l-.
OVERZICHT DER WERKZAAMHEDEN
VAN HET
MILITAIR GEZAG G E D U R E N D E DE B I J Z O N D E R E STAAT VAN BELEG
14 September 1944 4 Maart 1946
.SAMENGESTELD DOOR HET A F W I K K E L I N G S B U R E A U M I L I T A I R GEZAG
Onder-afdeling VI.
LUCHTBESCHERMING EN BRANDWEER.
87. Inleiding. In Mei 1943 besloot het Hoofd B.M.GK tot oprichting van een Sectie, welke zich speciaal zou bezig houden met luchtbeschermings- en brandweeraangelegenheden. De Sectie (IV) kreeg tot taak voor te bereiden de maatregelen, nodig om de gevolgen van luchtaanvallen op Nederland na de gehele of gedeeltelijke bevrijding zo veel mogelijk te beperken. Deze maatregelen waren uiteraard van groot belang voor de bescherming van Nederland en het Nederlandse volk, maar een goed georganiseerde lucht bescherming en brandweer zou tevens van grote betekenis kunnen zijn voor de geallieerde oorlogvoering. Immers de taak van de geallieerde legerleiding „to prevent ünrest and disease" impliceerde, dat demoralisatie van de burgerbevolking door bombardementen achter het front moest worden voorkomen. Hoewel bij de operaties door de uitvoering van evacuaties direct achter het front getracht zou worden de aldaar aanwezige bevolking voor onheilen te behoeden, was het niet uitgesloten, dat de bevolking verder achter het front tengevolge der bombardementen in beweging zou komen. Het geallieerde verkeer op de etappen^wegen zou daardoor,, alsmede door de stremming van verkeerswegen tengevolge van ingestorte huizen e.d. in gevaar gebracht kunnen worden. „Orde" en „netheid" zou ook achter het front gehandhaafd moeten blijven. Ook hier vond toepassing de ook elders voor het M.G. geldende doelstelling om het optreden der strijdkrachten temidden der burgerbevolking mogelijk te maken. Uit dat oogpunt waren luchtbescherming en brandweer ten bphoeve van de burgerbevolking inderdaad een operationele noodzakelijkheid. Een en ander bracht mede, dat de bevolking voorzien moest worden van
139
het noodzakelijke luchtbeschermings- en brandweermateriaal om tegen de uitwerking van bombardementen te beschermen. Niet alleen de legerleiding was daarmede gebaat, doch ook de bevolking zelve. Hoezeer dit ook door de geallieerden werd beseft, is bewezen door de grote, in de eerste plaats van Britse zijde ondervonden, medewerking, bij de opbouw van de organisatie van Sectie IV,/alsmede bij het verkrijgen van materiaal. Wegens de gedesorganiseerde toestand, waarin zich de in Nederland aanwezige luchtbeschermings- en brandweerorganen bevonden, was het nodig het personeel van Sectie IV ter dege op zijn taak voor te bereiden en het in staat te stellen na de bevrijding zelf handelend op te treden. De voorbereidende werkzaamheden, welke dikwijls onder moeilijke en gevaarlijke omstandigheden moesten worden uitgevoerd, waardoor het operationele karakter van de Sectie in sterke mate naar voren kwam, en de verscheidenheid der taken, welke soms een grote technische kennis vereisten, brachten het personeel van Sectie IV in een bijzondere positie. 88. Werkzaamheden in Engeland. Het personeel van Sectie IV hield zich allereerst bezig met de opleiding van het personeel en het ontwerpen van een organisatie en plannen voor de toekomst. Hiervoor was een uitgebreide studie van het Engelse luchtbeschermings- en brandweersysteem nodig, vooral omdat zich onder het personeel geen enkel expert op dit gebied bevond. 89. Opleiding in Engeland. Een groot aantal cursussen19) werd door het personeel bij de betrokken Engelse instellingen gevolgd. Zij waren georganiseerd door het Britse Ministerie van Binnenlandse Veiligheid („Ministry of Home Security") en ontwikkelden het personeel der Sectie tot bekwame luchtbeschermings- en brandweerlieden. De organisatie der cursussen was perfect. Het onderwijs was grondig. Lessen op het gebied van E.H.B.O. en behandeling van gaszieken werden gegeven door doktoren, die zelf jarenlang experimenteel gewerkt hadden.
Schuilkelders en het effect van bombardementen e.d. werden behandeld door ingenieurs en gas door chemici, die allen zonder uitzondering practische ervaring hadden opgedaan in het Britse leger of bij de Marine. 90. Personeel. Het aantrekken van personeel voor Sectie IV leverde aanzienlijke moeilijkheden op. De eisen, welke aan de recruten gesteld moesten worden, waren hoog. De moeilijkheid was, dat niet alleen onder het personeel der Sectie, maar ook onder de Nederlandse militairen geen luchtbeschermingsof brandweer-experts te vinden waren. Onder de militairen bestond weinig In totaal 14.
140
enthousiasme .aan het werk van Sectie IV deel te nemen. De keuringseisen voor"het personeel, dat moest worden aangetrokken, moesten dan ook aanmerkelijk worden verlaagd. 91. Wettelijke maatregelen en plannen. Naast wettelijke voorzieningen20) werden o.a. brandweerplannen voor de grote steden voorbereid. Nagegaan werd, waar de hoogste brandweerrisico's aanwezig waren. Bij de verstrekking van materiaal uit Engeland diende men hiermede rekening te houden in verband met vernielingen en inundaties, opeenhopingen van mensen en .voorraden. Dit was b.v. het geval met Rotterdam, waar men wegens zijn ook voor de geallieerde oorlogvoering belangrijke haven vijandelijke luchtaanvallen kon verwachten. De voorbereide maatregelen zouden zowel tijdens de gevechtshandelingen als - daarna moeten voldoen.
