‘Snoezelen in de Zorg. Handboek voor de praktijk’ (samenvatting Handboek): 910 o ‘Multi-Sensory Stimulation in 24-h Dementia Care’ (proefschrift): 707 o ‘Effecten van snoezelen op demente ouderen en zorgverleners’ (samenvatting proefschrift) 647 o ‘Arbeidstevredenheid weerspiegelt zich in omgang met demente verpleeghuisbewoners’ (factsheet): 207 Officiële gegevens Titel: Effecten van snoezelen op demente ouderen en zorgverleners Aanvrager(s): Dr. A. Kerkstra en dr. A.M. van Dulmen Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL), Utrecht Contactpersoon: Dr. A.M. van Dulmen en dr. J.C.M. van Weert Subsidie: € 156.135 Registratie nr.: 13600002 Looptijd: 2000-2003
34
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
12. Ondersteuningsprogramma’s voor familie dementiepatiënten Achtergrond – Het aantal ouderen met dementie zal de komende jaren drastisch toenemen, terwijl de intramurale voorzieningen in groei achterblijven. Zorgen voor iemand met dementie is een zware belasting voor de familie, die niet zelden gepaard gaat met depressieve klachten. Passende hulp op maat is nog lang niet overal beschikbaar, erg verbrokkeld en slecht gecoördineerd. Er is dringend behoefte aan de beschikbaarheid van effectieve ondersteuningsprogramma’s die een combinatie van verschillende interventies bevatten, gericht op thuiswonende ouderen met dementie, op mantelzorgers en/of op coördinatie van zorg. Dit project maakt een inventarisatie van dergelijke programma’s. Doel van het project is: effectieve ondersteuningsprogramma’s voor thuiswonende mensen met dementie en mantelzorgers op te sporen; na te gaan in hoeverre zij al dan niet met succes geïmplementeerd zijn en welke factoren die implementatie bevorderd dan wel belemmerd hebben en aanbevelingen te doen over welke programma"s gereed zijn voor implementatie (effectief en implementeerbaar) en hoe deze het best geïmplementeerd kunnen worden. De methode bestaat uit een literatuurreview, een inventarisatie van projecten via databanken, vakbladen, netwerken, oproepen, en web-sites. Doelstelling – Dit project heeft inzicht in gegeven in de bevorderende en belemmerende factoren bij implementatie van ondersteuningsprogramma’s op het niveau van een programma, en op regionaal en landelijk niveau. Resultaten – Geen resultaten bekend. Implementatie – De resultaten zijn gepubliceerd in een onderzoeksrapport, een wetenschappelijk artikel en in artikelen in vaktijdschriften en gepresenteerd op studiedagen. In een vervolgtraject is het Trimbos Instituut een adviesaanbod aan het ontwikkelen om projecten behulpzaam te zijn bij de implementatie. Voor wie: Hulpverleners, beleidmakers, organisaties van mantelzorgers, de overheid en onderzoekers Eindproducten Een overzicht van ondersteuningsprogramma´s voor thuiswonende mensen met dementie en mantelzorgers en kennis over de belemmerende en bevorderende factoren van de implementatie van deze programma’s. Officiële gegevens Titel: Implementatie van effectieve geïntegreerde ondersteuningsprogramma’s voor thuiswonende mensen met dementie en mantelzorgers; een overzicht van programma’s en van belemmerende en bevorderende factoren van de implementatie van deze programma’s. Aanvrager(s): Dr. J. de Lange en dr. M.L. Heijnders Trimbos Instituut, Utrecht Contactpersoon: Dr. J. de Lange Subsidie: € 99.165 Registratie nr.: 13600006 Looptijd: 2003-2006
35
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 2. Onderzoekers; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
13. Muziektherapie tegen probleemgedragingen bij ouderen met dementie Onderzoeker Vink: “Muziektherapie is effectief in het verminderen van probleemgedrag bij dementie” Achtergrond – Gemiddeld 80% tot 90% van de dementerenden ontwikkelt gedurende het ziekteverloop gedragsproblemen, die de verzorging tot een zware taak maken. Fysieke- en verbale agressie, algehele onrust en doelloos dwalen zijn hiervan slechts enkele voorbeelden. In de medische literatuur worden deze probleemgedragingen vaak samengevat met de term agitatie. Agitatie wordt doorgaans behandeld met psychofarmaca, waarbij negatieve bijwerkingen het gevolg kunnen zijn. Toch is er tot op heden weinig onderzoek verricht naar de effectiviteit van niet-farmacologische zorgbenaderingen in de behandeling van agitatie, ondanks het toegenomen aantal publicaties over de ernst van gedragsproblemen in de verpleeghuiszorg. Doelstelling – In dit onderzoek is gekeken naar de eventuele verminderde agitatie bij dementerende verpleeghuisbewoners als gevolg van muziektherapie, in vergelijking met de controleconditie waarbinnen bewoners deelnemen aan activiteitenbegeleiding. Daarnaast is onderzocht of er als gevolg van muziektherapie, minder psychofarmaca nodig zijn. Resultaten – Gebleken is dat beide therapieën het probleemgedrag bij mensen met dementie kunnen verminderen. Er zijn aanwijzingen dat muziektherapie effectiever is aangezien het effect langer aanhoudt dan dat van activiteitenbegeleiding op de belangrijkste uitkomstmaat die binnen deze studie is gebruikt, de CMAI. Deze verschillen waren niet statistisch significant. Implementatie – Er is een werkboek en video ontwikkeld over muziektherapie in de ouderenzorg, in samenwerking met Stichting Muziektherapie, ‘Muziektherapie, voor wie…’ Deze wordt veelvuldig toegepast binnen het onderwijs op de HBO-opleidingen muziektherapie. Daarnaast gebruiken muziektherapeuten de video binnen klinische lessen op hun werkplek. Voor wie: Dementerende verpleeghuisbewoners en hun zorgverleners Eindproducten - Kennis over het voorkomen van gedragsproblemen onder Nederlandse verpleeghuisbewoners en in hoeverre niet-farmacologische benaderingswijzen effectief zijn in de behandeling van gedragsproblematiek - Een nieuw project ‘De metronoom’ (i.s.m. Stichting Kwaliteit Verpleeghuiszorg) waarbij praktische zorgproducten worden ontwikkeld. Officiële gegevens Titel: Het effect van muziektherapie in het reduceren van agitatie bij dementerenden Aanvrager(s): Prof. dr. J.P.J. Slaets en drs. A.C. Vink Interne Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Groningen Contactpersoon: Drs. A.C. Vink Subsidie: € 95.000 Registratie nr.: 13650001 Looptijd: 2001-2005
36
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 4. Behandeling - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
14. Kwaliteit van leven Doelstelling – Dit project behelst het ontwikkelen en toetsen van een gedragsobservatieschaal voor het meten van kwaliteit van leven van ouderen met matige tot ernstige dementie in verpleeghuizen. Doel is het ontwerpen van een gestandaardiseerde gedragsobservatieschaal voor kwaliteit van leven van mensen met lichte tot ernstige dementie in verpleeghuizen te ontwerpen die ten eerste in wetenschappelijk onderzoek gebruikt kan worden voor het meten van effecten van interventies op kwaliteit van leven van mensen met dementie in verpleeghuizen en die ten tweede in de verpleeghuiszorgpraktijk toegepast kan worden om effecten van de dagelijkse (multidisciplinaire) zorg te meten ter verbetering van de zorg. Verwachte resultaten – Vernieuwend is dat men op deze manier bij studies naar het effect van interventies een evenwichtiger beeld kan krijgen van de effecten op kwaliteit van leven en daarmee wellicht ook van de belevingswereld van mensen met dementie in verpleeghuizen. De schaal kan tevens gebruikt worden om het niveau en effecten van de dagelijkse zorg te meten en is in die zin een hulpmiddel bij de zorgverlening. Het invullen van de schaal kan verzorgenden bewust maken van de kwaliteit van leven van de patiënt zodat zij hun zorg daaraan kunnen aanpassen. Op regionaal niveau kunnen vergelijkingen gemaakt worden tussen verpleeghuizen in niveaus van kwaliteit van leven bij overeenkomstige groepen dementerenden. Dit kan een aanzet geven tot zorgverbetering. In de derde plaats kan men met behulp van dit instrument verantwoording afleggen aan externe instanties (o.a. zorgverzekeraars, inspectie), waardoor de zorg transparant wordt. Geen verdere gegevens over resultaten of implementatie bekend. Voor wie: Onderzoekers, bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen, zorgverzekeraar, inspectie Eindproducten Een gestandaardiseerde gedragsobservatieschaal voor kwaliteit van leven van mensen met lichte tot ernstige dementie in verpleeghuizen Officiële gegevens Titel: Ontwikkelen en toetsen van een meetinstrument voor Kwaliteit van Leven bij ouderen met dementie in verpleeghuizen Aanvrager(s): Prof. dr. M.C.H. Donker en dr. J. de Lange Trimbos Instituut, Utrecht Contactpersoon: Dr. J. de Lange Subsidie: € 136.135 Registratie nr.: 13650003 Looptijd: 2001-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 3. Screening en diagnostiek - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
37
15. Longontsteking bij dementiepatiënten Onderzoeker van der Steen: “Kenmerken van demente verpleeghuispatiënten zoals mannelijk geslacht en niet zelfstandig kunnen eten of lopen zijn meer bepalend voor de kans op overlijden aan longontsteking dan welk type antibiotica wordt gegeven.” Doelstelling – Artsen en familie te informeren over de vooruitzichten na een longontsteking en bij de keuze van een optimale behandeling bij verpleeghuisbewoners met dementie. Resultaten – Binnen 3 maanden na de diagnose overleed 33% van de patiënten die met antibiotica waren behandeld, en 21% was afhankelijker geworden met eten, aankleden of lopen (ADL: dagelijkse levensverrichtingen). Het niveau van functioneren na 3 maanden (o.a. ADL en incontinentie) was soms beter, ook bij ernstige dementie, maar vaker slechter dan het niveau kort voor of tijdens de diagnose, en de achteruitgang was groter dan bij patiënten zonder longontsteking. Behandeling zonder antibiotica van zeer kwetsbare patiënten lijdt meestal tot overlijden binnen enkele dagen. Mannen met longontsteking hadden een aanzienlijk grotere kans om te overlijden binnen 3 maanden en ook binnen de jaren na de diagnose dan vrouwen, ook na correctie voor verschillen in gezondheid. Ernstige dementie en beperkende maatregelen zoals een Zweedse band voorspelden toegenomen ADL-afhankelijkheid. Bijkomende ziekten zoals diabetes, of de toedieningsvorm van antibiotica –pillen of bijvoorbeeld infuus– of het type antibiotica maakten weinig verschil voor de vooruitzichten. Implementatie – Van 1 februari 2006 tot 1 februari 2008 heeft een evaluatie aan het VUmc gelopen van het nut van de prognostische score bij gebruik in de praktijk. Er wordt gewerkt aan een publicatie voor een Nederlandstalig tijdschrift. De score is toegestuurd aan de 54 deelnemende verpleeghuizen, aan meer dan 200 verpleeghuisartsen gepresenteerd op een nascholingscongres en zal worden opgenomen in het onderwijsprogramma van het VUmc. Verder loopt op dit moment nog een prospectieve validatie van de prognostische score in Bedford MA, VS. Tenslotte loopt nog een Nederlands-Amerikaans (Chapel Hill, NC) onderzoek naar onzekerheid van artsen bij de besluitvorming rond behandeling van pneumonie bij demente verpleeghuisbewoners. Voor wie: Verpleeghuisartsen, verpleegkundigen, ziekenverzorgenden Eindproducten - Kennis over de beste behandeling van dementiepatiënten met longontsteking; - Een gevalideerde, eenvoudig toepasbare prognostische score voor het inschatten van de kans op overlijden van verpleeghuisbewoners met dementie aan een longontsteking binnen 2 weken na behandeling met antibiotica; - Een definitie van ‘ernstige dementie’ in termen van cognitie en ADL functioneren die ook uit de Resident Assessment Instrument– Minimum DataSet (RAI-MDS) gehaald kan worden; - Beschrijving van de methode van het achteraf samenvoegen van databestanden, wat relevant kan zijn voor andere soorten onderzoek. Officiële gegevens Titel: Pneumonia in demented nursing home patients in the Netherlands and in the US: optimal treatment strategy and long-term prognosis Aanvrager(s): Dr. M.E. Ooms en dr. ir. J.T. van der Steen EMGO Instituut, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. ir. J.T. van der Steen Subsidie: € 51.100 Registratie nr.: 13650006 Looptijd: 2002-2003
38
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 3. Screening en diagnostiek - 3. Toegepast onderzoek - 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
16. Meetinstrumenten voor pijnbeoordeling bij psychogeriatrische verpleeghuispatiënten met dementie Onderzoeker Hamers: “Pijn bij ouderen met dementie vast te stellen met beoordelingsschaal: Pacslac-D” Achtergrond – Uit hoge prevalentie cijfers blijkt dat pijn bij ouderen met dementie inadequaat wordt behandeld. Onderzoek toont aan dat maar liefst 45 tot 80% van verpleeghuisbewoners met dementie pijn ervaart. Wanneer pijn niet adequaat wordt behandeld kan dit ernstige gevolgen hebben. Onbehandelde pijn kan namelijk een negatieve invloed hebben op o.a. gedrag, slaappatroon en deelname aan sociale activiteiten met als gevolg verlies van kwaliteit van leven. Inadequate pijnbeoordeling is een van de belangrijkste factoren die bijdragen aan een ineffectieve pijnbestrijding. Om pijn goed te kunnen behandelen, is signalering met behulp van een goed diagnostisch instrument noodzakelijk. Doelstelling – Het project richt zich op pijnbeoordeling bij psychogeriatrische verpleeghuispatiënten met dementie. Doelstelling van deze studie is om meer inzicht te krijgen in pijn bij verpleeghuispatiënten met dementie. Resultaten – Concreet zijn in dit project een aantal deelstudies uitgevoerd en is de nadruk komen te liggen op verdere instrumentontwikkeling. Als eerste zijn alle internationaal beschikbare pijnobservatieschalen, die pijn bijouderen met uitingsbeperkingen meten, geïnventariseerd en beoordeeld met behulp van een systematische review. Op basis van die studie zijn 3 instrumenten geselecteerd en vertaald voor toepassing in Nederland, te weten de DOLOPLUS-2, de PAINAD en de PACSLAC. Deze vertaalde instrumenten werden getest in een pilot studie in een verpleeghuis, waarna op basis van de resultaten een uitgebreide psychometriestudie is uitgevoerd onder 128 ouderen met dementie in drie verpleeghuizen. Op basis van deze studie is de PACSLAC geselecteerd als meest bruikbare en valide schaal. Vervolgens is de schaal ten behoeve van de praktische bruikbaarheid gereduceerd: de PACSLAC-D. Om de verschillende opvattingen van verpleging ten aanzien van pijn in kaart te brengen is in een deelstudie een pijnattitude vragenlijst ontwikkeld en verspreid. In een vervolgonderzoek is een verkorte versie van deze pijnattitude vragenlijst verspreid onder verpleeghuisartsen en verzorgenden. Tenslotte is een eerste prevalentiestudie gedaan naar pijn bij ouderen met dementie met behulp van de PACSLAC-D. Implementatie – De Nederlandstalige pijnobservatieschalen PACSLAC, PAINAD en DOLOPLUS-2 zijn beschikbaar via de website www.nursingscience.nl (link ‘research’, link ‘PAIN’). Ook de Nederlandstalige verkorte observatieschaal om pijn te meten, PACSLAC-D genaamd, is na afloop van het onderzoek ter beschikking gesteld. Verder is de informatie verspreid via wetenschappelijke publicaties, presentatie op (inter) nationale congressen en via een bijdrage in boekje voor patiënten over dementie getiteld ‘Houvast’ (hoofdstuk over pijn). In de tweede plaats worden de resultaten gebruikt om een protocol te ontwikkelen rondom de systematische toepassing en invoering van de PACSLAC-D in verpleeg- en verzorgingshuizen. Dit protocol moet onder andere concrete aanwijzingen bevatten voor verpleegkundigen en verzorgenden over de acties die genomen moeten worden op basis van scores op de PACSLAC-D. Ook vindt vervolgonderzoek plaats binnen het onderzoeksprogramma ‘Innovaties in de zorg voor ouderen’ (prof. dr. Kempen, prof. dr. Hamers) van onderzoeksinstituut CAPHRI.
39
Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen, beleidsmakers en onderzoekers Eindproducten Nederlandstalige pijnobservatieschalen PACSLAC, PAINAD, DOLOPLUS-2 en de verkorte versie PACSLAC-D, beschikbaar via de website www.nursingscience.nl. Officiële gegevens Titel: The effectiveness of pain assessment in the cognitively impaired elderly with dementia Aanvrager(s): Prof. dr. J.P.H. Hamers en drs. S.M.G. Zwakhalen Capaciteitsgroep Zorgwetenschappen, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht Contactpersoon: Prof. dr. J.P.H. Hamers Subsidie: € 117.985 Registratie nr.: 940-31-087 Looptijd: 2002-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 3. Screening en diagnostiek - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3. Professionals - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
17. Beloop en voorspellers van gedragsproblemen Onderzoeker de Vugt: “Vroege signalering van gedragsproblemen bij dementie is van belang voor adequate begeleiding en behandeling” Achtergrond – De MAAstricht Study of BEhaviour in Dementia (MAASBED) heeft de afgelopen jaren belangrijke gegevens opgeleverd over het beloop van de gedragsproblemen, en voorspellers van deze problemen bij zowel de patiënt als mantelzorgers. Eveneens heeft MAASBED een belangrijke rol gespeeld in het bekendheid geven aan het voorkomen van de gedragsproblemen naast de alom bekende geheugenproblemen. De resultaten van MAASBED bieden dus goede aanknopingspunten voor psycho-educatieve doeleinden, en het bepalen van risicoprofielen. Doelstelling – Doel van het implementatieproject is om de resultaten van MAASBED op brede schaal en laagdrempelig beschikbaar te maken voor de doelgroep, i.e. de dementiepatiënten zelf, en (professionele) verzorgers. Een tweetal hoofddoelstellingen staan hierbij centraal met daaraan gekoppeld een aantal taakstellingen: 1) Het geven van meer bekendheid over de mate van voorkomen, aard en risicofactoren van gedragsproblemen bij dementie onder zowel informele als professionele verzorgers; concrete taakstellingen hierbij zijn de ontwikkeling en verspreiding van een brochure voor mantelzorgers, het opnemen van belangrijke MAASBED bevindingen in professionele richtlijnen, het organiseren van workshops/symposia, en het opnemen van systematische aandacht voor gedragsproblemen en mogelijke gevolgen in de kwaliteitsindicatoren voor geheugenpoli's 2) Het verbeteren van de mate waarin betrokken professionele disciplines gedragsstoornissen bij dementie signaleren en mogelijke risicofactoren detecteren; concrete taakstellingen hierbij zijn de ontwikkeling van een informatieboek voor dementieverpleegkundigen, het opstellen en evalueren van een signaleringslijst en risicoprofiellijst, het opnemen van MAASBED implicaties in professionele richtlijnen, het publiceren van MAASBED resultaten in Nederlandstalige vaktijdschriften, en het opzetten van landelijke workshops voor dementie verpleegkundigen.
40
De implementatie is gericht worden op 1) het microniveau van de doelgroep dementiepatiënten, mantelzorgers en de uitvoerende zorgverleners, in het bijzonder dementieverpleegkundigen, 2) het mesoniveau van de zorginstellingen, de verwijzers, regionale afdelingen voor dementiepatiënten, en Regionaal Indicatie Organen (RIO) en 3) het macroniveau van landelijke koepelorganisaties, zoals Alzheimer Nederland, Ouderenbonden, Ministerie van VWS en vakverenigingen. Resultaten implementatieproject – Tijdens het implementatietraject zijn er verschillende publicaties verschenen in zowel Nederlands- als Engelstalige wetenschappelijke tijdschriften. Ook zijn er over gedragsproblemen bij dementie artikels verschenen in tijdschriften voor de informele zorgverleners en patiëntengroep (bijvoorbeeld Alzheimer Magazine). Via het geven van veel lezingen aan zowel weer professionele hulpverleners als aan de dementiepatiënten en hun omgeving zelf, is er ook veel aandacht gegeven aan het verspreiden van de kennis en het meer bekendheid geven aan het onderwerp. Er is een screeningslijst voor professionele hulpverleners ontwikkeld om gedragsproblemen bij dementie vroegtijdig te signaleren. Aan de hand van een korte pilotstudie naar deze screeningslijst wordt deze momenteel aangepast en meer toegespitst op verpleegkundigen en verzorgenden. Verder zijn er vier informatiefolders ontwikkeld voor cliënten over verschillende gedragsproblemen. De folders zijn uitgegeven door Alzheimer Nederland en verkrijgbaar via hun website. De bevindingen van MAASBED zijn opgenomen in professionele richtlijnen. Ook is de verwachting dat op korte termijn er een landelijke opleiding voor dementieverpleegkundigen zal starten, waarin veel aandacht zal worden besteed aan het voorkomen van gedragsproblemen bij dementie. Voor wie: Patiënten, mantelzorgers, zorgverleners (dementieverpleegkundigen) Eindproducten Implementatie van de MAASBED resultaten met psycho-educatieve doeleinden (kennis over beloop en voorspellers van gedragsproblemen bij patiënten en mantelzorgers), onder andere met behulp van een screeningslijst voor hulpverleners en informatiefolders voor cliënten over verschillende gedragsproblemen. Officiële gegevens Titel: Implementatiestrategie van het project 'Gedragsproblemen bij dementiepatiënten; de MAASBED studie Aanvrager(s): Prof. dr. F.R.J. Verhey Afdeling Psychiatrie en Neuropsychologie, Instituut Hersenen en Gedrag, Universiteit Maastricht Contactpersoon: Prof. dr. F.R.J. Verhey en dr. M.E. de Vugt Subsidie: € 60.000 Registratie nr.: 940-39-001 Looptijd: 2004-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
18. Verschillende risicofactoren voor cognitieve achteruitgang en dementie Onderzoeker Westendorp: “Er is meer dan amyloid pathologie alleen dat de cognitieve achteruitgang bij oude mensen verklaard”
41
Doelstelling – Binnen dit project zijn verschillende nieuwe en oude risicofactoren voor de ontwikkeling van cognitieve achteruitgang (het voorstadium van dementie) en dementie onderzocht. Daarnaast is gekeken of de gevonden relaties hetzelfde zijn in verschillende leeftijdsgroepen. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van twee langlopende bevolkingsonderzoeken, de Erasmus Rotterdam Gezondheid en Ouderen studie en de Leiden 85-plus Studie. Resultaten – Zowel ontstekingsfactoren als hart- en vaatziekten zijn een risicofactor voor het ontwikkelen van dementie. Omdat ontstekingsfactoren het risico op hart- en vaatziekten verhogen, werd onderzocht of ontstekingsfactoren samen met hart- en vaatziekten de ontwikkeling van cognitieve achteruitgang nog sterker beïnvloeden. Hoge bloedspiegels van ontstekingsfactoren waren slechts marginaal gerelateerd aan cognitieve achteruitgang. De aan- of afwezigheid van hart- en vaatziekten heeft geen invloed op deze relatie. Verschillende onderzoeken suggereren dat calcium een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van cognitieve achteruitgang en dementie. Er werd onderzocht of serum calcium spiegels gerelateerd zijn aan cognitieve functie op hoge leeftijd. Dit bleek inderdaad het geval te zijn, maar alleen boven 75 jarige leeftijd. Hoewel meer onderzoek nodig is naar de biologische mechanismen achter deze relatie, is serum calcium mogelijk een nieuw doelwit voor de preventie van cognitieve achteruitgang. Een hoge bloeddruk op middelbare leeftijd is een bekende risico factor voor het ontwikkelen van cognitieve achteruitgang. Er werd gevonden dat op hoge leeftijd (boven de 75 jaar) een hoge bloeddruk juist beschermt tegen de ontwikkeling van cognitieve achteruitgang. Dit heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van hoge bloeddruk op hoge leeftijd. Apolipoproteine E (apoE), een eiwit dat betrokken is bij de vetstofwisseling, speelt waarschijnlijk een rol in de ontwikkeling van dementie en hart- en vaatziekten. Dragers van een bepaalde vorm van het APOE gen hebben een verhoogd risico op deze beide aandoeningen. Het eiwit zelf speelt waarschijnlijk ook een belangrijke rol. Wij onderzochten of bloedspiegels van het apoE eiwit gerelateerd zijn aan hart- en vaatziekten en hart- en vaatmortaliteit. Hogere spiegels van apoE verhoogden inderdaad het risico op hart- en vaatziekten en mortaliteit. Implementatie – Binnen het RIDE project 948-00-021 (dat doorloopt tot halverwege 2008) zullen de resultaten in de komende maanden worden geïnterpreteerd. De kennisoverdracht via vakbladen en medische congressen wordt verder ook gecontinueerd binnen dit project. Voor wie: Clinici, patiënten met dementie en/of cardiovasculaire ziekten en hun omgeving en de farmaceutische industrie Eindproducten Kennis over risicofactoren van cognitieve achteruitgang en dementie in verschillende leeftijdsgroepen. Officiële gegevens Titel: Atherosclerosis and Inflammation in Cognitive Decline and Dementia Aanvrager(s): Prof. dr. R.G.J. Westendorp Divisie 2, Algemene Interne Geneeskunde, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Contactpersoon: Prof. dr. R.G.J. Westendorp Subsidie: € 154.010 Registratie nr.: 94800009 Looptijd: 2005-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
42
19. De rol van het cerebellum bij cognitieve achteruitgang Onderzoeker Breteler: “De kleine hersenen: meer dan een centrum voor coördinatie van motoriek alleen” Achtergrond – Er is nog weinig bekend over de rol van het cerebellum bij veroudering. Het cerebellum heeft een belangrijke functie bij de coördinatie van de motoriek en het leren van complexe bewegingen, maar speelt ook een rol bij een aantal andere hogere cognitieve functies. Het lijkt aannemelijk dat degeneratieve veranderingen in het cerebellum zoals die met het ouder worden kunnen optreden, ook een rol zouden kunnen spelen bij leeftijdgerelateerde cognitieve achteruitgang. Doelstelling – Inzicht geven in het voorkomen en de klinische relevantie van cerebellaire atrofie (verschrompeling van de kleine hersenen), met name wat betreft een mogelijke relatie met cognitieve achteruitgang. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan het opbouwen van een populatie database betreffende volume van het cerebellum en cerebellaire substructuren. Voorlopige resultaten – Het project behelst een nauwe samenwerking tussen diverse onderzoeksgroepen, te weten de afdelingen Neurowetenschappen, Radiologie, Neurologie, en de onderzoeksgroepen Medische Beeldverwerking en Neuroepidemiologie, van het Erasmus MC. In de eerste jaren van dit onderzoeksproject is gewerkt aan het opbouwen van een populatie database door het scannen van alle deelnemers aan het ERGO onderzoek. Inmiddels zijn ruim 3000 personen gescand, dit aantal zal nog toenemen. In samenwerking met de Biomedische Beeldverwerkingsgroep van het Erasmus MC is gewerkt aan de automatische segmentatie van de verkregen hersenbeelden. Implementatie – Preliminaire data zijn overgedragen door middel van een presentatie op de ENP Meeting van juni 2007. Publiek op deze meeting bestaat uit een breed publiek van onderzoekers werkzaam in de endocrinologie, neurowetenschappen en psychologie. De kennisoverdracht is in eerste instantie gericht op neurowetenschappers en neurologen en zal voornamelijk plaatsvinden door middel van publicaties in vakbladen en presentaties op wetenschappelijke congressen. Clinici en andere onderzoekers met interesse in ons onderzoeksgebied zijn met name te bereiken via internationale wetenschappelijke tijdschriften en via congressen. Kennisoverdracht tussen de betrokken afdelingen vindt plaats door middel van de presentatie van de onderzoeksresultaten in de onderzoeksbesprekingen van betrokken afdelingen. De uitkomsten van dit project zullen worden verwerkt in de verschillende onderwijsblokken voor geneeskunde en biomedische wetenschappen studenten die door de afdelingen worden verzorgd. Voor wie: Neurowetenschappers, clinici, patiënten met dementie of klachten over verminderde cognitie en hun omgeving. Eindproducten Kennis over de rol van het cerebellum bij cognitieve achteruitgang bij ouderen Officiële gegevens Titel: The cerebellum in aging: cognitive function Aanvrager(s): Prof. dr. M.M.B. Breteler Epidemiologie en Biostatistiek, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. dr. M.M.B. Breteler Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800010 Looptijd: 2006-2010
43
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
20. Associatie risicofactoren op dementie in jongere en oudere mensen Onderzoeker Breteler: “Maatregelen ter preventie van dementie dienen toegesneden te worden op de verschillende leeftijdsgroepen” Achtergrond – Er is nog weinig bekend over de oorzaken van cognitieve achteruitgang en dementie. Voorgaand onderzoek heeft zich vooral gericht op het eindpunt dementie, hoewel de beschadigingen aan het brein in dat stadium waarschijnlijk al te groot zijn om de aandoening nog te genezen. Recente ontwikkelingen richten zich daarom op de preklinische fase van dementie waarbij met name de cognitieve achteruitgang een belangrijke rol in speelt. Door de ontwikkeling van dementie in een vroegtijdig stadium te onderzoeken ontstaan mogelijkheden om het ziekteverloop beter in kaart te brengen en de rol van verschillende determinanten in dit proces te onderzoeken. Doelstelling – Dit onderzoek richt zich op de vraag of risicofactoren die geassocieerd zijn met dementie en de ziekte van Alzheimer in jongere mensen ook geassocieerd is met het risico op dementie en de ziekte van Alzheimer in mensen van 80 jaar en ouder. Hierbij wordt specifiek gericht op de rol van bloeddruk en bloeddrukbehandeling, ontstekingsfactoren en glucose metabolisme in de ontwikkeling van cognitieve achteruitgang en dementie. Ten tweede wordt er gekeken naar de invloed van genetische factoren, alleen of in interactie met omgevingsfactoren, op het risico van cognitieve achteruitgang en dementie op hoge leeftijd. Hierbij wordt specifiek gericht op de impact van genen die menselijke langlevendheid bepalen. Resultaten – Dit onderzoek heeft ons reeds nieuwe kennis opgeleverd over de rol van gezondheidsselectie in de schatting van de veranderingen in cognitieve functie, en over het effect van verschillende methoden die gebruikt kunnen worden om om te gaan met meerdere metingen en missende data bij een longitudinale analyse van cognitieve achteruitgang. Het onderzoek bevestigde een eerder gesuggereerd verband tussen ontstekingsmarkers in het bloed en cognitieve achteruitgang, al waren de effecten kleiner dan verwacht. Hogere waarden voor ontstekingmarkers gaan met een grotere cognitieve achteruitgang gepaard, en deze relatie wordt niet versterkt door de aanwezigheid van atherosclerose. Er is wel een mogelijke versterkende invloed van het zogeheten APOE-e4 genotype. Implementatie – De kennisoverdracht is in eerste instantie gericht op clinici en andere onderzoekers en zal voornamelijk plaatsvinden door middel van publicaties in vakbladen en presentaties op medische congressen. De implementatie van onze resultaten in de klinische praktijk is een volgende stap in het onderzoeksproces. Verder zullen de uitkomsten van dit project worden verwerkt in de verschillende onderwijsblokken voor geneeskunde en biomedische wetenschappen studenten die door de afdelingen worden verzorgd. Voor wie: Clinici, patiënten met dementie of klachten over verminderde cognitie en hun omgeving, onderzoekers Eindproducten Kennis over de etiologie van dementie, mogelijke aangrijpingspunten voor leeftijdsspecifieke preventieve interventie
44
Officiële gegevens Titel: Causes of cognitive decline and dementia in the very old Aanvrager(s): Prof. dr. M.M.B. Breteler Epidemiologie en Biostatistiek, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. dr. M.M.B. Breteler Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800021 Looptijd: 2005-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
21. Elektrische zenuwstimulatie Onderzoeker Scherder: “De ontwikkeling van niet-farmacologische interventies gericht op de gevolgen van dementie is uiterst belangrijk zolang de verschillende vormen van dementie zoals de ziekte van Alzheimer nog niet kunnen worden genezen” Doelstelling – In dit onderzoek werd gekeken naar het effect van Transcutaneous Electrical Nerve Stimulation (TENS) op het geheugen, onafhankelijk en affectief gedrag en het rustactiviteitsritme van niet-demente ouderen die tekenen van milde cognitieve achteruitgang bemerken. Resultaten – De resultaten geven aan dat TENS de 'self-efficacy' en stemming niet verbeteren in de experimentele groep. Er werden geen statistisch significante positieve effecten van TENS op geheugenprestaties in oudere personen met MCI (Mild Cognitive Impairment) gevonden. Een van de mogelijke verklaringen voor de negatieve bevindingen is dat bepaalde neurotransmitter systemen juist overactief zijn bij MCI patiënten waardoor extra stimulatie door middel van TENS niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Implementatie – Op basis van de negatieve bevindingen is er niet direct een vervolg onderzoek gestart. Eerst willen wij bekijken op welke wijze deze behandelmethode tot betere resultaten kan leiden. Pas als gunstige effecten van TENS worden gevonden, zal het implementeren van deze behandelmethode alle aandacht krijgen. Voor wie: Een ieder die betrokken is bij de zorg van ouderen met een cognitieve achteruitgang Eindproducten Kennis over het effect van TENS op het geheugen bij ouderen met een cognitieve achteruitgang (beschreven in een proefschrift) Officiële gegevens Titel: The effects of Transcutaneous Electrical Nerve Stimulation (TENS) on memory, autonomy, affective behaviour and the sleep-wake rhythm of nondemented elderly Aanvrager(s): Prof. dr. E.J.A. Scherder en dr. M.W. Luijpen Klinische Neuropsychologie, Faculteit der Psychologie en Pedagogiek, Vrije Universiteit, Amsterdam Contactpersoon: Prof. dr. E.J.A. Scherder Subsidie: € 163.400 Registratie nr.: 014-91-004 Looptijd: 2000-2004
45
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 4. Behandeling - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
22. Universitair Verpleeghuisnetwerk: probleemgedrag bij verpleeghuiscliënten met dementie Onderzoeker Nieuwboer: “Concreet onderzoeksproject bevordert implementatie van nieuwe kennis” Doelstelling – Het UNO (VUMC), het UVN-ZH (Leiden) en het UVNN (Nijmegen) zijn drie Universitaire Verpleeghuis Netwerken die een gezamenlijke startsubsidie hebben ontvangen om ieder een eigen netwerk op te starten én hierbij zoveel mogelijk samen op te treden. De doelstellingen daarbij voor het Universitair Verpleeghuis Netwerk Nijmegen (UVNN) betreft het realiseren van een infrastructuur voor onderzoek. Essentieel hierbij is dat meetinstrumenten die in het kader van de WAALBED-2 gebruikt worden voor het vaststellen van probleemgedrag bij cliënten met dementie, onderdeel gaan uitmaken van de routine in de instellingen. Resultaten – Binnen het Universitair Verpleeghuis Netwerk Nijmegen (UVNN) is aan de hand van een concreet onderzoeksproject, WAALBED 2, een onderzoeksinfrastructuur opgebouwd. Door middel van zorgvuldige selectie van meetinstrumenten, aansluitend bij instrumentarium dat al wordt gehanteerd in de praktijk, is een dubbele doelstelling bereikt. Enerzijds het bevorderen van kennis van dementiediagnostiek en anderzijds het gebruik van gevalideerde meetinstrumenten in de praktijk en daarmee inbedding van een wetenschappelijke infrastructuur. Twee verschillende scholingen hebben plaatsgevonden, om de betrokken teams van professionals bij te scholen over de laatste inzichten aangaande dementiediagnostiek en de daarbij te hanteren meetinstrumenten. Naast de WAALBED studie zijn binnen het UVNN gelijktijdig consensustrajecten gestart om voor diverse relevante domeinen in de verpleeghuiszorg een keuze te maken voor één (meer) meetinstrument (en), waar vervolgens alle acht instellingen mee gaan werken. Voor depressie is dit traject geheel afgerond. Voor mobiliteit is het traject in volle gang. De belangrijkste conclusie is dat door het zorgvuldig implementeren van voor wetenschappelijk onderzoek benodigde werkwijzen, de deelname aan onderzoek zal vergroten en dit ook directe gevolgen voor de kwaliteit van zorg heeft. Implementatie van het instrumentarium kan enerzijds bestaan uit het gebruik van meetmethodes, die voor de praktijk haalbaar en uitvoerbaar zijn (keuze te bepalen via een bottom-up werkwijze en via consensustrajecten). Anderzijds door scholing over diagnostiek en bijbehorende meetinstrumentarium Implementatie – Er wordt een map gemaakt met daarin opgenomen de gekozen schalen, werkinstructie voor gebruik, afkappunten etcetera. Ook is er een implementatieplan opgesteld dat de instellingen kunnen gebruiken om de gemaakte afspraken in te voeren. Voor het consensustraject ‘Meetschalen stemming’ is een onderzoeksplan geschreven met als doel het implementatietraject onderzoeksmatig te begeleiden. Voor wie: Cliënten en zorgverleners in verpleeg en –verzorgingshuizen
46
Eindproducten - Reader: Wetzels, R. Dementiediagnostiek in het Verpleeghuis. Afdeling Verpleeghuisgeneeskunde Nijmegen/ Universitair Verpleeghuisnetwerk Nijmegen, augustus 2006 - Rapport: Derksen, E., Nieuwboer M. Inventarisatie meetschalen. Afdeling verpleeghuisgeneeskunde Nijmegen/ Universitair Verpleeghuisnetwerk Nijmegen, juni 2005 - Vragenlijst: WAALBED-II, eerste meting, oktober/november 2006, Officiële gegevens Titel: Universitair verpleeghuisnetwerk (UVN): een infrastructuur voor cliëntenzorg, onderwijs en opleiding en onderzoek Aanvrager(s): Prof. dr. R.T.C.M. Koopmans Verpleeghuisgeneeskunde, Universitair Medisch Centrum St. Radboud, Nijmegen Contactpersoon: Prof. dr. R.T.C.M. Koopmans Subsidie: € 22.000 Registratie nr.: 13650011 Looptijd: 2006-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie; 5.1. Zorgverlening - 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
23. Tussen weten en doen: Richtlijn depressie voor ouderen met dementie Onderzoeker Verkaik: “Het verminderen van depressie bij mensen met dementie in verpleeghuizen kan zorgen voor een verbeterde kwaliteit van leven van die bewoners en een verbeterde werkbeleving van verzorgenden” Doelstelling – In deze studie wordt een richtlijn depressie voor ouderen met dementie voor verzorgenden ingevoerd en geëvalueerd bij teams van verzorgenden op psychogeriatrische verpleeghuisafdelingen. De richtlijn heeft als doel (a) het verminderen van depressieve klachten van mensen met dementie en (b) het verbeteren van de werkbeleving en het verminderen van de ervaren werklast van verzorgenden. De richtlijn is gebaseerd op de 'Plezierige-Activiteiten-Methode' (Teri et al., 1997) en beschrijft hoe verzorgenden als team, binnen de 24-uurs zorgverlening, mensen met dementie kunnen helpen om weer activiteiten te ondernemen waaraan zij echt plezier beleven en hoe ze hen kunnen ondersteunen op momenten van neerslachtigheid. Voorlopige resultaten – In de periode maart 2005 – juni 2007 is de richtlijn op negen verpleeghuisafdelingen ingevoerd en heeft de gegevensverzameling plaatsgevonden. Analyse van de gegevens zal laten zien wat de effecten van de invoering zijn op depressieve klachten van dementerende bewoners en de werkbeleving van verzorgenden. Tevens zal het onderzoek tonen welke randvoorwaarden er voor succesvolle implementatie van de richtlijn zijn. Een eerste voorlopige analyse van de effecten bij bewoners laat zien dat depressie vermindert en dat bewoners wat minder apathisch worden. Nadere analyses vinden nog plaats. Het project loopt tot en met december 2008 Implementatie – Bij gebleken effectiviteit levert het project een richtlijn op voor verzorgenden. Het trainingscentrum Fontys/ Osira heeft de training, die samenhangt met de richtlijn, in het structurele opleidingsaanbod opgenomen. Als de richtlijn effectief blijkt, zal overlegd worden met opleiders over een mogelijke ‘vertaling’ van de richtlijn voor het onderwijs van verzorgenden. Er komt dan een symposium voor zorgverleners en opleiders. De verkregen kennis wordt verder verspreid via publicaties in nationale en internationale tijdschriften, voordrachten op verschillende congressen en een proefschrift.
47
Voor wie Bewoners en hun verzorgenden op psychogeriatrische verpleeghuisafdelingen Eindproducten Richtlijn depressie bij ouderen met dementie voor verzorgende op psychogeriatrische verpleeghuisafdelingen Officiële gegevens Titel: De begeleiding van dementerende verpleeghuisbewoners die depressief zijn. Een 'multi-centre' interventiestudie naar de effecten van een richtlijn voor verzorgenden Aanvrager(s): Dr. A.L. Francke Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL), Utrecht Contactpersoon: Drs. R. Verkaik Subsidie: € 373.965 Registratie nr.: 54010001 Looptijd: 2005-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie; 5.1. Zorgverlening - 6. Richtlijnen - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
24. Richtlijn ‘Gedragsproblemen bij dementie’ voor verpleegkundigen en verzorgenden Onderzoeker Achterberg: “Gedragsproblemen bij dementie, van lastig naar beheersbaar” Doelstelling – Het doel van het project is het ontwikkelen van een evidence based richtlijn 'Gedragsproblemen bij dementie' conform de AVVV criteria voor richtlijnen. Zowel het herkennen als de preventie, vermindering en hantering van gedragsproblemen vormen de inhoud van deze richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden. Resultaat – Een V&VN-gecertificeerde, in de praktijk getoetste en volgens de regels der kunst ontwikkelde richtlijn ‘Gedragsproblemen bij dementie’ vormt het eindresultaat voor dit project. Deze is opgesteld middels een werkgroep, een systematische review en het ontwikkelen van aanbevelingen, een conceptrichtlijn welke is voorgelegd aan de toetsingscommissie, een proefimplementatie en evaluatie en tot slot definitief gemaakt en verder verspreid onder de doelgroep. Zowel het herkennen als de preventie, vermindering en hantering van gedragsproblemen vormen de inhoud van de richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden. Ook het adviseren en begeleiden van mantelzorgers heeft een plaats in de richtlijn. Verder kent deze een expliciete focus op het werkterrein van verpleegkundigen en verzorgenden. Implementatie – Verpleegkundigen en verzorgenden zijn de hoofdgebruikers van de nieuwe richtlijn en dementerenden en hun mantelzorgers vormen de uiteindelijke doelgroep. Verpleegkundigen en verzorgenden worden bereikt via de relevante beroepsorganisaties, alsmede via presentaties, publicaties en relevante websites (waaronder die van V&VN en LEVV). De implementatie van de richtlijn is in het plan van aanpak al voorbereid met de betrokkenheid van zoveel mogelijk relevante gebruikers. De proefimplementatie die al binnen de looptijd van het project vergroot de kans op gebruik in de praktijk. De richtlijn wordt na ontwikkeling voor definitieve accreditatie aangeboden aan de toetsingscommissie van V&VN. Naar verwachting zal van legitimatie een stimulans voor de verspreiding en implementatie onder verpleegkundigen en verzorgenden uitgaan.
48
Persberichten over de richtlijn worden aangeboden aan de LOT (Vereniging van Mantelzorgers), Alzheimer Nederland en alle beroepsverenigingen die bij de ontwikkeling worden betrokken. De persberichten worden voorzien van het aanbod om voor de organisatie een presentatie te verzorgen. In de laatste projectmaand is de richtlijn in een symposium aan belangstellenden gepresenteerd. In vakpublicaties wordt de richtlijn verder onder de aandacht gebracht. De richtlijn zal ook bewerkt worden tot een hoofdstuk voor de handboeken 'Effectief Verplegen' (Van Achterberg et al. -red- 1999, 2002), en daarmee voor het onderwijs beschikbaar komen. Het Landelijk Expertise Centrum Verpleging en Verzorging heeft al aangegeven de richtlijn na accreditatie via de website van het centrum voor een breed publiek beschikbaar te willen maken. Na legitimatie zal de richtlijn ook op de V&VN-site worden opgenomen. Voor wie: Verpleegkundigen en verzorgende van dementiepatiënten Eindproducten Richtlijn ‘Gedragsproblemen bij dementie’ (V&VN-gecertificeerd) Officiële gegevens Titel: GEDRAGSPROBLEMEN BIJ DEMENTIE: Ontwikkeling van een richtlijn voor de preventie en het hanteren van gedragsproblemen door verpleegkundigen en verzorgenden Aanvrager(s): Prof. dr. T. van Achterberg en prof. dr. M.G.M Olde Rikkert Geriatrie, Universitair Medisch Centrum Sint Radboud, Nijmegen. Contactpersoon: Prof. dr. T. van Achterberg Subsidie: € 74.690 Registratie nr.: 54010005 Looptijd: 2005-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 6. Richtlijnen - 4. Ontwikkeling - 3.2. Verpleegkundigen - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
25. Richtlijn Agitatie en scholingsprogramma voor verpleegkundigen Onderzoeker van Meijel: “Het is belangrijk dat we geagiteerd gedrag van dementerende ouderen beter leren begrijpen, pas dan kunnen we gerichte interventies uitvoeren die bijdragen aan de kwaliteit van leven van de patiënt” Doelstelling - De ontwikkeling en toetsing van een evidence-based richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden, gericht op vermindering van agitatie en hiermee samenhangend probleemgedrag bij dementerende ouderen. De richtlijn zal in een zestal fasen worden ontwikkeld en getoetst: (1) De ontwikkeling van de conceptrichtlijn; (2) Beoordeling van de conceptrichtlijn door een expertpanel; (3) De ontwikkeling van een scholingsprogramma; (4) De toetsing van de richtlijn en het scholingsprogramma op bruikbaarheid; (5) De definitieve vaststelling van de richtlijn; (6) De onderzoeksrapportage. De ontwikkelde richtlijn draagt naar verwachting bij aan een betere kwaliteit van zorg, een meer doelmatige zorg, een geringere belasting en een betere kwaliteit van leven van de dementerende oudere en diens mantelzorgers. Het ontwikkelde scholingsprogramma draagt
49
bij aan de deskundigheidsbevordering van verpleegkundigen en verzorgenden op het gebied van de psychogeriatrische zorg aan cliënten met geagiteerd gedrag. Tevens draagt het bij aan een toename van kennis en vaardigheden van de verpleegkundigen en verzorgenden in de toepassing van evidence-based interventiestrategieën in de zorg. Resultaten – De richtlijn is samengesteld uit verschillende onderdelen. Het achtergronddocument geeft inzicht in de (theoretische) achtergronden van geagiteerd gedrag van dementerende ouderen en in de wetenschappelijke stand van zaken betreffende interventies. Op basis hiervan zijn conclusies geformuleerd en zijn aanbevelingen afgeleid. De aanbevelingen zijn vervolgens operationeel vertaald naar de dagelijkse praktijk van verpleegkundigen en verzorgenden. De hieruit voortkomende handelingsinstructies zijn opgenomen in een instructieboekje. Daar horen ook diverse invulbladen bij die ondersteunend zijn tijdens de praktische uitvoering van de richtlijn door de verpleegkundige of verzorgende. Concrete interventies staan uitgewerkt in een interventieboekje. De bevindingen worden samengevat op een zogenaamde Interventiekaart. Implementatie – De richtlijn wordt in digitale vorm aangeboden via de website van het lectoraat GGZ-verpleegkunde van de hogeschool INHOLLAND. Daaraan gekoppeld wordt scholing aangeboden ter ondersteuning van de implementatie in de praktijk. Zie verder de website www.ggzverpleegkunde.nl. Voor wie: Verpleegkundigen en verzorgenden van dementiepatiënten Eindproducten - Richtlijn Agitatie (en hiermee samenhangend probleemgedrag) bij ouderen - Scholingsprogramma voor verpleegkundigen en verzorgden op het gebied van psychogeriatrische zorg aan cliënten met geagiteerd gedrag. Officiële gegevens Titel: De ontwikkeling en toetsing van een evidence-based richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden gericht op de vermindering van agitatie en hiermee samenhangend probleemgedrag bij dementerende ouderen Aanvrager(s): Dr. B.K.G. van Meijel Lectoraat GGZ-Verpleegkunde, Hogeschool INHOLLAND, Amsterdam Contactpersoon: Dr. B.K.G. van Meijel Subsidie: € 75.000 Registratie nr.: 54010008 Looptijd: 2005-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 6. Richtlijnen - 4. Ontwikkeling - 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
26. Palliatieve zorg evalueren Onderzoeker van der Steen: “Levenseindezorg voor patiënten met dementie evalueren en verbeteren kan niet zonder een goed meetinstrument.” Doelstelling – Het bepalen van welk meetinstrument het meest geschikt is om de kwaliteit te meten van sterven en van palliatieve / levenseindezorg bij Nederlandse patiënten, die sterven met dementie in verpleeg- en verzorgingshuizen.
50
Verwachte resultaten – Een aanbeveling over welk instrument het meest geschikt is om de levenseindezorg te evalueren in termen van validiteit, betrouwbaarheid en gebruiksvriendelijkheid. Daarvoor worden zes meetinstrumenten onderzocht die achteraf, dat wil zeggen na het overlijden, de kwaliteit van sterven en de kwaliteit van de levenseindezorg evalueren. Mogelijk zijn sommige instrumenten meer geschikt voor gebruik door zorgverleners, en andere voor gebruik door familieleden en ook kunnen er verschillen zijn in geschiktheid voor verpleeghuizen of verzorgingshuizen. Samenwerking met een onderzoekers uit North Carolina die een hetzelfde onderzoek aldaar uitvoeren, levert nog meer inzichten op in de eigenschappen van de meetinstrumenten en hoe toepasbaarheid afhankelijk is van setting. Daarnaast wordt bekeken hoe vaak sterven met dementie thuis voorkomt en of hiervoor een geschikt meetinstrument bestaat. Tevens wordt verkend hoe een instrument er uit kan zien dat bepaalt of het sterven in overeenstemming was met vroegere wensen van een patiënt. Implementatie – De resultaten zullen beschikbaar gemaakt worden via de websites van de NVVA en het EMGO. Betrokken partijen zullen geïnformeerd worden middels publicaties en congressen. Verdere implementatie zal plaatsvinden via het Universitair Verpleeghuis Netwerk van de VU (UNO-Vumc) waarbij 15 verpleeghuizen zijn aangesloten. Tot slot wordt de maatregel opgenomen in het lesprogramma van het Vumc voor verpleeghuisartsen. Voor wie: (Verpleeg) huisartsen, verpleegkundigen, kwaliteitsmedewerkers, onderzoekers, beleidsmakers Eindproduct: Meetinstrumenten voor sterven met dementie met instructie, informatie over wat het instrument precies meet (kwaliteit van zorg of kwaliteit van sterven of beide) en gegevens over de eigenschappen van de instrumenten. Officiële gegevens Titel: Measuring the quality of dying and the quality of palliative care for patients dying with dementia: properties of Dutch versions of six new outcome measures Aanvrager(s): Dr. ir. J.T. van der Steen EMGO Instituut, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. ir. J.T. van der Steen Subsidie: € 134.625 Registratie nr.: 11500003 Looptijd: 2007-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie; 5.6. Zorgsysteem - 5. Zorgsysteem - 3. Toegepast onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4.Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
27. Systematisch zorgprogramma dementie (SZP-dementie) voor mantelzorgers en mensen met geheugenproblemen of dementie vanuit de thuiszorg of GGZ Onderzoeker Vernooij: “Doen wat je kunt en laten wat je niet kunt” Achtergrond – De zorg voor personen met dementie en hun mantelzorgers is een enorme uitdaging voor de (toekomstige) gezondheidszorg. In de gebruikelijke zorg blijven problemen van mantelzorgers vaak onzichtbaar totdat er een crisissituatie ontstaat. Derhalve is het ‘Systematisch Zorgprogramma Dementie (SZD)’ ontwikkeld, dat gebruikt kan worden in het eerste consulterend contact tussen een mantelzorg-cliënt paar en een professional in de
51
geestelijke gezondheidszorg. Het programma heeft de potentie om problemen systematisch te diagnosticeren en behandelen. Het omvat een brede range van individuele problemen en weet op flexibele wijze interventies aan deze problemen te koppelen. De interventie bestaat uit een training voor professionals in het gebruik van het SZP-dementie. Het kan toegepast worden in het eerste consulterend contact tussen een mantelzorger - cliënt paar en een professional werkzaam in de thuiszorg of geestelijke gezondheidszorg. Enkele onderdelen van het SZP-dementie zijn: 1. Diagnosticeren van het ‘Gevoel van Competentie’ bij de mantelzorger met het meetinstrument Short Sense of Competence; 2. Psychosociale begeleiding mantelzorger: hierin leren de zorgverleners manieren om de mantelzorger psychosociale begeleiding te kunnen bieden ten aanzien van bijvoorbeeld probleemgedrag van de persoon met geheugenproblemen en of dementie. 3. Organisatie respijtzorg: het SZP-dementie voorziet in het bespreekbaar maken en organiseren van respijtzorg in de vorm van thuiszorg of dagopvang. Samen met de mantelzorger kunnen besluiten over specifieke interventies hieromtrent genomen worden. Doelstelling – Onderzoek naar de kosten en baten van het SZP-dementie in vergelijking met gangbare zorg en de effecten van het programma op de kwaliteit van leven van personen met dementie en hun mantelzorgers. Hiermee wordt getracht tegemoet te komen aan de dringende behoefte aan kosteneffectieve ondersteunende zorgprogramma’s die de mantelzorger ervoor kan behoeden overbelast te raken en indien mogelijk, en gewenst, opname van de persoon met dementie in een verpleeg- of verzorgingshuis uit te stellen. De kwaliteit van leven van zowel de mantelzorger als van de persoon met geheugenproblemen en of dementie is daarbij het centrale uitgangspunt. Verwachte resultaten – De primaire uitkomstmaat is opname van de persoon met dementie in een verpleeghuis. Dit vormt de belangrijkste input voor de schatting van het kostenverschil tussen interventie- en controlegroep. De secondaire uitkomstmaat is kwaliteit van leven. De te verwachten effecten voor de mantelzorger en de persoon met geheugenproblemen en of dementie zijn het verbeteren van het gevoel van competentie bij de mantelzorger; het verbeteren van de communicatie tussen de mantelzorger en de persoon met geheugenproblemen en of dementie; het verbeteren van de kwaliteit van leven van zowel de mantelzorger als de persoon met geheugenproblemen en of dementie en tot slot het uitstellen van een verpleeghuisopname van de persoon met dementie. Implementatie – Potentiële gebruikers zijn de mantelzorger, mensen met geheugenproblemen en of dementie, professionele hulpverleners binnen RIAGG/GGZ, Alzheimer verenigingen, onderzoekers en beleidsmakers. Het is de bedoeling dat het SZPdementie wordt opgenomen in de reguliere werkwijze en dat het publiek op de hoogte moet worden gesteld van deze mogelijkheid. De implementatie activiteiten richten zich op RIAGG/GGz instellingen en hun medewerkers. Deze instellingen richten zich op diagnostiek en hebben de infrastructuur en know-how om zich een dergelijk programma snel eigen te maken. Het SZP-dementie biedt de mogelijkheid mantelzorgers zo vroeg mogelijk te ondersteunen. Zij hoeven dan niet langer ‘tweezaam’, patiënt en mantelzorger, te worstelen met de problemen die geheugenproblemen en of dementie teweeg brengt. Naar verwachting komt het SZP- dementie ten goede aan hun kwaliteit van leven. Professionele hulpverleners wordt een houvast geboden om systematisch te diagnosticeren en hulp te verlenen in moeilijke en complexe situaties. Voor onderzoekers biedt het een mogelijkheid om kennis over kosteneffectiviteit te verrijken. Voor de overheid biedt het uitzicht op mogelijke kostenbesparing door uitstel van opname in verpleegtehuizen.
52
De volgende verspreidingsdoelen zijn gesteld: - Subgroep GGz: opname in gangbare zorg van de zes instellingen, training van de controlegroep; - Landelijke verspreiding binnen RIAGG/GGz instellingen; - Geheugenpoliklinieken: verspreiden resultaten via netwerk geheugenpoliklinieken in oprichting. Momenteel zijn de drie Alzheimer centra bezig met de oprichting van een dergelijk netwerk; - Huisartsen: verspreiding resultaten via aanbod van publicatie aan Huisarts en Wetenschap; - Het bij de ziekte van Alzheimer betrokken publiek zal via het blad van Alzheimer Nederland op de hoogte worden gesteld van de resultaten van het onderzoek; - De resultaten zullen ter publicatie worden aangeboden aan internationale wetenschappelijke tijdschriften in het kader van het promotie onderzoek (minimaal 5 artikelen) en zullen op wetenschappelijke congressen worden gepresenteerd (minimaal drie (inter)nationale congressen). Voor wie: Professionals in de thuiszorg (alfahelpende, verzorgende) en geestelijke gezondheidszorg (psycholoog, sociaal psychiatrisch verpleegkundige, wijkverpleegkundige), ondersteuners van mantelzorgers en mensen met geheugenproblemen en of dementie Eindproducten - Kennis over de kosten, baten en effecten van het systematisch zorgprogramma dementie; - Het SZP-Screeninginstrument om het gevoel van competentie, potentiële depressiviteitklachten en type mantelzorger te kunnen diagnosticeren; - Een training van 3 keer 2 uur in het SZP-dementie en haar toepassing voor professionals werkzaam in de thuiszorg of geestelijke gezondheidszorg; - Een handleiding bevattende achtergrondinformatie, instructie en benodigd materiaal om in de praktijk aan de slag te kunnen met het SZP-dementie. Officiële gegevens Titel: Systematic care for informal caregivers of dementia patients: an efficient approach? Aanvrager(s): Prof. dr. M.J.F.J. Vernooij-Dassen Kwaliteit van Zorg, Universitair Medisch Centrum Sint Radboud, Nijmegen Contactpersoon: Prof. dr. M.J.F.J. Vernooij-Dassen Subsidie: € 293.330 Registratie nr.: 945-04-152 Looptijd: 2004-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie - 4. Behandeling - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
53
28. Doelmatigheid: multidisciplinaire behandeling in klinieken Onderzoeker Scholzel: “De hele maatschappij is gebaat bij een kwalitatief goede én kosteneffectieve behandeling van dementie” Doelstelling – Het doel van de AD-Euro studie is onderzoek naar kosten, doelmatigheid en effectiviteit van behandeling van en zorg voor patiënten met dementie en hun mantelzorgers. De studie vergelijkt de behandeling en zorgcoördinatie na het stellen van de diagnose dementie door multidisciplinaire geheugenpoliklinieken met die van de huisarts. Verwachte resultaten – Het onderzoek levert meerdere uitkomsten op. De resultaten zijn van belang voor dementiepatiënten en hun mantelzorgers als ook voor de maatschappij. Allereerst is een belangrijke uitkomst van deze studie de kwaliteit van leven van de dementiepatiënt. Ten tweede wordt in kaart gebracht hoe groot de belasting is die mantelzorgers ervaren als gevolg van het zorgen voor de patiënt en hoe zij hierdoor kijken naar hun eigen kwaliteit van leven. Verder geeft deze studie inzicht in de doelmatigheid en de kosten die gepaard gaan met de twee verschillende behandeltrajecten hetgeen vanuit maatschappelijk oogpunt van groot belang is. Implementatie – Met de resultaten van dit onderzoek kunnen weloverwogen beslissingen worden genomen voor toekomstige keuzen in de zorg voor het sterk stijgende aantal dementiepatiënten. Als blijkt dat geheugenpoliklinieken de meest effectieve zorg leveren zullen zij in aantal moeten toenemen en moeten ze zich naast hun diagnostische functie nog meer gaan toeleggen op behandeling en zorgcoördinatie. Als het onderzoek aantoont dat huisartsen effectiever werken dan moeten geheugenpoliklinieken zich voornamelijk bezig houden met diagnostiek en de behandeling meer overlaten aan de huisarts. Patiënten en mantelzorgers zullen hierdoor in de toekomst van de beste zorg verzekerd zijn. Door ook de kosten van beide zorgtrajecten naast elkaar in beeld te brengen maakt dit onderzoek het tevens mogelijk om in de toekomst goed onderbouwde keuzes te maken voor het zo efficiënt mogelijk inzetten van de beschikbare middelen. Voor wie: Dementiepatiënten en hun mantelzorgers, huisartsen, verpleegkundigen, geheugenpoliklinieken, beleidsmakers Eindproducten Kennis over het verschil in kosten, doelmatigheid en effectiviteit tussen behandeling en zorgcoördinatie van dementiepatiënten door multidisciplinaire geheugenpoliklinieken en door de huisarts Officiële gegevens Titel: Effectiveness and costs of post-diagnosis treatment in dementia coordinated by multidisciplinary memory clinics in comparison to treatment coordinated by GPs (Short title: AD-EURO study) Aanvrager: Prof. dr. M.G.M Olde Rikkert. Geriatrie, Universitair Medisch Centrum Sint Radboud, Nijmegen Contactpersoon: Prof. dr. M.G.M. Olde Rikkert Subsidie: € 399.150 Registratie nr.: 94507703 Looptijd: 2007-2010 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.1. Dementie; 5.6. Zorgsysteem - 5. Zorgsysteem - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen, 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
54
1.2. Psychische problemen 1.2.1. Angst en depressie 1. Depressie bij ouderen in de huisartspraktijk: diagnostiek en behandeling Onderzoeker van Marwijk: “Depressie bij ouderen is een ernstige aandoening, het komt vaak voor in de huisartspraktijk maar wordt te vaak niet herkend en behandeld, verbeteren van zorg voor deze patiëntencategorie is klinisch, maatschappelijk en economisch relevant.” Achtergrond – De prognose van depressie is slecht, een depressie duurt bij de helft van de ouderen langer dan 18 maanden. Het verloop is bij veel mensen fluctuerend. De prognose is slechter dan bij jonger volwassenen. Er zijn een aantal factoren gevonden die een verhoogd risico geven op langdurig ernstige depressieve klachten: een ernstigere depressie, hogere leeftijd, bijkomende angststoornis, belaste familieanamnese voor depressie, een depressie in de voorgeschiedenis en verminderd functioneren in het dagelijks leven. Doelstelling – Evaluatie van het driejarig beloop van milde en ernstige depressie bij oudere bezoekers van de huisarts en het bestuderen van voorspellende factoren. Hiervoor worden 55-plussers die de huisarts bezochten gescreend op de aanwezigheid van depressie. Bijna 400 depressieve ouderen zijn gedurende drie jaar elk half jaar geïnterviewd. Resultaten – De conclusies uit het onderzoek zijn relevant voor de huisartspraktijk. Op dit moment schiet de zorg voor depressieve ouderen tekort en kan de zorg duidelijk beter. Het lijkt nodig om deze zorg anders te gaan organiseren binnen de huisartspraktijk. Een eerste stap is het verbeteren van de herkenning, door bij ouderen vaker naar stemmingsproblemen te vragen. De sinds 2008 bestaande nieuwe functie van praktijkondersteuner-GGZ kan hier een rol bij gaan spelen. Vervolgens zoekt de huisarts in overleg met de depressieve patiënt naar de meest optimale behandeling. Het is nodig om behandelrichtlijnen voor depressie aan te passen, waarbij er specifiek aandacht besteed wordt aan de diagnostiek en behandeling van depressie bij ouderen. Nascholingen aan professionals in de huisartspraktijk zijn nodig om de alertheid voor het probleem te vergroten. Implementatie – De uitkomsten uit het onderzoek zijn gepubliceerd in internationale tijdschriften, of aangeboden ter publicatie. Daarnaast zijn de resultaten gepresenteerd op diverse nationale en internationale congressen. Met professionals in de huisartspraktijk en de tweede lijn moet gezocht worden naar knelpunten in de zorg voor depressieve ouderen. Depressieve ouderen kunnen hierbij betrokken worden, waarbij met name gevraagd wordt naar de wensen en behoeften van deze mensen. Toekomstig onderzoek is nodig om de prognose van de depressie beter te kunnen voorspellen, zodat en behandeling op maat geboden kan worden. Voor wie: Patiënten, belangenverenigingen van ouderen, huisartsen, psychiaters, praktijkondersteuners, sociaal psychiatrisch verpleegkundigen, beleidsmakers, zorgverzekeraars. Eindproducten Kennis over de invloed van cardiovasculaire aandoeningen op het ontstaan van depressie
55
Officiële gegevens Titel: Prognosis of minor and major depression in older primary care patients Aanvrager(s): Dr. H.W.J. van Marwijk EMGO Instituut, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. H.W.J. van Marwijk Subsidie: € 145.385 Registratie nr.: 90457127 Looptijd: 2001-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie; 5.6. Zorgsysteem - 5. Zorgsysteem - 2. Strategisch onderzoek - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers; 5. Zorgverzekeraars - 1. Wetenschap en innovatie
2. Angst en depressie als voorspellers van afname cognitieve functies Onderzoeker Comijs: “Een beetje angst is goed voor het brein, veel angst is slecht” Achtergrond – Cognitieve achteruitgang en dementie hebben een grote invloed op de kwaliteit van leven van ouderen. Het is dan ook belangrijk om te onderzoeken welke factoren van invloed zijn op de snelheid van cognitieve achteruitgang en dementie. Een van de mogelijke factoren is angst. De achterliggende gedachte daarbij is dat angst stress veroorzaakt en dat langdurige stress mogelijk slecht is voor het brein, en dus een nadelige invloed heeft op het cognitief functioneren. Omdat angst vaak gepaard gaat met depressie is het belangrijk om ook comorbiditeit met depressie in het onderzoek te betrekken. Daarnaast is het belangrijk om te onderzoeken in hoeverre de medicijnen die voorgeschreven worden bij angst van invloed zijn op het cognitief functioneren. Doelstelling – De invloed van angst en comorbide angst en depressie op het cognitief functioneren en cognitieve achteruitgang van ouderen vaststellen. Daarnaast is de invloed van het gebruik van benzodiazepines (medicatie) op het cognitief functioneren onderzocht. Dit is onderzocht met behulp van gegevens van de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA) en een groep ouderen met een beginnende dementie. De onderzoeksvragen die we beoogden te beantwoorden waren: Is er een samenhang tussen angst en cognitief functioneren bij ouderen? Is angst voorspellend voor cognitieve achteruitgang bij ouderen? Wat is de invloed van depressie op de relatie tussen angst en cognitie? Heeft het gebruik van benzodiazepines invloed op het cognitief functioneren? Resultaten – De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in internationale tijdschriften. Daarnaast is een deel van de resultaten verwerkt in een Nederlandstalige publicatie van het Trimbos-instituut. Daarnaast is verslag van de resultaten van het onderzoek gedaan middels presentaties op het jaarcongres van de Gerontological Society of America (2006), het jubileumcongres van de Nederlandse Vereniging van Neuropsychologie (2006) en de EndoNeuro-Psycho meeting in Doorwerth (2007). Tot slot zijn de resultaten van het onderzoek getoond aan het personeel alle deelnemende instituten, zoals de ziekenhuizen waar de gegevens verzameld zijn van dementerende ouderen en LASA. Implementatie – H.C. Comijs (medeaanvrager en projectleider van het onderzoek) heeft meegewerkt aan de ontwikkeling van de multidisciplinaire richtlijn Angst, addendum ouderen (2008). Voor wie: Onderzoekers en behandelaars
56
Eindproducten Kennis over de mate waarin angst, comorbide angst en depressie en benzodiazepines van invloed zijn op cognitieve achteruitgang bij ouderen. Officiële gegevens Titel: Are anxiety disorders or mixed anxiety/depression predictors of cognitive decline? Aanvrager(s): Prof. dr. A.T.F. Beekman en dr. H.C. Comijs GGZ Buitenamstel, Amsterdam Contactpersoon: Dr. H.C. Comijs Subsidie: € 129.880 Registratie nr.: 90802001 Looptijd: 2002-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 1. Etiologie/ fundamenteel - 3. Toegepast onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.3. Specialistische behandeling - 1. Wetenschap en innovatie
3. Stepped-care programma Doelstelling – De studie leidt tot een stepped care programma voor de preventie van depressie en angst op latere leeftijd. Indien het programma uitvoerbaar en effectief blijkt kan het op grotere schaal geïmplementeerd worden Bij drie verschillende groepen ouderen (in de eerste lijn; diabetespatiënten; ouderen die reeds eerder een depressie/angststoornis hadden) wordt nagegaan of het mogelijk is een depressieve stoornis of angststoornis te voorkomen. Ouderen die geen stoornis hebben maar wel een verhoogd risico krijgen een stepped-care interventie ofwel care-as-usual. De drie groepen behoren tot de hoogste risicogroepen voor het ontwikkelen van een depressie of gegeneraliseerde angststoornis. Elk project is opgezet als RCT. Gekeken wordt of de interventie leidt tot een lagere incidentie van depressie/angst Geen gegevens over de resultaten of implementatie bekend. Voor wie: Behandelaars en ouderen met verhoogd risico op depressie en angst Eindproducten De interventie wordt ingebracht in het Platform Preventie van Depressie en Angst en zo mogelijk opgenomen in het basispreventieprogramma Depressie Officiële gegevens Titel: Prevention of anxiety and depression in later life: A programme testing the feasibility and effectiveness of a generic stepped-care programme for elderly at high risk of developing anxiety and depression Aanvrager(s): Prof. dr. P. Cuijpers Preventie, Trimbos Instituut, Utrecht Contactpersoon: Prof. dr. P. Cuijpers Subsidie: € 790.980 Registratie nr.: 26200003 Looptijd: 2003-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
57
4. Standaardisatie eerstelijns depressiezorg Onderzoeker van Marwijk: “Screening van oudere patiënten op depressieve stoornis is haalbaar in de huisartspraktijk, ofschoon niet zonder aanzienlijke problemen. Bij veel ouderen is het beloop van de depressieve klachten gunstig. Een behandelprogramma dat alleen antidepressiva omvat heeft slechts beperkt effect.” Doelstelling –De primaire doelstelling van dit onderzoekproject was het evalueren van een programma voor opsporing, diagnostiek en behandeling van recente ernstige depressie bij ouderen in de eerste lijn. De studie was een gerandomiseerde gecontroleerde trial met twee armen (zorgprogramma en gebruikelijke zorg). Uitkomsten betroffen het beloop van de depressie, het welzijn, het dagelijks functioneren en het gebruik van zorg. Een kosteneffectiviteitstudie is uitgevoerd en gepubliceerd. De interventie past in de huidige huisartsenrichtlijnen en indien efficiënt gebleken, zou implementatie op grotere schaal voor de hand hebben gelegen. Resultaten – Hoewel screening van oudere patiënten op depressieve stoornis haalbaar was in de huisartspraktijk, ofschoon niet zonder aanzienlijke logistieke problemen, was het behandeleffect te gering om dergelijke inspanningen te rechtvaardigen. Er zijn wel goede procedures en vragenlijsten beschikbaar voor het opsporen en diagnosticeren van depressie, alhoewel deze procedures relatief lichte gevallen van depressie opleverden. De effecten van deze pakketinterventie waren dus bescheiden op alle uitkomsten. Bij veel patiënten was het beloop sowieso gunstiger dan verwacht. Gezien de goede resultaten van deze programma's elders, kan een verklaring zijn dat de patiënten in deze studie slechts een enkele therapeutische keuze (geneesmiddelen) werd aangeboden. Nader onderzoek naar determinanten van een gunstig effect (zoals duur en initiële ernst) was nodig, hoewel ook dat slechts beperkt uitsluitsel gaf over predictiefactoren voor succesvolle behandeling. Implementatie - Vanwege het beperkte effect worden mogelijkheden bestudeerd om de behandeling te verbeteren. Implementatie (bij gebleken succes) in de eerste lijnsgezondheidszorg is niet wenselijk. De praktijkondersteuner GGZ lijkt wel bij uitstek geschikt om de chronische zorgprogramma’s als depressiezorgmanager uit te voeren. Voor wie: Huisartsen, praktijkondersteuners GGZ en sociaal psychiatrische verpleegkundigen (SPV-ers) Eindproducten Kennis over het effect en de implementatie van een standaardisatieprogramma binnen de eerstelijnszorg bij het opsporen, diagnosticeren en behandelen van depressie. Verdere ontwikkeling is nodig voor tot implementatie kan worden overgegaan. Officiële gegevens Titel: Late life depression in primary care: a randomized trial designed to improve detection, diagnosis, treatment and outcome Aanvrager(s): Prof. dr. W. van Tilburg en Dr. H.W.J. van Marwijk EMGO Instituut, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. H.W.J. van Marwijk Subsidie: € 312.065 Registratie nr.: 22000019 Looptijd: 1999-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie; 5.6. Zorgsysteem - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
58
5. Interventie tegen depressieve klachten: ‘In de put, uit de put’ en ‘Kleur in je leven’ Onderzoeker Spek: “De nieuw ontwikkelde internet interventie voor 50-plussers met depressieve klachten is effectief en kan worden geïmplementeerd in de praktijk. Deze internet interventie is een veelbelovende aanpak, vooral gezien de discrepantie tussen de prevalentie van psychische klachten en de huidige behandelcapaciteit” Doelstelling – In dit onderzoek werd de effectiviteit van twee cursussen (cursus ‘In de put, uit de put’ en cursus ‘Kleur je leven’) bestemd voor 50-plussers met depressieve klachten, gemeten. De eerste cursus is een interventie die wordt toegepast bij depressieve klachten en is een groepscursus met als hoofddoel het aanleren van vaardigheden die de deelnemers in staat stellen hun depressieve gevoelens te overwinnen. Voor de cursus ‘Kleur je leven’ is de groepscursus ‘In de put, uit de put’ bewerkt tot een individuele internetcursus. Hiermee hoopt men een groep mensen te bereiken, die door de eerste cursus niet bereikt werden. Resultaten – De mate van depressieve gevoelens werd op drie momenten (bij de start, bij het einde van de cursus en na een jaar) gemeten om de scores van de cursisten te kunnen vergelijken met de scores van mensen die geen cursus volgden. Daarnaast werd onderzocht of persoonlijkheidskenmerken invloed hadden op de uitkomsten van de verschillende cursussen. De internetcursus bleek significant effectiever dan de wachtlijst en was even effectief als de groepscursus. Ook op de lange termijn, een jaar na de start van de behandeling, was de internetcursus effectiever dan de wachtlijst. Dat betekent dat de internetcursus in de praktijk kan gaan worden gebruikt. Implementatie – Het Trimbos-instituut zal de internetcursus in de praktijk gaan implementeren. Het is de bedoeling dat de resultaten van het project zullen bijdragen aan de ontwikkeling van een protocol over internetcursus. Voor wie: Ouderen met depressieve klachten, huisartsen Eindproducten Internetcursus ‘Kleur je leven’ Officiële gegevens Titel: Detection, Intervention and Prevention of Depression in People aged 55 and over in the 'EKnowledge District' [Kenniswijk] Eindhoven Aanvrager(s): Dr. J.J. Keyzer Stichting Diagnostisch Centrum Eindhoven Contactpersoon: Dr. V.R.M. Spek Subsidie: € 402.240 Registratie nr.: 22000141 Looptijd: 2003-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
59
6. Cursus omgaan met depressie Onderzoeker Spinhoven: “Voorkomen en behandelen van depressie bij ouderen is klinisch, maatschappelijk en economisch relevant” Doelstelling – Gezien de hoge prevalentie van depressie bij ouderen en de toenemende vergrijzing is preventie van depressie bij ouderen van groot belang. De cursus ‘Omgaan met depressie voor ouderen’ is een vorm van secundaire preventie en kan voor bepaalde groepen deelnemers depressieve klachten en verergering daarvan voorkomen. Het onderzoek is bedoeld om verbeterde inclusiecriteria op te stellen, die in de praktijk kunnen leiden tot verhoogd rendement van de cursus. Ook wil men specifieke cursusvarianten ontwikkelen. De cursus is als een cognitief gedragstherapeutische interventie aangeboden aan 55-plussers met mild depressieve klachten. Resultaten – De deelnemers van de cursus hadden na afloop significant minder depressieve klachten dan de ouderen op de wachtlijst. Wel had na afloop 62% nog steeds een te hoge score op de symptomenlijst. Voor deze ouderen was de cursus dus niet voldoende; indicaties voor verdere behandeling dienen nog onderzocht te worden. De resultaten van de cursus bleven ook na 14 maanden nog van kracht. Deelnemers met een depressieve of een angststoornis profiteerden het meest. De verschillen waren klinisch niet groot genoeg om te concluderen dat selectie van bepaalde personen vooraf zinvol zou zijn. Er werden geen significante verschillen gevonden in effectiviteit tussen de verschillende cursusgroepen. Het onderzoek heeft een belangrijke aanpassing van de cursushandleiding opgeleverd aangaande het afronden van de cursus en doorverwijzen bij onvoldoende respons. De resultaten zijn ook verspreid middels publicaties en een proefschrift. Implementatie – De resultaten van het onderzoek hebben implicaties voor het beleid van de preventie-afdelingen met betrekking tot relatie preventie-curatie. Het vervolg van het onderzoek is een implementatieplan welke wordt uitgevoerd in samenwerking met Trimbos en de VU. De discussie heeft geleidt tot een geprotocolleerd draaiboek voor de instroom en de uitstroom dat in overeenstemming is met de doelstellingen van de Preventie-afdelingen. Vervolgens is de bruikbaarheid op grotere schaal getest. Voor wie: Ouderen met depressie, huisartsen Eindproducten Kennis over de effectiviteit van en een handleiding bij de cursus Omgaan met depressie voor ouderen en implementatie van deze cursus. Officiële gegevens Titel: Ontwikkeling preventiecursus 'Omgaan met depressie door ouderen' Aanvrager(s): Prof. dr. Ph. Spinhoven en dr. G.I. Engels Sectie Klinische, Gezondheids en Neuropsychologie, Faculteit der Sociale Wetenschappen, Universiteit Leiden Contactpersoon: Prof. dr. Ph. Spinhoven Subsidie: € 254.025 (+ € 20.000 voor implementatie) Registratie nr.: 24200004 (2010096443 van het implementatieplan) Looptijd: 1999-2004 (implementatie in 2005-2006) Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 2. Preventie; 7. Implementatie - 3. Toegepast onderzoek; 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen - 2. Preventie
60
7. Omega-3 vetzuren Onderzoeker de Groot: “Voorkomen van depressie en cognitieve achteruitgang bij ouderen is klinisch, maatschappelijk en economisch relevant” Achtergrond – Op dit moment zijn er sterke aanwijzingen dat omega-3 vetzuren, met name EPA en DHA, een beschermende werking hebben tegen achteruitgang van mentale processen. Deze aanwijzingen komen echter met name uit dierstudies en epidemiologische studies. Om te bepalen of omega-3 vetzuren ook echt beschermen tegen mentale achteruitgang en om een causale relatie vast te kunnen stellen zijn goed opgezette, gerandomiseerde, dubbelblinde, placebo gecontroleerde interventie studies nodig. Het doel van onze studie is het bepalen van de effectiviteit van EPA-DHA suppletie op het cognitief functioneren en op depressieve symptomen in een dubbelblinde, placebo gecontroleerde, gerandomiseerde interventiestudie, waarin 300 65-plussers gedurende 26 weken capsules met daarin EPA-DHA of een placebo capsule kregen. Doelstelling – Dit project is bedoeld om het proces van geestelijke achteruitgang bij ouderen tegen te gaan door middel van een verhoging van hun EPA-DHA status (door inname van een visolie supplement), om daarmee te voorkomen dat vroege signalen van cognitieve achteruitgang en depressie zich verder ontwikkelen. Een tweede doel is het verspreiden van de uitkomsten onder sleutelfiguren en organisaties die zich bezig houden met de geestelijke en voedingsstatus van ouderen. De incidentie van depressie en dementie (waar cognitieve achteruitgang de voorloper van is) is hoog en daarbij ook nog stijgende. Het is een grote kostenpost voor het zorgstelsel en bovendien hebben deze aandoeningen een grote invloed op de kwaliteit van leven van ouderen. Resultaten – Worden onderverdeeld in cognitief functioneren en depressieve symptomen. - Cognitief functioneren – Om cognitief functioneren te meten hebben we gebruik gemaakt van een aantal cognitieve testen die een afname in de aan veroudering gerelateerde cognitieve domeinen kunnen meten. Deze domeinen waren attentie, sensorimotorische snelheid, geheugen en executieve functie. We vonden voor geen van deze cognitieve domeinen significante veranderingen na 26 weken suppletie met een hoge of lage dosis visolie vergeleken met placebo. In deze gerandomiseerde dubbelblinde placebo gecontroleerde studie zagen we geen algemeen effect van 26 weken suppletie met EPA-DHA op cognitief functioneren. - Depressieve symptomen – Veranderingen in depressieve symptomen na 13 en 26 weken suppletie met visolie zijn gemeten met behulp van verschillende depressie vragenlijsten. In deze gerandomiseerde dubbelblinde placebo gecontroleerde studie vonden we na 26 weken suppletie met EPA-DHA geen effect op depressieve symptomen in de algemene oudere populatie. De resultaten van deze eerste gecontroleerde studie laten helaas niet de beoogde, positieve resultaten van EPA-DHA suppletie op cognitief functioneren of op depressieve symptomen te zien. Het is alleen op basis van dit onderzoek echter nog te vroeg om een definitieve conclusie te trekken over de hypothese van de invloed van visolie op cognitief functioneren en depressieve symptomen en dus ook om hierover al een advies te geven. Hiervoor moeten de resultaten van andere trials afgewacht worden. Momenteel loopt er een vergelijkbaar onderzoek met een studieduur van 2 jaar in de UK. De resultaten van deze studie worden eind 2008 verwacht. Daarnaast loopt er nog een studie in de US. Het is bij ons niet bekend wanneer de resultaten daarvan verwacht worden. Implementatie – De kennis wordt verspreid via internationale wetenschappelijke publicaties en op symposia en congressen.
61
Voor wie: Onderzoekers, ouderen, huisartsen Eindproducten Kennis over het effect van omega-3 vetzuren als preventie van depressie en cognitieve achteruitgang bij ouderen. Officiële gegevens Titel: Cognitive decline and early signs of depression in elderly people: the efficacy of n-3 fatty acid supplementation Aanvrager(s): Prof. dr. ir. C.P.G.M. de Groot Humane Voeding en Epidemiologie, Agrotechnologie en voedingswetenschappen, Wageningen Universiteit & Researchcentrum Contactpersoon: Prof. dr. ir. C.P.G.M. de Groot Subsidie: € 416.730 Registratie nr.: 61000004 Looptijd: 2005-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 2. Preventie; 7. Implementatie - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen - 2. Preventie
8. Effectiviteit depressiecursus: ‘Op zoek naar zin’ Doelstelling – Doel van het project is de effectiviteit bepalen van de cursus ‘Op zoek naar zin’ (Looking for meaning) voor ouderen met depressieve symptomen. Deze cursus met een levensterugblik is opgezet om depressie terug te dringen. Dit project wil de effectiviteit van de cursus vaststellen voor ouderen met depressieve symptomen. De cursus beoogt vermindering van symptomen en verbetering van het welbevinden, zingeving en kwaliteit van leven. Voorlopige resultaten – Er zijn de volgende resultaten: inzicht in de effectiviteit en kosteneffectiviteit van de cursus; in eventuele verschillen in effectiviteit voor geslacht, leeftijd en co-morbiditeit; inzicht in de werkzaamheid van de cursus op basis van persoonlijke beleving van de deelnemers. Implementatie – Bij gebleken effectiviteit van de cursus kan deze als interventie worden toegepast binnen verschillende GGZ-instellingen. Kennisoverdracht en implementatieactiviteiten zullen dan ook op deze instellingen, GGD’en en gemeenten gericht worden. Het is de bedoeling dat de cursus zowel in zorgprogramma’s als basispakketten depressiepreventie worden opgenomen. Deze basispakketten worden door het Trimbosinstituut ontwikkeld voor gemeenten. De afgelopen twee jaar en het komende jaar vinden extra inspanningen plaats om deze basispakketten te implementeren in lokaal gezondheidsbeleid. Voor wie: Ouderen met depressie, huisartsen, GGZ-instellingen, GGD-en, gemeenten. Eindproducten Inzicht in de werkzaamheid van de cursus ‘Op zoek naar zin’ op basis van persoonlijke beleving van de deelnemers.
62
Officiële gegevens Titel: The effectiveness of Looking for meaning, a life-review course for elderly with depressive symptoms. A randomized controled trial Aanvrager(s): Dr. E.T. Bohlmeijer en Prof. dr. A.M. Pot Ouderen, Trimbos Instituut, Utrecht Contactpersoon: Prof. dr. A.M. Pot Subsidie: € 352.355 Registratie nr.: 62200018 Looptijd: 2005-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
9. Vroegtijdig ingrijpen met stepped-care bij depressie- en angststoornissen Onderzoeker van Marwijk: “Als de stepped care interventie effectief blijkt te zijn in het voorkomen van depressie- en angststoornissen, is dit een belangrijke stap voorwaarts in de zorg voor de kwetsbare groep ouderen in verzorgingshuizen” Achtergrond - Onderzoek naar preventie van depressieve -en angststoornissen bij ouderen in verzorginghuizen is zeer relevant omdat deze stoornissen vaak voorkomen, de kwaliteit van leven doen afnemen en het zorggebruik doen toenemen bij de steeds groter wordende groep zorgbehoeftige ouderen. Doelstelling – Door vroegtijdig ingrijpen te voorkomen dat depressieve- en angstklachten klachten zich tot een stoornis ontwikkelen. Geïndiceerde preventie is effectief gebleken bij jongere volwassenen. Er is echter weinig bekend over het effect bij andere groepen. Resultaten – Ten bate van het project is een zelfhulp boekje, speciaal gericht op deze doelgroep ontwikkelt. Het bleek echter moeilijker dan verwacht om ouderen te motiveren mee te doen met het project. Bewoners van verzorgingshuizen ervaren klachten van somberheid, angst en eenzaamheid als nu eenmaal bij het leven horend en niet als aandoening of risico. Het kost veel inspanning om hen ervan te overtuigen dat hun perspectief zou kunnen verbeteren. Tevens is gebleken dat de zorgsituatie in veel verzorgingshuizen slechter is dan werd gedacht. In een aantal Amsterdamse huizen is erg weinig zorg beschikbaar voor dit soort preventieve activiteiten. Na een pilot-studie is de wervingstrategie aangepast en is het percentage deelnemers gestegen. Hierdoor ziet het ernaar uit dat het beoogde aantal deelnemers alsnog gehaald kan worden en de vraagstelling over de effectiviteit van de interventie beantwoord zal kunnen worden. De verkregen kennis zal worden gepubliceerd in nationale en internationale tijdschriften Implementatie – De kennis die dit project oplevert over de effectiviteit van geïndiceerde preventie bij het voorkomen van angst- of depressieve stoornis bij aanwezigheid van klachten, zal worden gepubliceerd in nationale en internationale tijdschriften en zal op symposia worden gepresenteerd . Als de stepped care interventie effectief blijkt te zijn, zal dit kenbaar gemaakt worden binnen de koepels van de deelnemende verzorgingshuizen in Amsterdam en zal het materiaal, zoals het zelfhulpboekje en de bijbehorende instructie beschikbaar worden gesteld. Als zou blijken dat de 3e stap uit het protocol, de life review training, ook bij deze doelgroep effectief is, zal ook deze therapievorm op grotere schaal gaan worden toegepast.
