BROEDERS VAN LIEFDE
LET US BE OVERWHELMED BY THE LOVE OF GOD
Br. René Stockman
WE LATEN ONS
n e g i d l e w r e Ov
Stimulation brochure 2014
DOOR DE LIEFDE VAN
Brothers of Charity
GOD
ANIMATIEBROCHURE 2014 |1|
We laten ons overweldigen door de liefde van God Animatiebrochure 2014 Br. René Stockman, f.c. © 2013, Br. René Stockman, Brothers of Charity Publications, Stropstraat 119, 9000 Gent, België,
[email protected] Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Brothers of Charity Publications |2|
Inleiding Vanuit het generaal kapittel 2012 werd ons opgedragen dieper na te denken over onze identiteit als Broeder van Liefde en ieder jaar een thema uit te kiezen dat ons op weg moet zetten om vanuit ons charisma een hedendaagse vertaling te maken van onze zending in de wereld. Het kapittelthema was duidelijk: alles vertrekt vanuit de liefde van God en het is deze liefde die we moeten uitstralen in de wereld. Het heeft een diepe betekenis dat we juist “God is liefde” meekregen als devies van onze Stichter, en wanneer we even terugkijken in zijn leven, dan valt het op hoe hij zich steeds opnieuw liet grijpen door Gods liefde. Het is vanuit dit gegrepen zijn door Gods liefde, dat Vader Triest in een dubbele beweging liefde uitstraalde in zijn leven: liefde tot God en liefde tot de medemens. Zijn liefde in het gebed en in de diaconie was het antwoord op Gods onvoorwaardelijke en grenzeloze liefde waarvan hij steeds meer bewust werd. Vader Triest mogen we beschouwen als een diep spirituele, charismatische en zelfs mystieke man, en zijn totale gegevenheid aan en inzet voor de armsten kunnen we alleen maar begrijpen vanuit deze goddelijke ervaring; het was er een uitvloeisel van. God die hij ontmoette in gebed zou hij ook ontmoeten in de medemens: Triest zag, ontmoette en beminde Jezus zelf in iedere medemens.
in ons leven: ons openstellen voor Gods liefde, ons laten beschijnen door Gods liefde en ons laten overweldigen door Gods liefde. Vanuit deze beweging zal de tweede beweging duidelijk worden: ons biddend aanwezig zijn bij God die liefde is en zijn liefde met onze wederliefde beantwoorden. Wanneer ons gebed gedompeld wordt in de liefde, dan voelen we ons niet meer verplicht te bidden, maar wordt het de grote evidentie in ons leven en cultiveren we een contemplatieve grondhouding die ons gans bestaan doordesemt. Dat moet de grondhouding zijn van een Broeder van Liefde en de aangesloten leden met hem. Doorheen zeven teksten, die we steeds laten eindigen met een aantal vragen en gerichte actiepunten, willen we U uitnodigen om persoonlijk en in gemeenschap een wandeling te maken, noem het een contemplatieve wandeling doorheen dat grote mysterie dat God liefde is en het antwoord dat wij op zijn liefde willen geven. We hopen dat, doorheen persoonlijke meditatie en gesprek in de gemeenschap, die eerste beweging in ons leven, die grondbeweging, duidelijker mag worden en daarmee ook onze identiteit als Broeder van Liefde. Het is aan ons om daaraan een frisse en hedendaagse invulling te geven, een invulling die mag stralen in de omgeving en onze zending een heel eigen kleur mag geven.
Gedurende het jaar 2014 nodigen we u allen uit om samen met Vader Triest opnieuw die eerste beweging te maken
|3|
Br. René Stockman Generale Overste Broeders van Liefde Rome, januari 2014
|4|
|5|
|6|
1. God is liefde voor ons “God is liefde” is wellicht de sterkste uitdrukking die we in heel de bijbel kunnen vinden. Doorheen een langzaam proces laat God zich kennen aan Zijn uitverkoren volk en bereidt het geleidelijk voor op de komst van Zijn Zoon, die het ware gelaat van God aan de mensheid zal laten zien. Het is een gelaat van liefde. “God is liefde” is de meest volledige definitie van wie God is. Maar dan gaat het over een liefde die alle menselijke liefde ver overtreft. Het is een liefde die luistert naar de adjectieven onvoorwaardelijk, grenzeloos, mateloos. De heilige Bernardus vatte het samen met de volgende gevleugelde uitdrukking: “De maat van de liefde, is liefde zonder maat”. “God is liefde” is een mysterie, het mysterie bij uitstek, dat ons uitnodigt om het steeds dieper te doordringen. Eigenlijk is het een onvoorwaardelijk aanbod dat om een onvoorwaardelijk antwoord vraagt. De God die liefde is, nodigt uit om wederliefde te ontvangen van de mens, die Hij uit en in liefde heeft geschapen. Maar “om God echt te kunnen liefhebben, moeten we Zijn liefde lenen”, zegt Teresia van Lisieux. Onze wederliefde zal altijd ondermaats blijven, want Gods liefde is zonder maat. Maar we kunnen steeds groeien in de liefde, het is de weg van ieder spiritueel leven: een liefdesavontuur met God! Gods liefde kan ons overweldigen en moet ons overweldigen. Het moet de eerste beweging zijn wanneer we de
dag aanvangen: ons plaatsen voor God en ons laten overweldigen door zijn liefde, tot we tot het besef komen dat God er echt is met zijn liefde voor ons, voor mij heel persoonlijk. We moeten als het ware de woorden die de Vader uitsprak tot Jezus, wanneer deze in de Jordaan nederdaalde om gedoopt te worden, opnieuw tot ons horen uitspreken: “Gij zijt mijn geliefde zoon, dochter” (Mt. 3, 17). “God is liefde” kan op vele wijzen beschreven en bezongen worden. Johannes deed het in zijn evangelie en zijn brieven, en ook Paulus wijdt er mooie teksten aan. Jezus zelf heeft Gods liefde voorgeleefd en getoond waartoe de goddelijke liefde in staat is: Zijn hele leven heeft Hij gegeven, opdat anderen, Zijn mensen, wij allen, het volle leven zouden krijgen, herkrijgen. In dit eerste hoofdstuk willen we samen met jullie mediteren over de grootsheid van Gods liefde en hoe deze liefde een mens, onszelf, echt helemaal kan innemen. Mystiekers zeggen dat ze dronken worden van Gods liefde. Wij voelen ons eerder als een klein kind dat op een stoel kruipt en nog te klein is om tot bij de begeerde koekendoos op de kast te geraken. Maar we blijven ernaar reiken. Teresia van Lisieux gebruikte een heel mooi beeld om over Gods liefde naar de mens toe te spreken. Het is als een klein kind dat met veel moeite de eerste stappen probeert te zetten
|7|
en de eerste trede van de trap. Bovenaan staat moeder die het kindje aanmoedigt. En wanneer het kindje uiteindelijk die eerste stap heeft gezet, snelt de moeder naar beneden om het kind in haar armen op te nemen en het naar boven te dragen. Dat is God: Hij staat daar met zijn liefde als grote uitnodiging en Hij wacht tot wij die kleine stap naar Hem zetten om ons dan met zijn liefde te overweldigen. Gods liefde in ons leven wordt steeds in vrijheid geboren, ze verdraagt geen dwang. Het is aan ons om ons open te stellen voor Gods liefde en dan kan de liefde in ons levend worden en vruchtbaar worden.