92. Actie in Nederland. ~ In het eerste echelon van de Staf M.G-., dat op 10/9/44 naar Brussel vertrok, reisde ook een .der officieren van Sectie IV mede om van daaruit de toestand op het gebied van luchtbescherming en brandweer in Nederland te verkennen. Achtereenvolgens volgden de andere leden van het personeel. Het Hoofd der Sectie, bleef te Brussel; uit het overige gedeelte van het personeel werd een operationeel contingent gevormd, verdeeld in twee Subsecties, Subsectie IV-1 (Luchtbescherming) en Subsectie • IV-2 (Brandweer). Door de zeer slechte verbindingen en het vrijwel ontbreken van. ieder transportmiddel, was het contact tussen de Sectie en de vooruitgeschoven Subsecties zeer gebrekkig. Met Eindhoven als basis werd het personeel uitgezonden 'naar verschillende gemeenten in Zuid-Nederland, o.a. naar Nijmegen, Maastricht, Helmond en Axel. Vooral Nijmegen was in de ergste zin des woords „stad in de frontlinie". Beschietingen en bombardementen kwamen geregeld voor; er bevonden zich onder de puinhopen nog een groot aantal lijken, die zo spoedig mogelijk geborgen moesten worden. Het personeel, dat voor het bergen der lijken te Nijmegen ter beschikking stond, was gering in aantal, verzwakt door ondervoeding, slecht gekleed en geschoeid. Een aanvulling van dit personeel met-gearresteerde N.S.B.rers was slechts-een gedeeltelijke oplossing, aangezien het politiek betrouwbare personeel van de luchtbeschermingsdienst er weinig voor voelde met verraders samen te werken. Het luchtbeschermingspersoneel verdween dikwijls bij de eerste ontploffing in de schuilkelders en er werd aanvankelijk geweigerd om op Zaterdag én Zondag te werken. Gedurende een luchtaanval was men ongenegen uit te rukken.en men gaf er de voorkeur aan te wachten, totdat het bombardement was afgelopen. Dank zij de ijver en volharding van het 20
) Zie hierna par. 96.
•
' ~
141
„
x'
li
personeel van Sectie IV kwam hierin verbetering, zodat men nar enige tijd weer^ kon spreken van een' werkelijke luehtbesehermingsdienst. In vele andere steden had men te kampen met soortgelijke moeilijkheden, welke echter langzamerhand uit de weg konden worden geruimd. 93.. Toestand bij de luchtbescherniings- en brand^veerdienstten in Nederland.
Het materiaal van de brandweer in bevrijd Nederland liet veel te wensen over. Er was een tekort, terwijl in vele gevallen door gebrek aan onderdelen en ten gevolge van slijtage de aanwezige pompen niet meer bruikbaar waren. Zeer grondig en ruineus hadden de Duitsers na September 1944 gestolen en vernield; ongeveer 100 pompen (natuurlijk de beste) waren verdwenen naar Duitsland. Het personeel was in vrij goede conditie en behoorlijk gekleed, het schoeisel baarde echter zorgen. Bij de luchtbeschermingsdiensten was de tóestand erger, omdat daar reeds tijdens de bezetting een gróót tekort aan materiaal geweest was, terwijl voertuigen practisch geheel ontbraken. Het personeel was slecht gekleed en geschoeid. Aanschaffing van nieuw materiaal was niet eenvoudig, omdat de Duitsers de voorraden hadden weggevoerd en de industrie niet in staat was aan de opdrachten te voldoen. De aanvoer van materiaal uit Engeland zou derhalve geboden zijn en het Hoofd Sectie IV had dan ook reeds contact opgenomen met de betrokken geallieerde legerautoriteiten. Het resultaat van dit overleg was • zo voortreffelijk, dat het aangevraagde materiaal verschillende malen voor of tegelijkertijd met de officiële goedkeuring arriveerde, waaruit valt af te leiden het grote belang, dat de geallieerden hechtten aan de verstrekking van dit materiaal ter voorkoming van gebeurtenissen, welke het verloop der operaties zouden kunnen belemmeren. 94. „Captain Franks" plan.
.
De bombardementen met V. l- en V. 2-projeetielen op Zuid-Nederland en België hebben een enorme uitwerking gehad. In de periode van 16/1/45 tot 1/3/45 hadden in Zuid-Nederland, met uitzondering van Nijmegen, 347 inslagen van V. I's, V. 2's, brisantbommen en granaten plaats,. waarbij 174 personen werden gedood, .149. zwaar gewond en 404 licht gewond wer'den; 116 percelen werden totaal vernield, 232 zwaar beschadigd en 766 licht beschadigd. De ervaring van de geallieerden o.a. in Antwerpen en Luik opgedaan, had bewezen, dat'het brandweer- en luchtbeschermingsmateriaal dat daar gebruikt werd, niet voldeed aan de daaraan met het oog op dergelijke bombardementen te stellen eisen. Dit gaf SHAEF aanleiding Captain Franks van de Britse Marine, die een grote ervaring, op het gebied van luchtbescherming en brandweer bezat, naar België en Nederland te zenden om de toestand aldaar te onderzoeken en op grond van zijn bevindingen een plan op te stellen,
1 4 2
. . - ' • • '
•r
teneinde in de toekomst moeilijkheden net hoofd te kunnen bieden. Nadat dit plan door Captain Franks was opgesteld, bleek, dat de daarin voorziene aanvoer van luehtbeschermings- en brandweermateriaal practisch overeenkwam met die, welke door Sectie IV reeds te Londen was beraamd. Het „Franks" plan ging echter in zoverre nog verder, dat het de vorming van mobiele colonnes aanbeval. Het plan hield mede in, dat er in Zuid-Nederland een belangrijke/uitbreiding van luchtbeschermings- en brandweerpersoneel zou moeten plaats vinden. Eén grondige scholing van het nieuwe en een herscholing van het oude personeel van luehtbescherming en -brand-.weer zou noodzakelijk,zijn. Hierbij kreeg uiteraard Sectie IV van de Staf M. G. de leiding. 95. Opleiding in Nederland. Aanvankelijk was getracht in een school te Eindhoven personeel voor luehtbescherming en brandweer op te leiden, doch dit stuitte op grote moeilijkheden, omdat de capaciteit te klein en de legering in het overvolle Eindhoven vele -bezwaren had* terwijl ook de physieke gesteldheid van de leerlingen zorgen baarde. Omgezien werd naar een ruimte, welke in een minimum van tijd 2250 personen-kon opleiden en een capaciteit van 450 man per cursus had. Proeven wer.den genomen te Brussel en te Lille, doch