63
Voor wie: Patiënten, zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten - Kennis over de effectiviteit van geïndiceerde preventie bij het vooromen van het ontwikkelen van een angst- of depressieve stoornis bij aanwezigheid van klachten - Een zelfhulpboekje, gericht op de doelgroep ouderen met angst en depressieve gevoelens Officiële gegevens Titel: Effectiveness of indicated prevention of depression and anxiety in residents of homes for the elderly with symptoms Aanvrager(s): Dr. H.W.J. van Marwijk Huisarts- en Verpleeghuisgeneeskunde en Sociale Geneeskunde, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. H.W.J. van Marwijk Subsidie: € 424.640 Registratie nr.: 62200026 Looptijd: 2006-2010 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 4. Behandeling - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
10. Psychotherapie bij depressie en het effect op leefstijl Onderzoeker van Marwijk: “Effect van Interpersoonlijke Psychotherapie op de leefstijl van depressieve ouderen in de huisartsenpraktijk kon niet worden aangetoond, het ontwikkelen van een specifiek op de leefstijl gerichte (aanvullende) module verdient daarom aandacht.” Achtergrond – Er is een wisselwerking tussen depressie en leefstijl. Depressieve ouderen bewegen minder, gebruiken vaker alcohol en hebben een ongezonder eetpatroon dan nietdepressieven. Leefstijladviezen hebben vaak relatief weinig effect. Het is niet bekend in hoeverre op depressie gerichte psychotherapie de leefstijl kan beïnvloeden. Doelstelling – Nagegaan in hoeverre de Interpersoonlijke Psychotherapie (IPT) interventie invloed heeft op de leefstijl van depressieve ouderen in vergelijking met gebruikelijke huisartsenzorg. Dit in een lopende gerandomiseerde gecontroleerde studie naar de effectiviteit van een psychotherapie-interventie voor depressieve ouderen in de huisartsenpraktijk. Depressieve ouderen kregen de interventie uitgevoerd door speciaal getrainde GGZ medewerkers in de huisartsenpraktijk. Er werd onderzocht of patiënten uit de interventiegroep meer gingen bewegen, gezonder gingen eten en minder gingen roken en drinken. Daarnaast werd gekeken of eventuele positieve effecten op de leefstijl een direct gevolg waren van de therapie of samenhingen met het verbeteren van de stemming. Resultaten – De psychotherapie- interventie had weliswaar een bescheiden positief effect op de depressieve klachten, maar beïnvloedde de leefstijl niet. Conclusie uit de studie is, dat depressiebehandeling en daarmee mogelijk ook een effect op de leefstijl, kan verbeteren als de interventie selectief, met name voor patiënten met matige tot ernstige depressie wordt ingezet. Verder kregen de patiënten in de studie alleen psychotherapie. Het effect van de depressiebehandeling neem toe als, zoals gebruikelijk in de gewone praktijk, bij onwerkzaamheid geswitcht wordt van bijvoorbeeld psychotherapie naar antidepressiva. Om het effect op de leefstijl te vergroten is het ook denkbaar dat aan de reguliere psychotherapie-interventie een gedragstherapeutische module specifiek gericht op de leefstijl zou worden toegevoegd. Interessant voor nader onderzoek
64
Implementatie – Er is een handleiding verschenen over het toepassen van de IPT interventie bij depressieve ouderen in de huisartsenpraktijk. De resultaten van de invloed van de interventie op de leefstijl zullen worden gepubliceerd in (inter)nationale tijdschriften. Voor wie: Ouderen met depressie, GGZ medewerkers, huisartsen Eindproducten Handleiding over het toepassen van Interpersoonlijke Psychotherapie (IPT) Officiële gegevens Titel: Verbetert psychotherapie behalve de stemming ook de leefstijl bij oudere depressieve patiënten van de huisarts? Aanvrager(s): Dr. H.W.J. van Marwijk Huisarts- en Verpleeghuisgeneeskunde en Sociale Geneeskunde, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. H.W.J. van Marwijk Subsidie: € 52.445 Registratie nr.: 40100029 Looptijd: 2003-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 2. Preventie; 4. Behandeling - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
11. In home self-management: training tegen valangst en depressie Onderzoeker Kempen: “Er dient meer aandacht te komen voor psychosociale aspecten van vallen, met name bij kwetsbare ouderen” Achtergrond – Vallen en aan vallen gerelateerde complicaties komen veel voor op oudere leeftijd. Complicaties van valincidenten zijn onder meer de angst om te vallen en vermijdend gedrag door deze angst. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de angst om te vallen verband houdt met andere psychologische problemen, zoals angstgevoelens en depressieve symptomen. Daarom is het belangrijk dat ouderen een realistisch beeld krijgen over vallen en de angst hiervoor, om zo verdere psychologische problemen te voorkomen. Een eerder ontwikkelde groepscursus bleek weliswaar effectief , maar ook bleek dat ruim 40% van de doelgroep niet (adequaat) te bereiken was met de groepsaanpak. Doelstelling – Het gaat hier om een studie die de effectiviteit van de interventie ‘In-home self management’ onderzoekt. Deze interventie kan thuis uitgevoerd worden bij ouderen met angst om te vallen en hieraan gerelateerd vermijdingsgedrag. Het project is bedoeld om de thuisvariant van de interventie te ontwikkelen en te evalueren. Meer specifiek worden onderstaande punten geëvalueerd: - De effectiviteit van een ‘In-home self-management’ interventie ter vermindering van angst om te vallen, hieraan gerelateerd vermijdingsgedrag en angstgevoelens en depressieve symptomen bij zelfstandig wonende kwetsbare ouderen; - De praktische uitvoerbaarheid van deze interventie; - De effectiviteit van de interventie met betrekking tot het gebruik van zorgvoorzieningen en hieraan gerelateerde kosten. Verwachte resultaten – Gezien eerder positieve resultaten wordt verwacht dat de cursus effectief is in het behandelen van angst om te vallen gevoelens bij ouderen. Daarnaast zullen het bereik, de praktische uitvoerbaarheid en de kosten worden vastgesteld. Bij positieve resultaten is het de bedoeling dat de interventie verder verspreid wordt.
65
Implementatie – Voor de toekomstige implementatie van de ‘In-home self-management’ interventie is het de bedoeling dat stakeholders vanaf het begin dicht bij het onderzoek betrokken zijn. Hierbij gaat het om potentiële deelnemers aan de cursus (zelfstandig wonende 70-plussers die bang zijn om te vallen en daardoor activiteiten vermijden), potentiële cursusleiders (wijkverpleegkundigen en psychologen) en potentieel geïnteresseerde organisaties (thuiszorginstellingen, instellingen voor ambulante geestelijke gezondheidszorg). Verder zal de ontwikkeling van voorlichtings- en trainingsmateriaal bijdragen aan de implementatie van de interventie. Voor wie: Zelfstandig wonende 70-plussers die bang zijn om te vallen, wijkverpleegkundigen, psychologen, thuiszorginstellingen, GGZ Beoogde eindproducten - Kennis over de effecten en de praktische uitvoerbaarheid van de ‘In-home self-management’ interventie (proefschrift, artikelen); - Cursushandleiding voor cursusleiders; - Werkmaterialen voor deelnemers; - Richtlijnen voor de training van cursusleiders. Officiële gegevens Titel: Evaluatie van de effectiviteit van een ‘In-home self-management’ interventie om psychologische problemen bij kwetsbare ouderen te voorkomen Aanvrager: Prof. Dr. G.I.J.M. Kempen Vakgroep Verpleging en Verzorging, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht Contactpersonen: Prof. Dr. G.I.J.M. Kempen, drs. A.C. Dorresteijn en drs. G.A.R. Zijlstra Subsidie: € 480.579 Registratie nr.: 120610001 Looptijd: 2008-2012 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie; 2.3. Valpreventie - 2. Preventie; 4. Behandeling - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
12. Dementie en mantelzorgers: het effect van familiegesprekken Onderzoeker van Hout: “Familiegesprekken worden zeer gewaardeerd door patiënten en mantelzorgers. Zij zijn bedoeld om families te empoweren door psychoeducatie het vergroten van sociale steun.” Achtergrond – Familieleden en goede vrienden van thuiswonende personen met dementie, verlenen veelal het belangrijkste deel van de mantelzorg. Dit gaat echter regelmatig ten koste van de eigen gezondheid. Mantelzorgers van personen met dementie hebben een extreem hoog risico op het ontwikkelen van een depressieve of angst stoornis. Dit risico blijft over vele jaren bestaan, zelfs nadat de mantelzorg stopt door bijvoorbeeld opname of het overlijden van een patiënt. Doelstelling – Dit project geeft inzicht in de preventieve effecten en doelmatigheid van familiegesprekken op het ontstaan van angst en depressieve stoornissen bij mantelzorgers van demente patiënten, alsmede de effecten op de gezondheid en kwaliteit van leven van zowel mantelzorger als patiënt.
66
De interventie bestaat uit drie onderdelen: een gesprek met de centrale mantelzorger, vier familiegesprekken en een afsluitend gesprek met de centrale mantelzorger. Deze interventie wordt uitgevoerd volgens de ‘Handleiding familiegesprekken’. Voorlopige resultaten – Momenteel is in het Alzheimer centrum van het VUmc de inclusie van de eerste koppels mantelzorger en patiënt van start gegaan. Er is hierbij inzicht verkregen in de redenen waarom deelnemers die aan de in- en exclusiecriteria voldoen wel of niet deel willen nemen aan het onderzoek. Implementatie – Professionals van geheugenpoliklinieken en GGZ instellingen zouden kennis moeten nemen van de resultaten van deze studie. Ook zal er educatief materiaal beschikbaar komen zodat men de interventie zelf kan gaan uitvoeren. Kennisoverdracht op onderzoekers is van belang om ervoor te zorgen dat de resultaten gebruikt worden in toekomstig onderzoek en bij het ontwikkelen van nieuwe interventies. Onze doelstelling voor kennisoverdracht is dat tenminste de helft van alle managers en professionals die werken met thuiswonende dementerende patiënten en hun mantelzorgers met name in geheugenpoliklinieken en GGZ-instellingen in Nederland kennis neemt van de resultaten van de studie. Dit kan worden bereikt door (lekenpers, professionele en wetenschappelijke) publicaties, bijdragen aan nationale symposia en onderwijs aan huisartsen (ook in opleiding via ons Alzheimercentrum). Deze kennisoverdracht zal binnen enkele jaren na afronden van de studie, indien succesvol, voltooid moeten zijn. Indien we positieve effecten kunnen demonstreren kan voor de implementatie in andere delen van Nederland het huidige model worden gekopieerd zonder grote aanpassingen. Veel hangt hierbij af van de bereidheid van managers in de instellingen om beschikbare formatie aan te wenden voor deze interventie. en krachtige initiatiefnemers. Ziekteverzekeraars zouden bereid moeten zijn om financiële ruimte voor het leiden van familiegesprekken te vergroten. Voor wie: Patiënten, mantelzorgers, geheugenpoliklinieken en GGZ-instellingen, thuiszorg, huisartsen, onderzoekers, managers en beleidsmakers Eindproducten Kennis over de kosten en effectiviteit van familiegesprekken voor mantelzorgers van patiënten met dementie bij het voorkomen van angst en depressie. Handleiding en DVD voor gespreksleiders
van bijeenkomsten voor familieleden van een dementiepatiënt. Officiële gegevens Titel: Family Meetings in Memory Clinics: Indicated Prevention of developing Anxiety or Depressive Disorders in primary informal caregivers of demented patients Aanvrager(s): Dr. H.P.J. van Hout Huisarts- en Verpleeghuisgeneeskunde en Sociale Geneeskunde, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. H.P.J. van Hout Subsidie: € 443.730 Registratie nr.: 62300040 Looptijd: 2007-2011 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
67
13. De verhalen die we leven Onderzoeker Bohlmeijer: “Life-review (autobiografische reflectie) beschermt tegen angst en depressie in de derde levensfase” Achtergrond – Onder 55-plussers komen vormen van angst en depressie vaak voor. De belangrijkste risicofactor voor angst en depressie in het latere leven is de aanwezigheid van depressieve of angstige symptomen die niet overeenkomen met de diagnostische criteria die voor behandeling gelden. Mensen met milde symptomen zouden dus preventief behandeld moeten worden om te voorkomen dat de stoornis verergert. Een interventie die speciaal ontwikkeld is voor ouderen en gericht op een actieve evaluatie van het eigen leven kan hiervoor geschikt zijn (life-review). In Nederland is een dergelijke interventie ontwikkeld (De verhalen die we leven) en succesvol getoetst in een pilotstudie. Met dit onderzoek wil men de kosteneffectiviteit van de interventie onderzoeken en bestudeert men de factoren die de effectiviteit van 'life-review' voorspellen. Doelstelling – Onderzoek naar het effect van een interventie voor mensen van 55 en ouder, die milde symptomen hebben van angst of depressie. In een RCT wordt de interventie voor ‘Geïntegreerde herinnering’ vergeleken met geen preventie. Verwachte resultaten – Kennis over de kosteneffectiviteit van de interventie ‘De verhalen die we leven’, gezien het succes van de pilotstudie is de verwachting dat de interventie kosteneffectief is. In het onderzoek is momenteel nog geen kennis verkregen over de factoren die de effectiviteit van een ‘live-review’ voorspellen, gedacht wordt echter aan verschillende fysieke en psychische kenmerken van een patiënt en de inhoud en duur van de interventie. Implementatie – Wanneer de interventie inderdaad kosteneffectief blijkt zal worden voorgesteld om de interventie op te nemen in de richtlijnen en zorgprogramma’s voor ouderen met depressie en angst. Hiervoor zijn op dit moment nog geen contacten gelegd. Voor wie: Ouderen met (risico op) angst en depressie, huisartsen, beleidsmakers, professionals en managers in de geestelijke gezondheidszorg. Eindproducten Kennis over de kosteneffectiviteit van de interventie ‘De verhalen die we leven’ Officiële gegevens Titel: Preventie van depressie en angst in de derde levensfase Aanvrager(s): Dr. E.T. Bohlmeijer Psychologie & Communicatie van Gezondheid en Risico, Faculteit Gedragswetenschappen, Universiteit Twente Preventie, Trimbos Instituut, Utrecht Contactpersoon: Dr. E.T. Bohlmeijer Subsidie: € 303.100 Registratie nr.: 120610003 Looptijd: 2007-2010 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 2. Preventie - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
68
14. Addendum richtlijn Angststoornissen Achtergrond – Veel ouderen hebben angststoornissen. Inmiddels zijn uiteenlopende studies verricht naar de preventie, diagnostiek, behandeling en begeleiding van angst bij ouderen, niet alleen internationaal maar ook in Nederland. Ter verbetering van de kwaliteit van de Geestelijke Gezondheidszorg aan ouderen, is het van belang deze kennis beschikbaar te maken voor hulpverleners in de vorm van een richtlijn, en vervolgens te implementeren. Doelstelling – Dit project heeft ten doel een addendum bij de multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen te ontwikkelen. De voorgestelde werkwijze komt overeen met die gevolgd is bij de ontwikkeling van het addendum ouderen bij de multidisciplinaire richtlijn depressie. Deze blijkt doeltreffend en efficiënt te zijn, terwijl ook de noodzakelijke zorgvuldigheid in acht wordt genomen. Resultaten – PG reactivering blijkt een gunstig effect te hebben op psychiatrische functiestoornissen en kwaliteit van leven van de patiënt. Ook heeft het een gunstig effect op de belasting van de mantelzorger en de verpleging/verzorging. De kosten blijken niet te verschillen van reguliere zorg. Er wordt een prognosticum ontworpen en een implementatieonderzoek voorbereid. Implementatie – Aan de reeds bestaande multidisciplinaire richtlijn angststoornissen wordt een addendum toegevoegd om de zorg voor ouderen met angststoornissen te kunnen verbeteren. Om dit doel te bereiken is implementatie door middel van een doorbraaktraject nodig. Het eindproduct van dit project is uitbreiding van de multidisciplinaire richtlijn angststoornissen voor de hulp aan ouderen. Voor wie: Behandelaars Eindproducten Addendum ouderen bij de multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen Officiële gegevens Titel: De ontwikkeling van een Addendum Ouderen bij de Multi-disciplinaire richtlijn Angst Aanvrager(s): Prof. dr. A.M. Pot Ouderen, Trimbos Instituut, Utrecht Contactpersoon: Prof. dr. A.M. Pot Subsidie: € 30.000 Registratie nr.: 131100003 Looptijd: 2006-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 6. Richtlijnen - 4. Ontwikkeling - 2. Onderzoekers; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
15. Therapieresistente depressies Onderzoeker Kok: “Therapieresistente depressie bij ouderen blijkt goed behandelbaar” Achtergrond – Depressie is waarschijnlijk de meest voorkomende psychiatrische aandoening bij ouderen. Aangezien 20-40% van de ouderen niet verbeterd op behandeling voor depressie betreft therapieresistentie een groot aantal patiënten. De - wederzijdse - invloed van een (onbehandelde) depressie op levenssatisfactie, levensduur (suïcide), lichamelijk en
69
sociaal functioneren (bijvoorbeeld zelfredzaamheid) zijn uitgebreid in de literatuur beschreven. Uit onderzoek blijkt dat, ook bij adequate behandeling, 20-40% van de ouderen met een depressie niet verbeteren. Onderzoeken naar de determinanten hiervan zijn beperkt en de resultaten tegenstrijdig. Tot nu toe worden de behandelingsmogelijkheden die uit onderzoek jonger-volwassenen bekend zijn, toegepast bij ouderen zonder dat hiernaar adequaat onderzoek is verricht. Geen enkel van de, schaarse, internationale studies heeft de meest gebruikte behandelingsstrategieën bij therapieresistentie met elkaar vergeleken. Doelstelling – De verdraagbaarheid en effectiviteit van de twee meest gebruikte behandelingsstrategieën bij ouderen te vergelijken. Tevens wordt nagegaan of het mogelijk is risicofactoren voor therapieresistentie vroegtijdig te onderkennen en hierin te interveniëren. Resultaten – Het blijkt dat lithiumadditie bij ouderen met een therapieresistente depressie een effectieve behandelingsmethode is, terwijl een zogeheten MAO-remmer niet effectief is gebleken. Implementatie – Kennisverspreiding vindt plaats via publicaties, onder andere via een artikel in een internationaal wetenschappelijk tijdschrift en op landelijke en internationale congressen (IPA-congres, Japan, oktober 2007). De resultaten zijn verwerkt in behandelprotocollen en zorgprogramma’s van psychiatrische instellingen. Voor wie: Behandelaars van ouderen met therapieresistente depressies. Eindproducten Implementatie van juiste diagnostiek en behandeling van therapieresistente depressies in een regionaal zorgprogramma depressie (2006) dat ook landelijk is verspreid, in de landelijke multidisciplinaire richtlijn depressie bij ouderen (Trimbos-instituut 2008) en in een landelijk protocol gebruik MAO-remmers (2008). Officiële gegevens Titel: Vroegdiagnostiek en behandeling van therapieresistente depressies Aanvrager(s): Drs. R. M. Kok Altrecht, Locatie Sanatorium, Zeist. Contactpersoon: Drs. R. M. Kok Subsidie: € 27.625 Registratie nr.: 13600001 Looptijd: 2000-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Depressie en angst - 4. Behandeling - 3. Toegepast onderzoek - 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
16. Doelmatige preventie van depressie en angst bij ouderen Onderzoeker Smit: “Bepaalde risicogroepen dragen in forse mate bij aan de incidentie van depressie en angst op latere leeftijd – juist bij hen zou preventie kosteneffectief kunnen worden.” Achtergrond – Depressie en klinisch relevante angststoornissen (zoals paniekstoornis, gegeneraliseerde angststoornis en sociale fobie) bij ouderen vormen een omvangrijk en ernstig probleem met aanzienlijke economische gevolgen. Naast de curatieve zorg biedt de
70
preventieve psychiatrie hier interessante (kosteneffectieve) opties, maar die opties zijn nog onvoldoende geëxploreerd en nog onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd. Doelstelling – Dit onderzoek richt zich op het identificeren van hoog-risicogroepen die gebaat zijn bij preventieve interventies. Het gaat vooral om interventies die dienen om depressie en angststoornissen bij ouderen terug te dringen. Daarnaast hoopt men de maatschappelijke kosten die het gevolg zijn van deze stoornissen te verminderen en kansen te ontdekken voor kosteneffectieve preventie van deze stoornissen bij ouderen. Resultaten – Het project heeft laten zien dat het mogelijk is om met epidemiologische gegevens die risicogroepen te identificeren bij preventie van depressie en angststoornis grote kans maakt ook kosteneffectief te worden. Die kennis is van belang voor de overheidspolitiek, gemeentelijk gezondheidsbeleid, preventieafdelingen van de GGZinstellingen en verzekeraars. Al deze partijen werden geïnformeerd en hebben interesse getoond. Aan die interesse wordt momenteel concrete uitvoering gegeven middels het Partnership Depressiepreventie. Implementatie – Inzichten uit het project hebben hun weg gevonden naar de wetenschappelijke onderbouwing van de Preventie Nota van het Kabinet, het VTV rapport ‘Gezond verstand: evidence-based preventie van psychische stoornissen (2006)’. Dit mondde vervolgens uit in de betreffende Preventie Nota en kreeg een vervolg in de uitwerking van diezelfde Nota, het Partnership Depressiepreventie waarbij een groot aantal partijen betrokken zijn. Het Partnership Depressiepreventie wordt gefinancierd door VWS en gecoördineerd door het Trimbos-instituut. Het doel van het Partnership is het bereik van preventie van depressie aanzienlijk te vergroten. De verzekeraars (CvZ) hebben recentelijk interesse getoond in de uitkomsten van deze studie en de betreffende publicaties. Voor wie Onderzoekers, behandelaars, beleidsmakers, patiënten en zorgverzekeraars Eindproducten Kennis over oudere doelgroepen bij wie preventie van depressie en angst kosteneffectief kan worden verspreid middels vijf internationale publicaties. Officiële gegevens Titel: Op zoek naar doelmatige preventie van depressie en angst bij ouderen: secundaire analyse van LASA-gegevens Aanvrager(s): Prof. dr. P. Cuijpers, prof. dr. A.T.F. Beekman en dr. F. Smit Preventie, Trimbos Instituut, Utrecht GGZ Buitenamstel, Amsterdam Contactpersoon: Dr. F. Smit Subsidie: € 130.000 Registratie nr.: 13600008 Looptijd: 2004-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 3. Screening en diagnostiek - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers; 5. Zorgverzekeraars - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
71
17. Effect Stepped-care programma Doelstelling – Onderzoek naar de uitvoerbaarheid en de effecten van een geprotocolleerd zorgprogramma (stepped-care interventie) voor oudere somatische verpleeghuisbewoners met depressieve klachten. Het is de vraag of het zorgprogramma een positief effect heeft op de depressie, de autonomie en de kwaliteit van leven van oudere depressieve somatische verpleeghuisbewoners. Het programma wordt vergeleken met de reguliere behandeling. Ook wordt nagegaan of de effecten van het geprotocolleerde zorgprogramma verschillen voor geslacht, leeftijd of somatische co-morbiditeit. Resultaten – De inclusie van verpleeghuizen en bewoners bleek problematisch waardoor het niet mogelijk was conclusies te trekken over de effecten van het stepped care programma. Wel leverde de studie belangrijke informatie op over de bevorderende en belemmerende factoren bij de uitvoering van het stepped care programma. Bij de uitvoering kwamen aandachtspunten (zoals lichamelijk en cognitief functioneren en de organisatie van de zorg) naar voren die van belang zijn bij het stellen van een indicatie voor het stepped care programma. Daarnaast heeft deze studie duidelijk gemaakt dat de verpleeghuiszorg op dit moment gebaat zou zijn bij een interventie die voor een grotere groep verpleeghuisbewoners met depressieve klachten en verminderde kwaliteit van leven geschikt is. Geen gegevens over implementatie van de resultaten bekend. Voor wie: Bewoners, zorgverleners en management in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten Een draaiboek over de Stepped care behandeling, een protocol voor IPT in het verpleeghuis, een protocol voor training van verzorgenden en een tv-uitzending. Officiële gegevens Titel: Het effect van een geprotocolleerd zorgprogramma van depressie in het verpleeghuis Aanvrager(s): Prof. dr. A.M. Pot en drs. H. Kuil Huisarts- en Verpleeghuisgeneeskunde en Sociale Geneeskunde, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Prof. dr. A.M. Pot Subsidie: € 134.055 Registratie nr.: 13650005 Looptijd: 2001-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
18. Ontwikkelen, beleven en behandelen van angst Doelstelling – Het doel van dit project is drieledig. Het is de vraag welke factoren voorspellen of ouderen een angststoornis ontwikkelen en hoe vaak dit samengaat met andere psychische of medische klachten. De tweede vraag is hoe ouderen angst beleven in vergelijking met jongvolwassenen. Tenslotte wordt nagegaan wat bij ouderen met een angststoornis de waarde is van psychotherapie dan wel medicatie, ook in vergelijking met een groep op de wachtlijst.
72
Resultaten – De studie heeft voornamelijk kennis opgeleverd over de prevalentie van angststoornissen bij ouderen. Gebleken is dat er een aanzienlijke comorbiditeit met depressie en met somatische aandoeningen bestaat, dat de SAS (Senior Anxiety Scale) een waardevol instrument is voor het meten van leeftijdsgerelateerde cognitieve aspecten van angst bij ouderen en dat de medicamenteuze behandeling van angst bij ouderen tot op heden onderbelicht is. Implementatie – De verkregen kennis van dit project is verspreid via publicaties. Voor wie: Onderzoekers Eindproducten Kennis over het ontwikkelen, beleven en behandelen van angststoornissen bij ouderen Officiële gegevens Titel: Anxiety disorders in elderly Aanvrager(s): Prof. dr. P.M.G. Emmelkamp Klinische Psychologie, Psychologie, Universiteit van Amsterdam Contactpersoon: Prof. dr. P.M.G. Emmelkamp Subsidie: € 272.270 Registratie nr.: 940-33-036 Looptijd: 1998-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 1. Etiologie/ fundamenteel - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
19. Depressie in verzorgings- en verpleeghuizen Doelstelling – Doel van het onderzoek is om betere herkenning, diagnostiek en behandeling te van depressie in verzorgings- en verpleeghuizen bewerkstelligen. De onderzoekers zijn nagegaan wat de prevalentie, incidentie, het beloop en de risicofactoren van depressie zijn. Ook hebben zij gekeken naar de effecten van training van de verzorgers op de herkenning van depressie en naar de effecten van feedback over de diagnose zijn op de uitkomst van depressie. Resultaten en implementatie – De studie heeft kennis geleverd over het voorkomen van depressie in verzorgings- en verpleeghuizen, die verspreid wordt via publicaties. Daarnaast heeft het project een observatie-instrument opgeleverd voor vroegsignalering van depressie, om aan de hand daarvan het gedrag van ouderen in verzorgingshuizen te observeren. Tenslotte is er een documentaire over depressie in verpleeghuizen uit het project voortgekomen. Voor wie: Bewoners en verzorgers in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten Kennis over het voorkomen van depressie in verzorgings- en verpleeghuizen en een observatieinstrument vroegsignalering depressie
73
Officiële gegevens Titel: Depression in long-term facilities: prevalence, course and effects of training and feedback on process of care and patient outcomes Aanvrager(s): Prof. dr. W. van Tilburg en prof. dr. A.M. Pot Psychiatrie, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Prof. dr. A.M. Pot Subsidie: € 272.270 Registratie nr.: 940-33-041 Looptijd: 1999-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 4. Behandeling - 3. Toegepast onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
20. Samenhang cognitieve achteruitgang en depressie Onderzoeker Gussekloo: “Depressie volgt op cognitieve achteruitgang en niet andersom” Doelstelling – In deze studie wordt nagegaan hoe bij ouderen cognitieve achteruitgang en depressie met elkaar samenhangen. Ook is de vraag of, en in welke mate, atherosclerose en inflammatoire processen bijdragen aan het ontstaan van de ziektebeelden op oudere leeftijd. Resultaten – Het onderzoek levert kennis op in de vorm van een proefschrift en publicaties. De belangrijkste bevindingen zijn dat atherosclerose leidt tot cognitieve achteruitgang bij ouderen. Depressie op hoge leeftijd is meer gerelateerd aan de functionele gevolgen van atherosclerose op cognitief en functioneel gebied dan aan atherosclerose zelf. Verder suggereren de resultaten dat depressies bij ouderen mogelijk te behandelen zijn met specifieke anti-inflammatoire therapie. Implementatie – De therapeutische implicaties zullen in de toekomst verder moeten worden onderzocht. Bijvoorbeeld met een Randomised clinical trial onder de onderzoekspopulatie. Voor wie: Onderzoekers en behandelaars Eindproducten Kennis over etiologie en impact van verschillende aandoeningen bij ouderen Officiële gegevens Titel: Etiology and impact of cognitive dysfunction and depressive feelings in old age Longterm followup of the Leiden 85-plus Study Aanvrager(s): Prof. dr. R.G.J. Westendorp en dr. J. Gussekloo Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Contactpersoon: Dr. J. Gussekloo Subsidie: € 172.440 Registratie nr.: 940-38-044 Looptijd: 2001-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 1. Etiologie/ fundamenteel - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
74
21. Nieuwe behandelmethode: lichttherapie Onderzoeker Lieverse: “De psychiatrie kampt nog altijd een achterstand in degelijk ontworpen klinische trials naar lichttherapie” Achtergrond – Depressie komt vaak voor bij ouderen, vooral wanneer hun zelfredzaamheid is verminderd. Veel ouderen blijken meer van het stresshormoon cortisol te hebben dan gemidddeld. Dit komt doordat hun zogeheten hypothalamus-hypofyse-bijnierschors as, de HPA-as, overactief is. Activatie van dit hormonale systeem ontstaat onder meer door een verstoorde activiteit van de centrale biologische klok in de hersenen. Bekend is dat de activiteit van de klok vermindert bij het klimmen der jaren. Daardoor hebben veel ouderen moeite met hun slaap-waak ritme. De werking van deze klok is ook verstoord, wellicht ´versleten´ bij oudere mensen met een depressie. Lichttherapie stimuleert de biologische klok en beïnvloedt het slaap/waakritme van ouderen vaak gunstig. Ook is de therapie bij mensen met seizoensgebonden depressie eerste keus behandeling. Het effect van lichttherapie bij ouderen met een depressie is nog onvoldoende onderzocht. Wij brengen daarin verandering met een gerandomiseerd en placebo gecontroleerd onderzoek bij depressieve ouderen (60-plussers). Deze trial behelst een gerandomiseerde dubbelblinde placebo- gecontroleerde studie met twee armen: helder blauw licht (actieve conditie) en gedimd rood licht (controle conditie). Doelstelling – Het doel van deze studie is het wetenschappelijk onderzoeken of lichttherapie een effectieve behandelmogelijkheid is, als alternatief of juist als extra, voor ouderen met een depressieve stoornis (major depression). Vernieuwend aan dit project is ook dat er zowel biologische als psychologische en sociale uitkomstmaten worden gebruikt om de relatie tussen hersenen en gedrag bij depressie in kaart te brengen.. Resultaten – De fase van instroom en van behandeling is afgesloten: er zijn uiteindelijk 89 ouderen met een depressieve stoornis bereid gevonden deel te nemen aan deze experimentele behandeling. De uitkomsten van klinische metingen (depressie ernstmaten, slaap, dag-nachtritme), psychologische maten (zelfredzaamheid, belevingsaspecten, sociale steun) alsmede van laboratoriumonderzoek (urineonderzoek en speekselonderzoek naar melatonine en cortisol) worden thans geanalyseerd. Implementatie – De resultaten zullen in eerste instantie in internationale wetenschappelijke vakbladen gepresenteerd worden. Als de therapie effectief blijkt dan kan extra licht gemakkelijk worden geïmplementeerd bij patiënten thuis of kan dit als onderhoudsbehandeling gelden. Ook kunnen de gegevens de rol van de biologische klok bij depressieve ouderen verder verhelderen. Voor wie: Onderzoekers, behandelaars en patiënten Eindproducten Kennis over lichttherapie als nieuwe behandelmethode voor depressie en inzicht in de biologische en psychosociale variabelen bij het voorkomen ervan. Officiële gegevens Titel: High plasma cortisol level as risk factors for depression in the elderly and the effect of bright light treatment on mood, sleep-wake pattern and self-sufficiency Aanvrager(s): Prof. dr. W.J.G. Hoogendijk Psychiatrie, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Drs. R. Lieverse Subsidie: € 142.500 Registratie nr.: 014-91-049 Looptijd: 2002-2009
75
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 4. Behandeling - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3. Professionals - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
22. Interpersoonlijke psychotherapie Onderzoeker van Marwijk: “Interpersoonlijke psychotherapie is een haalbare en effectieve behandeloptie in de huisartsenpraktijk voor ouderen met een matige tot ernstige depressie en kan in het kader van de samenwerking tussen GGZ en huisartsen goed opgenomen worden in het behandelaanbod” Achtergrond – Depressies bij ouderen worden in de huisartsenpraktijk vaak niet (h)erkend. Als zij wel herkend en behandeld worden is een behandeling met antidepressiva eerste keus. Evidence based vormen van psychotherapie, zoals Interpersoonlijke psychotherapie (IPT) zijn echter een goed alternatief voor antidepressieve medicatie bij ouderen met een niet-psychotische depressie. Deze psychotherapievormen zijn meestal niet beschikbaar in de eerstelijn, terwijl daarmee toch de substantiële groep patiënten bereikt kan worden die niet van medicatie profiteren en voor wie de drempel naar een GGZ instelling te hoog is. Doelstelling – Depressies in de huisartsenpraktijk opsporen met screening en patiënten die gemotiveerd zijn een behandeling met IPT aanbieden, uitgevoerd door GGZ medewerkers in de huisartsenpraktijk. De haalbaarheid en effectiviteit van deze interventie onderzoeken. Resultaten – De studie heeft uitgewezen dat het haalbaar is om in de huisartsenpraktijk een screening naar depressie bij ouderen uit te laten voeren door onderzoeksassistenten. Verder bleek het haalbaar IPT transmuraal aan te bieden. De interventie was effectiever dan care as usual door de huisarts voor patiënten met een matige tot ernstige depressie, niet voor patiënten met een lichte depressie. Er is een patiënten informatiefolder over IPT gemaakt en een handleiding voor therapeuten. Daarnaast is er cursusmateriaal ontwikkeld voor het trainen van GGZ medewerkers in deze interventie bij ouderen. Dit materiaal wordt o.a. gebruikt bij de RINO Noord-Holland (Cursus Psychotherapie bij ouderen met een depressie). Tevens vormde de handleiding voor therapeuten de basis voor een aangepaste versie gemaakt voor therapeuten die IPT toepassen bij depressieve verpleeghuispatiënten. Implementatie – De kennis die de studie heeft opgeleverd is verspreid via publicaties in Nederlandse en internationale tijdschriften en via een proefschrift. Mede door deze studie heeft de psychotherapie behandeling voor depressies in de eerste lijn een meer prominente plaats gekregen in de herziene Standaard Depressiebehandeling van het Nederlands Huisartsen Genootschap NHG). In mei van dit jaar wordt het Nederlands Centrum voor IPT officieel. Vanuit dit centrum wordt de kennis over IPT in Nederland verder verspreid en worden trainingen en supervisies verzorgd. Inmiddels heeft een andere psychotherapievorm, Problem Solving Therapie, op veel plaatsen in Nederland een prominente plaats gekregen in het eerstelijns aanbod. De toepassing van de ene of andere vorm van psychotherapie is afhankelijk van lokale initiatieven. Voor wie Patiënten, GGZ therapeuten en huisartsen. Eindproducten - Patiënten informatiefolder over IPT - Handleiding IPT voor therapeuten - Cursusmateriaal voor het trainen van GGZ medewerkers
76
Officiële gegevens Titel: Uitvoerbaarheid en effectiviteit van transmurale psychotherapie bij depressie in het latere leven Aanvrager(s): Prof. dr. A.T.F. Beekman en dr. H.W.J. van Marwijk GGZ Buitenamstel (locatie AJ Ernststraat), Amsterdam EMGO Instituut, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. H.W.J. van Marwijk Subsidie: € 123.485 Registratie nr.: 13600005 Looptijd: 1999-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie; 5.1. Zorgverlening - 3. Screening en diagnostiek; 4. Behandeling - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Team langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
23. Angstcursus Onderzoeker Smits: “Angst bij oudere Turken en Marokkanen vraagt om een aanpak op maat” Doelstelling – Het ontwikkelen van een angstcursus voor oudere Turken en Marokkanen. In de huidige vorm zijn de bestaande angstcursussen niet geschikt voor oudere Turken en Marokkanen met angstklachten en -stoornissen. Onderzoek laat namelijk zien dat deze groepen in een aantal opzichten hun psychische gezondheid verschillend (van elkaar en van oudere Nederlanders) beleven. Vanwege deze verschillen en vanwege praktische verschillen (analfabetisme, opleiding, beheersing Nederlandse taal, abstractievermogen, vraag naar gescheiden aanbod voor mannen en vrouwen) hebben GGZ-werkers behoefte aan een cursusaanbod dat geschikt is voor oudere Turkse mannen, Turkse vrouwen, Marokkaanse mannen en Marokkaanse vrouwen. Resultaten – Met dit project ontwikkelen de onderzoekers dit aanbod voor bovenstaande vier groepen van 50 jaar en ouder met angstklachten of lichte of matige angststoornissen in de vorm van de preventieve cursus ‘ Stap voor Stap’. Deze cursus is preventief dient te voorkomen dat angstklachten uitgroeien tot een angststoornis. De cursisten leren beter om gaan met de klachten, zodat die klachten hen minder beperken in hun dagelijkse functioneren en in de kwaliteit van hun leven. Implementatie – Het project heeft een handleiding en een draaiboek voor cursusleiders opgeleverd. Tevens is een cursistenmap en een flyer over de cursus gemaakt. De cursus is beschikbaar voor hulpverleners en preventiewerkers in de GGZ, die met oudere Turken en Marokkanen werken. De cursus kan ook ingezet worden in de eerstelijns-GGZ, het algemeen maatschappelijk werk, ouderenwerk of welzijnswerk. Enkele GGZpreventieafdelingen werken met ‘Stap voor stap’. Een implemenatie-impuls lijkt nodig om nieuwe gebruikers te motiveren en instrueren. Voor wie: Hulpverleners van Turkse en Marokkaanse ouderen met angst Eindproducten Handleiding en draaiboek van de cursus ‘Stap voor stap’
77
Officiële gegevens Titel: Ontwikkeling van een angstcursus voor oudere Turken en Marokkanen Aanvrager(s): Dr. C.H.M. Smits Trimbos Instituut, Utrecht Contactpersoon: Dr. C.H.M. Smits Subsidie: € 142.535 Registratie nr.: 36000012 Looptijd: 2004-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie; 5.2. Diversiteit - 4. Behandeling - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 4. Vraag en samenleving
24. Psychologische interventie tegen depressie door verpleegkundigen Onderzoeker van Eijk: “Herkenning en behandeling van depressieve gevoelens bij chronisch zieke ouderen leidt tot een noodzakelijke klinisch relevante verbetering van de zorg tegen lagere kosten.” Achtergrond – Geschat wordt dat ongeveer 15% van de ouderen last heeft van depressie of gevoelens van somberheid. Dit wordt vaak niet door de huisarts opgemerkt. Voor zover de huisarts symptomen van depressie wel herkend is de behandeling vaak niet adequaat, hoewel er in principe goede behandelingen met psychotherapie en/of medicijnen beschikbaar zijn. Psychotherapeutische behandeling kost de huisarts relatief veel tijd en de vraag is of hij/zij daar voldoende voor is opgeleid. Met de huidige tijdsdruk is er dus onvoldoende aandacht voor deze problematiek. Doelstelling – In dit onderzoek wordt getracht de opsporing en vroegtijdige behandeling van depressie in de eerste lijn bij ouderen met een chronische aandoening te verbeteren. Het onderzoek richt zich op de (kosten-)effectiviteit van een minimale psychologische interventie voor ouderen met diabetes mellitus type II of COPD en een lichte vorm van depressie. De interventie is gebaseerd op zelfmanagement (zelf leren hanteren van (de omgang met) depressieve gevoelens) en cognitieve gedragstherapie en wordt uitgevoerd door verpleegkundigen. Resultaten – Personen uit de interventiegroep lieten na negen maanden een vermindering van het aantal depressieve klachten zien ten opzichte van personen uit de controlegroep. Ook het dagelijks functioneren ging minder vaak achteruit. Bij diabetespatiënten was er bovendien een duidelijke verbetering in kwaliteit van leven zichtbaar.Uit het onderzoek blijkt dat patiënten en verpleegkundigen de interventie erg waarderen. De nieuwe interventie voorziet duidelijk in een behoefte van verpleegkundigen en vooral van patiënten. De kosten van het zorggebruik blijken met behulp van de interventie ook teruggebracht te kunnen worden. Deze kostenreductie in combinatie met een toename van de kwaliteit van leven in de interventiegroep maakt duidelijk dat onze aanpak kosteneffectief is. Er kan dus geconcludeerd worden dat de interventie goed uitvoerbaar, acceptabel en (kosten)effectief is. Resultaten van de studie ondersteunen daarmee verdere pogingen tot integratie van zelfmanagement ondersteuning in de reguliere zorg voor chronisch zieken, bijvoorbeeld als onderdeel van een disease management benadering.
78
Implementatie – Er is een syllabus beschikbaar voor de training van praktijkondersteuners en verpleegkundigen (eerste en tweede lijn) die gebruikt kan worden om deze aanpak via scholing en nascholing binnen de beroepsgroep te verspreiden. Daartoe wordt onder meer nagegaan of de training ingebed kan worden in bestaande opleidingen en nascholing voor praktijkondersteuners en verpleegkundigen, met name voor degenen die betrokken zijn bij de zorg voor chronisch zieken. Verder zullen vertegenwoordigers van alle relevante betrokkenen zoals patiënten verenigingen, huisartsen, verpleegkundigen, verzekeraars en beleidsmakers worden uitgenodigd voor een ‘Invitational conference’ om de lijnen uit te zetten voor de wijze waarop deze interventie een plek kan krijgen in de reguliere zorg voor patiënten met een chronische ziekte. Voor wie: Chronisch zieke patiënten met lichte vormen van depressie, praktijkondersteuners en verpleegkundigen Eindproducten - Syllabus diagnostiek en behandeling van depressie, omgang met psychofarmaca en trainingsprogramma ‘Minimale psychologische interventie’; - Publicaties over de uitkomsten van het onderzoek in erkende wetenschappelijke tijdschriften en twee dissertaties. Officiële gegevens Titel: Depression in chronically ill elderly Aanvrager(s): Prof. dr. J.Th.M. van Eijk Capaciteitsgroep Sociale Geneeskunde, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht Contactpersoon: Prof. dr. J.Th.M. van Eijk Subsidie: € 653.000 Registratie nr.: 945-03-047 Looptijd: 2003-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie - 3. Screening en diagnostiek; 4. Behandeling - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.2. Verpleegkundigen - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
25. Gecombineerde screening en behandeling bij depressieve symptomen Onderzoeker Gussekloo: “Is vroege opsporing het halve werk?” Achtergrond – Depressieve symptomen hebben negatieve gevolgen voor bijvoorbeeld zelfredzaamheid, kwaliteit van leven en sterfte. Hoewel een effectieve behandeling bij ouderen beschikbaar is, worden veel depressieve ouderen niet behandeld. Onderherkenning speelt hierbij een belangrijke rol; depressieve symptomen lijken welhaast te worden gezien als onvermijdelijk bij het ouder worden. Gecombineerde screening en behandeling zijn adequaat bij depressieve symptomen. De effecten en kosten van een programma voor ouderen zijn echter onbekend. Doelstelling – De effecten en kosten bepalen van 'stepped care' behandeling voor ouderen vanaf 75 jaar, die bij screening op depressieve klachten positief scoren. De screening en de behandeling vinden plaats in, of vanuit de huisartsenpraktijk.
79
Verwachte resultaten – Vanwege de genoemde onderdiagnose zijn de verwachte resultaten dat het programma effectief is in het screenen en behandelen van ouderen met depressieve symptomen. Wanneer ook de kosten redelijk zijn kunnen deze resultaten gebruikt worden om ouderen, hun familie en zorgverleners ervan te overtuigen dat depressieve symptomen op latere leeftijd niet de normale gang van zaken en zeker ‘behandelwaardig’ zijn. Implementatie – De uitkomsten van de studie hebben implicaties voor huisartsen en andere klinische medewerkers die ouderen met depressieve symptomen diagnosticeren en behandelen, voor oudere patiënten en familieleden, voor de wetenschap en voor het beleid. Onder deze groepen worden de uitkomsten van de studie verspreid, bijvoorbeeld door opname in de NGH standaard voor Depressie en in de multidisciplinaire richtlijn voor depressie en publicaties in zowel wetenschappelijk als niet wetenschappelijke literatuur. Voor wie: Huisartsen en behandelaars van ouderen met depressie, patiënten, onderzoekers en beleidsmakers Eindproducten Kennis over de effecten en kosten van gecombineerde screening en behandeling bij depressieve symptomen bij ouderen Officiële gegevens Titel: Effects and costs of a combined screening and treatment program for elderly (aged 75 years and over) with depressive symptoms in general practice Aanvrager(s): Dr. J. Gussekloo Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Contactpersoon: Dr. J. Gussekloo Subsidie: € 399.830 Registratie nr.: 94507502 Looptijd: 2006-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.1. Angst en depressie; 5.6. Zorgsysteem - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
80
1.2.2. Sociale participatie en eenzaamheid 1. Promotie van sociale participatie en preventie van eenzaamheid Onderzoeker Cleven: “Aandacht geven helpt bij voorkomen/ verminderen van eenzaamheidsgevoelens” Doelstelling – Sociale participatie van ouderen bevorderen en eenzaamheidsgevoelens voorkómen of te verminderen. Vraagstellingen hebben betrekking op de behoefte van zelfstandige wonende ouderen voor eenzaamheidsvoorkómende activiteiten; de barrières en voordelen die er zijn bij het opzetten van activiteiten, afgestemd op de behoeften en daarbij gebruikmakend van huisbezoeken en tot slot op de effecten van de opgezette activiteiten en deelname aan eenzaamheidsvoorkómende activiteiten op het sociale netwerk, de ontvangen ‘social support’, sociale participatie, eenzaamheid en psychische gezondheid. Resultaten – Uit de hoogrisico benadering, gericht op alle alleenstaande zelfstandig wonende 55-plussers, blijkt dat de behoefte (aan huisbezoek) leeftijdsafhankelijk is. Vooral de leeftijdsgroep 65-84 jaar heeft behoefte aan huisbezoek. Respondenten die aangeven behoefte te hebben aan huisbezoek voelen zich bij aanvang eenzamer, hadden een grotere kans op depressie en nemen bij aanvang gemiddeld aan minder activiteiten deel dan de personen die geen behoefte aan huisbezoek hadden. De experimentele groep gaat bij de eerste nameting (tussentijdse meting) aan meer activiteiten / hobby’s deelnemen dan de controle groep, aan het eind van het project is dat weer iets teruggelopen maar het verschil blijft significant. Gedurende het project gaat zowel de experimentele groep als de controle groep er in eenzaamheid op vooruit. Wellicht dat de aandacht in de vorm van het bezoeken aan huis in de controle groep heeft meegespeeld. Er bestaat een grote spanning tussen het aanvankelijk aangeboden activerend huisbezoek en de behoefte die bij ouderen bestaat. Op bevolkingsniveau is deze behoefte gering en is er veel meer vraag naar het oplossen van specifieke problemen of een vriendschappelijke invulling van het huisbezoek. Implementatie – In juni 2004 is er een expertmeeting georganiseerd en in oktober 2004 heeft er een grote slotbijeenkomst plaatsgevonden in Ridderkerk. In 2005 is een brochure verschenen over de resultaten van het onderzoek. De interventie wordt in een aangepaste vorm voortgezet in Ridderkerk. Er is uitbreiding van het vriendschappelijke huisbezoek en er is signalerend huisbezoek voor 75-plussers, indien nodig nog aangevuld met activerend huisbezoek. Voor wie: Ouderen met (risico op) eenzaamheidsgevoelens, (verpleeg) huisartsen, verpleegkundigen Eindproducten In Samenspraak; bevordering van sociale participatie en de preventie van eenzaamheid van ouderen in Ridderkerk, M. Kuilman, P. Kocken, Lee van der, G (2005), GGD-verslag. Officiële gegevens Titel: Promotion of social participation and prevention of loneliness among Ridderkerk older adults Aanvrager(s): Prof. dr. F. Sturmans, drs. M. Cleven en dr. P.L. Kocken GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam Preventie en Gezondheid, Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), Lokatie Leiden – Gortersgebouw Contactpersoon: Drs. M. Cleven en dr. P.L. Kocken Subsidie: € 267.095 Registratie nr.: 22000101 Looptijd: 2001-2005
81
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.2. Sociale participatie en eenzaamheid - 2. Preventie - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
2. Bezoekdienst ‘Van weduwe tot weduwe’ Onderzoeker Onrust: ”Om meer gezondheidswinst te behalen zouden bezoekdiensten voor oudere weduwen en weduwnaars gericht aangeboden moeten worden aan specifieke risicogroepen”. Doelstelling – Het verlies van de partner is een belangrijke risicofactor voor het ontwikkelen van psychische problemen. Gerichte ondersteuning kan psychische problemen helpen voorkomen of verminderen. In deze studie zijn de effecten onderzocht van een ‘Van weduwe tot weduwe’ bezoekdienst op de psychische gezondheid en kwaliteit van leven van oudere weduwen en weduwnaars. Resultaten – In het algemeen was de bezoekdienst niet effectiever dan de controleconditie. Wanneer echter gekeken wordt naar subgroepen, dan blijken sociaal eenzame, lichamelijke zieke en lager opgeleide weduwen en weduwnaars wel van de bezoekdienst te profiteren. Uit de kostenutiliteitsanalyse volgt dat de interventie iets betere (maar niet significant betere) resultaten bereikt tegen iets hogere kosten. Of de bezoekdienst als kosten-effectief moet worden beschouwd hangt daarom af van de bereidheid om te betalen (‘willingness to pay’) voor een extra gewonnen voor kwaliteit van leven gewonnen levensjaar (QALY). Bij een betalingsbereidheid gelijk aan nul is er 31% kans dat de bezoekdienst kosteneffectiever is dan gangbare zorg; bij een betalingsbereidheid gelijk aan 20.000 euro is die kans 70%. De conclusie luidt dat de meeste weduwen en weduwnaars geen interventie als de bezoekdienst nodig hebben om hun leven weer op te pakken. We bevelen aan om de bezoekdienst vooral voor specifieke groepen beschikbaar te stellen die juist wel baat blijken te hebben van de bezoekdienst, zoals sociaal eenzame, lichamelijk zieke en lager opgeleide weduwen en weduwnaars. Implementatie – Tijdens het project is contact gezocht met verschillende organisaties die een rol kunnen spelen bij de coördinatie en het faciliteren van een verdere implementatie van de bezoekdienst. Momenteel beraden het Trimbos-instituut, de Landelijke Stichting Rouwbegeleiding (LSR) en de Gelderse Roos Arnhem zich op de wijze waarop de implementatie van de interventie in de toekomst kan verlopen, met inachtneming van de onderzoeksresultaten. De Gelderse Roos Arnhem heeft de bezoekdiensten in Nederland geïntroduceerd en stelt al enige tijd een update van het interventie materiaal voor. Voor wie Oudere weduwen en weduwnaars, ouderenadviseurs, preventiewerkers, beleidsmakers, verwijzers Eindproducten Kennis over het effect van de bezoekdienst ‘Van weduwe tot weduwe’ (verspreid middels verschillende wetenschappelijke artikelen) en stappen voor verdere implementatie hiervan. Officiële gegevens Titel: Preventie van psychische klachten bij oudere weduwen en weduwnaars door middel van lotgenotencontact: Een gerandomiseerde trial Aanvrager(s): Prof. dr. P. Cuijpers en dr. E. Bohlmeijer Preventie, Trimbos Instituut, Utrecht Contactpersoon: Drs. S. Onrust Subsidie: € 417.500 Registratie nr.: 22000102 Looptijd: 2002-2007
82
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.2. Sociale participatie en eenzaamheid - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
3. Internetcommunity ouderen Onderzoeker Spruit: “Sociaal isolement voorkomen door contacten die inspireren en activeren” Doelstelling – 50plusnet is een internetcommunity voor ouderen. Het doel is voorkomen van sociaal isolement, het stimuleren van zelfmanagement en participatie. Door deel te nemen aan 50plusnet worden ouderen gestimuleerd en gemotiveerd tot (fysieke) activiteiten, die het proces van vereenzaming voorkomen en/of ombuigen. Met 50plusnet worden ouderen in staat gesteld hun sociale netwerk op peil te houden of juist aan te vullen. De community is een laagdrempelige voorziening: een virtuele plek op het Internet waar ouderen elkaar ontmoeten. Resultaten –Ouderen kunnen zich aanmelden bij 50plusnet door middel van het invullen van een Profiel. Via e-mail en chat legt men contact, desgewenst met mensen die in dezelfde stad, wijk of dorp wonen. Men krijgt wekelijks een mail met een overzicht van deelnemers die matchen op bijvoorbeeld een hobby of sportieve activiteiten. Eind 2007 telde 50plusnet 20.000 deelnemers en daarmee is 50plusnet de grootste internetcommunity in Nederland. De gemiddelde leeftijd is 62 jaar en circa 65% is vrouw. In drie jaar heeft 50plusnet zich ontwikkeld tot een zeer interactieve plek op het Internet, waar continu ruim 100 deelnemers online zijn. Dagelijks worden er circa 1.000 berichten geplaatst op de prikborden. Deze prikborden worden vooral gebruikt om elkaar te steunen bij belangrijke life-events zoals overlijden, ziekenhuisopname, verhuizing en contact met (klein)kinderen. Deelnemers die bijvoorbeeld in afwachting zijn van een operatie of aangeven dat ze zich eenzaam voelen kunnen gegarandeerd rekenen op steun en advies. De berichten over ontmoetingen op het prikbord en de honderden clubs die zijn opgericht maken duidelijk dat men daadwerkelijk gericht is op een ‘live’ ontmoeting. Er zijn ongeveer 800 clubs opgericht, zoals fiets- en wandelclubs, kook- en afvalclubs, leesclubs en discussiegroepen. Het meest populair zijn de weduwen-, weduwnaars- en vriendinnenclubs; deze tellen vaak meer dan 100 deelnemers. Ruim 5.000 deelnemers van de site hebben zich bij een club op 50plusnet aangemeld. Implementatie – 50plusnet.nl is een landelijk project, maar er wordt nauw samengewerkt met lokale organisaties. Bij de start van 50plusnet zijn drie pilot-organisaties betrokken die verantwoordelijk waren voor de lokale implementatie. Deze organisaties blijven ook na de projectperiode 50plusnet aanbieden. In 2007 is een samenwerking gerealiseerd met Omroep Max en de ANBO. Beide organisatie bieden 50plusnet aan in de eigen huisstijl en onder een eigen URL. Lokale organisaties kunnen tegen een geringe vergoeding een licentie nemen op de database van 50plusnet. Op deze wijze kan 50plusnet ook na de projectperiode worden gecontinueerd. In samenwerking met het Trimbos-instituut zal naar financiering worden gezocht voor een meerjarig onderzoek naar de effectiviteit van 50plusnet. Voor wie: Einddoelgroep: 50-plussers, Intermediaire doelgroep: Ouderenwerk, GGD-en Thuiszorg, GGZ instellingen, huisartsen
83
Eindproducten - Website www.50plusnet.nl - Website www.maxmeetingpoint.nl - Handleiding ‘Hoe werkt 50plusnet?’ (voor docenten die computercursussen geven) - Brochure ‘Contacten die inspireren’ (voor 50plussers) - Brochure ‘Met internet blijven ze onder de mensen’ (voor lokale organisaties) - Rapport: ‘De 50plusnetter: Onderzoek naar de lokale en landelijke implementatie van 50plusnet.’ Officiële gegevens Titel: Netwerken via internet: internetcommunity voor en door ouderen. Het stimuleren van zelfredzaamheid bij ouderen Aanvrager(s): Drs. E.C. Ruland Arts en drs. D. de Levita Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ), Woerden Contactpersoon: Mw. E.R.M. Spruit Subsidie: € 250.000 Registratie nr.: 40100032 Looptijd: 2003-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.2. Sociale participatie en eenzaamheid - 2. Preventie; 7. Implementatie - 5.(Landelijke) implementatie - 1. Ouderen - 2. Preventie
4. Stuurkracht bij eenzaamheid Onderzoeker Tjepkema: “Integrale vroegsignalering eenzaamheid bij de cliënt in de thuissituatie voorkomt verdere vereenzaming” Doelstelling – Het project ‘Stuurkracht bij eenzaamheid’ van ActiVite Thuiszorg Groot Rijnland (Stichting ActiVite is ontstaan uit een fusie van de stichtingen Thuiszorg Groot Rijnland, woonzorgcentra LAS en Zorgkompas) en RADIUS richt zich op de verbetering van de vervolginterventie na signalering van eenzaamheid. Het project is gestoeld op het project ‘Interventies bij Eenzaamheid’ ontwikkeld door Stichting Welzijnswerk Hoogeveen. De innovatie bestaat uit het aanpassen van de methodiek van Hoogeveen voor de thuiszorg situatie, namelijk de ontwikkeling van een training en het effectief trainen van de betrokken thuiszorg medewerkers en de aanpassing van trajectinterventies op de Leidse situatie waar de pilot zal plaatsvinden. Resultaten – Bij nadere oriëntatie op de werkwijze van het project in Hoogeveen bleek deze minder geschikt te zijn voor hetgeen Radius en ActiVite Thuiszorg Groot Rijnland voor ogen stond. Daarom is de methodiek aangepast. Hoogeveen richt zich met name op eenzaamheid veroorzaakt door een traumatisch ervaring, waarna een intensief hulpverleningstraject volgt door professionele medewerkers van maatschappelijk werk. Bij ActiVite loopt een ‘organisatiebreed’ project vroegsignalering waarbij met gevalideerde (vroeg) signaleringsinstrumenten een ‘niet pluis’ gevoel gesignaleerd kan worden door een verzorgende bij de cliënt thuis. De ontwikkelde methodiek voor een integrale aanpak is opgesteld met het gebruik van de TNO observatielijst van psychosociale problematiek bij ouderen. Deze lijst wordt gebruikt bij een ‘niet pluis’ gevoel bij de medewerker of constatering van wijzigingen in het gedrag van de cliënt; of in navolging van de halfjaarlijks (of eerdere) bijstelling van het zorg- / verpleegplan aan de hand van de indicatiestelling en de checklist zorg/verpleegproblemen op basis van Gordon. Als er ‘iets aan de hand is’ wordt een verdiepingsslag gemaakt door verpleegkundigen en volgt zonodig een interventie tegen dementie, depressie of eenzaamheid. Bij het signaleren van sociale eenzaamheid wordt de
84
cliënt gemotiveerd om contact op te nemen met RADIUS (de welzijnsorganisatie). De ouderenadviseur stelt dan vervolgens samen met de cliënt en getrainde vrijwilliger een ‘stappenplan’ op. De vrijwilliger draagt zorg voor de uitvoering van het stappenplan en begeleidt hierin zonodig de cliënt. De vrijwilliger koppelt de stand van zaken terug naar de ouderenadviseur; en de ouderenadviseur koppelt de stand van zaken weer terug naar de verpleegkundige. Het project zorgt voor deskundigheidsbevordering van direct betrokken medewerkers: verzorgenden, verpleegkundigen, ouderen adviseurs en vrijwilligers. Implementatie – De inzet van een op maat gesneden ondersteuningsaanbod dat rekening houdt met de specifieke achtergrond van de oudere en het type van eenzaamheid, heeft de grootste kans om eenzaamheids- gevoelens bij oudere mensen te verminderen. Middels het project wordt de stuurkracht van de individueel zelfstandig wonende (eenzame) oudere gehandhaafd dan wel versterkt en zorgt ervoor dat de oudere langer actief aan de maatschappij kan deelnemen. Voor verdere implementatie hiervan zijn er contacten met: Welzijnsorganisatie RADIUS, GGZ, Rivierduinen, AMW, GGD, Huisartsen in het pilotgebied en met het Geriatrisch Netwerk aldaar. Voor wie: Thuiszorgmedewerkers, cliënten met (beginnende) dementie, depressie en eenzaamheid en hun (mantel) verzorgenden. Eindproducten Kennis over de effectiviteit van de projecten ‘Stuurkracht bij eenzaamheid’ de verdere implementatie hiervan. Officiële gegevens Titel: Kleine innovatieve projecten van Stichting Thuiszorg Groot Rijnland: ‘Stuurkracht bij eenzaamheid’ Aanvrager(s): Drs. A van Ede en drs. J. Tjepkema ActiVite Thuiszorg Groot Rijnland, Leiden Contactpersoon: Drs. J. Tjepkema Subsidie: € 10.000 Registratie nr.: 88100053 Looptijd: 2007-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.2. Sociale participatie en eenzaamheid - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
5. Zin in vriendschap Onderzoeker Stevens: “Vriendschap is een sleutel tot welbevinden, ook op oudere leeftijd” Doelstelling – In het project zijn de effecten van de cursus ‘Zin in vriendschap’ onderzocht. Deze cursus, die reeds in 1995 ontwikkeld werd, is gericht op het verminderen en/of voorkomen van eenzaamheid bij vrouwen van 55 jaar en ouder door ondersteuning aan te bieden bij het verbeteren en uitbreiden van vriendschappen en het verhogen van hun zelfwaardering en sociale competentie.
85
Resultaten – De resultaten wijzen uit dat de cursus vrouwen aantrekt die (erg) eenzaam zijn. De interventie draagt positief bij aan de persoonlijke ontwikkeling van de deelneemsters; binnen zes maanden is hun stemming en zelfwaardering significant verbeterd. Ook heeft rond twee/derde nieuwe vrienden en meer dan de helft heeft bestaande vriendschappen verbeterd. De eenzaamheid in de interventiegroep is binnen een jaar na de cursus significant afgenomen in vergelijking met de controlegroep. Door de interventie verdwijnt de eenzaamheid niet, maar de cursus maakt de deelneemsters bewust van de noodzaak van een actieve houding om vriendschappen te sluiten en onderhouden. Implementatie – De resultaten zijn verspreid middels wetenschappelijke, professionele en populaire publicaties in tijdschriften en kranten, en lezingen en workshops op studiedagen en congressen. Ook op internet is veel informatie over deze cursus te vinden onder de zoekterm ‘Vriendschapscursus’. Verder is deze vriendschapscursus opgenomen in het Digitale werkboek Eenzaamheid Ouderen van Vilans. De cursus ‘Zin in vriendschap’ wordt aangeboden door diverse instellingen: de Stichting Welzijn Ouderen, preventie afdelingen van GGZ Centra, ouderenbonden, algemeen maatschappelijk werk en instellingen voor oudereneducatie. De handleiding en informatie over het onderzoek is te verkrijgen bij Prof. dr. Nan Stevens, Centrum voor Psychogerontologie, Radboud Universiteit Nijmegen. Vanaf 2005 is de cursus aangepast voor blinde en slechtziende ouderen. De handleiding van deze cursus, ‘Opbouwen en onderhouden van een persoonlijk netwerk’ is verkrijgbaar via Sensis in Grave. Voor wie: Vrouwen (55+) met (een risico op) eenzaamheid en hun zorgverleners Eindproducten Handleiding voor de cursus ‘Zin in vriendschap‘ en kennis over de effectiviteit Officiële gegevens Titel: Friendship and the promotion of autonomy and well-being in later life Aanvrager(s): Prof. dr. N.L. Stevens Centrum voor Psychogerontologie (Behavioral Science Institute), Radboud Universiteit Nijmegen Contactpersoon: Prof. dr. N.L. Stevens Subsidie: € 110.700 definitief Registratie nr.: 014-91-021 Looptijd: 2000-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.2. Sociale participatie en eenzaamheid - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
86
1.2.3. Psychiatrische problematiek 1. De beleving van het ouder worden en psychische klachten bij Turkse en Marokkaanse ouderen Onderzoeker Smits: “Turkse en Marokkaanse ouderen ervaren het ouder worden en psychische klachten op een eigen manier, een gepaste zorgbenadering is noodzakelijk” Doelstelling – Oudere Turken en Marokkanen maken nog weinig gebruik van de GGZ. Dit onderzoek richt zich op de vraag hoe oudere Turken en Marokkanen psychische problemen beleven (symptomen en verklaringsmodellen), hun oplossingen, en de rol van de GGZ hierin. Ook is onderzocht of de vragen naar symptomen behorend bij een westers diagnostisch classificatiesysteem (DSM) aansluiten bij hun symptoombeleving. Resultaten – Het kwalitatieve onderzoek sluit aan bij de Amsterdamse Gezondheidsmonitor (AGM) van de Amsterdamse GG&GD. Op grond van vragen in de AGM worden oudere Turkse en Marokkaanse AGM-respondenten met en zonder psychische problemen geselecteerd die vervolgens zijn geïnterviewd. Uit deze interviews blijken cultuurverschillen – en overeenkomsten in de verklaringsmodellen rond psychische problemen bij Turken en Marokkanen en bij mannen versus vrouwen. De psychosociale problemen zijn complex en langdurig. De ouderen zien zelf verbanden met relationele problemen (gezin, sociale isolatie), ouder worden, migratie en lichamelijke beperkingen. Marokkanen zien hun problemen bovendien sterk in een religieuze context. Beide groepen allochtonen zijn slecht bekend met de GGZ. Bij Marokkanen is de schaamte voor psychische klachten groter dan bij de Turken. Het afnemen CIDI-depressievragenlijst suggereert dat deze boomstructuur met name voor Marokkaanse ouderen belemmerend werkt. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het taboe op psychische klachten en met verschillen in referentiekaders. De CIDI heeft deels mogelijkheden (in sommige gevallen komt veel nieuwe relevante informatie boven) maar blijkt in de gebruikte versie niet altijd goed bruikbaar vanwege het veronderstelde abstracte denken en de schaamte voor psychische problemen. Implementatie – De onderzoekers legden de resultaten neer in onder andere een praktische brochure voor de GGZ. Verder zijn de resultaten gepresenteerd in vakpublicaties, in wetenschappelijke artikelen en op studiedagen. Na afronding van het project zijn, deels door ZonMw gefinancierde preventieve interventiemethoden ontwikkeld zoals informatieve huiskamerbijeenkomsten voor oudere Turkse en Marokkaanse vrouwen, Stap voor Stap (cursus voor oudere Turken en Marokkanen met angstklachten), De Kracht van je leven (cursus voor oudere Turken en Marokkanen met depressieve klachten). Voor wie: Oudere Turken en Marokkanen met psychische problemen, preventiewerkers, behandelaars, beleidsmakers in de GGZ en ouderenzorg, onderzoekers. Eindproducten Kennis over de beleving van het ouder worden en psychische klachten bij Turkse en Marokkaanse ouderen met hierbij verschillende preventieve interventiemethoden. Officiële gegevens Titel: Psychische problematiek bij oudere Turken en Marokkanen: beleving, hulpbehoefte en aansluiting bij westers diagnostisch instrumentarium Aanvrager(s): Dr. C.H.M. Smits Zorg en Rehabilitatie, Trimbos Instituut, Utrecht Contactpersoon: Dr. C.H.M. Smits Subsidie: € 136.134 Registratie nr.: 13600004 Looptijd: 2000-2005
87
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.3. Psychiatrische problematiek; 5.2. Diversiteit - 1. Etiologie (kennisvermeerdering over symptomen en verklaringen?) - 2. Strategisch onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
2. Observatie instrument ‘Psychosociale Problemen bij ouderen’ Onderzoeker Tak: “Onderbouwing van het niet pluis gevoel met een observatielijst leidt tot betere herkenning van psychosociale problemen bij ouderen” Doelstelling – Psychosociale problematiek veroorzaakt door depressie, beginnende dementie, angst of eenzaamheid komt onder ouderen veel voor en heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van leven. Deze klachten worden door hulpverleners zoals huisarts en thuiszorg niet gemakkelijk herkend en niet altijd door ouderen direct geuit. Resultaten – In dit project is een observatie instrument voor psychosociale problemen bij ouderen ontwikkeld en gevalideerd voor gebruik door huisarts en thuiszorgmedewerker. Hierbij is gebruik gemaakt van de eerder door TNO gebruikte methodiek voor het opstellen van de OLD (Observatie Lijst voor vroegere symptomen van Dementie, inmiddels opgenomen in de NHG standaard Dementie). De observatielijst voor psychosociale problemen bij ouderen observeert indicatoren van angst, depressie, cognitieve problemen, eenzaamheid en somatisatie (hypochondrie) bij ouderen. Het bestaat uit 14 indicatoren en is bruikbaar in een regulier huisartsconsult/thuiszorgbezoek. Implementatie – Gebruik van het instrument leidt tot een scherpere en kritischer blik bij het observeren en een objectief onderbouwd ‘niet pluis’ gevoel. Het is mogelijk om het instrument een gerichter oordeel over de aard van de problemen (b.v. dementie of depressieve stoornis) te krijgen. Gebruikers van het instrument geven aan meer vertrouwen in hun niet pluis gevoel te krijgen. Na signalering kan geschikte diagnostiek (huisartspraktijk) of doorverwijzing (thuiszorg) plaatsvinden. Voor wie: Huisartsen, thuiszorgmedewerkers Eindproducten Observatie instrument voor psychosociaal disfunctioneren bij ouderen Officiële gegevens Titel: Ontwikkeling van een observatie-instrument voor signalering van psychosociaal disfunctioneren van ouderen in de huisartspraktijk en thuiszorg Aanvrager(s): Dr. M. Hopman-Rock en drs. E.C.P.M. Tak TNO (Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek) – Kwaliteit van Leven, Preventie en Zorg, Leiden. Contactpersoon: Drs. E.C.P.M. Tak Subsidie: € 60.480 Registratie nr.: 13600007 Looptijd: 2003-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.3. Psychiatrische problematiek - 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
88
3. Implementatie observatie instrument ‘Psychosociale Problemen bij ouderen’ Onderzoeker Tak: “Het observatie instrument ‘Psychosociale Problemen bij ouderen’ voorziet in een behoefte bij veel zorg organisaties naar gevalideerde instrumenten voor vroegsignalering” Doelstelling – Het verspreiden van de observatielijst voor Psychosociale Problemen bij Ouderen onder de beoogde gebruikers: huisartsen en thuiszorgmedewerkers. Via een website (www.tno.nl/vroegsignaleringouderen) is het instrument met een duidelijke instructie aangeboden. Hierbij is geregistreerd dat naast huisartsen/ praktijkondersteuners, onderzoekers en thuiszorgmedewerkers, ook medewerkers uit de intramurale setting interesse hadden in het instrument. Via verschillende kanalen is het instrument onder de aandacht gebracht (presentaties, publicaties, persberichten). Er is met verschillende beroepsverenigingen, brancheorganisaties en koepels contact gezocht over verdere implementatie. Hieruit zijn aandachtspunten gekomen zoals een duidelijke handleiding/scholing, vervolg na signalering en discussie over nut en noodzaak van vroegsignalering. Inmiddels wordt het instrument bij diverse vroegsignaleringsprojecten in Nederland ingezet. Resultaten – Samenvattend kan gesteld worden dat beide doelgroepen bereikt zijn voor wat betreft het onder de aandacht brengen. Ook is er door beide groepen veel interesse getoond in het instrument omdat het duidelijk een lacune vult in de beschikbaarheid van gevalideerde instrumenten. Naast deze beoogde doelgroepen is er ook veel interesse vanuit ander settings zoals GGZ instellingen, welzijnswerk, gemeenten (WMO), verpleeg- en verzorgingshuizen en ziekenhuizen om met het observatie instrument aan de slag te gaan. De verkrijgbaarheid van het instrument via de website is goed en biedt de mogelijkheid van downloaden maar ook een inzicht in de achtergrond van geïnteresseerden. Tevens kunnen geïnteresseerden voor vervolgactiviteiten worden benaderd. Implementatie – Het gaat hier al om een implementatieproject maar voor nog verdere (systematische) implementatie bestaat zeker belangstelling. Aanhaken bij landelijke initiatieven biedt hierbij de meeste kans op succes. Voor wie: (Verpleeg) huisartsen, thuiszorgmedewerkers Eindproducten: Observatie instrument ‘Psychosociale Problemen bij ouderen’ voor psychosociaal disfunctioneren bij ouderen met duidelijke instructie, verkrijgbaar via www.tno.nl/vroegsignaleringouderen, tevens is er een nationaal artikel over toepassing in huisartspraktijk en thuiszorg gesubmit. Officiële gegevens Titel: Ontwikkeling van een observatie-instrument voor signalering van psychosociaal disfunctioneren van ouderen in de huisartspraktijk en thuiszorg (VIP) Aanvrager(s): Dr. M. Hopman-Rock en drs. E.C.P.M. Tak TNO (Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek), Kwaliteit van Leven en Preventie en Zorg, Leiden. Contactpersoon: Drs. E.C.P.M. Tak Subsidie: € 10.000 Registratie nr.: 13600009 Looptijd: 2006-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.3. Psychiatrische problematiek - 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
89
4. Beste zorg voor bewoners met dementie Onderzoeker van Beek: “Er zijn grote verschillen tussen zorginstellingen in de kwaliteit van zorg voor ouderen met dementie: gemiddeld scoren de onderzochte afdelingen in verzorgingshuizen beter dan afdelingen in verpleeghuizen, maar er zijn grote uitschieters in beide groepen” Doelstelling – Het doel van het onderzoeksproject is het verschaffen van meer inzicht in de kwaliteit van zorg voor psychogeriatrische (PG) bewoners in verpleeg- en verzorgingshuizen, de verschillen tussen afdelingen/instellingen en de factoren die daarop van invloed zijn. Het onderzoek is uitgevoerd op 37 afdelingen in verpleeg- en verzorgingshuizen. De afdelingen bestonden uit gesloten afdelingen in verpleeg- en verzorgingshuizen en huiskamerprojecten in verzorgingshuizen. Per instelling kon één afdeling aan het onderzoek deelnemen. Bij het onderzoek waren 502 bewoners met psychogeriatrische problemen, 37 afdelingshoofden en 474 medewerkers betrokken. Resultaten – Uit het onderzoek komt naar voren dat de onderzochte afdelingen in verpleeghuizen verschillen van de onderzochte afdelingen in verzorgingshuizen in de kwaliteit van zorg. Gemiddeld bieden de onderzochte afdelingen in verzorgingshuizen een betere woonomgeving aan bewoners. Met name het toezicht door het personeel in de namiddag is op de afdelingen in verpleeghuizen laag in vergelijking tot afdelingen in verzorgingshuizen. Er blijken eveneens grote verschillen te bestaan in de gezondheidstoestand van bewoners. Deze verschillen vallen echter grotendeels weg wanneer men corrigeert voor de zorgbehoefte van bewoners. Implementatie – De resultaten van het onderzoek zijn direct teruggekoppeld naar de deelnemende instellingen, via individuele terugrapportages en vervolgens besproken in regionale best-practice bijeenkomsten om kwaliteitsverbetering te stimuleren. De bereidheid van de onderzochte afdelingen om van de best-practices te leren was groot. Op basis van de resultaten zijn door eenderde van de deelnemende afdelingen verbeteringen in de zorgverlening doorgevoerd. Voor wie: Afdelingshoofden en medewerkers van afdelingen in verpleeg- en verzorgingshuizen, bewoners en hun familie en (kwaliteits-)managers van zorginstellingen. Eindproducten: - De resultaten zijn weergegeven in een onderzoeksrapport (via www.nivel.nl) - Op basis van de best-practice bijeenkomsten zijn 10 praktische tips opgesteld waarmee de sfeer op afdelingen voor bewoners met dementie kan worden verbeterd. Aan deze tips is op verschillende wijze bekendheid gegeven, onder andere in nieuwsbrieven en presentaties op verschillende symposia. - Met subsidie van NWO wordt het verzamelde materiaal verder geanalyseerd en wordt een aantal Engelstalige artikelen geschreven. Deze worden gebundeld in een proefschrift. Officiële gegevens Titel: Kwaliteit van zorg voor ouderen met psychogeriatrische problemen in verpleeg- en verzorgingshuizen Aanvrager(s): Prof. dr. J. van der Zee en dr. C. Wagner Nederlands Instituut voor onderzoek in de gezondheidszorg (NIVEL), Utrecht Contactpersoon: Dr. C. Wagner Subsidie: € 136.130 Registratie nr.: 13650007 Looptijd: 2002-2004
90
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.3. Psychiatrische problematiek; 5.6. Zorgsysteem - 5. Zorgsysteem - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
5. Beslismodel psychogeriatrische reactivering Onderzoeker van der Lee: “De ontwikkeling van een beslismodel leidt tot betere indicatiestelling in de zorg voor psychogeriatrische patiënten met psychiatrische symptomen” Doelstelling – Een onderzoek (RCT) naar de meerwaarde van integratieve multidisciplinaire psychotherapeutische reactivering in het verpleeghuis voor zowel de patiënt als de mantelzorger. Het is de vraag of het programma Integratieve Reactivering en Rehabilitatie (IRR) voor patiënten met psychiatrische functiestoornissen, vergeleken met de reguliere verpleeghuiszorg, kosteneffectief is. Hierbij wordt gekeken naar psychiatrische functiestoornissen, zelfredzaamheid, kwaliteit van leven, belasting van mantelzorg(ers) en het voorkomen of uitstellen van permanente klinische opnamen. Het was tevens de bedoeling om patiëntkenmerken die de effecten op de korte en de (middel)lange termijn kunnen voorspellen op te sporen. Belangrijke vraag is voor welke patiënten en hun mantelzorgers ten aanzien van welk tijdig en passend interventieprogramma en tegen welke kosten een positief effect geprognosticeerd kan worden? Indien deze informatie beschikbaar is voor PG-patiënten met functioneel-psychiatrische symptomatologie, kan een optimaal beslismodel worden ontwikkeld waarin de arts in overleg met de patiënt en diens mantelzorger tot een beslissing komt over de meest effectieve en passende zorg. Dit past in evidence-based beleid en is conform de wet WGBO. Inzicht in werkzame interventies voor specifieke groepen van PGpatiënten is met name van belang voor indicatiestellers. Een voorbeeld hiervan is het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Resultaten – Het programma Integratieve Reactivering en Rehabilitatie blijkt klinisch relevante gunstige effecten te hebben op de psychiatrische functiestoornissen en de gevolgen ervan voor de patiënt, diens mantelzorger en de verpleging/verzorging. Het is klinisch relevant om 'medical decision making' te optimaliseren en een prognosticum te ontwikkelen op basis waarvan patiënten optimaal kunnen worden geselecteerd voor het programma Integratieve Reactivering en Rehabilitatie of reguliere verpleeghuiszorg. Implementatie – Op basis van beschikbare onderzoeksresultaten is een plan van aanpak ontwikkeld voor een implementatieonderzoek van het programma IRR in verpleeghuizen in Nederland. Dit plan omvat onderzoek naar de beste methode, onderwijs- en voorlichtingsmateriaal. Verder wordt de verkregen kennis verspreid via wetenschappelijke publicaties. Voor wie: Psychogeriatrische patiënten en hun mantelzorgers, artsen, psychologen, vaktherapeuten en verpleegkundigen. Eindproducten Beslismodel waarin arts in overleg met psychogeriatrische patiënt en mantelzorger tot de meeste effectieve en passende zorg komt.
91
Officiële gegevens Titel: Kosten effectiviteit van tijdige reactivering van psychogeriatrische patiënten met functioneelpsychiatrische symptomatologie in vergelijking met reguliere zorgmodaliteiten ('natuurlijk' beloop); op weg naar maatwerk Aanvrager(s): Dhr. J.P. Hagenaars en drs. T.J.E.M. Bakker Stichting Wetenschappelijk Fonds Nieuwe Waterweg, Schiedam Contactpersoon: Drs. T.J.E.M. Bakker Subsidie: € 136.135 Registratie nr.: 13650004 Looptijd: 2001-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.3. Psychiatrische problematiek - 4. Behandeling - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
6. Vervolg en implementatie beslismodel Psychogeriatrische reactivering Onderzoeker van der Lee: “Integratieve multidisciplinaire psychotherapeutische behandeling van stemmings- en gedragsproblemen bij psychogeriatrische patiënten en mantelzorgers heeft een meerwaarde. ” Doelstelling – Psychiatrische symptomen (stemmings- en gedragsstoornissen) beïnvloeden – onafhankelijk van het niveau van cognitief functioneren – zowel de zelfredzaamheid als de kwaliteit van leven van psychogeriatrische (PG-) patiënten in negatieve zin. Tevens is deze problematiek belastend voor de mantelzorger en verhoogt dit de kans op een permanente klinische opname. Het aantal patiënten met deze problematiek neemt toe. Het programma Integratieve Reactivering en Rehabilitatie (IRR) is gericht op het tijdig interveniëren op de psychiatrische symptomen bij PG-patiënten met beginnende cognitieve functiestoornissen. Binnen dit programma wordt ook de familieleden begeleiding geboden met als doel de belasting te verminderen en competenties te vergroten. Resultaten – Dit onderzoek toont de (kosten)effecten van het programma IRR in vergelijking met de reguliere verpleeghuiszorg. De patiënt heeft minder last van stemmings- en gedragsproblemen, de mantelzorger voelt zich competenter en minder belast. Implementatie – De belangstelling in de zorgsector voor passende zorgmodaliteiten is groot. Binnen de verpleeghuiszorg en de GGZ is het sinds jaren gebruikelijk om patiënten te behandelen volgens het programma-principe. Binnen zorgprogramma’s worden doelgroep en specifieke interventies duidelijk omschreven. Het programma IRR is een voorbeeld van programmatisch werken. Mede ten behoeve van de verantwoorde toepassing van integratieve psychotherapeutische interventietypen binnen het programma IRR bestaat er sinds enkele jaren een interdisciplinair opleidingsprogramma (Stichting Psy-ger-On) dat met name gericht is op de psychiatrische symptomen, c.q. functiestoornissen. In het kader van het werven en opleiden van hulpverleners in de psycho-geriatrie werkt deze stichting nauw samen met enkele ROC's en een RINO. De voorwaarden voor implementatie zijn dan ook gunstig. Voor wie: Psychogeriatrische (PG) patiënten in verpleeg- en verzorgingshuizen, hun mantelzorgers en behandelaars/therapeuten. Eindproducten Kennis over de (kosten)effectiviteit van Integratieve Reactivering en Rehabilitatie.
92
Officiële gegevens Titel: Kosten effectiviteit van tijdige reactivering van psychogeriatrische patiënten met functioneelpsychiatrische symptomatologie in vergelijking met reguliere zorgmodaliteiten ('natuurlijk' beloop); op weg naar maatwerk Aanvrager(s): Dhr. J.P. Hagenaars en drs. T.J.E.M. Bakker Stichting Wetenschappelijk Fonds Nieuwe Waterweg, Schiedam Contactpersoon: Drs. T.J.E.M. Bakker Subsidie: € 136.135 Registratie nr.: 13650004 Looptijd: 2001-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.3. Psychiatrische problematiek - 4. Behandeling; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3. Professionals - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
7. DagOnderzoek Centrum PsychoGeriatrie (DOC-PG) Onderzoeker Wolfs: “Een geïntegreerde aanpak bij dementie komt de kwaliteit van leven ten goede” Doelstelling – Het doel van het onderzoek is de effecten van een diagnostische interventie door een DagOnderzoek Centrum PsychoGeriatrie (DOC-PG) op de ervaren gezondheid en het gebruik van gezondheidszorgvoorzieningen te vergelijken met diagnostiek verricht door huisarts alleen of door één van de betrokken afdelingen ('gebruikelijke zorg'). Interventie – Tijdens het eerste dagdeel wordt een algemeen lichamelijk- en geriatrisch onderzoek verricht door de klinisch geriater. In het tweede dagdeel wordt een onderzoek naar de status mentalis (CAMDEX, MMSE en evaluatie gedragsmatig functioneren) volgens het model van de geheugenpoli van het AZM uitgevoerd. Tevens vindt evaluatie aan huis plaats door de SPV-er van de RIAGG. De bevindingen worden in een wekelijks overleg tussen de betrokken disciplines besproken, op grond waarvan diagnose wordt gesteld en een advies voor behandeling aan de huisarts wordt gegeven. Resultaten – Een geïntegreerde multidisciplinaire aanpak blijkt effectiever wat betreft kwaliteit van leven van de patiënten dan de gebruikelijke zorg. In vergelijking met de gebruikelijke zorg is DOC-PG niet aantoonbaar duurder, maar wel effectiever. DOC-PG kan dan ook beschouwd worden als een kosteneffectieve voorziening voor de diagnose en management van dementie in ambulante patiënten. De toegevoegde waarde van het DOCPG is verder gebleken uit een hoge mate van tevredenheid van de verwijzers (meestal de huisarts) vanwege de compleetheid en de bruikbaarheid van de adviezen en het feit dat de huisarts daarna beter in staat is adequate zorg te organiseren voor de patiënt met dementie. Implementatie – Nu de doelmatigheid van het DOC-PG is aangetoond, kan een dergelijke voorziening model staan voor de wijze waarop diagnostiek bij psychogeriatrische patiënten elders plaats kan vinden. Voor wie: Behandelaars (verpleeg- en huisarsten, verpleegkundigen) Eindproducten Kennis van het effect van DOC-PG op de ervaren gezondheid en het gebruik van gezondheidszorgvoorzieningen
93
Officiële gegevens Titel: Randomized trial on the effects of a psychogeriatric diagnostic day hospital Aanvrager(s): Prof. dr. J.J. Carpay (overleden) Neuro- en ouderenpsychiatrie, Academisch Ziekenhuis Maastricht Contactpersoon: Prof. Dr. F.R.J. Verhey en dr. C.A. Wolfs Subsidie: € 419.545 Registratie nr.: 945-02-055 Looptijd: 2002-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.2.3. Psychiatrische problematiek; 5.6. Zorgsysteem - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
94
1.3. Hart- en vaatziekten 1. Elektronisch dossier als steun bij preventie Enkel korte Engelstalige projectbeschrijving beschikbaar. Cardiovascular disease is an important cause of morbidity and mortality in both men and women. As the proportion of elderly people in the Netherlands is growing rapidly, proper prevention and management of cardiovascular disease in primary care is of increasing importance. However, this is a complex task. Therefore, in prevention and management of cardiovascular disease, extensive support by the electronic medical record system (EMR) is needed. The aim of this research is to improve quality of cardiovascular prevention and cardiovascular disease management in primary care by implementing evidence-based riskstratification, integrated in the EMR system of the general practitioner. Since information systems for general practice are highly standardised in the Netherlands, the results will be relevant to other computerised GP practices. Voor wie: Huisartsen, beleidsmakers Eindproducten Kennis over het electronisch medisch dossier (EMR) als ondersteuning bij de preventie van cardiovasculaire aandoeningen Officiële gegevens Titel: Implementing cardiovascular risk-profiling in primary care Aanvrager(s): Prof. dr. D.E. Grobbee, dr. D. van Berkel en dr. M.C. de Bruyne Huisartsgeneeskunde, Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Gezondheidszorg, Universitair Medisch Centrum Utrecht EMGO Instituut, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Prof. dr. D.E. Grobbee Subsidie: € 144.415 Registratie nr.: 90458112 Looptijd: 2001-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.3. Hart- en vaatziekten - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling - 1. Wetenschap en innovatie
2. Menopauzeleeftijd Onderzoek van der Schouw: “Menopauzeleeftijd helpt niet om cardiovasculair risico beter te schatten bij postmenopauzale vrouwen” Doelstelling – In dit onderzoek is de vraag beantwoord wat de toegevoegde waarde is van menopauzeleeftijd en een precieze schatting van de endogene oestrogeen blootstelling in cardiovasculaire risicomodellen in postmenopauzale vrouwen. Hierbij werd het op een cardiovasculaire aandoening vastgesteld met de enkel- arm index.