1. God zoeken en Hem tastenderwijs vinden “Wij zijn van Gods geslacht”, liet Paulus horen wanneer hij in zijn catechese over een voor de Grieken nog onbekende God sprak. Het is het eerste dat we van God kunnen en mogen zeggen en ook moeten zeggen dat we in Hem onze oorsprong mogen vinden. We zijn van goddelijke afkomst en iedereen rondom ons is van dezelfde goddelijke oorsprong. Onze stamboom heeft eenzelfde beginpunt: God. Wanneer we dit opnieuw onderkennen in onszelf en in de anderen, dan opent zich een totaal nieuw perspectief in ons leven, want onze humaniteit wordt erdoor opgewaardeerd. “We zijn van goddelijke afkomst”, moeten we schrijven op het gelaat van de totaal verwaarloosde geesteszieke die naakt en vuil en door iedereen weggejaagd, ronddoolt in de straten van een Afrikaanse stad. En ook die
clochard, waar we liever in een boog omheen gaan omdat hij kwalijk ruikt, draagt bij zich de adellijke brieven dat hij van Gods geslacht is. En ook het zwaar mentaal gehandicapte kind, waarvan sommigen beweren dat het als een plant leeft, verdient ons respect, omdat we van dezelfde familie zijn. Misschien wordt het erg moeilijk wanneer we voor iemand staan die een zware misdaad heeft begaan, die kinderen heeft misbruikt of hen zelfs heeft vermoord: ook deze mens, hoe afschuwelijk zijn daden ook mogen zijn, blijft de naam “mens” dragen en blijft tot ons geslacht, dus het goddelijke, behoren. We belijden immers dat we allen geschapen zijn naar het beeld en de gelijkenis van God, en in Genesis lezen we dat God het goed vond (Gen. 1, 31). Aan de oorsprong van onze schepping ligt het verlangen van God om met de mens zijn liefde te delen en het is zijn droom dat deze liefde ten volle mag openbloeien in onze wederliefde. Want liefde zonder wederliefde blijft onaf, blijft als het ware in gebreke. Maar liefde kan alleen maar aangeboden worden en gevraagd worden, kan nooit worden opgedrongen of afgedwongen. Daarom schonk God bij de schepping aan de mens de vrijheid als wezenlijke voorwaarde opdat de mens door God zou kunnen worden bemind en waarbij wij als mens onze wederliefde zouden kunnen schenken. We zouden kunnen zeggen dat de vrijheid die de mens heeft ontvangen zowel de voorwaarde is voor Gods liefde als de consequentie ervan. Het beeld van de originele mens is dan ook een mens die volledig openstond voor Gods liefde, deze in vrijheid aanvaardde en beantwoordde, in volledige harmonie leef-
|8|
de met God en daardoor met zichzelf en zijn omgeving en die daarin ook zijn ware geluk vond. Het is nu juist in deze vrijheid dat het kwade is binnengeslopen en de originele harmonie, waarin de mens leefde, heeft verbroken. De vrijheid, die de mens juist open, volledig open moet maken voor God en de medemens, werd geïnfecteerd, zodat de mens in zichzelf gevangen raakte, op de vlucht ging voor God en zich afschermde van de medemens. Is het mysterie van het kwade ondoorgrondelijk, de effecten ervan zijn voelbaar en tastbaar in ieder van ons. Het werk van het kwade gaat steeds door en neemt alleen maar nieuwe vormen aan. Wij blijven twijfelen of God wel onze origine is, of we God wel nodig hebben om gelukkig te zijn, of God niet in de weg staat om ons geluk te bereiken, en of het niet beter is onze eigen god te zijn. Het kwade gaat vandaag zover, ons in de illusie te brengen van eigenlijk niet te bestaan: alles is goed en alles wordt goedgepraat! Maar Gods liefde bleef groter dan de afkeer en de haat die in de mens doorheen het kwaad steeds groeiden. God blijft tonen dat Hij de mensen graag ziet, en dat Hij hen steeds nieuwe kansen wil geven, dat Hij hen met zijn vergeving steeds nabij wil blijven. Gods liefde is onverwoestbaar en zal steeds blijven zegevieren. Het is het verhaal van het Oude Testament waarin God zich laat kennen als een medelijdende God, die zich laat raken door het leed van de mens. Maar God heeft zijn liefde voor de mens op uitnemende en uitzonderlijke wijze getoond door zelf mens te worden, door onze menselijke na-
tuur aan te nemen en als het ware van binnenuit onze gebrokenheid te helen, het kwade te overwinnen en ons het perspectief op het eeuwige leven, in volle harmonie met God, te openen. De originele mens, waar wij nostalgisch naar blijven verlangen, wordt nu als perspectief aangeboden in de eschatologische mens waarnaar we mogen groeien om ooit in eeuwigheid ten volle te kunnen beleven.