•';;
jf"
"
s
deze mislukten wegens de moeilijke voedselvoorziening. Het personeel van de diensten voor luehtbescherming en brandweer zou niet gemilitariseerd worden, zodat niet van de legervoorr.aden geprofiteerd kon worden, en de aanvoer van voedsel uit Nederland op te grote bezwaren stuitte. Mitsdien besloot Sectie IV tot decentralisatie van de opleiding over te gaan. Bepaalde gemeenten, werden voor de opleiding aangewezen. De cursisten, die hier opgeleid werden, vormden tevens mobiele colonnes, welke er speciaal op gericht waren hulp te verlenen aan de gebieden benoorden de grote rivieren. Het beschikbaar komende materiaal, dat ruimschoots uit Engeland toevloeide, werd voor deze colonnes bestemd21). De instructeurs voor deze cursussen werden gevonden onder de officieren van de in Nederland aanwezige luchtbeschermings- en brandweerdiensten. Alvorens hun taak onder toezicht van het personeel van Sectie IV aan te vangen, werden zij herschoold, waartoe zij cursussen volgden bij de „Begional Mobile Columns", te Cobham in het luchtbeschermingswezen en te Brighton in het brandweerwezen. 96. Organisatie van de Nederlandse diensten. • Bijna onmiddellijk na de aankomst van de Sectie te Brussel werden ter uitvoering van het Tijdelijk Brandweer Besluit een aantal verordeningen en beschikkingen uitgevaardigd21*). Zo werd bij Besch. van 28/10/44 •21) Zie Bijlage V. De verdeling van motormateriaal over de Nederlandse gemeenten is aangegeven in Bijlage VI bij dit Hoofdstuk. 2ia) Zie de verordeningen nos. 9, 16, 33, 66, 80, 99, 101 en 102.
143
(P.M.GL no. 7) Zuid-Nederland in drie kringen verdeeld. Kring I omvatte Noord-Brabant, Kring II Limburg en Kring Hl" Zeeland. Moeilijkheden werden ondervonden t.a.v. de benoeming van de Kringinspecteurs; men moest ertoe overgaan de Inspecteur en wnd. Inspecteur van Kring I tevens te belasten met de leiding van de Kringen II en UI. Voorlopig werd afgezien van de benoeming van een Hoofdinspecteur, welke functie werd waargenomen door Sectie IV. Naast de gemeentelijke brandweer- en luchtbesehermingsdiensten in het Zuiden des lands werden door Sectie IV gevormd: Ie. 3 m o b i e l e b r a n d w e e r c o l o n n e s te Eindhoven, Nijmegen en Helmond. Zij werden later gecentraliseerd tot l mobiele brandweereolonne te Nijmegen, bestaande uit 9 secties, ieder van 27 man en de beschikking hebbende over 3 grote en 2 kleine pompen, die met trekkers en vrachtwagens vervoerd werden. 2q. l m o b i e l e l u c h t b e s c h e r m i n g s c o j o n n e te Nijmegen voor de hulpverlening te Arnhem. Onmiddellijk na de bevrijding van het Oosten des lands werden deze colonnes naar dit gebied gedirigeerd. De mobiele brandweer-colonne trad op in Deventer, Doetinchem, Zutfen, Groningen, Apeldoorn, Zevenaar en Arnhem. Barneveld en Ede kregen ieder twee secties ten einde deze direct na de bevrijding te kunnen inzetten te Amersfoort, Utrecht en Veenendaal. De mobiele luchtbeschermingscolonne werd eerst door de P.M.C.-Gelderland gevorderd en heeft daarna uitsluitend gewerkt voor de Rijksinspectie Luchtbescherming én Brandweer ten behoeve van de wederopbouw. In afwachting van de bevrijding van het Noordelijk deel van Nederland werden in de grotere steden in het Zuiden hulpverleningselementen opgericht op het gebied van de luchtbescherming, welke, moéht zulks nodig blijken, onmiddellijk konden worden geformeerd tot mobiele luchtbeschermingscolonnes, en, na versterking met brandweer-eenheden, tot gemengde colonnes. De luchtbeschermingscolonnes zijn voor hun specifieke doel niet nodig gebleken, doch zijn onder de naam Hiilpcolonnes Burgelijke Diensten in actie gekomen onder auspiciën van de Rijksinspectie Luchtbescherming en Brandweer. Als zodanig waren zij werkzaam en belast met het ophalen van onontplofte projectielen, mijnen, enz. zulks in nauwe samenwerking met de Mijn Opruimingsdienst (M.O.D.)22) van de N.B.S.. Reeds toen Sectie IV in het Zuiden des lands te Breda vertoefde, werd de overdracht van hetgeen deze sectie tot stand had gebracht aan de btfrgerinstanties voorbereid. De secretaris van de Hoofdinspecteur van het Brandweerwezen, inmiddels bij Sectie IV ingedeeld, schakelde het gezuiverde personeel van de beide Inspecties van de Luchtbescherming en van ™) Zie par. 97 e.v. van dit Hoofdstuk. 144
l de Brandweer zoveel mogelijk in en, toen mede in verband met de voorbereiding van de hulpverlening aan het Noorden en Westen, deze samenwerking met het burgerapparaat steeds nauwer werd, werd met ingang van 1/4/45 de leiding van deze, op grond van het Tijdelijk Brandweerbesluit
f
•
gecombineerde, Inspecties weer in handen van de betrokken burgerlijke Luchtbescherming gelegd. Nadat men in Mei 1945 had ingezien, dat van een feitelijke oorlogstoestand geen sprake meer was, werd bij V. d.d. 10/5/45, no. 102 (P.M.G-. no. 29) bepaald, dat het land niet meer in kringen, doch evenals vroeger
in districten zou worden ingedeeld. Op 15/7/45 werden alle bemoeiingen van de C.S.M.G. t.a.v. Luchtbeschermings- en Brandweeraangelegenheden
gestaakt. Onder-afdeling VII. MIJNEN, BOMMEN EN MUNITIE. 97. Inleiding.