95
Resultaten – De conclusie op dit onderzoek luidt dat menopauzeleeftijd en een preciezere schatting van de endogene oestrogeen blootstelling niet bijdragen aan een verbeterde risicoschatting in postmenopauzale vrouwen. Implementatie – Hierover zijn verschillende publicaties geschreven en tevens presentaties op congressen over gegeven. De implementatie van de resultaten was afhankelijk van een aangetoonde bijdrage van de menopauzeleeftijd in de voorspelling van cardiovasculair risico. Indien deze relatie aangetoond had kunnen worden, zou een hoog- risico groep vrouwen geïdentificeerd kunnen worden en beter preventief behandeld kunnen worden. De resultaten van dit onderzoek zouden in dat geval meegenomen worden in de herziening van de huidige richtlijnen (NHG en CBO). Uit deze studie bleek echter dat menopauzeleeftijd geen additionele waarde had en was daarom niet meer relevant: de huidige richtlijnen hoeven niet herzien te worden. Wel zijn er naar aanleiding van dit onderzoek twee vervolgonderzoeken gepland naar de relatie tussen reproductieve factoren en ECG parameters in postmenopauzale vrouwen en naar de relatie tussen reproductieve factoren en coronaire kalk in postmenopauzale vrouwen. Voor wie: Huisartsen, postmenopauzale vrouwen met risico op cardiovasculaire aandoeningen, onderzoekers Eindproducten Kennis over de toegevoegde waarde van menopauzeleeftijd en een precieze schatting van de endogene oestrogeen blootstelling in cardiovasculaire risicomodellen in postmenopauzale vrouwen Officiële gegevens Titel: The importance of age at menopause in optimising cardiovascular risk profiling in women Aanvrager(s): Dr. ir. Y.T. van der Schouw Huisartsengeneeskunde, Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht Contactpersoon: Dr. ir. Y.T. van der Schouw Subsidie: € 292.460 Registratie nr.: 21000078 Looptijd: 2002-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.3. Hart- en vaatziekten - 1. Etiologie/ fundamenteel - 2. Strategisch onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen - 2. Preventie
3. Model verloop hoge bloeddruk en preventie van hart- en vaatziekten Onderzoeker Steyerberg: “Hoge bloeddruk zorgt voor een grote afname in levensverwachting en kan door preventie gedeeltelijk voorkomen worden” Doelstelling – Dit onderzoek heeft tot doel een generisch model te ontwikkelen, dat de levensloop van Nederlanders, en het verloop van hart- en vaatziekten (HVZ), inclusief risico beschrijft. Het stelt de vraag bij welk cardiovasculair risico, welke bloeddruk en welke leeftijd (intensievere) bloeddrukbehandeling doelmatig is bij onbehandelde (of behandelde) personen. Resultaten – Een hoge bloeddruk op de leeftijd van 50 jaar is geassocieerd met een grote reductie in levensverwachting en levensverwachting zonder HVZ, vergeleken met mensen zonder hoge bloeddruk. Ten tweede zijn plaspillen (diuretica) het meest kosteneffectieve type antihypertensie medicatie, maar alleen aan te bevelen als primaire preventie voor
96
mensen met een verhoogd risico op HVZ. Ten derde is een doelmatige strategie voor de primaire preventie van HVZ de medicatie voor stoppen met roken te verstrekken aan alle mensen die roken en om daarnaast aspirine te verstrekken aan mensen met een matig of sterk verhoogd risico op HVZ. Tot slot zal de prijs van de polypil een belangrijk probleem zijn bij de implementatie voor primaire preventie van HVZ, zelfs als de preventieve effecten groot zijn. Implementatie – Deze resultaten zijn gepubliceerd in de internationale literatuur; de artikelen zijn onder de aandacht gebracht van onderzoekers die betrokken zijn bij de ontwikkeling van CBO richtlijnen. Deze resultaten hebben echter slechts beperkt aanleiding geven tot veranderingen in de nog recente CBO-richtlijn ‘Cardiovasculair risicomanagement’. De resultaten ondersteunen de toenemende kritiek op deze richtlijn wegens het voorschrijven van statines aan een groot deel van de Nederlandse bevolking. Deze resultaten zijn gebruikt in een rapport en richtlijn van het Belgische federale Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg, dat opriep tot een politiek debat over statines als relatief dure chemoprofylaxie (De Laet C et al: KCE reports; 2007:52A. Cardiovasculaire Primaire Preventie in de Belgische Huisartspraktijk). Vervolgonderzoek loopt bij het NIDI (Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut) onder leiding van Bonneux en Willekens naar de effecten van roken, obesitas en opleiding op beperkingen en sterfte. Voor wie: Onderzoekers, patiënten met een hoge bloedruk en hun behandelaars, beleidsmakers Eindproducten Generisch model: beschrijft de levensloop van Nederlanders en het verloop van hart- en vaatziekten, inclusief het risico hierop en doelmatige preventie ervan. Officiële gegevens Titel: Betere controle van ouderen met een hoge bloeddruk. Een multi-dimensionele sterftetafelbenadering Aanvrager(s): Dr. L.G.A. Bonneux en prof. dr. E.W. Steyerberg Public Health, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. dr. E.W. Steyerberg Subsidie: € 201.025 Registratie nr.: 22000126 Looptijd: 2002-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.3. Hart- en vaatziekten - 2. Preventie; 3. Screening en diagnostiek - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling; 4.Beleidsmakers - 2. Preventie
4. Kosteneffectiviteit van CT screening voor het identificeren van individuen met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten Onderzoeker Hunink: “CT screening kan wellicht op goede indicatie verricht worden en kan patiënten met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten snel en accuraat diagnosticeren” Achtergrond – CT screening voor coronaire calcificaties kan individuen identificeren met een hoog risico op hart-en vaatziekten. Het vaststellen van coronaire calcificaties kan hart- en vaatziekten voorspellen en zou een toegevoegde waarde kunnen hebben voor het vaststellen van de kans op hart- en vaatziekten. Momenteel gebeurt screening voor hart- en vaatziekten meestal op basis van de Framingham Risk Score of de European SCORE risk
97
charts. CT screening op coronaire calcificaties speelt daarbij binnen de reguliere zorg nog een bescheiden rol. Echter, steeds meer individuen ondergaan een CT op eigen initiatief bij een privé diagnostisch centrum. Ook zijn er vaak vragen van individuele patiënten die de rol van CT screening willen weten. Screening met CT op eigen initiatief heeft enorme kosten consequenties binnen de reguliere zorg. Zorgverleners, specialistenverenigingen, en beleidsmakers in de gezondheidszorg bepalen samen de richtlijnen voor het beleid omtrent screening voor hart- en vaatziekten. Bij het vaststellen van dit beleid is de vraag omtrent de rol van CT screening duidelijk aan de orde. Al met al is er vraag naar meer duidelijkheid naar het indicatie gebied van CT screening op coronaire calcificaties wat de implementatie van de resultaten van dit onderzoek zal vergemakkelijken. Doelstelling – In dit project wordt een Monte-Carlo Markov beslismodel ontwikkeld wat de kosten en effecten simuleert voor verscheidene alternatieve screenings- en interventie strategieën op populatieniveau. De strategieën bestaan uit screening op basis van traditionele risico factoren, screening met CT voor coronaire calcificaties, en combinaties hiervan. De resultaten van dit project zullen een onderbouwing vormen voor het selectief gebruik van CT screening naast de reeds bestaande screening gebaseerd op traditionele risico factoren. Voor patiënten betekent dit dat een CT screening op goede indicatie verricht wordt en dat verhoogd risico op hart- en vaatziekten snel en accuraat gediagnosticeerd kunnen worden. Verwachte resultaten – De voordelen van CT screening voor coronaire calcificaties en de risico’s en kosten hiervan zijn nog in onderzoek. Indien de verwachte voordelen groter zijn dan de risico’s en kosten dan zal het gebruik van de CT screening voor de preventie van coronair vaatlijden worden geadviseerd aan de desbetreffende doelgroepen. Doelgroepen voor de resultaten van dit onderzoeksproject zijn in eerste instantie de specialisten (verenigingen) die met deze studiepopulatie te maken hebben, namelijk huisartsen, cardiologen, internisten en radiologen. Voor implementatie zullen de resultaten voor publicatie worden aangeboden aan internationale wetenschappelijke bladen van deze 4 beroepsgroepen en zullen de resultaten worden gepresenteerd op conferenties van deze groepen. Binnen richtlijn commissies werkzaam op dit gebied, zullen zoveel mogelijk de resultaten bekend worden gemaakt. Implementatie – Het implementatiedoel is om te komen tot het kosteneffectief gebruik van de CT screening voor de preventie van coronair vaatlijden. Dit wordt verwezenlijkt door het presenteren van de resultaten van het onderzoeksproject aan de volgende individuen: 1. Individuen die overwegen om een CT screening te ondergaan of individuen die dit worden aangeboden door de werkgever. 2. Werknemers in de gezondheidszorg, zoals de radiodiagnostisch laboranten of de radiologen. 3. Doorverwijzers voor de CT scan, zoals huisartsen, cardiologen, internisten. 4. De verzekeringsmaatschappijen die overwegen om de preventieve diagnostiek te vergoeden. 5. Gezondheidszorg beleidmakers die betrokken zijn bij screening programma’s of betrokken zijn bij de Wet op Bevolkingsonderzoek en de Gezondheidsraad. Voor wie: Huisartsen, cardiologen, internisten, radiologen, specialistenverenigingen en beleidsmakers Resultaten Een wetenschappelijke onderbouwing voor het selectief gebruik van CT screening naast de reeds bestaande screening gebaseerd op traditionele risico factoren
98
Officiële gegevens Titel: Cost-effectiveness of CT screening to identify individuals at risk for cardiovascular events: a computer simulation study Aanvrager(s): Prof. dr. M.G.M. Hunink Epidemiologie en Biostatistiek, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. dr. M.G.M. Hunink Subsidie: € 217.210 Registratie nr.: 62300047 Looptijd: 2007-2010 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.3. Hart- en vaatziekten - 3. Screening en diagnostiek - 3. Toegepast onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
5. Cardiovasculaire geneesmiddelen en het risico op depressie Onderzoeker Stricker: “Opsporen en behandelen van depressie bij ouderen is belangrijk vanuit klinisch en maatschappelijk oogpunt” Achtergrond – Depressie is een veel voorkomende aandoening. Ongeveer 15-20% van de mensen ontwikkelt tenminste één keer in zijn leven een depressie. Behalve een vermoedelijke genetische predispositie, bestaan er verscheidene externe risicofactoren, zoals ingrijpende gebeurtenissen, armoede, vrouwelijk geslacht en lichamelijke ziekten. Het is algemeen geaccepteerd dat sommige geneesmiddelen depressie kunnen veroorzaken. In het verleden zijn ook sommige veelgebruikte cardiovasculaire geneesmiddelen in verband gebracht met het optreden van depressie. Opvallend is echter dat deze associaties nauwelijks bestudeerd zijn in de algemene bevolking onder alledaagse omstandigheden. Doelstelling – Meer inzicht te krijgen in het risico op depressie tijdens het gebruik van cardiovasculaire geneesmiddelen. Resultaten – In dit project is allereerst gekeken hoevaak depressie optreedt bij mensen met en zonder depressie in hun voorgeschiedenis. Opvallend was dat van alle nieuw optredende depressie, 80% een herhaalde depressie betrof. Daarnaast werden relatieve risico's berekend op het ontstaan van depressie door cardiovasculaire geneesmiddelen die frequent gebruikt worden en met depressie in verband zijn gebracht. Dit leidde tot interessante resultaten met betrekking tot geneesmiddelen als risicofactor voor depressie, die momenteel in een manuscript worden verwerkt. Implementatie – De resultaten van dit onderzoek zijn van belang voor artsen en onderzoekers. Voor het onderzoek is een verspreidings- en implementatieplan (VIP) geschreven, hierin is aangegeven dat er gelegenheden zullen worden gezocht om de resultaten aan de doelgroep te presenteren (door middel van publicaties en congressen). Voor wie: Artsen en onderzoekers Eindproducten Kennis over het risico op depressie tijdens het gebruik van cardiovasculaire geneesmiddelen
99
Officiële gegevens Titel: Cardiovascular medication and the risk of depression Aanvrager(s): Prof. dr. B.H.Ch. Stricker en drs. H.J. Luijendijk Epidemiologie en Biostatistiek, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. dr. B.H.Ch. Stricker Subsidie: € 150.000 Registratie nr.: 100002008 Looptijd: 2003-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.3. Hart- en vaatziekten; 1.2.1. Angst en depressie; 1.9. Comborbiditeit; 3. Medicatie - 4. Behandeling - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
6. Het CRP eiwit als voorspeller van hart- en vaatziekten Achtergrond – Recente studies hebben aangetoond dat inflammatie een rol speelt in de pathogenese van cardiovasculaire aandoeningen. Het acute fase eiwit C-reactive protein (CRP) is een inflammatoire marker die van waarde is gebleken bij het voorspellen van coronaire events. Doelstelling – Het doel van dit onderzoek is tweeledig, namelijk ten eerste om te onderzoeken of CRP een causale rol speelt in het ontstaan van cardiovasculaire aandoeningen. Het tweede doel is inzicht te verkrijgen in de interactie tussen CRP en het complementsysteem. De studie wordt uitgevoerd binnen de populatie-gebaseerde Rotterdam Study. Resultaten – Vanaf baseline zijn de deelnemers vervolgd met betrekking tot het optreden van coronaire hartziekten door middel van geautomatiseerde rapportages van huisartsen. In het huidige onderzoek worden niveaus van CRP en genetische varianten in het CRP gen en het CFH gen gerelateerd aan atherosclerose en incidente coronaire hartziekten. Implementatie – Er zijn reeds drie artikelen gepubliceerd en er is een stuk gepresenteerd op het congres van de American Heart Association. Dit leidde tot een discussie met de aanwezige wetenschappers. Hieruit kunnen we concluderen dat via wetenschappelijke kanalen mede-onderzoekers bereikt zijn en er aanleiding is gegeven tot verdere discussie dan wel nader onderzoek. In klinisch opzicht, zal bovengenoemde bijdrage aan de discussie over CRP uiteindelijk mogelijk een rol spelen in de oordeelvorming en totstandkoming van klinisch richtlijnen over het monitorten van CRP serumlevel om medicijnen zoals bijvoorbeeld statines te starten om zo de kans op hart- en vaatziekten te verlagen. Dit zal echter nog de nodige tijd en het nodige verdere onderzoek vergen. Voor wie: Onderzoekers, behandelaars Eindproducten Kennis over de rol van het CRP eiwit als voorspeller van coronaire gebeurtenissen.
100
Officiële gegevens Titel: The role of C-reactive protein in the prediction of cardiovascular disease: more than an epiphenomenon? Aanvrager(s): Dr. ir. J.C.M. Witteman Epidemiologie en Biostatistiek, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Dr. ir. J.C.M. Witteman Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800016 Looptijd: 2004-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.3. Hart- en vaatziekten - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
7. Benchmark CVA-ketenzorg Doelstelling – De haalbaarheidsstudie beschrijft welke doelen met de landelijke benchmark van CVA-ketenzorg worden nagestreefd en wat hierbij wenselijk, haalbaar en uitvoerbaar is. Een benchmark levert zorgverleners en managers in een CVA-keten een spiegel van elkaars 'best-practises' en triggert daardoor verbeteracties. De deelvragen luiden: 1. Welke doelen dient de benchmark CVA-ketenzorg te vervullen voor welke actoren? 2. Is de ontwikkeling van een benchmark haalbaar, qua model en gebalanceerde set van indicatoren? 3. Is het mogelijk een benchmarkinstrument te ontwerpen dat de geformuleerde doelen op een praktische en inspirerende wijze faciliteert? 4. Blijkt het ontwikkelde benchmarkmodel uitvoerbaar in een pilot bij koplopers en initieert dat verbeteracties? Resultaten en implementatie – Op basis van de resultaten van literatuuronderzoek en focusgroep bijeenkomsten is een CVA-benchmarkmodel uitgewerkt en zijn ketenspecifieke instrumenten ontwikkeld om de structuurkenmerken, omgevingskenmerken, proces en uitkomsten te meten. Het benchmark onderzoek biedt inzicht in de kwaliteit en doelmatigheid van de zorgverlening in 9 regio's die deel-nemen aan de haalbaarheidsstudie. Voor wie: Behandelaars, patiënten, beleidsmakers Eindproducten Landelijke benchmark van CVA-ketenzorg Officiële gegevens Titel: Haalbaarheidsstudie Landelijke benchmark CVA-ketenzorg Aanvrager(s): Prof. dr. R. Huijsman en dr. R.B. Kool Department of Health Policy and Management, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. dr. R. Huijsman Subsidie: € 245.000 Registratie nr.: 10100015 Looptijd: 2003-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.3. Hart- en vaatziekten - 6. Richtlijnen - 4. Ontwikkeling - 2. Onderzoekers; 3.3. Specialistische behandeling; 4. Beleidsmakers; 5. Zorgverzekeraars - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
101
102
1.4. Botontkalking 1. Ontstaanmechanisme botontkalking: TRPV genen Achtergrond – Calcium is het belangrijkste kation in ons lichaam en is van cruciaal belang voor veel vitale fysiologische functies. De extracellulaire calciumconcentratie is daarom strak gereguleerd door middel van absorptie in de darm, resorptie in de nier en uitwisseling van calcium vanuit bot. Deze processen worden gereguleerd door vitamine D, parathyroid hormoon en oestradiol. Diverse eiwitten betrokken bij het transcellulair calcium transport zijn bekend maar de poortwachters van cellulair calcium opname en daarbij transcellulair calcium transport zijn onlangs geïdentificeerd en gekarakteriseerd. Deze poortwachters zijn 2 homologe epitheliale calcium kanalen te weten TRPV5 en TRPV6 en zijn betrokken bij de snelheidsbeperkende stap in het transcellulair calcium transport richting het bloed. Doelstelling – De specifieke doelen van dit project zijn ten eerste om te onderzoeken of TRPV gen polymorphismes determinanten zijn van veranderingen in botstructuur en botsterkte, calcium en vitamine D metabolisme bij veroudering. En ten tweede om de rol van TRPV5 en TRPV6 te onderzoeken in calcium en bot homeostase en bot homeostase en vitamine D metabolisme met veroudering. Resultaten – Geen voorlopige resultaten bekend. Implementatie – De groepen die direct baat bij de resultaten van dit project zullen hebben zijn; collega onderzoekers, clinici betrokken bij het diagnosticeren en behandeling van metabole calcium en bot ziekten in het algemeen, en in het bijzonder die clinici die zich daarnaast bezig houden met veroudering. De resultaten zullen gepubliceerd worden in internationale wetenschappelijke tijdschriften en gepresenteerd bij internationale bijeenkomsten en workshops. Daarnaast wordt het als taak gezien om nationaal zoveel mogelijk resultaten te verspreiden. Er zal waar nodig speciale aandacht zijn voor de vertaling van wetenschappelijke bevindingen in begrijpbare informatie voor de leek. Daarnaast zullen de resultaten die uit dit onderzoek voortkomen van belang zijn voor de farmaceutische bedrijven voor de evaluatie en ontwikkeling van potentiële medicijnen. Tevens zal de kennis over calcium en botstofwisseling ontstaan in dit project van significant belang zijn voor gezondheidsorganisaties in risicoreductie analyses. Tot slot zal er kennisoverdracht plaatsvinden tussen de deelnemende onderzoeksgroepen. De kennis en expertise van de onderzoeksgroep van het Erasmus MC en van de onderzoeksgroep van het UMCN vormen een goede aanvulling voor een goede uitvoering van dit project. Voor wie: Onderzoekers, clinici, farmaceutische industrie Eindproducten Kennis over de rol van TRPV genen bij het ontstaan van botontkalking Officiële gegevens Titel: Novel gate keepers of calcium (re)absorption (TRPVs): Age-related changes in calcium homeostasis and development of skeletal disorders (osteoporosis) Aanvrager(s): Dr. J.P.T.M. van Leeuwen Inwendige Geneeskunde (III), Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Dr. J.P.T.M. van Leeuwen Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800001 Looptijd: 2003-2009
103
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.4. Botontkalking - 1. Etiologie/ fudamenteel - 1. Fundamenteel - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
2. Percutane vertebroplastiek als behandeling van wervelfractuur ten gevolge van osteoporose Onderzoeker Klazen: “Percutane vertebroplastiek is mogelijk de oplossing voor patiënten met een pijnlijke wervelfractuur door osteoporose” Achtergrond – Naast heup- en pols fracturen komen wervellichaam fracturen veel voor bij osteoporose met jaarlijks 16.000 nieuwe gevallen. Percutane vertebroplastiek is een radiologische interventie procedure, waarbij door injectie van botcement (polymethylmethacrylaat) in het wervellichaam pijnverlichting en stabilisatie wordt verkregen. Percutane vertebroplastiek (PV) betekent letterlijk ‘het door de huid heen verstevigen van de wervel’. Het doel is pijnafname. PV wordt in de door ons omringende landen, voornamelijk in Frankrijk en de Verenigde Staten al meerdere jaren met succes uitgevoerd. Het blijkt een veilige en gering belastende behandeling te zijn bij patiënten met pijnlijke wervelbreuken bij osteoporose. Het huidige Nederlandse beleid bij wervelbreuken als gevolg van osteoporose is ondersteunend en bestaat uit pijnmedicatie, fysiotherapie en eventueel het dragen van een korset. Dit heeft in de meeste gevallen een gunstig resultaat. Het nadeel kan echter zijn dat een aantal patiënten geen baat heeft bij deze ondersteunende therapie. Zij kunnen chronische rugpijn patiënten worden met alle individuele, sociale en maatschappelijke gevolgen van dien. Doelstelling – Het doel van deze studie is om, voordat percutane vertebroplastiek in Nederland toegepast gaat worden, uit te zoeken in welke gevallen en op welke termijn percutane vertebroplastiek een gunstig effect heeft op de invaliderende rugpijn bij patiënten met wervelbreuken bij osteoporose in vergelijking met de huidige ondersteunende therapie. Voorlopige resultaten – Aangezien de inclusie nog loopt, zijn er momenteel nog geen resultaten. In totaal zijn nu 183 (van de geplande 200) patiënten geincludeerd. Implementatie – De resultaten zullen verspreid worden op georganiseerde congressen en door presentaties in verschillende ziekenhuizen. Tevens worden een aantal andere klinieken onderwezen en geholpen met het opzetten van de vertebroplastiek behandeling. De resultaten van dit onderzoek zullen voor een belangrijk deel bepalen wat de plaats van percutane vertebroplastiek is en welke patiënten ervoor in aanmerking komen. Voor wie: Huisartsen, radiologen, internisten, patiënten, orthopeden, verzekeraars Eindproducten Kennis over de plaats van percutane vertebroplastiek bij de behandeling van osteoporotische wervelinzakkingen en bekendheid van deze interventie bij patiënten, huisartsen en specialisten.
104
Officiële gegevens Titel: Percutaneous vertebroplasty in the treatment of osteoporotic vertebral fractures Aanvrager(s): Dr. H.J.J. Verhaar Geriatrie, Inwendige Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht Contactpersoon: Dr. H.J.J. Verhaar en drs C.A.H. Klazen Subsidie: € 255.085 Registratie nr.: 945-06-351 Looptijd: 2005-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.4. Botontkalking - 4. Behandeling - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3.3. Specialistische behandeling; 5. Zorgverzekeraars - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
3. Screening en behandeling door nurse practitioner Achtergrond – Fracturen komen vaak voor bij ouderen, en gaan gepaard met een aanzienlijke morbiditeit en toegenomen mortaliteit. Er zijn effectieve medicamenten beschikbaar die meestal goed worden verdragen; deze kunnen de incidentie van nieuwe fracturen globaal halveren. Patiënten die zich presenteren met hun eerste fractuur hebben een hoog risico op een recidief: in Maastricht was het risico bij patiënten van 50 jaar en ouder in het eerste jaar 6,5%, in de eerste twee jaar 11%. Minder dan 5% werd behandeld met anti-osteoporosemedicatie, hetgeen illustreert dat huidige richtlijnen (bijvoorbeeld die van het kwaliteitsinstituut CBO en het huisartsen genootschap NHG) voor het screenen en behandelen van osteoporose patiënten geenszins worden nageleefd. De bereidheid van patiënten is ook niet optimaal: in Amsterdam reageerde slechts 38% van de 1067 patiënten met een fractuur op een schriftelijke uitnodiging voor screening. Doelstelling – In dit project wordt in 4 ziekenhuizen (2 academische en 2 perifere klinieken) een structuur opgebouwd met een nurse practitioner als de centrale persoon, die actief patiënten van 50 jaar en ouder benadert na een fractuur voor een screening op en eventuele behandeling van osteoporose. De primaire uitkomstmaten zijn dat tenminste 70% van de fractuur-patiënten onderzocht wordt voor osteoporose met behulp van een botdichtheidsmeting, en dat tenminste 70% van de patiënten die moeten starten met behandeling na 1 jaar de medicatie nog gebruikt. Nog geen voorlopige resultaten of implementatie bekend. Voor wie: Behandelaars, met name nurse practitioners, patiënten Eindproducten Implementatie van screening en behandeling van patiënten met een hoog risico op botontkalking en botfracturen door een nurse practitioner Officiële gegevens Titel: Implementation of screening and treatment of high-risk fracture patients by an osteoporosis nurse-practitioner Aanvrager(s): Dr. W.F. Lems Reumatologie, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. W.F. Lems Subsidie: € 391.320 Registratie nr.: 94517103 Looptijd: 2007-2010
105
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.4. Botontkalking - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
4. Risicoscore botbreuken Onderzoeker Pluijm: “De risicoscores uit de NHG, CBO en WHO richtlijnen zijn samengevoegd tot een eenvoudig, bruikbare risicoscore om vrouwen met een hoog risico op osteoporotische fracturen op te sporen in de huisartsenpraktijk.” Doelstelling – De NHG standaard en de CBO richtlijn bevelen aan om patiënten met een hoog fractuurrisico op te sporen in de huisartsenpraktijk met behulp van een risicoscore. Op basis van de risicoscore kan een huisarts beslissen om een patiënt door te verwijzen voor een botdichtheidmeting. De Nederlandse richtlijnen benadrukken de centrale rol van de huisarts bij ‘case-finding’, maar het is niet duidelijk hoe dit in de praktijk het best geïmplementeerd wordt. Met deze studie willen de onderzoekers de effectiviteit en de kosten-effectiviteit nagaan van het gebruik van een eenvoudig te hanteren risicoscore (gebaseerd op de richtlijnen) via 2 implementatie strategieën binnen de huisartspraktijk. Voorlopige resultaten – Met data van het ERGO onderzoek, Rotterdam en de LASA studie, Amsterdam is een eenvoudige risicoscore is ontwikkeld die snel kan worden afgenomen, zowel schriftelijk als met de computer. De volgende risicofactoren werden geïdentificeerd in modellen voor heupfracturen en kwetsbaarheids fracturen: leeftijd (70-79, 80+ vs. <60-69), eerdere fractuur na 50e, gebruik van een loophulpmiddel, roken, lichaamsgewicht<=63 kg en gebruik van orale corticosteroïden. Om te onderzoeken hoe ‘case-finding’ osteoporose het beste ingebed kan worden in de huisartsenpraktijk hebben we een gerandomiseerd interventieonderzoek uitgevoerd waaraan 37 huisartspraktijken hebben deelgenomen. In de controle groep werd de huisarts gevraagd om de risicoscore gedurende een half jaar af te nemen bij vrouwen van 60 jaar en ouder die hem/haar bezochten voor een willekeurige medische reden. In de interventiegroep werd de praktijkassistent of praktijkondersteuner van de huisarts geïnstrueerd om de risicoscore af te nemen. Eén praktijk volgde een alternatieve implementatiestrategie; de risicoscore werd namelijk meegestuurd met de uitnodiging voor de griepprik. De resultaten van de trial komen binnenkort beschikbaar. Implementatie – Huisartsen en andere zorgverleners kunnen de risicoscore kunnen downloaden met daarbij ondersteuning bij de installatie en het gebruik van de risicoscore. Er is samenwerking met een grote apothekersorganisatie uit de regio Rijnmond die de risicoscore op hun website zetten, zodat klanten hem kunnen invullen. Tevens is er samenwerking met een farmaceutisch bedrijf die de risicoscore aanbieden aan tenminste 400 huisartsen. Verder geven we huisartsen advies over organisatorische inbedding van de risicoscore in de huisartspraktijk en ‘marketing’ voor het product (risicoscore) door presentaties op bijscholingscursussen, symposia en congressen voor huisartsen en andere zorgverleners. Tot slot wordt er gepubliceerd in Nederlandstalige en Engelstalige (vak)tijdschriften. Voor wie: Huisartsen en praktijkassistenten, de beroepsverenigingen van de huisartsen (NHG), apothekers, farmaceutische bedrijven en onderzoekers
106
Eindproducten 1) Website: http://mgzlx4.erasmusmc.nl/osteoporose/index.php Deze website bevat: algemene informatie over osteoporose, informatie over het project, NHG standaard, handleidingen voor installatie en gebruik risicoscore, presentaties. Tevens kan van deze website het programma gedownload worden om de risicoscore te installeren op de computer; 2) Een digitale en schriftelijke versie van een gevalideerde risicoscore, inclusief scoretabel, om vrouwen met een hoog risico op heup en andere osteoporotische fracturen op te sporen; 3) Kennis over de validiteit van verschillende risicoscores die ontwikkeld zijn in Nederland (NHG en CBO risicoscores) en internationaal (WHO); 4) Kennis over verschillende implementatie strategieën om case-finding in te bedden in de huisartsenpraktijk; 5) Protocol voor vergelijkbare studies. Officiële gegevens Titel: Case finding in Osteoporosis, how to implement current guidelines? A randomized comparison of two implementation strategies in General Practice Aanvrager(s): Dr. C.E.D.H. de Laet en prof. dr. E.W. Steyerberg Public Health, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. dr. E.W. Steyerberg en dr. S.M.F. Pluijm Subsidie: € 282.070 Registratie nr.: 945-14-010 Looptijd: 2005-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.4. Botontkalking - 3. Screening en diagnostiek; 6. Richtlijnen - 4. Ontwikkeling - 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
107
108
1.5. Long- en ademhalingsziekten (COPD) 1. Hartfalen bij patiënten met COPD Onderzoeker Rutten: “Bij iedere 65-plusser met de diagnose COPD dient onderzoek gedaan te worden naar bijkomend hartfalen.” Achtergrond – Hartfalen is een belangrijk ziektebeeld bij de oudere patiënt. Het is een ziektebeeld dat de kwaliteit van leven van de patiënt en diens levensverwachting ernstig vermindert en leidt tot veel ziekenhuisopnames. Ook chronisch obstructieve longziekte (COPD) is een chronisch progressieve aandoening die veel voorkomt bij ouderen en een hoge ziektelast veroorzaakt. Kortademigheid en vermoeidheid zijn kernsymptomen voor beide aandoeningen. Daarnaast kunnen afwijkende longgeluiden bij beide ziekten optreden. Overlap in klachten en symptomen zorgt er voor dat beide ziekten op basis van alleen klinische gegevens niet goed te onderscheiden zijn. Roken – Is een belangrijke gemeenschappelijke oorzaak. Roken tast zowel de longen als hart en bloedvaten aan. Daarnaast blijkt dat patiënten met COPD vaker atherosclerose hebben, los van hun rookgedrag en atherosclerose van de kransslagaders vormt weer de belangrijkste oorzaak voor het ontwikkelen van hartfalen. In het ziekteverloop van zowel COPD als hartfalen spelen chronische ontstekingsprocessen (inflammatie) een belangrijke rol, enerzijds in de longen (ontstekingen in de bronchiën; chronische bronchitis) en het hart, maar ook in de rest van het lichaam, waarbij bij beide ziektes verhoogde concentraties ontstekingsparameters (zoals C-reactieve proteïne) in het bloed meetbaar zijn. De ene ziekte kan het ontstaan van de andere uitlokken, maar ook de voortschrijding ervan versterken. Het diagnostische probleem – Een oudere patiënt komt bij de huisarts. Hij is kortademig, snel vermoeid en hoest veel in de winterperiodes. De huisarts vindt dit typisch de symptomen van COPD. Hij bevestigt zijn vermoeden met een spirometrisch onderzoek (blaastest) en schrijft een luchtwegverwijdend middel voor. Hier zit de valkuil. Omdat de patiënt zich dankzij het medicijn wat beter voelt, zoeken huisarts en patiënt niet verder. Aan (bijkomend) hartfalen wordt niet gedacht. Ook de longarts is geneigd om bij patiënten waarbij hij middels longfunctie onderzoek COPD heeft vastgesteld verandering van klachten te wijden aan COPD en niet aan geleidelijk ontwikkelend hartfalen. Naar aanleiding van onderstaande resultaten zou iedere arts zich bij bovengenoemde patiënten (steeds weer) moeten afvragen "Heeft deze patiënt COPD, hartfalen of beide?" Doelstelling – Nagaan hoe vaak (voorheen niet-herkend) hartfalen voorkomt bij patiënten met chronisch obstructieve longziekte (COPD). Daarnaast het vaststellen van de manier waarop hartfalen bij deze patiënten het beste kon worden gediagnosticeerd. Resultaten – Van de 405 deelnemers met een huisartsdiagnose COPD bleken er 84 (20,5%) voorheen niet-herkend hartfalen te hebben. In totaal 244 (60,2%) patiënten bleek COPD volgens de GOLD-criteria (Global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease). Bij 50 (20.5%) van de COPD patiënten volgens de GOLD-criteria kwam dit gecombineerd met hartfalen voor. Er was geen duidelijke relatie tussen de ernst van de luchtwegobstructie van de patiënten met COPD en het voorkomen van hartfalen. Omdat de patiënten die bekend waren met (een door de cardioloog middels echocardiografie bevestigde) diagnose hartfalen (5,7%) uitgesloten werden voor het onderzoek, bedroeg de totale prevalentie van hartfalen bij COPD patiënten zo'n 26%. Hiermee kwam hartfalen bij stabiele patiënten met COPD 3 maal zo vaak voor dan bij ouderen (65 jaar en ouder) in de algemene populatie en bleek 80% van deze hartfalers niet als zodanig herkend te zijn.
109
Wat betreft het beste diagnostische traject, bleek dat een viertal gegevens uit anamnese en lichamelijk onderzoek belangrijke onafhankelijke voorspellers waren voor aanwezigheid van hartfalen: ischemische hartziekte in de voorgeschiedenis, een palpabele hartpunt buiten de medioclaviculairlijn dan wel heffend of verbreed in linker zijligging, een verhoogde hartfrequentie (>90 slagen/minuut) en overgewicht (Quetelet-index >30 kg/m²). Toevoegen van de uitkomst van een B-type natriuretisch peptide bepaling (NT-proBNP) verbeterde de voorspelling op aan- of afwezigheid van hartfalen. Vervolgens had elektrocardiografie nog enige onafhankelijk toegevoegde waarde. Gegevens verkregen bij thoraxfoto of longfunctieonderzoek verbeterden de voorspelling niet. Implementatie – Om de resultaten van het onderzoek te implementeren zijn al vele stappen gezet. Zo zijn ten eerste nationale en internationale richtlijnen voor artsen aangepast (NHGrichtlijn hartfalen [2005], NHG-richtlijn COPD [2007], GOLD-richtlijn [2006]. Momenteel wordt de Nederlandse multidisciplinaire richtlijn hartfalen aangepast en ook hierin zal het belang van hartfalen bij COPD worden onderstreept. Ten tweede zijn er vanaf 2005 vele nascholingen gegeven over hartfalen bij COPD, zowel nationaal als internationaal. Ten derde is de praktijkvoering bezig te veranderen, er zijn inmiddels enkele ziekenhuizen die patiënten met kortademigheidsklachten laten beoordelen door zowel cardioloog als longarts (dyspnoe-poli’s). Soms in de vorm van een ‘one-stop’ diagnostisch onderzoek van hart en longen. Hierbij wordt dan speciale aandacht besteed aan zowel COPD als hartfalen. Tot slot lopen er verschillende vervolgonderzoeken. Onder andere naar patiënten met een tijdelijke verslechtering (exacerbatie) van hun COPD; kwaliteit van leven en depressievragenlijsten; een database onderzoek naar de effecten op de overleving van cardiovasculaire middelen bij patiënten met COPD en naar de determinanten die het beste de overleving voorspellen van patiënten met COPD én hartfalen. Voor wie: Patiënten met een diagnose COPD van 65 jaar en ouder, onderzoekers, (verpleeg) huisartsen, cardiologen, longartsen, beleidsmakers Eindproducten Kennis over de prevalentie en diagnostische determinanten van hartfalen bij patiënten met chronisch obstructieve longziekte (COPD), gepubliceerd in vele nationale en internationale tijdschriften. Officiële gegevens Titel: Heart failure in COPD patients: an underrated problem? Aanvrager(s): Prof. dr. A.W. Hoes en dr. F.H. Rutten Huisartsgeneeskunde, Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Gezondheidszorg, Universitair Medisch Centrum Utrecht Contactpersonen: Dr. F.H. Rutten Subsidie: € 150.455 Registratie nr.: 904-61-144 Looptijd: 2000-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.5. Long- en ademhalingsziekten (COPD) - 2. Screening en diagnostiek - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling; 4. Beleidsmakers - 1. Wetenschap en innovatie
110
2. Prognose van lage luchtweginfecties Onderzoeker Verheij: “Het correct inschatten van de prognose van lage luchtweginfecties bij ouderen is van groot belang om het beleid te optimaliseren.” Achtergrond – Lage luchtweginfecties (LLWI), met name acute bronchitis en pneumonie, zijn aandoeningen die primair worden gediagnosticeerd en behandeld in de huisartspraktijk en bij ouderen een belangrijke oorzaak zijn van ziekenhuisopname en overlijden. Doelstelling – Het doel van dit promotie-onderzoek is na te gaan wat de prognostische waarde is van klinische informatie die routinematig wordt verzameld in de huisartspraktijk bij het voorspellen van een gecompliceerd beloop van LLWI bij ouderen en te onderzoeken of het mogelijk is een eenvoudige klinische predictieregel te ontwikkelen die de huisarts zou kunnen ondersteunen bij het toepassen van evidence-based beleid in deze. Resultaten – Er werd een eenvoudig predictiemodel ontwikkeld om het beloop van lage luchtweginfecties bij ouderen in de huisartspraktijk te kunnen voorspellen. Dit model bestaat uit de volgende predictoren: leeftijd ≥80jaar, type diagnose (pneumonie en exacerbatie COPD hebben een slechter beloop dan acute bronchitis), hartfalen, diabetes mellitus, gebruik van orale corticosteroïden, antibioticagebruik in de voorgaande maand, ziekenhuisopnames in het voorgaande jaar, algehele malaise, afwezigheid van tekenen van een bovenste luchtweginfectie, afwezigheid van toegenomen hoest, verminderd bewustzijn, temperatuur >38 graden Celsius en een polsfrequentie >100/min. Hoe meer kenmerken bij de patiënt aanwezig zijn des te groter het risico op een gecompliceerd beloop. Een laag risico (score <9) gaf een risico van 2% en een hoog risico (score >13) gaf een risico van 33% op ziekenhuisopname of sterfte binnen 30 dagen na het stellen van de diagnose. Implementie – De resultaten hebben geleid tot aanpassing van de geldende richtlijnen en internationale publicaties. Voor wie Huisartsen, beleidsmakers Eindproducten Klinische predictieregel ter ondersteuning van de huisarts bij het inschatten van de prognose van lage luchtweginfecties Officiële gegevens Titel: Determinants of the occurrence of complications in elderly with a lower respiratory tract infection: development of a clinical prediction rule Aanvrager(s): Prof. dr. Th.J.M. Verheij, dr. H.M. Pieters en drs. J. Bont Huisartsgeneeskunde, Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht Contactpersoon: Prof.dr.Th.J.M. Verheij Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 92003254 Looptijd: 2002-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.5. Long- en ademhalingsziekten (COPD) - 3. Screening en diagnostiek - 3. Toegepast onderzoek; 4. Ontwikkeling - 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen - 1. Wetenschap en innovatie
111
3. Kosteneffectieve diagnostiek van COPD Onderzoeker Broekhuizen: “Diagnostiek naar COPD bij hoestende vijftig plussers in de huisartspraktijk is relevant en effectiever dan screening” Doelstelling – Richtlijnen adviseren om COPD als diagnose te overwegen bij ouderen met persisterende hoest, maar de diagnostische waarde van de aanbevolen tests in combinatie met anamnese en lichamelijk onderzoek is nooit onderzocht. Daarom is het doel van de studie om bij personen die hun huisarts bezoeken met hoestklachten die14 dagen of langer duren de diagnostische waarde te onderzoeken van anamnese en lichamelijk onderzoek voor COPD en te bestuderen wat de toegevoegde waarde van aanvullend onderzoek hierbij is. Daarnaast is de doelstelling van het onderzoek om de meest kosteneffectieve strategie vast te stellen om bij hoestende vijftigplussers COPD aan te tonen of uit te sluiten. Voorlopige resultaten – Bij alle patiënten die deelnemen aan de studie worden dezelfde testen uitgevoerd, te weten: een vraaggesprek, lichamelijk onderzoek, bloedonderzoek, een proefbehandeling met prednisolon en een volledig longfunctieonderzoek. Hierna wordt door een panel van deskundigen de uiteindelijke diagnose gesteld. Op dit moment nemen 343 patiënten aan het onderzoek deel. De voorlopige resultaten van de ingesloten deelnemende patiënten wijzen erop dat bij een groot deel van hen, namelijk ongeveer 30 procent, sprake is van niet eerder vastgesteld COPD. Ook is bij een aantal van hen astma vastgesteld in de studie. De resultaten geven nu nog niet genoeg aanknopingspunten voor definitieve aanbevelingen in de (huisartsgeneeskundige) praktijk. Echter, de analyse van de data van de te bestuderen 400 patiënten zal zeer goed inzicht geven in de kosteneffectiviteit van de meest optimale diagnostische strategie en in de verschillende relevante diagnoses bij deze patiënten populatie. Het beoogde eindresultaat is een aanbeveling voor de meest kosteneffectieve strategie voor het diagnosticeren van COPD, uitgedrukt in voorspellende eigenschappen van deze strategie en in kosten, kwaliteit van leven en eventuele levensverlenging. Implementatie – Ten eerste is bij elk van de deelnemende huisartsen, in een groep of persoonlijk, uitleg gegeven over de studie en de uitvoering ervan door de huisarts. Ten tweede is ervoor gezorgd dat bij 28 deelnemende huisartsen een spirometer in de praktijk werd geplaatst voor uitvoering van de studie en is voor deze huisartsen en hun medewerkers nascholingen georganiseerd waarin uitvoering van spirometrie en interpretatie van uitkomsten ervan gedoceerd werden. Tot slot zijn er verschillende voordrachten gegeven voor huisartsen, wetenschappers en praktijkondersteuners waarin ook de achtergrond van dit project en de voorlopige resultaten ervan zijn besproken. Na afronding van het project zullen de definitieve resultaten worden meegenomen in richtlijnen over diagnostiek van COPD voor de huisartsgeneeskundige praktijk, zoals NHGstandaarden. Voor wie Huisartsen, richtlijnproducenten, wetenschappers, beleidsmakers en praktijkondersteuners Eindproducten Kennis over de meest kosteneffectieve strategie om bij hoestende vijftigplussers de diagnose COPD vast te stellen.
112
Officiële gegevens Titel: Detecting COPD in persons over 50 years with persistent cough in general practice: comparison of cost-effectiveness of diagnostic strategies Aanvrager(s): Prof. dr. Th.J.M. Verheij Huisartsgeneeskunde, Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht Contactpersoon: Prof. dr. Th.J.M. Verheij en drs. B.D.L. Broekhuizen Subsidie: € 325.815 Registratie nr.: 945-04-015 Looptijd: 2005-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.5. Long- en ademhalingsziekten (COPD) - 3. Screening en diagnostiek - 3. Toegepast onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
113
114
1.6. Incontinentie 1. Trainingsprogramma INCOnditie Onderzoeker Hopman – Rock: “Urine incontinentie in verzorgingshuizen is te verminderen” Achtergrond – Uit zowel nationale- als internationale studies blijkt dat ongewild urineverlies (OUV) vooral bij ouderen veel voorkomt. De behandeling en begeleiding in met name verzorgingshuizen beperkt zich echter voornamelijk rondom het gebruik van incontinentiemateriaal. Uit recent Nederlands onderzoek blijkt dat bekkenbodemspiertraining en blaastraining zelden of nooit bij deze specifieke bewonersgroep wordt toegepast. Een van de belangrijkste oorzaken van OUV is de slechte mobiliteit van bewoners in verzorgingshuizen; men bereikt veelal te laat het toilet. Doelstelling – Onderzoeken of het aanbieden van verschillende (bewegings)oefeningen (blaas-, bekkenbodem-, mobiliteitstraining etc.) leidt tot vermindering dan wel het opheffen van OUV bij oudere vrouwen in verzorgingshuizen. Het doel van het project is het ontwikkelen en evalueren van INCOnditie, een trainingsprogramma voor oudere vrouwen in verzorgingshuizen (80% van het aantal bewoners in verzorgingshuis is vrouw). Resultaten – De proces evaluatie liet zien dat, hoewel enkele zaken voor verbetering vatbaar zijn, alle betrokkenen bij het programma positief oordeelden over de verschillende aspecten en onderdelen van INCOnditie. Het betrokken personeel in de verzorgingshuizen was wisselend positief over deelname aan het project. Over het algemeen was het management van de huizen iets positiever dan de verzorgenden. De deelnemers waren over alle programmaonderdelen en de begeleiding van het programma zeer positief. Van hen beoordeelde 80% het programma als goed tot zeer goed en het gemiddelde rapportcijfer was een 8. De fysiotherapeuten vonden het programma goed uitvoerbaar maar stelden wel een aantal wijzigingen voor in de duur en verdeling van de bijeenkomsten. Uit de effectevaluatie bleek dat zowel deelnemers in de experimentele- als de controlehuizen er gemiddeld qua frequentie en hoeveelheid van het ongewild urineverlies op vooruit zijn gegaan. Andere uitkomstmaten lieten geen verschil zien tussen deelnemers die het programma wel en die het programma niet hebben gevolgd. Alleen op het gebied van fysieke vaardigheden laten aanvullende analyses zien dat de groep die het programma helemaal heeft gevolgd een vooruitgang te zien geeft ten opzichte van de controlegroep. Implementatie – De resultaten zijn verspreid op (inter)nationale congressen, door middel van twee artikelen en door verspreiding van het eindrapport. Tevens zijn de resultaten in een expertmeeting met het veld besproken. Hierin werd geconcludeerd dat het probleem incontinentie in verzorgingshuizen voor verbetering vatbaar is maar dat het in het reguliere beleid een sterkere nadruk moet krijgen. Aanbevelingen hiervoor zijn geformuleerd. Op individuele basis zijn er fysiotherapeuten werkzaam in verpleeg- en verzorgingshuizen die de rapportage en het INCOnditie programma opvragen. Voor wie: Fysiotherapeuten, vrouwelijke bewoners en hun zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten Trainingsprogramma ‘INCOnditie’ tegen ongewild urineverlies en de evaluatie hiervan
115
Officiële gegevens Titel: Het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van een trainingsprogramma gericht op het verminderen van ongewild urineverlies (OUV) bij oudere vrouwen in verzorgingshuizen Aanvrager(s): Dr. M. Hopman-Rock TNO (Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek), Kwaliteit van Leven, Leiden Contactpersoon: Dr. M. Hopman-Rock Subsidie: € 127.510 Registratie nr.: 22000129 Looptijd: 2002-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.6. Incontinentie - 4. Behandeling - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals - 2. Preventie
2. Hulpmiddelen implementatie NVVA richtlijn Urineweginfecties Onderzoeker Rühl: “De richtlijn uitgewerkt! Verzorgenden, verpleegkundigen, patiënten en artsen worden ondersteund om gezamenlijk te komen tot de beste zorg bij urineweginfecties” Doelstelling – Het ontwikkelen van een aantal hulpmiddelen die de implementatie van de NVVA richtlijn Urineweginfecties in de verpleeghuisgeneeskundige praktijk bevorderen. Deze publicaties zijn een vertaling naar de multidisciplinaire werksituatie en omvat het Multidisciplinair Standaardprotocol Urineweginfecties, het Leerprogramma en de Cliëntbrief. Zij bieden praktische handvatten voor de zorg bij urineweginfecties. Belangrijke eigenschap van deze hulpmiddelen bij implementatie betreft dat deze toepasbaar kunnen worden gemaakt voor andere deelsectoren binnen de gezondheidszorg dan de V&Vsector (zoals GZ en GGZ). Dit betekent dat de hulpmiddelen zoveel mogelijk als ‘modelinstrumenten’ ontwikkeld zijn. Een ander belangrijk kenmerk van de hulpmiddelen is dat het uiteindelijke resultaat voor de kwaliteit van zorg aan de cliënt bij de ontwikkeling van elk hulpmiddel hoge prioriteit heeft. Resultaten – Het project heeft geleid tot een drietal resultaten, ten eerste het NVVA document Multidisciplinair Standaardprotocol Urineweginfecties. Hierin wordt het protocol beschreven en toegelicht en dit vormt de basis voor de andere twee documenten. Ten tweede is er een Cliëntenbrief Urineweginfecties opgesteld, dit is een folder die bedoeld is om de cliënt en zijn/ haar omgeving bij de zorg voor urineweginfecties te betrekken. Door goede informatie en door hen te laten meedenken en meewerken, kunnen urineweginfecties voorkomen worden of minder vaak optreden. Ook kunnen cliënt en mantelzorger door de informatie uit de Cliëntbrief helpen signaleren en zelf preventieve maatregelen aandragen en/ of uitvoeren. De Cliëntbrief is in begrijpelijke taal geschreven. Er zijn verschillende mogelijkheden om de Cliëntbrief als hulpmiddel in te zetten. Zo is de brief op te nemen als folder in het informatiepakket van de instelling. De informatie kan ook op de website worden geplaatst onder het kopje patiënten- of cliënteninformatie. Tot slot is er een Leerprogramma voor verzorgende en verpleegkundigen ontwikkeld. Het hoofddoel dit programma is: “het verbeteren van de zorg ten aanzien van urineweginfecties”. Er blijkt meestal een verschil te zijn tussen de gewenste (beste) zorg en de zorg die in de praktijk wordt verleend. De bedoeling is de gewenste zorg zo dicht mogelijk te benaderen. Dit is het best te bereiken door stapsgewijs het handelen te veranderen en te verbeteren. Daarvoor zijn inzicht in het eigen handelen en dat van het team, kennis en vaardigheden noodzakelijk. Het Leerprogramma biedt hiervoor handvatten.
116
Implementatie – Middelen zijn gereserveerd voor een implementatietraject op de ontwikkelde hulpmiddelen binnen het verbetertraject ‘Continentie’. Naast de integratie in dit verbetertraject vindt verspreiding van en communicatie over de hulpmiddelen onder meer plaats via de kwaliteitsnetwerken van de betrokken organisaties en in de Zorg voor Beter Academie. Daarnaast zijn de hulpmiddelen verspreid via publicaties en op de websites en in de tijdschriften c.q. nieuwsbrieven van de betrokken partijen. Verder spelen de regiocoördinatoren van de betrokken partijen een actieve rol in de verspreiding van de hulpmiddelen in diens diverse netwerken. Dit geldt tevens voor de decentrale Verpleegkundige en Verzorgende Adviesraden (VAR’s). Centrale vereiste bij de verspreiding van de hulpmiddelen is dat de gebruikersgroepen eenvoudig kunnen beschikken over deze hulpmiddelen. Om deze beschikbaarheid te kunnen garanderen worden de hulpmiddelen in fysieke vorm verspreid aan de achterban van de betrokken organisaties en worden de hulpmiddelen digitaal beschikbaar gesteld op de websites van Zorg voor Beter en op de websites van de betrokken organisaties. Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen, beleidsmakers Eindproducten Hulpmiddelen die de implementatie van de richtlijn Urineweginfecties in de verpleeghuisgeneeskundige praktijk bevorderen: - Multidisciplinair standaardprotocol Urineweginfecties - Cliëntenbrief Urineweginfecties - Urinweginfecties: Leerprogramma voor verzorgende en verpleegkundigen (Uitgave: Standaardprotocol en leerprogramma ISBN 978-90-74785-03-7) Officiële gegevens Titel: Projectvoorstel voor de ontwikkeling van hulpmiddelen bij implementatie van de NVVA richtlijn Urineweginfecties Aanvrager(s): Mevrouw A. Rühl NVVA (Beroepsvereniging van verpleeghuisartsen en sociaal geriaters), Utrecht Contactpersoon: Mevrouw A. Rühl Subsidie: € 52.370 Registratie nr.: 53410002 Looptijd: 2007-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.6. Incontinentie - 6. Richtlijnen; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
3. Actualisatie richtlijn Urine-incontinentie Onderzoeker Eliens: “De aanpak van urine-incontinentie is een belangrijke bijdrage aan verbetering van de kwaliteit van leven van de oudere patiënt” Achtergrond – De zorg rondom incontinentie is complex, vereist een multidisciplinaire aanpak en wordt door verpleegkundigen en verzorgenden als knelpunt ervaren. Een actuele evidence based richtlijn voor de diagnostiek, preventie en het behandelen van urineincontinentie bij de oudere patiënt (65+) ontbreekt. Herziening/ actualisering van de bestaande richtlijn Continentiestoornissen (CBO, 1999) is noodzakelijk.
117
Doelstelling – In dit project wordt de richtlijn geactualiseerd aangaande urine-incontinentie bij de oudere patiënt in het verpleeghuis, verzorgingshuis, ziekenhuis en de thuiszorg. De uitgangsvragen van de richtlijn zijn gebaseerd op een knelpuntenanalyse waardoor de richtlijn inspeelt op ervaren knelpunten uit de praktijk. Resultaten – Tijdens het project worden randvoorwaarden voor implementatie gecreëerd. Zo wordt het veld vanaf het begin betrokken bij de update van de richtlijn door participatie van vertegenwoordigers uit de relevante beroepsverenigingen aan de expertgroep. De expertgroep levert praktische inhoudelijke kennis gebaseerd op klinische expertise en ervaringskennis vanuit patiëntenperspectief. Voorafgaand aan het herzien/ontwikkelen van de richtlijn vindt een inventarisatie van knelpunten plaats betreffende de zorg aan de patiënt met urine-incontinentie. De in de richtlijn te beantwoorden uitgangsvragen worden hierop gebaseerd waarmee de richtlijn optimaal aansluit op ervaren knelpunten uit de praktijk. Om de richtlijn te implementeren is ontwikkeling van de richtlijn onvoldoende. Er worden tevens praktische hulpmiddelen ontwikkeld die het gebruik van de richtlijn in de praktijk bevorderen. Wanneer de richtlijn gereed is, wordt deze aangeboden aan de Toetsingscommissie Richtlijnen van V&VN ter legitimering. Implementatie – Het resultaat van dit project is een richtlijn voor verpleegkundigen en verzorgenden die via de website van V&VN (www.venvn.nl) gedownload kan worden. Tevens vindt verspreiding plaats via de website van Zorg voor Beter en het LEVV. Implementatie vindt plaats binnen de Verbetertrajecten van Zorg voor Beter. Om de implementatie te monitoren in de praktijk worden tevens aanvullende (proces)indicatoren ontwikkeld tijdens dit project. Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen, beleidsmakers Eindproducten Een landelijke geactualiseerde richtlijn Urine-incontinentiestoornissen bij ouderen (65+) in een verpleeghuis, verzorgingshuis, ziekenhuis en de thuiszorg die gereed is voor implementatie. Officiële gegevens Titel: Actualisering richtlijn Continentiestoornissen/ Urine-incontinentie voor de oudere patiënt (65+) in het verpleeghuis, verzorgingshuis, ziekenhuis en de thuiszorg Aanvrager: Drs. A. M. Eliens Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), Utrecht Contactpersoon: Drs. A. M. Eliens Subsidie: € 90.500 Registratie nr.: 53410006 Looptijd: 2007-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.6. Incontinentie - 6. Richtlijnen; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
4. Ontwikkeling multidisciplinaire richtlijn Katheterbeleid Onderzoeker Rühl: “Op weg naar de meest recente inzichten over de vele aspecten van het toepassen van katheters: multidisciplinair werken aan de beste zorg voor de patiënt”
118
Doelstelling – Iedere cliënt is gebaat bij zorgvuldige omgang met katheterisatie door samenwerkende professionals. De te ontwikkelen richtlijn en de gebruikershandleiding leveren hier een belangrijke bijdrage aan. Doel van het ontwikkelen van de voorgestelde multidisciplinaire richtlijn is meer eenheid en duidelijkheid te brengen in het handelen ten aanzien van katheterbeleid door beroepsbeoefenaren die betrokken zijn bij de zorg omtrent katheterisatie en om negatieve effecten naar aanleiding hiervan te voorkomen. Doel van de het ontwikkelen van de gebruikershandleiding is de implementatie van de richtlijn te bevorderen. Verwachte resultaten –Na de ontwikkeling en proefimplementatie van de ontwikkelde richtlijn en bijbehorende gebruikershandleiding en de evaluatie daarvan is het zaak de ontwikkelde richtlijn en bijbehorende gebruikershandleiding (eventueel) bij te stellen. Tijdens de evaluatie wordt zicht verkregen op de ervaring met en de bruikbaarheid van de ontwikkelde richtlijn en gebruikershandleiding in de verpleeghuisgeneeskundige praktijk. Vervolgens kan er over worden gegaan tot het breed verspreiden van de instrumenten, dit gebeurt door betrokkenheid van de NVVA, het NHG, de decentrale Verpleegkundige en Verzorgende Adviesraden (VAR’s) en cliëntenraden van de verpleeg- en verzorgingshuizen in den lande. Implementatie – Centrale vereiste bij de verspreiding van de ontwikkelde richtlijn en bijbehorende gebruikershandleiding is dat de gebruikersgroepen eenvoudig erover kunnen beschikken. Om deze beschikbaarheid te kunnen garanderen worden ze op papier verspreid aan minimaal aan de achterban van de betrokken organisaties. Daarnaast worden ze digitaal beschikbaar gesteld aan de websites van Zorg voor Beter en aan de andere websites van de betrokken organisaties. Een andere belangrijke actie voor implementatie van de ontwikkelde richtlijn en de gebruikershandleiding, betreft het insluiten hiervan in andere lopende projecten (in ieder geval in projecten binnen het Zorg voor Beter programma). Wat betreft het vertalen van de ontwikkelde richtlijn en de gebruikershandleiding naar andere deelsectoren in de gezondheidszorg, bijvoorbeeld verstandelijk gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg, worden gedurende het project de eerste concepten van de ontwikkelde richtlijn en de gebruikershandleiding aan vertegenwoordigers binnen die deelsectoren voorgelegd. Aan het eind van het project worden deze vertegenwoordigers nogmaals geraadpleegd om ervoor te zorgen dat de ontwikkelde richtlijn en de gebruikershandleiding met eventueel kleine aanpassingen in deze andere deelsectoren overgenomen en toegepast kunnen worden. Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen, beleidsmakers Eindproducten Multidisciplinaire richtlijn ‘Katheterbeleid’ met een gebruikershandleiding Officiële gegevens Titel: Projectvoorstel ontwikkeling multidisciplinaire richtlijn Katheterbeleid bij de chronisch complexe geriatrische patiënt en een bijbehorende gebruikershandleiding voor betrokken zorgverleners Aanvrager(s): Mevrouw A. Rühl en drs. I. van der Stelt NVVA (Beroepsvereniging van verpleeghuisartsen en sociaal geriaters), Utrecht Contactpersoon: Mevrouw A. Rühl Subsidie: € 102.965 Registratie nr.: 53410013 Looptijd: 2007-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.6. Incontinentie - 6. Richtlijnen; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
119
120
1.7. Zicht en hoorproblemen 1. Interventieprogramma voor slechthorenden Doelstelling – Het project beoogt een interventieprogramma te ontwikkelen, gebaseerd op spraakafzien en hoorstrategieën dat moet leiden tot preventie van problemen en tot verbetering van de psychosociale gezondheid van slechthorende ouderen. Het programma is uniek in dat het niet alleen de slechthorende erin betrekt, maar óók de goedhorende naaste. Het project beoogt: 1) Het ontwikkelen van een gestructureerd interventieprogramma voor slechthorende ouderen met behulp van bestaande video-trainingsprogramma's voor spraakafzien en hoorstrategieën. De programma's worden geïntegreerd in één geheel; 2) Het verspreiden, invoeren en laagdrempelig maken van het interventieprogramma, zodat het een structurele plaats krijgt in het revalideren van slechthorende ouderen; 3) Het evalueren van het interventieprogramma. In samenwerking met de audiologische centra, audiciens en patiëntenorganisatie zullen de programma's geïmplementeerd worden. Evaluatie van de programma's zal plaatsvinden door achteraf te meten welk effect het programma heeft opgeleverd en door het verschil tussen een vóór- en een nameting met betrouwbare en gevalideerde vragenlijsten te onderzoeken. Het programma is vernieuwend in de manier waarop psychosociale zorg wordt gegeven: de videobanden bieden de hulpverlener een handvat om het knelpunt van slechthorendheid aan te pakken. Verder is de training makkelijk toepasbaar, toegankelijk en volledig, alle aspecten van de communicatie komen op een gestructureerde manier aan de orde. Ten opzichte van de huidige hulpverlening betekent de invoering van het programma een besparing in tijd, moeite en kosten (voor de hulpverlenende instantie en voor de slechthorende). Invoering van het programma draagt bij aan standaardisering van de psychosociale hulpverlening aan slechthorende ouderen. Geen gegevens over resultaten en implementatie bekend. Voor wie: Slechthorende ouderen, zorgverleners Eindproducten Interventieprogramma gebaseerd op spraakafzien en hoorstrategieën dat moet leiden tot preventie van problemen en tot verbetering van de psychosociale gezondheid van slechthorende ouderen Officiële gegevens Titel: Ontwikkeling en implementatie van een interventieprogramma, gebaseerd op hoorstrategieën en visuele ondersteuning ter preventie van psychosociale problemen bij slechthorende ouderen Aanvrager(s): Prof. dr. ir. T. Houtgast en dr. T.S. Kapteyn Keel-, Neus- en Oorheelkunde en Audiologie, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Prof. dr. ir. T. Houtgast Subsidie: € 111.310 Registratie nr.: 24200024 Looptijd: 2002-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.7. Zicht en hoorproblemen - 2. Preventie; 4. Behandeling - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen - 2. Preventie
121
2. Vriendschapsprogramma voor slechtzienden Enkel Engelstalige projectbeschrijving beschikbaar. Doelstelling – Ultimately the aim of this study is to reduce loneliness and improve wellbeing in elderly with a visual impairment. A more specific aim is to aid the rehabilitation centres in deciding whether they should introduce an intervention to reduce loneliness in older clients with visual impairment on a wider scale. The key objective is to assess the effect of an educational friendship enrichment program in addition to regular, existing rehabilitation interventions to alleviate loneliness in visually impaired elderly. This program is an intervention designed for the empowerment of its participants. A basic assumption is that participants possess an expertise in relationships that is based on a lifetime of experience. The program is designed to: 1) help clients clarify their needs, desires and expectations in friendship, 2) analyse their current relationship networks to identify actual and potential friendships, 3) formulate goals that involve improvement of existing friendships or development of new friendships, and 4) develop strategies to achieve these goals. This program has proven to be successful in healthy elderly to promote well-being in general and to reduce loneliness in particular. It is based on current scientific knowledge of loneliness and it combines social skills training, self-reflection, analysis of social resources and goal setting. Implementatie – The course is being adapted for persons with a visual impairment. The primary endpoint will be the change in loneliness score. Secondary endpoints are addition of new friendships to social network and/or improvement in existing contacts and quality of life. Structured interviews by an interviewer who is unaware of relevant client characteristics or the intervention will asses the endpoints. There is no recently developed, scientifically based intervention of proven efficacy that is designed to reduce loneliness directly for visually impaired who have attended a rehabilitation centre, even though an ultimate goal of rehabilitation is to enhance societal participation. An additional element of innovation is that currently existing interventions are adapted for the visually impaired. This program has a focus on lasting effects by improving participants' skills to develop and maintain social contacts and empower visually impaired people, an important aim in the current philosophy of rehabilitation. Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten Vriendschapsprogramma voor slechtzienden Officiële gegevens Titel: The effect of a friendship program in addition to a regular social network program in reducing loneliness among older people with visual impairment Aanvrager(s): Dr. J.S.A.G. Schouten en drs. W.L.J.H. Brinkmann Capaciteitsgroep Epidemiologie, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht Contactpersoon: Dr. J.S.A.G. Schouten Subsidie: € 114.870 Registratie nr.: 94301009 Looptijd: 2003-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.7. Zicht- en hoorproblemen - 2. Preventie; 4. Behandeling - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
122
3. Revalidatie van slechtziende ouderen en kwaliteit van leven Onderzoeker van Nispen: “Achteruitgang op lange termijn van visus-gerelateerde kwaliteit van leven na revalidatie pleit voor gedetailleerde inventarisatie van revalidatiebehoeften en het monitoren van patiënten” Doelstelling – Het doel van deze studie is het onderzoeken van de lange termijn uitkomsten van revalidatie van slechtziende ouderen (50+) en voorspellende factoren voor verschillen in kwaliteit van leven. De belangrijkste uitkomstmaat in dit onderzoek is ‘visus-gerelateerde kwaliteit van leven’(V-KvL), gemeten met de LVQOL. Visus betekent gezichtsscherpte en is de mate waarin wij details kunnen onderscheiden; het vermogen om twee dicht bijeen liggende punten van elkaar te onderscheiden. Resultaten – Op een aantal LVQOL dimensies 4,4 jaar na multidisciplinaire revalidatie werd significante achteruitgang gesignaleerd. Gemiddeld genomen gingen slechtziende ouderen achteruit op de dimensies ‘basic aspects’, ‘mobility’ en ‘visual (motor) skills’. Monodisciplinaire revalidatie (optometristen) liet een relatief groot aantal individuen zien dat significant vooruitging op de ‘reading small print’ dimensie, namelijk 18,5%. Geslacht was een voorspeller voor ‘mobility’ op lange termijn, waarbij mannen meer achteruit bleken te zijn gegaan dan vrouwen 4,4 jaar na revalidatie. Aantal hulpmiddelen en oogoperaties waren voorspellers voor ‘adjustment’ op lange termijn, waarbij meer hulpmiddelen een slechtere en één of meer oogoperaties een betere adjustment voorspelde. Er werd een relatie gevonden tussen een aantal patiënt- en revalidatiekenmerken. Ouderen met een slechtere visus bij de laatste meting hadden in de afgelopen jaren gemiddeld meer contacten gehad met de revalidatiecentra. Ouderen die een huisbezoek hadden gehad, ontvingen gemiddeld minder hulpmiddelen, namelijk ca. 0,7. In de afgelopen jaren ontvingen respondenten per contact met het revalidatiecentrum gemiddeld meer hulpmiddelen, namelijk ca. 0,5. Mogelijkheden voor verbetering van de visus gerelateerde kwaliteit van leven lijken te liggen in het goed uitvragen van de revalidatiebehoeften en in het evalueren van de revalidatie of monitoren van patiënten. Resultaten comorbiditeit – Belangrijke aanvullende resultaten van dit onderzoek betreffen het onderwerp comorbiditeit. Patiënten die aan de gevolgen van een beroerte lijden, patiënten met astma of COPD, aandoeningen van het bewegingsapparaat en een slechtere visus, voorspelde vijf maanden na baseline een achteruitgang in KvL. Ook bleken deze ouderen comorbiditeit onder te rapporteren. Daarnaast bleken veel slechtziende ouderen depressieve klachten te hebben, in ons onderzoek bijna de helft. Deze kennis is verspreid middels publicaties. De uitkomsten geven dan aanleiding tot een nieuw onderzoek (een aanvraag door onze onderzoeksgroep hiertoe is ingediend bij ZonMw, specifiek gericht op depressie bij slechtziende ouderen en tot aanpassingen te zijner tijd in de EBRO richtlijn ‘Verwijzen slechtzienden’ van het NOG). Implementatie – Het lijkt ons zeer belangrijk om dit thema verder uit te werken en dat geldt ook voor andere kwetsbare groepen, bijvoorbeeld voor mensen met comorbiditeit. Andere thema’s die wij verder zouden willen bekijken zijn bijvoorbeeld de psychometrische eigenschappen van de V-KvL vragenlijsten met item respons theorie en voorspellers voor VKvL op relatief korte termijn. Verder zal in de implementatiefase aan de hand van de meest in het oog springende resultaten samen met de revalidatiecentra moeten worden gekeken welke revalidatieonderdelen verbetering behoeven. Voor wie: Slechtziende ouderen, revalidatiemedewerkers, maar ook bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen
123
Eindproducten Kennis over de lange termijn uitkomsten van revalidatie van slechtziende ouderen (50+) en voorspellende factoren voor verschillen in kwaliteit van leven Officiële gegevens Titel: Long term outcome of visual rehabilitation of elderly and prognostic factors for differences in quality of life Aanvrager(s): Prof. dr. G.H.M.B. van Rens (Afdeling Oogheelkunde, VU Medisch Centrum, Amsterdam) en dr. ir. J.J. Neve (Sensis Eindhoven). Contactpersoon: Prof. dr. G.H.M.B. van Rens en drs. R.M.A. van Nispen Subsidie: € 125.000 Registratie nr.: 94303017 Looptijd: 2005-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.7. Zicht- en hoorproblemen - 4. Behandeling - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
4. Dutch Activity Inventory: zorgvraagverheldering bij visuele beperkingen Onderzoeker Bruijning: “Goede revalidatie voor ouderen met een visuele beperking begint met een duidelijke hulpvraag” Achtergrond – Visuele beperkingen bij ouderen (55+) leiden vaak tot problemen met activiteiten in het dagelijkse leven en in de maatschappelijke participatie. Visuele revalidatie bij ouderen kan worden gezien als pogingen deze beperkingen zoveel mogelijk te voorkomen. In Nederland zijn de intakeprocedures van de revalidatiecentra om de hulpvraag van cliënten te verhelderen niet eenduidig. Gewoonlijk worden revalidatiebehoeften niet systematisch geïnventariseerd. Doelstelling – Een vragenlijst ontwikkelen om de revalidatiebehoeften van cliënten te meten, om hen te volgen en om te evalueren welke factoren betrekking hebben op de effectiviteit van revalidatieprogramma’s. Een verbeterde vraagverheldering stelt cliënten eerder in staat om hun onafhankelijkheid te kunnen waarborgen en weer te kunnen participeren in de maatschappij. De belangrijkste doelstellingen van dit project: (a) Het ontwikkelen van een valide, betrouwbaar en praktisch toepasbaar systeem voor vraagverheldering in de multidisciplinaire revalidatiecentra; (b) Implementatie van het nieuwe systeem om cliënten op een eenvoudige manier te kunnen verwijzen naar verschillende revalidatieprogramma’s; (c) Het rapporteren van de gevoeligheid van het systeem om veranderingen in de uitkomsten van revalidatie te meten. Resultaten – Voor het ontwikkelen van de vragenlijst is gebruik gemaakt van een bestaande Amerikaanse vragenlijst. Met behulp van groepsdiscussies met grote groepen medewerkers uit het veld én met ervaringsdeskundigen (slechtziende en blinde mensen) is de uit het Amerikaans vertaalde lijst uitgebreid en aangepast aan de Nederlandse situatie. Deze nieuwe versie is door medewerkers van revalidatiecentra van feedback voorzien en met behulp daarvan verder verbeterd. Dit heeft geleid tot een zeer gedetailleerd instrument dat in een computerprogramma is geprogrammeerd, zodat de vragenlijst computer gestuurd kan worden afgenomen en ingevoerd. Aansluitend is het instrument in een pilot bij 20 nieuwe cliënten van Sensis (revalidatiecentrum) getest. Zoals verwacht was de afnameduur van de vragenlijst in de pilot te lang. Dit probleem is opgelost door het computerprogramma zo aan
124
te passen dat alleen de belangrijkste onderwerpen voor een individuele cliënt verder worden uitgevraagd. Tevens is het instrument verder uitgebreid met de mogelijkheid om aanvullende cliëntgegevens (zoals gezichtsscherpte en een diagnose) te verzamelen. Het instrument zal worden gevalideerd en zal zo spoedig mogelijk in de normale dagelijkse praktijk worden gebruikt. Implementatie – De verwachting is dat over twee jaar een uniform registratie systeem voorhanden is voor alle instanties die te maken hebben met revalidatie van volwassenen bij visuele beperkingen. Het is de bedoeling dat het systeem in de intakeprocedure bij de cliënt zal worden afgenomen om de revalidatiebehoeften systematisch in kaart te brengen en cliënten naar het juiste revalidatieprogramma door te sturen. Tevens kunnen de effecten van revalidatie tijdens en na afloop van de revalidatie worden geëvalueerd. Na afloop van dit project willen wij graag in een aanvullend project het instrument uitbreiden voor (kleine) kinderen en mensen met een verstandelijke beperking (by proxy). Voor wie: Het instrument is op dit moment gericht op ouderen (voornamelijk 50+) met visuele beperkingen en zal door zorgverleners worden afgenomen tijdens de intakeprocedure op de visuele revalidatiecentra. Eindproduct Een uniform registratie systeem voor alle instanties die te maken hebben met revalidatie van volwassenen bij visuele beperkingen. Officiële gegevens Titel: Development of the Dutch Activity Inventory to measure rehabilitation needs of visually impaired elderly and rehabilitation outcome Aanvrager(s): Prof. dr. G.H.M.B. van Rens, dhr. H.M.A. de Haan, drs. R.M.A. van Nispen en Drs. P.F.J. Verstraten Afdeling Oogheelkunde, VU Medisch Centrum, Amsterdam Sensis, Afdeling Onderzoek & Ontwikkeling, Grave Contactpersoon: Prof. dr. G.H.M.B. van Rens en drs. J.E. Bruijning Subsidie: € 200.00 Registratie nr.: 94304001 Looptijd: 2007-2011 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.7. Zicht- en hoorproblemen; 4. Zorgvraag - 5. Zorgsysteem; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; - 1. Ouderen; - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
5. Maatschappelijke participatie van ouderen met een visuele beperking: determinanten en interventie Onderzoeker Alma: “Inzicht in beïnvloedende factoren van maatschappelijke participatie van visueel beperkte ouderen is de basis voor de ontwikkeling van interventies gericht op het bevorderen van deze maatschappelijke participatie.” Achtergrond – De vergrijzing van de Nederlandse bevolking leidt tot een toename van het aantal ouderen met een visuele beperking. Deze ouderen leiden vaak een inactief en zittend leven met afhankelijkheid en sociaal isolement tot gevolg. De problematiek op dit gebied van ouderen met een visuele beperking is tot nu toe onderbelicht gebleven. Dat geldt ook voor het onderwerp maatschappelijke participatie. Er is nog weinig onderzoek naar gedaan. Eerder onderzoek was vooral gericht op klinische en functionele aspecten van de slechtziendheid (bijv. lezen, mobiliteit).
125
Onderzoek naar de mate van maatschappelijke participatie van ouderen en de bijbehorende beïnvloedende factoren is van belang. Een mogelijke nadelige factor voor maatschappelijke participatie is de lichamelijke inactiviteit onder ouderen en bij mensen met een visuele beperking in het bijzonder. Doelstelling – Op een wetenschappelijke manier de mate van maatschappelijke participatie van ouderen met een visuele beperking in kaart te brengen. Maatschappelijke participatie wordt daarbij onderverdeeld in objectieve participatie (vrijetijdsbesteding, lichamelijke activiteit, sociale contacten, [vrijwilligers]werk, huishouden) en subjectieve participatie (belang, tevredenheid, autonomie, belemmeringen, eenzaamheid). Naast deze beschrijving worden factoren die maatschappelijke participatie beïnvloeden onderzocht. Deze factoren kunnen zowel belemmerend als bevorderend zijn. Een tweede doel is het effect van een bewegingsprogramma voor ouderen met een visuele beperking te onderzoeken. Voorlopige resultaten – De eerste resultaten tonen aan dat 53 - 92% van de visueel beperkte ouderen zich belemmerd voelt in één of meer participatiedomeinen. Ondanks deze belemmeringen zijn de respondenten redelijk tevreden over hun maatschappelijke participatie. Op een schaal van 0 (absoluut ontevreden) tot 10 (volkomen tevreden) scoren de respondenten gemiddeld 7,45. De eerste analyses laten zien dat persoonlijke factoren zoals gezondheid, fysieke fitheid, vermoeidheid, zelf-management vaardigheden, hulpeloosheid en ervaren controle van invloed zijn op objectieve participatie. Daarnaast zijn externe factoren, zoals omvang van het sociale netwerk, sociale steun en het gebruik van hulpmiddelen van invloed op objectieve participatie. Implementatie – De resultaten van het onderzoek worden verwoord in wetenschappelijke artikelen gepubliceerd in internationale tijdschriften en uitmondend in een proefschrift. De resultaten worden tevens gepresenteerd op congressen en bijeenkomsten voor hulpverleners in de revalidatie-sector en aan de Federatie Slechtzienden- en Blindenbelang. Gezondheidszorginstellingen die betrokken zijn bij de behandeling en revalidatie van mensen met een visuele beperking kunnen de onderzoeksresultaten gebruiken voor beleidsontwikkeling. Ook kunnen de resultaten op gemeentelijk, provinciaal en landelijk niveau benut worden. Dit beleid dient omgezet te worden in zorg op maat voor ouderen met een visuele beperking. Deze zorg op maat heeft dan een wetenschappelijke basis gekregen. Het bewegingsprogramma wordt opgezet in samenwerking met Visio Noord Nederland, revalidatie instelling voor mensen met een visuele beperking. Indien het bewegingsprogramma succesvol is, kan het geïmplementeerd worden in de reguliere zorg voor visueel beperkte ouderen. Voor wie: Ouderen met een visuele beperking, revalidatie-sector en gemeentelijke, provinciale en landelijke overheden. Eindproducten - Kennis over de mate en de aard van maatschappelijke participatie van ouderen met een visuele beperking; - Kennis over de beïnvloedende factoren van maatschappelijke participatie bij ouderen met een visuele beperking; - Een geëvalueerd bewegingsprogramma voor ouderen met een visuele beperking. Officiële gegevens Titel: Social participation of elderly visually impaired persons: determinants and intervention Aanvrager(s): Prof. dr. Th.P.B.M. Suurmeijer en dr. S.F. van der Mei Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, Disciplinegroep Gezondheidswetenschappen, Graduate School for Health Research SHARE Contactpersoon: Drs. M.A. Alma Subsidie: € 200.000 Registratie nr.: 94304003 Looptijd: 2007-2011
126
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.7. Zicht- en hoorproblemen - 4. Behandeling; 5. Zorgsysteem - 2. Strategisch - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
6. Oriëntatie- en mobiliteitstraining voor slechtzienden Onderzoeker Zijlstra: “Voor zowel slechtzienden als mobiliteitstrainers is het tijd om de oriëntatie- en mobiliteitstraining te standaardiseren en te evalueren; de zorg kan beter!” Achtergrond – Het aantal ouderen met visuele beperkingen zal in de komende jaren toenemen. Een visuele beperking kan het welzijn en dagelijks functioneren van ouderen negatief beïnvloeden, bijvoorbeeld door verminderd fysiek en sociaal functioneren. Oriëntatie- en mobiliteitstraining (O&M-training) kan ouderen met een visuele beperking helpen om hun bewegingsvrijheid en zelfstandigheid te behouden. O&M-trainingen worden vaak verzorgd door trainers die een landelijke mobiliteitsinstructie hebben ontvangen. Er zijn echter twee hiaten voor wat betreft de O&M training: een gestandaardiseerde werkwijze voor het verzorgen van deze trainingen ontbreekt en de effecten van deze trainingen zijn nog nauwelijks op een betrouwbare wijze onderzocht. Doelstelling – Met het oog op de hierboven genoemde hiaten en het feit dat O&M-training bij ouderen vaak gerelateerd is aan het gebruik van een herkenningsstok, zijn de volgende doelstellingen voor het huidige onderzoek gesteld: 1) Het standaardiseren van de O&M-training bij gebruik van de herkenningsstok door slechtziende mensen van > 55 jaar; 2) Het evalueren van deze O&M-training ten opzichte van de huidige training. Meer specifiek bestaat de evaluatie uit: - Een effectevaluatie gericht op het vaststellen van de meerwaarde van de gestandaardiseerde O&M-training ten opzichte van de reguliere O&M-training voor onder meer kwaliteit van leven, mobiliteit en participatie bij slechtziende ouderen; - Een procesevaluatie gericht op de praktische uitvoerbaarheid van deze interventies voor trainers en deelnemers. Voorlopige resultaten – Om inzicht te krijgen in de huidige O&M-training is met 18 O&Mtrainers, werkzaam bij Bartiméus, Sensis of Visio (instellingen gericht op zorg voor blinden en slechtzienden), een individueel diepte-interview gevoerd. Op basis van deze gegevens en de bestaande literatuur over de herkenningsstok is een gestandaardiseerde O&M-training opgesteld. Voor de evaluatiestudie zijn de locaties van de deelnemende instellingen willekeurig in tweeën verdeeld, namelijk in interventie locaties die de gestandaardiseerde training gaan toepassen en in controle locaties die de huidige training blijven gebruiken. Alle O&M-trainers werkzaam bij interventie locaties hebben instructie ontvangen in het gebruik van de gestandaardiseerde training. Momenteel is de instroom van deelnemers via Bartiméus, Sensis of Visio gestart, in totaal zijn 190 deelnemers nodig. Deelnemers aan het onderzoek zullen afhankelijk van de locatie waar zij de zorg ontvangen óf de gestandaardiseerde O&M-training óf de reguliere training ontvangen. Metingen voor de effectevaluatie vinden plaats voor aanvang van de O&M-training, direct na de O&M-training en 3 maanden na de O&M-training door middel van telefonische interviews. Telefonische interviews voor de procesevaluatie vinden plaats bij een kwart van de mensen die deelnemen aan de meting direct na de O&M-training. Indien de instroom van deelnemers naar verwachting verloopt zullen de resultaten eind 2009 bekend zijn.
127
Implementatie – Voor de toekomstige implementatie van de gevonden resultaten en de mobiliteitstraining is het de bedoeling dat steekholders (zoals deelnemende instellingen) vanaf het begin betrokken zijn bij het onderzoek. Verder wordt zowel interventiemateriaal voor deelnemers als voor trainers ontwikkeld. Tot slot zullen de resultaten verspreid worden via nationale en internationale publicaties voor andere onderzoekers op het gebied van visuele beperkingen bij ouderen. Voor wie: Slechtziende 55-plussers en hun potentiële trainers (zelfstandigheidstherapeuten en ergotherapeuten), onderzoekers op het gebied van visuele beperkingen bij ouderen Beoogde eindproducten - Kennis over de effecten en de praktische uitvoerbaarheid van de gestandaardiseerde oriëntatie- en mobiliteitstraining ten opzichte van de reguliere oriëntatie- en mobiliteitstraining; - Informatie en werkmaterialen voor (potentiële) deelnemers; - Een beschrijving van de gestandaardiseerde oriëntatie- en mobiliteitstraining voor de trainers; - Richtlijnen voor het instrueren van nieuwe oriëntatie- en mobiliteitstrainers; - Bij gebleken meerwaarde: een gestandaardiseerde oriëntatie- en mobiliteitstraining die ingebed is/kan worden in de huidige structuur van de instellingen Bartiméus, Sensis en Visio. Officiële gegevens Titel: De effecten van oriëntatie- en mobiliteitstraining op mobiliteit, participatie en kwaliteit van leven bij ouderen met een visuele beperking; een gerandomiseerde studie Aanvrager: Prof. Dr. G.I.J.M. Kempen Vakgroep Verpleging en Verzorging, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht Contactpersonen: Prof. Dr. G.I.J.M. Kempen en drs. G.A.R. Zijlstra Subsidie: € 130.000 Registratie nr.: 94305004 Looptijd: 2007-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.7. Zicht- en hoorproblemen - 4. Behandeling - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3. Professionals - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
7. Genetische factoren bij blindheid Onderzoeker Bergen: “Het voorkomen en behandelen van ouderdoms-blindheid is niet alleen klinisch, maatschappelijk en economisch relevant, maar is tevens essentieel voor de kwaliteit van leven van de verouderende mens” Achtergrond – Leeftijdsgebonden degeneratie van de gele vlek (maculadegeneratie;AMD) is de belangrijkste oorzaak van niet-behandelbare blindheid bij mensen boven de 55 jaar in de westerse wereld. Internationaal onderzoek toonde aan dat mensen met AMD in beide ogen een zelfde verlies aan kwaliteit van leven ervaren als mensen met een hersenbloeding, ernstige cardovasculaire ziekte of kanker. Volgens dit onderzoek zouden oudere, blinde mensen, 60 % van het resterende leven willen inleveren voor het terugkrijgen van hun visus. Zowel omgevingsfactoren, zoals leeftijd roken en dieet, als genetische factoren spelen een rol bij de ontwikkeling van AMD. Doelstelling – Het doel van dit onderzoeksproject is (meer) inzicht te verkrijgen in de genetische risico factoren en moleculaire processen die een rol spelen in de pathogenese van AMD. Daartoe worden (a) gen expressie profilering studies (micro array) studies verricht aan gezonde en AMD retina's, en (b) SNP studies verricht in kandidaat AMD ziekte genen in twee complementaire Nederlandse AMD case-control cohorten, waaronder die van de ERGO Rotterdam studie.