2. God is een Vader die ons liefheeft en ons het eerst heeft bemind Het hele mysterie van Gods liefde vindt zijn grond in het geloof dat God de oorsprong is van alle liefde en derhalve ons het eerst heeft bemind. Onze liefde is steeds een liefdesantwoord en de bekwaamheid om lief te hebben halen we uit Gods liefde zelf. Het is een wonder en dynamisch proces dat zich in ons ontwikkelt en wij moeten het laten gebeuren. Van ons wordt dus een zekere passiviteit verwacht, een ons gewoon openstellen voor Gods liefde, en zoals wij de weldoende stralen van de zon op ons laten invallen, zo moeten we het ook laten gebeuren met Gods liefde. Gods liefde schijnt als de zon voor iedereen zonder onderscheid, en zelfs als we er ons niet bewust van zijn, ondergaan we er de weldoende invloed van. Zolang we ons maar niet afschermen, afsluiten van Gods liefde. En doorheen dat rustig beschijnen, dat eerder passief ondergaan van Gods liefde, zal in ons het verlangen groeien om ons meer actief open
|9|
te stellen voor Gods liefde. Hier wordt onze passiviteit door onze keuze omgevormd tot een activiteit, maar het zal een activiteit moeten blijven die zich juist zal ontwikkelen als een zich passief openstellen. Teresia van Lisieux drukt dit heel mooi uit: “Uw liefde, Heer, was me voor, vanaf mijn jeugd. Zij is met mij opgegroeid”. Daar hebben we geen enkele verdienste aan, alleen mogen we dankbaar zijn dat we doorheen onze opvoeding een klimaat mochten kennen waar dit open komen voor Gods liefde niet werd tegengewerkt, wel integendeel. Maar dan komt het moment dat we ons meer bewuste keuzen zullen maken. “Nu is uw liefde een afgrond, dieper dan ik peilen kan.” Hier wordt Teresia overweldigd door de liefde van God die in haar voorbije leven was gecumuleerd, zoals een batterij die opgeladen werd. Het was op een kerstnacht dat Teresia zich echt overweldigd voelde door Gods liefde en de sprong naar de volwassenheid deed. Voor haar werd die afgrond de bron van waaruit ze voortaan haar leven zou voeden: ”Als ik U wil liefhebben zoals U me bemint, moet ik Uw eigen liefde leven”. Om God echt te kunnen liefhebben, heeft ze Gods liefde zelf nodig, hetgeen ze poëtisch uitdrukt met het woord “lenen”. Lenen is van iets gebruik maken zonder dat het onze eigendom wordt. Het blijft inderdaad Gods liefde die we door ons heen moeten laten passeren en die ons tot echte liefde bekwaam maakt. We horen het Johannes zeggen: “Geliefden, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde komt van God. Iedereen die liefheeft is uit God geboren, en kent God. De mens zonder liefde kent God niet, want God is liefde. … Wij hebben lief, omdat Hij ons het
eerst heeft liefgehad” (1 Joh. 4, 7-8, 19). Het is God die ons met zijn liefde liefdebekwaam maakt; het is met zijn liefde dat we kunnen liefhebben. Hier wordt de start gegeven voor dat dynamisch proces, waarbij, om Gods liefde te kunnen beleven, we ons steeds opnieuw zullen moeten openstellen voor Gods liefde. Het is een proces dat nooit tot voltooiing komt, steeds hebben we opnieuw Gods liefde nodig om tot die echte liefde te komen. Gods liefde manifesteert zich in ons telkens we naar Hem opkijken en om Zijn liefde bidden en telkens we, vanuit onze zondigheid en zwakte, om vergeving vragen. Want is vergeving iets anders dan de manifestatie van Gods oneindige, onvoorwaardelijke liefde? In een wereld waar mensen hard zijn tegenover elkaar, alleen maar om rechtvaardigheid schreeuwen zonder er de barmhartigheid aan te koppelen, waar de vergelding belangrijker is dan de verzoening, is het een verademing, een grote verademing God als liefde te mogen ontmoeten. En het is deze God van liefde die een constante uitnodiging is om alles wat met ons mens-zijn verbonden is op deze liefde af te stemmen, door deze liefde te laten beschijnen. Hier ontstaat een radicale ommekeer, eerst in ons eigen leven en dan in de wereld waar we de weldoende invloed van Gods liefde kunnen laten gelden. Op iedere plaats waar Gods liefde mag openbloeien, wordt een begin gemaakt van het Koninkrijk van God.