Het Zuiden des lands bleek na de bevrijding bezaaid te zijn met onontplofte bommen, mijnen en" munitie, welke niet alleen een ernstig gevaar vormden voor lijf en goed van de Nederlandse burgerbevolking, doch ook haar economische voorziening ernstig bedreigden. Auto's konden niet
rijden wegens het gevaar van mijnen in de wegen: de boeren konden hun |
akkers niet bereiken om de kostbare veldgewassen te oogsten. Gemiddeld drie personen per dag verongelukten door de ontploffing van mijnen. Een enquête, kort na de bevrijding ingesteld door het Bureau Oogstvoorziening van de Directie van de Landbouw te Breda, wees uit, dat in de drie bevrijde provincies 8.000 ha. cultuurgrond vmet mijnen waren belegd, terwijl 40.000 ha. niet kon worden bereikt. Uit een telling, gehouden door de Commandant van de M.O.D. bleek, dat in geheel Nederland op 1/6/46 5.400 mijnenvelden (met ± 3.000.000 a 4.000.000 mijnen) waren gekarteerd en dat nog ± 900 mijnenvelden gekarteerd moesten worden. Voegt men hierbij de oppervlakte, welke was geinundeerd23), dan krijgt men een indruk welk een groot gedeelte van Nederland ongeschikt was geworden voor de landbouw. De kartering van de mijnenvelden geschiedde aan de hand van de door de Duitsers tijdens de bezettingstijd zeer nauwkeurig vervaardigde kaarten en met .gebruikmaking van kaarten ~van de geallieerde troepen, veelal tijdens de oorlogshandelingen gemaakt en daardoor uiteraard minder nauwkeurig. 98. Organisatie van de opruimingsdiensten in Nederland. De opruiming van bommen, mijnen en munitie werd aanstonds na de bevrijding ter hand genomen door de Engelse legerautoriteiten, die zich 23
) Zie de in de Bijlage van Hoofdstuk I voorkomende literatuur over de droogmakingen, i
145
Mervoor verantwoordelijk stelden, omdat deze geacht kon worden een militair belang te zijn. De Engelse onderdelen, welke zich met de ruiming bezig hielden, waren: Ie. Eoyal Engineers (R.E.) (bommen en mijnen). 2e. Enemy Ammunition Control Units (E.A.C.U.) (munitie). Zij hadden echter onvoldoende personeel ter beschikking en moesten zich daarom bepalen tot hét ruimen van bruggehoofden en voor de militaire operaties belangrijke wegen. Spoedig kwamen noodkreten binnen van het Bureau Oogstvoorziening te Breda en van de burgemeesters der betrokken gemeenten bij de B.N.S., de C.S.M. G. en de geallieerde autoriteiten. Enige schuchtere pogingen om te geraken tot een mijnopruimingsdienst volgden. Leden van de N.B.S., evenals enkele burgerploegen, waagden zich geheel ongetraind aan dit gevaarlijke werk. Het resultaat was, zoals te verwachten was, bedroevend wegens gebrek aan deskundig en geschoold personeel. Het aantal ongelukken was groot en daardoor de animo om verder te werken gering. Een speciale verzekering tegen ongevallen van de deelnemers tengevolge van oorlogsrisico ontbrak, aangezien de Ongevallenwet 1921 in deze gevallen niet voorzag. Andere middelen moesten dus worden aangewend, omdat de werkzaamheden aan de vernielde spoorwegen, hoogspanningslijnen, telephoqn- en telegraafkabels voortgang moesten vinden» Op 4/11/44 werd beslist, dat het ruimen van bommen en mijnen voortaan alleen door de B.N.S. zou worden geregeld, en dat het M.G-. hiermede geen bemoeienis meer zou hebben. Te dien einde werd de bij Sectie IX Staf M.G. ingedeelde officier, die zich met zijn „Bomb Disposal"-ploeg al met mijnopruiming had bezig gehouden, naar de N.B.S. overgeplaatst,, aangezien deze ploeg de enige was, welke op het gebied van bommen- en mijnen-ruiming in Engeland geschoold was. De reden dezer overplaatsing was daarin gelegen, dat de Engelse legerautoriteiten de.mijnopruimingsdienst als een operationele aangelegenheid beschouwden en alleen gereedschap, uitrusting enz. wilden verschaffen, indien de dienst een operationeel Nederlands legeronderdeel was. Men slaagde erin een compagnie bom- en mijnopruimers samen te stellen. Zij werd te Knocke opgeleid en bestond uit ± 200 militaire- en burger mijnopruimers-vrijwilligers, terwijl na de capitulatie van Duitsland 200 Nederlandse S.S.-ers aan de compagnie werden toegevoegd. Nadat tevoren reeds enige Secties waren ingezet, ving de compagnie eind Januari 1945 onder de naam van „l Mine Lifting Coy (Netherlands)" haar werkzaamheden op Nederlandse bodem aan en had een belangrijk aandeel in het sindsdien verrichte opruimingswerk. De Staf der Compagnie, gevestigd te Turnhout, trad tevens op als coördinator van ploegen, welke door particulier initiatief waren gevormd. Militaire instructeurs werden zoveel mogelijk bij de ploegen burger-mijn146