128
Resultaten – De combinatie van retinale microarray studies en SNP analyses hebben tot substantieel meer inzicht geleid in de genetische predispositie en moleculaire oorzaken van AMD. De complement cascade blijkt een belangrijke rol te spelen in de etiologie van deze ziekte, naast processen zoals oxidatieve stress en groeifactor activiteit. De identificatie van genen die ten grondslag liggen aan deze processen geven in princiepe aanknopingspunten voor het ontwikkelen van experimentele therapiën. De al eerder ontdekte betrokkenheid van groeifactoren bij de relatief zeldzame ‘natte vorm’ van AMD, heeft bijvoorbeeld recent geleid tot de ontwikkeling van behandeling met de geneesmiddelen Lucentis of Avastine van deze vorm. Voor de ‘droge vorm’ van AMD, die in 90 % van de patiënten voorkomt, is nog geen behandeling. Op basis van genetica en omgevingsfactoren konden de eerste risicoprofielen van personen op het krijgen van AMD worden opgesteld. Op basis van genetica alleen heeft de hoogste risicogroep (met risico allelen in 3-5 loci) tientallen procenten meer kans om AMD te ontwikkelen dan de laagste risico groep (met niet-risico allelen in 3-5 loci). Een verdere verfijning van deze risicoberekeningen is aan de orde, gezien het bestaan van zowel risicoverhogende als risico-verlagende SNPs. Implementatie – In principe is AMD de eerste multifactoriële (volks-)ziekte, waarbij deze genetische risicoberekeningen op grote schaal zouden kunnen worden geimplementeerd in de praktijk. Individuen kunnen worden ingedeeld in groepen met hoog, laag en intermediair absoluut risico op het krijgen van AMD later in het leven. De (termijn) van daadwerkelijke implementatie zal afhangen van het maatschappelijke krachtenveld tussen patiënt, ziekenhuis, verzekeraar en politiek, en verdere financiering van het lopende onderzoek. Gezien de uitstekende maatschappelijke relevante (en) wetenschappelijke kennisvermeerdering welke uit dit project is voortgekomen, welke gereflecteerd wordt in een groot aantal (top-)wetenschappelijke publicaties, is het opportuun voor de financiering van vervolg onderzoek en continuïteit van dit onderzoek een lans te breken. De vervolgactiviteiten zijn dan ook gepland, maar hangen af van (mede) verdere aangevraagde financiering. Voor wie: Clinici en onderzoekers (in public health, epidemiologie, genetica, oogheelkunde en neurologie), en beleidsmakers Eindproducten Inzicht te verkrijgen in de genetische risico factoren en moleculaire processen die een rol spelen in de pathogenese van AMD Officiële gegevens Titel: Identification of genes involved in Age related Macular Degeneration (AMD) Aanvrager(s): Prof. dr. A.A.B. Bergen, prof. dr. P.T.V.M. de Jong en prof. dr. C.M. van Duijn Ophthalmogenetica, Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen, Amsterdam Contactpersoon: Prof. dr. A.A.B. Bergen Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800013 Looptijd: 2005-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.7. Zicht- en hoorproblemen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.3. Specialistische behandeling; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
129
130
1.8. Slaapproblemen 1. Huidtemperatuur en diep slapen Onderzoeker van Someren: “Huidtemperatuur is van groot belang voor optimale slaap” Doelstelling – Het onderzoeksproject is gericht op a) meer inzicht krijgen in het relatieve belang van kern- en huidtemperatuur bij de regulatie van slaap en b) kennis over het belang van de lichaamstemperatuur bij slaapregulatie. Mogelijke toepassingsmogelijkheden liggen in de ontwikkeling van een methode voor temperatuurmanipulatie die ouderen zelf in de thuissituatie zouden kunnen gebruiken. Resultaten – Deze luiden dat een subtiele verhoging van de huidtemperatuur de inslaapduur verkort en bij ouderen de belangrijkste verouderingsgerelateerde slaapproblemen (afname van diepe slaap en frequent en vroeg ontwaken) herstelt. Bij ouderen verdubbelde de hoeveelheid diepe slaap in de warme conditie (17%) vergeleken met de 8% diepe slaap in de koelere conditie en de kans op vroeg ontwaken om 6 uur 's morgens was in de warme conditie 4 % en in de koelere conditie 60%: een enorm verschil. Juist diepe slaap is in de afgelopen jaren van groot belang gebleken, met name voor cognitief functioneren op executieve en geheugentaken, die juist bij ouderen zo aangedaan zijn. Implementatie – Milde thuistoepasbare manipulaties tijdens de slaap blijken het meest effectief in het verminderen van slaapproblematiek. Dit project is vervolgd met het onderzoek ‘Improvement of age-related sleep disturbance through manipulation of the circadian body temperature rhythm (014-91-071)’. Voor wie: Ouderen met slaapproblemen, zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten Kennis over de huidtemperatuur als determinant van de hoeveelheid diepe slaap en de kans op vroeg ontwaken Officiële gegevens Titel: Improvement of age-related sleep distrubance through manipulation of the circadian body temperature rhythm Aanvrager(s): Dr. E.J.W. van Someren Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek, Amsterdam Contactpersoon: Dr. E.J.W. van Someren Subsidie: € 125.700 Registratie nr.: 014-91-001 Looptijd: 1999-2003 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.8. Slaapproblemen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 2. Strategisch onderzoek - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
131
2. Temperatuurverandering voor beter slapen Onderzoeker van Someren: “Huidtemperatuur is van groot belang voor optimale slaap” Doelstelling – Insomnie (slapeloosheid) bij ouderen heeft negatieve consequenties voor de fysieke en geestelijke gezondheid en voor het functioneren overdag, inclusief autonomie en zelfzorg, zoals onder meer blijkt uit een toegenomen afhankelijkheid van de gezondheidszorg. Slaapmedicatie is weinig effectief en verslechtert het functioneren overdag. Er is daarom een sterke behoefte aan alternatieven in de behandeling van leeftijdsgerelateerde insomnie, zonder de negatieve bijwerkingen. Startend bij de observatie dat slaap en temperatuur ritmes sterk gekoppeld zijn, en zelfs deels door dezelfde hersenstructuren worden geregeld, is begonnen aan een serie onderzoekingen om te evalueren of het mogelijk is slaap te verbeteren door de lichaamstemperatuur te veranderen. Onder gecontroleerde laboratorium condities is aangetoond dat dit zeer goed mogelijk is. Om behandeltrouw van de patiënten te optimaliseren, is een protocol ontwikkeld en thuistoepasbare methoden voor een haalbare temperatuurmanipulatie met aantoonbaar effect dat toenam met de duur van behandeling. Resultaten – Hieruit blijkt dat temperatuurmanipulaties een sterk effect hebben op de slaap van slecht slapende ouderen. Wel komt het eenduidige beeld naar voren dat van manipulaties voorafgaand aan de slaap een substantieel geringer effect te verwachten is dan van manipulaties gedurende de tweede helft van de slaap. Voor deze laatste veelbelovende methode is een ontwikkel- en evaluatie- project noodzakelijk. Tevens zijn de contouren van een optimale implementatie in beeld gekomen. Deze dient verder ontwikkeld en gevalideerd te worden in een vervolgproject. Implementatie – De toepassing van de bevinding dient verder te worden geoptimaliseerd. Voor een praktische toepassing lijkt een temperatuurmanipulatiesysteem met feedback van huidtemperatuur de aangewezen oplossing. De recente ontwikkeling in draadloze meetsystemen maakt zo’n ontwikkeling in principe goed mogelijk. Er zou een nieuw project voor nodig zijn om de sterke effecten van temperatuurmanipulaties die we konden aantonen ook toepasbaar te maken. Er is tot heden nog geen vervolg gestart. Er wordt gezocht naar subsidiemogelijkheden voor het logische vervolg op de gevonden resultaten: het ontwikkelen en valideren van een temperatuur-gecontroleerd bed. Voor wie: Ouderen met slaapproblemen, zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten Kennis over een thuis-toepasbare methoden voor een haalbare temperatuurmanipulatie bij ouderen met slaapproblemen Officiële gegevens Titel: Improvement of age-related sleep disturbance through manipulation of the circadian body temperature rhythm Aanvrager(s): Dr. E.J.W. van Someren Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek, Amsterdam Contactpersoon: Dr. E.J.W. van Someren Subsidie: € 75.000 Registratie nr.: 014-91-071 Looptijd: 2006-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.8. Slaapproblemen - 4. Behandeling - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
132
3. Slaapproblemen, actimetrie en andere gezondheidsproblemen Onderzoeker van den Berg: “Onderzoek naar slaap in de algemene bevolking is buitengewoon interessant maar lastig, omdat zowel zelfrapportage als meetinstrumenten zoals actimetrie een vertekend beeld kunnen geven.” Doelstelling – Het project zal kennis opleveren over het vóórkomen van slaapproblemen, en de associaties van slaapproblemen met andere lichamelijke en geestelijke gezondheidsproblemen, bij 45-plussers in een normale populatie. Niet eerder werd op zo grote schaal (2000 deelnemers) zulk gedetailleerd onderzoek naar slaap uitgevoerd. Ook zal het project kennis opleveren omtrent de praktische toepasbaarheid van actimetrie (metingen met bewegingsmeters) voor de diagnostiek van slaapproblemen, bijvoorbeeld in de huisartsenpraktijk. Een protocol voor actiemetrisch slaaponderzoek in de huisartsenpraktijk behoort tot de mogelijkheden mits middels deze techniek belangrijke aanvullende gegevens voor de doelgroep kunnen worden verzameld. Over het mogelijk nut van een soortgelijk protocol moet het project helderheid verschaffen. Resultaten – Op basis van de ervaringen werd geconstateerd dat actimetrie weinig toegevoegde waarde zou hebben als diagnostisch hulpmiddel in de huisartsenpraktijk. Een onderscheid maken tussen verschillende subtypes van insomnie is niet goed mogelijk op basis van actimetrische informatie. Bij ernstige slaapstoornissen zal toch nadere diagnostiek met behulp van polysomnografie noodzakelijk zijn. Actimetrie is veel beter geschikt om gegevens te verzamelen over grote groepen mensen dan om op individueel niveau diagnoses te stellen. Zie voor meer informatie het artikel ‘Zicht op misperceptie van slaap met actimetrie?’, geschreven door J.F. van den Berg, H. Tiemeier en A. Knuistingh Neven. Aanvankelijk was de bedoeling iets te weten gekomen over misperceptie van slaapduur. Op basis van een vergelijking met actimetrie, wat geen ‘gouden standaard’ is voor het meten van slaap, kan echter niet strikt genomen van misperceptie gesproken worden. Wel is gevonden dat er soms grote verschillen bestaan tussen de slaapduur die iemand zelf rapporteert en de met een actimeter gemeten slaapduur. Verschillen tussen de twee meetmethoden worden beïnvloed door factoren zoals sexe en depressieve klachten. Dit is belangrijk om te weten, omdat bevolkingsonderzoek naar slaapduur vaak alleen met zelfrapportage-methoden wordt gedaan. Deze kunnen dus een vertekend beeld geven. Implementatie – De resultaten van het project zijn deels al gepubliceerd in Nederlandstalige en internationale tijdschriften, en gepresenteerd op internationale congressen; deels zullen ze in de nabije toekomst nog gepubliceerd worden. Er is geen rol is voor actimetrie in de diagnostiek van slaapstoornissen door de huisarts. Wel kan actimetrie goed gebruikt worden voor onderzoek naar slaap in de algemene bevolking. Met actimetrie gemeten slaap kan sterk verschillen van zelfgerapporteerde slaap, onder invloed van factoren zoals sexe en depressieve klachten. Dit heeft belangrijke gevolgen voor bevolkingsonderzoek naar de relatie tussen slaapduur en gezondheid. Voor wie: Onderzoekers, huisartsen Eindproducten Kennis over het voorkomen van slaapproblemen en de associatie ervan met andere lichamelijke en geestelijke gezondheidsproblemen
133
Officiële gegevens Titel: Sleep state misperception in the elderly. A community study of objective and subjective sleep problems and their presentation in general practice Aanvrager(s): Dr. H.W. Tiemeier en dr. A. Knuistingh Neven Afdeling Epidemiologie & Biostatiek, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Contactpersoon: Dr. H.W. Tiemeier en drs. J.F. van den Berg Subsidie: € 180.000 Registratie nr.: 42000019 Looptijd: 2004-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.8. Slaapproblemen - 3. Screening en diagnostiek - 3. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
134
1.9. Comorbiditeit 1. Depressie, cardiovasculaire aandoeningen en de stress-hormoon huishouding Onderzoeker Bremmer: “Depressie bij ouderen: een verstoring van geest èn lichaam” Achtergrond – Depressie op oudere leeftijd is een veel voorkomend probleem en gaat gepaard met een verhoogd sterfterisico, met name aan hart-vaat ziekten. Het is niet bekend hoe de relatie tussen depressie en hart-vaat ziekten te verklaren is. Evenmin is bekend of depressieve patiënten met een hart-vaat ziekte andere depressieve klachten uiten en wellicht te onderscheiden zijn als risicogroep. Wel is bekend dat er een samenhang is tussen depressie en afwijkingen in het brein (witte stof afwijkingen) die te maken hebben met atherosclerose. Het huidige onderzoek biedt mogelijkheden om groepen ouderen te identificeren met een verhoogd risico op cardiovasculaire pathologie in relatie tot depressie. Tevens biedt het meer inzicht in de met depressiviteit geassocieerde verstoringen van de cortisol regulatie (stress hormoon) en de ontstekingscascade. Daarmee draagt de studie bij aan de ontwikkeling van nieuwe behandelmethoden voor depressie bij ouderen. Doelstelling – In deze studie wordt nagegaan of een met veroudering gepaard gaande ontregeling van de stress-hormoon huishouding (=cortisol), een risico vormt voor comorbiditeit van depressie met cardiovasculaire aandoeningen bij ouderen. Resultaten – De resultaten bevestigen de gedachte dat depressieve ouderen meer atherosclerose hebben dan niet depressieve ouderen, wat zou kunnen verklaren waarom ze meer myocard-infarcten en angina pectoris ontwikkelen na verloop van tijd. Het onderzoek laat geen verschillen zien in klachtenpatronen, aan de hand waarvan depressieve ouderen met en zonder hart-vaat ziekten te onderscheiden zouden zijn. Uit onderzoek naar verstoringen in de cortisol regulatie komt naar voren dat zowel een verlaagde als een relatief verhoogde cortisol concentratie samen gaan met depressie. Depressies met verhoogde cortisol waardes komen meer voor bij ouderen met hart-vaat ziekten en cognitieve problemen. Implementatie – De resultaten van dit onderzoek zijn op den duur toe te passen in preventie en in behandeling van depressie en somatische comorbiditeit, maar dat vereist eerst nader onderzoek. Er zijn daarvoor nieuwe vraagstellingen geformuleerd. De uit het onderzoek verkregen kennis is verspreid via publicaties in wetenschappelijke tijdschriften. Voor wie: Onderzoekers, behandelaars Eindproducten Kennis over de oorzaken van cardiovasculaire aandoeningen bij patiënten met depressie Officiële gegevens Titel: Comorbiditeit van depressie en cardiovasculaire aandoeningen bij ouderen: verhoogde plasma cortisol concentratie als risicofactor Aanvrager(s): Prof. dr. W.J.G. Hoogendijk Psychiatrie, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Prof. dr. W.J.G. Hoogendijk en dr. M.A. Bremmer Subsidie: € 186.960 Registratie nr.: 940-38-039 Looptijd: 2004-2007
135
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.9. Comborbiditeit; 1.2.1. Angst en depressie; 1.3. Hart- en vaatziekten - 1. Etiologie/ fundamenteel - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
2. Index voor het meten van comorbiditeit bij verpleeghuispatiënten Doelstelling – Dit onderzoek geeft een beschrijving van het voorkomen van chronische ziekten en co-morbiditeit en de manier waarop verschillende ziektes tegelijkertijd voorkomen (bv. door toeval of een gemeenschappelijke oorzaak) bij verpleeghuispatiënten van 65 jaar of ouder. Daarnaast is getracht scoreschalen te ontwikkelen en valideren, die de invloed van chronische ziekten op voor de verpleeghuispatiënt belangrijke uitkomstmaten samenvatten. Deze uitkomstmaten zijn één-jaars sterfte, ADL-functioneren, achteruitgang in ADLfunctioneren, cognitieve achteruitgang, depressie en lage sociale betrokkenheid. Bij de ontwikkeling van scoreschalen bleek dat de samenhang tussen chronische aandoeningen en de uitkomstmaten nogal afhing van de gebruikte uitkomstmaat. Resultaten – Over het geheel genomen was de invloed van chronische ziekten in deze populatie beperkt. Waarschijnlijk hebben andere patiëntenkenmerken zoals de niet-ziekte gebonden effecten van leeftijd, beperkingen en frailty ook invloed op sterfte, functioneren en stemming. Implementatie – Vanuit het Instituut voor Extramuraal Geneeskundig Onderzoek en de Afdeling Verpleeghuisgeneeskunde van de VU zijn er goede contacten met de Commissie Richtlijnontwikkeling van de Nederlandse Vereniging van Verpleeghuisartsen (NWA). De resultaten zullen aan deze commissie worden voorgelegd. Verder zullen de resultaten (o.a.) worden gepubliceerd in Nederlandse vaktijdschriften. Verder zullen de resultaten worden opgenomen in het curriculum van de opleiding tot verpleeghuisarts, het Forum Onderzoek Verpleeghuizen en de nascholing Verpleeghuisgeneeskunde, zodat deze direct de doelgroep bereiken. Tenslotte zullen de resultaten worden gepubliceerd in nationale en internationale tijdschriften. Voor wie: Onderzoekers Eindproducten Een toenemend inzicht in het effect van chronische aandoeningen op voor de verpleeghuisbewoner relevante uitkomstmaten en de prevalentie van comorbiditeit Officiële gegevens Titel: Constructie en validering van comorbiditeitsindexen voor verpleeghuispatiënten Aanvrager(s): Dr. P.T.M. van Dijk EMGO Instituut, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. P.T.M. van Dijk Subsidie: € 98.870 Registratie nr.: 13650002 Looptijd: 2001-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.9. Comorbiditeit - 3. Screening en diagnostiek - 3. Toegepast onderzoek; 4. Ontwikkeling - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
136
3. Comorbiditeit en functionele status Onderzoeker Dekker: “Comorbiditeit, fysieke stoornissen en cognitieve stoornissen zijn bepalend voor het functioneren van oudere patiënten binnen de revalidatie.” Achtergrond – Revalidatie en revalidatie-onderzoek heeft zich van oudsher gericht op jong (volwassenen) die deel (gaan) uitmaken van het arbeidsproces. Er is tot nu toe weinig onderzoek gedaan naar aspecten van revalidatie van oudere personen. Er kan verondersteld worden dat proces van revalidatie bij oudere mensen beïnvloed wordt door leeftijdsgerelateerde factoren, zoals fysieke stoornissen, een toenemende kans op comorbiditeit en een toenemende kans op cognitieve stoornissen. Doelstelling – 1) Het bestuderen van het beloop van functionele status en 2) het bestuderen van determinanten van het beloop bij oudere patiënten met late gevolgen van poliomyelitis, artrose en de ziekte van Parkinson. De patiëntengroepen zijn zo gekozen dat het mogelijk is om fysieke stoornissen (late gevolgen van poliomyelitis), fysieke stoornissen plus comorbiditeit (artrose), respectievelijk fysieke stoornissen plus comorbiditeit plus cognitieve stoornissen (ziekte van Parkinson) te bestuderen. Resultaten – Het functioneren van oudere patiënten met late gevolgen van poliomyelitis, artrose of de ziekte van Parkinson wordt inderdaad beïnvloed door leeftijdsgerelateerde factoren. Het gaat met name om fysieke stoornissen zoals een geleidelijk verlies van spierkracht en beweeglijkheid van gewrichten, door comorbiditeit en door cognitieve stoornissen (zoals verlies van geheugen). Bij oudere patiënten met functionele beperkingen als gevolg van ziekte bepalen deze factoren mede hun huidige en toekomstige functioneren. Implementatie – Op basis van bevindingen uit deze studie en in samenhang met CARPA uitgevoerd experimenteel onderzoek naar efficiënt lopen, is er een project opgezet voor het ontwikkelen en implementeren van een richtlijn voor het adequaat diagnosticeren van stoornissen in het looppatroon bij patiënten met post-polio en vervolgens het voorschrijven van de optimale orthese om deze stoornissen te behandelen. Daarnaast zijn indicaties opgesteld voor verwijzing naar revalidatiegeneeskunde van ouderen met late gevolgen van poliomyelitis, artrose van heup of knie, en ziekte van Parkinson. Tenslotte bieden de resultaten belangrijke aanknopingspunten voor het optimaliseren van de revalidatie van patiënten met late gevolgen van poliomyelitis, artrose van heup of knie, en ziekte van Parkinson. Toekomstig onderzoek is nodig om de revalidatie van deze patiënten verder te verbeteren. Voor wie Behandelaars en onderzoekers. Eindproducten Kennis over het effect van comorbiditeit, fysieke stoornissen en cognitieve stoornissen op de functionele status. Officiële gegevens Titel: The course of functional status of elderly patients with sequelae of poliomyelitis, osteoarthritis and Parkinson's disease: the influence of age-related impairments and comorbidity (CARPA I ) Aanvrager(s): Prof. dr. G.J. Lankhorst Revalidatie, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Prof. Dr. J. Dekker Subsidie: € 922.905 Registratie nr.: 14350012 Looptijd: 2001-2007
137
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.9. Comorbiditeit - 1. Etiologie/ fundamenteel - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
4. Comorbiditeit en functionele status op de lange termijn Onderzoeker Dekker: “Comorbiditeit, fysieke stoornissen en cognitieve stoornissen zijn bepalend voor het functioneren van oudere patiënten binnen de revalidatie, juist op de lange termijn.” Doelstelling – In de eerste CARPA-studie werd het beloop van de functionele status van oudere patiënten met late gevolgen van poliomyelitis, artrose en de ziekte van Parkinson onderzocht (zie 3. Comorbiditeit en functionele status). De follow up metingen vonden plaats 1, 2 en 3 jaar na de baseline meting. CARPA II is het vervolg hierop: omdat veranderingen in het functioneren dikwijls pas na verloop van langere tijd zichtbaar worden, is het belangrijk patiënten gedurende langere tijd te volgen. In CARPA II worden na 5 jaar metingen uitgevoerd. Op deze wijze is het mogelijk het beloop van functioneren over langere termijn de evalueren. Daarnaast wordt de geschiktheid van een aantal vragenlijsten voor het meten van functionele status bepaald bij patiënten met een van de drie bovenstaande aandoeningen. Verwachte resultaten – De resultaten van de 5 jaars meting zijn nog niet beschikbaar. De verwachting is echter dat de eerder gevonden effecten van comorbiditeit, fysieke stoornissen en cognitieve stoornissen op de langere termijn versterkt zichtbaar zullen zijn. Wat betreft de geschiktheid van de vragenlijsten: twee van de drie vragenlijsten werden geschikt bevonden, bij de derde werden vraagstekens geplaatst. Implementatie – De activiteiten voor verspreiding en implementatie van de resultaten van CARPA II zijn gericht op drie doelgroepen: behandelaars, patiënten en de wetenschap. Per doelgroep worden diverse activiteiten ontplooid. Daarbij wordt gefocust op het uitvoeren van informerende activiteiten ten aanzien van a) het beloop van de functionele status bij patiënten met late gevolgen van poliomyelitis, artrose en de ziekte van Parkinson, inclusief determinanten van het beloop en b) implicaties voor de revalidatiebehandeling van patiënten. Hiertoe zullen Nederlands- en Engelstalige vakpublicaties worden geschreven, presentaties worden gehouden op bijeenkomsten van beroepsgroepen en wetenschappelijke congressen, en zullen nieuwsbrieven verspreid worden onder behandelaars en patiënten. Daarnaast zullen samenvattende artikelen geschreven worden voor tijdschriften van patiëntenorganisaties. Voor wie Behandelaars, patiënten en onderzoekers. Eindproducten Kennis over het effect van fysieke en cognitieve factoren en comorbiditeit op de functionele status op de lange termijn en over het adequaat meten van functionele status.
138
Officiële gegevens Titel: Functional status in elderly patients with sequelae of poliomyelitis, osteoarthritis and Parkinson's disease; Longterm course of functional status, clinimetric evaluation and indications for referral to rehabilitation (CARPA-II) Aanvrager(s): Prof. dr. G.J. Lankhorst Revalidatie, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Prof. Dr. J. Dekker Subsidie: € 363.025 Registratie nr.: 14350029 Looptijd: 2004-2010 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.9. Comorbiditeit - 1. Etiologie/ fundamenteel; 3. Screening en diagnostiek - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
5. Economische evaluaties bij comorbiditeit Onderzoeker Buskens: “Van oude mensen, wat zij al niet mankeren en de invloed op kosteneffectiviteit” Doelstelling – Het doel van dit onderzoek is om een geïntegreerde aanpak te ontwikkelen voor het doen van economische evaluaties waarbij meerdere ziekten een rol spelen en waarbij de incidentie en prevalentie van de ziektes van elkaar afhankelijk kunnen zijn. Zo'n geïntegreerde aanpak - waarbij rekening wordt gehouden met afhankelijkheden tussen ziekten en met de effecten van niet waargenomen heterogeniteit - is speciaal relevant bij de evaluatie van technologieën die ouderen betreffen of patiënten met co-morbiditeit. Resultaten – Voor twee standaardklassen survivalmodellen, te weten de klasse van Weibull modellen (met een parametrische hazardfunctie) en Cox Proportional hazards (met een nietparametrische harzardfunctie) modellen zijn uitbreidingen onderzocht die het mogelijk zouden moeten maken om niet-waargenomen heterogeniteit (frailty) te schatten. Deze uitbreidingen zijn wederom onder te verdelen in twee klassen: een klasse met een parametrische aanname over de te onderzoeken frailty (Gamma verdeling) en een klasse zonder parametrische aanname over frailty (op basis van de Heckman-Singer procedure). Op basis van de risicofuncties van de ‘Framingham study’ zijn hypothetische cohorten met cardiovasculaire events gesimuleerd. Vervolgens is geprobeerd hierop frailty modellen uit de vier combinaties van klassen te schatten. Het schatten van modellen met niet-parametrische frailty blijkt daarbij problematisch: de in statistische softwarepakketten standaard aanwezige optimalisatietechnieken zijn veelal niet in staat modellen uit deze klassen correct te schatten. Binnen het onderhavige project is een van de onderzoeksvragen erop gericht om te schatten wat de verschillen zijn tussen modellen van de vier klassen en het al dan niet expliciet rekening houden met frailty (heterogeniteit). Met name de potentiële effecten op de schattingen van kosteneffectiviteit van interventies gericht op reductie van cardiovasculaire risico’s zullen worden geschat. De resultaten zullen ook model staan voor het generieke probleem van frailty en daarmee samenhangende onzekerheid tav kosteneffectiviteit. Om de verschillen te kunnen beoordelen is het noodzakelijk ook modellen van de klassen correct te kunnen schatten. Hieraan zal in de komende periode nog gewerkt worden.
139
Implementatie – Deze resultaten zullen op de volgende wijze verspreid en geïmplementeerd worden: Presentaties en publicaties op congressen om de resultaten te presenteren en bediscussiëren binnen wetenschappelijke kaders. Indien de resultaten laten zien dat onder bepaalde omstandigheden de uitkomsten van kosteneffectiviteitanalyses sterk beïnvloed worden door de met ‘frailty’ samenhangende heterogeniteit zal ervoor gepleit worden om de (Nederlandse) richtlijnen voor economische evaluaties in de gezondheidszorg hierop aan te passen (CVZ). Thans is deze stap nog niet opportuun. Voor wie: Onderzoekers die zich bezighouden met HTA en uiteindelijk beleidsmakers Eindproducten Geïntegreerde aanpak voor het doen van economische evaluaties bij niet nader te duiden heterogeniteit op basis van ‘frailty’, cq oudere patiënten met multi-comorbiditeit Officiële gegevens Titel: Cardiovascular prevention at old ages, competing risks, competing costs, frailty and indirect medical costs Aanvrager(s): Prof. dr. B.A. van Hout en prof. dr. E. Buskens Huisartsgeneeskunde, Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Gezondheidszorg, Universitair Medisch Centrum Utrecht Contactpersoon: Prof. dr. E. Buskens en prof. dr. B.A. van Hout Subsidie: € 115.000 Registratie nr.: 945-04-256 HTA Looptijd: 2002-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 1.9. Comborbiditeit - 3. Screening en diagnostiek - 3. Toegepast onderzoek - 2. Onderzoekers; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
140
2. Leefstijl 2.1. Voeding 1. Vitamine D en het ontstaan van diabetes Doelstelling – In dit onderzoek werden calcium inneming, vitamine D status en parathyroid hormoon (PTH) concentraties in relatie tot type 2 diabetes en hypertensie in epidemiologisch onderzoek in Nederland en de V.S bekeken. Type 2 is de insulineonafhankelijke diabetes waaronder de meeste van de huidige 'ouderdomsdiabetici' vallen. Daarnaast werden de gedrags-determinanten van vitamine D status in ouderen en immigranten in Nederland onderzocht. Resultaten – De bevindingen komen niet overeen met de verwachting dat calcium inneming, vitamine D status of PTH niveaus een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van type 2 diabetes. Mogelijk kunnen maatregelen die PTH niveaus verlagen echter bijdragen aan een lagere bloeddruk. Er werd gevonden dat een groot aandeel van Nederlandse ouderen een lage vitamine D status heeft. Met de huidige beperkte toevoeging van vitamine D aan voedingsmiddelen en de lage hoeveelheid vitamine D in supplementen is het lastig om in Nederland optimale vitamine D niveaus te bereiken door verhoging van de inneming, vooral bij personen van niet-westerse afkomst. Implementatie – In aansluiting op deze resultaten zullen in de volgende maanden de resultaten verkregen worden van het effect van de vitamine D toediening op het C-reactieve eiwit, de bloeddruk en hyperglykemie bij personen die vitamine D defficient waren aan het begin van het onderzoek. De bevindingen van het onderzoek hebben confounding door lichaamsvetheid, de schakel tussen PTH niveau en hoge bloeddruk benadrukt. Ook zijn er doelen opgesteld voor het verbeteren van vitamine D status in Nederland en landen met gelijkaardige beleid. Voor wie: Onderzoekers, behandelaars Eindproducten Kennis over het van de vitamine D status en de PTH concentratie op het ontstaan van type 2 diabetes. Officiële gegevens Titel: Calcium intake, vitamin D status, and risk for type 2 diabetes mellitus Aanvrager(s): Dr. ir. R.M van Dam Voeding en Gezondheid, Faculteit der Aard- en Levenswetenschappen, VU Amsterdam Contactpersoon: Dr. ir. R.M van Dam Subsidie: € 135.200 Registratie nr.: 91646077 Looptijd: 2004-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.1. Voeding - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel - 2. Onderzoekers - 1. Wetenschap en innovatie
141
2. Het effect van vitamine D op botontsteking Enkel korte Engelstalige projectbeschrijving beschikbaar. Doelstelling – Osteoarthritis (OA) is an age-related locomotor disease affecting a considerable proportion of the elderly resulting in a large socio-economic burden. OA is considered a polygenic trait, but the genes involved and their interaction with environmental factors are largely unknown. The notion of gene-environment interactions for the vitamin DVDR system is strongly supported by the researcher’s observations that effects of vitamin D supplementation on bone density are VDR genotype dependent and the VDR genotypedependency they observed in vitro of cell growth inhibitory effects of vitamin D. They therefore have the following research objectives: 1) To determine the influence of intake and serum levels of vitamin D on the association between VDR genotype and the prevalence, incidence and progression of OA. 2) To characterize the interaction of VDR gene variants with vitamin D at the molecular level. 3) To determine if LD between VDR and COL2A1 contributes to the association. This project will give new insights in the pathogenesis of OA by analysis of the vitamin DVDR genotype interaction in relation to OA and osteophytes, and might lead to improved risk quantification for OA and, potentially, to new preventive and/or treatment modalities. Voor wie: Onderzoekers, behandelaars Eindproducten Kennis over het onderliggende ziektemechanisme van botontsteking en het effect van vitamine D hierop. Officiële gegevens Titel: Osteoarthritis: gene-environment interaction of the vitamin D ligand-receptor complex and collagen type 2A1 gene locus polymorphisms Aanvrager(s): Prof. dr. H.A.P. Pols, drs. A.P. Bergink en dr. J.B.J.M. van Meurs Inwendige Geneeskunde III, Erasmus Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Prof. dr. H.A.P. Pols Subsidie: € Registratie nr.: 925-01-010 Looptijd: 1999-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.1. Voeding - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel - 2. Onderzoekers - 1. Wetenschap en innovatie
3. Behandeling vitamine B12 tekort ter preventie van cognitieve beperkingen Onderzoeker de Groot: “Behandeling van het heersende vitamine B-12 tekort is mogelijk geschikt voor ouderen met symptomen van cognitieve beperkingen, maar bewijs hiervoor vereist lange termijn onderzoek onder een grote groep ouderen met een hoog risico." Achtergrond – Mensen zijn voor hun vitamine B12 inname voornamelijk afhankelijk van dierlijke voedingsmiddelen zoals vlees, melk en eieren. Wie gezond eet, krijgt normaal gesproken voldoende vitamine B12 binnen. Desondanks kan de opname van vitamine B12 bij ouderen onvoldoende zijn. Zij hebben vaak problemen met het vrijmaken van vitamine
142
B12 uit het voedsel, of met het opnemen van vitamine B12 in de darm. Dit probleem komt bij ongeveer 25% van de mensen ouder dan 65 jaar voor en ontstaat onder andere door veranderingen die optreden in het maagdarmkanaal tijdens het ouder worden. Als vitamine B12 niet meer in voldoende mate opgenomen kan worden in het lichaam ontstaat er op den duur een vitamine B12 tekort. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat dit tekort zich kan uiten in onder andere bloedarmoede en stoornissen in de cognitie. Dagelijkse toediening van capsules met een hoge dosering vitamine B12 zijn effectief gebleken in de behandeling van een vitamine B12 tekort. Er was echter niet bekend wat de optimale hoeveelheid vitamine B12 in een capsule zou moeten zijn om een vitamine B12 tekort weer te normaliseren, en of deze hoeveelheid de cognitieve vermogens van ouderen met een mild vitamine B12 tekort zou verbeteren. Doelstelling – Het onderzoek heeft twee relevante onderzoeksvragen binnen het gebied van vitamine B12 tekort en cognitie getoetst. Binnen de eerste studie, de zg. dose-finding studie, werd onderzocht wat de optimale hoeveelheid vitamine B12 in een capsule moet zijn om een mild vitamine B12 tekort te normaliseren. Het tweede onderzoek, de zg. efficacy studie, had als doel de effectiviteit van deze optimale dosering vitamine B12 (dmv een capsule) op de cognitieve prestaties bij ouderen met een mild vitamine B12 tekort te onderzoeken. Resultaten – De voornaamste bevinding van de eerste studie (de dose-finding studie) is dat mensen met een mild vitamine B12 tekort iedere dag 650 tot 1030 microgram vitamine B12 in de vorm van een capsule dienen in te nemen om de vitamine B12-status weer op een normaal niveau te brengen. Deze hoeveelheid is meer dan 200 keer zo hoog als de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid. De efficacy studie heeft laten zien het bloedbeeld van ouderen met een mild vitamine B12 tekort volledig normaliseert na suppletie met hoge dosering vitamine B12 gedurende een half jaar. Echter, deze verbetering in het bloedbeeld heeft niet geleid tot een verbetering in cognitieve prestaties bij de deelnemers. De nulbevinding van de efficacy studie zou mede verklaard kunnen worden door de relatief hoge leeftijd (gemiddeld 82 jaar) van de deelnemers en de relatief korte studieduur. Implementatie – Op basis van het huidige onderzoek kunnen nog geen aanbevelingen gedaan worden omtrent het gebruik van vitamine B12 teneinde cognitieve prestaties te verbeteren. Wel is informatie over het onderzoek verspreid onder geïnteresseerde ouderen. Zorgmanagers van gerekruteerde verzorgingshuizen en huisartsen uit bepaalde regio’s hebben een toelichting en de resultaten van het onderzoek ontvangen. Voor wetenschappelijke verspreiding van onderzoeksresultaten zijn de resultaten aangeboden aan wetenschappelijke tijdschriften en heeft de promovendus deelgenomen aan wetenschappelijke bijeenkomsten en congressen. Tevens zullen de resultaten van het onderzoek gebruikt worden voor een zg. meta-analyse waarbinnen de relatie tussen Bvitamines en cognitie bij ouderen diepgaander onderzocht kan worden. Deze meta-analyse zal het inzicht in de relatie tussen B-vitamines en cognitie vergroten. Voor wie: Onderzoekers, (verpleeg) huisartsen en verpleegkundigen Eindproducten Kennis over de juiste hoeveel vitamine B12 aanvulling ter preventie van tekorten en het effect hiervan op de cognitie bij ouderen
143
Officiële gegevens Titel: Mild vitamin B12 deficiency and impaired cognitive function in old age: the efficacy of oral vitamin B12 supplementation Aanvrager(s): Prof. dr. ir. F.J. Kok en prof. dr. ir. C.P.G.M. de Groot Humane Voeding, Agrotechnologie en voedingswetenschappen, Wageningen Universiteit & Researchcentrum Contactpersoon: Prof. dr. ir. C.P.G.M. de Groot Subsidie: € 218.040 Registratie nr.: 21000067 Looptijd: 2001-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.1. Voeding - 2. Preventie; 4. Behandeling - 3. Toegepast onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
4. Dosering en distributie van vitamine D aanvulling in verpleeghuizen Onderzoeker Lips: “Vitamine D eenmaal per dag of een equivalente dosis eenmaal per week is efficiënter dan een maandelijkse dosis en brengt de vitamine D status op adequaat niveau bij verpleeghuisbewoners.” Achtergrond – Vitamine D-gebrek en lage calciuminname met de voeding stimuleren de bijschildklierfunctie, waardoor botweefsel wordt afgebroken en osteoporose ontstaat of verergert. Vitamine D-gebrek komt zeer veel voor bij verpleeghuisbewoners. Toediening van vitamine D en calcium kan heupfracturen en andere botbreuken ten dele voorkomen. Doelstelling – Onderzoeken wat de meest effectieve dosering en de meest efficiënte distributievorm van vitamine D aanvulling is, bij bewoners van verpleeghuizen. De tweede vraag is of calcium een additioneel effect heeft. Het effect is gemeten aan de mate van onderdrukking van de bijschildklierfunctie en de botafbraak. Het onderzoek werd opgezet als dubbelblind gerandomiseerde trial bij 250 bewoners van verpleeghuizen. Resultaten – Uit de resultaten blijkt dat vitamine D gebrek bij oudere verpleeghuisbewoners nog steeds veel voorkomt. Van de orale suppletievormen van vitamine D blijken de dagelijkse en wekelijkse toedieningsvorm bij oudere verpleeghuisbewoners het meest en de maandelijkse het minst effectief. Bij dagelijkse toediening van 600 IE of wekelijkse toediening van 4200 IE vitamine D3 was de 25-hydroxyvitamine D-spiegel bij 90 % van de deelnemers hoger dan 50 nmol/l, hetgeen adequaat is. De spiegel van bijschildklierhormoon werd hierbij onderdrukt.Verzorgend personeel in verpleeghuizen heeft een uitgesproken voorkeur voor dagelijkse boven wekelijkse en maandelijkse orale suppletie van vitamine D. Extra calciuminname bij oudere verpleeghuisbewoners heeft geen effect ter voorkoming van botafbraak. Implementatie – Kennisoverdrachtactiviteiten bestaande uit voordrachten op diverse nascholingsbijeen-komsten hebben plaatsgevonden; ook vindt een actieve lobby plaats voor het houden van voordrachten op nascholingsbijeenkomsten die van toepassing zijn voor de doelgroepen (verpleeg)huisartsen en zorgverleners in verpleeghuizen. Voordrachten hebben ook plaatsgevonden bij bijeenkomsten voor patiënten of hun vertegenwoordigers (familieavonden verpleeghuizen, patiëntenverenigingen). Aan de beroepsvereniging van verpleeghuisartsen is aangeboden mee te werken aan de totstandkoming van de richtlijn ‘Osteoporose’. De resultaten van dit onderzoek zijn aangeboden aan de Commissie Micronutriënten van de Gezondheidsraad die momenteel
144
een nieuw advies over vitamine D voorbereidt. Het is wenselijk om nieuwe vitamine Dpreparaten voor dagelijkse of wekelijkse toediening aan verpleeghuispatiënten te ontwikkelen, maar dit is nog niet gerealiseerd. Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen, onderzoekers Eindproducten Kennis over de meest effectieve dosering en de meest efficiënte distributievorm van vitamine D aanvulling bij bewoners van verpleeghuizen Officiële gegevens Titel: Effectiviteit van verschillende vormen vitamine D-suppletie met of zonder calcium bij ouderen in verpleeghuizen in Nederland Aanvrager(s): Prof. dr. P. Lips Endocrinologie, Interne Geneeskunde, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Prof. dr. P. Lips Subsidie: € 204.650 Registratie nr.: 22000088 Looptijd: 2001-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.1. Voeding - 2. Preventie - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
5. Vitamine B12 en foliumzuur ter preventie van botbreuken – interventiestudie Onderzoeker Dhonukshe-Rutten: “Het voorkomen van fracturen bij ouderen door middel van suppletie met vitamine B12 en foliumzuur” Achtergrond – Osteoporotische fracturen zijn een groot gezondheidsprobleem in geïndustrialiseerde landen. Dit probleem wordt groter naarmate de bevolking meer vergrijst. Daarom is er een groeiende vraag naar economische en lage-risico strategieën voor de preventie van osteoporose en fractuurrisico. Op het gebied van voeding hebben calcium en vitamine D veel aandacht gekregen. Recent onderzoek laat echter zien dat B-vitaminen ook gerelateerd zijn met fractuurrisico. Er komt steeds meer bewijs dat verhoogde homocysteine spiegels een risico factor zijn voor verhoogde fractuurincidentie. De meest voorkomende oorzaak voor verhoging van homocysteine spiegels is een slechte B-vitamine status. Dit geldt met name voor vitamine B12 en foliumzuurstatus. Zodoende is er een rol voor zowel homocysteine als vitamine B12 / foliumzuur in het biologische mechanisme dat gerelateerd wordt aan fractuurincidentie. Op oudere leeftijd is de prevalentie van hyperhomocysteinemie en vitamine B12 deficiëntie erg hoog (~50%). Deze spiegels kunnen op een eenvoudige wijze genormaliseerd worden met behulp van foliumzuur en vitamine B12 suppletie. Ongeacht het biologische mechanisme, dienen de effecten op fractuurincidentie door middel van het verlagen van homocysteine spiegels met behulp van vitamine B12 en foliumzuur suppletie aangetoond te worden in goed opgezette interventieonderzoeken. In het voorgestelde onderzoek heeft het consortium als doel om het effect van B-vitamine suppletie op fractuurincidentie te onderzoeken bij ogenschijnljik gezonde deelnemers van 70 jaar en ouder in een dubbel-blind, placebo-gecontrolleerd en gerandomiseerd interventie-onderzoek. Nederland is een zeer geschikte locatie aangezien er op dit moment nog geen foliumzuurverrijking in voedsel plaatsvindt.
145
Doelstelling – Het bepalen van de effectiviteit van orale suppletie van vitamine B12 and foliumzuur in de preventie van fracturen. De hypothese hierbij luidt dat suppletie met 500 µg vitamine B12 en 400 µg foliumzuur de incidentie van fracturen bij oudere mensen reduceert. Secundaire doelstellingen per subgroep zijn het bestuderen van de associatie tussen Bvitamine markers enerzijds en botturnover markers en botdichtheid anderzijds; en het bestuderen van het effect van suppletie op botturnover markers en botdichtheid. Resultaten – Het is van belang om osteoporose te voorkomen. Bij voorkeur geschiedt dit door ‘eenvoudige’ interventies, zoals bijvoorbeeld een adequate voedingsstoffeninname. Dit onderzoek zal antwoord geven op de vraag of het zinvol is om te suppleren met vitamine B12 en foliumzuur opdat het aantal fracturen verminderd wordt. Indien dit het geval is, dan kunnen veel ouderen hiervan profiteren aangezien een tekort aan deze vitamines, dat zich uit door een verhoogd homocysteïne-spiegel in het bloed, vaak voorkomt. Implementatie – Na beëindiging van de studie zullen implementatiestrategieën ontwikkeld worden. De resultaten van dit onderzoek zullen verspreid en bekend gemaakt worden aan sleutelpersonen van stichtingen en organisaties die zich richten op de botgezondheid en voedingsstatus van oudere mensen. Dit zal mede gebeuren aan de hand van een workshop die hiervoor georganiseerd zal worden. Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen, onderzoekers, sleutelpersonen van organisaties en stichting met betrekking tot de gezondheid van oudere mensen. Eindproducten Kennis over de doelmatigheid van vitamine B12 en foliumzuur aanvulling op de preventie van botbreuken. Officiële gegevens Titel: Vitamin B12 and folic acid for preventing fractures in elderly people Aanvrager(s): Prof. dr. ir. C.P.G.M. de Groot Humane Voeding, Agrotechnologie en voedingswetenschappen, Wageningen Universiteit & Researchcentrum Contactpersoon: Mw. R.A.M. Dhonukshe-Rutten Subsidie: € 589.550 Registratie nr.: 61300031 Looptijd: 2007-2012 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.1. Voeding - 1. Etiologie/ fundamenteel - 2. Strategisch onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3. Professionals - 2. Preventie
6. Leefstijlcampagne ‘Kijk op diabetes’ Onderzoeker Aarsen: “De stimulans voor een vroegtijdige behandeling van diabetes, of een adequaat leefstijlprogramma voor mensen met een verhoogd risico, kan de levensverwachting aanzienlijk vergroten” Achtergrond – Deze campagne wordt gevoerd door de Nederlandse Diabetes Federatie (NDF), in samenwerking met het nationaal gezondheidsinstituut NIGZ, het Voedingscentrum, het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) en met subsidie van ZonMw.
146
Doelstelling – Het vroegtijdig opsporen van mensen met diabetes of een gestoord nuchtere glucose om daarmee de mogelijkheden voor vroegtijdige behandeling (bij de diagnose diabetes) en/of het aanbieden van een adequaat leefstijlprogramma (bij de diagnose gestoord nuchtere glucose) te vergroten, met de bedoeling om activiteiten na de campagne op structurele wijze voort te zetten. De campagne bestaat uit een mix van landelijke en lokale activiteiten. Landelijke activiteiten en middelen stimuleren en ondersteunen activiteiten op lokaal niveau. De activiteiten zijn gebaseerd op het zogenaamde trechtermodel; - Stap 1: Behoor ik tot een risicogroep? ( voor algemeen publiek) - Stap 2: Heb ik een verhoogd risico? (voor hoogrisicogroepen) - Stap 3: Bij huisarts: diagnosestelling - Stap 4: Wat nu te doen? (follow-up na diagnostiek) Resultaat – Het resultaat van de campagne is geëvalueerd door onderzoek dat is uitgevoerd onder coördinatie van de Universiteit Maastricht. De resultaten daarvan laten zien dat de campagne geslaagd is. De campagne wordt goed gewaardeerd en het bereik onder alle einddoelgroepen is hoog. De campagne heeft een positief effect gehad op de kennis over diabetes, de kennis over het eigen risico op diabetes, de gepercipieerde vermijdbaarheid van diabetes en de risicoperceptie. Verder laten de resultaten een belangrijk neveneffect van de campagne zien: het doen van de Diabetes Risicotest stimuleert mensen in sterke mate tot een gezondere leefstijl. Positief is verder, dat de resultaten extra gunstig zijn bij de allochtone doelgroepen. De campagne is ook geslaagd bij intermediairs. De bekendheid van de campagne onder alle beroepsgroepen is groot. Zij waarderen de campagne en hebben actief aan de campagne meegewerkt. Dit geldt voor alle beroepsgroepen, ook voor de huisartsen. Verder is er onder alle beroepsgroepen een groot draagvlak voor de uitvoering van toekomstige activiteiten op dit terrein. Implementatie – Als onderdeel van het einddoel van de campagne is opgenomen dat de campagne gevoerd wordt ‘met de bedoeling om activiteiten na de campagne op structurele wijze voort te zetten’. Daar is op verschillende manieren tijdens de campagne aan gewerkt. Met de goede resultaten van ‘Kijk op Diabetes’ lag er in april 2007 een mooie basis voor de vervolgcampagne ‘Kijk op Diabetes’ 2 (april 2008-april 2010). Daarin wordt gestreefd naar behoud en het verder uitbouwen van de resultaten. De resultaten vormen tevens een mooie basis voor de verdere structurele inbedding van diabetespreventie-activiteiten binnen de kaders van een Nationaal Diabetes Preventie Programma dat vanaf 2008 wordt uitgewerkt . Voor wie: - Einddoelgroepen van de campagne zijn hoogrisicogroepen voor diabetes: mensen met overgewicht in de leeftijd van 45 jaar en ouder(circa 3,2 miljoen personen in Nederland). Speciale aandacht gaat uit naar mensen met een lage SES en allochtonen (Turken, Marokkanen en Hindoestanen [feitelijke lagere risicoleeftijd van 35 jaar]). - Intermediaire doelgroepen zijn professionals en organisaties werkzaam in de eerstelijnszorg. ‘Kijk op Diabetes’ richt zich nadrukkelijk op professionals en intermediairs als huisartsen en praktijkondersteuners, diëtisten uit de eerste lijn, apothekers, praktijk/ diabetesverpleegkundigen/ ondersteuners, allochtone zorgconsulenten, VETC-ers (Voorlichters Eigen Taal en Cultuur), thuiszorgorganisaties, GGD-en en fysiotherapeuten. - Daarnaast zijn in het kader van pleitbezorging overheid, zorgverzekeraars en relevante koepelorganisaties doelgroepen van de campagne. Eindproducten Kijk op Diabetes kent vele producten (waaronder de gevalideerde Diabetes risicotest) en alle eindproducten zijn beschikbaar via www.kijkopdiabetes.nl. Naast producten voor mensen met een verhoogd risico op diabetes kent Kijk op Diabetes ook twee programma’s: - Protocol ‘Diabetes type 2: opvang van hoogrisicogroepen’ – In dit protocol staat beschreven hoe diabetespreventie activiteiten, conform het protocol, geïncorporeerd kan worden in het werk van de zorgprofessionals, welke structurele samenwerkingsverbanden binnen de zorg nodig zijn en dat een reguliere doorstroom naar lokale leefstijlaanbieders plaats moet vinden. Het protocol is in twee pilots uitgetest en wordt in 2008 geïmplementeerd in een aantal regio’s.
147
-
Daarnaast wordt een 2008 een Randomized controlled Trial uitgevoerd in ongeveer 40 huisartsenpraktijken om vast te stellen of het protocol effectief is. De Leefgezondcoach (LGC) – Vanaf de start van de campagne is het mogelijk om via de campagne website (www.leefgezondcoach.nl) een advies-op-maat aan te vragen voor een gezonde leefstijl. De LGC bestaat uit twee onderdelen, waarbinnen men persoonlijk advies krijgt. Doel van de verschillende onderdelen is dat mensen meer en vaker gaan bewegen (Beweegcoach) en het voedingspatroon verbeteren (Voedingscoach). De adviezen zijn zo ontwikkeld dat ze aansluiten bij de reguliere voedings- en beweegadviezen zoals die in de praktijk worden toegepast. Men krijgt meer inzicht in het huidige beweeg- en voedingspatroon, ontvangt persoonlijke suggesties en er wordt ingegaan op de attitude en de eigen effectiviteit. De adviezen van de LGC zijn gebaseerd op wetenschappelijke studies over hoe gezondheidsgedrag beïnvloed en veranderd kan worden en afgestemd op de persoonlijke wensen, behoefte en situatie van elk individu. Het programma is ontwikkeld in samenwerking met het Erasmus MC. De LGC is ontwikkeld voor die personen die, gezien de aanwezigheid van een combinatie van risicofactoren, een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van type 2 diabetes. In het voedingsdeel van de LGC zijn ook Hindoestaanse voedingsmiddelen opgenomen. Het programma is daarmee geschikt voor zowel de autochtone als de Hindoestaanse doelgroep.
Officiële gegevens Titel: Leefstijlcampagne gericht op mensen met een hoog risico om diabetes (type 2) te krijgen Aanvrager(s): Mr. drs. H.P. Kuipers NDF (Nederlandse Diabetes Federatie), Amersfoort Contactpersoon: Mw. C. Aarsen Subsidie: € 330.000 per jaar Registratie nr.: 66600001 Looptijd: 2006-2007 (‘Kijk op Diabetes’), vervolgcampagne ‘Kijk op Diabetes’ duurt tot april 2010 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.1. Voeding - 2. Screening en diagnostiek; 2. Preventie; 4. Behandeling; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers; 5. Zorgverzekeraars - 2. Preventie
7. Ambiance rondom de maaltijd Doelstelling – In dit onderzoek worden twee doelstellingen onderzocht, namelijk de implementatie en evaluatie van het lange termijn resultaat op de kwaliteit van leven, zelfzorgbekwaamheid met het eten en voedingsstatus om de sociale en lichamelijke sfeer aan maaltijdtijd in twee verzorgingstehuizen met inwoners met somatische ziekten te optimaliseren en in twee huizen met psychogeriatric patiënten. Ten tweede de verspreiding van de resultaten en operatiehandboeken onder een meerderheid (> 50%) van verzorgingstehuismanagement en de verplegende staf in Nederland Resultaten – Uit de resultaten blijken de bevorderende en belemmerende factoren van maaltijd-gerelateerde projecten in het verpleeghuis. Verder is er een draaiboek ‘Ambiance’project ontwikkeld. In alle vijf verpleeghuisafdelingen blijft deze nieuwe maaltijdvoorziening bestaan en wordt ingevoerd op de andere afdelingen van de verpleeghuizen en dit zowel op afdelingen voor cliënten met een somatische als psychogeriatrische aandoening. Het ambiance project heeft een positief effect op kwaliteit van leven en voedingsstatus. (manuscripten zijn in review-process bij twee belangrijke Engelstalige tijdschriften). Implementatie – Vanuit het VIP (verspreidings- en implementatieplan) budget is er extra geld beschikbaar gesteld voor een implementatievervolg in de vorm van de opstelling van een ambiance-draaiboek, het verspreiden hiervan en een afsluitend symposium. Bij het NIZW loopt het traject ‘Traject voor beter eten’ Contactpersoon: Henry Mostert.
148
Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten Kennis over de bevorderende en belemmerende factoren van maaltijdgerelateerde projecten in verpleeghuizen en het draaiboek ‘Ambiance’-project Officiële gegevens Titel: Optimizing the social and physical ambiance during mealtime in Dutch nursing homes: implementation, evaluation of effect with respect to quality of life, nutritional status, and self-care ability, and nationwide dissemination of results Aanvrager(s): Drs. K. de Graaf Humane Voeding, Agrotechnologie en voedingswetenschappen, Wageningen Universiteit & Researchcentrum, Wageningen Contactpersoon: Drs. K. de Graaf Subsidie: € 226.890 Registratie nr.: 24200021 Looptijd: 2000-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.1. Voeding - 4.Behandeling - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
8. Fyto-oestrogeen en veroudering Onderzoeker van der Schouw: “Supplementen met isoflavonen hebben weinig effect op de gezondheid van oudere vrouwen, maar de precieze rol van isoflavonen in de gezondheid bij jongere vrouwen en vrouwen die isoflavonen kunnen omzetten in equol is nog niet bekend.” Achtergrond – Fyto-oestrogenen zijn plantaardige stoffen waarvan de werking in het lichaam enigszins verwant is aan die van het vrouwelijk geslachtshormoon oestrogeen. In bepaalde weefsels zijn hun eigenschappen vergelijkbaar met die van oestrogeen en in andere weefsels lijken fyto-oestrogenen juist een aan oestrogeen tegengestelde werking te hebben. Doelstelling – In dit project is gekeken naar de effecten van een fyto-oestrogeen rijk voedingssupplement op een aantal met veroudering samenhangende eindpunten, namelijk: botontkalking, hart- en vaatziekten, geheugen, welbevinden en zelfredzaamheid, in een groep van postmenopauzale vrouwen. Resultaten – Het belangrijkste resultaat uit deze studie is dat fyto-oestrogenen in de gekozen leeftijdsgroep niet effectief zijn voor de preventie van chronische ziekten. Op de verschillende eindpunten (botontkalking, welbevinden, geheugen, spierkracht/ lichaamssamenstelling/ lichamelijk functioneren, cardiovasculair, urine-incontinentie en endometriumdikte) heeft de trial niet aangetoond dat er relevante effecten zijn van suppletie van fyto-oestrogenen. Het zou echter kunnen dat deze effecten er wel zijn in jongere vrouwen en in vrouwen die isoflavonen kunnen omzetten in equol. Implementatie – Deze resultaten zijn verspreid middels publicaties in wetenschappelijke tijdschriften. Er is geen reden het gebruik van fyto oestrogenen te adviseren of richtlijnen over verhoogde inname te ontwikkelen. Voor wie: Postmenopauzale vrouwen, behandelaars, onderzoekers
149
Eindproducten Kennis over de effecten van een fyto-oestrogeen rijk voedingssupplement op een aantal met veroudering samenhangende eindpunten Officiële gegevens Titel: Natural oestrogens in food: impact on successful ageing in women. A randomised placebocontrolled double-blind trial on the effects of phyto-oestrogens on well-being and ability to perform activities of daily life Aanvrager(s): Dr. ir. Y.T. van der Schouw Huisartsgeneeskunde, Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Gezondheidszorg, Universitair Medisch Centrum Utrecht Contactpersoon: Dr. ir. Y.T. van der Schouw Subsidie: € 124.800 Registratie nr.: 014-91-024 Looptijd: 1999-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.1. Voeding - 1. Etiologie/ fundamenteel - 2. Strategisch onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
9. Testosteron aanvulling tegen veroudering bij oudere mannen Onderzoeker Verhaar: “De precieze rol die testosteron bij veroudering speelt is nog onduidelijk” Achtergrond – Vanaf het 40e jaar neemt de concentratie testosteron in het bloed bij mannen geleidelijk af. Bij eerder onderzoek dat verricht is, bleek dat er een relatie bestaat tussen deze afname van de testosteronconcentratie en een aantal klachten en symptomen die met het ouder worden optreden, zoals een afname van de spierkracht en de botsterkte, een afname van de cognitie en een toename van het (buik)vet. De vraag is dan ook of je met testosteronsuppletie bij oudere mannen veroudering kunt tegen gaan. Doelstelling – Het bestuderen van de effecten van testosteronsuppletie op (a) functionele mobiliteit, (b) kwaliteit van leven, (c) lichaamssamenstelling, (d) cognitieve functie, (e) stijfheid van de aorta en cardiovasculaire risicofactoren, (f) botdichtheid, en de veiligheid m.b.t. (g) prostaat, (h) leverenzymen en (i) hematologische parameters bij oudere mannen met een leeftijdsgerelateerde afname van het testosterongehalte. Resultaten – Na een half jaar testosteronsuppletie blijkt de lichaamssamenstelling ten goede veranderd te zijn. De mannen hebben meer spiermassa en minder vet. In de behandelgroep is bovendien de glucose- en de insulinehuishouding in het bloed verbeterd. Aan de andere kant daalde de spiegel van HDl-cholesterol, het goede cholesterol, licht, hetgeen een ongewenst effect is. Functionele mobiliteit, cognitief functioneren en botdichtheid veranderden niet door het hormoongebruik. Implementatie – De resultaten vormen geen aanleiding om het slikken van testosteron standaard aan te bevelen bij oudere mannen, maar bieden wel voldoende aanknopingspunten voor verder onderzoek. Dit valt op te delen in 2 gebieden: 1. Er is nog steeds onvoldoende kennis over de determinanten van lichamelijke en geestelijke achteruitgang bij oudere mannen Dit moet verder in kaart gebracht worden om risicofuncties te kunnen ontwikkelen. 2. Mogelijk dat meer resultaat van testosteronsuppletie verwacht kan worden bij een hogere dosis of een andere vorm van testosteronsuppletie, of bij een meer gerichte doelgroep, zoals, gezien de positieve effecten op de glucosehuishouding, ter preventie of behandeling van diabetes mellitus.
150
Voor wie: Mannen ouder dan 60 jaar met een leeftijdsgerelateerde afname van het testosteron gehalte, behandelaars (internisten/geriaters), onderzoekers Eindproducten Kennis over de verschillende effecten van testosteron aanvulling bij oudere mannen Officiële gegevens Titel: Effects of testosterone supplementation on functional mobility, quality of life, body composition, cognitive function, vascular ageing and bone mineral density in testosterone deficient men Aanvrager(s): Dr. H.J.J. Verhaar en dr. Y.T. van der Schouw Klinische Geriatrie en Julius Centrum, Universitair Medisch Centrum Utrecht Contactpersoon: Dr. H.J.J. Verhaar Subsidie: € 226.900 Registratie nr.: 014-91-063 Looptijd: 2002-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.1. Voeding - 2. Preventie - 2. Strategisch onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
10. Isoflavones bij vrouwen ter preventie van hart- en vaatziekten Onderzoeker van der Schouw: “De precieze rol van isoflavonen in de gezondheid bij vrouwen die isoflavonen kunnen omzetten in equol blijft onopgehelderd” Achtergrond – Isoflavonen zijn een groep van fyto-oestrogenen, oestrogeen-achtige componenten in plantaardige voedingsmiddelen, die veel voorkomen in soja. Soja is een belangrijk voedingsmiddel in Aziatische landen, waar de incidentie van hart- en vaatziekten en borstkanker laag is. Onderzoek suggereert dat de metaboliet equol een belangrijke rol heeft bij de bescherming tegen hart- en vaatziekten dan de voorlopers zoals ze in de voeding voorkomen. Slechts 25-30% van de Westerse bevolking kan isoflavonen omzetten in equol. Doelstelling – De resultaten van een eerder uitgevoerde interventiestudie naar de gezondheidseffecten van isoflavonen nader te bestuderen voor de groep van deelneemsters die in staat is om isoflavonen om te zetten in equol. Resultaten – Ondanks het feit dat de beschikbare studie de grootste beschikbare is, is het niet gelukt van alle deelneemsters te bepalen of zij in staat zijn equol te produceren. Dit komt omdat de vrouwen uit de oorspronkelijke placebogroep eerst 3 dagen het soja-bevattende supplement moesten gebruiken en bloed laten prikken, waartoe niet iedereen bereid was. De aantallen vrouwen die equol kunnen produceren bleken voor alle eindpunten in de studie (cognitief functioneren, botmineraaldichtheid, lipidenspiegels, dichtheid van het borstweefsel) te klein om duidelijke effecten van een hoge isoflavonen-inname in deze groep te kunnen vaststellen. Implementatie – Deze resultaten zullen worden verspreid door middel van een publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift. Helaas is het nog niet mogelijk om duidelijkheid te scheppen over de rol van equol-producer-status voor de effecten van isoflavonen-rijke voeding op chronische ouderdomsziekten. Voor wie: Behandelaars, onderzoekers
151
Eindproducten Kennis over de rol van consumptie van voeding die rijk is aan isoflavonen bij mensen die isoflavonen kunnen omzetten in equol op de preventie van cardiovasculaire en andere chronische ouderdomsaandoeningen Officiële gegevens Titel: Does equol-producer capacity determine beneficial effects of isoflavones? Aanvrager(s): Dr. ir. Y.T. van der Schouw Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Utrecht Contactpersoon: Dr. ir. Y.T. van der Schouw Subsidie: € 75.000 Registratie nr.: 014-91-069 Looptijd: 2007-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.1. Voeding; 1.3. Hart- en vaatziekten - 2. Preventie - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
11. Voedingszorg na opname in het ziekenhuis Onderzoeker van Bokhorst – de van der Schueren: “Voedingszorg na opname in het ziekenhuis kan veel geld besparen” Doelstelling – De kosteneffectiviteit van transmurale voedingszorg onderzoeken, van opname in het ziekenhuis tot drie maanden na ontslag. De interventie is gestandaardiseerde voedingssuppletie (600 kcal/dag), te starten op de dag van opname en te continueren tot drie maanden na ontslag uit het ziekenhuis bij ondervoede zestigplussers. Er wordt zowel naar primaire als secundaire uitkomstmaten gekeken, tevens wordt een economische evaluatie uitgevoerd naar de kosteneffectiviteit. Voorlopige resultaten – Tot nu toe zijn er nog geen definitieve resultaten van het onderzoek bekend omdat het onderzoek nog lopende is. Ongeveer de helft van de geïncludeerde patiënten moet vanwege cognitieve stoornissen (vooral dementie en een delier) worden geëxcludeerd. De geëxcludeerde patiënten, merendeels dementerend, worden – juist vanwege hun cognitieve stoornis – bewust niet in dit onderzoek geïncludeerd, maar krijgen ook in het ‘reguliere circuit’ geen voedingsondersteuning. Gegeven het feit dat recentelijk ook veel gepubliceerd is over ondervoeding in het verpleeghuis, meent de onderzoeksgroep dat hier een belangrijke bevinding is gedaan over deze ‘verwaarloosde’ groep cognitief gestoorde ouderen met ondervoeding. Om de onderzoeksvragen goed te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk gebleken de onderzoeksperiode te verlengen. Implementatie – De resultaten van het onderzoek transmurale voedingszorg, zullen verspreid worden door publicaties in wetenschappelijke tijdschriften. Tevens zullen deze onder de aandacht gebracht worden via beroepsverenigingen en bij zorgverzekeraars. Er zullen cursussen gegeven worden op ondervoedingsgebied en de interventie wordt bij werkzaamheid opgenomen als prestatie-indicator voor ondervoeding. Tot slot worden de resultaten gebruikt bij het project ‘Wie beter eet wordt Sneller Beter’ (ZonMw). Voor wie: Artsen, onderzoekers, diëtisten, verpleegkundigen, zorgverzekeraars Eindproducten Kennis over de kosteneffectiviteit van transmurale voedingszorg.
152
Officiële gegevens Titel: Transmural nutritional support Aanvrager(s): Dr. M.A.E. van Bokhorst- de van der Schueren en Ir. F. Neelemaat, Diëtetiek en Voedingswetenschappen, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. M.A.E. van Bokhorst- de van der Schueren Subsidie: € 314.760 Registratie nr.: 945-06-203 Looptijd: 2006-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.1. Voeding - 4. Behandeling - 3. Toegepast onderzoek - 2. Onderzoekers; 3. Professionals; 5. Zorgverzekeraars - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
12. Voedingsscreening en -interventie na een gebroken heup Onderzoeker Dagnelie: “Systematische screening en voedingsinterventie bij heupfractuurpatiënten draagt naar verwachting bij tot een kortere opnameduur, minder complicaties, en een betere voedingstoestand en functionele status. Dit zal bijdragen tot verlaging van de kosten voor de gezondheidszorg en tot een langer verblijf in de zelfstandige woonsituatie.” Achtergrond – In 2000 waren er 16.423 heupfracturen in Nederland. Er wordt een toename van het aantal heupfracturen verwacht door de vergrijzing. Risicofactoren voor heupfracturen zijn onder andere een lage botmineraaldichtheid, een verminderde spierkracht, vallen, comorbiditeit en een verslechterde voedingstoestand. Ondervoeding bij heupfractuurpatiënten is gerelateerd aan vermindering in de mobiliteit, cognitieve toestand, kwaliteit van leven, en aan meer complicaties en langere opnameduur. De gebruikelijke zorg bestaat uit ziekenhuisopname en operatieve behandeling. De gemiddelde opnameduur is ca. 10 dagen, gevolgd door ontslag naar huis of (meestal) naar een herstelcentrum of verzorgingshuis. In de gebruikelijke zorg vindt geen nutritional assessment plaats. Tijdens ziekenhuisopname kan de voedingstoestand verder achteruitgaan waardoor de kans op complicaties toeneemt en de opnameduur kan toenemen. Voedingsinterventie is een effectieve, veilige, relatief goedkope en eenvoudige manier om de voedingstoestand te verbeteren. Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat het gebruik van orale voedingssupplementen resulteerde in een verhoogde energie- en eiwitinname tijdens ziekenhuisopname en een vermindering het gewichtsverlies. Doelstelling – Het onderzoeken van de grote van de afname in de totale opnameduur (ziekenhuis en revalidatiekliniek) als gevolg van voedingsinterventie in oudere patiënten na een heupfractuur. Ten tweede het onderzoeken van de kosteneffectiviteit van deze voedingsinterventie bij ouderen na een heupfractuur. En tot slot het onderzoeken of screening van de voedingstoestand tijdens ziekenhuisopname ertoe kan bijdragen dat de voedingsinterventie gerichter kan plaatsvinden, met als gevolg een kostenreductie zonder verlies van effectiviteit. Het onderzoek wordt uitgevoerd bij patiënten tussen 55 en 90 jaar die in het ziekenhuis zijn opgenomen vanwege een heupfractuur. Voorlopige resultaten - De interventie duurt 3 maanden. Hierin wordt energie- en eiwitverrijkte drinkvoeding voor de patiënt gecombineerd met intensieve begeleiding door een diëtist, zowel in het ziekenhuis als daarna (thuis of in zorginstelling). De interventie vindt plaats in samenwerking met de huisarts, zorginstellingen en de thuiszorg. Een controlegroep (bepaald volgens loting) krijgt alleen de thans gebruikelijke voedings- en verpleegkundige zorg, d.w.z. alleen extra voedingszorg indien de arts deze op medische gronden voorschrijft.
153
De patiënten worden in totaal 6 maanden gevolgd. Belangrijkste uitkomstmaat is de totale opnameduur (ziekenhuis en herstelzorg). Daarnaast: voedingstoestand, fysieke beperkingen, levenskwaliteit, vermoeidheid, complicaties; sterfte na 1 jaar. Ook wordt gekeken naar de toegevoegde waarde van voorafgaande voedingsscreening om risicopatiënten te selecteren. Verder vindt ook een kwalitatieve procesevaluatie plaats, gericht op factoren die van belang zijn voor implementatie (frequentie en inhoud van diëtistische consulten, samenstelling en smaak van supplementen, logistiek en communicatie). Tenslotte vindt een economische evaluatie plaats op basis van directe kosten van de interventie (voedingssupplement, diëtistisch consult) en de totale maatschappelijke kosten (inclusief medische kosten, kosten voor de patiënt en de mantelzorg). Implementatie – In het eerste jaar van het onderzoek zal een gebruikersgroep worden gevormd met vertegenwoordigers van relevante beroepsgroepen (zie boven). Deze groep zal de voortgang, mogelijke implicaties van voorlopige bevindingen bespreken, evenals de ontwikkeling van voedingsrichtlijnen. Na afloop van het project zullen 1 of meer bijeenkomsten worden georganiseerd voor een grotere groep professionals en zorgverzekeraars, om de resultaten en de betekenis hiervan voor de zorg te bespreken. Gezien de gecompliceerdheid van de zorgstructuur op micro-, meso- en macroniveau, zal het huidige project zich vooral richten op het verschaffen van een solide basis voor een hierop volgend implementatieproject voor deze patiëntengroep. Stappen genomen om deze basis te leggen zijn dat: - Het onderzoek wordt uitgevoerd in dezelfde leeftijdsgroep (55-90 jaar) als de toekomstige doelpopulatie - Het betrekken van belangrijke ziekenhuisafdelingen (traumachirurgie, orthopedie, diëtiek) bij het onderzoek - Doorlopende transmurale voedingsinterventie na ontslag uit het ziekenhuis, met in totaal 3 huisbezoeken en 6 telefonische consulten; - Het informeren van huisarts en (indien relevant) geriater, evenals de thuiszorgdiëtis en tot slot een beknopte procesevaluatie. Een uitvoerige knelpuntenanalyse zal worden ingebouwd in een volgend implementatieproject. Voor wie: Verpleegkundigen, beleidsmakers Eindproducten - Kennis over de kosteneffectiviteit van een voedingsscreening en -interventie in het verminderen van het totale verblijf na een gebroken heup; - Een blauwdruk als basis voor het ontwikkelen van een richtlijn voor voedingsscreening en voedingszorg voor patiënten na een gebroken heup, als onderdeel van een geïntegreerd behandelingsprotocol voor deze patiëntengroep; - Een blauwdruk als basis voor overleg met zorgverzekeraars Officiële gegevens Titel: Cost-effectiveness of nutritional screening and intervention in elderly subjects after hip fracture Aanvragers: dr.ir. P.C. Dagnelie en dr. ir. P.L.M. Cox Contactpersoon: Dr. ir. P.C. Dagnelie Capaciteitsgroep Epidemiologie, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht Subsidie: € 400.000 Registratie nr.: 94507510 Looptijd: 2007-2010 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.1. Voeding - 2. Preventie; 3. Screening en diagnostiek - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.2. Verpleegkundigen - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
154
2.2. Bewegen 1. Landelijke implementatie ‘Groningen Actief Leven Model (GALM)’ Onderzoeker de Greef: “Oud geleerd, jong gebleven” Achtergrond – Het Groningen Actief Leven Model (GALM ) is een theorie gestuurde ‘community based’ methode om senioren die onvoldoende lichamelijk actief zijn, in de leeftijdsgroep van 55 tot 65 jaar te stimuleren lichamelijk actief te worden en te blijven. Voor senioren in deze leeftijdsgroep met fysieke beperkingen als gevolg van een of meer chronische aandoeningen is het, van GALM afgeleide, SCALA bewegingsstimuleringsprogramma ontwikkeld. Op verzoek van gemeenten wordt het GALM programma inmiddels ook aangeboden voor ouderen boven de 65 jaar. Dit programma wordt wel aangeduid als het GALM+ programma. Voor weinig bewegende allochtone senioren met en zonder chronische aandoening is het GALLOM programma ontwikkeld. Omdat in kleine gemeenten en kernen door het ontbreken van faciliteiten en voldoende financiële middelen geen GALM project kon worden uitgevoerd is de SMALL methode ontwikkeld. In het SMALL programma ligt de nadruk het stimuleren van lichamelijke activiteiten in het dagelijks leven (wandelen en fietsen) met behulp van ‘exercise counselors’ Voor sedentaire senioren in achterstandwijken is de GROSSO methode ontwikkeld. GROSSO is een wijkgerichte aanpak met als doelstelling het gecombineerd verbeteren van de leef- en gezondheidssituatie van ouderen met een lage sociaal economische status. Doelstelling – Doel van de landelijke implementatie van GALM, SCALA, GALLOM, SMALL en GROSSO is het benaderen van alle senioren in Nederland in de leeftijd van 55-65 jaar met het oog zoveel mogelijk sedentaire senioren met of zonder chronische aandoeningen sportief actief te maken en te houden. Resultaten – GALM en SCALA zijn uitgeteste bewegingsstimuleringsmethoden voor sedentaire senioren in de leeftijdsgroep 55-65 jaar met en zonder chronische aandoening. Begin 2007 zijn 593 GALM projecten in 269 gemeenten uitgevoerd en 77 SCALA projecten in evenzoveel Nederlandse gemeenten uitgevoerd. Er zijn inmiddels 40 SMALL projecten uitgevoerd in 33 gemeenten. In die 40 SMALL projecten waren int totaal 88 wijken en kleine kernen betrokken. In 2008 worden 5 GROSSO projecten uitgevoerd in achterstandwijken. De response voor GALM is 18%, voor SCALA 35%, voor GALLOM 17%, en voor SMALL 6.5%. De compliance is voor GALM 70% voor SCALA 60%, voor GALLOM 55% en voor SMALL 90%. Het GALM/SCALA project heeft tot 2007 51% van de Nederlandse gemeenten bereikt. In totaal zijn 792.133 senioren benaderd, waarvan er 441.428 sedentair (een zittend leven leidend) waren. In totaal hebben 72.671 senioren deelgenomen aan het GALM/SCALA project. De participatiegraad is 84%, waarbij 87% van de vrouwen en 79% van de mannen altijd aanwezig zijn. De intensiteit van het GALM programma is hoog: gemiddeld 61% van de GALM activiteiten heeft een hoge intensiteit (HRmax van ≥70%.) Het gemiddelde energieverbruik na 18 maanden deelname aan het GALM project stijgt gemiddeld met 1059 kcal per week. De helft van deze toename is toe te schrijven aan een stijging in de hoeveelheid sportieve activiteit en de andere helft aan de stijging in lichamelijke activiteit in de vrije tijd. Deelname aan het GALM project leidt tot een toename in significante toename in beenkracht, dynamische balans, schouderlenigheid en het uithoudingsvermogen, afname van de BMI (Body Mass Index) en verandering van het het voedingsgedrag. Implementatie – GALM, SCALA, GALLOM, SMALL,GROSSO zijn achtereenvolgens ingebed in de campagne ‘Nederland in Beweging’, het nationale stimuleringsprogramma ‘Sport en Bewegen voor Chronisch Zieken’, de FLASH campagne en het Nederlands Actieplan Sport en Bewegen (NASB) GALM is gefinancierd door het ministerie van VWS (onder andere de Breedtesport Impuls), ZonMw (het Preventiefonds), de NHS, het NISB , het
155
Fonds Ouderenhulp (aanschaf fitnessapparatuur) alle provincies en inmiddels ruim 269 Nederlandse gemeenten. GALM werkt op landelijk niveau samen met NISB, NOC*NSF, alle provinciale sportraden/huizen van de sport, de NebasNsg en de KNGU. Op lokaal niveau wordt samengewerkt met deelnemende gemeenten, stichting welzijn ouderen, GGD’s, lokale sportverenigingen en fitness centra. GALM heeft in 1999 een van de Preffiprijzen (3e prijs) en in 2000 de European Health Promotion Award (gedeelde 1e prijs) gewonnen. Voor wie: Gemeenten, beleidsmakers, ouderenbonden, GGD-en, sportverenigingen en fitness centra Eindproducten Landelijke implementatie van GALM (inclusief GALM+), SCALA, GALLOM, SMALL en GROSSO Officiële gegevens Titel: Groningen Actief Leven Model (GALM): een bewegingsstimuleringscampagne gericht op het bevorderen van de gezondheid van sedentaire senioren in de leeftijdsgroep 55-65 jaar met en zonder chronische aandoening Aanvrager(s): Drs. F. Vleeskens en dr. M.H.G. de Greef Bewegingswetenschappen, Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen Contactpersoon: Dr. M.H.G. de Greef Subsidie: € 1.104.770 Registratie nr.: 25000009 Looptijd: 2002-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.2. Bewegen - 2. Preventie - 2. Preventie; 7. Implementatie - 5. Implementatie - 2. Preventie
2. Beweegadvies op maat Onderzoeker Lechner: “Advies-op-maat gericht op sociaal psychologische en omgevingsdeterminanten vormt een goede manier om vijftigplussers te stimuleren om meer te bewegen” Doelstelling – Het hoofddoel van het project is het ontwikkelen, implementeren en evalueren van het Actief plus project, een beweeg advies-op-maat programma waarin vijftigplussers gestimuleerd worden om voldoende te bewegen. Het project bestaat uit 3 subdoelen. - Het eerste doel is het verkrijgen van kennis over de determinanten van bewustwording, het beginnen met en volhouden van lichaamsbeweging van vijftigplussers (literatuurstudie). - Het tweede subdoel van het project is het, naar aanleiding van de gevonden resultaten van de determinantenstudies, ontwikkelen en pre-testen van twee ‘beweegadvies-op-maat’ interventie programma’s van Actief plus. Het eerste interventie programma richt zich op de sociaal psychologische determinanten van de deelnemer, met als doel de bewustwording te verhogen en het beginnen met en volhouden van voldoende lichaamsbeweging te stimuleren. Het tweede interventie programma breidt het eerste interventie programma uit door zich naast de sociaal psychologische determinanten ook te richten op de omgevingsdeterminanten. - Het derde subdoel van het project is het implementeren en evalueren van de twee interventies van het Actief plus project. Voor deze proces- en effect evaluatiestudie zijn 9 gemeenten uit in totaal zes GGD regio’s betrokken.
156
(Verwachte) Resultaten – De literatuurstudie heeft als eindresultaat een overzicht opgeleverd van de meest relevante determinanten van het beginnen met en volhouden van lichaamsbeweging bij vijftigplussers en is beschreven in een artikel dat wordt ingediend bij een internationaal tijdschrift. De Delphi studie heeft dit overzicht uit kunnen breiden met een aantal vernieuwende concepten welke beschreven zijn een internationaal artikel. De advies-op-maat interventies van het Actief plus project zijn in een pilot-studie in één Nederlandse gemeente op toepasbaarheid en bruikbaarheid geëvalueerd. Deze resultaten lieten zien dat de interventie gemiddeld met een 7.4 werd geëvalueerd en verscheidene onderdelen van de interventie met gemiddeld tot goed werden geëvalueerd. Aan de hand van deze resultaten zijn de interventies aangepast en is de wervingsstrategie voor de landelijke studie bepaald. In de landelijke studie van het Actief plus project hebben in totaal 1982 vijftigplussers de eerste vragenlijst ingevuld. Tussentijdse 3-maanden resultaten, waarop beide advies-opmaat groepen 2 van de in totaal 3 adviesbrieven hebben ontvangen, laten een significant interventie-effect zien. Beide advies-op-maat groepen zijn in vergelijking met de controlegroep meer gaan bewegen. Ook scoren beide advies-op-maat groepen op verschillende determinanten beter dan de controlegroep. Dit betekent dat de interventie succesvol was in het veranderen van verschillende determinanten en in het stimuleren van beweeggedrag onder vijftigplussers. Tussen de twee advies-op-maat groepen zijn nog geen significante verschillen op de hoeveelheid lichaamsbeweging gevonden. De 6 en 12 maanden resultaten worden op korte termijn geëvalueerd. Implementatie – Indien er ook in de 6 maanden resultaten een interventie-effect wordt gevonden zal er bij ZonMw een nieuwe aanvraag worden ingediend voor een vervolgonderzoek. In het vervolgonderzoek worden de interventies verder verbeterd, waarbij o.a. de omgevingsinterventie verder wordt uitgebreid. Dit vervolgproject zal op bredere schaal worden uitgerold. Er is al veelvuldig contact tussen het Nationaal Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) en de junior onderzoeker van Actief plus over het door hen ingevoerde Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB). De NASB heeft als doel zoveel mogelijk effectieve/ kansrijke interventies om inactieve en semi-actieven in beweging te krijgen lokaal in te zetten. Zij hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in een samenwerking betreffende het vervolgonderzoek en de daarbij komende bredere uitrol van Actief plus. Voor wie: Ouderen, huisartsen, GGD-en, beleidsmakers, onderzoekers, gezondheidbevorderaars Eindproducten - Twee Advies op maat programma’s voor vijftigplussers ter stimulatie van voldoende lichaamsbeweging: o Een advies op maat programma gericht op de sociaalpsychologische determinanten ter stimulatie van lichaamsbeweging onder vijftigplussers o Een advies op maat programma gericht op de sociaalpsychologische en omgevingsdeterminanten ter stimulatie van lichaamsbeweging onder vijftigplussers - Overzicht van de meest relevante determinanten van het beginnen met en volhouden van lichaamsbeweging onder vijftigplussers - Publicaties in nationale en internationale tijdschriften en presentaties op nationale en internationale congressen betreffende de relevante determinanten lichaamsbeweging en de effectiviteit van de interventieprogramma’s - Proefschrift
157
Officiële gegevens Titel: Development, implementation and evaluation of a tailored based physical activity intervention for the over fifties Aanvrager(s): Prof. dr. L. Lechner Faculteit Psychologie, Open Universiteit Nederland Contactpersonen: Prof. dr. L. Lechner en drs. M. van Stralen Subsidie: € 280.515 Registratie nr.: 61000003 Looptijd: 2005-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.2. Bewegen - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
3. Campagne FLASH! Onderzoeker Kroes: “Campagnes zijn pas duurzaam als ze uitgevoerd worden in relatie met het lokale beleid en in samenwerking met de lokale uitvoeringsorganisaties” Doelstelling – FLASH! is een campagne die van 2003-2006 loopt. Het door ZonMw goedgekeurde werkplan 2005 omvat drie deelcampagnes: in de periode januari t/m juni zijn de door ZonMw goedkeurde deelplannen voor VMBO en voor Bedrijven afgerond; gedurende het gehele kalenderjaar 2005 is de deelcampagne 55+ uitgevoerd. In 2005 is via de massamedia aandacht geweest voor FLASH! via een postbus 51 spot via radio en TV. De resultaten op de VMBO scholen en de bedrijvencampagne worden hier niet besproken. Resultaten – In de ouderencampagne zijn volgens plan de 40 beweegweken georganiseerd. In totaal waren er 22.000 (niet unieke) bezoekers, waarvan 40% komt uit de wijk rondom een woonzorginstelling. Daarnaast is een informatiekrant Zorg voor Bewegen (met informatie over bewegen in een woonzorginstelling) in vijfvoud verspreid onder alle woonzorgvoorzieningen (1350) in Nederland. Ook was FLASH! samen met Menzis aanwezig op de 50+ beurs in september met onder andere de FLASH!-testen (400*) en een stand. In september zijn 350.000 wandelgidsjes (met daarin informatie over gezond bewegen) verspreid in samenwerking met PLUS-magazine. Er zijn scholingsbijeenkomsten voor professionals werkzaam in de woonzorginstellingen georganiseerd. In 2006 zijn nog vijf scholingsbijeenkomsten georganiseerd. Momenteel zijn er 138 lokale plannen op de website van FLASHingevuld. In 2005 verscheen ook een boekje met daarin 25 van de meest aansprekende en inspirerende voorbeelden van lokale plannen. In samenwerking met de ouderenbonden en vrouwenorganisaties zijn in 2006 werkconferenties georganiseerd, met de bedoeling ‘bewegen’ een plek te geven in de programmering van de afdelingsactiviteiten. Tevens om leden te interesseren om beweegambassadeur te worden om beweegactiviteiten te promoten in de eigen afdelingen. Implementatie – Voor het organiseren van een structureel beweegaanbod dragen de intermediairen verantwoordelijkheid, het NISB ondersteunt het opzetten van lokaal beweegaanbod, maar organiseert dit dus niet. Intermediairen zijn daarom vanaf de start van lokale FLASH activiteiten betrokken en dit heeft de implementatie bevorderd. Een deel van de implementatie vindt plaats in het werkprogramma van NISB (grotendeels gefinancierd door VWS). Zo is er ten behoeve van implementatie van resultaten van de deelcampagnes 55+ en VMBO ruimte gemaakt binnen het werkprogramma van NISB. In 2006 liet het NISB door Rescon een onderzoek doen bij Stichtingen Welzijn Ouderen (SWO) als locaal punt voor bewegingsstimulering 50-plus. SWO’s proberen met name ouderen te bereiken die te weinig bewegen en ouderen met weinig sociale contacten. In het kader van de WMO ziet 72% van de SWO’s een coördinerende taak voor zichzelf weggelegd.
158
Voor wie: Ouderen, professionals, beleidsmakers, vrijwilligers Eindproducten Kennis over de grote en het effect van de campagne FLASH! Officiële gegevens Titel: FLASH! WERKPLAN 2005 Aanvrager(s): Dhr. J. de Graaf en drs. G.H. Kroes Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB), Bennekom Contactpersoon: Drs. G. H. Kroes Subsidie: € 720.000 Registratie nr.: 67000009 Looptijd: 2005-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.2. Bewegen - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
4. Campagne ’30 minuten bewegen’ Onderzoeker Kroes: “Campagnevoeren is een tool (instrument) van bewegingsmanagement” Doelstelling – In het meerjarenplan zijn op basis van de overheidsdoelen keuzes gemaakt voor outputdoelen op corporate niveau en op doelgroepniveau (deelcampagnes). De algemene campagnedoelen zijn ten eerste de kennis van de beweegnorm en de bekendheid met de nieuwe beweegcampagne bij de Nederlanders in 2007 laten stijgen naar 25% en in 2008 naar 35%. De campagnedoelen op het niveau van de gekozen doelgroepen worden niet op consumentenniveau geformuleerd, maar op het niveau van bereik en effect binnen de gekozen settings, waarin professionals in organisaties en netwerken actief zijn. Bij de deelcampagne ouderen staat het in beweging krijgen van moeilijk bereikbare en inactieve ouderen centraal via de setting wijk en lokale welzijnsstichtingen voor ouderen als spil. Voorlopige resultaten – In 2008 heeft 8% van de bij de MO-groep (brancheorganisatie welzijnswerk) aangesloten Stichtingen Welzijn Ouderen een nieuw beweegaanbod voor inactieve ouderen ontwikkeld, uitgevoerd in een netwerkverband van lokale partijen op wijkniveau. Onderstaand de belangrijkste projecten die n.a.v. de campagne/netwerkaanpak uitgevoerd worden, meer informatie over deze projecten is te vinden op de site www.30minutenbewegen.nl, onder het tabblad 50+. -
-
GALM: GALM staat voor Groninger Actief Leven Model. GALM is een bewezen effectief sportstimuleringsproject voor mensen tussen de 55 en 65 jaar. Gedragsverandering wordt hierbij opgevat als een langdurig proces. De uitvoering van GALM duurt daarom ook anderhalf jaar. SMALL: SMALL staat voor Stimulerings Model Actief Leven door middel van Leefstijlactiviteiten in kleinere gemeenten. SMALL richt zich op mensen tussen de 55 en 70 jaar. COACH: De COACH methode is een leefstijlprogramma dat specifiek ontwikkeld is voor mensen die te weinig bewegen. De invalshoek van het programma is het inbouwen van leefstijlactiviteiten in het dagelijkse leven (fietsen, wandelen, traplopen, etc.). De stimuleringsmethodiek wordt ondersteund door een stappenteller en door exercise counseling. Het uitgangspunt is 10.000 stappen.
159
-
SCALA: SCALA is een variant op GALM, bedoeld voor mensen met een chronische aandoening. Bij SCALA ligt de nadruk op het plezierig sportief en actief bezig zijn, waarbij ingespeeld wordt op de mogelijkheden die mensen hebben. Bewegen en Gezondheid: Het project Bewegen en Gezondheid voor Senioren speelt in op de wens van veel ouderen met gezondheidsklachten om actiever en daardoor gezonder te leven. In Balans (valtraining): De module In Balans kan worden uitgebreid met een vervolgtraining. Deze training is onderzocht door TNO en de Vrije Universiteit Amsterdam en kan een valreductie bereiken van maar liefst 61%. Bewegen valt goed bij allochtone ouderen: De inactiviteit onder niet-Westerse allochtonen is groot. Allochtonen krijgen al relatief jong met verouderingsproblemen te maken (vanaf ca. 45 jr.). Er komen bij deze groep veel gezondheidsklachten voor. MbvO: MBvO staat voor bewegingsactiviteiten voor mensen van 65 jaar en ouder. MBvO is het meest brede beweegaanbod voor ouderen. In 2003 waren zo’n 400.000 mensen wekelijks actief met MBvO.