| 10 |
3. Gods liefde voor ons is onvoorwaardelijk Dat God ons onvoorwaardelijk liefheeft, is wellicht één van de moeilijkste geloofswaarheden om aan te nemen. Want dit gaat helemaal in tegen onze menselijke manier van liefhebben. Alles, maar dan ook alles, is bij ons aan voorwaarden gekoppeld. Voortdurend worden onze relaties getekend door wat de andere ons zegt, voor ons doet of niet doet, de bevestiging die hij ons geeft of de kritiek die hij op ons uit. Een goede relatie kan plots vertroebeld worden door één enkel woord of één enkel gebaar. Vaak wordt onze liefde voor de medemens beperkt tot hen die we spontaan liefhebben, die ons emotioneel goed liggen, met wie we, zonder inspanning, een vriendschappelijke relatie kunnen aangaan. Jezus wist heel goed wat Hij zei toen Hij ons opriep om zelfs onze vijand lief te hebben. Want voortdurend dreigt de andere een vijand te worden, zelfs diegene die eens onze beste vriend was. God stelt geen voorwaarden aan zijn liefde voor de mens. Hij verlangt alleen dat de mens zich in vrijheid openstelt voor zijn liefde om met zijn liefde als het ware beslag te leggen op de mens. Ik vergelijk het graag met ons hart waar een deur in zit met een klink aan de binnenzijde. God staat aan deze deur en Hij klopt om in ons hart te mogen binnentreden met zijn liefde. Hij klopt en blijft kloppen en wacht geduldig tot wij de deur openen. Wij alleen kunnen deze deur openen, want er is geen klink aan de buitenkant. Maar éénmaal de deur is geopend, komt God er met zijn over-
vloed, zijn mateloosheid binnen en wordt ons hart vervuld van zijn liefde. En het is deze vervulling van goddelijke liefde die ons liefdebekwaam maakt, bekwaam om met dezelfde goddelijke onvoorwaardelijkheid ook de andere lief te hebben. Om ons toch een beeld te vormen van Gods onvoorwaardelijke liefde voor ons, gebruik ik wel eens het beeld van een moeder met een klein kindje. Een moeder die haar kindje echt graag ziet stelt geen voorwaarden aan deze liefde. Ze zal niet zeggen: “Als je nu rustig slaapt en mij niet stoort, dan zal ik je liefhebben”. Haar liefde voor haar kindje gaat alle redenering vooraf en laat zich niet verstoren door de zogezegde grillen van het kind. Zo is het ook met Gods liefde: God is liefde, en het is vanuit deze liefde dat Hij redeneert en handelt, als we deze menselijke termen voor God mogen gebruiken. Ook als we ons door eenieder verlaten voelen, zelfs wanneer we de grootste twijfels hebben over onszelf, wat wellicht het zwaarste is wat ons kan overkomen, of we beseffen dat we zwaar misdaan hebben tegenover God en de medemens, dan nog mogen we geloven dat God daar is met Zijn zeer persoonlijke liefde voor ons en ons toefluistert: “Jij bent mijn geliefd kind”. De Joodse gevangene Etty Hillesum heeft dit in alle sereniteit kunnen uitspreken toen ze in de verlatenheid van een cel in het concentratiekamp de laatste bladzijden van haar dagboek schreef: “Ze kunnen mij alles afnemen, mijn God kan niemand mij afnemen”. “God alleen is genoeg”, zei Teresia van Avila. Wat een verademing blijkt het te zijn wanneer we ons
| 11 |
opnieuw onder Gods liefde mogen plaatsen. Het is een echte bevrijding uit onze menselijke beperktheid. Wat een leugen is het toch dat God onze vrijheid zou inperken, aan banden leggen en ons zou terroriseren met zijn verboden. Het enige wat we kunnen doen is onze directe omgeving tonen hoe bevrijdend Gods liefde werkt, en hoe we door die onvoorwaardelijke liefde meegesleept kunnen worden om ook onze menselijke liefde steeds meer onvoorwaardelijk te maken.
ser waarmee we ons hart omhullen. Alleen wanneer we dit pantser laten vallen, kan God in ons zijn intrede doen, en ons verwarmen met zijn weldoende liefde, een liefde die mateloos is, onvoorwaardelijk, echt goddelijk.
We moeten elke dag opnieuw kiezen voor God en voor God alleen, en in alle omstandigheden van ons leven vertrouwvol blijven opkijken naar Hem. Ons geloven moet een weten en ervaren worden dat God ons nooit in de steek laat, zodat we met Job kunnen uitroepen: “Ik weet dat mijn Verlosser leeft” (Job. 19, 25). Ik weet dat God mij liefheeft, ook al twijfel ik volledig aan mezelf, ook al brengen omstandigheden van het leven me tot de afgrond, ook al slagen medemensen erin mijn laatste stukje zelfvertrouwen af te breken. Wellicht is het vooral in deze extreme situatie, waar iedere vluchtheuvel mij wordt afgenomen, dat het besef van Gods onvoorwaardelijke liefde het sterkst kan doorbreken. Misschien moeten we allemaal dergelijke momenten geschonken worden, om Gods liefde echt te leren kennen, in zijn meest pure gestalte, om er daarna verder van te kunnen leven. Als alles goed gaat in ons leven lopen we immers het gevaar in de waan te leven dat we Gods liefde helemaal niet nodig hebben en dat we al het goede op onze eigen rekening kunnen schrijven. Het is een waan die ons spijtig genoeg doet afkeren en afsluiten van Gods liefde, het wordt als een pant-
In zijn encycliek “Deus caritas est” gaat Paus Benedictus XVI in op Gods liefde door te verwijzen naar de menselijke ervaring van de liefde, de eros. Niet weinigen zullen daarover verrast zijn geweest, want we zijn niet gewoon eros te betrekken op Gods liefde. Nochtans is de eros het liefdesgevoel dat iedere mens in zich draagt, die spontane aantrekkingskracht die mensen voelen voor bepaalde anderen.