opruimers ingedeeld. De resultaten met burger-mijnppruimers, mits onder militaire leiding, waren alleszins voldoende te noemen. Ondanks de overgang in een militaire organisatie bleek het aantal mijnopruimers, dat kon worden opgeleid nog steeds te gering. Er bleven zich dan ook overal burgerploegen op particulier initiatief vormen met alle gevaren daaraan verbonden. De C.S.M.G., verantwoordelijk voor de openbare orde en rust, kon dit uiteraard niet .werkeloos aanzien en nam maatregelen enerzijds om de vorming van burgerploegen te regelen en anderzijds om de vorming van een militaire organisatie op grotere schaal te bevorderen. In April 1945 werd aan de M.C.-sen bekend gemaakt, dat in gevallen van absolute noodzakelijkheid opruiming van mijnen kon geschieden door burgers, die een arbeidsovereenkomst konden sluiten met het betrokken M.G-.-orgaan op de grondslag van het Arbeidsovereenkomstenbesluit tegen een loon van ƒ 6.— per dag en ƒ 4.— gevarentoelage per dag. De verzekering tegen ongevallen bij de uitoefening van hun functie diende te geschieden met toepassing van de V. d.d. 19/4/45, no. 91, (P.M.G. no. 27, Oorlogsgeweld-Ongevallen-Verordening). Dienovereenkomstig werden door de P.M.C.-sen in Zeeland, Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Overijssel en Zuid-Holland Burger Diensten Opruiming Mijnen (B.D.O.M.) opgericht. De bevordering van een militaire organisatie op grotere schaal geschiedde door de inschakeling van het apparaat van Sectie IV van de Staf M.G., waarbij ook een officier, bekend met de M.O.D. was ingedeeld. De organisatie, oorspronkelijk voorgesteld als een organisatie van het M.G., kwam op 12/4/45 tot stand als deel van de N.B.S. en onder de benaming Dienst Opruiming Mijnen (D.O.M.). De instelling werd bevorderd door de omstandigheid, dat de capitulatie-voorwaarden bepaalden, dat krijgsgevangen Duitsers onder geallieerde leiding met de opruiming van mijnen e.d. zouden worden belast. De „l Mine Lifting Coy (Netherlands)" ging over naar de D.O.M.. Later werd de dienst omgedoopt in Mijn Opruimings Dienst (M.O.D.). De B.D.O.M. werkte door tot 1/12/45; het personeel ging gedeeltelijk over naar de M.O.D. of werd ontslagen. Ter erkenning van de lofwaardige wijze, waarop de burger-mijnopruimers zich van hun taak hadden gekweten, ontvingen 267 hunner een getuigschrift van de C.S.M.G. Tijdens de uitoefening van hun gevaarlijk werk liet een aantal hunner het leven. 99. Organisatie en ioer~kzaawiheden van de mijnopriiiming in de provincies.
Ie. Z e e l a n d . Op Walcheren werden de eerste mijn-opruimingen (November 1944) verricht door de leden van de N.B.S. en door burgers op initiatief van de burgemeester van Middelburg. De vergoedingen waren vastgesteld op ƒ 3.— per dag voor ongehuwden en ƒ 5.— voor gehuwden met een risico-
147
premie van 100%. De opleiding werd genoten aan de Mijnensehool van de „Royal Bngineers" te Middelburg. Op 23/11/44 waren 3 ploegen gevormd. De N.B.S. betaalde de lonen, doch aangezien geen verzekering tegen ongevallen ten gevolge van mijnen-ruiming was gesloten, beperkte men aanvankelijk de werkzaamheden tot 'het ophalen van verspreide munitie. Op 9/12/44 werd de verzekering geregeld en op 11/12/44 d.a.v. werd het ruimen van mijnen aangevangen op de terreinen van de Provinciale Zeeuwse Eleetriciteits Maatschappij (P.Z.E.M.), van de waterleiding en op de spoorlijnen. Op 23/12/44 gingen de ploegen in staking en eisten meer loon, kleding, schoenen en betere verzekering. Aan de eerste drie eisen werd voldaan, doch de opruimers bleven staken wegens de grote risico's van hun werk (5 ongelukken, waarvan 2 met dodelijke afloop). De ploegen werden toen ontbonden. De Dienst Droogmaking Walcheren nam het initiatief tot vorming van een nieuwe ploeg op zich. Deze ploeg zou eerst voor deze dienst werken, daarna voor de Rijksdienst Landbouwherstel. De C.S.M.G-. keurde dit plan goed, doch de uitvoering slaagde niet, waarop een Sectie van „l Mine Lifting Coy (Netherlands)" in Middelburg werd gevestigd. In West-Zeeuwsch Vlaanderen had de opruiming plaats onder leiding van de verbindingsofficier van het D.M.C, te Groede. Geruimd werden 29.137 mijnen door 25 burgers — mijnopruimers en 50 vrijwilligers — politieke deliquenten. 2e. N o o r d-B r a b a n t. Ook hier waren de resultaten in het beginstadium van de mijnopruiming bedroevend. In November 1944 ging de eerste door de N.B.S. gevormde ploeg, opgeleid door de „Royal Engineers" te Tilburg, het veld in. Dezelfde klachten als in Zeeland werden ook hier gehoord, hetgeen de P.M.C.Noord-Brabant aanleiding gaf in te grijpen. Op 29/12/44 werd overgegaan tot de vorming van een Compagnie Mijnenruimers te Tilburg, welke op 2/1/45 haar taak kon gaan vervullen, doch spoedig daarna weer moest worden ontbonden.% Het personeel werd overgeplaatst naar de „l Mine Lifting Coy (Netherlands)". Het aantal burgers, dat op dat ogenblik aan de werkzaamheden deelnam, bedroeg 200. De landbouw in Noord-Brabant eiste echter t.a.v. de mijnopruiming bijzondere voorzieningen toen de hulp der genoemde compagnie onvol- " doende bleek. Op 17/3/45 werd de organisatie van de B.M.O.D. door de P.M.C.-Noord-Brabant aan het Bureau Oogstvoorziening opgedragen. De bedoeling was deze burgerdienst uit te breiden tot 2.000 man. De administratie van de burger-vrij williger s werd opgedragen aan de D.M.C.-sen en de burgemeesters in Noord-Brabant. Ook werd gewerkt in Zeeland (door een ploeg uit Roosendaal in West-Zeeuwsch-Vlaanderen) en in Limburg en Gelderland. In Noord-Brabant waren burger-groepen onder militaire leiding gevormd in Roosendaal, Breda, Bergen op Zoom, Vier148