Implementatie – Bovenop de algemene communicatieacties worden deelcampagnes opgezet voor semi-actieve en inactieve doelgroepen, zoals ouderen (verbinding setting wijk). De campagne gaat naast agendasetting en voorlichting concrete handelingsperspectieven aanreiken voor professionals en consumenten in deze settings. Lerende uit de ervaring van de voorgaande drie campagnejaren ligt het accent daarbij steeds op beïnvloeding van en samenwerking met partners uit zowel maatschappelijke als commerciële hoek. Immers, niet alleen de publieke sector, maar ook de private sector heeft verantwoordelijkheid om bij te dragen aan een gezonde en sportieve samenleving. De beweegcampagne laat haar relevantie in de komende jaren blijken door niet alleen op te roepen tot, maar juist te laten zien hoe meer mensen te verleiden zijn tot ‘30 minuten bewegen’ per dag. Met de ‘vindplaatsen’ van inactieve ouderen, bijvoorbeeld allochtone ouderen (moskee), ouderen met chronische aandoeningen (gezondheidscentrum, fysiotherapiepraktijken), lage sociaal economische status (SES) (b.v. buurthuis) en Stichten Welzijn Ouderen of Lokaal sportservice punt worden daarvoor netwerken opgericht. Voor wie: Professionals, ouderen, beleidsmakers Eindproducten Er zijn netwerken ontstaan die geschikte beweegprogramma’s aanbieden aan de ‘vindplaatsen’, zijnde organisatoren van bewegingsactiviteiten voor de te onderscheiden doelgropen. Officiële gegevens Titel: Campagne ‘30 minuten bewegen’ 2007/2008 Aanvrager(s): Dhr. J. de Graaf Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB), Bennekom Contactpersoon: Drs. G. H. Kroes Subsidie: € 3.060.000 Registratie nr.: 69000009 Looptijd: 2007-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.2. Bewegen - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
160
5. Wandelvriendelijke inrichting van de woonwijk voor ouderen Onderzoeker Ooijendijk: “Wandelen vormt voor veel ouderen een belangrijke vorm van bewegen: een wandelvriendelijke inrichting van de wijk is daarvoor essentieel.” Doelstelling – In de ontwikkeling en herstructurering van wijken wordt vaak niet expliciet rekening gehouden met de mogelijkheid tot wandelen als fysieke activiteit. Vooral voor ouderen is de directe woonomgeving voor wandelen van belang. In dit project wordt een Verplaatsings- Determinanten Model (VDModel) voor wandelgedrag van ouderen opgesteld waarin fysieke en sociale wijkkenmerken een belangrijke rol spelen. Hierbij worden Geografische Informatie Systeem (GIS) technieken toegepast. In drie wijken in Schiedam wordt onderzocht hoe de ‘geschiktheid’ van de wijk om te wandelen in relatie tot andere determinanten het feitelijke wandelgedrag van ouderen beïnvloedt. Resultaten – Uit de resultaten blijkt dat ouderen ruim twee uur per week in de wijk wandelen. Het belangrijkste motief om te gaan wandelen voor ouderen is het doen van boodschappen. Er zijn drie modellen ontwikkeld die verschillende aspecten van het wandelgedrag beschrijven: het Verplaatsings Determinanten Model (wandelduur); Model voor het aantal verplaatsingen (wandelfrequentie) door ouderen en het Model voor aantrekkelijkheid van straten en routekeuze. Doordat de databestanden niet te koppelen waren, hebben de onderzoekers geen totaal model op kunnen stellen voor het wandelgedrag van ouderen. Implementatie – Bij de afsluiting van het project is een symposium gehouden waarbij ouderen, ouderenorganisaties en gemeentelijke organisaties zijn uitgenodigd om de resultaten van het project te bespreken. Ook werden de resultaten op diverse internationaal congressen gepresenteerd en werd de discussie aangegaan met stedenbouwkundigen. In overleg met Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) worden de mogelijkheden voor implementatie binnen de stedenbouwkundige planning verkend. Hieruit bleek dat er een groeiende belangstelling is om bij (her)inrichting van wijken rekening te houden met de mogelijkheid voor voldoende lichaamsbeweging. De aandacht is echter momenteel sterk gericht op de jeugd (zoals bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van playgrounds). Voor ouderen is nog veel gezondheidswinst te behalen door een wandel- en beweegvriendelijke inrichting. Voor wie: Ouderen, ouderenorganisaties, gemeenten en beleidsmakers Eindproducten Drie modellen die verschillende aspecten van het wandelgedrag van ouderen beschrijven (wandelduur, wandelfrequentie en routekeuze) Officiële gegevens Titel: Neighbourhoods which encourage older people to go walking. Development of a Movements Determinant Model for walking by older people Aanvrager(s): Dr. M. Hopman-Rock en drs. W.T.M. Ooijendijk Preventie en Gezondheid en Innovation Policy Group, Kwaliteit van Leven, Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), Delft Contactpersoon: Drs. W.T.M. Ooijendijk Subsidie: € 225.160 Registratie nr.: 40050002 Looptijd: 2002-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.2. Bewegen - 2. Preventie - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
161
6. Analyse gedragsdoelen en protocol ‘Gedragsinventarisatie werkplan’ Onderzoeker van Empelen: “Om gezondheidsgedrag te bevorderen is het niet alleen belangrijk het einddoel te kennen maar ook alle tussenliggende gedragsdoelen en de factoren die deze doelen al dan niet tot de verwezenlijking van deze doelen kunnen leiden.” Doelstelling – Gezondheidsgedrag is als een complexe puzzel. Het is belangrijk om alle puzzelstukjes te kennen en deze op de juiste plek in te passen. De doelstelling van het project was om een te laten zien dat een analyse van determinanten op subgedrag niveau ons belangrijke extra informatie kan geven daar waar het gaat om het identificeren van interventiedoelen ter bevordering van een gezonde leefstijl. Middels gedragsdoelen per gedrag, en determinanten per gedragsdoel zijn we in staat de complexiteit van gezondheidsgedragingen inzichtelijk te krijgen. In een aantal studies is aangetoond dat de voorgestelde benadering helder maakt waarom mensen moeite hebben met complexe gezondheidsgerelateerde gedragingen. Een aantal van de onderzoeksbevindingen hebben geresulteerd in vervolgonderzoek, bijvoorbeeld het verbeteren van een SOA preventie interventie gericht op jongeren, en het bevorderen van een gezonde leefstijl bij ouderen. Echter, de belangrijkste bijdrage van het project als geheel betreft het ontwikkelde protocol, dat gebaseerd is uitgevoerde studies, en gericht is op het systematisch in kaart brengen van gedrags(veranderings)doelen. Resultaten – Uit het project blijk dat het viertal gezondheidsgedragingen zich veelal laat opdelen in een sequentie van gedragsdoelen die verwezenlijkt dienen te worden. Tevens laat het huidige project zien dat de mate waarin mensen gemotiveerd zijn, stappen zetten of bepaald gedrag volhouden (bijv. bewegen of stoppen met roken) niet alleen afhankelijk is van wat men van het gezondheidsgedrag vindt, maar ook welke doelen, motieven of gevoelens eventueel ten koste gaan van het uitvoeren van het gedrag. Deze factoren kunnen een ondermijnend effect hebben op de verwezenlijking van gezond gedrag. Doelgedragingen die van belang zijn bij het bereiken van gezond gedrag zijn: een duidelijk doel hebben, gemotiveerd zijn (doelintentie), maken van goede plannen, voorbereiden, controleren van doelprogressie, en doelbehoud. Het huidige project laat zien dat het specifiek operationaliseren van doelen van belang is en geeft daartoe handvatten. Het project geeft duidelijke aanknopingspunten voor (1) het definiëren van gedragsdoelen, (2) het definiëren van doelspecifieke determinanten, (3) het valideren van gedragsdoelen en doelspecifieke determinanten, (4) te gebruiken methodieken (5) de bruikbaarheid bij het ontwikkelen, pilot-testen en evalueren van programma’s, als ook aanpassen van beleid. Middels het opgestelde protocol en bijbehorend werkplan is het de bedoeling dat het doen van een systematische gezondheidsgedrag analyse vergemakkelijkt, en zo, eventuele drempels verminderd worden. Op deze manier is een bijdrage geleverd aan het op een betere manier keuzes maken bij het stellen van interventiedoelen. Het werkplan bruikbaar is voor interventieontwikkelaars en preventie bevorderaars. Implementatie – Verspreiding van resultaten heeft gedurende het project plaatsgevonden en er is gewerkt aan wetenschappelijke artikelen. Het gedragsinventarisatie werkplan is vrij toegankelijk via het internet en beschikbaar door op google de zoekterm ‘gedragsinventarisatie werkplan’ in te voeren. De voorlopige resultaten rondom gedragsdoelen van bewegen bij ouderen verstrekt aan andere onderzoekers in het kader van een door ZonMw gefinancieerd project ‘Development, implementation and evaluation of a tailored based physical activity intervention for the over fifties’ (ZonMw 61000003). Voor wie: Onderzoekers, interventieontwikkelaars en preventiebevorderaars Eindproducten - Kennis over het doen van een analyse over gedragsdoelen over achtergronden en problemen rondom determinanten van gezond leven
162
-
Het protocol, ‘Gedragsinventarisatie werkplan’, met als doel het systematisch in kaart brengen van gezondheidsgerelateerd gedrag te bevorderen. Het protocol bevat een stappenplan; voorbeelden; gedetailleerde informatie over keuzes die gemaakt dienen te worden binnen het stappenplan, als het gaat om het begrijpen van gedrag en achterliggende factoren; inzicht rondom onderzoeksmethodieken en tot slot een werkplan, zodat op een systematische manier gezondheidsgedrag in kaart kan worden gebracht en er zo duidelijke interventiedoelen kunnen worden gedefinieerd.
Officiële gegevens Titel: Determinants of Subbehaviors of Healthy Living Aanvrager(s): Dr. P. van Empelen en prof. dr. G.J. Kok Faculteit der Sociale Wetenschappen, Universiteit Leiden Faculteit der Psychologie, Universiteit Maastricht Contactpersoon: Dr. P. van Empelen Subsidie: € 169.180 Registratie nr.: 40050015 Looptijd: 2004-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.2. Bewegen - 2. Preventie - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers - 2. Preventie
7. Behandeling van afnemende spierkracht bij oudere vrouwen Onderzoeker Verhaar: “Het verlies aan van cognitieve vermogens, botkwaliteit en spierkracht bij oudere vrouwen kan mogelijk worden verminderd door tibolone en/ of raloxifene” Achtergrond – Afname van spierkracht, lichamelijke ‘zwakte’ (fragiliteit) en verminderd cognitief functioneren zijn geassocieerd met veroudering. Dit kan invloed hebben op de kwaliteit van leven. Tot op hoge leeftijd is spierkracht trainbaar, maar een actieve levensstijl beschermt niet volledig tegen de leeftijdsgerelateerde afname in kracht. Er zijn ook mensen die niet veel willen of kunnen bewegen. Vrouwen in het bijzonder, lopen een groter risico op functionele beperkingen door een afname in spierkracht. Dit komt doordat zij al een lagere maximale spierkracht (en spiermassa) hebben dan mannen. Tevens treedt rond de overgang een versnelde afname van spierkracht op. Deze extra afname wordt verondersteld gerelateerd te zijn aan de verandering in hormoonconcentraties (oestrogenen) rond deze periode. Het is onlangs gebleken dat postmenopauzale hormoonsuppletietherapie (HST) een positieve invloed heeft op de spierkracht, naast de al bekende positieve effecten op botdichtheid en fractuurreductie. Echter veel vrouwen stoppen voortijdig met de behandeling, mede door een verhoogd risico op borstkanker bij langdurig gebruik. Doelstelling – Onderzoek naar twee middelen met dezelfde positieve effecten als conventionele HST, maar zonder de nadelige effecten op, onder andere, borstweefsel. De doelstelling van het onderzoek is: heeft behandeling met tibolone of raloxifene een positief effect op spierkracht, botdichtheid (indicatie voor fractuurrisico), balans, cognitief functioneren en kwaliteit van leven bij oudere vrouwen. Verder wordt een mogelijk verschil in effectiviteit tussen de beide middelen onderzocht.
163
Resultaten – Er zijn nog geen definitieve resultaten beschikbaar van dit gerandomiseerde, gecontroleerde onderzoek. Als blijkt dat raloxifene en/of tibolone op meerdere punten een positief effect hebben, dan zou het mogelijk kunnen zijn om voor deze middelen te kiezen bij de oudere vrouw met osteoporose. Met name raloxifene lijkt interessant aangezien dit middel ook beschermt tegen borstkanker. Tibolone lijkt voor deze leeftijdscategorie minder aantrekkelijk, omdat inmiddels is gebleken dat het, naast alle positieve effecten, een verhoogde kans op een herseninfarct zou kunnen geven. Implementatie – Na analyse worden de resultaten verspreid via publicaties in (internationale) wetenschappelijke tijdschriften. In 2006 werd een reviewartikel geschreven, waarbij de effecten van conventionele hormoonsuppletietherapie en tibolone op spierkracht en lichaamssamenstelling werden beschreven. Voor wie: Onderzoekers, behandelaars Eindproducten Kennis over de effectiviteit van de behandeling met tibolone en raloxifene op spierkracht, functionaliteit, balans, geheugen en kwaliteit van leven bij oudere vrouwen. Officiële gegevens Titel: A randomised, double-blind,placebo-controlled, single-centre trial on the efficacy of tibolone and raloxifene for the maintenance of skeletal muscle strength, bone mineral density, balance, cognitive function and mood/depression in late postmenopausal women>70 Aanvrager(s): Dr. H.J.J. Verhaar Klinische Geriatrie, Universitair Medisch Centrum Utrecht Contactpersoon: Dr. H.J.J. Verhaar Subsidie: € 310.840 Registratie nr.: 22000080 Looptijd: 2001-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.2. Bewegen - 4. Behandeling - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen); 3.3. Specialistische behandeling - 2. Preventie
164
2.3. Valpreventie 1. Determinanten van vallen Onderzoeker Pijnappels “Determinanten voor fysieke capaciteiten bij ouderen kunnen gebruikt worden om die ouderen te identificeren die een verhoogde kans hebben op vallen en het meeste baat zullen hebben bij valpreventietraining” Achtergrond – Vallen en valletsels zijn een groot probleem in de groeiende populatie ouderen. Ook relatief fitte en gezonde ouderen vallen vaak, maar juist in deze groep zou het aantal vallen verminderd kunnen worden door interventies zoals training. Voor een effectieve preventie is het noodzakelijk om te weten welke determinanten de kans op vallen bepalen. Op basis van deze determinanten kun je namelijk de personen met een verhoogd valrisico identificeren en training inrichten. Valrisico hangt enerzijds af van de fysieke capaciteit om een balansverstoring te vermijden en anderzijds van de capaciteit om in geval van een balansverstoring de balans te herstellen. Een val zal bijvoorbeeld vaker optreden bij een oudere die vaker struikelt en/ of die minder goed in staat is om de balans bij het struikelen te herstellen. Doelstelling – Het identificeren van determinanten voor fysieke capaciteiten bij ouderen om een val te voorkomen (bijvoorbeeld spiersterkte, reactiesnelheid, visuele en cognitieve functie). Dit wordt bestudeerd in twee stappen: 1) de capaciteit om evenwichtsverlies te vermijden en te herstellen (experimentele studies), 2) werkelijke valincidentie (epidemiologische studie). Resultaten – In eerder experimenteel onderzoek hebben we ouderen laten struikelen. Daaruit bleken sommige ouderen niet in staat bleken om hun balans te herstellen en zouden ten val zijn gekomen (maar werden opgevangen door een veiligheidstuigje). Deze oudere vallers bleken lagere afzetkrachten te leveren tijdens het struikelen, dus minder capaciteit om hun balans te herstellen. Op basis van een eenvoudige meting om explosieve afzetkracht te bepalen (bijvoorbeeld springen) kan voorspeld worden wie wel of niet in staat zal zijn om balans te herstellen bij een verstoring. In het huidige onderzoek gaan we op zoek naar soortgelijke experimenten om te bepalen wat de beperkende factor is in de capaciteit om een balansverstoring te vermijden, bijvoorbeeld een afstapje of om een obstakel heen stappen. Op basis van de gevonden capaciteitstesten zullen we een grote groep gaan vervolgen in de tijd om te controleren of de groep met lagere capaciteiten ook daadwerkelijk vaker valt. Juist deze groep zou het meeste baat hebben bij training van die fysieke capaciteiten. Implementatie – Eenvoudige fysieke capaciteitstesten zouden gebruikt kunnen worden om ouderen met een verhoogd valrisico te identificeren. Bovendien bieden de inzichten mogelijkheden om valpreventietrainingen specifiek te richten op de fysieke capaciteiten die nodig en beperkt zijn om een balansverstoring te vermijden en te herstellen. Mogelijkheden om deze inzichten te verspreiden zou kunnen gaan via contacten met het landelijke netwerk valklinieken en het kennisnetwerk valpreventie senioren. Voor wie: - Onderzoekers (kennis en inzicht in verandering van belasting en belastbaarheid van balanscontrole met leeftijd); - Klinisch geriaters (voor het identificeren van ouderen met een valrisico, bijvoorbeeld op valklinieken); - Fysiotherapeuten (voor het identificeren en behandelen van ouderen met valproblemen). Eindproducten Kennis over determinanten om ouderen met een verhoogd valrisico te identificeren en op wie valpreventietraining zich dient te richten
165
Officiële gegevens Titel: Physical capacity of the elderly; towards targets for fall prevention Aanvrager(s): Dr. M. Pijnappels Instituut voor Fundamentele en Klinische Bewegingswetenschappen, Faculteit der Bewegingswetenschappen, Vrije Universiteit, Amsterdam Contactpersoon: Dr. M. Pijnappels Subsidie: € 140.610 Registratie nr.: 91676077 Looptijd: 2006-2010 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie - 1. Etiologie/ fundamenteel - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling - 1. Wetenschap en innovatie
2. ‘Samen staan we sterk’ – methodiek voor beoordeling van valsrisico's bij ouderen Achtergrond – Oorzaken voor vallen kunnen intrinsiek/persoonsgebonden zijn of extrinsiek/ omgevingsgebonden. Een valincident is vaak het gevolg van een samenloop van omstandigheden. Meerdere oorzaken die elkaar beinvloeden en versterken, kunnen leiden tot een valpartij met ernstige afloop. Met name de combinatie van intrinsieke factoren en extrinsieke factoren zorgen samen voor het hoge risico op vallen bij ouderen. Uit literatuur blijkt dat interventies alleen effectief zijn als meerdere van de oorzaken tegelijk worden aangepakt. Deze multi-factoriele interventie is een belangrijk uitgangspunt voor de ontwikkelde valpreventiestrategie ‘Samen Staan we Sterk’. Een top-10 is samengesteld van meest voorkomende risico's en van meest effectieve interventies. - Samen Staan we Sterk In intensieve interactie met het werkveld is een valpreventieproject voor verzorgingshuizen ontwikkeld gebaseerd op gemeenschappelijke inzichten uit de literatuur en van experts op het gebied. Aan deze ontwikkeling hebben 6 verzorgingshuizen meegedaan. Dit heeft geleid tot het ontstaan van ‘Samen Staan we Sterk’. Een projecthandleiding en een bijlage met materialen en achtergrond kennis beschrijft de aanpak. Gedurende de looptijd van de projecten zijn de projectcodrdinatoren intensief ondersteund tijdens trainingsbijeenkomsten. De opzet van het valpreventieproject voor verzorgingshuizen ‘Samen Staan we Sterk’ valt uiteen in twee delen. Een eerste deel Inventarisatiefase waarin de situatie in kaart wordt gebracht en de plannen worden gemaakt om de situatie te verbeteren en een tweede deel Interventiefase waarin daadwerkelijk activiteiten worden ontplooid, die tot verminderingen van valincidenten moeten leiden. Er wordt projectmatig gewerkt, een projectteam ingesteld en een projectplan geschreven. De hoofdstappen van de strategie zijn: inventarisatie, prioriteitstelling, advies op maat, plan van aanpak voor de interventie, voorbereiden van de interventie, activiteiten, uitvoeren van de interventie activiteiten en inbedden van valpreventie in beleid en organisatie. Resultaten – Alhoewel valpreventie als een belangrijk aandachtsgebied bij verzorgingshuizen geldt is dit in de praktijk op beleidsniveau nauwelijks ingevuld. Een valpreventie aanpak zoals ‘Samen Staan we Sterk’ biedt hiervoor een goede invulling. Het meest bijzondere van dit project is het totstandkomen van een valpreventiestrategie door inbreng van wetenschappelijke inzichten in een praktisch gerichte methodiek. De methodiek is in de pilot interactief met het werkveld geoptimaliseerd en getoetst op bruikbaarheid. Dit is een intensieve ontwikkelingsmethode gebleken, maar levert wel een goede garantie op voor een in het werkveld aansprekend resultaat. In de evaluatie van de pilot zijn een aantal verbetermogelijkheden naar voren gekomen: minder tijdrovende inventarisatie, minder
166
wetenschappelijke aanpak, haalbare en effectieve interventies continueren, structurele aandacht voor valpreventie verankeren in het beleid van een verzorgingshuis, dingen die continue aandacht behoeven koppelen aan dagelijkse werkzaamheden van een medewerker, zoeken naar een minder intensieve vorm van ondersteuning of uitwisseling van ervaringen van de projectleiders bij brede implementatie. In de methodiek ‘Blijf Staan’ die voor brede implementatie is gemaakt zijn deze dingen zoveel mogelijk verwerkt. Implementatie - De uitgewerkte methodiek sluit goed aan bij de praktijk. Bij gefaseerde uitvoering kan stap voor stap het kwaliteitsniveau met betrekking tot valpreventie in een huis worden verhoogd. Het verdient aanbeveling om ook een vorm van externe toetsing of collegiale toetsing verder uit te werken. Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen, beleidsmakers Eindproducten ‘Samen staan we sterk’ – methode voor beoordeling van valrisico’s bij ouderen: een projecthandleiding en een bijlage met materialen en achtergrond kennis met beschrijving van de aanpak. Officiële gegevens Titel: De ontwikkeling van een methodiek voor beoordeling van ongevalsrisico's bij ouderen, in samenhang met het gebruik van hulpmiddelen of de inrichting van de leeftomgeving en de toepassing van deze auditing techniek in een interventieprogramma m.b.t. valpreventie in verzorgingshuizen Aanvrager(s): Ir. C. Zeelenberg Kwaliteit van Leven, Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), Delft Contactpersoon: Ir. M. Schoone-Harmsen Subsidie: € 84.280 Registratie nr.: 10100424 Looptijd: 2000-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie - 3. Screening en diagnostiek - 4. Ontwikkeling - 3. Professionals - 2. Preventie
3. Tai chi Onderzoeker Verhagen: “Tai Chi bij ouderen speelt geen belangrijke rol ter preventie van valincidenten” Doelstelling – Ter preventie van valincidenten bij ouderen zijn oefenprogramma's mogelijk effectief en Tai Chi lijkt daarvan het meest veel belovende oefenprogramma. Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of Tai Chi het risico om te vallen bij zelfstandig wonende ouderen boven de zeventig jaar vermindert. Hiervoor is eerst de effectiviteit van Tai Chi in het reduceren van valincidenten bij ouderen vastgesteld. Vervolgens is gekeken naar de effectiviteit van Tai Chi op balans, fysieke activiteit en het hebben van valangst en tot slot is de kosteneffectiviteit van Tai Chi in het reduceren van valincidenten bij ouderen onderzocht. Resultaten – Er is geen verschil gevonden tussen de experimentele en controlegroep. In beide groepen viel bijna 50% van de deelnemers een of meerdere keren gedurende de studie van 12 maanden. Verder bleek tijdens de baseline meting dat er door de deelnemers hoog gescoord werd op de secundaire uitkomstmaten zoals balans en fysieke activiteit en laag op valangst. Dit betekent dat er weinig ruimte was om op deze uitkomstmaten te
167
verbeteren en na 12 maanden was er dan ook weinig verbetering (of verslechtering) gevonden in balans, fysieke activiteit en valangst. Tevens zijn geen verschillen tussen de groepen gevonden. Aangezien er op nagenoeg alle uitkomstmaten geen verschillen tussen de groepen werd gevonden wat betreft de effectiviteit van Tai Chi en er extra kosten (zij het gering) zijn verbonden aan de lessen Tai Chi, hebben we geen volledige kosten-effectiviteits analyse uitgevoerd. Er zijn geen indicaties dat Tai Chi een kosten-effectieve interventie is wat betreft valreductie bij ouderen met een hoog valrisico. Implementatie – Op basis van de resultaten konden geen effecten worden aangetoond. Tai Chi vervult in deze groep vooralsnog geen belangrijke rol ter preventie van valincidenten. Landelijke implementatie met als doel valpreventie is op basis van deze gegevens niet gewenst. De studie heeft geleid tot kennis toename omtrent de interventie en de mogelijke benefit van de interventie. Deze kennis is verspreid door middel van wetenschappelijke publicaties en presentaties op congressen. Vervolg onderzoek naar andere interventies ter preventie van valincidenten, of vervolg onderzoek naar andere doelgroepen voor Tai Chi zijn op dit moment nog niet opgezet. De kennis uit deze studie zal voor mogelijk wel zijn weg vinden in richtlijnen (NHG, CBO) en behandelprotocollen die voor valpreventie kunnen worden benut. Voor wie: Huisartsen, zelfstandig wonende ouderen Eindproducten Tai chi beweegprogramma aangepast aan de doelgroep ouderen Officiële gegevens Titel: Valpreventie bij ouderen Aanvrager(s): Dr. A.P. Verhagen en dr. S.M.A. Bierma-Zeinstra Huisartsgeneeskunde, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Dr. A.P. Verhagen Subsidie: € 370.159 Registratie nr.: 22000131 Looptijd: 2003-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen - 2. Preventie
4. Samengesteld interventieprogramma Onderzoeker Voorham: “Community interventies gericht op preventie van valongevallen bij ouderen dragen bij aan structurele aandacht voor valpreventie én verminderen significant risico’s op vallen bij ouderen” Achtergrond – Valongevallen van ouderen worden met name veroorzaakt door problemen met het bewegingsapparaat, geneesmiddelengebruik, een mindere fysieke conditie, vaak in samenhang met de aanwezigheid van obstakels in de woning, ontoereikende verlichting, 'onveilig' gedrag. GGD Rotterdam en omstreken heeft in samenwerking met Consument en Veiligheid een interventieprogramma ontwikkeld waarmee valongevallen van ouderen kunnen worden voorkomen. Kenmerken van dit programma zijn: wijkgerichte, integrale en intersectorale benadering van de problematiek, participatie van ouderen alsmede van lokale hulpverleners en ondersteuners van ouderen. Het programma bedient zich van de instrumenten voorlichting en ondersteuning, voorwaardenscheppend beleid. Continuering van de aandacht voor valongevallen in de projectlocaties na het project heeft hierbij de aandacht.
168
Doelstelling – In drie Rotterdamse wijken is als gevolg van de uitvoering van het in het pilotproject ontwikkelde interventieprogramma blijvende aandacht voor preventie van valongevallen van ouderen bij lokale intermediairen gerealiseerd. De uitvoering van het project maakt gebruik van reeds ontwikkelde 'halffabrikaten' van Consument en Veiligheid en GGD Rotterdam, waarvan de effectiviteit, als onderdeel van een samenhangend pakket van maatregelen, in het pilotproject is aangetoond dan wel elders in Nederland bewezen resultaat heeft gehad: tentoonstelling 'Een gewaarschuwd mens ...!', groepsvoorlichting 'Wijzer Wonen', diverse brochures, 'Veilig werken in de Thuiszorg', 'Checklist Een veilige woning voor ouderen', artikelenreeks, trainingsprogramma voor intermediairen. Resultaten – Het programma resulteerde in een significant toegenomen bewustwording, kennis en persoonlijke effectiviteit bij ouderen met betrekking tot het voorkómen van valongevallen. In elke wijk is een organisatie bereid een aandachtsfunctionaris 'valpreventie' structureel aan te stellen. Verder wordt implementatie van het interventieprogramma bevorderd door aan te sluiten bij de lokale situatie, behoeften en mogelijkheden: het project start met een verkenning in de wijk. Lokale projectleiders zorgen in elke wijk voor betrokkenheid van het netwerk van hulpverleners, ouderenorganisaties, mantelzorgers en andere actoren, o.a. door het instellen van een lokale werkgroep. Committment van lokaal bestuur wordt verkregen door co-financiering als voorwaarde te stellen. Een periodieke nieuwsbrief zorgt voor de communicatie met lokale actoren. In elke wijk vindt als afsluiting van de projectperiode een evaluatie c.q. overdrachtsbijeenkomst plaats in de vorm van een werkconferentie. Implementatie – De positieve resultaten van het valpreventieprogramma zijn voor de GGD Rotterdam en omstreken aanleiding geweest om de community interventie valpreventie over de stad uit te rollen (deelgemeenten Charlois, Prins Alexander en Hilligersberg-Schiebroek). Daarnaast is de Rotterdamse aanpak onderdeel geworden van de door Consument en Veiligheid ontwikkelde modules voor valpreventie ‘Halt! U valt’. Verder is in de context van het valpreventie programma een specifieke eerstelijns interventie ontwikkeld in samenwerking met lokale fysiotherapeuten, huisartsen, valpoli EMC en zorgverzekeraar: Bewust op Eigen Benen (BOEB). Met deze aanpak zijn voorzichtige resultaten geboekt. Anno 2008 wordt BOEB binnen en buiten Rotterdam uitgevoerd, ondersteund door ROS Zorgimpuls te Rotterdam. BOEB is eveneens opgenomen in Halt!U valt. Voor wie: GGD-en, huisartsen, thuiszorginstelling, ouderen Eindproducten Samengesteld interventieprogramma ‘Valpreventie’ met bijbehorend handboek. Officiële gegevens Titel: Voorkomen van valongevallen van ouderen in en om de woning Aanvrager(s): Prof. dr. F. Sturmans, K. van Veldhuizen en dr. A.J.J. Voorham Gezondheidsbevordering, GGD Rotterdam-Rijnmond, Rotterdam Contactpersoon: Dr. A.J.J. Voorham Subsidie: € 228.380 Registratie nr.: 24200020 Looptijd: 2001-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie - 2. Preventie; 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen - 2. Preventie
169
5. Valpreventieproject ‘Woon wijs, voorkom vallen’ Onderzoeker van Ingen: “Vallen is praktisch te voorkomen” Achtergrond – Het project ‘Woon wijs, voorkom vallen’ is een valpreventieproject voor senioren, uitgevoerd door de GGD Hart voor Brabant. Een tweejarig project, gericht op het implementeren van activiteiten in zeven gemeenten. Uitgangspunt was dat de senioren zelf een grote bijdrage leverden aan het ontwikkelen en uitvoeren van het traject. Naast veiligheid in en om het huis waren bewegen en medicijngebruik determinanten die aan bod kwamen. Doelstelling – Implementatie van valpreventieactiviteiten in de zeven gemeenten van de regio ’s-Hertogenbosch. Basisactiviteiten voor elke gemeente waren: 1. Publlic Relations voor het project: artikelen in lokale pers, lokale radio- en tvprogramma's, folders etc. 2. Voorlichting, zowel individueel als in groepen: a. Een groepsvoorlichting voor ouderen om hun eigen omgeving veiliger te maken en hun eigen gedrag aan veranderende omstandigheden aan te passen; b. Een groepsvoorlichting voor ouderen over medicijngebruik in relatie tot valongevallen; c. Een beweegcursus, met onder andere oefeningen voor evenwicht en spierkracht. 3. Een huisbezoek, waarin de woning werd gecontroleerd op veiligheid en advies volgde over te nemen maatregelen. Resultaten – Er zijn in 5 van de 7 gemeenten werkgroepen gevormd die verantwoordelijk waren voor de planning en uitvoering. Er zijn voorlichters, huisbezoekers en docenten ‘Meer Bewegen voor Senioren’ opgeleid en afspraken gemaakt met klussendiensten. Met de landelijke stichting DGV (Nederlands instituut voor verantwoord medicijngebruik) werden afspraken gemaakt voor het geven van een voorlichting over de risico’s van medicijngebruik. De thuishulpen van de regionale thuiszorgorganisatie hebben een scholing gehad om onveilige situaties bij ouderen thuis te kunnen signaleren. Naast de basisactiviteiten zijn er lokaal specifieke activiteiten uitgevoerd, zoals een voorlichting voor jonge senioren, voorlichting op locatie met de GGD promotiebus en het verkrijgen van een aanvullende, lokale subsidie. Implementatie – Na afloop van het project heeft in vijf van de zeven gemeenten valpreventie een structurele plaats in het lokale seniorenwerk gekregen en is het onderdeel van het welzijnswerk of ander seniorenplatform. De communitiy aanpak heeft gevolgen voor het behoud van de interventie. De coördinatie van de activiteiten ligt bij de lokale welzijnsorganisatie, dit vergroot de kans op continuïteit. Zodoende blijven na het terugtreden van de GGD de expertise en materialen in de gemeenten aanwezig. Aangezien voor de activiteiten veelal gebruik is gemaakt van bestaande netwerken en professionele voorlichters blijven deze ook na afloop van het project toegankelijk en inzetbaar. De implementatie van ‘Woon wijs, voorkom vallen’ heeft mede bijgedragen aan de methodiek ‘Halt, u valt’ van Stichting Consument en Veiligheid. De aanpak, die is gebaseerd op werken aan veiliger gedrag én een veiliger omgeving, wordt thans toegepast in andere gemeenten van de GGD-regio Hart voor Brabant. Ook in die gemeenten wordt steeds met behulp van een lokale werkgroep een diversiteit aan activiteiten uitgevoerd en worden ouderen zelf betrokken bij het bedenken en uitvoeren van de activiteiten. Meestal is de coördinatie in handen van een beleidsmedewerker ouderen(-zorg) van de gemeente of een coördinator ouderenwerk van de welzijnsorganisatie. GGD biedt ondersteuning en advies.
170
Voor wie: Gemeenten, ouderen en ouderenorganisaties Eindproducten Activiteitenaanbod valpreventie voor senioren: - Voorlichtingsbijeenkomst valpreventie - Voorlichtingsbijeenkomst ‘Slik wijs, voorkom vallen’ (i.s.m. DGV) - Eendaagse bijscholing voor MBvO docenten (i.s.m. BSBG) - Beweegmodule voor senioren (i.s.m. BSBG) - Brochure: ‘Woon wijs, voorkom vallen. Valpreventie bij senioren’ Activiteitenaanbod gericht op intermediairs (uitvoer en implementatie): - Brochure: ‘Woon wijs, voorkom vallen. Senioren werken aan een veiligere woonomgeving’. - Basis projectplan voor gemeenten - Scholing Voorlichters Draaiboek (Van Ingen, J, Peijnenborg, S. GGD Hart voor Brabant, 2004) - Opleiding MBvO docenten om beweegcursus gericht op valpreventie te geven (ontwikkeld door BSBG) - Vijf leskisten met materialen ter ondersteuning voorlichtingsbijeenkomst valpreventie Thuiszorg: - Scholingsprogramma ‘Valpreventie in de Thuiszorg’ voor Thuishulpen A Officiële gegevens Titel: Woon wijs, voorkom vallen Aanvrager(s): Drs. P. van der Velpen en drs. L.M. Hommels Gezondheidsbevordering, Preventie, GGD Hart voor Brabant Contactpersoon: Mevrouw J. van Ingen Subsidie: € 244.500 Registratie nr.: 24200025 Looptijd: 2002-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie - 2. Preventie; 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
6. Kennisnetwerk valpreventie Onderzoeker Rogmans: “Valpreventie vergt een multifactoriële aanpak, om deze te ontwikkelen is kennisuitwisseling tussen praktijk en wetenschap noodzakelijk” Achtergrond – Het kennisnetwerk valpreventie is een initiatief van EMGO Instituut / VUmc, Consument en Veiligheid en ZonMw om de kennisontwikkeling op het gebied van valpreventie voor ouderen te coördineren, te bundelen en te promoten. Deze initiatiefnemers stelden vast dat voortgaande uitwisseling tussen onderzoek en praktijk ten aanzien van valpreventie bij ouderen nuttig, noodzakelijk en inspirerend zou zijn. Hiermee wordt een brug geslagen tussen praktijk en onderzoek enerzijds en tussen verschillende sectoren onderling anderzijds. Daarmee werd het kennisnetwerk valpreventie in 2003 een feit. De leden van het netwerk komen vanuit verschillende organisaties die zich bezig houden met valpreventie projecten. Dit betreft zowel onderzoeksinstituten als valpoliklinieken als gezondheidsbevorderende instituten. Doelstelling - Het slaan van een brug tussen onderzoek en praktijk door middel van kennisuitwisseling op het gebied van valpreventie
171
Resultaten – Om de doelstelling te realiseren, zijn en worden verschillende activiteiten ondernomen. Via de website www.kennisnetwerkvalpreventie.nl is een kennisdatabank beschikbaar. In deze databank is informatie opgenomen over Nederlandse onderzoeken, interventies en literatuur. Ook is via de website informatie te vinden over de activiteiten van het kennisnetwerk. Twee maal per jaar worden themabijeenkomsten georganiseerd waar professionals vanuit verschillende disciplines kennis uitwisselen over een bepaald thema, zoals bijvoorbeeld ketenzorg, medicijngebruik, bewegen en vallen, heupbeschermers, risicoprofielen etc. In 2008 zal voor de eerste maal het nationale congres van het kennisnetwerk valpreventie plaatsvinden. Implementatie – Doordat enkele organisaties fungeren als trekker, zich verantwoordelijk voelen voor het bijhouden van de kennis en beschikbaar zijn als klankbord voor anderen, verloopt de implementatie van het project nog steeds voorspoedig. Deze organisaties attenderen de andere partners in het netwerk op nieuwe informatie en dit heeft geleidt tot de verschillende beschreven, steeds terugkerende activiteiten. Voor wie Iedereen (wetenschappers, praktijkmensen, (para)medici) die werkt aan valpreventie Eindproducten - Themabijeenkomsten valpreventie ste - 1 Congres KNVP 2008 - Actieplan Kennisnetwerk Valpreventie 2008-2012 - Website www.kennisnetwerkvalpreventie.nl Officiële gegevens Titel: Kennisnetwerk valpreventie Aanvrager(s): Dr. W.H.J. Rogmans en ir. D. van Aken Stichting Consument en Veiligheid, Amsterdam Contactpersoon: Dr. W.H.J. Rogmans Subsidie: € 49.900 Registratie nr.: 24200029 Looptijd: 2002-2004 (Project afgerond, activiteiten lopen nog door tot op heden) Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie - 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 2. Onderzoekers; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 2.Preventie
7. Valpreventietraining Onderzoeker Smulders: “Valpreventie extra belangrijk voor mensen met osteoporose” Achtergrond – Door de dubbele vergrijzing zal het aantal botbreuken als gevolg van vallen bij ouderen de komende jaren naar verwachting sterk toenemen. Botbreuken bij ouderen hebben ingrijpende consequenties, zowel in verlies van kwaliteit van leven bij het individu als in maatschappelijke kosten. Een bijzondere risicogroep voor botbreuken vormt de groep patiënten met osteoporose vanwege hun verminderde botdichtheid. In de afgelopen jaren werden verschillende programma's ontwikkeld waarmee vallen bij ouderen teruggedrongen kan worden.
172
Doelstelling – Vaststellen of een aangepaste valpreventietraining een positief effect heeft op het aantal valincidenten in patiënten met osteoporose. Daartoe wordt een bewezen effectief programma aangepast aan de specifieke wensen en mogelijkheden van patiënten met osteoporose. Resultaten – In het eerste jaar van het project is het programma aangepast op basis van laboratoriummetingen die de veiligheid van het onderdeel ‘valtraining’ in kaart brachten en door inbreng van een multidisciplinair behandelteam. Het uiteindelijke programma bestaat nu uit: een hindernisbaan, een sport- en spelgedeelte, (aangepaste) valtraining, functionele looptraining, botbelastende oefeningen en voorlichting. Dit programma wordt op dit moment onderzocht in een onderzoek waarbij een controlegroep gebruikt wordt (Randomized Controlled Trial). Voorlopige resultaten laten zien dat na deelname aan het valpreventieprogramma de valincidentie lijkt te verminderen in de oefengroep. De deelnemers gaven tijdens de evaluatie van het valpreventieprogramma aan dat ze het programma informatief en plezierig vonden. Bovendien hadden ze het gevoel minder risico te lopen om te vallen en waren ze minder bang om te vallen. Alle deelnemers vinden het programma een aanrader voor anderen. Implementatie – In 2006 en 2007 zijn op verschillende congressen lezingen gehouden om de betrokken disciplines te informeren over het valpreventieprogramma. De doelgroep van osteoporosepatiënten is onder andere bereikt via een mailing van de osteoporosestichting en via de lokale media. De verwachting is dat het programma het aantal valincidenten van de deelnemers zal doen verminderen. Ook wordt verwacht dat deelnemers minder bang worden om te vallen en beter in staat zijn om obstakels te vermijden. Indien deze effectiviteit van het programma voor mensen met osteoporose blijkt, kan het verder geïmplementeerd worden in andere instellingen in Nederland. Dit zal plaats vinden in samenwerking met het NPI (Nederlands Paramedisch Instituut) die nu al in samenwerking met de Sint Maartenskliniek de cursus ‘Valpreventie en Valtraining’ aanbiedt. In deze cursus worden paramedici opgeleid in het geven van het valpreventieprogramma ‘Vallen Verleden Tijd’ voor gezonde ouderen zonder osteoporose. Deze cursus is in de afgelopen jaren reeds 19 maal gegeven en wordt zeer goed beoordeeld en er bestaat doorlopend een wachtlijst voor deelname aan deze cursus. De specifieke aanpassingen die in het programma zijn gedaan voor osteoporosepatiënten en de belangrijke additionele theoretische achtergronden zullen in een applicatiecursus worden aangeboden. Voor wie: Het valpreventieprogramma is ontwikkeld voor mensen van 65 jaar en ouder met osteoporose en valproblemen. Eindproducten: Valpreventieprogramma gericht op mensen met osteoporose. Officiële gegevens Titel: Valpreventietraining voor mensen met verhoogde kans op botbreuk als gevolg van osteoporose: een gerandomiseerde studie naar het effect van een aangepast programma Aanvrager(s): Dr. W.G.J.M. van Lankveld Research & Ontwikkeling, Sint Maartenskliniek, Nijmegen Contactpersoon: Mw. E. Smulders Subsidie: € 201.485 Registratie nr.: 61000006 Looptijd: 2005-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
173
8. Oud worden zonder ongelukken: Campagne Valpreventie 2005-2007 Onderzoeker Houten: “Bij communicatie over valpreventie is het belangrijk dat het niet over valpreventie gaat, maar om gezond ouder worden” Doelstelling – Dit project betref een leefstijlcampagne gericht op het voorkomen van valongevallen in en om huis bij zelfstandig wonende ouderen. De algemene doelstelling van de campagne Valpreventie voor de jaren 2005-2008 bij ouderen is om in 2008 het aantal op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis behandelde letsels als gevolg van ongevallen in en om huis bij mensen van 55 jaar en ouder te verminderen met 10% ten opzichte van 2001, na correctie voor de bevolkingsgroei. Resultaten – In het eerste campagne jaar (2005-2006) is getracht de ouderen bewust te maken van het feit dat risico’s op een val of ernstige gevolgen daarvan eenvoudig voorkomen kunnen worden. In het kader hiervan zijn preventiemaatregelen om vallen te voorkomen gepromoot. De ouderen zijn geïnformeerd over de eenvoudige maatregelen die te nemen zijn om vallen te voorkomen. Uit de evaluatie kwam echter naar voren dat ouderen erg lastig te bereiken zijn met een boodschap over valpreventie. Het is een negatieve boodschap en ouderen betrekken deze niet op zichzelf. In het tweede campagnejaar lag de focus op positieve communicatie. Daarnaast was ervoor gekozen om de omgeving te betrekken bij de voorlichting, zodat ouderen bijvoorbeeld via hun kinderen (maar ook broer, zus, buurvrouw etc.) gestimuleerd worden tot het nemen van maatregelen. De realisatie van deze algemene doelstelling is pas te evalueren in 2009, als de cijfers over 2008 bekend zijn. De taakstellingen ten aanzien van impact en bereik zijn in beide jaren maar slechts ten dele gerealiseerd. Uit de effect evaluaties blijkt dat de doelstelling van 50% bekendheid van de campagne ten dele, voor iets meer dan de helft (28% zowel na het eerste jaar als na het tweede jaar), is gehaald, in de zin dat men er iets van hebben gezien, gelezen of gehoord (spontane en geholpen bekendheid). De gewenste veranderingen op risicoperceptie, attitude, kennis, intentie en gedrag zijn daarmee niet gerealiseerd. De bekendheid met Consument en Veiligheid, de risicoperceptie, de sociale invloed en intentie zijn niet significant veranderd t.o.v. de nulmeting in 2005. Van de personen die in 2007 de tv-spot hebben gezien, is 19% gestimuleerd tot het nemen van maatregelen in vergelijking tot 10% van de gemiddelde respondenten. Personen die de campagne kennen, geven minder vaak aan dat ze ‘Niet van plan zijn’ om maatregelen te nemen en vaker dat ze al maatregelen hebben genomen, vergeleken met personen die de campagne niet kennen. Daarnaast is met name het gebruik van een stevige huishoudtrap en het aanbrengen van antislip in de badkamer toegenomen. Deze laatste maatregel is expliciet in de massamediale uitingen naar voren gebracht. Implementatie – De doelstelling ten aanzien van bestendiging is voor beide jaren gerealiseerd. Intermediairs zijn zeker van plan ook na de campagneperiode nog activiteiten uit te voeren. Met name het geven van voorlichting en het bieden van ondersteuning, zijn activiteiten die ook na de campagne gecontinueerd worden. Van de organisaties geeft 62% aan structureel aandacht te blijven besteden aan valpreventie. De implementatie blijkt met name succesvol door de volgende factoren: - Er worden veel handvatten en concrete ondersteuning geboden aan intermediairs zodat ze met weinig inspanning activiteiten kunnen uitvoeren; - Bij de keus voor de materialen is zo goed mogelijk aangesloten bij de behoefte van organisaties. Zij zijn ook betrokken bij de ontwikkeling; - De activiteiten sluiten erg nauw aan op het bestaande aanbod en beleid van de betrokken intermediaire organisaties. Daardoor is het voor het gemakkelijk om valpreventie in hun bestaande aanbod mee te nemen.
174
Voor wie: - Einddoelgroep – ouderen en hun kinderen. In het tweede campagnejaar is specifiek aandacht besteed aan ouderen met lage SES (insteek van de campagneboodschap, georganiseerde activiteiten, ondersteunde materialen). - Intermediairen – ouderenbonden, professionals op het gebied van wonen, zorg en welzijn (GGD-en, thuiszorginstellingen, valpoliklinieken), beleidsmakers. Eindproducten - Campagnepakket 2006 (cd-rom, poster, brochure, etc.) - 2 televisie commercials (2006 en 2007) - 3 radiocommercials (2006) - Spel Huisje Weltevree (2006) - Campagnepakket 2007 (draaiboek ‘Laat je ouders niet vallen-dag’, vlaggetjes, onderzetters, posters, cadeaugidsen etc.) - Campagnenieuwsbrieven - Diverse onderzoeksrapportages (doelgroeponderzoek, evaluatieonderzoek) Officiële gegevens Titel: Oud worden zonder ongelukken Aanvrager(s): Drs. H. Schouten en mevrouw M. Lugtenberg Stichting Consument & Veiligheid, Amsterdam Contactpersoon: Drs. H. Schouten Subsidie: € 510.000 (2005-2006) en € 510.000 (2006-2007) Registratie nr.: 67000003 (2005-2006) en 68000003 (2006-2007) Looptijd: 2005-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
9. Interventie bewegingsarmoede en valongevallen onder allochtone ouderen Onderzoeker van Marle: “Bewegen valt goed! bij allochtone ouderen” Achtergrond – Valongevallen komen veelvuldig voor bij ouderen en bewegingsarmoede is een van de factoren die hiertoe kunnen leiden. Allochtone ouderen bewegen zeer weinig. Door de geringe omvang van de doelgroep lijkt het project weinig relevant voor gezondheidsbeleid, echter bij deze groep is veel gezondheidswinst te behalen en de resultaten van dit onderzoek en het proces kunnen relevant zijn voor alle leefstijlcampagnes. Doelstelling - Een effectieve interventie ontwikkelen om niet westerse allochtone ouderen in beweging te krijgen en mede hiermee vallen te voorkomen. Resultaten – In vier steden (Tilburg, Rotterdam, Enschede en Alkmaar) hebben verschillende organisaties (sportbedrijf Tilburg, stichting maatschappelijke dienstverlening Delfshaven, gemeente Enschede en MEE Noord Holland) deelgenomen aan de pilot ‘Meer Bewegen en Valpreventie bij Allochtone Ouderen’ (MBVAO). Hiervoor hebben zij contact gelegd met relevante organisaties (bijvoorbeeld een moskee) om de doelgroep met het project te benaderen. De daadwerkelijke uitvoering van het project begint met een focusgroepinterview onder de beoogde doelgroep. Hierin wordt geïnventariseerd wat men al weet van en doet aan bewegen en valpreventie en wat men hieraan graag zal gaan doen. Op grond van de hierdoor verzamelde informatie is een interventieprogramma opgezet. Op deze wijze is in elke stad een andere interventie ontstaan die in samenwerking met de doelgroep is opgezet en goed bij de doelgroep aansluit. De deelnemers aan de groepen zijn gestimuleerd om door te stromen naar regulier (bewegings)aanbod.
175
Door elk van de vier deelnemende organisaties zijn tijdens de loop van het project twee interventiegroepen opgezet. Hiervan waren de meeste gericht op vrouwen en op Turken en Marokkanen. Bij de bijeenkomsten waren gemiddeld 13 personen aanwezig. Het project startte met 79 deelnemers, in de loop van de tijd kwamen hier 54 bij en stopten er 19. Elke aan dit project deelnemende organisatie is van plan door te gaan met de interventiegroepen en nieuwe op te starten. De objectieve en subjectieve effecten van het project op het gebied van bewegen en vallen zijn door TNO in een rapportage vastgelegd. Implementatie – Met behulp van de ervaringen die zijn opgedaan middels MBVAO zijn een handboek 'Bewegen valt goed' voor lokale organisaties en een handleiding voor beweegbegeleiders samengesteld. De vier pilotorganisaties zijn allen doorgegaan met bestaande en nieuwe groepen. Momenteel zijn Consument en Veiligheid en NISB bezig met het implementeren van het project, nu onder de naam Bewegen Valt Goed!, bij nieuwe organisaties. Tijdens dit traject zullen de handleiding en het handboek waar nodig worden herzien. In definitieve vorm worden zij gepromoot onder meer via de valpreventiecampagne van C&V en beweegcampagne van NISB en via hun websites. Voor wie: Niet westerse allochtone ouderen, lokale professionals, beleidsmakers Eindproducten - Handboek 'Bewegen valt goed' voor lokale organisaties; - Handleiding ‘Bewegen Valt Goed!’ voor beweegbegeleiders; - Effectrapportage ‘Evaluatie bewegingsstimulering en valpreventie bij allochtone ouderen; een pilotstudie. Wijlhuizen GJ, Nauta S. TNO. 2007. Officiële gegevens Titel: Aanpak bewegingsarmoede en valongevallen onder niet westerse allochtone ouderen Aanvrager(s): Drs. A.M. van Marle en W. Westerhof Stichting Consument & Veiligheid, Amsterdam Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen, Bennekom Contactpersoon: Drs. A.M. van Marle Subsidie: € 71.055 Registratie nr.: 67500003 Looptijd: 2006-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie; 5.2. Diversiteit - 2. Preventie; 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3a. (Verpleeg) huisartsen; 3b. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
10. Valpreventie rondom de nachtrust Onderzoeker Du Bois: “Bij het bepalen van valrisico’s bij ouderen moet rekening gehouden worden hun activiteit, het blijkt dat ouderen die uit bed gaan gedurende de nacht een zeer grote kans hebben om te vallen.” Doelstelling – Zelfstandig wonende ouderen (65+) hebben een relatief grote kans om te vallen in de periode rondom de nachtrust (22.00-8.00 uur). Dit project heeft tot doel het concretiseren, aanbieden en meten van effectiviteit van gedragsalternatieven en omgevingsaanpassingen ter bevordering van een gezonde en veilige nachtrust bij ouderen (65+), gebaseerd op kennis over onveilige gedragspatronen en omgevingsfactoren die een rol spelen bij de kans op vallen in de periode kort voor, tijdens en kort na de nachtrust bij ouderen.
176
Resultaten – Om dit doel te bereiken is een nadere analyse gemaakt van gedragspatronen en motieven daarvoor rond de nachtrust. Op basis hiervan is een pakket van maatregelen samengesteld (in overleg met de doelgroep ouderen). Dit pakket bestaat onder ander uit een handboek waarmee valrisico’s kunnen worden bepaald en op maat oplossingen kunnen worden voorgesteld aan de personen met een verhoogde kans op vallen gedurende de nacht. Binnen het project is tevens een proces- en effectevaluatie uitgevoerd. De effectevaluatie richtte zich op de vraag of het doel van 50% reductie van nachtelijke valongevallen wordt bereikt, dit blijkt niet te zijn gehaald. Wel werd een tijdelijke daling van valongevallen geconstateerd gedurende de follow-up periode van 10 maanden. Implementatie – De resultaten zijn verspreid door inbedding in Halt U Valt!-projecten in Friesland. Tevens is er een artikel verschenen in het internationale tijdschrift Preventive Medicine. De resultaten worden nu gebruikt in diverse Halt U Valt!-projecten in Friesland. Voor wie: Ouderen, huisartsen, apothekers, GGD-en, verzorgenden en verpleegkundigen in de Thuiszorg en lokale Stichtingen Welzijn Ouderen. Eindproducten Een handboek met daarin: - Een checklist met risicofactoren voor de kans op nachtelijke valongevallen; - Een pakket van maatregelen ter preventie van vallen in de periode rondom de nachtrust. Officiële gegevens Titel: Straks lekker slapen en gezond en veilig weer op; Een leefstijlprogramma ter bevordering van een veilige nachtrust en weer opstaan zonder vallen bij ouderen Aanvrager(s): Drs. P.J.H.A. du Bois, GGD Fryslân, Postbus 612, 8901 BK Leeuwarden. Contactpersoon: Drs. P.J.H.A. du Bois Subsidie: € 237.125 Registratie nr.: 40100018 Looptijd: 2003-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie; 1.8. Slaapproblemen - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
11. Valpoli van Florence Onderzoeker Schipper: “Valpreventie valt en staat bij samenwerking” Doelstelling – Opzetten en monitoren van de Valpoli bij zorgaanbieder Florence. Dit is een zorgorganisatie die zowel thuiszorg als ook verpleeg- en verzorgingshuiszorg, jeugdgezondheidszorg, algemeen maatschappelijk werk en voeding en dieetvoorlichting levert. Op de valpoli van Florence kunnen ouderen op verwijzing van huisarts, specialist, verpleeghuisarts of andere zorgverlener terecht voor advies op het gebied van vallen en valpreventie. De cliënt wordt gezien door een multidisciplinair team bestaande uit een verpleegkundige, ergotherapeut, fysiotherapeut en verpleeghuisarts. Het valteam werkt op geprotocolliseerde wijze, gebaseerd op de CBO-richtlijn preventie van valincidenten bij ouderen. De activiteiten vinden zowel bij de cliënt thuis als op de valpoli plaats. Na het onderzoek ontvangt cliënt een schriftelijk advies dat betrekking heeft op verminderen valrisico en/of verminderen impact van de val.
177
Resultaten – Sinds de start in 2007 bezochten totaal 66 cliënten de valpoli en ontvingen een advies. Cliënten die de valpoli bezoeken behoren tot de doelgroep kwetsbare ouderen. Uit contacten met de 2e lijnszorg blijkt dat in de ziekenhuizen deze doelgroep niet gezien wordt. Dit betekent dat de valpoli en de 2e lijnszorg aanvullend op elkaar kunnen zijn voor wat betreft de activiteiten in de keten Val en Factuurpreventie. Implementatie – De resultaten uit het project worden gebruikt om de keten Val en Factuurpreventie in de regio Haaglanden vorm te geven. Verspreiding en implementatie vindt plaats via (bestaande) contacten met zorgaanbieders in de 1e en 2e lijn en intern via de expertisecentra van Florence in de diverse werkgebieden. Voor wie: Ouderen, huisartsen, GGD-en, verzorgenden en verpleegkundigen Eindproducten Een geborgd valpoli produkt met blijvende aandacht voor valpreventie. Officiële gegevens Titel: Valpoli Aanvrager(s): Drs. A.L.L. Schipper en J.C.G. Winkelman, MsPt Zorgaanbieder Florence, Rijswijk Contactpersoon: Drs. A.L.L. Schipper Subsidie: € 10.000 Registratie nr.: 88100034 Looptijd: 2007-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie; 5.6. Zorgsysteem - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
12. Valpreventie-oefenprogramma ‘Vallen Verleden Tijd’ Onderzoeker van Weerdesteyn: “Leren hoe ouderen kunnen voorkomen te vallen is belangrijk maar ook het leren hoe ze het beste kunnen vallen als het niet te vermijden is” Doelstelling – Het ontwikkelen van een valpreventie-oefenprogramma (‘Vallen Verleden Tijd’) en dit te toetsen op effectiviteit. Resultaten – Uit de resultaten blijkt dat het ontwikkelde oefenprogramma uiterst effectief is in het reduceren van het aantal valincidenten binnen een populatie van ouderen met een valgeschiedenis. De metingen wezen uit dat de deelnemers in de experimentele groep na het programma beter in staat waren plotselinge obstakels te vermijden tijdens het lopen. Het aantal valincidenten bleek bij de oefengroep na deelname met 46% gedaald te zijn in vergelijking met de periode ervoor en ook met 46% in vergelijking met de controlegroep. Belangrijk is dat er een valpreventieprogramma werd ontwikkeld met bewezen effectiviteit wat betreft aantal vallen en de kans een val te ontwijken (door beter obstakels te vermijden). Implementatie – Het trainingsprogramma is op zo’n manier ontworpen die het in ieder ziekenhuis met faciliteiten voor lichamelijke therapie kan worden uitgevoerd. Het is belangrijk op te merken dat de Sint Maartenskliniek belang hecht aan implementatie van het programma in het zorgprogramma na voltooiing van het project. Bovendien zijn delen van het programma waarschijnlijk van waarde voor revalidatiecentra, verpleeghuizen, geriatrieafdelingen, lichamelijke therapieafdelingen en zelfs voor huisartsen. Verder kan in
178
een later stadium worden overwogen om videobanden voor thuisgebruik te produceren. De uitdaging is om als uiteindelijk eindresultaat te denken aan het oprichten van een multidisciplinaire polikliniek voor bejaarden met een hoog valrisico en verwante problemen (een VALPOLI). Voor wie: Ouderen, verpleeg- en verzorgingshuizen, huisartsen, GGD-en Eindproducten - Het valpreventie-oefenprogramma (‘Vallen Verleden Tijd’) en kennis over de effectiviteit ervan. - Een website met filmpjes (via www.maartenskliniek.nl) - Cursussen waarin het valpreventie-programma wordt onderwezen (contactpersoon
[email protected]). Officiële gegevens Titel: To fall or not to fall: the development and evaluation of a fall prevention program for the elderly Aanvrager(s): Prof. dr. J.E.J. Duysens Medische Fysica en Biofysica, Universitair Medisch Centrum Sint Radboud, Nijmegen Contactpersoon: Prof. dr. J.E.J. Duysens en dr. V.G.M. Weerdesteyn Subsidie: € 136.200 Registratie nr.: 014-91-025 Looptijd: 2000-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie - 2. Preventie - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisarts; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
13. Implementatie ‘Vallen Verleden Tijd’ Onderzoeker Weerdesteyn: “Succesvol valpreventieprogramma ‘Vallen Verleden Tijd’ opgenomen in eerstelijns zorgaanbod” Achtergrond – Met de publicatie van de CBO richtlijn 'Preventie van valincidenten bij ouderen' in 2004 is een belangrijk kader geschetst voor de implementatie van zorgproducten ter preventie van vallen in de bestaande structuur van de gezondheidszorg. In de afgelopen jaren werden verschillende zorgproducten ontwikkeld waarmee vallen bij ouderen teruggedrongen kan worden. Zo heeft de Sint Maartenskliniek het valpreventie-programma 'Vallen Verleden Tijd' ontwikkeld. Deze interventie bleek uiterst effectief met een reductie van 46% van het aantal valincidenten. Doelstelling – De implementatie van het 'Vallen Verleden Tijd' programma op zowel lokaal (Sint-Maartenskliniek te Nijmegen) als nationaal niveau. Implementatie van het 'Vallen Verleden Tijd' programma zou uitstekend aansluiten op de aanbevelingen uit de CBO richtlijn en een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van het aantal valincidenten in Nederland. Resultaten van implementatie – Momenteel hebben 10 instellingen of praktijken voor fysiotherapie verspreid over het land het programma in hun zorgaanbod opgenomen. Daarnaast is een E-learning website ontwikkeld die, in combinatie met de cursus ‘Valpreventie en Valtraining’ van het Nederlands Paramedisch Instituut, andere fysiotherapeuten eveneens in staat stelt dit programma te kunnen aanbieden. Het project is op te vragen bij onderstaande contactpersoon.
179
Voor wie: Ouderen, fysiotherapeuten, verpleeg- en verzorgingshuizen, huisartsen, GGD-en Eindproducten Nationale implementatie van het ‘Vallen Verleden Tijd’ programma Officiële gegevens Titel: Valpreventie voor ouderen: implementatie van het 'Vallen Verleden Tijd' programma Aanvrager(s): Dr. V.G.M. Weerdesteyn Research & Ontwikkeling, Sint Maartenskliniek, Nijmegen Contactpersoon: Dr. V.G.M. Weerdesteyn Subsidie: € 50.000 Registratie nr.: 014-91-074 Looptijd: 2006-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie - 6. Richtlijnen; 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3. Professionals - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
14. Beter in Balans: verminderen van angst om te vallen Onderzoeker Kempen: “Psychosociale aspecten van vallen bij ouderen verdienen veel meer aandacht in zorg en beleid.” Doelstelling – He doel van de gerandomiseerde studie was het evalueren van een cognitief gedragsmatige interventie (cursus ‘Beter in Balans’) gericht op het verminderen van angst om te vallen en het vermijden van activiteiten bij zelfstandig wonende ouderen. De evaluatie van het project is opgesplitst in een effectevaluatie en een uitvoerige procesevaluatie. Het doel van de effectevaluatie is na te gaan in hoeverre de interventie effecten heeft op angst om te vallen, valgerelateerde eigeneffectiviteit, ervaren controle over vallen, vermijding van activiteiten als gevolg van valangst, dagelijkse activiteiten en een aantal secundaire uitkomstmaten. Het doel van de procesevaluatie is na te gaan in hoeverre de interventie uitvoerbaar is in de praktijk. Resultaten – Op basis van de effect- en procesevaluatie kan het volgende geconcludeerd worden. De cursus ‘Beter in Balans’ heeft positieve effecten op angst om te vallen, vermijding van activiteiten als gevolg van valangst, valgerelateerde eigeneffectiviteit, ervaren controle over vallen en dagelijkse activiteiten, bij zelfstandig wonende ouderen. Daarnaast heeft de cursus positieve effecten op een aantal andere fysieke en psychosociale uitkomstmaten, zoals eenzaamheid, beperkingen in de activiteiten van het dagelijks leven, angstgevoelens, depressieve symptomen, sociale steun en herhaald vallen. De effecten waren het grootst direct na afloop van de cursus en 6 maanden later. De cursus blijkt een goed uitvoerbaar te zijn, lijkt goed inpasbaar te zijn in de reguliere (thuis)zorg en wordt positief ervaren door zowel deelnemers als cursusleiders. Op basis van de resultaten van de procesevaluatie wordt aangeraden om de cursus nog op enkele punten aan te scherpen. Het gaat om vereenvoudiging van de huiswerkopdrachten, meer stimulatie van de lichamelijke oefeningen en een persoonlijke intake procedure. Er wordt verwacht dat een dergelijke procedure de efficiency van de cursus verder zal vergroten doordat het aantal mensen dat zich voorafgaand aan de cursus of tijdens de cursus terugtrekt uit de cursus zal verminderen. Een aangepaste versie van het interventieprotocol kan vervolgens goed geïmplementeerd worden in de reguliere zorg. Voor personen voor wie het te belastend is om deel te nemen aan een groepsinterventie wordt aangeraden om een
180
geïndividualiseerde versie van de interventie te ontwikkelen die in de thuissituatie van de oudere kan worden uitgevoerd. Met betrekking tot dit laatste wordt thans een project uitgevoerd met de titel ‘Evaluatie van de effectiviteit van een ‘In-home self-management’ interventie om psychologische problemen bij kwetsbare ouderen te voorkomen’. Implementatie – De twee deelnemende thuiszorginstellingen in Limburg waren geïnteresseerd in reguliere uitvoering van de cursus, maar zagen in 2007 helaas geen mogelijkheden voor financiering. Thans wordt de cursus op kleine schaal geïmplementeerd bij door het Prins Clauscentrum (RIAGG) in Sittard. Het Prins Clauscentrum maakt deel uit van de ORBIS zorggroep. De cursus wordt ingebed in het zorgprogramma ‘Mobiliteit en vallen’ van het Expertisecentrum Ouderenzorg van het Prins Claus Centrum en twee psychologen van dit centrum zullen de cursus gaan begeleiden. Ten slotte is in een samenwerkingproject met het Trimbos Instituut bij het programma Preventie van ZonMw een implementatie-aanvraag ingediend waarin de cursus landelijk wordt geïmplementeerd. De volledig uitgewerkte versie van dit protocol is in januari 2008 (na een positief oordeel over de vooraanmelding) ingediend. De uitslag volgt later in 2008. Voor wie: Zelfstandig wonende 70-plussers die bang zijn om te vallen, wijkverpleegkundigen, psychologen, thuiszorginstellingen, GGZ Eindproducten - Kennis over de effecten van het project ‘Beter in Balans’ op het verminderen van angst om te vallen (proefschrift en artikelen); - ‘Beter in Balans’ Cursushandleiding (voor cursusleiders); - ‘Beter in Balans’ Werkmap (voor deelnemers); - Richtlijnen voor training cursusleiders; - Nederlands ondertitelde video: ‘Bezorgd om te vallen. Beter in Balans’; - Nederlands ondertitelde video: ‘Het is nooit te laat om te bewegen’. Officiële gegevens Titel: Reduction of fear of falling and associated increase in functional ability, activity level and quality of life in community-living older adults who are at risk for falling: a randomized controlled trial Aanvrager: Prof. dr. G.I.J.M. Kempen Vakgroep Verpleging en Verzorging, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht Contactpersonen: Prof. dr. G.I.J.M. Kempen, drs. G.A.R. Zijlstra en dr J.C.M. van Haastregt Subsidie: € 336.047 Registratie nr.: 014-91-052 Looptijd: 2002-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie; 1.2.1. Angst en depressie - 2. Preventie; 4. Behandeling - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
15. Interventie ter preventie van valincidenten in verpleeghuizen Doelstelling – In dit project is een multifactoriële interventie ter preventie van valincidenten en de gevolgen daarvan bij psychogeriatrische verpleeghuispatiënten ontwikkeld, op basis van de wetenschappelijke literatuur en inbreng van een panel van experts en professionals uit de praktijk van de zorg. Deze interventie is experimenteel geïmplementeerd in 6 verpleeghuizen en geëvalueerd in een gerandomiseerde studie met 6 verpleeghuizen in de controlegroep.
181
Resultaat – Een effectief gebleken interventieprogramma, dat momenteel landelijk geïmplementeerd wordt. Implementatie – De resultaten van de RCT zijn als leidraad gebruikt voor de ontwikkeling van de module ‘Valpreventie bij psychogeriatrische cliënten’ uitgegeven door Consument en Veiligheid. De module is een samenwerking tussen het iRv, Consument en Veiligheid, Actiz, Zorg voor Beter en TNO Kwaliteit van Leven en is bedoeld voor psychogeriatrische cliënten in verpleeg- en verzorgingshuizen. Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten Een module ‘Valpreventie bij psychogeriatrische cliënten’ is ontwikkeld. De ontwikkelde interventie wordt meegenomen in het verbeterproject ‘Valpreventie’ van ‘Zorg voor beter’, een initiatief van VWS. Titel: Evaluatie van een multifactoriële interventie gericht op de preventie van valincidenten en de gevolgen daarvan bij psychogeriatrische verpleeghuispatiënten Aanvrager(s): Prof. dr. W.J.A. van den Heuvel IRv, Kenniscentrum voor Revalidatie en Handicap, Hoensbroek Contactpersoon: Prof. dr. W.J.A. van den Heuvel en dr. L.P. de Witte Subsidie: € Registratie nr.: 13650008 Looptijd: 2002-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie - 2. Preventie; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
16. Valpreventie Website voor (ziekenhuis) verpleegkundigen Onderzoeker Pel: “Voorkom een tweede val in het ziekenhuis” Achtergrond – Valpreventie vóór een eerste val is uitvoerbaar op ziekenhuisafdelingen waar patiënten bekend zijn met een hoog risico op vallen, zoals geriatrie of neurologie. Patiënten die tijdens een ziekenhuisopname ten val komen, hebben echter 30 % kans opnieuw te vallen. Valpreventie om een tweede val te voorkomen is daarom een zinvolle interventie. Doelstelling – Het voorkomen van meerdere valincidenten bij dezelfde patiënten tijdens een ziekenhuisopname. Resultaten – Om dit doel te realiseren is een Valpreventie Website (VW) gebouwd. Bij de elektronische melding van een valincident door de verpleegkundige worden de valrisicofactoren van de betreffende patiënt geïnventariseerd door middel van een aantal meerkeuze vragen. De VW verbindt de relevante risicofactoren met de interventies voor valpreventie die bij deze risicofactoren van toepassing zijn. De verpleegkundige krijgt een relevante selectie interventies voor valpreventie in beeld, direct na de melding van een valincident. Gemiddeld zijn er 2,5 risicofactoren per patiënt van toepassing en omvat het valpreventieadvies anderhalve pagina. Bij driekwart van de ‘vallers’ uit de testperiode werd na de melding het valpreventieadvies in het dossier toegevoegd. Slechts 9% van de patiënten bij wie het valpreventieadvies was gebruikt, viel opnieuw.
182
Implementatie – De VW is een aanvulling op de expertise van verpleegkundigen over valpreventie. Door het melden zal de kennis van verpleegkundigen over valpreventie toenemen waardoor er minder secundaire en op termijn, door toegenomen kennis over valpreventie, ook minder primaire valincidenten plaats zullen vinden. De website is bruikbaar in elk ziekenhuis dat werkt met een elektronische melding van (val)incidenten op een intranet. Via de website van het UMC Utrecht kan elke belangstellende het project volledig downloaden en implementeren in de eigen instelling. Voor wie Verpleegkundigen in ziekenhuizen en verpleeg- en verzorgingshuizen, beleidsmakers Eindproducten Het project ‘Valpreventie Website’ Officiële gegevens Titel: Secundaire valpreventie in het ziekenhuis door geautomatiseerd valpreventie advies na MIP melding eerste val Aanvrager(s): Drs. R.E. Pel – Littel Dienst Interne Geneeskunde en Dermatologie, Universitair Medisch Centrum Utrecht Contactpersoon: Drs. R.E. Pel – Littel Subsidie: € 25.230 Registratie nr.: 81200004 Looptijd: 2005-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.3. Valpreventie - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
183
184
2.4. Gezond ouder worden 1. De kunst van het ouder worden: ‘Het levensverhaal: de sleutel tot welbevinden’ Onderzoeker van den Brink: “Kennen en gekend worden, dat maakt je tot mens’ : ‘Gestimuleerd door mijn buitenlandse accent, begint de mevrouw te praten over haar carrière als model. Ze heeft in veel wereldsteden gewoond en spreekt vloeiend vijf talen. Vol trots laat ze zelfs haar benen zien. ‘Maar ach, niemand hier die dit weet’, zucht ze.’
Doelstelling – Het bevorderen van de integratie van de levenservaringen en levensloop van de bewoners in de dagelijkse zorg en ondersteuning en daarmee een expliciete bijdrage te leveren aan het mentaal welbevinden van bewoners in verpleeg- en verzorgingshuizen. In dit project is gewerkt aan de ontwikkeling van praktische en creatieve werkvormen om medewerkers hierin te ondersteunen. De werkvormen zijn gericht op bewustwording, samenwerking en de dagelijkse praktijk. Zij bieden concrete handvatten om heden en verleden te kunnen integreren in de dagelijkse zorg. En zijn een stimulans bij de introductie van het zorgleefplan, de ontwikkeling van een dagbestedingsprogramma of verdere integratie van wonen, welzijn en zorg. Voorlopige resultaten ‘Ik dacht altijd dat mijnheer De Caluwe bakker was geweest. Dat staat in zijn dossier. Ik ben wel eens een gesprek met hem begonnen over broodrecepten en vroeg opstaan en zo. Ik kreeg niet echt contact. Maar vorige week liet zijn dochter een foto van zijn bakkerij zien: dat blijkt een grote fabriek! Hij was directeur en had wel 160 personeelsleden. Als je spreekt over de vakbond en stakingen, dan zit hij echt op zijn praatstoel. Het is een sociaal bewogen man. Nu ik het weet, herken ik het: hij is echt een directeur. Ik benader hem nu anders. Gisteren heeft hij op mijn verzoek een speech gehouden voor een collega die hier al 25 jaar werkt. Dat kun je wel aan hem overlaten. Hij leek een ander mens! (verzorgende) ‘Tijdens het opruimen van de warme maaltijd sprak een bewoonster mij aan. Zij vond het moeilijk om te zien dat er veel eten werd weggegooid. We raakten in gesprek. Zij vertelde mij over haar jeugd en de armoede die zij had gekend. Wat ik zo bijzonder vond, was dat de mevrouw ook heel geïnteresseerd was in mij jeugd. Nu snap ik ook beter waarom zij zo vaak moppert als we de tafel afruimen en eten weggooien. Het roept pijnlijke herinneringen bij haar op. Ik ga hier voortaan zeker mee houden.’ (gastvrouw)
1. De ontwikkeling van een traject voor somatische afdeling met als doel: - Bevorderen en versterken contact tussen bewoners en medewerkers - Relatie leggen tussen elementen van het levensverhaal van een bewoner en zijn zorgleefplan. Biedt het levensverhaal aanknopingspunten om de bewoner te ondersteunen het leven te leiden zoals hij dat gewend was/zoals hij dat wil. 2. De ontwikkeling van een traject op een psychogeriatrische afdeling met als doel: - Bevorderen en versterken contact tussen bewoners en medewerkers - Het integreren van activiteiten waarin de levenservaringen van bewoners centraal staan in het dagprogramma in de huiskamer. De gebleken succesfactoren van de levensverhaalmethode zijn als volgt: - Zelf ervaren en delen van het levensverhaal door medewerkers; - Wederkerigheid tussen bewoners en medewerkers; - De deelname van het hele team (gastvrouwen, zorgmedewerkers, activiteitenbegeleiding, verpleeghuisarts, logopediste etc.) - Creativiteit, plezier praktische en nuchter - Het in beeld brengen van levenservaringen heeft een positief effect - Uitgaan van eigen mogelijkheden
185
Voor wie: Bewoners, zorgverleners en beleidsmakers in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten: - Een scholingsaanbod voor medewerkers (multidisciplinair) - Een handleiding voor teamleiders/ hoofden AB en zorg, locatiemanagers en concrete werkvormen, visuals en concrete tips en enthousiasmerende voorbeelden voor teams verzorgenden, teamleiders, activiteitenbegeleiders en geestelijk verzorgenden Officiële gegevens Titel: De kunst van het ouder worden: integratie van verleden en heden in de dagelijkse zorg Uitvoerende organisatie Aanvrager(s): Drs. M. de Been en mw. P. van den Brink Sting, Landelijke beroepsvereniging verzorging en Zorgprojecten, Utrecht Bureau Kwiek, Creatieve programma’s in de ouderenzorg, Utrecht Contactpersoon: Drs. M. de Been, mw. M.T. van Ude en mw. P. van den Brink Subsidie: € 100.660 Registratie nr.: 53410018 Looptijd: 2007-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 2. Preventie; 5.6. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.3. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
2. Levensboekmethode in de zorg: effecten en verspreiding Onderzoeker Ganzevoort: “Ouderen die met ondersteuning een levensboek maken, krijgen greep op hun verleden, voelen zich erkend in wie zij zijn en geven betekenis aan hun leven” Doelstelling – In dit onderzoek wordt de vraag naar het effect van het werken met de levensboekmethode binnen de ouderenzorg beantwoord middels drie samenhangende deelvragen: ten eerste wat zijn de effecten van het werken met een levensboek (levensboekmethode) op het welbevinden van ouderen en de kwaliteit van de zorgrelatie, ten tweede hoe is dit te verklaren en tot slot resulteert dit in de ontwikkeling van een implementatietraject voor de levensboekmethode. Voorlopige resultaten – In het tweede projectjaar zijn nagenoeg alle interviews uitgevoerd met zorgvragers, verzorgenden en mantelzorgers. Verder zijn belangrijke stappen gezet in de voorbereiding van de verdere implementatie. Voor de productie van materialen en extra inzet van verzorgenden is een aanvullende subsidie toegezegd door Stichting Het Zonnehuis. Implementatie – De resultaten hebben geleidt tot het opzetten van de methode ‘Open kaart’ voor het werken met levensboeken. De methode is verschenen bij uitgeverij Bohn Stafleu van Loghum, november 2007. Deze uitgave is te koop in de boekhandel en via Reliëf, christelijke vereniging van zorgaanbieders. De methode gaat tevens verspreid worden via een website. Media aandacht voor deze uitgave was er en zal er zeker vaker zijn. Verder zullen resultaten gepubliceerd worden via workshops en presentaties (onder andere op de nternationale conferentie in Toronto, ‘Narrative matters’ en tijdens de ‘Zorgmarkt’ van ActiZ. In overleg met ActiZ en Sting zal gekeken worden op welke wijze het maken van levensboeken steviger verankerd kan worden als onderdeel van het zorg- en leefplan dat in 2006 door ActiZ is geïntroduceerd. Tot slot zullen de resultaten ook verspreid worden op een internationaal congres voor wetenschappers en onderzoekers (nov.2008).
186
De implementatie zal verder ter hand worden genomen in overleg met ActiZ. Uitbreiding binnen de zorg zal door Reliëf worden gestimuleerd (via publicaties in kwartaalblad Zin in Zorg, trainingen en advies). Reliëf werkt aan aanvulling van de methode in de richting van dementerende ouderen, mensen in een terminale fase en binnen de sector zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Voor wie: Bewoners, zorgverleners en vrijwilligers in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten - Methode en uitgave met handleiding voor verzorgenden, vrijwilligers en familieleden voor het werken met levensboeken ‘Mijn leven in kaart’; - Trainingen voor vrijwilligers en verzorgenden om levensboeken te maken met ouderen; - Model voor organisatie van vrijwilligerswerk rondom ouderen in zorginstellilngen die een levensboek willen maken (pilot: HOF, promotie vrijwilligerswerk Den Haag); - Bundel met artikelen van opgedane ervaringen; - De ontwikkeling van een eigen website (als voorlopige domeinnaam is ingezet op www.levensverhaalindezorg.nl) Officiële gegevens Titel: Het effect van het werken met levensboeken op het welbevinden van oudere zorgvragers, op de zorgrelatie tussen zorgvragers, zorgverleners en mantelzorgers en op de organisatie van zorg; effectmeting, effectverklaring en implementatie van methode Aanvrager(s): Prof. dr. R.R. Ganzevoort College van Curatoren, Theologische Universiteit Gereformeerde Kerken in Nederland, Kampen Contactpersoon: Prof. dr. R.R. Ganzevoort Subsidie: € 328.815 Registratie nr.: 40160010 Looptijd: 2004-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 2. Preventie; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
3. Handboek ‘De betekenis van levensverhalen in de zorg’ Onderzoeker Bohlmeijer: “Het boek belicht de betekenis van levensverhalen voor menswetenschappen, zorg en welzijnswerk, de auteurs beschrijven hoe levensverhalen tot stand komen, welke rol herinneringen hierbij spelen en hoe de verhalen het zelfbeeld en de toekomstverwachtingen kunnen bepalen” Doelstelling – Dit project om een boek over levensverhalen te publiceren dient als aanvulling op het onderzoek naar het effect van het werken met levensverhaalmethoden in zorg en welzijnswerk voor ouderen. Het doel van het boek is het levensverhaal en de levensverhaalmethodiek op de kaart te zetten door theoretische achtergronden vanuit diverse wetenschappelijke deelgebieden te schetsen en praktische toepassingsmogelijkheden te bieden aan werkenden in zorg en welzijn. Levensverhalen geven betekenis aan persoonlijke ervaringen. Door het samenstellen en vertellen van een levensverhaal gaan mensen inzien hoe ze zelf de regie over hun leven voeren. Hoe ze moeilijke omstandigheden en ingrijpende gebeurtenissen het hoofd hebben geboden. Ze worden zich bewust van hun eigen overlevingskunst. Bovendien creëert het vertellen verbondenheid. Er wordt verteld en geluisterd waardoor personen, generaties en culturen dichterbij elkaar komen.
187
Resultaten – Het boek is gereed en wordt op dit moment gedrukt. Het boek bestaat uit 29 hoofdstukken waarin ongeveer 33 auteurs een bijdrage hebben geleverd. Het boek biedt zowel een theoretische onderbouwing van de betekenis van levensverhalen als een overzicht van levensverhaalmethoden in de public (mental) health. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt hoe levensverhalen ook kunnen dienen als instrument voor kwalitatief onderzoek en inzicht kunnen geven in verschillende aspecten van gezond leven. Het boek zal lezenswaardig zijn voor praktijkwerkers, beleidsmakers, wetenschappers en het algemene publiek. Implementatie – De onderzoekers verwachten dat het boek een bijdrage levert aan de implementatie van levensverhaalmethodieken in de public health in Nederland. Een aankondiging van het boek wordt aan 16.000 medewerkers in de gezondheidszorg toegezonden. Tevens is het boek op een congres over de betekenis van levensverhalen uitgereikt aan de directeur van ZonMw. Tot slot is ontwikkelt het Trimbos-instituut met subsidie van ZonMw een lesprogramma voor studenten van hogescholen en universiteiten over de betekenis van een narratieve psychologie en het werken met levensverhaalmethoden. Het doel is dat toekomstige werkers in de gezondheidszorg al in een vroeg stadium kennis nemen van deze gezondheidsbevorderende benadering. Voor wie: Praktijkwerkers, beleidsmakers, wetenschappers en het algemene publiek Eindproducten Boek: ‘De betekenis van levensverhalen’ (Redactie: Ernst Bohlmeijer, Lausanne Mies en Gerben Westerhof. Uitgave Bohn Stafleu & van Loghum, 2006, 464 pagina's. ISBN: 9789031348749, Prijs: € 39,50. Te bestellen via www.bsl.nl en te koop in de boekhandel) Officiële gegevens Titel: Boek over levensverhalen Aanvrager(s): Dr. E.T. Bohlmeijer Preventie, Trimbos Instituut, Utrecht Contactpersoon: Dr. E.T. Bohlmeijer Subsidie: € 19.250 Registratie nr.: 40160011 Looptijd: 2005-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 2. Preventie - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
4. Zelfmanagement van welbevinden (dubbelproject: huisbezoeken en bibliotherapie) Onderzoeker Steverink: “Als kwetsbaarheid over fysieke èn sociale aspecten gaat, moet zelfmanagement bij kwetsbaarheid ook breed gericht zijn: zelfmanagement van welbevinden dus”. Doelstelling – Dit dubbelproject (zie 14a en 14b voor details) had als doel zelfmanagement interventies voor kwetsbare ouderen te ontwikkelen en te evalueren, met verschillende vormen en doelgroepen, maar gebaseerd op dezelfde theorie over zelfmanagement en welbevinden. Doel was om na te gaan of het welbevinden van kwetsbare ouderen kan worden verbeterd door het vergroten van hun zelfmanagementvaardigheden (SelfManagement Abilities - SMA). Het eerst project (14a) richtte zich op matig kwetsbare ouderen (met huisbezoeken als interventie) het andere (14b) op licht kwetsbare ouderen (met een zelfhulpboek als interventie).
188
Resultaten - Beide projecten (zie details 14a en 14b) laten zien dat het mogelijk is middels de SMA-interventies de zelfmanagementvaardigheden van kwetsbare ouderen te vergroten en daarmee hun niveau van welbevinden positief te beïnvloeden. Hieronder wordt per project de doelstelling, resultaten en implementatie uitgebreid beschreven. 14a.
Het verbeteren van zelfmanagement en welbevinden bij matig kwetsbare ouderen door een serie huisbezoeken
Doelstelling – Dit project had als doel de zelfmanagementvaardigheden en het welbevinden van matig kwetsbare oudere patiënten te vergroten, door een interventie in de vorm van een serie huisbezoeken te ontwikkelen en te evalueren in een gerandomiseerd controle-groep design. De serie huisbezoeken (‘GRIP op het leven’) werd aangeboden door een speciaal getrainde verpleegkundige en bestond uit 6 individuele huisbezoeken. Verwacht werd dat bij de patiënten die de huisbezoeken kregen – in vergelijking met een controlegroep – de zelfmanagementvaardigheden verbeterden, en ook het welbevinden. Resultaten - De resultaten luiden dat de interventie positieve resultaten liet zien, zowel in termen van verbeterde zelfmanagementvaardigheden, als in termen van een verbeterd welbevinden. Ook op de langere termijn (na ongeveer 4 maanden) werden deze effecten nog gevonden. Overigens werden deze effecten alleen bij de ziekenhuispatienten gevonden, en niet bij de patiënten uit een huisartspraktijk (mogelijk omdat dit een zeer speciale groep bleek te zijn qua motivatie en culturele achtergrond). Implementatie – De resultaten van dit onderzoek zijn bekend gemaakt via artikelen in (inter)nationale tijdschriften, in een proefschrift (Dr. H. Schuurmans, 2004), en via vele symposia, workshops en congressen. Ook is er veel aandacht besteed aan het onderzoek en de interventie via landelijke en regionale media (kranten, tijdschriften, radio, tv). Naar aanleiding van de positieve resultaten is de serie huisbezoeken ‘Grip op het leven’ opgenomen in een implementatieproject van de GRIP-groep van het UMCG (GRIP=GRoningen Interventie Programma, projectleider N. Steverink). Dit implementatieproject (looptijd: april 2007 - april 2009) wordt gefinancierd door een drietal grote landelijke fondsen (St. Sluyterman van Loo; Innovatiefonds Zorgverzekeraars; en St. RCOAK). Het implementatieproject houdt in dat zorg- en welzijnsprofessionals in het hele land worden ingetraind (door master-trainers van de GRIP-groep) om de interventie vanuit hun eigen instellingen te kunnen geven. Bij de serie huisbezoeken ‘Grip op het leven’ hoort een handleiding en een patiënten-werkmap. 14b.
Het verbeteren van zelfmanagement en welbevinden bij licht kwetsbare ouderen door een zelfhulp-interventie (bibliotherapie).
Doelstelling – Dit project had als doel de zelfmanagementvaardigheden en het welbevinden van licht kwetsbare ouderen te vergroten, door een interventie in de vorm van een zelfhulpboek (bibliotherapie) te ontwikkelen en te evalueren in een gerandomiseerd controlegroep design. De bibliotherapie (‘GRIP op het leven: genieten van het ouder worden’) werd geheel schriftelijke aangeboden, aan een groep licht kwetsbare 65-plussers in de populatie (via gemeentesteekproeven). Verwacht werd dat bij de ouderen die aan de zelfhulpmethode meededen – in vergelijking met een controlegroep – de zelfmanagementvaardigheden verbeterden, en ook het welbevinden. Resultaten - De resultaten luiden dat de zelfhulpmethode positieve resultaten liet zien, zowel in termen van verbeterde zelfmanagementvaardigheden, als in termen van een verbeterd welbevinden. Op de langere termijn (na ongeveer 6 maanden) was het effect voor verbeterde zelfmanagementvaardigheden nog steeds zichtbaar, het effect op welbevinden niet meer. Implementatie – De resultaten van dit onderzoek zijn bekend gemaakt via artikelen in (inter)nationale tijdschriften, in een proefschrift (Dr. N. Frieswijk, 2004) en via vele symposia, workshops en congressen. Ook is er veel aandacht besteed aan het onderzoek en de interventie via landelijke en regionale media (kranten, tijdschriften, radio, tv). Naar aanleiding van de positieve resultaten is de bibliotherapie bewerkt tot een in de boekhandel verkrijgbaar
189
zelfhulp boek ‘Grip op het leven: genieten van het ouder worden’ (Auteurs: N. Frieswijk, P. Dijkstra, N. Steverink, B.P. Buunk en J.P.J. Slaets. Uitgave: Het Spectrum, 2004 – momenteel uitverkocht, nog wel verkrijgbaar via N. Steverink).