4. Onze menselijke liefde als vindplaats van Gods liefde
De eros is de passie die men voelt voor een ander en die zich wil uiten in een handdruk, een glimlach, een streling, een kus, een even overschrijden van de natuurlijke afstand die mensen normaal tegenover mekaar respecteren. Even treedt men binnen in de intieme kring van de anderen, wat een gevoel van welbehagen geeft. Dit gevoel van welbehagen blijft weg indien men geen genegenheid voelt voor de andere. Dan wordt de handdruk, zelfs de kus in bepaalde culturen, een louter formalisme, een regel van wellevendheid, een teken van respect. Judas maakte van zijn kus zelfs een teken van verraad. De eros, dat gepassioneerde gevoel van welbehagen tegenover een
| 12 |
ander, is altijd ook seksueel getint. Het is een passie die als een levenskracht in ons aanwezig is, samen met de passie voor macht en de passie voor bezit. Passies zijn krachten die op zich geen morele waarde hebben, maar die wel de plaats worden waar de mens keuzen moet maken en van waaruit de mens richting geeft aan zijn leven. Het is de mens zelf die een morele waarde geeft aan zijn passies, aan de wijze waarop hij zelf richting geeft aan zijn passies. Ieder leven is dus steeds een gepassioneerd leven, en we begrijpen Hegel die stelt dat er niets groots in de wereld wordt voortgebracht zonder passie. Al het goede dat we in ons leven verrichten wordt voortgebracht door de passie, maar ook al het kwade. In de encycliek ‘Deus caritas est’ stelt Paus Benedictus dat we in de eros als het ware een afstraling krijgen van Gods liefde, Gods agape, en wanneer mensen uiteindelijk na veel reflectie tot de vaststelling komen dat het verlangen om iemand anders lief te hebben en door iemand anders geliefd te worden de grond vormt van een gelukkig leven, en er de inhoud van wordt, dan kunnen ze vermoeden dat het dit verlangen was dat aan de basis ligt van onze schepping. We zijn geschapen om Gods liefde te ontvangen en om God lief te hebben. Het is dus vanuit onze liefdeservaring dat we Gods liefde kunnen leren kennen en dat we het wezen van God leren kennen. Het is in de menselijke eros dat we een afstraling van de goddelijke eros ontvangen, want God heeft de mens hartstochtelijk lief, maar het is dan wel met een totaal uitgezuiverde eros, ontdaan van alle egoïsme waardoor de menselijke eros zo dikwijls getekend wordt. Maar toch
moeten we geen schrik hebben om Gods liefde te benaderen vanuit onze eigen menselijke ervaring van onze hartstochtelijke liefde, wel beseffende dat onze liefde steeds beperkt is, geschonden en onzuiver, slechts een kleine afglans kan zijn van de goddelijke liefde. Maar ze leert ons wel iets wezenlijks over de goddelijke liefde. Onze menselijke liefdesbekwaamheid, dus onze eros, ervaren we als een enorme kracht die aan ons leven grote diepte geeft. We zien bij geliefden dat hun leven totaal verandert, alle dimensies van hun leven worden door hun liefde aangetast. Ze verliezen er een stuk werkelijkheidsgevoel door, ze krijgen er een ‘hemels’ gevoel bij. Is het niet tekenend dat we hier spontaan het woord ‘hemels’ aan toevoegen, en is het hemelse iets anders dan de plaats waar we de goddelijke nabijheid voelen, waar God de aarde raakt, heel even Zijn Aanschijn laat zien. Geliefden wensen dat hun liefde voor elkaar nooit zou eindigen, ze willen steeds bij elkaar blijven, mekaar vasthouden. Ik ben altijd getroffen wanneer ik twee geliefden in de luchthaven afscheid van mekaar zie nemen: nog een laatste omhelzing en kus, soms komen ze nog eens terug alsof de laatste omhelzing onvoldoende was en nog eens moet worden overgedaan, en dan nog eens wuiven en blijven wuiven tot de geliefde uit het gezichtsveld is verdwenen. Wensen dat de tijd stilstaat of wensen dat iets eeuwig mag duren, zijn dat geen pogingen om het aardse te overstijgen? En hopen altijd bij elkaar te kunnen blijven, is dat geen beweging in dezelfde richting? Tijd en ruimte, op aarde altijd opnieuw zo vluchtig, zullen in
| 13 |
eeuwigheid altijd hier en nu worden. Dan zal er geen tijd en ruimte meer zijn, geen verleden noch toekomst, geen hier of elders, maar men zal er volledig ondergedompeld zijn in het beleven van het nu-moment, en dat zal steeds de diepste voldoening blijven geven. Ons streven naar meer en beter, naar elders en later, zal volledige verzadiging vinden in dat eeuwig hier en nu. Paulus zei het zo treffend: “We zullen God zien van aangezicht tot aangezicht” (1 Kor. 13, 12), en dat zal voldoende zijn. Dat zal ons totale vervulling geven. Wanneer we de eros, die in eerste instantie verlangende liefde is, op deze wijze bekijken, dan ontdekken we dat ze op een bepaald moment overgaat in de agapè, de meer gevende liefde. Voor de mens is het belangrijk om de eros steeds te laten uitzuiveren door de agapè en tot agapè laten uitgroeien, en wanneer we over Gods erotische liefde spreken, gaat het juist over dit volstrekt samengaan met de verlangende en zich gevende liefde. In ‘Deus caritas est’ lezen we: “Al is de eros allereerst verlangend, opstijgend, fascinatie voor de grote belofte van geluk, toch zal zij in het toegaan op de ander steeds minder naar zichzelf vragen, steeds meer het geluk van de ander willen, steeds meer zorg om hem dragen, zichzelf geven, er voor hem willen zijn. Het moment van de agapè breekt in haar aan, anders vervalt zij en verliest zij ook haar eigen wezen. Omgekeerd is het echter voor de mens ook onmogelijk altijd in de schenkende, afdalende liefde te leven. Hij kan niet altijd alleen maar geven, hij moet ook ontvangen. Wie liefde wil schenken, moet haar zelf geschonken krijgen (nr. 7). … God heeft lief en deze
liefde van Hem kan men beslist als eros aanduiden, zij het dat zij tegelijk helemaal agapè is (nr. 9)”. Met deze aanvulling over de agapè, waarmee iedere eros steeds moet uitgezuiverd en aangevuld worden, mogen we ons beeld over Gods liefde nog wat verfijnen. Alvast een gedurfde poging van Paus Benedictus om Gods liefde op deze wijze te ontleden. Het is tevens een gelegenheid om in het licht van onze overweging de sterk gesmaakte eerste encycliek van onze Paus Emeritus nog eens ter hand te nemen. Door de incarnatie, de menswording, kwam Gods menslievendheid in de wereld. De menswording van God was het teken bij uitstek dat God de mens liefhad; Hij kon ons geen grotere liefde tonen. Maar tegelijk heeft Hij zijn goddelijke liefde een menselijk gelaat gegeven. In zijn afscheidsrede drukt Jezus het in de volgende woorden uit: “Met de liefde die de Vader Mij heeft toegedragen, heb Ik jullie liefgehad. Blijf in die liefde met Mij verbonden. De grootste liefde die iemand zijn vrienden kan betonen, bestaat hierin dat hij zijn leven voor hen geeft” (Joh. 15,9.13). Hoe onvoorwaardelijk deze liefde is, heeft Jezus getoond in zijn weldoende rondgaan onder de mensen, het steeds opnieuw vergeven van de zonden en finaal door zijn lijden en dood op het kruis. Jezus heeft deze liefde vooral tot uitdrukking gebracht in de barmhartigheid. We zullen dit in een volgend hoofdstuk verder toelichten wanneer we het hebben over de barmhartigheid als uitdrukking van de goddelijke liefde.