lingsbeek, Schrjndel en Deurne (500 man). Militaire groepen ^an „l Mine Lifting Coy (Netherlands)" werkten in Bergen op Zoom, Eoosendaal, Breda en Tilburg. Na de Duitse capitulatie kwamen ploegen krijgsgevangenen van de „Brigade Draeger" ter beschikking. In Noord-Brabant, Zeeland en Limburg en later ook in andere provincies ruimden 3.500 Duitsers hun nalatenschap op en verloren daarbij 25% van hun sterkte. 3e. L i m b u r g . Door het Amerikaanse C.AJDet. te Maastricht werd kort na de bevrijding aan het Hoofd van Sectie IV van het P.M.Ct, Limburg opgedragen het beheer van wapenen en munitie in Limburg. Dit beheer hield ook in de opruiming van munitie e.d.. In Januari 1945 werd aangevangen met het ruimen van mijnenvelden door de N.B.S.. Het schema van werken werd vastgesteld door Hoofd Sectie IV — P.M.Ct.-Limburg. De geformeerde afdelingen werden door 80 burgers aangevuld; Secties opereerden in Roermond, Nieuwstad, Venray, Venlo, Echt en Nederweert. Na de Duitse capitulatie werden 300 krijgsgevangenen ingeschakeld. De werkzaamheden konden toen worden uitgebreid met registratie en het ophalen van wapens en munitie bij • de burgerbevolking. 4e. G e l d e r l a n d . Na de volledige bevrijding van deze provincie (April 1945) ging de P.M.C.-Gelderland over tot vorming van ploegen burgermijnopruimersvrijwilligers. De C.-„l Mine Lifting Coy (Netherlands)" stelde personeel ter beschikking van de B.D.O.M.. 5e. G r o n i n g e n . De P.M.C, belastte de Sectie Voorlichting met de bepaling van de urgentie bij het ruimen van mijnen. De gegevens werden doorgezonden aan Sectie IV. Contact werd hiertoe gezocht met de landmeters te Winschoten en te Appingedam. In Juli 1945 begonnen 400 Duitsers onder leiding van „503 Field Coy, E.E." de opruimingswerkzaamheden rond Delfzijl. Het aantal mijnen werd op 25.000 geschat. 6e. Zuid-H o 11 and, N o o r d - H o 11 and en U t r e c h t . Op verzoek van de C.A.-Afdeling van de „H.Q. Netherlands District" werd aan de burgemeester opdracht gegeven door tussenkomst van de P.M.C.-sen en D.M.C.-sen gegevens betreffende bommen enz. te verzamelen. De ruiming zou geschieden door geallieerde legeronderdelen en door de M.O.D. In Zuid-Holland kwam voor een spoedige ruiming het Hoogheemraadschap Delfland in aanmerking. De Duitsers hadden hier door het afgraven van duinen en bunkerbouw op roekeloze wijze huisgehouden, waardoor de laatste duingordel vóór het Westland door de zee deels was weggeslagen, deels door verstuiving was verdwenen. Sectie IX van het P.JM.Ct.-ZuidHolland organiseerde hier de mrjnraiming in samenwerking met de
149
Marine-Mijn-Opruimings-Dienst (M.M.O.D.) voor wat betreft de opruiming langs de Delflandse hoofden, terwijl het Militair Commissariaat voor ' Eechtsherstel (M.C.B.H.) zorgde voor het verkrijgen van materialen voor het herstel van de Delflandse zeewering. In November 1945 waren de gevaarlijkste punten hersteld, zodat aan de Novemberstormen het hoofd kon worden-geboden. Teneinde een snellere opruiming te verkrijgen, werd door Sectie IX een kleine ploeg M.O.D. gevormd, bestaande uit employés van de Commissie van Proefneming. Op 23/8/45 was Zuid-Holland voor 32% bevrijd van mijnen. Grote hoeveelheden munitie werden door Sectie IX opgegeven aan de E.A.C.U. De ruiming van mijnen in het D.M.Ct.-Brielle berustte bij Sectie IV. Op Voorne en Putten waren de Canadezen actief. Bij het droogvallen van Goeree en Overflakkee bleek dit gebied spoedig te moeten worden geruimd. Door bemiddeling van „Netherlands District" werd aangevangen door 500 Duitsers. Totaal moesten 320 velden, inhoudende circa 61.000 mijnen opgeruimd worden. De na-ruiming op Voorne en Putten en in de Hoeksche Waard geschiedde door de „bomploeg" van de Eotterdamse politie. De versperringsvelden in de Brielse Maas werden door deJM.M.O.D. geruimd. In Noord-Holland waren de Secties IX van de D.M.C.-sen te Alkmaar en Haarlem actief en zochten contact met „66 Field Coy E.B." Behalve door Duitsers werd ook door vrijwilligers uit de bewaringskampen geruimd. Zee en strand werden geveegd door de M.M.O.D.. In het District Utrecht-West werden geen mijnen aangetroffen; wel grote voorraden munitie en springstoffen, welke door de E.A.D.C.U. werden beheerd. .In het District Utrecht-Oost werd de leiding bij het ruimen van mijnen door de D.M.C, opgedragen aan een lid van de N.B.S., aan wie enige burger-vrijwilligers werden toegevoegd. Op 10/7/45 waren alle gekarteerde velden opgeruimd. /
Onder-afdeling VIII. DIENST IDENTIFICATIE EN BERGING.