Implementatie dubbelproject – Zie voor details 14a en 14b hierboven. Bovendien is naar aanleiding van de positieve resultaten van dit dubbelproject nog een derde zelfmanagement interventie ontwikkeld op basis van dezelfde theoretische uitgangspunten (gefinancierd door St. Sluyterman van Loo). Ook deze interventie is positief geëvalueerd (zie Kremers et al., 2006). Deze interventie heeft de vorm van een groepscursus en is bedoeld voor sociaal kwetsbare oudere vrouwen. Deze cursus heet ‘Geef uw leven een beetje meer GLANS’. Net als de andere interventies is ook deze groepscursus opgenomen in het implementatieproject van de GRIP-groep van het UMCG (GRIP=GRoningen Interventie Programma, projectleider N. Steverink). Dit implementatie-project (looptijd: april 2007 - april 2009) wordt gefinancierd door een drietal grote landelijke fondsen (St. Sluyterman van Loo; Innovatiefonds Zorgverzekeraars; en St. RCOAK). Het implementatie-project houdt in dat zorg- en welzijnsprofessionals in het hele land worden ingetraind (door master-trainers van de GRIPgroep) om de GRIP- en GLANS-interventies vanuit hun eigen instellingen te kunnen geven. Voor wie: Ouderen, professionals in zorg en welzijn. Eindproducten De trainingen voor professionals via de GRIP-groep (incluis trainingsmateriaal), nationale en internationale artikelen, proefschriften. Officiële gegevens Titel: Enhancing self-management ability (SMA): The theoretical and empirical evaluation of two distinct, but theoretically integrated interventions in two different groups of elderly at risk of ageing unsuccessfully: frail elderly (patients) and vulnerable elderly (non-patients) Aanvrager(s): Prof. dr. J.P.J. Slaets en Dr. N. Steverink Interne Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Groningen Contactpersoon: Dr. N. Steverink Gezondheidswetenschappen, Sectie Health Psychology, Universitair Medisch Centrum Groningen Subsidie: € 312.750 Registratie nr.: 014-91-046 Looptijd: 2000-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
5. Zelfmanagement bij chronisch zieken Onderzoeker Steverink: “Zelfmanagement: een prima medicijn!” Doelstelling – Het bestuderen van de effecten van het ‘Chronic Disease Self-Management Program (CDSMP)’ van Lorig et al (1991) op mensen van 60 jaar in ouder in Nederland met één of meerdere chronische aandoeningen. Ten behoeve van de Nederlandse patiënten is de cursus ‘Grip op lijf en leven’ genoemd. De verwachting was dat door deze groepscursus de self-efficacy, het zelfmanagementgedrag (bijv. lichaamsbeweging) en de ervaren gezondheid kunnen verbeteren en dat het zorggebruik hierdoor afneemt. Resultaten – De studie (met een gerandomiseerde controlegroep) toonde geen significante effecten aan: er werden geen verschillen gevonden tussen de cursusgroep en de controlegroep. Wel was een opmerkelijk resultaat dat de ervaringen van de deelnemers aan
190
de cursus zeer positief waren: men waardeerde de cursus met gemiddeld een 8,5, men woonde gemiddeld 5,5 van de zes bijeenkomsten bij en niemand (!) van de deelnemers haakte tussentijds af omdat de cursus niet beviel. Implementatie – De resultaten van dit onderzoek zijn bekend gemaakt via artikelen in (inter)nationale tijdschriften, in een proefschrift (Dr. H. Elzen, 2006) en via vele symposia, workshops en congressen. Ook is er veel aandacht besteed aan het onderzoek en de cursus via landelijke en regionale media (kranten, tijdschriften, radio, tv). Naar aanleiding van met name de positieve reacties van de deelnemers, maar ook vanwege andere studies die wel positieve effecten hebben laten zien (zowel nationaal als internationaal) is de cursus ‘Grip op lijf en leven’ opgenomen in een implementatieproject van de GRIP-groep van het UMCG (GRIP=GRoningen Interventie Programma, projectleidier N. Steverink). Dit implementatieproject (looptijd: april 2007 - april 2009) wordt gefinancierd door een drietal grote landelijke fondsen (St. Sluyterman van Loo, Innovatiefonds Zorgverzekeraars en St. RCOAK). Het implementatieproject houdt in dat zorg- en welzijnsprofessionals in het hele land worden getraind (door master-trainers van de GRIPgroep) om de cursus in hun eigen instellingen te kunnen geven. Bij de cursus ‘Grip op lijf en leven’ hoort een patiënten-informatieboek. Het UMCG heeft van de Amerikaanse uitgever de exclusieve rechten verworven om de Nederlandse vertaling uit te geven. Voor wie: Ouderen, professionals, hulpverleners, huisartsen. Eindproducten Patiëntenboek (‘Grip op lijf en leven: zelfmanagement van chronische aandoeningen’, UMCG, 2008) en training via de GRIP-groep (inclusief trainingsmateriaal) Officiële gegevens Titel: Improving successful aging in older (out) patients with chronic diseases: The application and evaluation of the Chronic Disease Self-Management Program (CDSMP) in the Netherlands Aanvrager(s): Dr. N. Steverink en dr. H.A. Elzen Geriatrie, Interne Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Groningen Contactpersoon: Dr. N. Steverink Subsidie: € 146.175 Registratie nr.: 014-91-056 Looptijd: 2002-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
6. ‘Op weg naar de gouden jaren’: een positieve toekomstgerichte benadering van het ouder worden Onderzoeker Bode: “Een positieve toekomstgerichte houding is eenvoudig aan te leren en voegt veel toe aan het ouder worden” Doelstelling – Bestuderen welke rol proactieve coping speelt in het proces van ouder worden. In het aio project van dr. Ouwehand lag de nadruk op persoonlijke en situationele hulpbronnen die pro-actief gedrag bevorderen of verhinderen. Het postdoc project van dr. Bode was erop gericht te onderzoeken of en in hoeverre proactieve vaardigheiden en proactieve houdingen door middel van een korte educatieve interventie bij 50-plussers kunnen worden aangeleerd. Hiervoor werd de cursus ‘Op weg naar de gouden jaren’ ontwikkeld.
191
Resultaten – Deze laten zien dat proactieve coping verschilt per situatie en ook per individu: Naarmate mensen ouder worden hebben zij duidelijk minder proactieve vaardigheden. Ook lage sociaal-economische status gaat gepaard met minder proactieve vaardigheden. Kenmerken van de situaties waarin mensen zich bevinden (b.v. oorzaak van de stress, ervaren dreiging, waargenomen hoeveelheid tijd voordat de stressor zal plaatsvinden en de mate van ervaren controle) voorspellen het proactief omgaan met een situatie. Uit het interventie-onderzoek is gebleken dat de interesse van eindgebruikers, instellingen en media voor de preventieve cursus ‘Op weg naar de gouden jaren’ heel groot was. Het product (positieve toekomstgerichte benadering van het ouder worden) lijkt de tijdsgeest te treffen en is in zijn theoretische fundering op het moment in Nederland uniek. Procesevaluaties hebben de bruikbaarheid van het protocol aangetoond. De cursus werd zeer positief geëvalueerd. Analysen van de psychologische, sociale en demografische kenmerken van de deelnemers aan begin van de cursus wijzen uit dat de cursus een groep mensen trekt die met name op het gebied van gezondheid (subjectieve gezondheid) en sociale relaties (relaties en steun) er slechter aan toe is dan de populatie van leeftijdsgenoten in Nederland. De gerandomiseerde, gecontroleerde effectstudie laat zien dat alle proactieve vaardigheden na deze korte en laagdrempelige cursus significant zijn verbeterd en dat deze verbeteringen ook bij de nameting stabiel zijn gebleven. Tevens werden geen potentiële negatieve bijeffecten gevonden, zoals rumineren (terugkeer van voedsel, ‘herkauwen’) of slechte stemming. In dit project werd ook een meetinstrument voor proactieve coping, de Utrechtse Proactieve Coping Competentie lijst (UPCC) ontwikkeld en gevalideerd. Implementatie – De cursus ‘Op weg naar de gouden jaren’ is na afloop van de onderzoeksfase van de Thuiszorg Utrecht (nu Aveant) en het RIGOM Oss in het reguliere aanbod overgenomen. Het Centrum voor Ouderenonderzoek (CVO, VU Amsterdam) heeft in samenwerking met de Universiteiten Twente en Utrecht een tweedaagse opleiding tot trainer voor de cursus ontwikkeld die sinds het najaar 2007 minimaal twee keer per jaar aangeboden wordt en op aanvraag ook in-company verzorgd wordt. Voor wie: Ouderen, huisartsen, GGD-en, welzijnsinstellingen, Thuiszorginstellingen, Arbo-artsen Eindproducten - Interventie cursus ‘Op weg naar de gouden jaren’ - Train de trainers cursus voor ‘Op weg naar de gouden jaren’ - Wetenschappelijke publicaties en congresbijdrages (nationaal en internationaal) - Ontwikkeling en validering van de Utrechtse Proactieve Coping Competentie lijst (UPCC) Officiële gegevens Titel: The role of psychological and social resources and strategies in proactive adaptation to ageing Aanvrager(s): Prof. dr. J.M. Bensing NIVEL, Nederlands Instituut voor onderzoek in de gezondheidszorg, Utrecht Contactpersoon: Dr. C. Bode, Universiteit Twente en prof. Dr. J.M. Bensing Subsidie: € 130.300 Registratie nr.: 014-91-037 Looptijd: 2002-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
192
7. ‘Zin in gezond Leven’: zingeving, empowerment en diversiteit Onderzoeker van Houten: “Een zinvolle oude dag is voor iedereen anders.” Achtergrond – Het Zin in Gezond Leven project (ZGL) betreft een verkennende studie onder oudere Nederlandse en Marokkaanse mannen en vrouwen. De studie maakt deel uit van het grotere project ‘Op zoek naar Gezond Leven in een Gevarieerde Samenleving’ van de Universiteit voor Humanistiek (UvH). Doelstelling – Het ontwikkelen van een handleiding voor een ZGL-programma dat Nederlandse en Marokkaanse lage SES ouderen (m/v) bereikt met als uitgangspunten zingeving, empowerment en diversiteit; en het uitproberen en evalueren van het programma De studie gebeurt in de vorm van een actieonderzoek waarin gebruikers (m/v), intermediairs en de samenwerkende organisaties (GGD Rotterdam, TransAct en de UvH) als gelijkwaardige partners fungeren. Resultaten – Het resultaat een handboek voor het programma Gezond Leven aan de hand waarvan een proefuitvoering met, voor en door autochtone ouderen plaatsgevonden heeft. Uit de evaluatie in de laatste fase bleek dat het programma een meerdimensionale en diversiteitbewuste benadering en daarmee volgens de ouderen, een duidelijke meerwaarde heeft. Implementatie – De handleiding is door de GGD van Rotterdam in gebruik genomen. Tevens is deze het intellectueel eigendom van de handleiding overgedragen aan het toenmalige TransAct (nu onderdeel van Movisie) waar er nu ook mee wordt gewerkt. Voor wie: Nederlandse en Marokkaanse oudere vrouwen en mannen, later wellicht uit te breiden met andere etnische groepen, GGD-en, huisartsen Eindproducten Draaiboek voor het programma ‘Zin in gezond leven’ en kennis over de meerwaarde van de sekse- en etnisch-specifieke benadering in dit programma Officiële gegevens Titel: Aspiring to Healthy Living. The development of a programme for healthy living in a diverse and dynamic society Aanvrager(s): Mw. E. Berkhout-Dhont en prof. dr. D.J. van Houten Universiteit voor Humanistiek, Utrecht Contactpersoon: Prof. dr. D.J. van Houten Subsidie: € 150.190 Registratie nr.: 40100012 Looptijd: 2002-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid; 5.2. Diversiteit - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen - 2. Preventie
8. Informatieve huiskamerbijeenkomsten voor oudere Turkse en Marokkaanse vrouwen Onderzoeker Smits: “Oudere Turkse en Marokkaanse vrouwen praten mee over hun geestelijke gezondheid en ouder worden”
193
Achtergrond – Oudere migranten hebben relatief veel psychische klachten. Momenteel bereikt het bestaande informatieaanbod over ouder worden en psychische klachten oudere Turkse en Marokkaanse vrouwen niet of nauwelijks. De ontwikkelde informatieve huiskamerbijeenkomsten ‘Geestelijke gezondheid en ouder worden’ voor oudere Turkse en Marokkaanse vrouwen bereiken, informeren en stimuleren deze doelgroepen wel. Tijdens deze huiskamerbijeenkomsten geeft een voorlichter informatie over ouder worden en geestelijke gezondheid in het huis van een gastvrouw uit de doelgroep. De gastvrouw benadert vrouwen uit haar sociale kring en geeft de gastvrouwenrol door (als bij een Tupperware-party). Doelstelling – Met de ontwikkeling van (een draaiboek voor) informatieve huiskamerbijeenkomsten ‘Psychische gezondheid en ouder worden’ voor oudere Turkse en Marokkaanse vrouwen willen we bijdragen aan het beter bereiken, informeren en stimuleren van deze doelgroepen. Uiteindelijk dient het project de psychische gezondheid van de vrouwen te verbeteren. Resultaten – De huiskamerbijeenkomsten zijn binnen het ontwikkeltraject in 3 regio’s 4 maal gehouden. Het draaiboek betreft 3 bijeenkomsten (Ouder worden en geestelijke gezondheid; Piekeren, zorgen maken en depressieve klachten; Vergeetachtigheid en dementie) . Er zijn totaal 127 vrouwen bereikt. Slechts 9 van hen waren bekend met de GGZ. In de pilotstudie zijn in twee regio’s aparte huiskamerbijeenkomsten georganiseerd voor Berber-sprekende vrouwen, aangezien zij niet of nauwelijks Marokkaans-Arabisch spreken. In de procesevaluatie is vastgesteld dat de beoogde vrouwen worden bereikt en dat de huiskamerbijeenkomst een goede manier is om voorlichting te bieden en de eigen inbreng van de vrouwen te stimuleren. Implementatie – Op 4 november 2005 was in Utrecht een studiemiddag om praktijkwerkers en beleidsmakers landelijk te informeren over deze en andere methodieken. De belangstelling was aanzienlijk. Met aanvullende subsidie is daarom binnen een vervolgproject een train-de-trainershandleiding ontwikkeld. Ten behoeve van regionale invoering is bovendien een praktijkondersteuning verzorgd middels een telefonische helpdesk. Belangstellenden kunnen de train-de-trainerscursus via het Trimbos Instituut volgen. Voor wie: Medewerkers van ouderenorganisaties, GGZ instellingen, GGD, welzijnswerkers en allochtone zelforganisaties Eindproducten Ondersteunend materiaal voor de informatieve huiskamerbijeenkomsten voor oudere Turkse en Marokkaanse vrouwen: Geestelijke gezondheid en ouder worden (te verkrijgen bij Trimbos Instituut) - Handleiding en draaiboek - Training voor organisatoren en begeleiders (Train-de-trainershandleiding) - Procesevaluatie van de ontwikkeling van informatieve huiskamerbijeenkomsten Officiële gegevens Titel: Psychische gezondheid en ouder worden. Ontwikkeling van informatieve huiskamerbijeenkomsten voor oudere Turkse en Marokkaanse vrouwen Aanvrager(s): Ir. J.J.G. Geenen en dr. C.H.M. Smits Trimbos Instituut, Utrecht Contactpersoon: Dr. C.H.M. Smits Subsidie: € 119.950 Registratie nr.: 40100028 Looptijd: 2003-2004
194
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid; 5.2. Diversiteit - 2. Preventie; 4. Behandeling - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
9. Implementatie van de cursus geheugensteun Onderzoeker Jolles: “Ouderen kunnen leren om op de voor hen optimale geheugenstrategie te kiezen en daarmee ook minder last te hebben van subjectieve geheugenproblemen” Achtergrond – Als een geheugenklacht niet is terug te voeren op een objectieve stoornis, is het zaak om de persoon te leren om op betere manier om te gaan met de cognitieve problematiek. Hierdoor kan het maatschappelijk functioneren en de kwaliteit van leven worden bevorderd en kan worden voorkomen dat betrokkene terecht komt in een spiraal die gekenmerkt wordt door negatieve verwachtingen, vermijdingsgedrag, angst en gedeprimeerdheid en toenemende medische consumptie. De cursus 'Geheugensteun' die is ontwikkeld in het Centrum Brein & Leren van de School for Mental health & Neuroscience (MhENS) in Maastricht heeft juist dat als doel. Doelstelling – Het hoofddoel van voorliggend implementatieproject is om de cursus verder te ontwikkelen ter implementatie in de praktijk van de zorg voor ouderen. Resultaten – De Cursus Geheugensteun is geschikt gemaakt als laagdrempelige zorginterventie voor toepassing op personen in de tweede levenshelft, uit te voeren door GZpsychologen en door getrainde professionals die onder leiding van een GZ-psycholoog werken. De gezondheidszorgpsycholoog is geïdentificeerd als de professional onder wiens verantwoordelijkheid de cursussen dienen te worden uitgevoerd en die in dezen getrainde professionals aanstuurt in de uitvoering van de cursussen. De implementatie is gericht op het microniveau van de doelgroep ouderen en de professionele zorg/hulpverleners, met name de gezondheidszorgpsycholoog. Voorts is de cursus in aangepaste vorm als ‘psychoeducatie over geheugen en geheugenproblematiek’ ontwikkeld voor aanbod middels internet en middels telefoon. Het gaat hier om ‘de geheugenwebsite’ en om ‘de geheugentelefoon’. Beide zijn gepretest en vervolgens geïmplementeerd ten behoeve van het algemene publiek De resultaten van de studie zijn verspreid door middel van wetenschappelijke publicaties in internationale vaktijdschriften en nationale vakbladen. Implementatie – Gevolg van de implementatiestrategie is dat de cursus momenteel is opgenomen in het zorgaanbod van het academisch centrum Neuropsychologie van de Universiteit Maastricht en wordt aangeboden door geheugenpoli van het academisch ziekenhuis Maastricht. Voorts is het een reguliere informatievoorziening van het Alzheimer Centrum Limburg, een kennis- en expertisecentrum voor ouderen. In 2006 hebben ongeveer 20000 mensen de website en geheugentelefoon bezocht en informatie gebruikt. In 2007 volgden 70 ouderen de geheugencursus. Voor wie: (Gezondheidszorg) psychologen, professionals, ouderen (het algemene publiek) Eindproducten Implementatie van de cursus ‘Geheugensteun’
195
Officiële gegevens Titel: Implementatiestrategie: Successful aging, cognitive aging and experimental intervention studies related to the Maastricht Aging Study (MAAS) Aanvrager(s): Prof. dr. J. Jolles School for Mental health & Neuroscience (MhENS) en Capaciteitsgroep Psychiatrie en Neuropsychologie, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht Contactpersoon: Prof dr J. Jolles Subsidie: € 89.100 Registratie nr.: 014-91-064 Looptijd: 2004-2006, verlengd tot en met 2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden - 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
10. Succesvol cognitief ouder worden Onderzoeker Jollest: “Voor velen ligt een relatief ‘succesvolle’ cognitieve veroudering binnen de mogelijkheden. Psychoeducatie over risico- en beschermende factoren is hiervoor een belangrijke factor” Doelstelling – Binnen het project zijn determinanten van succesvol cognitief ouder worden onderzocht op basis van data uit de Maastricht Aging Study (MAAS). Daarnaast werden effecten van (cognitieve en sensorische) interventies bij ouderen onderzocht. Resultaten – Uit het resultaat blijkt dat wat betreft de cognitieve interventies de deelnemers aan de cursus gericht op het executief functioneren minder hinder ondervinden van hun cognitieve klachten ten opzicht van personen die op een wachtlijst staan. Resultaten van de geheugentraining laten zien dat na de interventie (in groepsverband en individueel) de deelnemers van de groepstraining meer stabiliteit en minder angst en stress wat betreft hun geheugen ervaren en daarnaast beter presteren op een geheugentest vergeleken met de controle groep. De proefpersonen die de individuele training hebben gevolgd ervaren ook minder stress en angst wat betreft het geheugen in vergelijking tot de groep die op de wachtlijst stond. Wat betreft de sensorische interventies blijkt dat het gebruik van een hoortoestel een positieve invloed heeft op subjectief sensorisch functioneren, zowel op de korte termijn als op de lage termijn. Wat betreft de staar interventie blijken -in vergelijking met de proefpersonen in de wachtlijst controlegroep- de patiënten die een operatie ondergingen beter te gaan presteren op een aantal cognitieve taken en te rapporteren dat het visueel functioneren en de kwaliteit van leven beter wordt. Implementatie – De psychoeducatieprogramma’s die zijn ontwikkeld en geëvalueerd in dit research programma richten zich op interventies die relatief makkelijk zijn toe te passen en die kunnen leiden tot een aanzienlijke kostenbesparing in de gezondheidszorg en tot verbetering van de kwaliteit van leven van de betrokken ouderen. Succesvolle interventies leiden tot een verbetering van de autonomie en welbevinden van ouderen in zowel de leeftijdsperiode van het pre-senium als van jong bejaarden. Tevens hebben de resultaten van het programma gegevens opgeleverd omtrent prevalentie en incidentie van ‘succesvolle cognitieve veroudering’ en factoren die een determinant zijn voor deze conditie. Relevante informatie kan worden verkregen via de hiertoe opgezette Kennis en Expertisecentra rond Alzheimer en cognitieve verouderingsproblematiek. Het Alzheimer Centrum Limburg is zo’n voorziening, evenals de Maastrichtse Geheugenpolikliniek. Door deze organisaties worden websites voor het algemeen publiek en voor zorgprofessionals bijgehouden. Deze verschaffen toegespitste informatie rond de middels wetenschappelijk onderzoek verkregen
196
inzichten. Het onderzoek dat is verricht in het kader van het SOW programma leverde tevens een geheugentraining programma op alsmede een evaluatie van het effect van interventies op sensorisch functioneren op cognitie. De verschillende programma’s leveren protocollen op die in toekomstige interventiestudies kunnen worden gebruikt; met name de precieze doelgroep (leeftijd, sekse, psychosociale achtergrond) zijn hiervoor belangrijk. Ook hebben de gegevens geleid tot de ontwikkeling van dedicated cursussen voor ouderen (zoals de cursus ‘Geheugensteun’ en de ‘Goal Management Training voor ouderen (GMT)’, een geheugenwebsite en een geheugentelefoon (zie ook het programma ‘Cursus Geheugensteun’. Tenslotte is ook voorlichtingsmateriaal voor het algemeen publiek vervaardigd (de brochure ‘Vergeetachtig? Of dement’; meer dan 60000 maal aangevraagd) ten behoeve van de Alzheimer Stichting. Voor wie: Thuiszorgorganisaties, huisartsen, algemeen publiek, informele hulpverleners, psychologen en andere zorgprofessionals werkzaam in de ouderenzorg. Eindproducten Psycho-educatie programma, informatiebrochure, geheugentraining programma, geheugenwebsite (www.geheugenwebsite.nl), geheugentelefoon, website Alzheimer Centrum Limburg (www.alzheimercentrumlimburg.nl) Officiële gegevens Titel: Successful ageing, cognitive ageing and experimental interventionstudies related to the Maastricht Aging Study (MAAS) Aanvrager(s): Prof. dr. J. Jolles, School for Mental health & Neuroscience (MhENS), Capaciteitsgroep Psychiatrie en Neuropsychologie, , Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht Contactpersoon: Prof. dr. J. Jolles Subsidie: € 438.400 Registratie nr.: 014-91-047 Looptijd: 2000-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 4. Behandeling - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3. Professionals - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
11. Cognitieve Index Onderzoeker van der Elst: “De Cognitieve Index voorspelt de functionele autonomie van ouderen op korte en lange termijn.” Achtergrond – De Maastricht Aging Study (MAAS) is een grootschalige longitudinale studie naar de determinanten van de succesvolle, normale en pathologische cognitieve veroudering. Recent is de MAAS database ook een erg vruchtbare bron gebleken voor normeringsonderzoek naar cognitieve tests (dit zijn taken die bijvoorbeeld het geheugen van een persoon meten). Doelstelling – Het project beoogde het genoemde normeringsonderzoek te verdiepen en te verbreden, waarbij met name gestreefd werd naar de ontwikkeling van een robuuste en algemeen bruikbare Cognitieve Index (CI). De CI is een compact instrument dat het algemene neurocognitief ontwikkelingsniveau van ouderen inschat aan de hand van hun prestatie op verschillende cognitieve taken (analoog zoals bvb. een IQ test het algemene intelligentieniveau van een persoon inschat).
197
Resultaten – De onderzoeksdata die werden gebruikt in dit project zijn afkomstig uit de MAAS. In MAAS werd bij een grote groep gezonde mensen het cognitief functioneren uitgebreid gemeten. Daarnaast werd ook nagegaan hoe deze mensen cognitief functioneerden in hun dagelijks leven (functionele autonomie) op diverse meetmomenten. De resultaten van dit project laten zien dat de testscores van diverse individuele cognitieve taken (bijvoorbeeld geheugentests, tests voor executief functioneren) goed kunnen worden gecomprimeerd tot één index, de CI. Deze CI blijkt ecologische valide te zijn, wat betekent dat de CI goed in staat is om de functionele autonomie van een persoon in te schatten op korte en lange termijn (termijn 0-9 jaar). Implementatie – De resultaten worden op dit moment verspreid door middel van publicaties in wetenschappelijke tijdschriften. Op die manier zijn de resultaten van dit project beschikbaar voor clinici en onderzoekers in binnen- en buitenland. De CI heeft een grote toepassingswaarde voor gebruik in de ouderenzorg. Daar worden diverse medewerkers in de gezondheidszorg immers veelvuldig gevraagd om in te schatten of een persoon pathologisch, normaal, of succesvol cognitief veroudert. Bestaande instrumenten (zoals de Mini Mental Status Examination) zijn hiervoor onvoldoende geschikt. In wetenschappelijk onderzoek is er eveneens nood aan een robuuste maat van algemeen cognitief functioneren, zoals bij klinisch onderzoek waar het effect van nieuwe medicatie op het cognitief functioneren wordt onderzocht, of in wetenschappelijke studies naar de determinanten van succesvolle cognitieve veroudering. Gezien het succes van de ontwikkeling van de CI bij ouderen, zal in de toekomst door ons wellicht een analoge maat worden ontwikkeld voor gebruik bij kinderen en adolescenten (doel: opsporen van cognitieve ontwikkelingsstoornissen). Voor wie: Neuropsychologen, neurologen, onderzoekers, medewerkers in de gezondheidszorg Eindproducten Algemeen bruikbare Cognitieve Index (CI) Officiële gegevens Titel: Succesvol cognitief ouder worden en de Cognitieve Index (CI): een normeringsonderzoek binnen de Maastricht Aging Study (MAAS) Aanvrager(s): Dr. W. van der Elst en prof. dr J. Jolles Afdeling Psychiatrie en Neuropsychologie, Instituut Hersenen en Gedrag, Universiteit Maastricht Contactpersoon: Dr. W. van der Elst Subsidie: € 75.000 Registratie nr.: 014-91-077 Looptijd: 2006-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 3. Screening en diagnostiek - 3. Toegepast onderzoek - 2. Onderzoekers; 3. Professionals - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare ouderen
12. Computergebruik en cognitief functioneren van ouderen Onderzoeker van Boxtel: “Ouderen zijn uitstekend in staat om computer- en internetvaardigheden aan te leren en te gebruiken maar effect hiervan op autonomie of cognitieve vaardigheden op korte termijn werd niet aangetoond.” Doelstelling – Deze gerandomiseerde interventiestudie is gericht op het effect van mentale activiteit, computer- en internetgebruik in dit geval, op cognitief functioneren en autonomie bij ouderen.
198
Resultaten – De resultaten van de interventiestudie laten zien dat ouderen die een nieuwe vaardigheid aanleren die verschillende domeinen van hun cognitieve capaciteiten aanspreekt, noch verbeteren, noch verslechteren met betrekking tot hun cognitieve vaardigheden, autonomie, welbevinden en kwaliteit van leven, het gebruik van dagelijkse technologie en het ontwikkelen van klachten aan arm, pols en schouder (RSI). Daarom wordt geconcludeerd dat het aanleren van computervaardigheden en het stimuleren van internetgebruik voor een periode van twaalf maanden geen effectieve methode is om succesvol ouder te worden. Verder werd als onderdeel van deze studie een test ontwikkeld waarmee de ontwikkeling van alledaagse technologische verrichtingen kan worden bestudeerd (Technology Transfer Task). Deze vaardigheid bleek sterk afhankelijk van cognitieve factoren zoals de snelheid van informatieverwerking en cognitieve flexibiliteit. Angst voor het gebruik van technologie, c.q. computers, bleek verder samen te hangen met persoonlijkheidsfactoren. Implementatie – De bevindingen uit deze studie zijn verspreid middels publicaties in internationale wetenschappelijke tijdschriften. Verdere implementatie heeft niet plaatsgevonden, omdat de interventie geen aantoonbaar effect op de cognitie heeft. Voor wie: Ouderen, (verpleeg) huisartsen en verpleegkundigen Eindproducten Kennis over de effect van computer- en internetgebruik op het cognitief functioneren en de autonomie bij ouderen Officiële gegevens Titel: Increasing autonomy of older people through the use of computers and internet Aanvrager(s): Dr. M.P.J. van Boxtel Capaciteitsgroep Psychiatrie en Neuropsychologie, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht Contactpersoon: Dr. M.P.J. van Boxtel Subsidie: € 142.900 Registratie nr.: 014-91-048 Looptijd: 2001-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
13. Lichaamsbeweging en gezondheidsveranderingen Onderzoeker Nusselder: “Voldoende lichaamsbeweging leidt tot een langer gezond leven” Doestelling – Meer inzicht krijgen in gezondheidsveranderingen die mogelijk gepaard gaan met het terugdringen van lichamelijke inactiviteit in de bevolking. Naast literatuuronderzoek is er gebruikgemaakt van meerdimensionale overlevingstafels om het effect van (veranderingen in) lichamelijke activiteit op de levensverwachting met en zonder specifieke ziekten en beperkingen te bepalen, en te vergelijken met dat van interventies op andere risicofactoren. Resultaten – De gevonden resultaten laten zien dat mensen met weinig lichaamsbeweging een groter risico lopen om cardiovasculaire ziekten, diabetes of beperkingen te krijgen, of te overlijden, ook als we rekening houden met andere kenmerken van deze mensen, zoals hun
199
gezondheid, sociaal economische status, en andere leefstijlfactoren. Modelsimulaties laten zien dat vermindering van lichamelijke inactiviteit in de bevolking leidt tot een hogere levensverwachting en meer jaren zonder cardiovasculaire ziekten (CVZ), diabetes type 2 en lichamelijke beperkingen. Vergelijking van de effecten van lichaamsbeweging op het aantal jaren met en zonder CVZ met die van roken en overgewicht/obesitas laat zien voor alle drie factoren een gezondere leefstijl leidt tot een lagere levensverwachting en een langere CVZvrije levensverwachting. De effecten zijn het grootst voor roken, gevolgd door lichaamsbeweging. De resultaten voor overgewicht/obesitas suggereren een lichte afname en die voor roken (evenals lichaamsbeweging) een lichte toename van de levensverwachting met CVZ. Tevens heeft het onderzoek duidelijk gemaakt dat samengestelde gezondheidsmaten, gebaseerd op de meerdimensionale overlevingstafel een belangrijke aanvulling zijn op de traditionele SOW maten Implementatie – Mede op basis van de inhoudelijke resultaten van onderhavig onderzoek kunnen artsen, geriaters en gezondheidsmedewerkers mensen met weinig lichaamsbeweging aanmoedigen om actiever toe worden, ook als zij reeds cardiovasculaire ziekten, diabetes of beperkingen hebben. Vermindering van inactiviteit leidt tot een langere levensverwachting, meer jaren zonder cardiovasculaire ziekten, diabetes en beperkingen en vermeerdert het aantal jaren met cardiovasculaire ziekten, diabetes of beperkingen niet of nauwelijks. De combinatie van demografische modellen met informatie uit longitudinale onderzoeken is zeer bruikbaar gebleken en breder toepasbaar dan in het onderhavige project. De werkwijze ontwikkeld binnen het onderhavige project om demografische en epidemiologische gegevens te integreren, wordt op dit moment reeds toegepast binnen het zogenoemde MicMac-project, waarin het Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg participeert. In het MicMac project wordt een model voor bevolkingsprojecties ontwikkeld. De projecties onderscheiden mensen niet alleen naar demografische kenmerken, zoals leeftijd, geslacht, burgerlijke staat etc., maar ook naar de aan- of afwezigheid van lichamelijke beperkingen. Omdat onder andere roken en overgewicht als determinanten in het model zijn opgenomen, zal het model naar verwachting waardevolle inzichten kunnen opleveren met betrekking tot het effect van deze factoren op de levensverwachting en de levensjaren met en zonder beperkingen, die beide gelden als belangrijke uitkomstmaten voor succesvol ouder worden. Voor wie: Onderzoekers, artsen, geriaters en andere gezondheidswerkers, en beleidsmakers op nationaal en internationaal niveau Eindproducten Kennis over het effect van terugdringen van lichamelijke inactiviteit op de gezondheid, verspreid door middel van wetenschappelijke publicaties in peer-reviewed tijdschriften Officiële gegevens Titel: Promotion of physical activity as a strategy for successful ageing: a modelling approach Aanvrager(s): Prof. dr. J.P. Mackenbach Public Health, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: prof. dr. J.P. Mackenbach en dr. W.J. Nusselder Subsidie: € 149.470 Registratie nr.: 014-91-054 Looptijd: 2002-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 1. Etiologie/ fundamenteel - 2. Strategisch onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
200
14. Lichamelijke activiteit en zelfredzaamheid Onderzoeker de Greef: “Lichamelijke en psychologische training leveren geen meerwaarde op” Doelstelling – In dit onderzoeksproject is onderzocht of de zelfredzaamheid van ouderen effectief bevorderd kan worden door middel van een combinatie van lichamelijke activiteit en psychologische training. Resultaten – De resultaten zijn dat de groep die het lichamelijke activiteiten programma gevolgd heeft, meer vooruit is gegaan op lichamelijke fitheid, met name met betrekking tot beenkracht, en balansvermogen dan de andere groepen. De groep die de psychologische training gevolgd heeft, is meer vooruit gegaan op de copingschaal ‘actief aanpakken’ zonder dat dit leidt tot een significante toename in activiteit. Effecten op zelfredzaamheid zijn in deze studie niet aangetoond. Een meerwaarde van het combineren van lichamelijke en psychologische training zijn eveneens niet aangetoond. Zes maanden na afloop van de interventies geeft bijna 60% van de deelnemers aan dat deelname tot positieve veranderingen heeft geleid. Er was wel relatief veel uitval in de deze studie. Implementatie – Inzichten in deze studie zijn van belang voor het opzetten van bewegingsinterventie van ouderen zoals Meer Bewegen voor Ouderen (MBvO), het Nederlands Actieplan Sport en bewegen (NASB), onderzoeksinstellingen als ZonMw en organisaties die educatieve programma’s voor ouderen ontwikkelen zoals het Hoger Onderwijs voor Ouderen (HOVO.) De onderzoeksresultaten van deze studie zullen, voor zover relevant, worden geïmplementeerd door de hiervoor genoemde organisaties en programma’s. Voor wie: Organisaties die fysieke activiteiten aan ouderen aanbieden, ouderen, huisartsen, beleidsmakers Eindproducten Kennis over de effectiviteit van een combinatie van lichamelijke activiteit en psychologische training op de zelfredzaamheid van ouderen. Officiële gegevens Titel: The effects of physical and cognitive interventions on disability in older persons Aanvrager(s): Dr. M.H.G. de Greef Bewegingswetenschappen, Universitair Medisch Centrum Groningen Contactpersoon: Dr. M.H.G. de Greef Subsidie: € 161.400 Registratie nr.: 014-91-027 Looptijd: 1999-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 2. Preventie - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
15. Leefstijlprogramma voor open been patiënten Onderzoeker Heinen: “Leefstijlbegeleiding is essentieel in de behandeling van patiënten met een ulcus cruris”
201
Doelstelling – Het project LIVELY LEGS beoogt de ontwikkeling van een leefstijlprogramma voor patiënten met een ulcus cruris (‘open been’). Het ulcus cruris is een vaak chronische complicatie van perifeer vaatlijden, gekenmerkt door open wonden (zweren) aan het onderbeen en heeft omvangrijke negatieve gevolgen voor het dagelijks leven (pijn, slaap- en mobiliteitsproblemen). Patiënten zijn vaak ouderen met een lage sociaal economische status (SES). De leefstijl van patiënten beïnvloedt het (herhaald) optreden van een ulcus cruris. Een samenhangend programma om deze leefstijl te beïnvloeden werd tot op heden echter nooit ontwikkeld en de huidige verpleegkundige zorg is dan ook veelal gericht op wondbehandeling en -verzorging. Met het ontwikkelen van een leefstijlprogramma in dit project wordt in een doelgerichte en evidence-based aanpak voor poliklinisch werkende hulpverleners voorzien. Resultaten – Patiënten (doelgroep) en hulpverleners (uitvoerders) waren nauw betrokken bij het ontwikkelde programma dat richt zich op het gunstig beïnvloeden van de leefstijlfactoren voeding, lichaamsgewicht, beweging, rookgedrag, lichaamsverzorging en therapietrouw met betrekking tot het gebruik van compressief verband of het dragen van therapeutisch elastische kousen. Het programma biedt verpleegkundigen een raamwerk voor leefstijladvisering op maat. Naast een bruikbaar programma voor leefstijlbeïnvloeding in de poliklinische verpleegkundige zorg is bij de ontwikkeling aandacht besteed aan de implementatie en leverde het project een plan voor de evaluatie van het programma op. Door de betrokkenheid van een projectgroep (met onder andere patiënten en verpleegkundigen) en een begeleidingsgroep (met onder andere patiëntenorganisaties en beroepsverenigingen) is gewerkt aan inhoudelijke relevantie, maar ook aan het vergroten van de kans op implementatie. Door de betrokkenheid van verschillende poliklinieken werd bovendien gewerkt aan een programma waarvan de toepasbaarheid niet instellingsgebonden is. Implementatie – Het in de laatste stap van het project ontwikkelde plan voor de proces- en effectevaluatie vormt de basis voor een vervolgproject rond de evaluatie van het programma. De evaluatie van het programma gericht op kosteneffectiviteit is gestart op 1 januari 2005 en wordt in de zomer van 2008 afgerond. Implementatie van Lively Legs op een aantal poliklinieken is in een voorbereidende fase. De mogelijkheden voor implementatie onderzoek worden verkend, waarbij ook wordt gekeken naar een gecombineerde implementatie waarbij zowel de polikliniek dermatologie als de thuiszorg betrokken zijn. Voor wie: Patiënten, verpleegkundigen, patiëntenorganisaties en beroepsverenigingen Eindproducten Leefstijlprogramma ‘Lively legs’ voor patiënten met (risico op) een open been Officiële gegevens Titel: LIVELY LEGS: Ontwikkeling van een leefstijlprogramma voor ulcus cruris patiënten Aanvrager(s): Prof. dr. T. van Achterberg Verplegingswetenschap, Universitair Medisch Centrum Sint Radboud, Nijmegen Contactpersoon: Prof. dr. T. van Achterberg en dr. M. Heinen Subsidie: € 146.176 Registratie nr.: 40100019 Looptijd: 2002-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
202
16. Ergotherapie en zelfstandig wonen Onderzoeker Craen: “Ongevraagde ergotherapeutische adviezen en aanpassingen bij zelfstandig wonende 85-jarigen verminderen niet de achteruitgang in het dagelijks functioneren” Doelstelling – Een gerandomiseerd onderzoek naar de waarde van het aanbieden van een ergotherapeutische interventie bij zelfstandig wonende 85-jarigen in de stad Leiden. Resultaten – Zoals verwacht in deze leeftijdsgroep, ging gedurende de twee jaar follow-up ging de activiteiten van het dagelijks leven achteruit in zowel de interventie als de controlegroep. Op geen enkel gebied was er echter in verschil in achteruitgang tussen beide groepen. De conclusie luidt dan ook dat, ondanks de implementatie van een groot aantal hulpmiddelen en andere voorzieningen, het aanbieden van een ergotherapeutische interventie aan zelfstandig wonenden van 85 jaar de achteruitgang in dagelijks functioneren niet afremt. Implementatie – Deze resultaten zijn verspreid door middel van een wetenschappelijke publicatie in PLoS Clin Trials (2006). Op deze studie is geen vervolg, vanwege het ontbreken van resultaat is de onderzoekslijn gestopt. Voor wie: Ergotherapeuten, huisartsen, zelfstandig wonende ouderen Eindproducten Kennis over de effectiviteit van ergotherapeutische aanpassing in de woning op het verminderen van de achteruitgang van het dagelijks functioneren Officiële gegevens Titel: Promoting independent living and well-being of the oldest old Aanvrager(s): Dr. A.J.M. de Craen Afdeling Ouderengeneeskunde, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Contactpersoon: Dr. A.J.M. de Craen Subsidie: €107.900 Registratie nr.: 014-91-006 Looptijd: 1999-2003 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 4. Behandeling - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
17. AGORA: Gezondheidsbevordering, epidemiologie en gezond ouder worden Onderzoeker Haveman: “Gezondheidsbevordering en epidemiologie bundelen krachten voor langer gezond leven in Oost-Nederland” Achtergrond – De Academische Werkplaats AGORA, een samenwerkingsverband tussen GGD Gelre-IJssel en Wageningen Universiteit, werkt aan het programma ‘Gezond ouder worden’ dat zich concentreert op de regio Oost-Nederland. In het programma wordt een interdisciplinaire werkwijze gevolgd waarbij verschillende disciplines, zoals epidemiologie, gezondheidsbevordering en beleid samenwerken.
203
Doelstelling - De doelstelling van het programma ‘Gezond ouder worden’ is om interventiestrategieën en effectieve evaluatie-instrumenten te ontwikkelen om de gezondheid en het welzijn van ouderen te bevorderen. Dit wordt uitgewerkt in drie geïntegreerde deelprojecten die zich op een deel van het programma richten. Resultaten – In het eerste jaar is sterk geïnvesteerd in de samenwerking tussen de verschillende vakgebieden (epidemiologie en gezondheidsbevordering) en instellingen (wetenschap, GGD en gemeenten). In de regio is de werving van interventiegemeenten en controlegemeente voltooid. Aan de hand van het Referentiekader van Saan & de Haes is de gezondheid van ouderen in relatie tot de determinanten en interventies bestudeerd. Daarnaast is een systeemanalyse uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in factoren die samenwerkingsprocessen faciliteren. Deze inzichten dragen bij aan de themakeuze van het interventieprogramma in de verschillende interventiegemeenten. Implementatie – Het interventieprogramma komt in samenspraak met gemeenten en lokale organisaties tot stand. Aangezien de uitgangssituaties van de gemeenten verschillen wordt in elke gemeente het programma anders ingevuld. Het project is momenteel nog niet vergenoeg gevorderd om een start voor landelijke implementatie te maken. Voor wie: Multidiscipliaire samenwerking: onderzoekers, epidemiologen, gezondheidsbevorderaars, beleidsmakers Eindproducten Implementatie van het interventieprogramma ‘Gezond ouder worden’ in Oost-Nederland door samenwerking tussen onderzoek en beleid. Officiële gegevens Titel: AGORA: health promotion and epidemiology join forces to improve evidence-based health promotion for elderly people Aanvrager(s): Prof. dr. P. van ’t Veer, Dr. ir. A. Haveman-Nies, Dr. ir. H.W. Vaandrager, dhr. L.F.L. De Vries, Drs. J.W. Brethouwer en Mw. I. Coenen-van der Burg Humane Voeding en Epidemiologie, Agrotechnologie en voedingswetenschappen, Wageningen Contactpersoon: Dr. ir. A. Haveman-Nies Subsidie: € 1.630.400 Registratie nr.: 71200001 Looptijd: 2006-2011 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 2. Onderzoekers; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
18. Preventief gezondheidsprogramma ouderen Onderzoeker Middelkoop: “Een preventief gezondheidsprogramma voor ouderen verdient een evidence-base.” Doelstelling – Dit project heeft als doel het ontwikkelen van een evidence-based strategie voor preventief gezondheidsonderzoek voor ouderen, al dan niet in de vorm van een Consultatiebureau voor Ouderen. Het project is inmiddels voorzien van een acroniem: PRIMUS, hetgeen staat voor PRevention: Intervention Mapping Used for Seniors. Het project wordt uitgevoerd volgens de principes van Intervention Mapping.
204
Voorlopige resultaten – Voornaamste resultaten tot nu toe zijn het verkregen inzicht in de opvattingen en wensen van ouderen zelf, inzichten uit de nationale en internationale literatuur over de waarde van bepaalde screeningen en de formulering van enkele hypothesen die in de geplande survey zullen worden getoetst. Implementatie – Over de implementatie van de gevonden resultaten kan gezegd worden dat momenteel het aantal Consultatiebureaus voor Ouderen snel toeneemt. Zij worden meestal door thuiszorgorganisaties georganiseerd. Maar ook GGD-en, huisartsen, ziekenhuizen en verpleeghuizen zijn soms bij het initiatief betrokken. Deze bureaus worden gekenmerkt door het ontbreken van een wetenschappelijke basis en meestal slechts tijdelijke financiering. Op een enkele uitzondering na vindt geen deugdelijk evaluatieonderzoek plaats. PRIMUS biedt de mogelijkheid om de wetenschappelijke basis voor een Preventief Gezondheidsprogramma voor Ouderen op te zetten. Voor de implementatie hiervan zullen wellicht weerstanden moeten worden overwonnen, vooral bij reeds lopende initiatieven die op grond van de resultaten van PRIMUS niet als kwalitatief voldoende kunnen worden beoordeeld. Gezien de structuur van de academische werkplaats zullen uitkomsten uit het project direct ingezet kunnen worden binnen de betrokken GGD-en. We verwachten daarnaast dat de tussentijdse resultaten en de uitkomsten van de pilots zullen bijdragen aan het aanscherpen of bijstellen van huidige projecten gericht op gezondheidsbevordering voor ouderen. In het kader van verdere verspreiding van de uitkomsten van de pilots en inbedding wordt samengewerkt met Vilans. Voor wie: Thuiszorgorganisaties, ziektekostenverzekeraars, GGD-en, huisartsen, ziekenhuizen en verpleeghuizen Eindproducten Het project levert naar verwachting een naar doelgroep gedifferentieerd draaiboek op voor de opzet van een Preventief Gezondheidsprogramma voor Ouderen. Officiële gegevens Titel: Health promotion for community-dwelling elderly: pros and cons of a preventive health centre for the elderly Aanvrager(s): Prof. dr. W.J.J. Assendelft en prof. dr. B.J.C. Middelkoop Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Contactpersoon: Prof. dr. B.J.C. Middelkoop Subsidie: € 998.000 Registratie nr.: 71650001 Looptijd: 2006-2010 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 2.4. Gezond ouder worden en zelfredzaamheid - 2. Preventie - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3. Professionals; 5. Zorgverzekeraars - 2. Preventie
205
206
3. Medicatie 1. Griepvaccinaties Onderzoeker Voordouw: “Jaarlijkse vaccinatie van ouderen blijkt sterfte en ziekte sterker te verminderen dan een eenmalige vaccinatie” Achtergrond – Gegeven de omvang van griepvaccinatie en het feit dat deze preventieve behandeling door overheidsorganen wordt aanbevolen, is meer inzicht gewenst in effectiviteitsgegevens uit populatiestudies met individuele patiëntengegevens en in de 'numbers needed to treat'. Doelstelling – In dit onderzoek is de effectiviteit van griepvaccins met betrekking tot morbiditeit en mortaliteit bekeken. Resultaten – Vaccinatie was geassocieerd met een verminderde mortaliteit en minder influenza infecties bij zelfstandig wonende oudere personen. Influenza infecties zijn geassocieerd met een verhoogd risico op acute cardiale gebeurtenissen. In het algemeen leek influenzavaccinatie of revaccinatie te zijn geassocieerd met een niet-significante vermindering van het risico op acute hartdood. Acute bronchitis is de meest voorkomende complicatie na een influenza infectie en het risico neemt toe bij hogere leeftijd en bij onderliggende ziekten. In deze studie was een eerste vaccinatie niet geassocieerd met een verminderd risico op lagere luchtweginfecties. Jaarlijkse vaccinatie van personen van 65 jaar of ouder blijkt de morbiditeit en mortaliteit sterker te reduceren dan eenmalige vaccinatie. Implementatie – Deze studies tonen dat een influenzavaccin bijdraagt aan een reductie van het aantal influenzagevallen. De resultaten van het onderzoek zijn in het laatste jaar al gebruikt in de Gezondheidsraad en NHG, in discussies omtrent herziening van doelgroepadvisering. De resultaten worden ook gebruikt binnen de relevante organisaties (College ter Beoordeling van Geneesmiddelen; Inspectie voor de Gezondheidszorg) waar de onderzoekers werkzaam zijn. Zij zijn bovendien lid van de Commissie Herziening Rijksvaccinatie Programma van de Gezondheidsraad. Dr. ACG Voordouw is verder lid van de Gezondheidsraad commissie Doelgroepen influenza vaccinatie en is lid van de NHG klankbordgroep voor de herziening van de NHG-standaard Influenza en Influenza vaccinatie. Beide laatste lidmaatschappen zijn een voortvloeisel van het eerder uitgevoerd onderzoek. Voor wie: Huisartsen, beleidsmakers, hulpverleners Eindproducten Kennis over het effect van griepvaccinaties welke onder andere wordt gebruikt in de NHG-standaard Influenza vaccinatie Officiële gegevens Titel: Effectiviteit en doelmatigheid van het gebruik van griepvaccinaties op landelijke schaal door ouderen Aanvrager(s): Prof. dr. B.H.Ch. Stricker en dr. A.C.G. Voordouw Instituut voor Epidemiologie & Biostatiek, Erasmus Universiteit, Rotterdam Contactpersoon: Dr. A.C.G. Voordouw Subsidie: € 190.225 Registratie nr.: 22000090 Looptijd: 2001-2004
207
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 3. Medicatie - 2. Preventie - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 2. Preventie
2. Voor toediening gereed maken van medicatie buiten de apotheek Onderzoeker Eliens: “Toepassing van de instructie VTGM levert een bijdrage aan reductie van medicatiefouten in verpleeg- en verzorgingshuizen” Doelstelling – Medicatiefouten zijn fouten in het proces van voorschrijven, verstrekken, bereiden, toedienen en controleren van medicatie ongeacht of van complicatie of de potentie voor complicatie sprake is. Dit project draagt bij aan inzicht in de meest voorkomende fouten bij het Voor Toediening Gereed Maken van medicatie buiten de apotheek. Ten tweede zullen voor deze meest voorkomende fouten landelijke instructies worden opgesteld. De doelstelling is om in negen maanden landelijke instructies te ontwikkelen voor verpleegkundigen en verzorgenden in verpleeg- en verzorgingshuizen voor het Voor Toediening Gereed Maken (VTGM) van medicatie buiten de apotheek gebaseerd op de drie meest voorkomende fouten. Resultaat – Het resultaat van het project vormen landelijke instructies Voor Toediening Gereed Maken van medicatie buiten de apotheek voor verpleeg- en verzorgingshuizen gebaseerd op de drie meest voorkomende fouten. Deze fouten zijn: het fijnmalen van medicatie, het voor toediening gereedmaken van insuline en het voor toediening gereedmaken van injecties en spuitpompen. Implementatie – De verwachting is dat de landelijke instructie VTGM bijdraagt aan het verminderen van medicatiefouten in verpleeg- en verzorgingshuizen en daarmee mogelijke (blijvende) schade aan de patiënt voorkomt. Na voltooiing dat de instructie VTGM gereed is (mei 2008), is deze gratis beschikbaar voor toepassing in verpleeg- en verzorgingshuizen. Implementatie vindt plaats binnen de Verbetertrajecten van Zorg voor Beter. De instructie is (vanaf mei 2008) te downloaden via de website van V&VN (www.venvn.nl). Voor wie: Verpleegkundigen en verzorgenden in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten Landelijke instructies Voor Toediening Gereed Maken van medicatie buiten de apotheek voor verpleeg- en verzorgingshuizen gebaseerd op de drie meest voorkomende fouten. Officiële gegevens Titel: Ontwikkelen van een landelijke instructie voor het Voor Toediening Gereed Maken (VTGM) van medicatie buiten de apotheek voor verpleeg- en verzorgingshuizen Aanvrager(s): Drs. A.M. Eliens Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), Utrecht Contactpersoon: Drs. A.M. Eliens Subsidie: € 39.160 Registratie nr.: 53410005 Looptijd: 2007-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 3. Medicatie - 6. Richtlijn - 4. Ontwikkeling - 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
208
3. Herziening richtlijn ‘Probleemgedrag’ en addendum voor implementatie Onderzoeker Rühl: “Een goede richtlijn beter gemaakt! Aanbevelingen om de gezamenlijke aanpak van probleemgedrag op de werkvloer te optimaliseren: indien medicamenteuze behandeling nodig is, zijn hier de laatste inzichten van het geriatrische werkveld bijeengebracht.” Doelstelling – Enerzijds het herzien van de bestaande NVVA richtlijn Probleemgedrag met daarin verwerkt de meest recente inzichten op het gebied van Probleemgedrag en anderzijds het ontwikkelen van een multidisciplinair addendum bij deze herziene richtlijn om de implementatie van de richtlijn zorgvuldig te realiseren. Verwachte resultaten – Concreter uiteengezet houdt de doelstelling in dat in ieder geval: - In de richtlijn Probleemgedrag het hoofdstuk medicatie aangepast en uitgebreid wordt; - Meer aandacht besteed wordt aan psychosociale begeleiding, psychosociale interventies en handvatten voor gebruikers van de richtlijn. Deze elementen worden verwerkt in een multidisciplinair addendum bij de richtlijn Probleemgedrag; - Afgestemd wordt met de werkzaamheden die plaatsvinden vanuit het Verbetertraject Probleemgedrag van Zorg voor Beter. Uit dit verbetertraject kunnen bijvoorbeeld andere aspecten voortkomen die eveneens in de herziening van de richtlijn meegenomen dienen te worden. Andersom kunnen inzichten vanuit het proces van herziening van de richtlijn gebruikt worden als input voor activiteiten binnen het Verbetertraject. Implementatie – Belangrijk bij de te herziene richtlijn en het te ontwikkelen multidisciplinair addendum is dat deze tevens gemakkelijk bruikbaar kunnen worden gemaakt voor andere deelsectoren binnen de gezondheidszorg dan de V&V- sector. Derhalve worden beiden zoveel mogelijk als modelinstrumenten ontwikkeld. Voor wie: Verpleeghuisartsen, sociaal geriaters, verpleegkundigen, verzorgenden en beleidsmakers Eindproducten Herziening medicatieparagraaf NVVA richtlijn ‘Probleemgedrag’ met een multidisciplinair addendum om de implementatie van deze richtlijn te bevorderen. Officiële gegevens Titel: Projectvoorstel Herziening medicatieparagraaf van de richtlijn Probleemgedrag en ontwikkeling van een multidisciplinair addendum Uitvoerende organisatie Aanvrager(s): Mevrouw A. Rühl en drs. I. van der Stelt NVVA (Beroepsvereniging van verpleeghuisartsen en sociaal geriaters), Utrecht Contactpersoon: Mevrouw A. Rühl Subsidie: € 121.200 Registratie nr.: 53410015 Looptijd: 2007-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 3. Medicatie - 6. Richtlijnen; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
209
4. Keuzewijzer en productoverzicht medicijndozen Onderzoeker den Hoedt: “De beste medicijndoos bestaat niet, maar het is wel van belang een weloverwogen keuze voor een bepaalde medicijndoos te maken: dit kan met behulp van de keuzewijzer (tips) en het productoverzicht (alle medicijndozen) die beschikbaar zijn via de website van ANBO.” Doelstelling – Het gebruik van medicijndozen in de thuissituatie blijkt niet door alle gebruikers (met name ouderen en patiënten met een chronische ziekte) adequaat dan wel zelfstandig te gebeuren. Om gebruikers te ondersteunen bij de keuze van een product dat aansluit op hun specifieke situatie heeft de werkgroep Thuiszorg van ZonMw besloten een keuzewijzer en een productoverzicht te laten ontwerpen. De basis hiervoor wordt gevormd door een gebruikersonderzoek dat door onderzoeksbureau Ipso Facto is uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek is het productaanbod geïnventariseerd en zijn ervaringen van gebruikers in kaart gebracht door een marktinventarisatie, door bestaande gebruikers te interviewen en door vertegenwoordigers van de doelgroep te laten deelnemen aan testpanels. Resultaten – Tijdens de inventarisatie zijn ongeveer 20 verschillende medicijndozen aangetroffen. Hoewel er allerlei verschillen bestaan tussen deze producten wat betreft het uiterlijk en de werking, kunnen twee basistypen worden onderscheiden: medicijndozen die uit één stuk bestaan en medicatie voor de hele week bevatten (vaste weekdozen) en weekdozen met losse, uitneembare dozen per dag. De medicijndozen kunnen via verschillende kanalen verkregen worden, zoals apotheek, de thuiszorgwinkel en de detailhandel (drogisterijen). De gebruikersinterviews laten zien dat op dit moment nauwelijks sprake lijkt te zijn van een weloverwogen keuze voor een bepaalde medicijndoos. Personen gebruiken meestal een medicijndoos die toevallig in hun bezit is gekomen. Deze medicijndoos blijft men over het algemeen ook gebruiken, ondanks eventuele nadelen in het dagelijks gebruik. Uit de resultaten van de testpanels blijkt dat personen wel degelijk specifieke eisen stellen aan een medicijndoos. In sommige gevallen houden eisen of voorkeuren verband met visuele of motorische beperkingen van de gebruiker, maar vaak zijn andere gebruikerskenmerken, zoals dagelijkse activiteiten, levensritme en sociale situatie, van invloed op de beoordeling van medicijndozen. Een keuzewijzer en productoverzicht zouden kunnen helpen bij het selecteren van een medicijndoos die het beste aansluit op deze kenmerken en zijn inmiddels ontwikkeld. Implementatie – De keuzewijzer medicijndozen en productoverzicht medicijndozen zijn te raadplegen via de website van ANBO voor 50-plussers. ANBO heeft de ontwikkelde producten geadopteerd. Op dit moment vindt een update van het productoverzicht plaats, naar verwachting worden de meest recente gegevens (up-to-date marktoverzicht, afbeeldingen van alle medicijndozen, maten, prijzen en verkrijgbaarheid) medio 2008 toegevoegd aan het productoverzicht op de website van ANBO (www.anbo.nl). Voor wie: Gebruikers en verstrekkers van medicijndozen (apothekers, thuiszorg), zorgverzekeraars Eindproducten Keuzewijzer medicijndozen en productoverzicht medicijndozen (via www.anbo.nl) Officiële gegevens Titel: Het zelfstandig en adequaat gebruik van medicijndozen in de thuissituatie Aanvrager(s): Drs. M. C. J. den Hoedt Sociaal Beleidsonderzoek, Ipso Facto, Houten Contactpersoon: Drs. M. C. J. den Hoedt Subsidie: € 119.115 Registratie nr.: 10550016 Looptijd: 2003-2004
210
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 3. Medicatie - 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 5. Zorgverzekeraars - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
5. IBOM2: Intensieve begeleiding van ontslagmedicatie Onderzoeker Hugtenburg: "Het opsporen en verhelpen van geneesmiddelgerelateerde problemen bij oudere polyfarmaciepatienten die uit het ziekenhuis ontslagen zijn, is klinisch, maatschappelijk en economisch zeer relevant." Achtergrond – Geneesmiddelgerelateerde problemen (GGP’s) zoals onvoldoende werking, bijwerkingen, contra-indicaties, interacties, doseringsfouten, irrationele en inefficiënte therapie zijn niet alleen het gevolg van de directe effecten van geneesmiddelen op patiënten, maar ook van voorschrijffouten en therapieontrouw. Risicofactoren voor GGP’s zijn oudere leeftijd, comorbiditeiten, polyfarmacie en hospitalisaties. Doelstelling – Het onderzoeken van het effect van medicatie analyse en begeleiding door openbare apothekers van uit het ziekenhuis ontslagen patiënten, die 5 of meer geneesmiddelen gebruiken en ouder zijn dan 60 jaar, op het voorkomen van GGP’s. De effecten van deze interventie op heropname in het ziekenhuis, therapietrouw, kwaliteit van leven en kosteneffectiviteit zijn secundaire doelen. Voorlopige resultaten – Op dit moment is het onderzoeksprotocol is verder uitgewerkt, zijn alle voor de studie te gebruiken vragenlijsten, kostenkalenders en de brieven voor patiënten ontwikkeld en zijn de apotheken gevraagd om mee te werken. De apotheken hebben inmiddels twee nieuwsbrieven ontvangen over de voortgang van de voorbereiding van het onderzoek. Alle apotheken zijn in januari bezocht om hen te informeren over de cursussen die zij in het kader van de uit te voeren interventie gaan volgen en hen voor te bereiden op de interventie. Resultaten van de studie zijn verder nog niet beschikbaar. Verwacht wordt dat de IBOMinterventie leidt tot een sterk vermindering van GGP’s en een sterke verbetering van de kwaliteit van de farmacotherapie. Het is erg belangrijk dat de effecten van gecombineerde interventie op GGP’s in studieverband wordt onderzocht. Om de patiënten in onderzoek te kunnen volgen is voor de apothekers een web-based ziektvolgsysteem ontwikkeld, waarin het opsporen en oplossen van GGP’s kan worden geregistreerd. Gebruikmaking van dit systeem kan uiteindelijk de implementatie van de interventie vergemakkelijken. Ook kan hiermee de implementatie gevolgd worden. Implementatie – De verspreiding en implementatie van de resultaten zal gebeuren via de regionale organisaties van apotheken in Nederland. Ook DGV (Nederlands Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik) wordt hierin betrokken. In dit kader worden momenteel al besprekingen gevoerd over de implementatie van de interventie in een door DGV te ontwikkelen FTO-module. Tot slot zal geregelmatig gepubliceerd worden over de voortgang van het onderzoek in het Pharmaceutisch Weekblad (PW). Zo zal het PW binnenkort een artikel schrijven over de opzet van het onderzoek en de interventie in de apotheekpraktijk. Wanneer de interventie effectief blijkt te zijn, kan de interventie verder worden afgestemd op specifieke doelgroepen, zoals patiënten met diabetes mellitis type 2, longziekten en hartziekten. Verdere afstemming van de interventie op een specifieke doelgroep kan mogelijk tot een verdere verbetering van de effectiviteit van interventie leiden.
211
Voor wie: Apothekers, huisartsen, oudere patiënten met cardiovasculaire, longaandoeningen en/ of diabetes mellitus type 2. Eindproducten Kennis over het effect van medicatie analyse en begeleiding door openbare apothekers op het voorkomen van geneesmiddelgerelateerde problemen, later mogelijk afgestemd op specifieke doelgroepen. Officiële gegevens Titel: Effect of Medication Review and Counselling of Community Pharmacists of Patients discharged from the hospital on Medication safety and compliance Aanvrager(s): Dr. J.G. Hugtenburg en dr. J.J. Beckeringh VU medisch centrum, Amsterdam College voor Zorgverzekeringen (CVZ), Diemen Contactpersoon: Dr. J.G. Hugtenburg Subsidie: € 180.000 Registratie nr.: 81400002 Looptijd: 2007-2010 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 3. Medicatie - 4. Behandeling; 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3. Professionals - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
212
4. Zorgvraag 1. Aansluiting zorgbeslissing op zorgbehoefte Onderzoeker van der Ploeg: “Ouderdom komt met gebreken, maar die zijn niet altijd blijvend.” Achtergrond – De onderzoekers brengen in West-Friesland twee ketens in kaart onder representatieve 75+ abonnees van huisartsen. De eerste zorgketen loopt van zorgbehoefte, zorgvraag, zorgbeslissing naar zorggebruik. De tweede keten loopt van pathologie naar stoornissen, beperkingen en handicaps. De twee ketens staan in wisselwerking met elkaar. De hoofdvragen zijn: 1) welke zorgbehoefte en zorgvragen hebben 75-plussers; 2) wat is hun zorggebruik en op grond van welke beslissingen?; 3) ontvangen ze passende zorg en als dit niet het geval is, wat zijn hiervan de redenen? Gepoogd wordt om deze gegevens in een model onder te brengen om voorspelingen te doen over toekomstig zorggebruik. Doelstelling – Alle stappen in kaart brengen die van zorgbehoefte al dan niet leiden tot zorgvraag en vandaar, al dan niet juist, naar zorgverlening (keten 1). Dit vereist verzameling van gegevens, vooral bij ouderen zelf. De aandacht richt zich behalve op pathologie, ook op stoornissen, beperkingen en handicaps (keten 2). Resultaten 1. Kwetsbare ouderen hebben gemiddeld 5.5 behoeftes op 24 behoefte-terreinen, variërend van fysieke gezondheid tot huishoudelijk werk, van depressieklachten tot behoefte aan gezelschap. Een kwart van de ouderen heeft minstens 1 niet vervulde behoefte en heeft dus aanvullende hulp nodig. Deze onvervulde behoeften bestaan met name op het psychosociale vlak. 2. Een derde van de kwetsbare oudere blijkt na 18 maanden niet langer kwetsbaar te zijn. Fysiek gezien gingen deze mensen er in de tussentijd niet op vooruit. Het herstel is wel gerelateerd aan cognitief functioneren en depressiesymptomen. 3. Zelfgerapporteerde zorgbehoefte blijkt een belangrijke voorspeller voor zorggebruik. 4. Kwaliteitsindicatoren zoor huisartszorg voor kwetsbare ouderen kunnen in principe vanuit Amerika worden overgenomen indien er een vertaalslag wordt gemaakt. Depressie vormt hierop een uitzondering; experts in de USA en Nederland verschillen aanmerkelijk van mening over de manier van handelen bij deze groep mensen. Implementatie – Publicaties in internationale wetenschappelijke tijdschriften en presentaties op internationale congressen. Op landelijk niveau worden de resultaten in eerste instantie gepresenteerd bij thuiszorgorganisatie De Omring in Hoorn, die heeft meegewerkt aan het onderzoek. Verder zijn er voor acht condities kwaliteitsindicatoren voor huisartszorg voor ouderen (65+) ontwikkeld. De eerst volgende stap is om te achterhalen of de indicatoren worden opgevolgd in de praktijk. De uitkomsten hiervan worden voor publicatie aangeboden aan Huisarts en Wetenschap. Het te maken model zal worden gepubliceerd in vaktijdschriften en nieuwsbrieven voor zorgmanagers en het zal ook worden gedemonstreerd aan koepelorganisatie Arcares en aan zorgverzekeraars. Voor wie: Thuiszorgorganisaties, huisartsen, ouderen, beleidsmakers en onderzoekers Eindproducten Inzichten in knelpunten, inzichten in passende/ noodzakelijke zorg en een model inclusief scenario's
213
Officiële gegevens Titel: Zorgbehoefte en -vraag en zorggebruik onder ouderen met gezondheidsproblemen, stoornissen, beperkingen, handicaps (ZZO) Aanvrager(s): Prof. dr. H.G.M. Rigter en Prof. dr. J.P. Mackenbach Public Health, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Drs E. van der Ploeg Subsidie: € 454.510 Registratie nr.: 13550003 Looptijd: 2004-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 4. Zorgvraag; 5.6. Zorgsysteem - 5. Zorgsysteem - 2. Strategisch onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
2. Het keuzeproces van de patiënt en de rol van keuzeondersteunende informatie Onderzoeker Huijsman: “Patiënten ervaren tijdens hun keuzeproces in meer of mindere mate behoefte ervaren aan keuzeondersteunende informatie” Achtergrond – De burger wordt in toenemende mate verantwoordelijk gehouden voor de keuzes die hij maakt. Gereguleerde marktwerking doet op steeds meer terreinen van de gezondheidszorg zijn intrede. Denk alleen al aan het PGB-houderschap in de care en de uitbreiding van het B-segment van DBC’s in de cure. Daartoe wordt de burger (ook van overheidswege) toegerust om weloverwogen keuzes te kunnen maken in de zorg. In dit verband is een onderzoek naar de keuzebepalende factoren van patiënten en de mogelijke rol van keuzeondersteunende informatie in dit keuzeproces relevant. Doelstelling – De centrale doelstelling van dit onderzoek is vaststellen (a) of er voor bepaalde categorieën zorggebruikers in hun keuzeproces waarlangs zij bij een zorgaanbieder of behandelaar terechtkomen, een rol is weggelegd voor keuzeondersteunende informatie en (b) wat in dat geval de gewenste inhoud en vorm van deze informatie is. Daartoe worden de processen blootgelegd, die ten grondslag liggen aan de keuze die patiënten met Alzheimer, chronische depressie of knieartrose maken voor een zorgaanbieder of behandelaar. Resultaten – Door een combinatie van onderzoeksmethoden heeft deze studie duidelijk gemaakt dat diverse (f)actoren een rol spelen in het zoek- en selectieproces dat patiënten doormaken als zij een zorgaanbieder of behandelaar nodig hebben. Zowel structuurkenmerken van de zorgaanbieder (zoals reisafstand of beschikbare deskundigheid), proceskenmerken (wachttijd, patiëntgerichtheid) als uitkomsten en veiligheid van zorg spelen in meer of mindere mate een rol. Opvallende bevinding is dat voor veel patiënten de verwachte uitkomsten en de veiligheid van zorg een veel belangrijker rol spelen in hun keuzeproces dan bijvoorbeeld de reisafstand of het advies van familie, vrienden of zelfs de huisarts. De vaak gehoorde stelling dat ‘de patiënt’ automatisch naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gaat, op verwijzing door de huisarts en op basis van verhalen uit de omgeving, wordt door dit onderzoek dus zeker niet bevestigd! Daarnaast is duidelijk geworden dat het keuzeproces waarlangs patiënten bij hun zorgaanbieder of behandelaar terechtkomen, sterk verschilt van patiënt tot patiënt. Niet iedere individuele patiënt is in dit opzicht geheel uniek; het onderzoek heeft een aantal deelsegmenten geïdentificeerd. Zo wordt het keuzeproces sterk bepaald door de (aard van de) aandoening, het stadium van de ziekte waarin de patiënt zich bevindt, diens
214
‘consumentenprofiel’ en (sociaal economische) persoonskenmerken. Deze bevindingen leiden tot de conclusie dat patiënten tijdens hun keuzeproces in meer of mindere mate behoefte ervaren aan keuzeondersteunende informatie. Deze behoefte is sterk afhankelijk van de genoemde variabelen en betreft zowel kennis over de ziekte en mogelijke behandelingen als informatie over kwaliteitsverschillen tussen zorgaanbieders. Implementatie – Resultaten zijn gepresenteerd op diverse plekken voor zorgaanbieders (Parkhuis Dordrecht, Orde van Medisch Specialisten en Cordaan), informatiebrokers (RIVM, KiesBeter.nl, MediQuest). Tevens diverse wetenschappelijke publicatie wegens belang voor de wetenschap. Het RIVM is voornemens de inzichten uit dit onderzoek te verwerken in hun websites voor Kiesbeter.nl door een ‘tailor-made’ keuzeprofiel per bezoeker in te richten aan het begin van het keuzetraject. Dit ‘mandje met wensen’ stelt een bezoeker aan het begin van zijn zoektocht samen en helpt hem bij het maken van selecties tussen zorgaanbieders. Voor wie: Verstrekkers van consumenteninformatie, beleidsmakers, zorgaanbieders, patiëntenorganisaties, verzekeraars, onderzoekers Eindproducten Onderbouwing voor het nut en de noodzaak van het (door)ontwikkelen van keuzeondersteunende informatie voor gesegmenteerde patiëntengroepen. Deze ontwikkeling dient echter op maat te geschieden (zowel qua timing als inhoud), daarbij rekening houdend met de specifieke situatie waarin patiënten zich bevinden. Officiële gegevens Titel: Keuzeprocessen van patiënten met de aandoeningen Alzheimer, chronische depressie of knieartrose en de (potentiële) rol daarin van keuzeondersteunende informatie Aanvrager(s): Drs. A.S. Groenewoud en prof. dr. R. Huijsman Department of Health Policy and Management, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. dr. R. Huijsman en drs. A.S. Groenewoud Subsidie: € 236.400 Registratie nr.: 32560007 Looptijd: 2004-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 4. Zorgvraag - 5. Zorgsysteem - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers; 5. Zorgverzekeraars - 4. Vraag en samenleving
3. De behoeften van zorgconsument: vier verschillende klantprofielen Onderzoeker Brethouwer: “ Behoeften gestuurde zorg: nieuwe inzichten voor het zorgveld ” Achergrond – In de discussie die tot nu toe wordt gevoerd is de cliënt/ patiënt weliswaar regelmatig onderwerp van gesprek of studie, maar heeft de echte cliënt/ patiënt behoefte nog vrijwel geen aandacht gekregen, laat staan het afstemmen van het aanbod op de daadwerkelijke behoefte. Natuurlijk zijn er talloze studies gedaan naar de tevredenheid over zorgverzekeraars of ziekenzorg en ook wordt regelmatig onderzoek gedaan naar de acceptatie van zorgpakketten (prijs/kwaliteit/assortiment), maar nog slechts sporadisch worden daarbij de motivaties en drijfveren, resulterend in behoeften van de patiënt/cliënt, in ogenschouw genomen. De positie van de burger/zorgvrager en diens behoeften en verlangens aangaande zorg, alsmede de mogelijkheden om zelf zorg te kiezen/in te kopen, dient daarbij te worden geagendeerd. Hiervoor is nodig dat een gedegen, doch ook praktisch onderzoek wordt opgezet.
215
Doelstelling – In dit onderzoek is er daarom voor gekozen om een combinatie van verantwoord onderzoek en oplossingsgerichte diagnostiek. Het BSR® model herbergt die combinatie in zich en wel omdat het vanuit 'waarden' van een burger/consument denkt en het op zich een gesloten systeembenadering is. Dat betekent dat de beleving van de burger centraal staat en dat een holistisch (psychosociaal) kader wordt gekozen om de belevingen, alsmede de 'prestaties en percepties van bijvoorbeeld zorgaanbieders' met elkaar te matchen. Het voordeel van dit 'convergerend' systeem is dat de discussies 'geleid' worden door het basis denkmodel. Een denk- en werkmodel overigens dat op dit moment voor andere domeinen door vele andere aanbieders wordt afgenomen (bijvoorbeeld het ministerie van Algemene Zaken voor wat betreft de Belevingsmonitor, energieleveranciers voor wat betreft energiebeleving, etc.). Dat betekent derhalve dat het 'burger' discours nog moet worden verzameld, in de context van het BSR® model. Resultaten – Uit het onderzoek blijkt dat binnen het domein zorg kunnen vier segmenten kunnen worden onderscheiden. Deze segmenten verschillen van elkaar in omvang, psychografie, houding, behoeften, wensen ten aanzien van zorg en sociodemografie. Zie onderstaande tabel voor een beschrijving van de verschillende segmenten.
Segment Percentage
Geel
Groen
Blauw
Rood
31%
29%
22%
18%
Aantallen
3.956.320
3.701.073
2.807.711
2.297.218
Psychografie en houding t.a.v. zorg Sociale verbondenheid, vriendschap, geïnteresseerd in anderen, behulpzaam. Qua zorg sterk georiënteerd op het sociale netwerk. Geborgenheid, privacy/ rust, eerlijk, kalm en bedachtzaam. Qua zorg is men bang er alleen voor te komen staan, men schakelt zoveel mogelijk mantelzorg in. Onafhankelijkheid, rationaliteit, zakelijk en kritisch. Men hecht aan ‘state-of-the-art’ technologieën, raadpleegt meerdere experts en is bereid te betalen voor zorg op maat. Zelfontplooiing/ groei, uitdaging/ prikkeling, hartstochtelijk, eigenwijs en avontuurlijk. Men blijft het liefst zo ver mogelijk weg van zorg en is van mening dat er binnen de reguliere zorg te weinig oog is voor alternatieven.
Socio-demografica 32% man, 68% vrouw, gemiddelde leeftijd 43 jaar, 94% Nederlands, 6% niet-Nederlands, gemiddeld opgeleid. 50% man, 50% vrouw, gemiddelde leeftijd 52 jaar, 93% Nederlands, 7% niet-Nederlands, relatief laag opgeleid.
64% man, 36% vrouw, gemiddelde leeftijd 41 jaar, 84% Nederlands, 16% niet-Nederlands, relatief hoog opgeleid.
52% man, 48% vrouw, gemiddelde leeftijd 40 jaar, 88% Nederlands, 12% niet-Nederlands, relatief hoog opgeleid.
Implementatie – Het onderzoek is sinds 2007 meerdere malen gepresenteerd in de vorm van lezingen, workshops, trainingen en 1 op 1 gesprekken in het zorgveld. Grootschalige presentaties waren er ondermeer op het congres Klant in Zorgland (najaar 2007) en het congres Delen in Verandering (december 2006), beiden georganiseerd door het ministerie van VWS. Diverse organisaties (ziekenhuizen, GGZ, zorgverzekeraars) maken direct of indirect gebruik van de uitkomsten van het onderzoek in hun marktbewerkingsprogramma’s. Het BSR® model wordt momenteel gebruikt door diverse zorgverzekeraars (waaronder Agis), GGZ instellingen (waaronder Mentrum, PsiQ) en instellingen die nascholing bieden aan het zorgveld (waaronder Raedelijn).
216
Daarnaast loopt er momenteel een vervolgexperiment getiteld ‘Betere keuzes door betere informatie op basis van klantprofiel’. De doelstelling van dit marktonderzoek (het betreft geen wetenschappelijk onderzoek) is de hypothese te toetsen of de zorgconsument op basis van specifieke profilering (door toepassing van de BSR methodiek) daadwerkelijk betere keuzes kan maken: sturing van de zorggebruiker. De resultaten worden eind 2008 verwacht en zullen door middel van een workshop aan stakeholders worden gepresenteerd. Voor wie Patiënten (consumenten), beleidsmakers, verzekeraars Eindproducten Kennis over de behoeften van verschillende groepen zorgconsumenten en inzicht in motieven van zorgvragers Officiële gegevens Titel: Vraagsturing in de zorg cliënt/ patiënt gecentreerde zorg op basis van 'klant'-profielen Aanvrager(s): Dhr. Smelik MarketResponse Nederland BV, Leusden Contactpersoon: W.T. Brethouwer Subsidie: € 75.740 Registratie nr.: 32560010 Looptijd: 2003-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 4. Zorgvraag - 5. Zorgsysteem; 7. Implementatie - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers; 5. Zorgverzekeraars - 4. Vraag en samenleving
4. Keuze door dementiepatiënten en hun mantelzorgers Onderzoeker de Vugt: “Kiezen uit het zorgaanbod bij dementie dient een keuze te zijn” Doelstelling – Het onderzoek richt zich op de vraag in hoeverre en op welke wijze dementie patiënten en hun mantelzorgers gebruik maken van het beschikbare zorgaanbod en welke factoren een rol spelen bij het al dan niet maken van een weloverwogen keuze uit dit aanbod. Het onderzoek zal bestaan uit de volgende drie onderdelen: 1. Een inventarisatie welke keuzes dementiepatiënten en/of hun mantelzorgers maken uit het bestaande behandelaanbod; 2. Het in kaart brengen van de factoren die een rol spelen bij het al dan niet komen tot een keuze uit het beschikbare zorgaanbod; 3. Op basis van de resultaten van de vorige twee vraagstellingen komen tot een concreet voorstel aangaande oplossingen die het keuzeproces van dementiepatiënten en mantelzorgers ondersteunen Voorlopige resultaten – Aangezien het aantal inclusies nog vrij laag is, is het doen van analyses nog niet aan de orde. Er zijn wel al een aantal zaken opgevallen. Het aanbod van de verschillende instellingen komt redelijk overeen, hoewel de benamingen ervoor verschillen. Mantelzorgers hebben vaak niet het idee een keuze gehad te hebben. Er lijkt ook behoefte te zijn aan een soort helpdesk die het vinden van de juiste zorg en/of begeleiding kan vergemakkelijken. Niet iedereen lijkt behoefte te hebben aan het zelfstandig maken van een keuze. Daarbij lijkt het afhankelijk te zijn van persoonskenmerken of men aanvullend zelf actief op zoek gaat naar zorg- en/of begeleidingsmogelijkheden.
217
Implementatie – De uitkomsten van dit onderzoek kunnen worden verspreid via zorgwijzers, modules 'Kiezen in de zorg voor dementie’ voor case-managers en cliëntadviseurs, en zijn van belang voor de vormgeving van de regionale zorgprogrammering en het Landelijk Dementie Programma. Voor wie: Dementiepatiënten en hun mantelzorgers, zorgverleners, beleidsmakers Eindproducten - Kennis over de wijze waarop dementie patiënten en hun mantelzorgers gebruik maken van het beschikbare zorgaanbod en welke factoren een rol spelen bij het al dan niet maken van een weloverwogen keuze uit dit aanbod. - Een keuzewijzer voor cliënten en zorgverleners ter ondersteuning in het keuzeproces. Officiële gegevens Titel: Kiezen in het zorgaanbod bij dementie: Hoe kunnen patiënt en mantelzorger geholpen worden? Aanvrager(s): Dr. M.E. de Vugt Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht Contactpersoon: Dr. M.E. de Vugt Subsidie: € 75.740 Registratie nr.: 32560040 Looptijd: 2007-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 4. Zorgvraag - 5. Zorgsysteem - 2. Strategisch - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 4. Vraag en samenleving
5. Consumenteninformatie aan de hand formulieren en bezoeken van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) Onderzoeker Hamers: “Oordelen IGZ over zorgkwaliteit inpasbaar in kwaliteitskaart” Achtergrond – De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de kwaliteit van zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen. In 2004 is de IGZ gestart met het gelaagd en gefaseerd toezicht. Bij dit toezicht identificeert de inspectie risicovolle organisatorische eenheden door middel van een inspectieformulier. Het inspectieformulier geeft een indicatie aan waar zich mogelijke risico’s op onverantwoorde zorg bevinden. Op basis van de uitkomst wordt besloten tot het doen van inspectiebezoeken. De inspectieformulieren worden op termijn vervangen door indicatoren gebaseerd op de in 2005 geformuleerde normen voor verantwoorde zorg. Doelstelling – Met dit project wordt nagegaan op welke manier de inspectieformulieren verantwoorde zorg en de inspectiebezoeken transparant en openbaar gemaakt kunnen worden voor burgers zodat zijn deze de informatie kunnen benutten bij het maken van keuzes over zorgaanbod. Daarbij wordt gekeken hoe de gegevens van de formulieren en de bezoeken zich tot elkaar (moeten) verhouden. De IGZ wil de ontwikkeling van het ontwerp graag afstemmen met en inpassen in www.kiesbeter.nl. Het project bestaat uit twee fasen: 1) Verkenning van de optimale samenvatting van informatie en een ontwerp; 2) Het ontwerp wordt gevuld met data van de in september 2006 uit te voeren pilot verantwoorde zorg en recente inspectiebezoeken. Dit levert voorbeeld presentaties op die ter beoordeling worden voorgelegd aan een groep belanghebbenden. Het eindresultaat van het project is een voor burgers toegankelijke samenvatting van relevante informatie door de IGZ.