| 14 |
5. Gods liefde liefhebben Wanneer we ons als gelovigen geleidelijk aan bewust worden van Gods liefde en ons er echt voor openstellen, dan zullen we daardoor meer en meer gegrepen worden. We moeten ons echt laten overweldigen door Gods liefde. Bij het lezen van het boek “Secret Fire” over het spirituele leven van de Zalige Moeder Teresa, was ik sterk getroffen door haar brief die ze schreef op 25 maart 1993 en die nu gekend is als haar “Varanasi brief”. Het wordt zowat als haar testament beschouwd en ze gaat in op het belang zich te laten grijpen door de liefde van Jezus. “Mijn dierbare Kinderen, Jezus verlangt van mij dat ik jullie vandaag herhaal hoe groot Zijn liefde is voor elk van jullie, groter dan iemand zich kan inbeelden. Ik vrees dat sommigen van jullie Jezus nog niet echt ontmoet hebben, een ontmoeting van persoon tot persoon, jij en Jezus alleen. We kunnen heel wat tijd in de kapel verblijven, maar heb je met de ogen van je ziel gezien hoe Hij naar je kijkt met liefde? Ken je echt de levende Jezus, niet vanuit de boeken, maar door met Hem samen te zijn in je hart? Heb je Zijn liefelijke woorden gehoord die Hij tot je spreekt? Vraag om de genade, want Jezus wil ze je geven. Geef nooit dat dagelijks intiem contact op met de levende persoon van Jezus, want Jezus is meer dan louter een idee. We zouden geen één dag mogen laten verloren gaan zonder die woorden van Jezus tot ons te horen: ‘Ik
hou van je’. Onze ziel heeft daar evenzeer nood aan als ons lichaam aan de lucht om in te ademen. Zoniet is ons gebed dood en is onze meditatie alleen maar denken. Jezus wil dat ieder van jullie Hem hoort, sprekend in de stilte van je hart. Wees waakzaam om alles dat dit persoonlijk contact met Jezus kan blokkeren. De tegenslagen in het leven, en soms jouw eigen fouten kunnen je het gevoel geven dat het onmogelijk is dat Jezus je werkelijk liefheeft. Dat is een gevaar voor ons allen. En dat is tegelijk zo droevig, want dat is helemaal in tegenstelling met wat Jezus echt verlangt en je wenst te vertellen. Hij bemint je niet alleen. Hij verlangt ook naar jou. Hij mist je wanneer je Hem niet benadert. Hij heeft dorst naar je. Hij heeft je altijd lief, ook wanneer je jezelf daartoe niet waardig vindt. Zelfs als anderen je niet aanvaarden, en als je jezelf moeilijk kunt aanvaarden, dan nog is Hij diegene die je altijd aanvaardt. Kinderen, je moet je niet anders gedragen om door Jezus bemind te worden. Geloof alleen dat je voor Hem belangrijk bent. Breng al je lijden voor Zijn voeten en open alleen maar je hart om je te laten beminnen zoals je bent. Hij doet de rest. Je weet allemaal met je verstand dat Jezus je liefheeft, maar met deze brief wil ik je dat je dit ook beseft met je hart.” De brief spreekt voor zichzelf en hoeft eigenlijk niet veel commentaar. We willen er een paar gedachten uitlichten en deze proberen op ons leven te plaatsen.
| 15 |
Het uitgangspunt is duidelijk en heel direct: we kunnen veel lezen over Jezus, we kunnen veel nadenken over de liefde van God, we kunnen zelfs vele uren in de kapel doorbrengen, maar zolang Jezus een begrip blijft en Gods liefde een zuiver theoretisch of theologisch concept, dan gaan we aan de essentie van Gods liefde voorbij. Voor Gods liefde moeten we ons openstellen, Jezus moeten we laten spreken tot ons, en daarvoor moeten we goede tijd doorbrengen in gebed en onze meditatie laten uitvloeien in ware contemplatie. Meditatie moet meer zijn dan wat geestelijke lectuur, of wat nadenken over een tekst die men gelezen heeft of een evangelieperikoop die men heeft doorgenomen of een wat wegdommelen omwille van het vroege uur of de vermoeidheid van de voorbije dag. Daarom is de kwaliteit van onze dagelijkse lectio divina van zo groot belang, waarbij we goede tijd uittrekken om actief te luisteren naar het Woord van God, en geloven dat God via zijn Woord zijn liefde tot ons wil uitspreken, tonen, laten voelen. In het beluisteren van Zijn Woord zouden we zijn liefdesuiting naar ons moeten horen. Daarom is ook aanbidding zo belangrijk, waarbij we rustig toeven bij de Heer in het heilig Sacrament. We zouden in onze blik naar het tabernakel tot het diepe besef moeten komen dat Jezus daar is met zijn liefde voor mij, en dat Hij deze liefde naar mij toe uitspreekt als een heel unieke liefdesuiting: “Ik hou van je, je bent mijn geliefd iemand”. En zoals we op menselijk vlak zo gevoelig kunnen zijn voor een liefdesuiting van iemand die ons genegen is, hoeveel te meer moet ons de liefdesverklaring van Jezus raken en totaal omvormen. Het is eigenlijk iets wonderbaars tot dit besef te mogen ko-