[
-f * ^
*!£
;* f
De omstandigheid, dat de bevrijding van Nederland met hevige gevechtshandelingen gepaard ging, had ten gevolge, dat een betrekkelijk groot aantal gesneuvelde militairen langs de wegen en sloten, op erven en in de bossen was begraven geworden. Bovendien werden hier en daar na de bevrijding graven van tijdens de bezetting gefusilleerde burgers aangetroffen, welke geopend moesten worden om de slachtoffers te identificeren. Het District Eindhoven van de O.D. had reeds voor de bevrijding ingezien, dat het identificeren en bergen van de lijken van oorlogsslachtoffers noodzakelijk zou worden en het had te dien aanzien de nodige voorbereidingen getroffen. Na de bevrijding werd aan deze voorbereidingen uitvoering gegeven, totdat het gelukte om het N.E.'K. voor deze dienst te interesseren. 150
* * ^ f l t
| | * f
*sï
In Mei 1945 werd door de Minister van Binnenlandse Zaken aan alle burgemeesters mededeling gedaan van iet feit, dat de Dienst Identificatie en Berging van het N.R.K., in overeenstemming met het M.G., zich bezig hield met het identificeren en herbegraven van gesneuvelde, militairen en civiele slachtoffers over het gehele land. In Augustus d.a.v. werd door de Minister bevolen, dat geen opgraving of vervoer van lijken mocht plaats vinden anders dan in opdracht of'met machtiging van het Hoofd van de Dienst I. en B., aangezien deze Dienst, met uitsluiting van andere instan-*ties, belast was met het opgraven van lijken van Nederlandse militairen en burgers, die gedurende de vijandelijke bezetting van het Rijk in Europa anders dan op kerkhoven begraven waren. Per 21/8/45 werd de Dienst gemilitariseerd en ingedeeld bij het M.G., waarvan Sectie I van de Staf zich tot dusver met deze aangelegenheden had bezig gehouden. De Dienst kreeg tot taak: Ie. het opsporen, identificeren en weder ter aarde bestellen van Nederlanders, die door de Duitsers gedurende de bezetting ter dood waren gebracht. 2e. het centraliseren en ter kennis brengen van alle gegevens omtrent geallieerde graven aan de Britse „Deputy Director Graves Kegistration and Enqiiiry", dat laatste door bemiddeling van het Informatiebureau van het N.R.K. 3e. het samenbrengen van geïsoleerde graven van Duitsers, die op Nederlands grondgebied waren gesneuveld 24). De Dienst omvatte de Staf, gevestigd te 's-Gravenhage, en zes Pelotons, resp. l te Doorn, 2 te Amersfoort, 2 te Eindhoven en l te 's-Gravenhage 25). In het begin van 1946 werd de Dienst gemachtigd de door haar geïdentificeerde verzetsslachtoffers over te brengen en ter aarde te bestellen op een door de familie gewenste plaats. De kosten van transport en van een eenvoudige begrafenis werden door het Rijk vergoed. Bij de opheffing van het M.G. per 4/3/46 ging de Dienst over naar het Ministerie van Oorlog en werd rechtstreeks onder de Minister geplaatst26).
2
*) in de 2B ) VII. 26)
Hun aantal wordt geschat op ± 25.000. Als voorlopig kerkhof is een stuk gronds gemeente Venray aangewezen. Voor een overzicht der werkzaamheden dezer Pelotons zjj verwezen naar Bijlage Min. Besch. d.d. 8/5/46, Militair Kabinet, Bureau 2, no. 935 (L.O. 1946, no. 162).
-
151
BIJLAGE V
HOOFDSTUK UIA
UIT ENGELAND ONTVANGEN MATERIAAL VOOR BRANDWEER EN LUCHTBESCHERMING PER 4/7/45. 198 57 8 164 5 120 65 168 10
bandenlichters beitels — punt beitels — platte bijlen — groot boomzagen brandblusapparaten brandweerbijlen — klein brandweer trekhaken buiten- en binnenbanden — Bedford
80 64 2
canvas tanks carbid — verlichtingslampen compleet derde handjes
25
dopsleutels met wringijzers
42 65
koppelingen — dubbel (morris 2 3/4" — zuigbuisdraad 4") kruiwagens
103 178 22 22 300
ladders — 16 sporten ladders — 34 sporten schuif ladders — 40 sporten schuif ladders — 21 sporten linnen riemen
2 947
mobiele reparatie uitrustingen mondstukken van straalpijpen — div. maten
12
89 17081 l 1181 111 10 75 4 bussen
gereedschaptassen grijze verf
5 120
hamerbijlen handzagen
129 21
houwelen met steel houwelen zonder steel
4
8 9 l l 1 23 2 6 453 161
158
electrische lampen emmer — spuiten emmer — zink emmers — canvas emmer teilen — zink Engelse sleutels
ijzerscharen
kabels — staal kabels — sleep katrol 3 schijf katrol 2 schijf katrol l schijf kettingen — kort kettingen — sneeuw kettingzagen met handvaten koppeling-sleutels zuigbuis 3" koppeling — dubbel (morris l 3/4" — zuigbuisdraad 3")
oliekannen
122
olielampen rood
5
pijpen snij-ijzers
22 14
186 18 401 1513 263 21
196 191 l zak l rol 389 338 3 18
4 27 158 122
redgordels — linnen — model parachuut springer rieken — stompe punt schoppen schuim kanonnen — compleet met rugtank slangverbanden slangen 2 3/4" slangen l 3/4" solo sproeiers — voor emmerspuiten sproeiers voor emmerspuiten sproeier mondstukken spoornagels staaldraad straalpijpen l 3/4" steeksleutels stelen voor pikhouwelen staalstropjes
takels — Yale tangen voor puntbeitels tetra apparaten touwen — diverse lengten en dikten -
64 touwen met musketon haken 64 vaten tutogeen
130 dozen verband 175 verdeelstukken 2 3/4 op 2 X 1 3/4" 90 verzamelstukken — zuigbuis — 3" 134 verzamelstukken ~" — zuigbuis — 4" 1512 vullingen brandblusapparaten 87 vulcaniseer apparaten — compleet 18 voorhamers 16 vetspuiten 30
wielsleutels
304 216 405 174
zuïgkorven koper zuigkrofmanden zuigslangen 3" zuigslangen. 4"
124 114 l 49 10
Austin trekkers Bedford vrachtwagens — 3t bestelwagen — It rescue-wagens vrachtwagens — 1/^t
89 87
draagbare spuiten zonder trailer draagbare spuiten met trailer middelvermogen spuiten
3 3
keukenwagens (Duits model) reserve keukens (Duits model)
59
159
HOOFDSTUK UIA
BIJLAGE VI
UITGEGEVEN MOTORMATERIAAL DOOR SECTIE IV-STAF M.G. TOT JULI 1945.