218
Resultaten – Het project heeft geresulteerd in een ontwerp voor het beschikbaar maken van IGZ gegevens over kwaliteit van zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen voor consumenten (zorginhoudelijke indicatoren en bezoekrapportages), inpasbaar op de website van www.kiesbeter.nl. Het ontwerp, ism het RIVM, is gebaseerd op interviews met medewerkers van de IGZ en vertegenwoordigers van ActiZ, Zorgaanbieders, LOC, NPCF en ZN. Het ontwerp is beoordeeld door 282 (potentiële) consumenten, hun vertegenwoordigers en vertegenwoordigers van de V&V sector. Volgens vertegenwoordigers van (toekomstige) zorggebruikers en medewerkers van zorginstellingen is de eindversie van de kwaliteitskaart compleet en biedt deze een goede basis voor het vormen van een oordeel over verpleeg- en verzorgingshuizen. Met dit project is dus een ontwerp beschikbaar voor een kwaliteitskaart waarmee burgers een oordeel kunnen vormen over de kwaliteit van zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen en mede op basis daarvan de keuze kunnen maken voor een bepaalde instelling. Wellicht dat dit ook als voorbeeld kan dienen voor andere sectoren in de zorg. Implementatie – De ontwikkelde kwaliteitskaart is beschikbaar via de www.kiesbeter.nl. Ook in andere sectoren in de gezondheidszorg zijn op dit moment ontwikkelingen gaande waarbij kwaliteitsinformatie, al dan niet gestoeld op indicatorenmetingen, wordt verzameld. Veelal is het de bedoeling om ook deze informatie toegankelijk te maken in het publieke domein. Voor kwaliteitsinformatie die via www.kiesbeter.nl beschikbaar gemaakt wordt, is het aanbevelenswaardig een gelijke presentatie van deze gegevens te kiezen. Het format ontwikkeld in onderhavig onderzoek, leent zich hier uitstekend voor. Voor wie: Patiënten (consumenten), IGZ, bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen, beleidsmakers Eindproducten Een ontwerp voor een kwaliteitskaart waarin informatie is opgenomen op basis van de uitkomsten van het kwaliteitskader Normen voor Verantwoorde Zorg van instellingen (zorginhoudelijke indicatoren), cliënten (cliëntenoordelen verkregen met zogenaamde CQ index) en informatie van de IGZ (bezoekrapportages en verscherpt toezicht). Daarbij is de kwaliteitsinformatie van instellingen en cliënten weergegeven met sterren (onvoldoende - uitstekend) en van de IGZ met gevarendriehoeken (geen actie van directie nodig - ja, direct actie directie nodig). Officiële gegevens Titel: Pilot Inspectie voor de Gezondheidszorg: consumenteninformatie & transparantie van zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen Aanvrager(s): Dr. M.E.W. Melchior en prof. dr. J.P.H. Hamers Capaciteitsgroep Zorgwetenschappen, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht Contactpersoon: Prof. dr. J.P.H. Hamers Subsidie: € 52.465 Registratie nr.: 32570011 Looptijd: 2006-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 4. Zorgvraag - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 4. Vraag en samenleving
219
6. Effectieve communicatie in de zorg Onderzoeker Hello: “Door aan te sluiten bij de belevingswereld van mensen, kun je hen beter informeren” Achtergrond – Een boodschap kan op verschillende manieren worden gebracht. Uit diverse onderzoeken die wij hebben gedaan blijkt dat de aansluiting van de boodschap bij de wensen en behoeften van de persoon de communicatie effectiever kan worden gemaakt. Voor de een zal de communicatie over het zorgaanbod vooral een persoonlijke insteek moeten hebben, terwijl voor de ander een zakelijke, fact-based communicatie meer geschikt is. Het (op de juiste wijze) differentiëren van de communicatie, vertaalt zich in meer begrip en meer tevredenheid. Bovendien is men eerder geneigd om gebuik te maken van het zorgaanbod, wanneer dit aansluit bij zijn/ haar behoeften. Doelstelling – Het doel van het project is om de communicatie met de naasten (mantelzorgers) van de Alzheimerpatiënt zo goed mogelijk aan te laten sluiten op hun wensen en behoeften. Verwachte resultaten – De informatie die aan de naasten (mantelzorgers) wordt verstrekt, zal beter aansluiten bij hun wensen en behoeften. Dit leidt tot de volgende resultaten: o Een beter begrip van de aangeboden informatie o Meer tevredenheid met de aangeboden informatie o De gebruiksintentie van het zorgaanbod zal toenemen Voor de behandelaars/ zorgverleners levert het onderzoek praktische handreikingen op over hoe zij verschillende typen naast (mantelzorgers) het best kunnen aanspreken. Implementatie – In dit onderzoek wordt samen gewerkt met de Universiteit van Maastricht. Zij voeren het project ‘Kiezen in het zorgaanbod bij dementie: hoe kunnen patiënt en mantelzorger geholpen worden? (32560040)’ uit. De uiteindelijke implementatie wordt in overleg met diverse betrokkenen (behandelaars, mantelzorgers, zorgverleners, patiëntenorganisatie, ZonMw, etc) bepaald. Voor wie: Alzheimerpatiënten en hun mantelzorgers, behandelaars Resultaten Kennis over de communicatie van Alzheimerpatiënten met hun naasten (mantelzorgers) en praktische handreikingen voor zorgverleners Officiële gegevens Titel: Effectieve communicatie in de zorg Aanvrager(s): Dhr. W.T. Brethouwer en drs. M. Haufe MarketResponse Nederland BV, Leusden SmartAgent Company, Leusden Contactpersoon: Mw. E. Hello Subsidie: € 70.000 Registratie nr.: 32560014 Looptijd: 2007-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 4. Zorgvraag - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals - 4. Vraag en samenleving
220
7. Keuzen en dilemma’s in dure preventieve therapieën Onderzoeker Essink- Bot: “Evidence-based richtlijnen brengen ethische dilemma’s met zich mee, bijvoorbeeld: als men de richtlijn voor cholesterolverlagende middelen baseert op maximale preventie van sterfgevallen zou men statines juist aan oude mensen moeten voorschrijven; als men kiest voor een maximaal aantal gewonnen levensjaren zouden veel meer jongeren in aanmerking komen” Doelstelling – Het onderzoek beoogde 1) te illustreren dat ook 'evidence-based' richtlijnen voor de zorg (door de keuze van de uitkomstmaat: preventie van sterfgevallen of winst in levensjaren) ethische dilemma's met zich meebrengen 2) onderzoeken in hoeverre professionals betrokken bij richtlijnontwikkeling zich bewust zijn van deze dilemma's, en zoja, hoe ze ermee omgaan. Instrumentontwikkeling was geen doel van dit project. Resultaten – De resultaten voor het leeftijdsdilemma wijzen erop dat de respondenten vrij consequent in meerderheid kiezen voor gewonnen levensjaren in plaats van voor voorkómen sterfgevallen. De respondenten wijzen het hanteren van een bovenste leeftijdsgrens (70 - 75 jaar) voor behandeling dan ook niet af. In de andere dilemma's maken respondenten keuzes die overeen lijken te stemmen met die voorkeur voor gewonnen levensjaren. Dit leidt ertoe dat de respondenten het deels uitsluiten van het extra risico veroorzaakt door roken van de behandelindicatie niet afwijzen. Ook voor obesitas is er een meerderheid die kiest voor uitsluiten van het extra risico veroorzaakt door obesitas. Men lijkt dus enigszins te kiezen voor een 'eigen schuld dikke bult' scenario. Ondanks de voorkeur voor maximalisering van gewonnen levensjaren lijkt er onder de respondenten enige bereidheid te zijn om te investeren in het verkleinen van sociaal-economische gezondheidsverschillen, ook al levert dat op bevolkingsniveau minder levensjaren op. Implementatie – Met een rekenmodel wordt berekend wat de keuze van mensen betekent voor de gezondheid van de Nederlandse bevolking. Deze gevolgen worden hun voorgelegd, en de beslissers kunnen hun keuze vervolgens bijstellen of herzien. De interactieve methode die daartoe ontwikkeld wordt loopt in samenwerking met een software bureau. Er wordt verwacht dat deze methode als basis kan dienen voor verdere beleidsondersteuning door gestructureerde ondervraging van burgers. Voor wie: Patiënten, behandelaars, verzekeraars, beleidsmakers Eindproducten Inzicht in de keuzedilemma’s rondom preventieve therapieën Officiële gegevens Titel: Keuzen en dilemma’s in dure preventieve therapieën Aanvrager(s): Prof. dr. J.P. Mackenbach en dr. M.L. Essink-Bot Public Health, Erasmus Medisch Centrum Contactpersoon: Dr. M.L. Essink-Bot Subsidie: € 124.475 Registratie nr.: 14900003 Looptijd: 2002-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 4. Zorgvraag - 6. Richtlijnen - 3. Toegepast onderzoek - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
221
222
5. Zorgaanbod 5.1. Zorgverlening 1. Compressie van morbiditeit (vermindering van aantal jaren in slechte gezondheid): impact van trends en interventies Onderzoeker Mackenbach: “Willen we onze extra gewonnen jaren ook in betere gezondheid doorbrengen, dan loont het om meer werk te maken van gerichte preventie” Achtergrond – De Nederlander wordt steeds ouder. Door medische vooruitgang en preventieve gezondheidsmaatregelen zal onze levensverwachting nog meer toenemen. Langer leven heeft echter ook een keerzijde. Het bereiken van die hogere leeftijd betekent immers niet dat men ook minder jaren ziek is. Je zou zelfs kunnen verwachten dat mensen die langer leven ook langer kwakkelen met hun gezondheid. Dat verschijnsel noemen epidemiologen expansie van morbiditeit: een toename van het aantal jaren dat men doorbrengt met ziekten of beperkingen. Tegenover deze expansie staat compressie oftewel een vermindering van het aantal jaren dat we in slechtere gezondheid verkeren. Doelstelling - Dit onderzoek beoogd de volksgezondheidseffecten van veranderingen in de epidemiologie en behandeling van ziekten (zoals verbeterde overleving) en blootstelling aan risico factoren (zoals ongezonde leefgewoonten) te evalueren. De doelstelling van het onderzoek was inzicht te verschaffen in de condities waaronder compressie van de morbiditeit optreedt. Resultaten - Het onderzoek heeft allereerst laten zien dat achter het algemene beeld van een voortdurende stijging van de levensverwachting belangrijke verschillen tussen landen en perioden schuil gaan in de mate van de sterfteafname. Zo stagneerde in Nederland de sterftedaling op oudere leeftijd vanaf de jaren tachtig, en vond voor mannen zelfs een stijging plaats. Verklarende analyses lieten zien dat sterftetrends op oude leeftijd worden beïnvloed door tal van factoren, die hun origine zowel op oude leeftijd als op jongere (met name de volwassen) leeftijd hebben, en die zowel gunstige als ongunstige uitwerkingen op de sterftetrends kunnen hebben. Belangrijke factoren zijn roken, sociaal-economische status op volwassen leeftijd, en mogelijk ook de houding ten opzichte van medische beslissingen rond het levenseinde. -
Ook werd vastgesteld dat verbeterde overleving na een hartinfarct geen toename teweegbrengt in de sterftecijfers aan beroerte, een ziekte waarop mensen die een hartinfarct hebben meegemaakt een hoger risico hebben. Inzicht in de onderliggende mechanismen wees bovendien uit dat dergelijke volksgezondheidseffecten van een verbeterde overleving na een hartinfarct ook niet te verwachten zijn voor de prevalentie van dementie en diabetes mellitus.
-
Wat betreft het al dan niet optreden van compressie van de morbiditeit liet het onderzoek duidelijk zien dat vermindering van blootstelling aan risicofactoren, zoals roken, hoge bloeddruk, obesitas en lichaamsbeweging leidt tot een verlenging van de levensverwachting en van de periode zonder ziekten, maar niet noodzakelijk tot een verkorting van de periode die mensen doorbrengen met morbiditeit. Dit komt doordat deze risicofactoren ook de sterftekansen beïnvloeden. Of de balans doorslaat naar compressie of expansie van de morbiditeit blijkt per risicofactor te verschillen. Zo lieten de resultaten van ons onderzoek voor hartvaatziekten zien dat preventie van obesitas en hoge bloeddruk leidt tot een compressie van de morbiditeit, maar preventie van roken en lichamelijke inactiviteit niet.
223
Implementatie – Sinds de studie vier jaar geleden is afgerond, hebben de onderzoeksresultaten een grote spin-off gehad. Naast opname in eerdergenoemde rapporten, gebruikt hij de resultaten en de ontwikkelde methodiek in verschillende toegepaste onderzoeken. Zo is eind 2007 een groot project gestart naar de vergrijzing en de gevolgen van vergrijzing onder de titel ‘Living longer in good health’. Dit wordt gefinancierd door het Topinstituut Netspar (Network for Studies on Pension, Aging and Retirement), waarin universiteiten, overheid en het verzekeringswezen hun krachten bundelen. Onderzoeker Mackenbach: ‘Het project behelst vragen als: wat is de invloed van ziekten op vervroegd uittreden, wat kan je aan preventieve maatregelen ondernemen om dit terug te dringen en hoe maak je het mogelijk dat mensen langer aan het werk kunnen blijven. De expertise die we door de TOP subsidie hebben ontwikkeld, stelt ons nu in staat om deze vragen te beantwoorden.’ Voor wie: Onderzoekers, behandelaars Eindproducten Kennis over de impact van trends en interventies bij specifieke ziekten en risicofactoren Officiële gegevens Titel: Compression of morbidity: the impact of trends and interventions in specific diseases and risk factors Aanvrager(s): Prof. dr. J.P. Mackenbach Public Health, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. dr. J.P. Mackenbach Subsidie: € 500.000 Registratie nr.: 904-66-093 Looptijd: 1999-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 1. Etiologie/ fundamenteel - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.3. Specialistische behandeling - 1. Wetenschap en innovatie
2. Paramedische zorg in verpleeghuizen: een inventarisatie Onderzoeker Leemrijse: “De aanwezige formatie paramedische zorgverleners verschilt sterk per verpleeghuis, evenals het percentage verpleeghuisbewoners dat paramedische zorg ontvangt.” Doelstelling – Alhoewel paramedische zorg een onlosmakelijk deel uitmaakt van de multidisciplinaire behandeling in verpleeghuizen zijn over de omvang en inhoud van paramedische zorg nauwelijks gegevens bekend. Het doel van dit project is daarom Het inventariseren van 1) de omvang van het aanbod aan paramedische zorg in verpleeghuizen, 2) de indicatiestelling voor paramedische zorg bij verpleeghuisbewoners, 3) de inhoud van het paramedisch zorgproces en factoren die daarop van invloed zijn. Resultaten – Vrijwel alle verpleeghuizen beschikken over een fysiotherapeut (99%). Ook ergotherapie en logopedie zijn in meer dan 92% van de verpleeghuizen aanwezig, maar diëtiek ontbreekt in één op de acht verpleeghuizen. Indien aanwezig kent diëtiek een kleine formatie met gemiddeld één diëtist op 556 bedden/ behandelplaatsen. Circa 8 op de 10 verpleeghuisbewoners krijgen fysiotherapie, ergotherapie, logopedie of diëtiek, terwijl 2 op de 10 bewoners geen paramedische zorg ontvangen. Met name fysiotherapie wordt veel gegeven. CVA patiënten ontvangen relatief vaak paramedische zorg in tegenstelling tot
224
bewoners met dementie. De paramedische handelingen liggen vooral op het terrein van transfers, voortbewegen, persoonlijke verzorging, slikstoornissen, taal- en gehoorstoornissen en beperkingen in de voedingstoestand. Opvallend is dat de genoemde percentages sterk verschillen tussen de verpleeghuizen. Implementatie – Gedurende het project zijn de betrokken verpleeghuizen op de hoogte gehouden van de vorderingen en de resultaten van het project middels nieuwsbrieven. Aan het eind van het project hebben zij spiegelinformatie ontvangen waarin de gegevens van het eigen verpleeghuis werden vergeleken met de het gemiddelde van de 15 verpleeghuizen bij elkaar. Het rapport is verspreid onder de betrokken beroepsverenigingen van verpleeghuisartsen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten, logopedisten en diëtisten. Verder is het project zowel nationaal als internationaal gepubliceerd en gepresenteerd op congressen. Gedurende het gehele project is de begeleidingscommissie actief betrokken geweest en hebben zij uitgebreid kennis genomen van de resultaten van het onderzoek. Op deze wijze zijn de meest relevante beroeps- en patiëntenverenigingen direct op de hoogte gesteld van de resultaten van het project en de aanbevelingen die daaruit voort vloeien. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het onderzoek ‘Paramedische zorg in verpleeghuizen: de verschillen verklaard’ plaatsgevonden. Momenteel wordt er geen verder onderzoek in deze richting uitgevoerd. Voor wie: Zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen, beleidsmakers Eindproducten Kennis over paramedische zorg in verpleeghuizen Officiële gegevens Titel: Paramedische zorg in verpleeghuizen: een inventariserend onderzoek naar omvang, indicatiestelling, en inhoud Aanvrager(s): Prof. dr. J. van der Zee, dr. C.H.M. van den Ende en dr. C.J. Leemrijse Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL), Woerden Contactpersoon: Dr. C.J. Leemrijse Subsidie: € 136.170 Registratie nr.: 13650009 Looptijd: 2003-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
3. Universitair Verpleeghuisnetwerk: UNO (VUMC) Onderzoeker Achterberg: "Met de oprichting van het UNO-VUmc is er niet alleen een brug geslagen tussen praktijk en onderzoek, ook is er een nieuw elan ontstaan om de ouderenzorg beter wetenschappelijk te onderbouwen." Achtergrond – Het UNO (VUMC), het UVN-ZH (Leiden) en het UVNN (Nijmegen) zijn drie Universitaire Verpleeghuis Netwerken die een gezamenlijke startsubsidie hebben ontvangen om ieder een eigen netwerk op te starten én hierbij zoveel mogelijk samen op te treden. Tot eind 2001 functioneerde in de Amsterdamse regio een UVN dat aanvankelijk uit twaalf en later (1998-2001) uit tien verpleeghuizen bestond. Geen van de destijds betrokken partijen acht zich thans nog gebonden aan de toenmalige contracten en afspraken. Om verschillende redenen hield het UVN in 2001 op te bestaan. De 'adempauze' van drie jaar
225
heeft enerzijds geleid tot herbezinning op het UVN en anderzijds duidelijk gemaakt dat een aantal verpleeghuizen zich toch verder ontwikkelde op thema' s die passen binnen de UVNdoelstellingen. Van een netwerk met infrastructuur voor onderzoek en onderwijs is echter geen sprake meer. Doelstelling – De afdeling Verpleeghuisgeneeskunde VUmc heeft besloten om in 2005 een nieuwe start voor het UVN te maken. Voor de bouw en implementatie van een infrastructuur voor onderzoek, als onderdeel van het UVN-Amsterdam en omgeving (UVN-A) wordt de UVN-nota en de relevante onderdelen uit het Management Contract 2005 met de RvB van het VUmc en de afdeling Verpleeghuisgeneeskunde VUmc (onderdelen missie, onderwijs en onderzoek) als uitgangspunt genomen, vooral waar de verdere invulling van onderzoek, onderwijs en gestandaardiseerde assessment betreft. Resultaten – Het resultaat is dat begin 2008 met 16 organisaties (waaronder 20 verpleeghuizen en meer dan 60 verzorgingshuizen) inmiddels bindende afspraken zijn gemaakt over de participatie in een netwerk waarin onderzoek, onderwijs en innovatie van patiëntenzorg centraal staan. De organisaties stellen zowel menskracht als financiën ter beschikking. Er is een structuur ontwikkeld, waarbij zowel in de verpleeghuizen een infrastructuur voor onderzoek, onderwijs en patiëntenzorginnovatie ontstaat, als een inbedding in de universiteit. Specifieke resultaten hiervan zijn: - Het activiteitenplan 2007-2010, wat in de stuurgroepvergadering aan de hand van de speerpunten (CVA, gerontorevalidatie, psychiatrische functiestoornissen en zorgorganisatie) is vastgesteld. - Op het gebied van communicatie zijn er twee nieuwsbrieven verspreid en begin oktober is het algemene deel van de website (www.vumc.nl/uno) gelanceerd. - Op het gebied van patiëntenzorg is het project ‘Meetinstrumenten’ gestart met een inventarisatie van alle meetinstrumenten die worden gebruikt in de patiëntenzorg. Het doel van het project is een eenduidig gebruik van goede meetinstrumenten voor de dagelijkse praktijk. - Verder is het project ‘Best Practises’ gestart. In dit project worden de ‘mogelijke Best Practises’ (onderwerpen waar de instelling goed in is en waar andere instellingen iets van zouden kunnen leren) bij elkaar gebracht. Deze worden op het besloten gedeelte van de website geplaatst en zijn inzichtelijk voor medewerkers uit UNO-instellingen. Voor wie: Verpleeg- en verzorginstellingen binnen het Universitair Verpleeghuisnetwerk, beleidsmakers Eindproducten - Netwerk van onderzoeksverpleeghuizen - Website www.vumc.nl/uno Officiële gegevens Titel: Universitair verpleeghuisnetwerk (UVN): een infrastructuur voor patiëntenzorg, onderwijs en opleiding en onderzoek Aanvrager(s): Prof. dr. M.W. Ribbe Verpleeghuisgeneeskunde en EMGO Instituut, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. W.P. Achterberg Subsidie: € 26.000 Registratie nr.: 13650010 Looptijd: 2005-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 5. Zorgsysteem; 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
226
4. Universitair Verpleeghuisnetwerk: UVN-ZH (Leiden) Onderzoeker Cools: “Van toen naar straks met innovatieve en onderbouwde verpleeghuiszorg” Doelstelling – Het UNO (VUMC), het UVN-ZH (Leiden) en het UVNN (Nijmegen) zijn drie Universitaire Verpleeghuis Netwerken die een gezamenlijke startsubsidie hebben ontvangen om ieder een eigen netwerk op te starten én hierbij zoveel mogelijk samen op te treden. De doelstellingen van het Universitair Verpleeghuisnetwerk Zuid-Holland (UVN-ZH) is daarbij als volgt gedefinieerd: - Het initiëren, faciliteren en uitvoeren van wetenschappelijk zorginhoudelijk onderzoek in zorginstellingen en de van implementatie- en onderwijsactiviteiten in relatie tot het onderzoek; - Het in onderlinge samenhang bevorderen van synergie in wetenschappelijk onderzoek tussen de deelnemende zorgorganisaties wat betreft de prioritering van onderzoeksvragen, de te volgen methodologie en de gezamenlijke dataverzameling; - Het prioriteren van gezamenlijk zorginhoudelijk onderzoek; - Het helpen implementeren van onderzoeksresultaten door middel van: o Ontwikkelen van ‘éducation permanente’ methodieken; o Standaardiseren van stageplaatsen; o Inhoud geven aan na- en bijscholing Resultaten – De energie die gestoken is in het samenbrengen van de verpleeghuizen en de universiteit heeft geleid tot een stevig en enthousiasmerend fundament voor een aantal initiatieven van gezamenlijk onderzoek. Vanaf de startbijeenkomst in november 2005 zijn in alle organisaties wetenschappelijke onderzoekscommissies opgezet. Vanuit deze commissies is aan verschillende documenten betreffende de infrastructuur van het netwerk gewerkt en zijn verschillende onderzoeksvoorstellen geschreven, waarvan inmiddels twee onderzoeken zijn gehonoreerd. Eén onderzoek is begin 2007 gestart, het ander begin 2008. Implementatie – De startsubsidie heeft ertoe geleid dat er een nieuw elan is gekomen in de Zuid-Hollandse verpleeghuiswereld en dat professionals uit de praktijk samen met de onderzoekers van de universiteit gezamenlijk wetenschappelijk onderzoek en alles wat daarmee samenhangt initiëren, faciliteren en uitvoeren. Op termijn kan het onderwijs en de patiëntenzorg met de onderzoeksresultaten evidence based verbeteren. Deze informatie is verspreid middels publicaties. De Stuurgroep heeft zich in 2007 beraad over de wijze waarop de inzet van wetenschappelijk onderzoek ter verbetering van de cliëntenzorg en behandeling onder de aandacht kan worden gebracht van de bestuurders en Raden van Bestuur van de zes deelnemende zorgorganisaties. Inmiddels heeft het UVN-ZH zich zowel door verdergaande fusies van zorginstellingen als door toetreding van een nieuwe zorgorganisatie uitgebreid. Voor de komende tijd staan het afronden van het huidige onderzoek, het aanvragen van nieuw onderzoek en het door middel van nascholingsactiviteiten overdragen van de resultaten aan relevante doelgroepen op de agenda. Bovendien worden publicaties voorbereid. Voor wie: Verpleeg- en verzorginstellingen binnen het Universitair Verpleeghuisnetwerk, beleidsmakers Eindproducten Netwerk van onderzoeksverpleeghuizen
227
Officiële gegevens Titel: Universitair verpleeghuisnetwerk (UVN): een infrastructuur voor patiëntenzorg, onderwijs en opleiding en onderzoek Aanvrager(s): Prof. dr. H.J.M. Cools en dr. M.G.T. Dolders Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Contactpersoon: Prof. dr. H.J.M. Cools Subsidie: € 22.000 Registratie nr.: 13650012 Looptijd: 2006-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 5. Zorgsysteem; 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
5. Dutch EASYcare Study: implementatie en effectiviteit Onderzoeker Melis: “Huisbezoeken aan thuiswonende kwetsbare ouderen door een gekwalificeerd verpleegkundige, die op verzoek van de huisarts en in samenwerking met huisarts en klinisch geriater worden uitgevoerd, hebben een positief effect op de zelfredzaamheid en het welzijn van deze ouderen” Achtergrond – In de huidige gezondheidszorg worden veel initiatieven genomen om de zorg aan ouderen te verbeteren maar op dit moment is de zorg nog te versnipperd om zelfstandig wonende kwetsbare ouderen op een samenhangende en hoogwaardige manier te kunnen helpen. Doelstelling – In de Dutch EASYcare Study is een nieuw zorgmodel voor thuiswonende geriatrische ouderen bestudeerd. Dit model is het zogenaamde Dutch Geriatric Intervention Programme of afgekort DGIP. Integratie in de bestaande zorg werd gegarandeerd door de huisarts kwetsbare ouderen probleemgericht naar de verpleegkundige te laten verwijzen. In samenwerking met huisarts en onder begeleiding van een klinisch geriater voerde de verpleegkundige vervolgens huisbezoeken uit. Dit zorgt ervoor dat de verpleegkundige wordt ingezet op het moment dat daar aanleiding toe is, zowel huisarts als patiënt gemotiveerd zijn om met het probleem aan de slag te gaan en dat de hulpverlening in goede samenwerking plaatsvindt. Resultaten – De disciplines die samenwerken in het zorgprogramma zijn gespecialiseerde en getrainde verpleegkundigen, huisartsen en klinisch geriaters. In een implementatiestudie bleek dat het zorgprogramma haalbaar in de praktijk is in te voeren. Op basis van deze studie is de interventie verder geoptimaliseerd. Zo bleek de communicatie tussen de disciplines niet vanzelfsprekend te verlopen; aandacht hiervoor bij de implementatie is essentieel om het geen belemmerende factor te laten zijn. Ook het betrekken van de mantelzorg blijkt van grote waarde om een goede probleemanalyse te kunnen maken. Om het verpleegkundig handelen te structureren werd een vijftal expert-based verpleegkundige richtlijnen ontwikkeld gericht op cognitieve, stemmings-, mobiliteits-, gedrags-, en ondervoedingsproblemen. Tevens werd een trainingsvideo van de interventie ontwikkeld. Een belangrijk resultaat is dat inzet van verpleegkundigen in de eerstelijns zorg voor kwetsbare ouderen volgens het Nijmeegse DGIP model niet alleen goed in praktijk te brengen is, maar dat de inzet op deze wijze ook effectief en efficiënt is gebleken. De interventie verbeterde de kwaliteit van leven van de patiënten aantoonbaar en de meerkosten waren gering. Bovendien veranderde de zorgkostenmix in gunstige zin: meer kosten werden gemaakt voor zorg dichtbij huis zoals thuiszorg, minder kosten werden gemaakt voor zorg in het ziekenhuis of opnames in verpleeg- en verzorgingshuizen.
228
Implementatie – Met behulp van onder meer de Provincie Gelderland worden de resultaten van dit project op dit moment in het zogenaamde EASYcare/Gids project onder wetenschappelijke evaluatie geïmplementeerd in de eerstelijns zorg in grote delen van Gelderland. Met behulp van een scholingsinterventie leren duo’s van huisartsen en een wijkof praktijkverpleegkundige volgens deze methode op een gestructureerde manier de hulpbehoeften van kwetsbare ouderen in kaart brengen en daar vervolgens gerichte interventies op aanbieden. Voor wie: (Thuiszorg) verpleegkundigen, thuiswonende ouderen, beleidsmakers, (verpleeg) huisartsen Eindproducten De DGIP interventie en een trainingsvideo hiervoor. Een concreet scholingsproject (EASYcare/Gids project) waarbij expertverpleegkundigen en experthuisartsen duo’s van huisartsen en wijk- en praktijkverpleegkundige scholen in deze gestructureerde aanpak van de zorg voor zelfstandige wonende kwetsbare ouderen. Officiële gegevens Titel: Implementation and effectiviness of EASYcare-based geriatric intermediate care. Short title: Dutch EASYcare Study Aanvrager(s): Prof. dr. M.G.M Olde Rikkert en dr. M.I.J. van Eijken Geriatrie, Universitair Medisch Centrum Sint Radboud, Nijmegen Contactpersoon: Dr. R.J.F. Melis Subsidie: € 219.200 Registratie nr.: 014-91-055 Looptijd: 2001-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 5. Zorgsysteem; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
6. Implementatie Easycare Assessment in de Ouderenzorg Doelstelling – Dit implementatieproject heeft als doel het bewezen effectieve Easycare Assessment instrument te implementeren bij de grootste thuiszorg organisatie in Gelderland (ZZG) en de praktijkverpleegkundigen in deze provincie. In het project worden in een cyclisch proces van implementatie en evaluatie alle verpleegkundigen en zorgverleners van ZZG en de Gelderse praktijkverpleegkundigen competent gemaakt om te werken met het Easycare Instrument, en worden zij begeleid in het toepassen hiervan in hun praktijk. Bovendien worden de artsen (huisartsen, verpleeghuisartsen), die net zoals de verzorgenden zelf de indicatie kunnen stellen voor een geriatrische Easycare assessment, in de interpretatie en het gebruik van het instrument getraind. Resultaten en implementatie – In dit project wordt tevens beoogd het Easycare instrument te laten gebruiken door álle gezondheidszorgprofessionals die bij een oudere betrokken zijn, zodat oudere en mantelzorger niet telkens dezelfde gegevens hoeven te verstrekken (zogenaamde: single assessment). Voor wie: Verpleegkundigen, zorgverleners (van ZZG), beleidsmakers
229
Eindproducten Implementatie van het Easycare Assessment instrument bij de grootste thuiszorg organisatie in Gelderland (ZZG) en de praktijkverpleegkundigen in deze provincie Officiële gegevens Titel: Implementatie Easycare Assessment in de Ouderenzorg Aanvrager(s): Prof. dr. M.G.M Olde Rikkert Geriatrie, Universitair Medisch Centrum Sint Radboud, Nijmegen Contactpersoon: Prof. dr. M.G.M Olde Rikkert Subsidie: € 89.100 Registratie nr.: 014-91-068 Looptijd: 2006-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
7. Mondhygiënische zorg in verpleeghuizen Onderzoeker Eliens: “Goede mondzorg is essentieel voor een goede kwaliteit van leven van bewoners in verpleeg- en verzorgingshuizen” Achtergrond – Bewoners van verpleeghuizen zijn voor hun mondhygiëne en voor het verkrijgen van professionele mondzorg veelal afhankelijk van het initiatief van verzorgenden. Uit eerder onderzoek bleek dat de mondhygiënische zorg van verpleeghuisbewoners gebrekkig was. Dit was de aanleiding voor het project ‘Instructiekaarten en instructievideo/DVD voor mondverzorging verpleeghuizen’. Uit de effectstudie (Schuller 2006) bleek dat verzorgenden als gevolg van de instructiekaarten en –video sommige gebitssituaties vaker zijn gaan verzorgen, deze schoner zijn gaan vinden en dat hun kennis en vaardigheden zijn toegenomen. Hoewel deze zorgvernieuwing dus effectief gebleken is, werden tijdens de uitvoering van de effectstudie ook knelpunten geconstateerd. Om de landelijke implementatie succesvol te laten verlopen, zal daarom eerst nagegaan moeten worden welke determinanten een rol spelen en welke invoerstrategieën nodig zijn. Doelstelling – Het doel van het project is het produceren van de definitieve instructiekaarten en DVD over mondzorgen het opstellen van de meest optimale strategie/ plan van aanpak voor de landelijke implementatie van de instructiekaarten en- video/ DVD mondhygiënische zorg in verpleeghuizen om deze vervolgens te toetsen op haalbaarheid in een proefimplementatie in 15-20 verpleeghuizen. Resultaat – Het resultaat van het project is het beschikbaar hebben van een effectieve aanpak voor de implementatie van twee hulpmiddelen bij goede mondzorg door verzorgenden en verpleegkundigen in verpleeg- en verzorgingshuizen. Implementatie – De hulpmiddelen worden daarna ter beschikking gesteld van de professionals in het werkveld. Dit onder ander via de website van V&VN. Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten Optimale strategie / plan van aanpak voor de landelijke implementatie van de instructiekaarten envideo/ DVD mondhygiënische zorg in verpleeghuizen (via www.venvn.nl).
230
Officiële gegevens Titel: Vervolgtraject instructiekaarten en instructievideo/ DVD voor mondverzorging verpleeghuisbewoners. Determinanten-analyse en proefimplementatie Aanvrager: Drs. A.M. Eliens Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), Utrecht Contactpersoon: Drs. A.M. Eliens Subsidie: € 110.590 Registratie nr.: 53410007 Looptijd: 2007-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening; 2.1. Voeding - 6. Richtlijn; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
8. Standaard verslaglegging door verpleeghuisartsen en sociaal geriaters Onderzoeker Rühl: “Eenduidig registreren, communiceren en verwerken van gegevens is voor zorgvuldige overdracht van informatie, toegankelijkheid van informatie en beschikbaarheid van informatie een must” Achtergrond – Onder verslaglegging wordt verstaan: het systematisch vastleggen van gegevens en bevindingen met betrekking tot diagnostiek, behandeling, verzorging, begeleiding en bejegening. Verslaglegging is een hulpmiddel bij het methodisch handelen en geeft de hulpverlener de mogelijkheid het eigen handelen te bewaken, te sturen en te evalueren. Verslaglegging maakt integraal onderdeel uit van het professioneel handelen en is één van de belangrijkste kwaliteitsinstrumenten, dat een bijdrage kan leveren aan een effectievere en meer doelmatige zorg. In deze zin is het ook van direct belang voor de cliënt. Doelstelling – Vanuit het programma Integratie Deltaplan in Verbetertrajecten wordt een standaard verslaglegging verpleeghuisartsen en sociaal geriaters ontwikkeld. De doelstelling van het project is het ontwikkelen en uittesten van een Programma van Eisen voor standaard verslaglegging. Dit Programma dient om na te gaan in hoeverre verslaglegging door verpleeghuisarts/sociaal geriater in voldoende mate ontwikkeld is om te protocolleren en vervolgens te standaardiseren en vormt tevens een conceptuele basis voor het elektronisch cliënt dossier (ECD). Verwachte resultaten – De methodiek wordt gebaseerd op een reeds ontwikkelde en uitgeteste standaarden voor professionals zoals de KNGF-richtlijn Fysiotherapeutische Verslaglegging, de NHG Standaard Medische Verslaglegging en de Richtlijn Adequate dossiervorming met het Elektronisch Medisch Dossier. Het resultaat is een Programma van Eisen voor standaard verslaglegging. Daarbij dient opgemerkt te worden dat aan de verslaglegging door verpleeghuisartsen/ sociaal geriaters eisen worden gesteld door de wetgever of door de beroepsgroep (al dan niet bindend). Daarbij kan sprake zijn van globale-, gedetailleerde- , inhoudelijke– of procedurele eisen. Implementatie – Na de pilot (proefimplementatie) van de standaard en evaluatiemethodiek en de evaluatie daarvan, is het zaak de standaard (eventueel) bij te stellen en vervolgens over te gaan tot het breed verspreiden hiervan. Om te beginnen integreert de NVVA de resultaten van het project in de opleiding en haar reguliere ondersteuningsaanbod. Daarnaast wordt de standaard geïmplementeerd in het kwaliteitssysteem van de verpleeghuisartsen/sociaal geriaters.
231
Verspreiding van en communicatie over de standaard vindt onder meer plaats via de verenigingsstructuur en de kwaliteitsnetwerken van de NVVA. Daarnaast vindt verspreiding plaats via publicatie in wetenschappelijke en populaire literatuur en op de websites en in tijdschriften c.q. nieuwsbrieven. Om beschikbaarheid eenvoudig bij gebruikers te kunnen garanderen wordt de informatie op papier verspreid aan minimaal de achterban en andere relevante organisaties. Daarnaast wordt de standaard digitaal beschikbaar gesteld op de websites van de NVVA en Zorg voor Beter. In overleg met ActiZ wordt gezocht naar de beste manier om te stimuleren dat de standaard wordt gebruikt naast en in relatie met het zorgleefplan. Tijdens het ontwikkelproces wordt om die reden afgestemd met de activiteiten die plaats vinden in het kader van de implementatie van het zorgleefplan, waaronder het verbetertraject Zorgleefplan (Sting en Vilans). Voor wie: Verpleeghuisartsen, sociaal geriaters en beleidsmakers Eindproducten Een Programma van Eisen voor standaard verslaglegging door verpleeghuisartsen en sociaal geriaters Officiële gegevens Titel: Projectvoorstel ontwikkeling standaard verslaglegging verpleeghuisarts/sociaal geriater Aanvrager(s): Mevrouw A. Rühl NVVA (Beroepsvereniging van verpleeghuisartsen en sociaal geriaters), Utrecht Contactpersoon: Mevrouw A. Rühl Subsidie: € 79.555 Registratie nr.: 53410020 Looptijd: 2008-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 6. Richtlijnen; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
9. Modelrichtlijn wils(on)bekwaamheid Onderzoeker Rühl: “Verpleeghuisartsen en sociaal geriaters krijgen handvatten bij het gebruik van de modelrichtlijn van de KNMG., tevens worden patiënten en hun naasten over dit onderwerp voorgelicht” Doelstelling – Het bevorderen van de implementatie van de door de KNMG opgestelde Modelrichtlijn (WGBO- project) voor hulpverleners over informatie en toestemming bij meerderjarige wilsonbekwame cliënten, middels het ontwikkelen en uittesten van een gebruikershandleiding voor de arts en een cliëntenbrief bij deze gebruikershandleiding. Na het WGBO- project zijn tot op heden zijn nauwelijks initiatieven ontwikkeld om de modelrichtlijn te implementeren. De voorgestelde gebruikershandleiding en cliëntenbrief voorzien in deze behoefte. Verwachte resultaten – De interventies in dit project moeten bijdragen aan zorgvuldige en betrouwbare beoordeling van de wils(on)bekwaamheid van cliënten. Dit komt uiteindelijk zorgvuldigheid van de gemaakte keuzen en beslissingen van en voor de cliënt ten goede. Hiermee wordt gedoeld op een belangrijke prioriteit van de te ontwikkelen instrumenten, te weten de uiteindelijke meerwaarde voor de kwaliteit van zorg aan de cliënt. De handreiking borgt het patiëntenperspectief in het professionele handelen en het kwaliteitssysteem van de
232
NVVA (beroepsvereniging van verpleeghuisartsen en sociaal geriaters). Gestreefd wordt naar complementariteit met reeds voltooide of lopende projecten die raken aan het thema wilsbekwaamheid. Daarom wordt het project afgestemd met onder meer het project waarin handreikingen ontwikkeld worden bij de NKVG richtlijn 'Diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie', met de Verbetertrajecten Probleemgedrag en Zeggenschap van Zorg voor Beter en met het Landelijk Dementie Programma. Uiteraard vindt ook afstemming plaats met de modelrichtlijn en het stappenplan zelf. Implementatie – Wat betreft het vertalen van de gebruikershandleiding en de cliëntenbrief naar andere deelsectoren in de gezondheidszorg, bijvoorbeeld verstandelijk gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg, zijn gedurende het project de vertegenwoordigers van de andere deelsectoren direct betrokken. De Actiz, de NVAVG, de NVP en de SPO onderschrijven handreiking. Voor wie: Verpleeghuisartsen/ sociaal geriaters, ouderen, psychologen en psychiaters, artsen voor verstandelijk gehandicapten en beleidsmakers. Eindproducten Gebruikershandleiding voor de arts en cliëntenbrief ter implementatie van de Modelrichtlijn wils(on)bekwaamheid bij oudere cliënten (Uitgave: Beginselen en vuistregels bij wilsbekwaamheid ISBN 978-90-74785-04-4) Officiële gegevens Titel: Projectvoorstel Ontwikkeling en testen van een gebruikershandleiding en cliëntenbrief voor de Modelrichtlijn wils(on)bekwaamheid bij oudere cliënten Aanvrager(s): Mevrouw A. Rühl en mr. R.B.J. Knuiman NVVA (Beroepsvereniging van verpleeghuisartsen en sociaal geriaters), Utrecht Contactpersoon: Mevrouw A. Rühl Subsidie: € 40.175 Registratie nr.: 53410014 Looptijd: 2007-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 6. Richtlijnen; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
10. DEFENCE: Een model voor de vroegtijdige identificatie van kwetsbare, acuut in het ziekenhuis opgenomen, oudere patienten met een verhoogd risico op functieverlies en sterfte. Onderzoeker de Rooij: “Het voorkomen van complicaties en hierdoor behoud van functioneren en handhaven van onafhankelijkheid na een acute ziekenhuisopname is belangrijk voor het welzijn en de kwaliteit van leven van de patiënt en voor haar of zijn maatschappelijke omgeving” Achtergrond – Voor veel oudere patiënten is een ziekenhuisopname een risicovolle gebeurtenis. Zij hebben tijdens het verblijf in het ziekenhuis een verhoogd risico op complicaties zoals een infectie, ondervoeding, delirium, decubitus, bijwerking van medicatie of een val. Veel van deze complicaties hebben functionele en/of cognitieve achteruitgang van de oudere patiënt tot gevolg. Dit leidt in het dagelijkse leven tot een grotere afhankelijkheid waardoor het zelfstandig wonen wordt bedreigd. Maar liefst 15 tot 50% van alle in het ziekenhuis opgenomen oudere patiënten krijgt te maken met functionele en/of cognitieve achteruitgang. Dit zijn 50.000 en 165.000 ouderen per jaar.
233
Doelstelling – Het doel van de DEFENCE werkgroep is het ontwerpen en implementeren van strategieën om oudere ziekenhuispatiënten te beschermen tegen complicaties voortkomend uit het verblijf in het ziekenhuis en daarmee het voorkomen van (verdere) functionele en/of cognitieve achteruitgang tijdens dit verblijf en de periode kort na ontslag. De visie van de DEFENCE is dat aan alle ziekenhuispatiënten van 65 jaar en ouder optimale medische en verpleegkundige behandeling en zorg geboden kan en moet worden. De missie van de DEFENCE groep is dan ook hiervoor toegankelijke, breed toepasbare strategieën te ontwikkelen met hierin centraal: een efficiënte herkenning van ouderen met een verhoogd risico en na identificatie een geriatrisch assessment en gerichte interventies. Hiermee is volgens de DEFENCE werkgroep mogelijk om op grote schaal de zorg voor kwetsbare ouderen op alle afdelingen in het ziekenhuis te optimaliseren. De DEFENCE werkgroep streeft hierbij concreet de volgende doelen na: - Een afname in het verlies van functionaliteit als gevolg van ziekenhuisopname (primair doel), en in het verlengde daarvan: - Een verandering van de kennis en attitude ten aanzien van de problemen van in het ziekenhuis opgenomen patiënten van 65 jaar en ouder; - Een toename van medische en verpleegkundige kennis en vaardigheden gericht op preventie, vroegsignalering en behandeling van specifieke problematiek bij kwetsbare ouderen; - Een grotere patiëntveiligheid zich presenterend in een afname van ziekenhuisgerelateerde complicaties; - Een afgenomen opnameduur voor oudere patiënten; - Een afname in aantal heropnames; - Een afname in ziekenhuissterfte bij acuut opgenomen ouderen; - Een afname in sterfte 3 maanden na ziekenhuisopname onder acuut opgenomen ouderen; - Een grotere patiënttevredenheid; - Een afname in kosten geassocieerd met ziekenhuis zorg voor ouderen; Werkwijze DEFENCE De strategieën die worden ontwikkeld door de DEFENCE werkgroep bestaan enerzijds uit implementatie van resultaten uit wetenschappelijk onderzoek en anderzijds uit een serie van best-practices waardoor state-of-the-art kennis wordt gecombineerd met real-life-practice. De haalbaarheid van de toepassing van de ontwikkelde kennis voor de klinische praktijk wordt op deze wijze gewaarborgd. Centraal staat de toetsing van een driestapsmodel voor herkenning en behandeling van factoren die kunnen leiden tot (te voorkomen) functieverlies rondom ziekenhuisopname van kwetsbare ouderen. Dit door de werkgroep ontwikkelde model wordt onderzocht in een,door ZONMW gefinancierde multi-center studie bij acuut opgenomen patiënten van 65 jaar en ouder op de afdelingen Inwendige geneeskunde van het AMC, het Spaarneziekenhuis in Hoofddorp en het UMCU te Utrecht. De laatste patiënten worden maart 2008 geincludeerd en de eerste resultaten van dit onderzoek worden medio 2008 verwacht. Andere ziekenhuizen zullen worden uitgenodigd om zich bij dit initiatief aan te sluiten, de toolkit met interventies verder te ontwikkelen en samen de ontwikkelde strategieën aan te passen aan de lokale situatie om implementatie te bevorderen Voorlopige resultaten – Vastgesteld is dat de factoren die het meest voorspellend zijn voor functieverlies binnen drie maanden na opname in het ziekenhuis mn het bestaan van een delirium bij opname, 5 of meer ADL-afhankelijkheden 2 weken voor opname in het ziekenhuis en het bestaan van cognitief functieverlies (MMSE< 20 ) zijn. De update van de State of the Art studie is tot op heden uitgevoerd met betrekking tot de thema’s vallen en ondervoeding. Deze update’s leverden maar in zeer beperkte mate nieuwe studies op in vergelijking met de SOTA. Na bestudering van de literatuur zijn drie instrumenten geselecteerd, namelijk de ISAR, de HARP en de COMPRI. De drie instrumenten zijn met elkaar vergeleken; de voornaamste conclusie is dat de ISAR de hoogste sensitiviteit (78.9%) heeft om in een populatie acuut opgenomen ouderen die ouderen te selecteren met het grootste risico op functieverlies.
234
Implementatie - Het DEFENCE-model beschrijft de vroegtijdige identificatie van kwetsbare in het ziekenhuis opgenomen oudere patienten met een verhoogd risico op functieverlies en sterfte. Een stapsgewijze methode voor herkenning en interventie. In geval van het bereiken van een efficiënte en betrouwbare vroegtijdige herkenning van kwetsbare oudere patiënten met een verhoogd risico (=implementatie van het model), kan de eerste en ook de tweede stap door de afdeling zelf worden toegepast, de derde stap zal bij voorkeur worden begeleid door een deskundig multidisciplinair team, maar met behulp van een toolkit kan de afdeling zelf ook interventies selecteren en toepassen die erop gericht zijn de situatie van de patiënt te verbeteren.
interventie: derde stap
opstellen geriatrisch profiel: tweede stap
Interventie door afdeling mbv toolkit danwel mbv geriatrie
Opstellen geriatrisch profiel mbv gevalideerde instrumenten
interventie
voorselectie met screeningsinstrument bij alle acuut opgenomen 65-plussers door eigen verpleegkundige: eerste stap
Voorselectie met screeningsinstrument
herkenning
Voor wie: Onderzoekers, behandelaars Eindproducten Een model voor de vroege identificatie van ziekenhuispatiënten met een risico op (voorkombare) functionele achteruitgang Officiële gegevens Titel: A stepwise model for early indentification of hospitalized patients at risk for (preventable) functional decline Aanvrager(s): Dr. S.E.J.A. de Rooij Interne Geneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. S.E.J.A. de Rooij Subsidie: € 217.000 Registratie nr.: 13550004 Looptijd: 2005-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 3. Screening en diagnostiek - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
235
11. Paramedische zorg in verpleeghuizen: de verschillen verklaard Onderzoeker Leemrijse: “Het is relevant dat verpleeghuisartsen en paramedici samen zorgvuldig overwegen welke bewoners kunnen profiteren van paramedische zorg, en daarbij niet alleen kijken naar de mogelijkheden voor herstel en ontslag, maar ook naar kwaliteit van leven en welbevinden van bewoners” Doelstelling – Uit eerder onderzoek bleek dat er verschillen bestaan tussen verpleeghuizen in de geboden paramedische zorg. Ook binnen een verpleeghuis is het zorggebruik verschillend tussen verpleeghuisbewoners onderling. Het doel van dit (vervolg) project is het analyseren van deze diversiteit in paramedische zorggebruik voor de disciplines fysiotherapie, ergotherapie, logopedie en diëtiek. Resultaten – Het percentage verpleeghuisbewoners dat fysiotherapie en/ of diëtiek krijgt verschilt per instelling ten gevolge van o.a. verschillen in visie op paramedische zorg en/ of taakafbakening tussen de disciplines. Bewoners opgenomen voor revalidatie en somatische bewoners krijgen vaker fysiotherapie, ergotherapie en/ of logopedie dan bewoners die zijn opgenomen voor langdurige zorg of psychogeriatrische bewoners. Naarmate bewoners langer zijn opgenomen daalt de kans op fysio- en/ of ergotherapie. Mannen hebben een grotere kans op fysio- en/ of ergotherapeutische zorg. Verschillen worden verklaard door verschillen in a) behandeldoelstelling, b) signalering van zorgbehoefte, c) verwijsbeleid en d) voorkeur van paramedici. Aanbeveling zijn a) formuleren van beleidsvisie ten aanzien van paramedische zorg binnen verpleeghuizen; b) expliciteren van het paramedisch zorgaanbod per doelgroep en dit vastleggen in (multidisciplinaire) richtlijnen; c) inzet van paramedische zorg ook richten op wonen, welzijn en kwaliteit van leven; d) onderzoek naar het systematisch bepalen van de zorgvraag van bewoners en naar e) de kwaliteit/ effectiviteit van paramedische zorg in verpleeghuizen. Implementatie – De beroepsverenigingen van verpleeghuisartsen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten, logopedisten en diëtisten, alsmede ARCARES zijn betrokken geweest bij de uitvoering van het onderzoek en de rapportage van de resultaten. Het is aan deze groepen de aanbevelingen uit het onderzoek op te pakken en concreet vorm te geven. Een deel van de aanbevelingen wordt door het NIVEL, in samenwerking met de 11 paramedische beroepsgroepen, CBO, ZonMw en NPI, verwerkt in een beleidssignaal naar VWS, waarin het belang van het voortzetten van (de financiering van) onderzoek op het terrein van de paramedische zorg wordt benadrukt. Inmiddels loopt bij het NIVEL een vervolgonderzoek gefinancierd door de beroepsvereniging van fysiotherapeuten, het KNGF. Dit onderzoek is getiteld: Het voorschrijven van fysiotherapie binnen de verpleeghuiszorg: ontwikkeling van criteria voor indicatiestelling fysiotherapie. Resultaten hiervan worden eind van het jaar/ begin 2009 verwacht Voor wie: Zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen, beleidsmakers Eindproducten Kennis over de verschillen tussen paramedische zorg in verpleeghuizen Officiële gegevens Titel: Paramedische zorg in verpleeghuizen: de verschillen verklaard Aanvrager(s): Dr. C.J. Leemrijse Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL), Woerden Contactpersoon: Dr. C.J. Leemrijse Subsidie: € 61.240 Registratie nr.: 36000003 Looptijd: 2004-2005
236
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 4. Vraag en samenleving
12. Veiligheidsmanagement in de langdurige zorg – fase 1 Onderzoeker Kurver: “Veiligheid is helaas geen vanzelfsprekendheid in verpleeg- en verzorgingshuizen” Doelstelling – In de Nederlandse verpleeg- en verzorgingshuizen is het matig tot slecht gesteld met de veiligheid, zowel met de veiligheid van de individuele cliënt, als de veiligheid van de (werk)omgeving. In dit project wordt een praktisch veiligheidsmanagement tool ontwikkeld voor verpleeg- en verzorgingshuizen. Het project wordt uitgevoerd door Stichting Consument en Veiligheid in samenwerking met Actiz. Resultaten – Dit is de eerste fase van het project Veiligheidsmanagement in de langdurige zorg (projectperiode in totaal drie fasen van ruim een jaar). Doel van dit project is het ontwikkelen van een op bestaande certificering aansluitend, praktische en vraaggerichte managementmethode voor de verpleeg- en verzorgingshuizen en de kleinere woonvormen, waarmee zij zelf eenvoudig een integraal veiligheidsbeleid kunnen opzetten en uitvoeren. Tijdens deze eerste fase zijn drie stappen uitgevoerd: onderzoek & ontwikkeling, een pilot van de materialen en tot slot het aanpassen van de materialen. De materialen die in deze eerste fase ontwikkeld zijn bestaan uit een overkoepelende methode waarmee instellingen zelf een integraal veiligheidsbeleid kunnen opzetten. Met de overkoepelende methode wordt stapsgewijs inzichtelijk gemaakt welke stappen doorlopen moeten worden om te komen tot het implementeren van acties ter verbetering van de veiligheid. Naast de overkoepelende methode zijn twee modules ontwikkeld betreffende de veiligheidsonderwerpen ‘incident melden’ en ‘calamiteitenbeheersing’ (inclusief brandveiligheid). Voor wie: Zorgverleners (direct) en cliënten (indirect) van verpleeg- en verzorgingshuizen. Eindproducten Een veiligheidsmanagementmethode: ‘Veiligheidsmanagement in de Zorg’, bestaande uit een overkoepelende methode en de modules ‘Incident melden’ en ‘Calamiteitenbeheersing’. Officiële gegevens Titel: Veiligheidsmanagement in de langdurige zorg Aanvrager(s): Drs. H. Schouten en drs. I. Buuron Stichting Consument & Veiligheid, Amsterdam Contactpersoon: I. Kurver Subsidie: € 50.000 Registratie nr.: 81300001 Looptijd: 2005-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
237
13. Veiligheidsmanagement in de langdurige zorg – fase 2 Onderzoeker Kurver: “Structurele aandacht voor veiligheid een noodzaak binnen verpleegen verzorgingshuisinstellingen” Doelstelling – Dit project is de tweede fase van het project ‘Veiligheidsmanagement in de langdurige zorg’ en beoogt binnen de verpleeg- en verzorgingshuizen een bijdrage te leveren aan de verbetering van de veiligheid van de individuele cliënt. Het project wordt uitgevoerd door Stichting Consument en Veiligheid in samenwerking met Actiz. Resultaten – In de eerste fase van dit project (oktober 2005 - april 2006) is een praktische veiligheidsmanagementmethode ontwikkeld: ‘Veiligheidsmanagement in de Zorg’. Deze is in een pilot getest voor en door verpleeg- en verzorgingshuizen. Hiermee kan een instelling in kaart brengen hoe het met de veiligheidscultuur (met veel aandacht voor veilig melden), de risico’s in de instelling (zowel prospectief als retrospectief) en daarmee de veiligheid van cliënten is gesteld. Op basis van deze inventarisatie worden prioriteiten bepaald en wordt een plan van aanpak ontwikkeld. Verder werden in de eerste fase de modules ‘Incident melden’ en ‘Calamiteitenbeheersing’ ontwikkeld en getest in een pilot. De tweede fase van dit project betreft het ontwikkelen en testen van de modules ‘Medicatieveiligheid’ en ‘Veiligheid van hulpmiddelen’ en het integreren van de reeds bestaande methode ‘Blijf Staan’ welke is gericht op valpreventie. Implementatie – Omdat een goede implementatie essentieel is bestaat de tweede fase daarnaast uit een begeleid implementatietraject van de veiligheidsmanagementmethode bij 16 verpleeg- en verzorgingsinstellingen. De ervaringen die tijdens dit implementatietraject worden opgedaan worden gebruikt om het materiaal van Veiligheidsmanagement in de Zorg uit te breiden met specifieke informatie over implementatie. Belemmerende en bevorderde factoren worden daarmee onderdeel van de methode. De nog te volgen derde fase van dit project beoogt een sectorbrede uitrol van Veiligheidsmanagement in de Zorg. Deze zal worden ondersteund door promotionele activiteiten, het aanbieden van trainingen en het faciliteren van netwerkbijeenkomsten. Voor wie: Zorgverleners (direct) en cliënten (indirect) van verpleeg- en verzorgingshuizen. Eindproducten - Veiligheidsmanagementmethode bestaande uit een overkoepelende methode en de modules ‘Incident melden’, ‘Calamiteitenbeheersing’, ‘Valpreventie’ (methode Blijf Staan), ‘Medicatieveiligheid’, ‘Veiligheid van hulpmiddelen’. - Specifieke informatie over implementatie van deze veiligheidsmanagementmethode, de succes- en faalfactoren hierbij - Website over de veiligheidsmanagementmethode, promotionele activiteiten, trainingen en netwerkbijeenkomsten. Officiële gegevens Titel: Veiligheidsmanagement in de langdurige zorg - Fase 2 Aanvrager(s): Drs. H. Schouten en drs. I. Buuron Stichting Consument & Veiligheid, Amsterdam Contactpersoon: I.Kurver Subsidie: € 194.500 Registratie nr.: 81300002 Looptijd: 2006-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 2. Preventie; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
238
14. Interventie ter voorkoming van een delirium bij kankerpatiënten na een operatie Doelstelling – Aantonen dat door perioperatieve interventie van een geriatrisch team, de incidentie van het postoperatieve delirium bij de kwetsbare oudere chirurgisch-oncologische patiënt afneemt bij gelijkblijvende kosten. Ook is de verwachting dat de secundaire uitkomstmaten zoals afhankelijkheid van zorg en mentale en fysieke gezondheid (zoals gemeten met de SF-36) zullen verbeteren door geriatrische interventie. Dit zal in eerste instantie leiden tot een structurele screening van alle oudere chirurgische patiënten met een solide tumor met de Groningen Frailty Indicator (GFI) en het betrekken van een geriatrisch team bij de perioperatieve zorg van de kwetsbare oudere. Ook zal er op verpleegafdelingen naar aanleiding van dit onderzoek meer bewustwording zijn over het ontwikkelen van het postoperatieve delirium bij ouderen in het algemeen. Verpleegkundigen van deelnemende afdelingen zijn door dit onderzoek getraind in het afnemen van de delier observatie score (DOS) en daardoor beter in staat een beginnend delirium tijdig te herkennen. Voorlopige resultaten – Er heeft nog geen analyse van resultaten plaatsgevonden. Wel heeft de start van dit onderzoek in het Universitair Medisch Centrum Groningen geleid tot een bredere invoering van de GFI als screeningsinstrument voor de oudere patiënt op alle chirurgische afdelingen (ook die afdelingen welke niet direct bij het onderzoek betrokken zijn) en in alle deelnemende centra tot een grotere bewustwording van mogelijke problemen rond de zorg voor de oudere chirurgische patiënt. Afgezien van het gegeven dat het protocol in de klinische praktijk goed uitvoerbaar blijkt te zijn, in zowel een academisch als in perifere ziekenhuizen, valt er over de eindpunten nog niets te melden. Implementatie – In navolging van het tot stand komen van het universitair centrum ouderengeneeskunde (UCO) en in samenwerking hiermee, wordt een structurele aanpak binnen de afdeling chirurgische oncologie in het UMCG voorgesteld die de hoofdlijnen van de problematiek rond de oudere chirurgisch oncologische patiënt bestrijkt. Tevens is er aandacht voor onderzoek binnen deze patiëntengroep. Voor wie: Beleidsmakers, beroepsgroepen, patiënten, onderzoekers Eindproducten Brede invoering van de perioperatieve interventie ter preventie van een delirium bij kankerpatiënten na een operatie Officiële gegevens Titel: A controlled trial of geriatric liaison intervention in frail surgical oncology patients Aanvrager(s): Prof. dr. J.P.J. Slaets Interne Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum Groningen Contactpersoon: Prof. dr. J.P.J. Slaets Subsidie: € 351.985 Registratie nr.: 94507516 Looptijd: 2007-2010 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
239
15. Schapenvacht tegen doorliggen bij verpleeghuispatiënten Onderzoeker Mistiaen: “De Australische Medische Schapenvacht is mogelijk een goed hulpmiddel in de preventie van decubitus” Doelstelling – Dit onderzoek zal (aanvullende) kennis opleveren over de effectiviteit van de Australian Medical Sheepskin in de preventie van decubitus, meer specifiek bij patiënten die om een somatische reden in het verpleeghuis worden opgenomen. Bovendien zal het onderzoek kennis opleveren over de kosteneffectiviteit van de Australian Medical Sheepskin, en gegevens over het comfort ervan zoals door patiënten ervaren en over het gebruiks(on)gemak zoals door verpleegkundigen/verzorgenden ervaren. Dit onderzoek is verder van belang omdat eerdere onderzoeken zijn uitgevoerd in Australië, waar mensen veel meer vertrouwd zijn met schapenvachten dan in Europese landen. Voorlopige resultaten – De resultaten tot nu toe luiden dat de interventie van een schapenvacht door de meeste patiënten op de meeste aspecten positief beoordeeld wordt, hoewel een aantal de schapenvacht ook te warm vindt. Wat betreft de primaire uitkomstmaat, het optreden van decubitus op de stuit, valt op dit moment nog weinig te zeggen, behalve dat de incidentie (zowel in de experimentele als in de controlegroep) lager ligt dan bij aanvang van het project was verwacht. Het uitvoeren van de interventie is volgens de betrokken verpleegkundigen/verzorgenden goed te doen. Implementatie – Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek zullen de aanbevelingen omtrent het gebruik van schapenvachten voor de preventie van decubitus in nationale en internationale richtlijnen beter onderbouwd, dan wel gewijzigd kunnen worden (alle richtlijnen ontraden op dit moment het gebruik van schapenvachten). Mocht de Australian Medical Sheepskin (kosten)effectief blijken te zijn, dan kan dit onderzoek leiden tot uitgebreide implementatie van deze schapenvachten en vervolgens leiden tot minder decubitus bij patiënten, waardoor hun veel leed bespaard kan blijven. Macro-economisch kan dit leiden tot minder kosten voor de behandeling van decubitus. Er is voor het onderzoek een begeleidingscommissie geformeerd, waarin instituten/ organisaties (bijvoorbeeld het landelijk decubituscentrum LEVV, EPUAP, WCS, CBO, Sting, NVVA) participeren die van belang zijn bij de eventuele implementatie van de Australian Medical Sheepskin, in geval er positieve resultaten gevonden worden. Deze organisaties zijn onder meer van belang bij het eventueel wijzigen van vigerende richtlijnen, waarin het gebruik van schapenvachten nu wordt ontraden. Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen Eindproducten Kennis over de kosteneffectiviteit van het gebruik van Australische medische schapenvachten ter preventie van decubitus Officiële gegevens Titel: Cost-effectiveness of the Australian Medical Sheepskin for the prevention of pressure ulcers in somatic nursing home clients Aanvrager(s): Dr. A.L. Francke Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL), Woerden Contactpersoon: Dr. P. Mistiaen Subsidie: € 398.235 Registratie nr.: 94507513 Looptijd: 2007-2009
240
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.2. Verpleegkundigen - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
16. Implementatie ParkinsonNet: Efficiency van fysiotherapie bij Parkinson Onderzoeker Munneke: "ParkinsonNet verbetert kwaliteit van zorg voor chronisch zieken” Doelstelling – Het doelmatigheidsproject ‘Efficiency of Physiotherapy in Parkinson’s Disease’ (‘ParkinsonNet Trial’) is een implementatieonderzoek. In het onderzoek wordt in 8 regio’s in Nederland een netwerk (ParkinsonNet) geïmplementeerd van fysiotherapeuten die gemotiveerd zijn om Parkinson patiënten te behandelen. Deze ParkinsonNet therapeuten zijn opgeleid en worden continue begeleid vanuit het Parkinson Centrum Nijmegen (ParC) met medewerking van andere Parkinson kenniscentra (o.a. LUMC te Leiden en VUmc te Amsterdam). Doel van de opleiding is verbetering van kennis en competenties conform de KNGF-richtlijn Ziekte van Parkinson. Voorlopige resultaten – Het aantal deelnemende therapeuten wordt per regionaal ParkinsonNet bepaald en is afhankelijk van het te verwachtte patiënten aanbod. Zo wordt een toename van het aantal behandelde patiënten per therapeut gewaarborgd ter verdere verhoging van de specifiek deskundigheid. Verder worden in iedere regio de neurologen geïnformeerd over de indicatiestelling fysiotherapie bij de ziekte van Parkinson en geïnstrueerd over het verwijzen van patiënten naar deze ParkinsonNet therapeuten. Tot slot worden patiënten en overige zorgverleners geïnformeerd over het ‘waarom en waar’ van ParkinsonNet. Het ParkinsonNet wordt ondersteund met een electronische patienten dossier en een online community module. In het implementatieonderzoek zijn de 8 regio’s waarin een ParkinsonNet netwerk is geïmplementeerd vergeleken met 8 regio’s waarin geen netwerk is geïmplementeerd (‘usual care’). Met deze regio’s is afgesproken dat men na afloop van het onderzoek (najaar 2007) ook een ParkinsonNet krijgt. Ondertussen is het onderzoek afgerond. De eerste resultaten zijn veelbelovend. Implementatie – Deze lijkt geslaagd en de kosten voor zorg nemen af. Vanwege het succes zijn de ParkinsonNet netwerken uitgebreid met ergotherapeuten en logopedisten en worden in Zuid Nederland nieuwe ParkinsonNet netwerken geimplementeerd. Naar verwachting zal het aantal ParkinsonNet regio's groeien naar ongeveer 50 in 2008. Uiteindelijk zullen er, naar verwachting 100 ParkinsonNet netwerken in Nederland geimplementeerd worden. Voor wie: Fysiotherapeuten, oefentherapeuten, ergotherapeuten, logopedisten, parkinsonverpleegkundigen, zorgverleners, neurologen, beroepsverenigingen (oa NVN, KNGF, VvOCM, Ergotherapie Nederland, NVLF,), zorgverzekeraars en Parkinson Patienten Vereniging Eindproducten - Een eindverslag over de wetenschappelijke resultaten van het ParkinsonNet project - Regionale informatiefolders over ParkinsonNet (iedere regio heeft een eigen ParkinsonNet folder met adressen van zorgverleners) - Een draaiboek voor het implementeren van een regionaal ParkinsonNet
241
Officiële gegevens Titel: Efficiency of physiotherapeutic care in Parkinson's disease Aanvrager(s): Dr. M. Munneke en dr. B.R. Bloem Neurologie, Universitair Medisch Centrum Sint Radboud, Nijmegen Contactpersoon: Dr. B.R. Bloem en dr M. Munneke Subsidie: € 393.440 Registratie nr.: 945-04-357 Looptijd: 2005-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 4. Behandeling; 7. Implementatie - 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen; 3. Professionals; 4. Beleidsmakers; 5. Zorgverzekeraars - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
17. Een diagnostisch protocol voor ouderen met duizeligheid in de huisartsenpraktijk Onderzoeker Maarsingh: “Diagnostiek bij duizeligheid kan en moet beter” Achtergrond – Duizeligheid bij ouderen komt vaak voor en stelt de huisarts regelmatig voor een diagnostisch dilemma. De toegevoegde waarde van de diagnostische testen in de NHGstandaard ‘Duizeligheid’ is onbekend. Doelstelling – De studie Dizziness In Elderly Patients (DIEP) heeft als doel: 1) De ontwikkeling van een diagnostisch protocol voor ouderen met duizeligheid in de huisartsenpraktijk 2) Inzicht krijgen in de mate van voorkomen van de klacht duizeligheid bij ouderen in de huisartsenpraktijk 3) Inzicht krijgen in het beloop van de klacht duizeligheid bij ouderen in de huisartsenpraktijk Voorlopige resultaten – Er is zeer uitgebreid systematisch literatuuronderzoek verricht om betrouwbare en in de eerste lijn bruikbare testen bij duizeligheid op te sporen. Een internationaal expertpanel heeft op basis van de resultaten van het literatuuronderzoek door middel van een consensus procedure een diagnostisch protocol ontwikkeld. Het protocol is vervolgens toegepast op 420 duizelige ouderen en 120 controlepatiënten. Patiënten zijn afkomstig uit praktijken die deelnemen aan het huisartsennetwerk van respectievelijk het AMC en VUmc. De gegevens worden momenteel geanalyseerd. Voor het bestuderen van de mate van voorkomen van duizeligheid zijn gegevens uit de Tweede Nationale Studie van het Nivel gebruikt. Voor het bestuderen van het beloop van duizeligheid is gebruik gemaakt van gegevens uit het huisartsennetwerk van het AMC. Tevens vindt een ½ jaars follow-up plaats (deze bevindt zich in de afrondingsfase). Tot op heden zijn vier verschillende manuscripten over de onderwerpen in voorbereiding voor publicatie. Implementatie – De resultaten van het onderzoek worden gepubliceerd in de internationale en in de Nederlandstalige vakliteratuur. Het protocol wordt ter beschikking gesteld aan de beoogde gebruikers (huisartsen). De gegevens uit het onderzoek kunnen worden gebruikt bij een herziening van de NHG-standaard ‘Duizeligheid’. Daarbij worden tevens producten voor nascholing ontwikkeld. Voor wie: (Verpleeg) huisartsen
242
Verwachte eindproducten (o.a.) - Diagnostisch protocol voor ouderen met duizeligheid in de huisartsenpraktijk - Herziening cq addendum NHG-standaard ‘Duizeligheid’ (M75) Officiële gegevens Titel: Een diagnostisch protocol voor ouderen met duizeligheid in de huisartsenpraktijk Aanvrager(s): Dr. H.C.P.M. van Weert en Prof. dr. H.E. van der Horst Huisartsgeneeskunde, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam Huisartsgeneeskunde, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. O.R. Maarsingh en dr J. Dros Subsidie: € 290.095 Registratie nr.: 42000018 Looptijd: 2004-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.1. Zorgverlening - 3. Screening en diagnostiek; 6. Richtlijnen - 3. Toegepast onderzoek - 3.1. (Verpleeg) huisartsen - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
243
244
5.2. Diversiteit 1. Mantelzorg in andere culturen Onderzoeker Voorham: “Om de belasting van mantelzorgers te verminderen, is het belangrijk om de verdeling van zorgtaken binnen de familie bespreekbaar te maken” Doelstelling – Verwacht wordt dat de traditionele zorg voor allochtone ouderen door kinderen en partner onder druk komt te staan. Dit onderzoek geeft inzicht in de situatie van mantelzorg in Turkse families en in de mogelijkheden om een optimale zorgsituatie rond Turkse chronisch zieke ouderen te bewerkstelligen. In de eerste fase van het onderzoek is nagegaan wat behoeften en knelpunten zijn van Turkse chronisch zieke ouderen en hun mantelzorger(s). Daarbij is beschreven hoe de families van de zorgvragers omgaan met de toegenomen zorgdruk en welke bijdrage zorgbemiddeling door professionals daar aan levert. In de tweede fase van het onderzoek is onderzocht op welke knelpunten het professionele zorgaanbod stuit in de zorg aan chronisch zieke Turkse ouderen en welke bijdragen de Turkse gemeenschap, reguliere zorgvoorzieningen en steunpunten mantelzorg kunnen leveren om Turkse mantelzorgers te bereiken en te onderstenen. Resultaten – De zorg binnen Turkse families komt vaak als vanzelfsprekend bij een vrouw terecht, in dit onderzoek vaak de partner. Door de vanzelfsprekendheid die voortkomt uit Turkse tradities, sociale druk en drempels richting het gebruik van professionele zorg (taal, financiën en kennis) wordt niet over de zorgverdeling gesproken. Vaak wordt pas bij overbelasting van de mantelzorger naar alternatieven gezocht. Een zorgbemiddelaar kan de zorgverdeling tijdig bespreekbaar maken en drempels naar professionele zorg slechten. Professionele instellingen kunnen Turkse families o. a. ondersteunen door voorlichting te geven over hun zorgaanbod en het scholen van (autochtone) medewerkers in het werken met en voor allochtone cliënten. Extra bijdragen vanuit de steunpunten mantelzorg en de allochtone gemeenschap zouden gericht moeten zijn op het bespreekbaar maken van de (taakverdeling binnen de) familiezorg en de inzet van professionele ondersteuning. Implementatie – De resultaten worden momenteel gebruikt door de GGD Rotterdam en omstreken en door Primo Noord Holland, een adviesorganisatie voor sociaal beleid. PRIMO nh vernieuwt, ondersteunt en versterkt via advies, informatie, cursussen, trainingen en onderzoek de sociale infrastructuur in Noord-Holland. Ook begeleiden ze processen waar meerdere partners bij betrokken zijn. De belangrijkste opdrachtgevers zijn de provincie Noord-Holland, gemeenten en maatschappelijke organisaties. In de opgestelde brochure ‘En wie zorgt er dan voor mij?’ komen de verschillende instellingen en organisaties die een rol spelen bij de zorg voor Turkse ouderen, aan het woord. De brochure besluit met handreikingen voor deze instellingen en is onder hen verspreid. Voor wie: Professionals bij zorg- en welzijnorganisaties, medewerkers van allochtone zelforganisaties, beleidsmakers Eindproducten - Onderzoeksrapport ‘Mantelzorg in de Turkse cultuur. Zorg aan chronisch zieke ouderen in Nederland (2005)’ - Brochure voor medewerkers van organisaties die betrokken zijn bij de zorg voor Turkse ouderen: ‘En wie zorgt er dan voor mij? Over draagkracht en draaglast van Turkse mantelzorgers’.
245
Officiële gegevens Titel: Mantelzorg in andere culturen Aanvrager(s): Prof. dr. M.C.H. Donker en dr. A.J.J. Voorham Gezondheidsbevordering, GGD Rotterdam-Rijnmond Contactpersoon: Dr. A.J.J. Voorham Subsidie: € 139.050 Registratie nr.: 32060105 Looptijd: 2003-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.2. Diversiteit - 4. Behandeling - 2. Strategisch onderzoek - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 4. Vraag en samenleving
2. Meertalige communicatieboekjes ‘Elkaar begrijpen helpt’ Onderzoeker Bosker: “De beste communicatie ontstaat als je daadwerkelijk geïnteresseerd bent in de ander” Doelstelling – Het ontwikkelen van meertalige communicatieboekjes (5) als hulmiddel bij de dagelijkse verzorging en communicatie bedoeld voor zorg/hulpverleners ouderenzorg en oudere allochtonen in zorg die niet of nauwelijks Nederlands spreken. De boekjes zijn tot stand gekomen door de samenwerking van Meavita (Verpleeghuis De Schildershoek, wooncentrum OM en Bij en Meavita Thuiszorg) en het NIGZ. Met anderstalige cliënten zijn woordenlijsten samengesteld en pictogrammen van begrippen en situaties verzameld. De situaties zijn zowel in het Nederlands als in de vreemde taal benoemd. Van de vreemde taal is fonetisch aangegeven hoe het moet worden uitgesproken. Resultaten – Inmiddels zijn de bestaande boekjes gescreend op volledigheid en lay out. De conceptopzet voor 5 meertalige communicatieboekjes is gerealiseerd (Spaans, Turks, Arabisch/Berbers, Hindoestaans(Surinaams), Chinees). Het materiaal is in 3 instellingen geïntroduceerd op een bijeenkomst voor medewerkers, vrijwilligers, bewoners en hun familie. Het materiaal is voor periode van 3 maanden in gebruik genomen om opzet inhoud te beoordelen en inzicht te krijgen in succes en faalfactoren voor implementatie. PR materiaal is ontwikkeld en de dieptestrategie voor proefimplementatie is uitgevoerd. De communicatieboekjes bieden een praktisch handvat voor interculturele communicatie in verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg en helpen op zeer directe wijze het contact (en dus de zorg) te verbeteren met allochtone ouderen die de Nederlandse taal niet of nauwelijks kunnen spreken. Na afloop is er een beknopte evaluatie uitgevoerd om inzicht te krijgen in het gebruik van het materiaal gedurende een proefimplementatie/ prestest. Ervaring uit die proefimplementatie en de indruk die verkregen is uit diverse netwerkcontacten waar het materiaal is gepresenteerd is dat de communicatieboekjes een simpel, concreet en praktisch hulpmiddel zijn om contact en communicatie tussen allochtone ouderen en hun hulpverlener te ondersteunen.
246
Implementatie – De deelnemende instellingen uit project van Meavita Den Haag gaan het materiaal gebruiken. Een geselecteerd aantal instellingen (11) die actief zijn op het terrein van interculturele zorg krijgen een aanbod voor een introductie workshop aangeboden en kunnen het materiaal tegen een gereduceerd tarief bestellen. Actiz bekijkt hoe ze als koepel het gebruik in praktijk kunnen stimuleren, het Platform Interculturele zorg (PIO) geeft er verder bekendheid aan en stimuleert toepassing in de praktijk en enkele netwerkcontacten van De Schilderhoek geven bekendheid aan het materiaal via hun eigen communicatiekanalen/ websites. Het materiaal wordt beheerd door het NIGZ en kan bij het NIGZ worden aangevraagd. Voor wie: Oudere allochtonen die niet of nauwelijks Nederlands spreken en hun zorgverleners Eindproducten Meertalige communicatieboekjes (5 talen), een beknopte gebruikershandleiding, PR materiaal en het aanbod voor introductieworkshops Officiële gegevens Titel: Meertalige communicatieboekjes voor (oudere)allochtone cliënten in de (somatische)zorg Aanvrager(s): Dr. H.E. Stiegelis, L. Bosker en J. Booij Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ), Woerden Contactpersoon: L. Bosker Subsidie: € 99.060 Registratie nr.: 48000003 Looptijd: 2006-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.2. Diversiteit - 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3a. (Verpleeg) huisartsen; 3b. Verpleegkundigen - 4. Vraag en samenleving
247
248
5.3. Huisbezoeken 1. Kosteneffectiviteit huisbezoek Doelstelling – Doel van deze studie is de (kosten)effectiviteit onderzoeken van systematische bezoek aan thuiswonende ouderen met gezondheidsproblemen op de gezondheidsstatus van de ouderen, hun zorggebruik en de kosten van dit gebruik. Resultaten – De huisbezoeken bleken nauwelijks of geen effecten te hebben gehad op de gezondheid van de ouderen. Er werden op de verschillende meetmomenten geen duidelijke effecten gevonden op o.a. functionele status, gezondheidsbeleving, kwaliteit van leven, gezondheidsklachten, eenzaamheid en sterfte. Het extramurale en intramurale zorggebruik (o.a. huisartscontacten, thuiszorg, ziekenhuis- en verpleeghuisopnamen) bleek evenmin te verschillen tussen bezochte en niet-bezochte ouderen. Bezochte ouderen bleken wel meer hulpmiddelen aangeschaft te hebben en er hadden bij hen meer aanpassingen in de woning plaatsgevonden. De kosten van het zorggebruik waren in de bezochte groep over een periode van 2 jaar gemiddeld € 450 hoger per persoon. Hoewel de bezoeken gewaardeerd werden door de ouderen blijken ze geen aantoonbare effecten te hebben op de gezondheid en het zorggebruik van ouderen met (ervaren) gezondheidsproblemen. De effecten verschillen niet tussen mannen en vrouwen. Er is geen directe aandacht besteed aan de mogelijke invloed van de culturele en etnische achtergrond van deelnemende ouderen. Implementatie – In juni 2005 heeft de projectleider aanvullende VIP-gelden ontvangen om het implementatie traject te evalueren (€ 7500). Het in de effectstudie ontwikkelde huisbezoekenprotocol is na afloop van de studie als innovatieproject geïmplementeerd in de gemeente Beek, met subsidie van de Provincie Limburg. Het belangrijkste doel van de evaluatie van de implementatie van huisbezoeken in de gemeente Beek was om te bezien of de lokale zorgorganisaties in staat zijn om een dergelijk project van de grond te tillen, en wat de belemmerende en bevorderende factoren hierbij zijn. Vanwege langdurige ziekte verzuim van het personeel werkzaam voor dit project is de evaluatie van het implementatie traject stopgezet en het toegekende ZonMw-budget teruggestort naar ZonMw. Hoewel niet formeel geëvalueerd, het proces volgend, was de conclusie van de projectleider dat de veldpartners (m.n. GGD, thuiszorg en gemeente) prima in staat waren om zo'n project zelfstandig van de grond te krijgen en uit te voeren. Voor wie: Ouderen, (thuiszorg) verpleegkundigen, GGD-en, beleidsmakers Eindproducten - Handleidingen ‘Bezoekprotocol Huisbezoeken’ en ‘Training Interviewers’ - Screeningsinstrument voor selectie ouderen met slechte gezondheid voor gezondheidsinterventies - Vragenlijsten over de gezondheidsstatus van ouderen Officiële gegevens Titel: Effects of home visits by home nurses to elderly people with health problems Aanvrager(s): Dr. H.J.L. van Rossum Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht Contactpersoon: Dr. H.J.L. van Rossum Subsidie: € 551.480 Registratie nr.: 22000115 Looptijd: 2002-2007
249
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.3. Huisbezoeken - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.2. Verpleegkundigen - 2. Preventie
2. Huisbezoek voor en door allochtone ouderen Contactpersoon Bremer: “Niet alleen onderzoeken, maar ook activeren, leidt tot participeren” Doelstelling – Het ontwikkelen van een aangepaste variant van de reeds bestaande methodiek voor activerend huisbezoek voor en door allochtone ouderen. Resultaten – Nagegaan is in hoeverre de toestand van Turkse en Marokkaanse ouderen die Activerend Huisbezoek hadden gekregen, verbeterde in vergelijking met de ouderen die de controle-interventie hadden gehad. De effectevaluatie laat zien dat Activerend Huisbezoek een positief effect heeft op de zelfredzaamheid bij Marokkaanse oudere vrouwen. Dit effect is niet gevonden bij Marokkaanse oudere mannen en Turkse ouderen. Effecten op andere beoogde uitkomsten laten geen meerwaarde van Activerend Huisbezoek zien in vergelijking met Vriendschappelijk Huisbezoek bij zowel Turkse als Marokkaanse ouderen. Op basis van de bevindingen bij Marokkaanse ouderen luidt de conclusie dat huisbezoek (ongeacht de methodiek) meerwaarde kan hebben op het welzijn bij deze groep. Hierbij is de aanname dat er zonder de interventie geen verschil in de tijd zou ontstaan. Voor Turkse ouderen is deze conclusie (nog) niet te trekken op basis van deze effectevaluatie als gevolg van een grote uitval onder deelnemers. Implementatie – Aangezien er slechts beperkte aanwijzingen zijn gevonden voor effect op kwaliteit van leven is landelijke implementatie niet gewenst. Niettemin heeft het project belangrijke inzichten opgeleverd voor toekomstig onderzoek onder Turkse en Marokkaanse migranten. Daarnaast heeft het project ook de betrokken veldorganisaties in beweging gezet. Om toekomstig onderzoek naar sociale interventies onder deze doelgroepen beter te laten verlopen is het belangrijk om voldoende aandacht te geven aan taal, omgangsvormen en andere culturele en religieuze waarden en normen. Het is aan te bevelen om in het onderzoeksteam een persoon op te nemen met eenzelfde achtergrond als de allochtone gemeenschappen waar het onderzoek zich op richt. Deze persoon kan niet alleen als tolk optreden, maar ook een brugfunctie in nemen tussen onderzoekers en de gemeenschap met als doel het onderzoek vloeiender te laten verlopen. Op basis van ons onderzoek onder Turkse en Marokkaanse ouderen is het aan te bevelen om rekening te houden met de rol van volwassen kinderen, de rol van welzijnsorganisaties en zelfhulporganisaties bij het bereiken van de doelgroep. Het is namelijk van belang dat goed zicht is op de positie en de invloed van dergelijke organisaties binnen de gemeenschap, en verhoudingen tussen gemeenschappen van verschillende afkomst. Op dit moment wordt de methode in diverse andere projecten toegepast (meestal in aangepaste en toegesneden vorm), om met name kwetsbare groepen te bereiken. De resultaten van de methode zijn overwegend positief. Voor wie: Turkse en Marokkaanse ouderen, onderzoekers Eindproducten Werkboek HUTUMA (huisbezoek Turkse en Marokkaanse ouderen), de Voorlichtingsbrochure huisbezoek in het Nederlands, Turks en Arabisch en meetinstrumenten voor eenzaamheid, sociale steun, sociaal gedrag in Turks en Arabisch
250
Officiële gegevens Titel: Activerend Huisbezoek voor en door allochtone ouderen Aanvrager(s): De heer J. Klercq Projectbureau Odyssee, Maastricht Contactpersoon: De heer M. Bremer en dr. ir. A.M.J. Chorus Subsidie: € 331.620 Registratie nr.: 22000122 Looptijd: 2002-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.3. Huisbezoeken; 5.2. Diversiteit - 2. Preventie - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers - 2. Preventie
3. Bezoek voor en door verpleeghuisartsen en sociaal geriaters Onderzoeker Rühl: “Bij elkaar in de keuken kijken… leren, evalueren en reflecteren door en voor beroepsgenoten”. Doelstelling – Het ontwikkelen en uittesten van een methodiek voor individuele visitatie en evaluatie van verpleeghuisartsen en sociaal geriaters, waarbij vakgenoten (peers) elkaar onderling visiteren en evalueren. Verwachte resultaten – De methodiek wordt toegepast vanuit het principe van continue kwaliteitsverbetering en terugkerende leer- en verbetercycli voor de gevisiteerde professional. Gefocust wordt op verbetering van het beroepsmatig handelen van de professional door onder meer gestructureerd verzamelde informatie uit de directe omgeving van de professional te analyseren en te vertalen naar verbeterpunten voor de professional. Het uiteindelijke doel van het ontwikkelen, toetsen en daarna breder toepassen van de methodiek voor verpleeghuisartsen en sociaal geriaters is het verbeteren van de kwaliteit van zorg die aan de cliënt verleend wordt door deze professionals en de zorgverleners waarmee in de zorg wordt samengewerkt. Implementatie – Na het ontwikkelen van het systeem en het uitvoeren van de pilot (proefimplementatie) van de visitatie en evaluatiemethodiek en de evaluatie daarvan, is het zaak de methodiek (eventueel) bij te stellen en vervolgens over te gaan tot het breed verspreiden van het instrument. Om te beginnen integreert de NVVA de resultaten van het project in de opleiding en haar reguliere ondersteuningsaanbod. Daarnaast wordt het instrument geïmplementeerd in het kwaliteitssysteem van de verpleeghuisartsen/ sociaal geriaters. Verspreiding van en communicatie over de methodiek vindt onder meer plaats via de verenigingsstructuur en de kwaliteitsnetwerken van de NVVA via workshops en publicatie in wetenschappelijke en populaire literatuur en op de websites en in de tijdschriften c.q. nieuwsbrieven van de betrokken partijen. Tevens spelen de regiocoördinatoren van de NVVA een actieve rol in de verspreiding in diens diverse netwerken. Voor wie: Verpleeghuisartsen en sociaal geriaters, beleidsmakers Eindproducten Methodiek voor individuele visitatie en evaluatie van verpleeghuisartsen en sociaal geriaters
251
Officiële gegevens Titel: Projectvoorstel ontwikkeling en uittesten van een methodiek voor individuele visitatie en evaluatie van verpleeghuisartsen en sociaal geriaters Aanvrager(s): Mevrouw A. Rühl NVVA (Beroepsvereniging van verpleeghuisartsen en sociaal geriaters), Utrecht Contactpersoon: Mevrouw A. Rühl Subsidie: € 103.755 Registratie nr.: 53410012 Looptijd: 2007-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.3. Huisbezoeken - 5. Zorgsysteem; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.3. Specialistische behandeling; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
252
5.4. Arbeidsproductiviteit 1. Slim ouder worden in de zorg Onderzoeker Knibbe: “In onze zorginstellingen hebben wij geen specifiek 45+ beleid, want de meeste werknemers zijn 45+.” Doelstelling – Het behouden van oudere werkneemsters voor de zorg en het verlagen van de drempel voor herintredende oudere werkneemsters. Door oudere zorgverleners sterker en gezonder te houden zal de arbeidsproductiviteit van een cruciale subgroep van werkneemsters behouden en mogelijk vergroot worden ten opzichte van het huidige niveau. Resultaten – Voorlichtingsboekje ‘Slimmer ouder worden in de zorg’ en de managementbrochure ’Elf vragen over vitaliteitbeleid in zorginstellingen’. Beide publicaties zijn geen tovermiddelen om de vergrijzing van het personeel in de zorg tegen te gaan. Wel kunnen ze een bijdrage leveren aan het zo lang mogelijk behouden van oudere zorgverleners voor de zorg. Het boekje en de brochure draaien om de vragen: hoe zorg je er voor dat je als oudere verzorgende met plezier kunt blijven werken in de ouderenzorg en wat kun je als leidinggevende doen om oudere werknemers in dienst te houden? Beide publicaties bevatten allerhande praktische tips van en voor ‘oudere’ 45+ zorgverleners en hun leidinggevenden. Munitie voor de boekjes vormden een enquête onder 45+ medewerkers van de Stichting WoonZorg Groep en literatuuronderzoek in binnen- en buitenland. Het boekje en de bijbehorende management informatie hebben een positieve boodschap. Enerzijds is het natuurlijk onmiskenbaar zo dat ‘de ouderdom met gebreken’ komt. Naar mate we ouder worden gaat het inderdaad allemaal minder snel, worden we minder soepel en kunnen we minder goed tegen langdurige en plotselinge belasting. Aan de andere kant zijn oudere werknemers enorm waardevol voor een zorgorganisatie. Omdat zij veel kennis en ervaring hebben komen ze over het algemeen tot betere besluiten en oplossingen voor complexe problemen. Waar jongere mensen verdrinken in de details of door de bomen het bos niet meer zien, herkennen 45-plussers sneller een rode draad en koppelen ze dit makkelijker aan een oplossing. Hoewel de beide producten in eerste instantie met en voor de contractpartners van de Stichting Woonzorg Groep zijn ontwikkeld, komt er een landelijk vervolg. Het SAB V&V geeft de beide publicaties landelijk uit, zodat alle verpleeg- en verzorgingshuizen kunnen profiteren van het werk van de Woonzorg Groep. In februari 2008 is de pretest afgerond, waarvoor alle contractpartners van de Woonzorg Groep en 15 leden (zorginstellingen) van de klankbordgroep fysieke belasting van SAB-V&V zijn geconsulteerd. Op basis daarvan is het materiaal aangepast. Implementatie – Het boekje ‘Slim ouder worden in de zorg’ en de managementinformatie ‘Elf vragen over vitaliteitbeleid in zorginstelling’ is beschikbaar in het vroege voorjaar van 2008. Het SAB-V&V drukt en verspreidt de beide publicaties over alle Verpleeg- en Verzorgingshuizen. Daarmee zijn de beide producten geborgd en is er bij een eventueel vervolg een landelijk aanspreekpunt. Voor wie Oudere zorgverleners, hun zorgmanagers en beleidsmakers. Eindproducten Een praktijkgericht (gedrukt) boekje voor zorgverleners (‘Slim ouder worden in de zorg’) en bijbehorende managementinformatie (alleen digitaal in pdf beschikbaar) met de titel ‘Elf vragen over vitaliteitbeleid’.