men: “Ik ben een geliefd iemand, en het is Jezus die mij liefheeft!” Thomas a Kempis geeft in zijn “Navolging van Christus” zo mooi aan wat dit in een leven kan betekenen: “Iets groots is de liefde, ja een alleszins voortreffelijk goed; zij alleen maakt licht al wat zwaar is, en draagt gelijkelijk al het ongelijke. Want moeite draagt zij zonder moeite en al het bittere maakt zij zoet en smakelijk. De liefde wil in de hoogten zijn, en door niets beneden weerhouden worden. Niets is zoeter dan de liefde, niets krachtiger, niets verhevener, niets ruimer, niets aangenamer, niets volkomener of beter in de hemel en op de aarde: want de liefde is uit God geboren, en zij kan slechts in God, boven al het geschapene, rust vinden. Wie bemint vliegt, loopt en is blijde; hij is vrij en wordt niet weerhouden. Hij geeft alles voor alles, en heeft alles in alles; want boven alles rust hij in het enige opperste Goed, waaruit alle goed voortvloeit en afdaalt. … Verruim mijn gemoed door liefde: opdat ik met inwendige smaak in het hart mag leren proeven, hoe zoet het is te beminnen, en badend in liefde weg te smelten.” Moeder Teresa, die zelf vele jaren in een duistere nacht vertoefde, spreekt als het ware uit haar eigen ervaring wanneer zij spreekt over de wondere kracht die Gods liefde kan teweegbrengen. Tegenslagen in het leven, twijfel over jezelf, een bezwaard geweten omwille van een zondig leven: het kunnen allemaal weerstanden zijn die ons belemmeren om naar God te durven opkijken. Maar het is juist dan dat we Gods liefde mogen ervaren en het is juist dan dat Gods liefde ons tot andere mensen kan omvormen, al onze beperkingen overstijgend. Een groot gevaar, en in haar brie-
| 16 |
ven beschrijft ze het als het werk van het kwade, is de overtuiging dat we Gods liefde niet waardig zijn. Door dit te denken sluiten we ons af van Gods liefde, en dat is wat het kwade juist verlangt, want dan blijft de kust vrij voor zijn vernielend werk in ons. Jezus blijft ons aanvaarden, blijft ons met zijn barmhartigheid nabij zoals we hebben mogen horen in de parabel van de Barmhartige Vader. In de brief gaat Moeder Teresa nog verder door het woord “beminnen” te vervangen door “verlangen”. Het is nog een krachtiger uitdrukking om aan te duiden hoe iemand bij de andere wil zijn in en met liefde. Wanneer twee geliefden niet bij elkaar kunnen zijn, zullen ze dit naar mekaar toe uitdrukken door te zeggen en te schrijven hoe ze naar mekaar verlangen. Het is met deze emotionele term dat Moeder Teresa de liefde van Jezus voor ons uitdrukt: een verlangen van Zijnentwege om bij ons te zijn en om ons hart te kunnen openen voor zijn liefde en ons zo te laten delen in zijn liefde, die ons zelf omvormt tot liefdemensen. Een laatste element dat ze ons aanbrengt is het feit dat we voor de Heer mogen verschijnen zoals we zijn. We moeten geen masker opzetten en we moeten voor Hem geen komedie spelen, ons mooier voordoen dan we in werkelijkheid zijn. We mogen Hem gewoon in ons hart laten kijken, die plaats waar de meest tegenstrijdige gevoelens en ideeën mekaar doorkruisen, en waar we soms door overrompeld worden wanneer we door de passie gegrepen worden. We laten de Heer daar komen om zijn helend werk te verrichten, een heling die alleen door zijn liefde kan worden ver-
richt. We mogen ons laten beminnen zoals we zijn. Misschien is het laatste zinnetje wel van zeer groot belang, en moeten we dit nogmaals speciaal onderlijnen: wat we weten met ons verstand moeten we nu gaan beseffen met ons hart, dan pas kan het wonder van de liefde in ons plaatsgrijpen.
Bibliografie Johannes Paulus II, Dives in Misericordia. Encycliek 30 november 1980. Brussel, Licap, 1980, p. 48. Stackpole, Robert, Divine Mercy, a guide from Genesis to Benedict XVI. Stockbridge, Marian Press, 2009, p. 275. Sister Maria Faustina Kowalska, Diary. Stockbridge, Marian Press, 2008, p. 772. Schönborn, Card. Christoph, We have found mercy. The mystery of God’s merciful love. San Francisco, Ignatius Press, 2012, p. 156. Langford, Joseph, Mothers Teresa’s secret fire. Huntington, Our Sunday Visitor Publishing Division, 2008, p. 313. Thomas a Kempis, De navolging van Christus. Brugge, Desclée De Brouwer, 1955, p. 416. Benedictus XVI, Paus, Deus caritas est. Encycliek 25 december 2005.
| 17 |
Vragen Wat is ons godsbeeld en welke eigenschappen geven we meestal aan God: zijn rechtvaardigheid, zijn almacht, zijn grootsheid, zijn goedheid, zijn liefde... Is God voor ons vooral transcendent of immanent, veraf of dichtbij?
Q
We ontvingen van onze Stichter het devies “God is liefde”. Hoe ervaren en beleven we Gods liefde voor ons en hoe laten we ons door deze liefde beschijnen, beïnvloeden? Zijn er gebeurtenissen in uw leven die Gods liefde meer levensnabij bracht of eerder verduisterd?
Mogelijke actiepunten De lectuur van de encyclieken “Dives misericordia” en “Deus caritas est” kunnen ons inzicht in Gods liefde verdiepen. Ons iedere morgen bewust openstellen voor Gods heel persoonlijke liefde voor ons.