Aarle-Rixtel . Almelo . . . Almkerk . . Amersfoort . Amsterdam . Anna Paulowna Apeldoorn . . Arnhem . .
. . . . . . . .
. . . . . . . .
. . . . . . . .
. . . . . . . .
Assen (Inspectie) Asten . . . . Baarle-Nassau . Bergen op Zoom. Berghem . . . Berlicum . . . Best . . . . . Bladel . . . . Boxmeer . . . Breda . . . . Breda (D.O.M.) . Brunssum . . . Chaam . . . . Deurne . . . .
. . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . .
Transporteren
Spuiten M.V.
M &S *— ' c. 'S
Diversen
-1-3
'3
n m
I l
M*
er
1 1 1 1
1 1
1
1
1 1 2
1 1 2 1
s
2 5
1 2
1
1
1 1
1
5 1 1 1
1 1 1
1 2
4
1
2
1 2 1 1
1
Deventer (Inspectie) . . Dinteloord . . . . . . Doetinchem . . . . . Dordrecht . . . . . . Druten . . . . . . . Echt . . . . . . . . Ede . . . . . . . . Eersel . . . . . . . Eeghen . . . . . . . Eibergen . . . . . . Eindhoven . . . . . . Eindhoven (Openbare Nutsbedrijven)
i>
2
A QaOTl
T~ÏAVPTTf"PV
Brw. trekker
Brandweer 3 tons vrachtwagen gereedschapwagen
gereedschapwagen
Plaats
kipwagen
3 tons vrachtwagen
Luchtbescherming
1
1
3 1 1 1 1 8 1 1 1
1 2
2
1 2 4
1
4
1 1
1
1 1 1
5
1
2
3
1
1 1 2
1
35
27
2
2 12
3
5
14
11
15
4
160 tf !: j > if
Enkhuizen Enschede Etten . Geffen . Geldrop .
. . . . .
. . . . .
Transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5
11
14
35 27 15 1 1
2
1
1
3 1
1
2
/
1
1 1
"TT El d T*l ÉlYYl
Heerenveen (Inspectie) .
B
1
1
1
1
1 1
1 1
8
4
3 1
3 1
1 1
fTopc/in .
3 4
1 1
1
2
. . . . . . . . .
Transp orter en
1 1 1
1 1
1 1 1
1 1
1 1 1
1
2
1
1 1
1 1
1 1 *
5
Made . . . . . . Medemblïk . . . . Mierlo . . . . . . Middelburg . . . . Middelburg (Inspectie) Mill . . . . . . . Nederweert . . . . Nijmegen . . . . . Nijmegen (Mob. Col.). Nijmegen (Inspectie)
4
1 1
Helden . . . . . . . Helmond . . . . . . 's-Hertogenbosch . . . Hilvarenbeek . . . . . Hooge en Lage Zwaluwe Hoogeloon . . . . . . Gundert, . . . . . . . Leende . . . . " . . . Leeuwarden . . . . . Leiden . . . . . . . Lieshout . . . . . . Luykgestel . . . . . Maarheeze . . . . .>
Diversen
M ft H °Ji g t> '3 4-J 'S M * a ra
1
Geleen ( Staatsmij nen) . Gemert . . . . . . .
TTpvViPVCrPTl
>
1
{T-plppri
Goes . . . . . . . 's-Gravenhage . . . . 's-Gravenhage (Inspectie) Groningen . . . . . .
Spuiten /M. V.
3
B rw. trekker
12
Brandweer
gereedschapwagen 3 tons vrachtwagen gereedschapwagen
kipwagen
Plaats
3 tons. vrachtwagen
Luchtbescherming
1
1
6
1
2
1
1
3
1
1 1 1 1 1
1 1 1 1
2
2 2 1 1 2 2
1 1 3 2
4 36
7
12 | 30 25 i
69
17
8
12
10
57 j 53
26
3 trailers
3
161
Oudenbosch Putte . . Eavenstijn Renkum .
. . . .
. . . .
.
.
.
. . . .
. . . .
. . . .
gereedschapwagen 3 tons vrachtwagen gereedschapwagen
7
12
30 25 1
1 Spuiten M.V.
<")««!
36
Brandweer B rw. trekker
Nistelrode
Transport . . . . .
kipwagen
Plaats
3 tons vrachtwagen
Luchtbescherming
69
57
1
1 1
. . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . .
• rl
53
/
26
1 1 1 1
1
1
2 3 2
1 1 2 1 1
1
5
1 1 1
1 1. 1
1 1 1 1
1
2 1 2 1
1 1 2 1 1 1 1
1
2
1
2
2 1
1
1 1
4
1 1 3
2
2
1 1
1 1
1 3
1 1
1
. . . . . . .
1
1 2
LB.D. + Brw. trekker
1 1
1 1
1 1
. .
1
Totaal . . . . . . .
60
162
Diversen
1
TVypl
Tilburg . . . . . Uden . . . . . Utrecht . . . . . Valkenswaard . . Venlo . . . . . Venray . . . . . Vlissingen . . . Vught . . . . . Vught (Kamp) . . Waalwijk . . . Wamel . . . . . WpprfWijk bij Duurstede . Woensdrecht . . . Wouw . . . . . . Zevenbergen . . . Zwolle . . . . .
M g-* O a, 1—1 f3 '3 aP. M ^ m
1
"RpTJCpl
Rhenen . . . . . . . Rijsbergen . . . . . Roermond . . . . . . Roosendaal . . . . . Roosendaal (Bomb.Disp.) Rosmalen . . . . . . Rotterdam . . . . . Rotterdam (Inspectie) . Rucphen . . . . . . Schagen . . . . . . Schayk . . . . . . . Sint Oedenrode . . . . Sittard . . . . . . . Souburg . . . . . . Sprang Capelle . . . .
>
9
19
45
29
88
76
1
1 1
66
29
4