253
Officiële gegevens Titel: Slim Ouder Worden in de Zorg. Beter inspelen op de toenemende leeftijd van zorgverleners: invloed op de arbeidsproductiviteit en de beschikbaarheid van ouderen voor uitvoerend werk Aanvrager(s): Drs. ing. J.J. Knibbe LOCOmotion (Gezondheidskundig advies en onderzoek), Bennekom Contactpersoon: Dhr. K. Mussche en drs. N.E. Knibbe Subsidie: € 10.000 Registratie nr.: 88100043 Looptijd: 2007-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.4. Arbeidsproductiviteit - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 3. Professionals; 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
2. De kosten en baten van innovaties: meetinstrument arbeidsinnovatie en de kosten baten analyse Onderzoeker de Kleijn: “Inzicht in de arbeidsproductiviteit van zorgprocessen en in de kosten en baten van verbeteringen en innovaties draagt bij aan het realiseren van een duurzame kwaliteit van de zorg”. Doelstelling – In het kader van het Zorg voor Beter deelproject ‘Invoeren van innovaties in de care’ heeft TNO Kwaliteit van Leven twee onderling samenhangende instrumenten ontwikkeld om de arbeidsproductiviteit van werkprocessen en de kosten en baten van innovaties te kunnen berekenen: het Meetinstrument Arbeidsinnovatie en de Kosten Baten Analyse. De instrumenten zijn bestemd voor zelfstandige toepassing door managers in zorginstellingen. Gebruik ervan zal managers ondersteunen bij het nemen van go/ no go beslissingen met betrekking tot een verbetering of innovatie van zorgprocessen. De instrumenten zijn na het aanmaken van een account kosteloos te gebruiken. De webapplicatie is te bereiken via het internetadres www.arbprod.arbeidtools.nl of via de Zorg voor Beter site. - Het Meetinstrument Arbeidsinnovatie Met het meetinstrument Arbeidsinnovatie kunnen managers berekenen in welke mate de arbeidsproductiviteit en de kwaliteit van de zorg verbeteren als een bepaalde innovatie in een instelling wordt ingevoerd. Het instrument berekent de arbeidsproductiviteit op procesniveau: hoeveel uren arbeid zijn er nodig om een proces (dienstverleningsproces, zorgproces, werkproces) uit te voeren bij één cliënt? En wat verandert daarin als de uitvoering van het proces met een innovatie wordt verbeterd? Ook de beoordeling van de kwaliteit van de zorgverlening is op procesniveau. Bij de kwaliteitscriteria wordt onderscheid gemaakt naar de vier sectoren. - De Kosten Baten Analyse Het instrument Kosten Baten Analyse berekent voor managers de kosten en baten van zorginnovaties. De Kosten Baten Analyse bevat vier categorieën: (1) Prestaties (waaronder productiviteitswinst, gemeten met het Meetinstrument Arbeidsinnovatie), (2) investeringskosten, (3) exploitatiekosten en (4) overige effecten (o.a. effecten op de kwaliteit van de arbeid). Als alle stappen van de Kosten Baten Analyse zijn doorlopen, ziet men op het resultatenblad een overzicht van alle verwachte (of gerealiseerde) kosten en baten van de innovatie:
254
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Effecten op de arbeidsproductiviteit Effecten op de kwaliteit van de zorg Flexibiliteit van de organisatie Effecten op de kwaliteit van de arbeid Investeringskosten Exploitatiekosten Totaalresultaat van de financiële kosten en baten Aansluiting bij kernwaarden en visie van de organisatie
De instrumenten zijn in nauwe samenwerking met het veld ontwikkeld. Een begeleidingsgroep, bestaande uit managers van instellingen in de vier sectoren (V&V, Thuiszorg, Gehandicaptenzorg en langdurige GGZ) begeleidde de ontwikkeling van het Meetinstrument Arbeidsinnovatie. Testversies van beide instrumenten werden door managers in proeftuininstellingen gebruikt. Op grond van die ervaringen zijn beide instrumenten aangepast tot de definitieve versies. Resultaten – Gebruik van de instrumenten en bespreking van huidige werkwijze en de nieuwe werkwijze met vertegenwoordigers van alle belanghebbenden leidt tot inzichten in bestaande inefficiënties en tot draagvlak voor verbeteringen. Verbetering van arbeidsproductiviteit is daarmee niet meer synoniem voor harder werken en meer werkdruk, maar voor slimmer werken. Van belang daarbij is wel dat het management helder is over de besteding van de ‘gewonnen’ uren: deze moeten bij voorkeur in de zorg blijven. De instrumenten sluiten aan bij de werkprocessen in de caresector. Wel verwachten we grote verschillen, die vooral afhangen van persoonlijke werkwijzen, ambities en condities maar ook van de verschillen in noodzaak die zorginstellingen hebben om kosten te beheersen. Verdere verspreiding van de instrumenten en van de toepassing ervan zal bijdragen aan kostenbewustzijn in de care en aan het werken aan innovaties die de kwaliteit van zorg moeten garanderen en de inzet van arbeid moeten beheersen. Punt van aandacht vormt de toepassing van de instrumenten bij meer complexe innovaties (bijvoorbeeld keteninnovaties, of innovaties die meerdere processen betreffen). Op basis van de huidige ervaringen vraagt de toepassing van de instrumenten in deze situaties extra ondersteuning en/of aanpassingen van de instrumenten. Implementatie – In het project is de inbreng van een aantal enthousiaste vertegenwoordigers uit de sector van groot belang geweest. Het vertalen van alle variaties die zich in de praktijk van de zorg voordoen in een generiek instrument, was een grote uitdaging. De nauwe band met de praktijk, ook in de projectgroep van TNO, was belangrijk. De care sector gaat aan de slag met de nieuwe kennis/het instrument. TNO beheert de website en de databank en verzorgt, in opdracht van ZonMw, workshops voor het gebruik van de instrumenten. Voor wie: Beleidsmakers (afdelingsmanagers, controllers en stafafdelingen in de hoek van organisatie en personeel en kwaliteit) Eindproducten Webapplicatie met Meetinstrument Arbeidsinnovatie en Kosten Baten Analyse voor zorginstellingen
255
Officiële gegevens Titel: Het effect van innovaties op de arbeidsproductiviteit in de care: ontwikkelen en testen van een meetinstrument’ en ‘Het effect van innovaties op de arbeidsproductiviteit in de care: faciliteren en begeleiden van proeftuininstellingen en expertmeetings Aanvrager(s): Drs. E. de Kleijn TNO Kwaliteit van Leven (Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek), Delft Contactpersoon: Drs. E. de Kleijn Subsidie: € 83.085 en € 376.483 Registratie nr.: 88200001 en 88200002 Looptijd: 2006-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.4. Arbeidsproductiviteit - 5. Zorgsysteem; 7. Implementatie - 4. Ontwikkeling; 5. (Landelijke) implementatie - 4. Beleidsmakers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
256
5.5. Woonvormen en -voorzieningen 1. Flexibele en aanpasbare woonvormen Onderzoeker Knibbe: “Als financiële regelingen ook flexibel zouden zijn zou je zo ontzettend veel meer kunnen doen met dit soort flexibele concepten’ Achtergrond – Aanpasbaar wonen en levensloopbestendige woningen zijn al geruime tijd sleutelbegrippen in de zorg voor ouderen en mensen met fysieke beperkingen. Het feitelijk realiseren daarvan blijkt echter nog steeds lastig. Vaak blijkt dat de cliënt of bewoner al niet meer in de betreffende kamer of woning kan blijven zodra hij of zij afhankelijk wordt van een rolstoel. De ruimte blijkt daarvoor dan veelal uiteindelijk toch te beperkt en het zorgen dat de noodzakelijke voorzieningen (aanpassingen en hulpmiddelen) er komen blijkt moeizaam te verlopen. Inmiddels zijn er nieuwe concepten op de markt beschikbaar gekomen die veel meer mogelijkheden bieden en wel in staat zouden zijn om langer thuis wonen mogelijk te maken. Het realiseren van die voorzieningen stuit echter met name op allerlei complexe en/of tijdrovende aanvraagprocedures. Deze procedures zijn weinig doelmatig en kosten zowel zorgverleners als cliënten veel tijd en ergernis. Bij het feitelijk realiseren van de voorzieningen ontstaan ook nogal eens technische problemen of misverstanden. Al deze schakels zetten de arbeidsproductiviteit van zorgverleners en hun managers onder druk en beïnvloeden de kwaliteit van zorg in negatieve zin. Daarnaast blijft het door al deze drempels en remmen onduidelijk wat dit type innovaties werkelijk zou kunnen bieden. Doelstelling – Het doel van het project was om de mogelijkheden en beperkingen van laatste stand der techniek op het gebied van flexibele en aanpasbare woonvormen in kaart te brengen inclusief de mogelijkheden als vorm van gewone huisvesting zonder dat er sprake is van een zorgvraag. De focus ligt op de kansen die dit systeem zorgaanbieders biedt om meer doelmatiger te werken en dus hun arbeidsproductiviteit direct of indirect te verbeteren en op de kansen voor cliënten met in meer of minder mate fysieke beperkingen. Het eindproduct is een duidelijke en praktijkgerichte omschrijving van de mogelijkheden en beperkingen van dit concept. Resultaten – Scala van mogelijkheden: ‘Think out of the BOX’ In het project zijn wooneenheden en zonodig zelfs meer of minder volledig geëquipeerde woonunits zonder grote technische ingrepen aan te passen aan de feitelijke situatie. Er is een scala aan voorzieningen bestudeerd dat steeds verder opschaalt. De eerste stap was in de huidige woning realiseren van flexibele aanpassingen en de laatste was het plaatsen van een volledig geëquipeerde woonunit in de achtertuin: het mantelzorgwoningconcept. In alle gevallen kan de cliënt blijven wonen op dezelfde plek of op de plek van zijn of haar keuze, terwijl de woning volledig aangepast kan worden aan de zorgvraag van dat moment. Dit kan vanaf het moment dat er nog sprake is van een lichte beperkingen tot en met een volledige zorgbehoefte (tot en met terminaal). De woning en bijbehorende voorzieningen ‘beweegt’ als het ware mee met voor- of achtergang van de mogelijkheden van de cliënt. - Voordelen Er zijn op meerdere vlakken voordelen te beschrijven. Onderzoek daarnaar is nog slechts in beperkte mate uitgevoerd en grondiger onderzoek is ons inziens aan te bevelen. Wel wordt duidelijk dat de voordelen afhangen van het ziektebeeld en/of de mate van zelfredzaamheid van de cliënt. Vooral bij zich relatief snel ontwikkelende ziektebeelden als ALS en/of wisselende beelden als MS zijn de voordelen snel merkbaar. Bij ouderen, waarbij de prognose van een afnemende mate van zelfredzaamheid veel minder voorspelbaar zijn in de tijd is dat lastiger.
257
De voordelen voor wat betreft de doelmatigheid en de arbeidsproductiviteit van het werk van zorgverleners zijn vooral aanwezig in het makkelijk, snel en optimaal realiseren van voorzieningen. Zij zijn daar beduidend minder tijd aan ‘kwijt’ en werken onder optimale omstandigheden en de cliënt leeft in een veiliger omgeving. - Veel mogelijkheden niet of veel te weinig benut Gaandeweg het project bleek dat de mogelijkheden in feite zeer groot zijn, maar ook dat er nog maar een zeer beperkte hoeveelheid in de werkelijke praktijk benut wordt. Het blijkt dat vooral de bovengenoemde drempels van financiële en organisatorische aard (aanvraagprocedures, indicatiestellingen etc.) hier een forse belemmering voor vormen. Voorbeelden van onderbenutte mogelijkheden zijn eenvoudig verplaatsbare wanden (splitsen of koppelen van ruimtes), makkelijk verplaatsbare utiliteitssystemen (wandcontactdozen etc), plafondtilsystemen geïntegreerd met het badkamerconcept, het plaatsen van een natte cel in de woonkamer of het werken met kleine aanbouwunits in plaats van volledige kamers inclusief natte cel. Voor het plaatsen van aanbouwuntis of zonodig volledige mantelzorgwoningen is de aanwezigheid van een achtertuin natuurlijk wel een vereiste. In een stedelijke omgeving is dat complexer dan op het platteland. Implementatie - Hoewel structurele financiering, aanvraagprocedures en daar waar nodig bouwvergunningen voor dit type voorzieningen nog op veel drempels stuiten, zijn er desondanks inmiddels mondjesmaat oplossingen voor beschikbaar. Enkele leveranciers zien mogelijkheden binnen het huidige systeem en realiseren voor kleine doelgroepen in weerwil van de geschetste problemen toch oplossingen. Dat neemt niet weg dat het hier niet om structurele financiering gaat, maar om vrij bijzondere constructies en ten tweede zijn deze constructies slechts geschikt voor een relatief klein deel van de potentiële doelgroep. Verbeteringen hierin zijn relevant zowel vanuit het perspectief van arbeidsproductiviteit als kwaliteit van zorg en leven. Voor wie: Thuiszorgaanbieders, verzorgingshuizen, semi-murale woonvormen, gehandicaptenzorg, beleidsmakers, ouders en mantelzorgers, woningcorporaties, WMO adviseurs Eindproducten Praktijkgerichte omschrijving van de mogelijkheden van flexibele en aanpasbare woonvormen Matrix met voor en nadelen voor de verschillende betrokken partijen Officiële gegevens Titel: Totaalconcept van Huisvesting en Zorg: Flexibele en Aanpasbare Woonvormen en Voorzieningen Welke verbetering van arbeidsproductiviteit kan bereikt worden met totaalconcepten van flexibiliteit en aanpasbaarheid in woonvormen, hulpmiddelen en aanpassingen Aanvrager(s) en uitvoerders: Drs. ing. J.J. Knibbe, mw. J. Boomgaard en dhr. K. Mussche Locomotion (Gezondheidkundig advies en onderzoek), Bennekom/ Barneveld. In samenwerking met Amsterdam Thuiszorg en WoonZorg Groep Steenwijk Contactpersoon: Drs. ing. J.J. Knibbe Subsidie: € 10.000 Registratie nr.: 88100033 Looptijd: 2007-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.5. Woonvormen en -voorzieningen - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.2. Verpleegkundigen - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
258
2. Woonwensen in de steigers Zorgbelang Gelderland: “Uitgangspunt was en is nog steeds het mondiger maken van de woonconsument met een handicap. Empowerment van de doelgroep op dit complexe terrein van scheiden wonen en zorg, daar liggen kansen voor Zorgbelang Gelderland.” Doelstelling – Het project heeft tot doel enkele soorten woonwensenonderzoeken te ontwikkelen door middel van het implementeren van enkele voorbeelden van belangengroepen van zorgvragers binnen de werksfeer van enkele zorgaanbieders en woningcorporaties, zodat het concept/idee verder innoveert. Met deze uitgeteste modellen woonwensen kunnen de planmakers bij zorgaanbieders, woningcorporaties (gemeenten) hun aanbod beter afstemmen op de vraag en krijgen chronisch zieken meer greep op hun eigen huisvesting. De uitkomsten van dit project geven concrete voorbeelden van vraagsturing op de woningbouwmarkt voor chronisch zieken/ouderen en leveren bruikbare informatie op voor woningcorporaties. Resultaten – In overleg met ZonMw is in 2005 het project omgebogen, omdat gedurende het project helder is geworden, dat op de regionale woningmarkt kansen liggen voor de collectieve belangenbehartiging en dat het ontwikkelen van een virtuele markt op dit moment niet haalbaar is voor Zorgbelang Gelderland, als consumentenpartij op de woningmarkt. De ombuiging van het project levert een structurele aanpak op, dat werkt aan het verbeteren van de inspraak van clientenorganisaties op verschillende niveaus: zowel regionaal, gemeentelijk als in de wijk worden woonwensen vanuit patientenperspectief ingebracht. Criteria voor deze regionale markt voor aangepaste woningen worden in samenwerking met de achterban door Zorgbelang Gelderland geformuleerd. Binnen deze structurele aanpak heeft Zorgbelang Gelderland prestatiecriteria ontwikkeld voor de lokale woningmarkt. Zorgbelang Gelderland zet deze prestatiecriteria (basis zijn woonwensen van de clientenorganisaties) in bij overleg met gemeenten, zorgaanbieders, corporaties en Provincie (woonservicezones). In de praktijk is een belangrijk inzicht verkregen, dat het opstarten van een virtuele markt niet haalbaar is en daardoor wordt een deel van de projectdoelstelling niet gehaald, door de volgende weerstanden op de woningmarkt: . - Stagnatie economie, meer aandacht voor inlopen achterstand in bouwvolume. Dat levert meer standaard dan bijv. levensloopbestendige woningen op en weinig diversiteit, veel te weinig Woonkeur woningen. De prioriteiten van de corporaties sluiten nog onvoldoende (niet) aan bij de specifieke vraag van zorgconsumenten - Invoering Wmo maakt ketenafspraken/ketencontracten ingewikkelder door de marktwerking/ concurrentie, ingewikkelde aanbestedingsronden. Corporaties houden meer rekening met marktwerking waardoor samenwerken lastiger wordt; - Aanbieders zijn zeer voorzichtig met verstrekken van marktgevoelige informatie. Vooral de woonwensen van de toekomstige vraag/bewoners is steeds meer een kwestie van marketing; - Het op steeds grotere schaal doorvoeren van projecten scheiden wonen/zorg verandert de posities op de woningmarkt compleet. Marktpartijen zoeken zelf samenwerking en daar is nu (ook met Wmo) weinig ruimte voor het samenbrengen door een virtuele markt georganiseerd door consumentenpartijen. Gemeenten zijn met de invoering van de Wmo bezig,niet met een markt. - Zorgbelang Gelderland wordt als kostenverhoger en procesophouder gezien in het kader van collectieve woonwensen. - Zorgbelang Gelderland is onbekend, vooral bij corporaties. Vervolgens wordt Zorgbelang Gelderland als consumentenpartij niet als neutrale partner op de woningmarkt gezien, om die kennisachtige uitwisselingen van best practices te organiseren, ook al is dat verpakt in een leuke markt. Het is steeds meer 'handel' van de corporaties en zorgaanbieders.
259
Voor het ontwikkelen van meer materiaal dient Zorgbelang Gelderland /LOREP opzoek te gaan naar probleem eigenaren. Die probleem eigenaren kunnen hun specifieke kennis inzetten en dan de woonconsumenten met een handicap ten diensten staan. Het project heeft zich door het pionierswerk ontwikkeld als een kwartiermakers-project op het terrein van scheiden wonen en zorg. Dat vergt bij alle partijen, die betrokken zijn bij de voortgang, een toegesneden benadering. Tot slot heeft dit project ook veel kennis doen vergaren bij Zorgbelang Gelderland. Implementatie – Het inzicht is, dat bovenstaande om een duidelijke positionering van de collectieve belangen-behartiging vraagt. Hoewel de virtuele markt wel als goed idee wordt gezien, werkt dat nu te vrijblijvend, de tijd is er niet rijp voor, het lijkt erop dat eerst de marktposities m.b.t. de Wmo ingevuld moeten zijn en meer ervaring bij corporaties opgedaan moeten worden m.b.t. scheiden wonen/zorg. Voor wie: Beleidsmakers (gemeenten), woningbouwcoöperaties Eindproducten Twee inleidingen voor regionale VNG congressen in het kader van de Wmo georganiseerd door de SGBO. Inleiding met sheets voor de provinciale VAC-jaarvergadering in de provincie Gelderland. Een aantal Tussenproducten in het kader van het ontwikkelen van steunmateriaal in relatie tot de woonwensen-methode: - Vijf matrices zijn ontwikkeld, waar de woonwensen per matrice worden afgezet tegen een indeling van enerzijds typologieen van aangepaste woningen en woonvormen en anderzijds zijn die typologieen gerangschikt naar de mate waarin zorg wordt geboden; - Een eerste versie van een brochure woningjargon en jargon van aangepaste woningtypen; - Een brochure Leefbare Wijk prestatiecriteria vanuit clientenperspectief; - Een basisdocument van de woonwensen-methode van Zorgbelang Gelderland, een stappenplan; - Een opzet voor een maquette simulatiespel voor ervaringsdeskundigen, tb.v. formuleren van programma van eigen vanuit bewoners perspectief m.b.t. masterplannen, woonzorgzones; - Literatuurscan voor het ontwikkelen van de internet website voor de KBOH; - Steunmateriaal in de vorm van enkele schema's die relatie aangeven tussen de woonwensenmarkt en de regionale aangepaste woningmarkt en enkele factsheets; - Inschakeling van lokale afdelingen van de VAC voor advies aan clientenraden V&V-sector bij nieuwen verbouwplannen; . - Een eerste ruwe versie van een Programma van Eisen Scheiden Wonen en Zorg, vanuit - patientenperspectief. - Het spel ‘Leefbare Wijk’ is ontwikkeld. Officiële gegevens Titel: Woonwensen in de steigers. Noodzaak van woonwensen-onderzoek op het snijvlak van zelfstandig wonen en wonen met AWBZ-zorg Aanvrager(s): Drs. S.H. Biewinga en de heer S.M. Woldringh Zorgbelang Gelderland, Arnhem Contactpersoon: De heer S.M. Woldringh Subsidie: € 90.120 Registratie nr.: 32060141 Looptijd: 2003-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.5. Woonvormen en -voorzieningen - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 4. Vraag en samenleving
260
3. Care@home Stichting Humanitas: “Bij de ouderen bestaat een toenemende behoefte om ook bij hulpbehoevendheid zelfstandig te kunnen blijven wonen, de inzet van domotica in de woning van de zelfstandig wonende oudere met beginnende tot matige dementie zou hieraan kunnen bijdragen.” Doelstelling - Binnen het project Care@home wordt onderzocht of de inzet van thuiszorgtechnologie, elektronische monitoring door detectiemiddelen, bij zelfstandig wonende dementerende ouderen met ertoe kan leiden dat de ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen. De middelen die ingezet worden zijn: belmatten in verband met vallen bij uit bed komen en bij zwerfgedrag, rookmelders bij clienten die onachtzaamheid vertonen bij token of vergeetachtigheid bij zelfstandig koken, deursignalering bij zwerfgedrag en camera's bij periodieke onrust van clienten. Deze detectiemiddelen geven, afhankelijk van de plaats waar de client woont een signaal naar een alarmcentrale of direct naar de verzorgende van het wooncomplex. De client krijgt slechts een detectiemiddel in de woning gericht op het gedrag dat een probleem vormt voor het zelfstandig wonen. Resultaten – Van de techniek die toegepast is tijdens het pilotproject kan worden geconcludeerd dat deze nog niet volmaakt is en zeker geen aanleiding biedt om op grote schaal in te zetten. De technische voorwaarde waaraan de verschillende apparatuur en de infrastructuur moeten voldoen zijn nog onvoldoende duidelijk en bieden dan ook nog geen aanleiding tot verdere aanschaf van dergelijke apparatuur. Verschillende elektronische hulpmiddelen zijn gee'valueerd en hieruit kan worden geconcludeerd dat vooral de detectiemat en de camera voor verbetering vatbaar zijn. Voor de mat zijn bovendien draadloze alternatieven in de markt aanwezig en de toepassing hiervan dient dan ook nader te worden onderzocht. Het toepassen van van de rookmelder en de bedmat leverde wel positieve reacties op. De inzet van domotica bij de doelgroep PG-gei'ndiceerden levert extra problemen op. Het is moeilijk te achterhalen of de clienten zelf wel baat hebben bij de verschillende gei'nstalleerde apparatuur. Vanwege hun mentale toestand is het namelijk niet te achterhalen of zij de verschillende hulpmiddelen waarderen. In het onderzoek kwam ook naar voren dat de clienten zich niet meer bewust zijn van de verschillende apparatuur. Uit dit onderzoek is dan ook naar voren gekomen dat als er voor de doelgroep PG-gei'ndiceerden wordt gekozen, minder zorgafhankelijke clienten moeten worden gezocht waarbij uitstel van opname nog werkelijk tot de mogelijkheden behoort. Bovendien zijn PG- gei'ndiceerde clienten niet meer in staat om verschillende apparaten zelfstandig te bedienen. Als er wordt gekozen voor het inzetten van domotica voor deze doelgroep zullen alleen passieve alarmeringstechnieken tot de mogelijkheden behoren. De zeer grote uitval tijdens het onderzoek maakt het niet mogelijk om te concluderen of de verschillende technieken kunnen worden ingezet op grote schaal. Door een eventueel nieuw op te zetten pilotproject waarbij vanaf het begin kan worden gestart met een goede voorbereiding en voorlichting zou kunnen worden geanalyseerd of er daadwerkelijk behoefte is aan deze hulpmiddelen en of er sprake kan zijn van een uitstel van opname en een vergroting van de zelfstandigheid. Pas als deze behoefte aanwezig is en de hulpmiddelen daadwerkelijk een zinvolle aanvulling blijken op het aanbieden van zorg voor PGgei'ndiceerde clienten kan worden gesproken over de inzet van domotica op grote schaal. Implementatie – De kennisoverdracht zal enerzijds gericht zijn op de valkuilen waarvoor men moet waken bij het toepassen van domotica in een extramurale setting. Anderzijds zullen aanbevelingen uit het onderzoek uitgedragen worden naar de beleidsmakers binnen de stichting Humanitas ten einde de verdere toepassing van domotica binnen de projecten van de stichting Humanitas te structureren en mogelijk uit te breiden naar andere doelgroepen.
261
Formeel is er nog geen draagvlak gecreeerd voor het overnemen van de uitkomsten van het onderzoek. Intern is men wel benieuwd naar de uitkomsten van het onderzoek. Voor de kennisoverdracht is vooral voor de informerende strategie gekozen. De onderzoeksgegevens zijn van belang voor de verdere opzet en invoering van levensloopbestendige woningen door de stichting Humanitas. Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen, beleidsmakers Eindproducten Eindrapport: Care@home. Begeleid wonen voor ouderen met psychogeriatrische problematiek (publicatie van het eindrapport op internet: www.humanitasrijnmond.nl). Officiële gegevens Titel: Care@home: Begeleid wonen voor ouderen met psychogeriatrische problematiek Aanvrager(s): Prof. dr. H.M. Becker, dhr. C. Veenstra en mevrouw M. Vogel Stichting Humanitas, Rotterdam Contactpersoon: C. Veenstra Subsidie: € 63.275 Registratie nr.: 10550012 Looptijd: 2003-2005 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.5. Woonvormen en -voorzieningen - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
262
5.6. Zorgsysteem 1. Verandering in zorggebruik bij oudere chronisch zieken Onderzoeker Deeg: “Omdat kenmerken van de leefsituatie naast zorgbehoefte van invloed zijn op nieuw zorggebruik, liggen er mogelijkheden tot interventie-op-maat afhankelijk van die kenmerken.” Achtergrond – Bij oudere chronisch zieken kunnen nieuwe chronische ziekten (intercurrente comorbiditeit) en toename in de ernst van bestaande ziekten leiden tot een intensivering van de zorgbehoefte. Dit kan een nieuwe zorgvorm noodzakelijk maken (transitie in zorg). Tevens kunnen omstandigheden leiden tot een transitie in zorg, bijvoorbeeld het wegvallen van bestaande informele hulp. De vraagstelling van het project is bestudeerd in het cohort van de interdisciplinaire Longitudinaal Aging Study Amsterdam (LASA). Doelstelling – De centrale vraagstelling van dit onderzoek betreft de aanpassing aan transities in zorg bij oudere patiënten, met name met betrekking tot de outcomes fysiek en sociaal functioneren en tevredenheid met de zorg. Resultaten – Naast zorgbehoefte zijn ook situationele kenmerken van invloed zijn op nieuw zorggebruik. Dit geldt met name voor alleenstaande ouderen die zijn aangewezen op formele zorg. Ook loopt het zorgsysteem bij ouderen met complexe gezondheidsproblemen en alleen zorg van hun partner of van kinderen, gevaar om overbelast te worden. Bovendien zou bij ouderen die thuiszorg ontvangen regelmatig nagegaan moeten worden of de geboden thuiszorg nog voldoende is. Implementatie – Deze kennis is verspreid middels gepubliceerde artikelen, enkele hoofdstukken in boeken die zijn bedoeld voor een breed publiek van beleidsmakers en zorgprofessionals en op nationale en internationale congressen. Een specifieke activiteit was een interdepartementale bijeenkomst op het ministerie van VWS op de dag dat de SCPrapportage ‘Zorg en wonen van kwetsbare ouderen’ uitkwam (28 mei 2004). Tevens worden de resultaten van dit onderzoek gebruikt in onderwijs aan studenten (tweedejaars Gezondheidswetenschappen VU) en aan zorgverleners (ouderenadviseurs, verpleegkundigen in het kader van cursussen van het Centrum voor Verouderingsonderzoek VU). Onder de vlag van het Centrum voor Verouderingsonderzoek VU loopt een disseminatieproject ‘Thuis wonen en zorg’ waarbij de resultaten van onder meer dit onderzoek zullen worden verwerkt in producten (factsheet, lezingencyclus, expertmeeting, masterclass, website, bijdrage aan handboek voor praktijkopleiding) voor een breed publiek. Met de gemeentes en provincies is overleg over de toepassing van de bevindingen in het gemeentebeleid. Bij verder te ontwikkelen onderzoek in de Vrije Universiteit (m.n. faculteit Sociale Wetenschappen) en in het VU Medisch Centrum (m.n. EMGO-Instituut), zal op de nieuwe inzichten/ kennis uit dit onderzoek worden voortgebouwd. Voor wie: Onderzoekers, oudere chronisch zieken en hun (professionele) hulpverleners Eindproducten Zowel beschrijvende als verklarende kennis over de aanpassing van oudere chronisch zieken op veranderend zorggebruik. De verkregen inzichten vormen aanwijzingen voor de inhoud en organisatie van de (thuis)zorg.
263
Officiële gegevens Titel: Zorgtrajecten van oudere chronisch zieken: aanpassing aan veranderingen in ziektebeloop en zorggebruik Aanvrager(s): Prof. dr. D.J.H. Deeg Longitudinal Aging Study Amsterdam, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Prof. dr. D.J.H. Deeg Subsidie: € 113.120 Registratie nr.: 940-32-039 Looptijd: 1999-2006 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.6. Zorgsysteem - 5. Zorgsysteem - 2. Strategisch onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3. Professionals - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
2. Het PGB bekend en bemind Vereniging Per Saldo: “Het implementatietraject van het project is er met name op gericht het persoonsgebonden budget meer bekendheid te geven en de informatie aan potentiele en beginnende budgethouders te verbeteren, waardoor de aanvraag van een persoonsgebonden budget soepeler kan verlopen.” Doelstelling – In het project 'Het PGB bekend maakt bemind' nemen Per Saldo en Acquest een van de doelstellingen van het programma chronisch zieken van ZonMw als uitgangspunt: 'Chronisch zieken zijn op de hoogte van het bestaan en het gebruik van het PGB'. De doelstellingen van het project die hieruit voortvloeien zijn als volgt: - De bekendheid van het PGB neemt toe; - De informatievoorziening over het PGB wordt geoptimaliseerd; - De knelpunten bij het aanvragen en gebruik maken van het PGB worden geanalyseerd en voorstellen tot verbetering geïmplementeerd. - Fase 1: onderzoek In de eerste fase van het project is onderzocht welke informatiebehoefte mensen hebben die zorg, hulp of begeleiding behoeven of op het punt staan die hulp in te roepen. Ook is onderzocht waar en hoe mensen informatie over de verschillende vormen van zorg (waaronder het persoonsgebonden budget) verwachten te krijgen en waar ze die daadwerkelijk krijgen, hoe ze de huidige informatievoorziening rond het persoonsgebonden budget waarderen, op welke punten die informatievoorziening kan verbeteren en hoe hun mediagebruik er in het algemeen uitziet. Bijzondere aandacht is daarbij besteed aan de informatiebehoefte van jongeren (en hun ouders en verzorgers) en van allochtonen. - Fase 2: implementatie In de tweede fase van het project zijn de resultaten van het onderzoek gebruikt in een communicatiecampagne, waarin gerichte informatie over het persoonsgebonden budget onder verschillende doelgroepen is verspreid, zodat meer mensen weet hebben van het persoonsgebonden budget en de voordelen ervan, kortom zodat het PGB meer dan nu 'bekend en bemind' wordt. Hiertoe is eerst, op basis van de resultaten van het onderzoek, een communicatieplan gemaakt, waarbij niet alleen directe communicatiemogelijkheden zijn opgenomen, maar ook een lijn is uitgezet voor toekomstige communicatie rond het persoonsgebonden budget.
264
Resultaten – Fase 1: onderzoek Belangrijk inzicht uit het onderzoek in fase 1 van het project, is dat mensen die zorg, hulp en begeleiding nodig (gaan) hebben verwachten dat ze die informatie zullen krijgen via formele kanalen (huisarts, hulpverleners, patientenorganisaties). In de praktijk blijkt echter dat de meeste mensen horen over het persoonsgebonden budget via informele kanalen (familie, buren, vrienden, algemene media). De huidige informatievoorziening door de hiertoe aangewezen instanties (met name CvZ en zorgkantoren) rond het persoonsgebonden budget wordt matig gewaardeerd. Informatie is niet goed vindbaar, niet erg duidelijk, niet volledig en niet handzaam. Toch is goed informatie een voorwaarde om op een goede manier met een persoonsgebonden budget aan de slag te gaan. Er is dus een informatieslag te maken, met name voor mensen die op het punt staan zorg, hulp of begeleiding aan te vragen. Resultaten – Fase 2: implementatie Belangrijk inzicht uit de implementatiefase (2) van het project is dat het nodig is om informatie over het persoonsgebonden budget zeer breed uit te zetten onder de doelgroep van (potentiele) zorggebruikers en hun intermediairs, dat die informatie vooral kort, bondig en begrijpelijk moet zijn en dat die informatie moet beginnen met mensen op het idee te brengen dat het feit dat je zorg, hulp en begeleiding nodig hebt, niet automatisch betekent dat je afhankelijk wordt van zorgaanbieders. We hebben bovendien geleerd dat het succes van een informatiecampagne niet alleen bepaald wordt door de kwaliteit van die campagne zelf, maar ook door externe factoren, in ons geval: grote onrust over de toekomst van het persoonsgebonden budget en de daardoor noodzakelijkerwijs door Per Saldo gevoerde actie 'Houd hulp in eigen hand', die de communicatie van het project 'PGB bekend en bemind' met name in de beginfase (november en december 2004) van het communicatietraject overvleugelde. Implementatie – De volgende activiteiten hebben plaatsgevonden: - Verspreiding van freecards 'Durfte dromen' - Aanvullende acties om Starterspakket PGB te bestellen via website en nieuwsbrief - Breed benaderen pers met persbericht, publieksartikel en interviews - Ontwikkelen en verspreiden Starterspakket PGB - Verbeteren website - Vraagregistratie ledenservice Het onderzoeksdeel van het project was kwetsbaar door personele problemen: ziekte van eerste projectleider bij Per Saldo en de onmogelijkheid om een duurzame goede samenwerking op te bouwen mogelijk met onderzoeksbureau Acquest. Het communicatietraject was kwetsbaar door omgevingsfactoren, met name politieke problemen rond het persoonsgebonden budget dit najaar. Die problemen en de actie de Per Saldo op touw gezet heeft om het persoonsgebonden budget te behouden, hebben in veel grotere mate dan dit project bepaald of en hoe het persoonsgebonden budget op dit moment 'bekend en bemind' is. Daardoor is ook het effect van het communicatietraject moeilijk meetbaar. Voor wie: Huidige en toekomstige gebruikers van zorg binnen de AWBZ, beleidsmakers Eindproducten Kennis over het bereiken van huidige en toekomstige gebruikers van zorg binnen de AWBZ en deze middelen vervolgens implementeren Officiële gegevens Titel: Het PGB bekend en bemind Aanvrager(s): Mr. A.W.D. Saers-Molenaar en dhr. K.J. Dijkman Vereniging van Persoonsgebonden Budgethouders Per Saldo, Utrecht Contactpersoon: Dhr. K.J. Dijkman Subsidie: € 102.160 Registratie nr.: 32060104 Looptijd: 2003-2005
265
Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.6. Zorgsysteem - 5. Zorgsysteeem - 5. (Landelijke) implementatie - 1. Ouderen - 4. Vraag en samenleving
3. Macro-pakketvergelijking in acht Europese landen Achtergrond – Als gevolg van het streven naar kostenbeheersing in de gezondheidszorg is de samenstelling van het verstrekkingen pakket in de collectief gefinancierde gezondheidszorg in veel landen een politiek issue geworden. In essentie gaat het om vraag naar de grenzen van het publiek domein. Voor welke voorzieningen moet de overheid de toegang zeker stellen en welke voorzieningen kunnen aan de individuele vrijheid worden overgelaten? Doelstelling – Het betreft een onderzoek naar een aantal aspecten van de besluitvorming inzake het verstrekkingenpakket (inhoud beslissingen, motivering, Organisatie van besluitvormingsproces). Tevens komt de vraag aan de orde in hoeverre voornoemde besluitvorming resulteert in een verschuiving naar een grotere eigen verantwoordelijkheid bij het gebruik van voorzieningen. De studie bestaat uit 5 separate deelstudies. Resultaten – Deelstudie 1 is gewijd aan een analyse van de besluitvorming over het zorgpakket vanuit een governance perspectief. In de besluitvorming over de inhoud van het zorgpakket spelen meerdere rationaliteiten een rol. Naast een normatief-ethische en economische rationaliteit (kosteneffectiviteit) is ook sprake van een politieke en bestuurlijke rationaliteit. Een weloverwogen besluitvorming vergt meer dan de ontwikkeling van een praktisch toepasbaar normatief kader. Er is sprake van een toenemende invloed van het recht en de media op de besluitvorming over het zorgpakket. In deelstudie 2 verschuift de analyse naar de invloed van de Europese Unie op de inhoud van het zorgpakket. Hoewel de lidstaten soeverein zijn in hun besluitvorming over het zorgpakket, blijkt toch sprake van enige invloed van de Europese regelgeving op de inhoud van en de besluitvorming over het zorgpakket. Deelstudie 3 betreft het feit dat in de gezondheidszorg in toenemende mate wordt gepleit voor transparante besluitvorming over het zorgpakket die op evidence en onpartijdigheid is gebaseerd. EBM rukt langzaam maar zeker op in Europa maar is niet zonder problemen en verdient daarom een kritische beschouwing. In deelstudie 4 wordt nader op deze problematiek ingegaan. In dit kader wordt onder meer aandacht besteed aan ontwikkelingen in het besturingssysteem waarin de lagere overheden vaak een centrale rol spelen. Een van de conclusies is dat, internationaal beschouwd, de verschillen in het pakket voor langdurige zorg aan ouderen en chronisch zieken veel groter zijn dan in het pakket voor de curatief-somatische zorg. Nederland kent naar internationale maatstaven een breed pakket. Deelstudie 5 betreft enkele kwantitatieve ontwikkelingen in de Europese zorg. Over de periode 1991-2001 blijkt in de veel landen sprake van een bescheiden privatisering in de zorguitgaven, vooral als gevolg van invoering/verhoging eigen bijdragen, beperking van het groei van het pakket en een groei van de privaat bekostigde zorgvoorzieningen op de private markt. In Midden- en Oost-Europa is sprake van een meer radicale ontwikkeling. Implementatie – Geen gegevens bekend. Voor wie: Beleidsmakers, verzekeraars Eindproducten Macropakketvergelijking in acht Europese landen
266
Officiële gegevens Titel: Macro-pakketvergelijking: een internationaal vergelijkend onderzoek in acht Europese landen Aanvrager(s): Prof. dr. J.A.M. Maarse Capaciteitsgroep Beleid & Economie in de Organisatie van de Zorg – BEOZ, Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Universiteit Maastricht Contactpersoon: Prof. dr. J.A.M. Maarse Subsidie: € 81.770 Registratie nr.: 14900007 Looptijd: 2002-2004 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.6. Zorgsysteem - 5. Zorgsysteem - 3. Toegepast onderzoek - 2. Onderzoekers; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
4. Kosteneffectiviteit van ketenzorg in verzorgingshuizen Onderzoeker van Hout: “Betere samenwerking tussen verzorgend personeel, huisartsen en verpleeghuisartsen in verzorgingshuizen is goed mogelijk” Doelstelling – Verzorgingshuisbewoners lijden in hoge mate aan (multipele) chronische ziekten. Ketenzorg wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van zorg te verbeteren voor chronische patiënten. Er is echter zeer weinig bewijs voor de kosteneffectiviteit van ketenzorg in deze setting. De vraagstellingen die in deze studie beantwoord worden zijn: 1) Wat is de kosteneffectiviteit van ketenzorg voor bewoners van verzorgingshuizen? 2) Welke bewoners in verzorgingshuizen hebben het meeste baat bij ketenzorg? Voorlopige resultaten – Ketenzorg is op procesniveau geoperationaliseerd in drie sequentiële stappen: Ten eerste wordt door verzorgend personeel de gezondheidsstatus en zorgbehoefte van de bewoners 3 maandelijks systematisch geobserveerd op basis van het Resident Assessment Instrument (RAI). Het RAI is een internationaal gebruikt geriatrisch assessment en wordt digitaal vastgelegd met webbased software. Dit maakt directe en gevalideerde probleemidentificatie mogelijk. De bevindingen worden besproken in een multidisciplinair overleg (MDO) waarbij de teamleider, de eerst verantwoordelijke verzorgende, de huisarts, een verpleeghuisarts en psycholoog betrokken zijn. In het MDO worden geïndividualiseerde zorgplannen gemaakt gericht op behandelbare of modificeerbare aandoeningen en risicofactoren. Bij complexe patiënten met hoge zorgzwaarte volgt een consult door de verpleeghuisarts. De inclusie van patiënten in 10 verzorgingshuizen is in december 2007 voltooid. Follow up is in juni 2008 compleet. Implementatie – De software is in licentie genomen door de Westfriese zorgorganisatie de Omring. Tevens is in het eerste interventiehuis de ICT hierop aangepast en is het personeel getraind in de RAI-methodiek. Voor wie: Bewoners en zorgverleners in verpleeg- en verzorgingshuizen, (verpleeg) huisartsen, managers van verzorgingshuizen, beleidsmakers
267
Eindproducten - Kennis over kosteneffectiviteit van ketenzorg in verzorgingshuizen, verspreid door publicaties en congrespresentaties - Een protocol van de werkwijze van het geïntegreerde Multidisciplinaire Overleg. - Een educatieve DVD waarin de samenwerking tussen de disciplines en de grens tussen huisarts- en verpleeghuisgeneeskunde geïllustreerd wordt. - Webbased software om RAI-MDS observaties in te verwerken (ontwikkeld door RAIview buiten dit project) Officiële gegevens Titel: Preventive effects of Integrated Multidisciplinary Care (´ketenzorg´) on disabled persons within homes for the elderly, a controlled clinical trial Aanvrager(s): Dr. H.P.J. van Hout Huisarts- en Verpleeghuisgeneeskunde en Sociale Geneeskunde, VU Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. H.P.J. van Hout Subsidie: € 124.000 Registratie nr.: 945-05-030 Looptijd: 2005-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 5.6. Zorgsysteem; 1.9. Comorbiditeit - 5. Zorgsysteem - 4. Ontwikkeling - 1. Ouderen; 3.1. (Verpleeg) huisartsen; 3.2. Verpleegkundigen; 4. Beleidsmakers - 5. Kwaliteit en doelmatigheid
268
6. Werkings- en ontstaansmechanismen 1. Leren en geheugen Onderzoeker Elgersma: “Inzicht in de fundamentale processen die ten grondslag liggen aan geheugen vorming is belangrijk voor de behandeling van dementie” Achtergrond – Geheugen problemen komen vaak voor bij oude mensen. Dit kan een enorme impact op de kwaliteit van leven hebben en stelt veel eisen aan de verzorging. Inzicht in de werking van het geheugen is belangrijk voor het ontwikkelen van therapieën die deze geheugen problemen verminderen. Doelstelling – In dit project voorstel wordt er gericht op twee belangrijke en zeer abundante eiwitten van de synaps: Synapsine en CaM kinase (CaMK2). De exacte rol van deze eiwitten zal bestudeerd worden in zowel de hippocampus (belangrijk voor het voor het deklaratieve geheugen), alswel het cerebellum (belangrijk voor motor coordinatie). Voorlopige resultaten – De belangrijkste uitkomsten tot zo ver zijn dat er een essentiële rol is vastgesteld voor postsynaptisch alpha CaMK2 in cerebelaire plasticiteit en cerebellum afhankelijk leren. Dit is opzienbarend omdat dit voor het eerst laat zien dat deze kinase niet alleen bij het versterken maar dus ook bij het verzwakken van synapsen een rol speelt. Ten tweede is er vastgesteld dat presynaptisch CaMK2 in de hippocampus een belangrijke rol speelt bij de regulatie van neurotransmitter afgifte. Voor deze regulatie lijkt de kinase activiteit echter geen rol te spelen, hetgeen suggereert dat CaMK2 ook een structurele rol speelt. Implementatie – Resultaten zijn in eerste instantie bedoeld voor collega-onderzoekers, die werken binnen een overkoepelende onderzoeksgroep en elkaar wekelijks rapporteren. Verder zullen de resultaten gerapporteerd worden via publicaties, conferenties, workshops en ontmoetingen. In de toekomst zullen de gegevens bruikbaar zijn voor het diagnosticeren en behandelen van dementie en andere neurodegeneratieve aandoeningen. Voor wie Onderzoekers en behandelaars Eindproducten Kennis over onderliggende mechanismen van leren en geheugen Officiële gegevens Titel: Pre- and postsynaptic mechanisms controlling hippocampal and cerebellar plasticity and learning Aanvrager(s): Dr. Y. Elgersma en prof. dr. C.I. de Zeeuw Neurowetenschappen, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Dr. Y. Elgersma Subsidie: € 500.000 Registratie nr.: 91204095 Looptijd: 2004-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers - 1. Wetenschap en innovatie
269
2. Cognitieve achteruitgang door veroudering Onderzoeker Elgersma: “De toename van DNA schade ligt mogelijk ten grondslag aan dementie” Achtergrond – Uit onderzoek naar de mechanismen die ten grondslag liggen aan veroudering, is gebleken dat toenemende DNA schade een belangrijke rol kan spelen. Door gebruik te maken van genetisch gemodificeerde muizen met mutaties in het Nucleotide Excissie Reparatie systeem (NER), gaan de onderzoekers onderzoeken in hoeverre DNA schade bijdraagt tot cognitive achteruitgang. Doelstelling – Er wordt gezocht naar antwoorden op de volgende vragen: 1. Wat is de impact van DNA schade op neuronale plasticiteit en cognitie? 2. In hoeverre draagt DNA schade bij aan neuro-degeneratieve afwijkingen (bijvoorbeeld Alzheimer, Parkinson)? 3. Kunnen anti-oxidanten de cognitieve achteruitgang remmen? 4. Wat is het effect van neuronale DNA schade op de rest van het lichaam? Voorlopige resultaten – Er zijn nog geen resultaten van deze studie beschikbaar. Begrip van het cellulaire mechanisme achter cognitieve achteruitgang kunnen in de toekomst helpen bij het ontwikkelen van therapieën die dit proces tegengaan. Implementatie – Resultaten zijn in eerste instantie bedoeld voor collega-onderzoekers, die werken binnen een overkoepelende onderzoeksgroep en elkaar wekelijks rapporteren. Verder zullen de resultaten gerapporteerd worden via publicaties, conferenties, workshops en ontmoetingen. In de toekomst zullen de gegevens bruikbaar zijn voor het diagnosticeren en behandelen van dementie en andere neurodegeneratieve aandoeningen. Voor wie: Onderzoekers en behandelaars Eindproducten Kennis over de rol van DNA schade bij cognitieve achteruitgang, en inzicht in de werkzaamheid van anti-oxidanten. Officiële gegevens Titel: The role of accumulated DNA damage in cognitive decline: Potential mouse models for accelerated aging of the brain Aanvrager(s): Dr. Y. Elgersma en dr. G.T.J. van der Horst Neurowetenschappen, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Dr. Y. Elgersma Subsidie: € 499.600 Registratie nr.: 91206113 Looptijd: 2006-2010 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers - 1. Wetenschap en innovatie
270
3. Het achterliggende basismechanisme van veroudering Doelstelling – Het einddoel van deze studie zal het verbeteren van de kwaliteit van leven door middel van het vertragen of uitstellen van leeftijdsgerelateerde en chronische ziektes. Hiervoor is de ontwikkeling van specifieke medicijnen en een juiste levensstijl op basis van kennis met betrekking tot genetische en omgevingsfactoren nodig. Om dit te kunnen doen zal eerst het achterliggende basismechanisme van veroudering opgehelderd moeten worden. De toegenomen levensduur in westerse culturen gaat gepaard met een toename in het optreden van ouderdomsafhankelijke ziektebeelden zoals osteoporose en osteoarthritis. Deze aandoeningen verminderen de kwaliteit van leven voor deze mensen. Behalve de enorme medische en sociale implicaties levert dit ook meer druk op voor de gezondheidszorg en gaan de kosten daarvan oplopen. Nog geen voorlopgie resultaten en implementatie bekend. Voor wie: Onderzoekers Eindproducten Kennis over het achterliggende basismechanisme van veroudering Officiële gegevens Titel: Genome stability, bone metabolism and skeletal fragility Aanvrager(s): Dr. J.P.T.M. van Leeuwen Inwendige Geneeskunde (III), Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Dr. J.P.T.M. van Leeuwen Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800002 Looptijd: 2006-2010 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
4. Veroudering en leeftijdgerelateerde ziekten Onderzoeker Janssen: “Beter inzicht in de rol van IGF-I bioactiviteit bij het ouder worden heeft belangrijke implicaties voor het ontwikkelen van strategieën die leeftijdgerelateerde ziekten proberen te voorkomen.” Doelstelling – In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een unieke bioassay om de activiteit van de insuline-achtige groeifactor nummer-1 (IGF-I) in het bloed te meten (“de IGF-I Kinase Receptor Activation Assay” (IGF-I-KIRA assay). Op dit moment zijn er slechts twee plaatsen in de wereld waar deze techniek om IGF-I bioactiviteit in het bloed te meten beschikbaar is. Met deze nieuwe techniek kan in tegenstelling tot de tot nu toe gebruikte methoden, informatie worden verkregen over de invloed van de IGF-bindende eiwitten op de IGF-I bioactiviteit in het bloed. Bovendien wordt met deze methode ook informatie verkregen over het effect van het circulerende IGF-II op de IGF-I receptor. In dit onderzoek wordt bekeken of erfelijke aanleg een rol speelt bij de IGF-I bioactiviteit zoals we die met KIRA assay kunnen meten.
271
Verwachte resultaten – Met deze nieuwe methode verwachten we dus nieuwe inzichten te krijgen over de rol van IGF-I bioactiviteit onder gezonde omstandigheden en bij het ontstaan van ziekten. Zo verwachten we dat deze methode meer inzicht kan verschaffen over de IGF-I bioactiviteit bij het ouder worden en de rol van genen daarin. Bovendien verwachten we dat deze methode ons kan helpen beter te begrijpen wat de rol van IGF-I bioactiviteit is bij aandoeningen als diabetes en hart- en vaatziekten. In ons onderzoek hebben we gevonden dat beneden de leeftijd van 55 jaar de gemiddelde IGF-I bioactiviteit hoger is bij vrouwen dan bij mannen. Boven de leeftijd van 55 jaar en ouder hadden mannen juist een hogere IGF-I bioactiviteit dan vrouwen. Dit laatste zou er op kunnen wijzen dat bij vrouwen een duidelijke daling van de IGF-I bioactiviteit optreedt na de menopauze. Dit was tot dusverre niet bekend. Implementatie – Inzichten verkregen met het gebruik van deze methode kunnen in de nabije toekomst verder helpen om de behandeling van personen met een groeihormoontekort (groeihormoondeficiëntie) en of een teveel aan groeihormoon (acromegalie) te verbeteren. Voor wie: Onderzoekers Eindproducten Kennis over de rol die de aan de leeftijdgerelateerde veranderingen in het GH-IGF-I systeem bij ziekte en gezondheid spelen. Officiële gegevens Titel: Insulin-like Growth Factor-I (IGF-I)Polymorphisms and IGF-I Bioactivity in Aging and Age-related Disease Aanvrager(s): Dr. J.A.M.J.L. Janssen Inwendige Geneeskunde, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Dr. J.A.M.J.L. Janssen Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800003 Looptijd: 2005-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en onstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
5. Rol van vetzuren in ontsteking en hart- en vaatziekten Onderzoeker van Dijk: “Inzicht in de rol van specifieke genen in het metabolisme van vetzuren en het verband tussen vetzuren, ontsteking en hart- en vaatziekten is belangrijk voor de ontwikkeling van nieuwe strategieën voor preventie en therapie” Doelstelling – Inzicht verkrijgen in de rol van het metabolisme van vetzuren in ontsteking en hart- en vaatziekten. Dit inzicht is van eminent belang om in de ERGO populatie gericht op zoek te kunnen gaan naar genetische factoren die het vetzuurmetabolisme en daarmee ontsteking en hart- en vaatziekten beïnvloeden. Bij het onderzoek is het Leidse deel verantwoordelijk voor de gefundeerde keuze van specifieke genen en ‘pathways’ waarmee men in Rotterdam gaat screenen in de ERGO populatie. Om tot een gefundeerde keuze voor specifieke genen en pathways te komen worden drie lijnen bewandeld:
272
1. Een genomics/systeembiologie aanpak binnen het Nutrigenomics Consortium (NGC); 2. Een gecombineerde muis genetica-genomics aanpak binnen het Center for Systems Biology (CMSB) en het NGC; 3. Kandidaat gen onderzoek met behulp van muizenmodellen. Verwachte resultaten – Inzicht in de rol van bekende en nieuwe kandidaat genen in het lipiden/ vetzuurmetabolisme bij het ontstaan van type-2 diabetes en hart- en vaatziekten (functioneel en genetisch/ epidemiologisch). Goed gekarakteriseerde muizenmodellen voor atherosclerose en het metabool syndroom met een mens-achtig lipidemetabolisme (E3L.CETP muis op Westers dieet). Publicaties in wetenschappelijke tijdschriften en wetenschappelijke presentaties en een academische promotie. Implementatie – De kennisoverdracht zal primair gericht worden op collega-onderzoekers zowel binnen als buiten RIDE omdat fundamenteel wetenschappelijk inzicht getoetst dient te worden door additioneel onderzoek. Voor wie: Onderzoekers, farmaceutische industrie Eindproducten Inzicht in de rol van het metabolisme van vetzuren in ontsteking en hart- en vaatziekten Officiële gegevens Titel: Dysregulation of free fatty acid metabolism, inflammation and risk of coronary heart disease: dissection of the underlying pathways and effects of genetic variability Aanvrager(s): Prof. dr. L.M. Havekes Gaubius Laboratorium, Preventie en Gezondheid, Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), Leiden Contactpersoon: Prof. dr. L.M. Havekes Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800004 Looptijd: 2006-2010 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
6. Diabetes en mitochondriale verouderingsgenen Onderzoeker ’t Hart: “Mitochondriële disfunctie veroorzaakt door variatie in nucleair gecodeerde mitochondriële genen kan type 2 diabetes veroorzaken” Doelstelling – Meer informatie vergaren over de rol van mitochondriën bij het ontstaan van type 2 diabetes mellitus (T2DM). Mitochondriën zijn celorganellen die de in koolhydraten en vetten aanwezige energie overdragen en zo ter beschikking stellen van energievragende reacties in de cel. Eerder onderzoek heeft reeds aangetoond dat varianten in het mitochondriële DNA geassocieerd zijn met een verhoogd risico op het krijgen van T2DM. In deze studie onderzoeken we of varianten in nucleaire genen, coderend voor mitochondriële componenten, eenzelfde verhoogd risico op het ontstaan van T2DM geven. Verder is het onderzoek erop gericht nader onderzoek te doen naar het ziektemechanisme van diabetes geassocieerde genen. Kennis van het pathogene ziektemechanisme is essentieel voor de ontwikkeling van betere preventie en behandelstrategieën voor T2DM.
273
Voorlopige resultaten – In de eerste studie met ~1000 personen zijn zes genvarianten gevonden die associëren met T2DM. Deze zes varianten worden momenteel nader bestudeerd in andere cohorten. Daarnaast is er onderzoek gedaan naar de functionele consequenties van een genvariant in het mitochondriële Leucyl tRNA synthetase. Tijdens eerder onderzoek in Nederland, Denemarken en Groot-Brittannië is namelijk aangetoond dat deze variant (H324Q) geassocieerd is met een verhoogd risico op het krijgen van type 2 diabetes. Dit nieuwe onderzoek heeft aangetoond dat de H324Q variant in het LARS2 gen een verhoogd aantal fouten veroorzaakt bij de belading van het tRNA leucine. Het is waarschijnlijk dat dit aanleiding geeft tot verminderde mitochondriële functie zoals bijvoorbeeld verminderde ATP productie en een verhoogde productie van schadelijke zuurstof radicalen. Momenteel richt het onderzoek zicht op deze twee vraagstellingen. Daarnaast wordt onderzocht of dragers van deze mutatie problemen hebben met insuline secretie en / of insuline gevoeligheid wat mogelijk de verhoogde vatbaarheid voor T2DM zou kunnen verklaren. Implementatie – De resultaten van het onderzoek zijn zoals gepland gepresenteerd op diverse congressen en symposia in binnen en buitenland. Daarnaast zijn de eerste resultaten gepubliceerd in relevante vakbladen. Omdat mitochondriële disfunctie ook betrokken kan zijn bij het ontstaan van andere ouderdomsziekten wordt dit aspect in samenwerking met andere onderzoekers en onderzoeksgroepen buiten het veld nader onderzocht. Mede naar aanleiding van deze en onze eerdere bevindingen wordt er ook (inter-)nationaal meer onderzoek gedaan naar de rol van nucleair gecodeerde mitochondriële gendefecten bij het ontstaan van T2DM en het metabool syndroom. Voor wie: Onderzoekers (uit het veld van de ouderdomsziekten, multifactoriele ziekten en mitochondriële ziekten) Eindproducten Kennis over de rol van mitochondriën bij het ontstaan van type 2 diabetes mellitus Officiële gegevens Titel: Diabetes and Mitochondrial Aging Genes (DAMAGE) study Aanvrager(s): Dr. L.M. 't Hart Moleculaire Celbiologie, Divisie 5, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden Contactpersoon: Dr. L.M. 't Hart Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800005 Looptijd: 2005-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
7. Genen en eiwitten die betrokken zijn bij het ontstaan van aderverkalking Onderzoeker de Vries: “De Rotterdam-studie is een uniek cohort om de genetische predispositie van individuen voor het ontwikkelen van typische ouderdomsziekten, zoals aderverkalking, te bestuderen” Achtergrond – Aderverkalking is het ziekteproces in de vaatwand waardoor uiteindelijk verdikkingen in de vaatwand ontstaan die atherosclerotische lesies worden genoemd. Het kan decennia duren voordat een atherosclerotische lesie to klinische symptomen leidt,
274
waarbij de bloedtoevoer naar een orgaan volledig wordt geblokkeerd en er bijvoorbeeld een hart- of herseninfarct ontstaat. Het is genoegzaam bekend dat omgevingsfactoren zoals dieet, roken en weinig bewegen de snelheid waarmee aderverkalking zich ontwikkelt bepalen, maar ook ouderdom is een belangrijke risicofactor bij deze ziekte evenals de genetische opmaak van een individu. Doelstelling – Om beter te begrijpen welke genen een actieve rol spelen in de zieke vaatwand is in dit RIDE-project de exacte functie van een aantal eiwitten onderzocht en is bepaald of kleine variaties in de genen die deze factoren coderen een voorspellende waarde hebben voor een individu met betrekking tot het risico om atherosclerose te ontwikkelen. Resultaten – Binnen dit project gaat de aandacht uit naar de rol van een drietal factoren bij het ontstaan en de progressie van aderverkalking, te weten Nur77, Nurr1 en NOR-1, die we gezamenlijk ‘NR4As’ noemen. Er is aangetoond dat NR4As alleen tot expressie komen in atherosclerotische lesies, maar niet in de normale vaatwand. Geheel onverwacht bleek Nur77 het ziekteproces af te remmen door onder andere de groei van gladde spiercellen te verminderen, zoals is aangetoond in gekweekte gladde spiercellen maar ook in speciale Nur77-transgene muizen. Recentelijk is aangetoond, dat NR4As ook in macrofagen actief zijn. Macrofagen zijn cellen die in ons bloed aanwezig zijn als monocyten en de vaatwand inkruipen als lokaal de endotheelcellen, die het bloedvat bekleden, geactiveerd zijn. In de vaatwand nemen macrofagen veel vetten (lipiden) op en worden zo groot dat ze eigenlijk niet meer weg kunnen uit de vaatwand, waarmee de vorming van een atherosclerotische lesie is geïnitieerd. Macrofagen maken groeifactoren en ontstekingseiwitten aan, zogenaamde cytokines, onder invloed waarvan nog meer monocyten de vaatwand infiltreren en gladde spiercellen doorgroeien. In deze RIDE-studie is aangetoond dat NR4As in gekweekte macrofagen de differentiatie van deze cellen remmen en de lipide opname verminderen. Bovendien wordt de aanmaak alsook de secretie van cytokines door NR4As gereduceerd, waardoor de cellen in aanwezigheid van NR4As niet alleen minder lipiden stapelen, maar dat ook het ontstekingsproces dramatisch geremd wordt. In de populatie van de Rotterdam Study is het voorkomen van 3 zogenaamde ‘Single Nucleotide Polymorphisms’ (SNPs) in het Nurr1 gen bestudeerd. Er blijkt een associatie te bestaan tussen haplotypes in het Nurr1 gen en verkalking van aorta en kransslagaders, HDL (goed!) cholesterol niveau’s in plasma en bloeddruk. Implementatie – De behaalde resultaten dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe diagnostische assays en innovatieve therapieën om individuen die atherosclerose dreigen te ontwikkelen in een vroeg stadium te identificeren en om patiënten die aan deze ziekte lijden beter te behandelen. Voor wie: Cardiologen, ouderen Eindproducten Kennis over genen en eiwitten die betrokken zijn bij het ontstaan van aderverkalking: - Kennis over het beschermende effect van NR4A eiwitten op macrofagen in atherosclerose - Een wetenschappelijke publicatie waarin de anti-inflammatoire functie van NR4As wordt beschreven (Bonta PI et al) - Een wetenschappelijke publicatie waarin de correlatie van Nurr1 haplotypes met vaatwandverkalking HDL-waarden in plasma en bloeddruk wordt beschreven (in submission)
275
Officiële gegevens Titel: Genetic predisposition for atherosclerosis: Nuclear receptors TR3, MINOR and NOT as key regulators in protective mechanisms Aanvrager(s): Dr. C.J.M. de Vries Medische Biochemie, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Dr. C.J.M. de Vries Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800006 Looptijd: 2005-2007 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
8. Invloed van leeftijd op de TSH concentraties bij schildklierafwijkingen Onderzoeker Benhadi: “Inzicht in de invloed van leeftijd op de schildklierfunctie en de kans op andere gerelateerde aandoeningen is van belang voor de behandeling van subklinische schildklierafwijkingen bij ouderen.” Doelstelling – Door middel van dit onderzoek wordt meer inzicht verkregen in de invloed van leeftijd op de TSH concentraties bij schildklierafwijkingen. Omdat ook de TSH concentraties gecorreleerd gaan worden aan gezondheidsuitkomsten, zoals alzheimer, dementie en hartaandoeningen kunnen er referentiewaarden opgesteld worden die gebaseerd zijn op het risico om enkele aandoeningen te krijgen als gevolg van een bepaald TSH niveau. Dit zal betekenen het misschien mogelijk is dat de subklinische schildklierafwijkingen beter per individu per leeftijd ingeschat worden. Meer inzicht in het natuurlijke beloop van schildklierafwijkingen zal verkregen worden per individu als een functie van leeftijd, gerelateerd aan het risico op het ontwikkelen van enkele aandoeningen. Dit zal leiden tot een betere diagnose voor subklinische schildklierafwijkingen. Met andere woorden: als gevolg van dit onderzoek zal men meer inzicht krijgen in het natuurlijke beloop van subklinische schildklierafwijkingen. Ook zal het begrip van de klinische relevantie met betrekking tot subklinische Schildklierafwijkingen toenemen. Voorlopige resultaten – De resultaten zullen niet alleen relevant zijn voor ons maar ook voor de clinici en de patiënten. Deze zullen beter inzicht krijgen in het natuurlijke beloop van subklinische schildklieraandoeningen. Dit zorgt ervoor dat men beter in staat zal zijn om een diagnose vast te stellen met betrekking tot (subklinische) schildklierafwijkingen. Hierdoor kan men beter in schatten wat het risico per persoon bij elke leeftijd is bij een bepaalde TSH concentratie. Dit zal verduidelijking geven in de behandelingstrategie die gekozen zal worden. Ook andere onderzoekers kunnen hier profijt van hebben want het is een aanvulling op wat er al bekend is over het onderwerp en het werpt het in een ander perspectief. Waardoor er nieuwe inzichten worden verkregen en nieuwe vragen/ideeën zullen ontstaan. Sinds 1 april 2006 zijn verschillende activiteiten afgerond als voorbereiding op het analyseren van de schildklierfunctie in relatie tot gezondheidsuitkomsten zoals beschikbaar in de ERGO database in Rotterdam. Implementatie – Als informerende activiteiten zullen de resultaten gepubliceerd worden in vakbladen. Ook zullen er presentaties gehouden worden op congressen en dergelijke. Deze presentaties zullen niet alleen informerend maar ook motiverend van aard zijn. Mochten de onderzoekers in staat zijn om geoperationaliseerde referentiewaarden op te stellen zoals dat gedaan is bij de cholesterol chart, dan zullen we ook educatieve activiteiten uitvoeren om de doelgroep uit te leggen hoe de chart in elkaar zit en gebruikt moet worden.
276
Voor wie: Onderzoekers, clinici, patiënten Eindproducten Inzicht in de invloed van leeftijd op de TSH concentraties bij schildklierafwijkingen Officiële gegevens Titel: Towards operationally defined reference values for thyroid function tests Aanvrager(s): Prof. dr. W.M. Wiersinga Endocrinologie, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam Contactpersoon: Prof. dr. W.M. Wiersinga en drs. N. Benhadi Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800007 Looptijd: 2005-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 2. Strategisch onderzoek - 2. Onderzoekers; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
9. Cortisol, veroudering en het ontstaan van leeftijdsgerelateerde ziekten Onderzoeker Lamberts: “De reactie op stress en de gevoeligheid van de weefsels voor het stresshormoon cortisol hebben een directe invloed op vrijwel alle aspecten van het verouderingsproces, deze studie helpt begrijpen waarom sommige mensen vroeg en anderen veel later ‘oud’ worden.” Doelstelling – Dit project is er op gericht de rol te onderzoeken van cortisol en de activiteit van de hypothalamo-hypofyse-bijnier as (HPA-as) tijdens de veroudering en bij het ontstaan van leeftijdsgerelateerde ziekten bij ouderen. Er wordt gebruik gemaakt van een geïntegreerde benaderingwaarbij, naast de klassieke endocrinologie, ook methoden uit de genetische endocrinologie worden gebruikt om nieuwe kennis te verwerven omtrent de vraag hoe het ‘instelpunt’ van de HPA-as wordt bepaald, en welke factoren er een rol spelen bij de cortisolgevoeligheid bij deelnemers aan de Rotterdam Studie. Voorlopige resultaten – Resultaten tot nu toe omvatten het vergaren van gegevens met betrekking tot de aanwezigheid van polymorfismen in de genen voor de glucocorticoidreceptor en 11-betahydroxysteroid dehydrogenase type 1 in de ERGO populatie (n=7983). Daarnaast zijn inmiddels de speeksel cortisol concentraties van 3000 deelnemers bekend. Verdere uitwerking en analyse van deze gegevens is momenteel gaande. Bovendien is voortgang geboekt bij het aanpassen van de, gedurende het komende jaar te gebruiken bioassay aan de specifieke eisen van dit onderzoek. Implementatie – Gegevens uit dit onderzoek kunnen aanleiding geven om in specifieke patiëntenpopulaties onderzoek te gaan verrichten. In dergelijke gevallen zullen onderzoekers benaderd worden die beschikken over zulke populaties en/of materialen en gegevens daarover en proberen te komen tot een samenwerking. Anderzijds komt het ook voor dat collega onderzoekers - via de reguliere kanalen - kennis nemen van onze resultaten ons een samenwerkingsvoorstel doen vanuit hun expertise. De belangrijkste manieren van kennisoverdracht in deze voorbeelden zijn: wetenschappelijke publicaties, lezingen en posters op wetenschappelijke congressen in binnen- en buitenland, voorlichtingsactiviteiten (te denken valt aan nascholingscursussen, lezingen buiten de eigen afdeling), en tot slot informele contacten tussen onderzoekers onderling.
277
Voor wie: Onderzoekers (zowel klinische als niet-klinische) Eindproducten Kennis over der rol van cortisol en de activiteit van de hypothalamo-hypofyse-bijnier as (HPA-as) tijdens de veroudering en bij het ontstaan van leeftijdsgerelateerde ziekten bij ouderen Officiële gegevens Titel: Cortisol in aging and age-related diseases. The role of genetically determined variations in cortisol sensitivity Aanvrager(s): Prof. dr. S.W.J. Lamberts Inwendige Geneeskunde (III), Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. dr. S.W.J. Lamberts Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800008 Looptijd: 2005-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
10. De TSH receptor en schildklierhormoonwaarden Onderzoeker Visser: “Het opstellen van leeftijdspecifieke referentiewaarden van TSH en vrij T4 is klinisch relevant” Doelstelling – Veroudering is geassocieerd met significante veranderingen in serum schildklierhormoonwaarden, maar er is tevens een verhoogde prevalentie van (subklinische) schildklierziekten in ouderen, met name de sluipende verandering van subklinische naar klinische hypothyreoidie. Een slechte voedingstoestand en het aanwezig zijn van andere ziekten kunnen het schildklierhormoon metabolisme veranderen. Echter, ook kleine genetische variaties kunnen van jongs af aan hun invloed uitoefenen op het schildklierhormoonmetabolisme. In dit project wordt met name gekeken naar de invloed van de polymorfismen in de TSH receptor en schildklierhormoon transporters. Tot nu toe zijn deze polymorfismen geassocieerd met serum schildklier waarden, maar ook met klinsche eindpunten zoals osteoporose en diabetes. Hiernaast wordt ook basaal laboratoriumonderzoek gedaan naar de verdere karakterisering van diverse schildklierhormoon-transporters, zoals verschillende leden van OATP familie en hun functie tijdens ziekte en gezondheid. Resultaten – Serum schildklierhormoonwaarden binnen de normale referentiewaarden zijn geassocieerd met osteoporose. Een relatief hoge serum schildklierhormoon (FT4) concentratie leidt tot verhoogde botafbraak. Ook een relatief lage concentratie van het schildklierstimulerend hormoon (TSH) is geassocieerd met botafbraak. Mensen met een kleine genetische variatie in de TSH receptor hebben een hogere botmineraal dichtheid in vergelijking met mensen die dit polymorfisme niet hebben. Tevens hebben we gevonden dat een aantal leden van de OATP1 familie goede schildklierhormoon transporters zijn, zoals OATP1C1. Aangezien dit eiwit tot expressie komt op de bloed-hersen-barriere, hebben we geanalyseerd of polymorfismen in dit gen ook geassocieerd zijn met schildklierhormoon-gerelateerde klinische eindpunten, zoals bijvoorbeeld depressie. Dragers van bepaalde polymorfismen in dit gen zijn minder moe en hebben minder kans op de depressieve klachten in vergelijking met mensen die deze polymorfismen niet hebben. Een andere transporter van deze familie, OATP1B1, is geen goede transporter voor schildklierhormoon, maar wel voor gesulfateerde schidklierhormonen en oestrogenen. Deze stoffen worden voor een deel afgebroken in de lever, maar kunnen ook weer worden omgezet naar het actieve hormoon.
278
Implementatie – Wat de overdracht van kennis betreft, wordt vooralsnog vooral op klinische endocrinologen gericht via publicaties in internationale tijdschriften voor deze doelgroep, zoals J Clin Endocrinol Metab. Afhankelijk van de ontwikkelingen in het onderzoek zal ook op andere doelgroepen gericht worden. Vooralsnog is het lastig om deze resultaten concreet toe te passen in de praktijk, aangezien het onderzoek naar genetische variaties in grote groepen mensen wordt uitgevoerd, en de verschillen onderling klein zijn. Het is momenteel zeker nog niet zo dat er bij patiënten polymorfismen bepaald worden om een bepaald risico op het krijgen van een ziekte in kaart te brengen. Wel is het zo dat er bij oudere mensen wellicht andere referentiewaarden gehanteerd dienen te worden wat betreft serum TSH en vrij T4, aangezien hoog normale waarden van vrij T4 bijvoorbeeld een verhoogd risico geven op osteoporose, maar ook op boezem-fibrilleren. Voor wie: Experimentele en klinische endocrinologen, epidemiologen en clinici die direct betrokken zijn bij de zorg voor ouderen Eindproducten Inzicht in de regulatie van de schildklierhormoon activiteit tijdens veroudering en ziekte Officiële gegevens Titel: Thyroid and Aging: Health Risks Associated with Thyroid Hormone Metabolism Aanvrager(s): Prof. dr. ir. T.J. Visser Inwendige Geneeskunde (III), Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. dr. ir. T.J. Visser Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800011 Looptijd: 2005-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
11. Heat shock eiwitten en het ontstaan van dementie en Parkinson Onderzoeker van Duijn: ‘’Heat shock eiwitten spelen een cruciale rol in het ontstaan van vouwziekten” Doelstelling – De rol van genen die coderen voor heat shock eiwitten te onderzoeken in het onstaan van dementie en de ziekte van Parkinson. Er zijn 2 specifieke doelstellingen: 1) Het in kaart brengen van de genetische variatie in heat shock proteinen (HSP) 2) De relatie te onderzoeken met de ziekte van Alzheimer en de ziekte Parkinson. Dit onderzoek is opgezet met de intentie nieuwe, belangrijke inzichten te verschaffen over de rol van genetische variatie in HSPs in de pathogenese van de ziekte van Alzheimer en Parkinson. Deze HSPs zullen belangrijke doelwitten worden in de ontwikkeling van therapie. Deze eiwitten lenen zich uitstekend als voor de ontwikkeling van nieuwe behandelingen en preventie. In de ziekte van Alzheimer heeft de kennis over genen die een rol spelen in de ziekte (APP, PSENs, APOE) geleid tot nieuwe inzichten in de oorzaak van de ziekte, de ontwikkeling van biomarkers (Ab42 in CSF en plasma) en de ontwikkeling van nieuwe therapeutische strategieën. Vergelijkbaar heeft de ontrafeling van de genetica van de ziekte van Parkinson (synuclein gen, Parkin, DJ1) geleid tot belangrijke nieuwe inzichten in de pathogenese van de ziekte.
279
Voorlopige resultaten – Er zijn 2 belangrijke voorlopige resultaten van het onderzoek: 1) Een data base met de locatie en DNA variaties in humane genen die coderen voor heat shock proteïnen (HSPs). In de data base zijn de tagging SNPs, variaties die blokken in het gen markeren, aangegeven. Deze data base kan gebruikt worden door onderzoekers die geïnteresseerd zijn in deze genen/eiwitten in relatie tot neurodegeneratieve of andere aandoeningen. 2) Een overzicht van genetische variaties die een rol spelen in het ontstaan van de 2 meest frequente degeneratieve aandoeningen op oudere leeftijd, de ziekte van Alzheimer en de ziekte van Parkinson. Voor het onderzoek zijn nu 7 genen onderzocht die deel uit van de HSP70, HSP40 en HSP90 super gen families. Allereerst is de relatie met dementie gerelateerde uitkomsten nagegaan. HSPA12B laat een duidelijke relatie met dementie (p=0.0019) en geheugen functie(p=0.003)zien. HSPA12B codeert voor een heat shock 70kD eiwit 12B. Het gen bevindt zich op chromosome 20p13. Het betreft een geconserveerd eiwit in zoogdieren. Het eiwit dat gecodeerd wordt door het gen is een atypisch heat shock eiwit 70. Mogelijk speelt dit eiwit ook een rol in het ontstaan van aderverkalking. Implementatie – De resultaten zijn relevant voor collega onderzoekers, clinici, farmaceutische industrie en biotechnologie bedrijven. Kennisoverdracht richt zich op deze groepen. Deze groepen zullen enerzijds worden bereikt via wetenschappelijke publicaties en presentaties op congressen. Anderzijds zullen wij bedrijven direct benaderen op basis van de bevindingen. Voor wie: Clinici, bedrijven, wetenschappers Eindproducten Kennis over de rol van heat shock eiwitten te onderzoeken in het ontstaan van dementie en de ziekte van Parkinson Officiële gegevens Titel: The role of heat shock proteins and age-related Neurodegeneration: a genetic epidemiological study Aanvrager(s): Prof. dr. C.M. van Duijn Epidemiologie en Biostatistiek, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. dr. C.M. van Duijn Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800012 Looptijd: 2005-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
12. Gevaren van medicatie voor hartfalen Enkel Engelstalige projectbeschrijving van achtergrond en doelstelling beschikbaar. Achtergrond – Digoxin is widely used in the treatment of atrial fibrillation and heart failure. Cellular transport of digoxin is mediated by P-glycoprotein, an ATP-dependent transporter protein. P-glycoprotein is also present in myocardial cells where it is considered as an important factor which modifies cardiac concentrations of drugs.
280
Doelstelling – 1. Are the C1236T and/or G2677T, and/or C3435T polymorphisms of the MDR1 gene (or haplotype) associated with an increased risk of diastolic dysfunction in patients using digoxin? 2. Do the C1236T and/or G2677T, and/or C3435T polymorphisms of the MDR1 gene (or haplotype) modify the risk of cardiovascular and total mortality in patients with incident heart failure who are treated with digoxin? This study should provide more information on the vulnerability of individual patients to develop toxic effects to this clinically useful drug. This knowledge may ultimately lead to safer treatment strategies and will improve the possibilities of clinicians to provide adequate health care. Voorlopige resultaten – Gedurende het eerste jaar werden gegevens verzameld met betrekking tot echocardiografische parameters voor diastolische functie. Tevens worden binnen de Rotterdam Study op continue basis de gevallen van incident hartfalen klinisch opgewerkt. Implementatie – De gegevens uit de analyses met betrekking tot MDR1 polymorphismen en digoxinespiegels bieden aanknopingspunten voor identificatie van hoog risicogroepen voor digoxine intoxicatie. Daarnaast kan deze associatie ook implicaties hebben voor verschil in werkzaamheid en veiligheid van digoxine. Verdere analyses van echocardiografiegegevens en hartfalen en mortaliteitsdata geven mogelijk nog een beter beeld op de implicaties van de bevindingen met digoxinespiegels. Voor wie: Onderzoekers, clinici Eindproducten Kennis over digoxin als mogelijke determinant van cardiovasculaire en totale mortaliteit Officiële gegevens Titel: Interaction between genetic polymorphisms of the multidrug resistance (MDR1) gene and digoxin as determinants of diastolic dysfunction and increased cardiovascular and total mortality Aanvrager(s): Prof. dr. B.H.Ch. Stricker Epidemiologie en Biostatistiek, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. dr. B.H.Ch. Stricker en drs. A.L.H.J. Aarnoudse Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800014 Looptijd: 2005-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen; 3. Medicatie - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
13. Oestrogeen regulerende genen en veroudering Onderzoeker Uitterlinden: “Genetische verschillen zijn belangrijk voor fysiologische verschillen en dragen bij aan inzicht in oorzaken van ouderdomsziekten” Achtergrond – Het hormoon oestradiol heeft veelzijdige effecten en speelt een belangrijke rol bij een groot aantal volksziekten zoals borstkanker, hart- en vaatziekten, neurodegeneratieve
281
afwijkingen, en osteoporose maar ook bij verschillen in de normale fysiologie zoals lengte en leeftijd van menopause. De activiteit van het hormoon verschilt tussen mensen en wordt in ieder individu bepaald door de activiteit van enzymen betrokken bij de productie en het metabolisme van oestrogenen en door de activiteit van de oestrogeenreceptoren. Genetische variaties in de genen die coderen voor belangrijke eiwitten in de oestrogeen route, dragen bij aan de inter-individuele variatie van oestrogeen bio-activiteit, en dus ook aan risico op verouderingsziekten zoals hierboven benoemd. Doelstelling – Het doel van deze studie is de identificatie van functionele genetische variaties die belangrijk zijn voor het verklaren van interindividuele variatie in het niveau van oetrogeen-activiteit en om hun rol te onderzoeken in de incidentie en progressie van oestrogeen-gerelateerde ziekten als borstkanker, hart- en vaatziekten, neurodegeneratieve afwijkingen, en osteoporose. Voorlopige resultaten – Het onderzoek heeft geresulteerd in meer kennis aangaande de invloed van een aantal specifieke genetische variaties (single nucleotide polymorphisms; SNPs) in genen betrokken bij oestrogeen synthese, degradatie, signalling en binding, en hun invloed op ziektes bij ouderen. Dit betrof met name de genen voor oestrogeen receptor-alpha en –beta (ESR1, ESR2), het zogenaamde COMT enzym, en de RIZ1 co-factor. De effecten van genetische variaties in deze genen op met veroudering gepaard gaande aandoeningen zoals osteoporose en cardio-vasculaire ziektes is beschreven in publicaties, en zijn doorgaans subtiel. Voor ESR1 loopt het onderzoek nog om de daadwerkelijk causale variaties op te sporen, hetgeen bemoeilijkt wordt doordat het gen groot en complex is. Verder is onze onderzoeksgroep nu bezig met zogenaamde genoom wijde associatie (GWA) studies waarbij 550.000 SNPs in 10.000 deelnemers aan de Rotterdam Studie worden geanalyseerd. Hiermee zullen de belangrijkste genetische variaties worden geidentificeerd die betrokken zijn bij de bio-activiteit van oestradiol en bij de verouderingsziekten. Implementatie – De overdracht van kennis gebeurt via publicaties in nationale en internationale tijdschriften voor deze doelgroepen, verder worden resultaten van het onderzoek gepresenteerd op nationale en internationale congressen. Voor wie: Experimentele en klinische endocrinologen, epidemiologen, genetici, en clinici die direct betrokken zijn bij de zorg voor ouderen Eindproducten Kennis over het effect van genetische variaties in oestrogeen regulerende genen tijdens veroudering en daarbij behorende ziektes Officiële gegevens Titel: The genetic setpoint of the endocrine activity of estrogens in relation to diseases in the elderly Aanvrager(s): Prof. Dr. A.G. Uitterlinden Inwendige Geneeskunde, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. Dr. A.G. Uitterlinden Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800015 Looptijd: 2004-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel - 2. Onderzoekers - 3. Langdurende zorg en zorg voor kwetsbare groepen
282
14. Diermodel voor de genetica achter de ziekte van Parkinson Onderzoeker Nollen: “Begrip over het ontstaan van Parkinson en genen die daarbij betrokken zijn, is van belang voor de ontwikkeling van diagnose- en behandelmethodes voor deze nog ongeneeslijke ouderdomsziekte” Doelstelling – De ziekte van Parkinson kenmerkt zich pathologisch door eiwitophopingen (inclusies) in de aangetaste hersengebieden. Deze inclusies bevatten het ziekte-eiwit alphasynuclein. Om de oorzaak van Parkinson te achterhalen, wordt gezocht naar biologische factoren die deze inclusies beïnvloeden. Daarvoor is in een diermodel (C. elegans) de inclusievorming van alpha-synuclein tijdens veroudering nagebootst en gezocht naar genen met een effect op dit proces. Resultaten – Er zijn 80 genen gevonden die, als ze uitgeschakeld zijn, inclusievorming versterken. Een aantal van deze genen is evolutionair geconserveerd en betrokken bij veroudering, zoals sir-2.1/SIRT1 en lagr-1/LASS2. Dit eerste genoemde gen kan geactiveerd worden door een stof die onder andere veel voorkomt in rode wijn: resveratrol. Hoe sir-2.1 en lagr-1 de ophoping van alpha-synuclein beïnvloeden en wat voor consequentie dat heeft voor de vitaliteit van een zenuwcel, wordt nu onderzocht. Resultaten worden daarnaast gebruikt door onderzoekers van het Erasmus Medisch Centrum (Prof. Dr. M. Breteler) om gericht Parkinson-geassocieerde varianten in vergelijkbare menselijke genen op te sporen. De resultaten kunnen inzicht verschaffen in het ontstaan van Parkinson en kunnen een aangrijpingspunt bieden voor therapie. Implementatie – Resultaten die relevant zijn voor patiënten en/of clinici zullen ook in breder georiënteerde, eventueel Nederlandse, (vak)bladen gepubliceerd worden. Recent is er een artikel geaccepteerd in een internationaal tijdschrift. Als het model opgezet in dit project geschikt blijkt om genen te vinden die betrokken zijn bij de ziekte van Parkinson, dan zal het model wellicht gepatenteerd worden. Voor wie: Onderzoekers, clinici, patiënten Eindproducten Een nieuw diermodel (C. elegans) voor de genetica achter de ziekte van Parkinson en gerelateerde ziekten Officiële gegevens Titel: Genetic causes of Parkinson's disease. A Caenorhabditis elegans model for age-related neurodegenerative diseases Aanvrager(s): Dr. ir. E.A.A. Nollen Genetica, Universitair Medisch Centrum Groningen Contactpersoon: Dr. ir. E.A.A. Nollen Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800017 Looptijd: 2004-2008 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 1. Ouderen; 2. Onderzoekers; 3.3. Specialistische behandeling - 3. Langdurige zorg en zorg voor kwetsbare groepen
283
15. Genoomstabiliteit, lang leven en neurodegeneratie Enkel korte Engelstalige projectbeschrijving beschikbaar zonder voorlopige resultaten of implementatie. Achtergrond – Although the problem of aging is very complex, recent progress in molecular gerontology research has provided a solid basis for the involvement of genome maintenance mechanisms as anti-aging factors. Using genetically defined mouse models with different DNA repair defects the researchers have obtained strong evidence that induction and accumulation of DNA damage is a major contributor to age-related neurodegenerative diseases. Here the researchers propose to further test the hypothesis that DNA damage is a major causal factor in aging by combining two powerful systems: the unique set of mouse models of premature ageing and the wealth of data and sample material available from the ongoing Rotterdam Study population. Doelstelling – 1) to establish the longevity of Ercc1-/?, XpdXPCS/TTD |Xpa and brain-specific conditional Xpa/Csb mice in longitudinal and cross sectional cohorts in order to establish the onset and penetrance of neurodegenerative phenotypes; 2) to thoroughly characterize the neurodegenerative phenotypes of these mouse models in vivo using behavioural and histopathological endpoints, and in vitro using primary neuronal cultures; 3) to validate the use of MR imaging on small animals as a diagnostic/prognostic tool and to extend its prognostic value relative to onset of disease symptoms; and 4) to assess that polymorphisms in genes involved in DNA repair are determinants and/or predictors of neurodegenerative outcomes in the Rotterdam Study population. Voor wie: Onderzoekers Eindproducten Kennis over het onderliggende mechanisme van neurodegenratieve ziekten Officiële gegevens Titel: Genome stability, longevity and neurodegeneration Aanvrager(s): Prof. dr. J.H.J. Hoeijmakers Celbiologie en Genetica, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Prof. dr. J.H.J. Hoeijmakers Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800019 Looptijd: 2005-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers - 3. Langdurige zorg en zorg voor kwetsbare groepen
284
16. Variatie in kandidaat genen in relatie tot atherosclerose en coronaire hartziekten Enkel korte Engelstalige projectbeschrijving beschikbaar zonder voorlopige resultaten of implementatie. Doelstelling – Het doel van dit project is de bestudering van variatie in kandidaat genen in relatie tot atherosclerose en coronaire hartziekten in het ERGO onderzoek. De kandidaat genen worden geidentificeerd in basale studies in twee andere RIDE projecten: ‘Genetic predisposition for atherosclerosis: Nuclear receptors TR3, MINOR and NOT as key regulators in protective mechanisms’ (948-00-006, Dr. C.J.M. de Vries, UvA/AMC) en ‘Dysregulation of free fatty acid metabolism, inflammation and risk of coronary heart disease: dissection of the underlying pathways and effects of genetic variability’ (948-00-004, Prof.dr. L.M. Havekes, TNO-Gaubius, Dr. J.A.P. Willems van Dijk, LUMC). Voor wie: Onderzoekers, patiënten (risicogroepen) Eindproducten Kennis over de variatie in kandidaat genen in relatie tot atherosclerose en coronaire hartziekten Officiële gegevens Titel: Risk of atherosclerosis and coronary heart disease in relation to genetic variability in nuclear receptors, TR3, MINOR and NOT, and factors involved in dysregulation of free fatty acid metabolism and inflammation Aanvrager(s): Dr. ir. J.C.M. Witteman Epidemiologie en Biostatistiek, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam Contactpersoon: Dr. ir. J.C.M. Witteman Subsidie: € 110.000 Registratie nr.: 94800022 Looptijd: 2005-2009 Trefwoorden Groep Subgroep Type onderzoek Doelgroep Programmakader
- 6. Werkings- en ontstaansmechanismen - 1. Etiologie/ fundamenteel - 1. Fundamenteel onderzoek - 2. Onderzoekers - 3. Langdurige zorg en zorg voor kwetsbare groepen
285
286
Bijlage CD-Rom ‘Overzicht Ouderenonderzoek’
287