A
Gods liefde smaken doorheen de liefde van medemensen en Gods liefde blijven zien in momenten van tegenslag, miskenning, lijden. “God is liefde” als dragende kracht nemen in ons gebed en in ons handelen.
| 18 |
| 19 |
| 20 |
2. Ons antwoord is God liefhebben doorheen ons gebed en ons contemplatief leven “Wie erin slaagt het gebed te koppelen aan de opdrachten die hij noodzakelijk moet vervullen en omgekeerd, die verplichtingen aan het gebed, die bidt onophoudelijk. Enkel op die manier kunnen we het voorschrift ‘Bid zonder ophouden’ (1 Tess. 5, 17) in praktijk brengen: als we heel het christelijk leven zien als één groot gebed, waarvan dat wat we gewoonlijk gebed noemen slechts een onderdeel is”. We laten ons op weg zetten in ons nadenken over bidden met deze woorden van Origenes.
1. Gebed tegenover de dringende vraag om actie In zijn boek “Heer, leer ons bidden”, gaat André Louf in op de vraag waar het vandaag vooral over gaat: “Eens was de vraag vooral: ‘Wat is gebed?’ Maar vandaag weten wij plots niet meer of wij nog bidden. We kunnen niet meer zeggen of wij nog bidden, zelfs niet of wij nog in de mogelijkheid tot gebed geloven. Vroeger was het gebed misschien veel te gemakkelijk, vandaag is het plots onzeglijk moeilijk geworden. Was het dan vroeger wel gebed? En hoe of waar bidden wij vandaag?”
Op de vraag hoe het komt dat bidden vandaag zo moeilijk lijkt, probeert Enzo Bianchi in zijn boek “Waarom bidden, hoe bidden?” ons een antwoord te geven. Hij duidt de ganse omslag aan die wij gemaakt hebben in de jaren ’60 van de twintigste eeuw waarbij het secularisatieproces en het aanbreken van een revolutionaire horizon het gebed in een diepe crisis deed verzeilen. Het gebed werd plots beschouwd als iets uit het verleden, een vlucht uit de werkelijkheid, een alibi ten aanzien van de verantwoordelijkheden en dringende taken die de mens op zich moet nemen. Er werd resoluut de voorrang gegeven aan de praxis, aan de politieke actie, en iedere vorm van contemplatie werd bijna als een verraad gezien tegenover de dringende acties die zich opdrongen. Gebed, het opzoeken van de eenzaamheid en de stilte werden beschouwd als een vorm van een egoïstisch in zichzelf keren. In de jaren ’70 was men getuige van een terugkeer van het gebed en de herontdekking van de spiritualiteit, maar deze spiritualiteit zocht men meer in het Oosten dan in de eigen spirituele cultuur. Voor sommigen was dit een noodzakelijke overgangsperiode, waarna men geleidelijk kwam tot de herontdekking van de eigen schatten. De “lectio divina” was één van deze schatten, en
| 21 |
ook de liturgie werd opnieuw na een tijd van overdadig experimenteren, waarbij het soms meer ging over een tentoonspreiden van eigen creativiteit dan het eerbiedig omgaan en vieren van het sacrale, tot haar essentie teruggebracht en herontdekt als een plaats van gebed. Bij het begin van het derde millennium ziet Bianchi enkele duidelijke obstakels die de praktijk van het gebed blijven belemmeren. Vooreerst is er het narcisme dat zijn stempel blijft drukken op onze maatschappij. Het individualisme en het emotionele krijgen de bovenhand enerzijds op het personalisme waarbij de persoon ook een medemens is met verantwoordelijkheid voor de andere en anderzijds op het rationele waarbij hart en rede mekaar op een evenwichtige wijze vinden. Verder wordt het geloof een zeer individueel gebeuren waarbij men afscheid neemt van iedere vorm van traditie. Men gaat shoppen op de spirituele markt en men komt tot een religieus brouwsel, zoals Valadier het kleurrijk uitdrukt: “Een snufje islam, een kleine hoeveelheid judaïsme, enkele kruimels christendom, een heel klein bodempje nirvana, met dan ook nog alle mogelijke combinaties, waaronder de toevoeging van een beetje marxisme of ook het bereiden van een soort heidendom op maat”. We kunnen daarbij ook nog de “new age” plaatsen waarin het aspect van een persoonlijke God definitief tot het verleden blijkt te behoren en waar men god gaat ontdekken in de kosmos als een energie voor het leven. Misschien is nog wel het sterkst vandaag de ontkoppeling van de kerkelijke realiteit en het spirituele leven, luisterend naar de slogan: “Chris-
tus ja, Kerk neen”. De Kerk wordt niet meer gezien als een leerschool waarin men Christus mag leren kennen en beminnen, en, via Christus, Gods liefde mag ervaren, maar wordt eerder gezien als een instituut naast vele andere met een bepaalde ethische, morele en sociale boodschap waar men heel vrijblijvend kan mee omgaan. Gebed wordt een totaal private aangelegenheid, voor sommigen nog een soort vluchtheuvel om de maatschappelijke moeilijkheden te kunnen overstijgen, soms zelfs als een vorm van therapie die zich voegt in de lijst van de voorhanden zijnde psychotherapieën.
2. Bidden vindt zijn oorsprong in Gods initiatief Wanneer we nadenken over gebed en zien hoe moeilijk mensen het vandaag hebben om tot gebed te komen, wordt er dikwijls uitgegaan van hetgeen als activiteit van de mens kan worden beschouwd: de mens die op zoek gaat naar God. Men gaat dan terug naar de definitie die het vele eeuwen heeft gedaan in het Westen: “Het gebed is de verheffing van de ziel tot God of het vragen aan God wat passend en goed is”, woorden van Johannes Damascenus die ook door Thomas van Aquino werden overgenomen als een gevatte definitie wat gebed is. Deze definitie laat blijken dat het de mens is die op zoek gaat naar God, dat het initiatief bij de mens ligt. Maar in feite is het God die voortdurend op zoek is naar de mens, Hij is het die een dialoog met ons wil en die ook tot stand brengt doorheen Jezus. Bid-
| 22 |
den wordt dan ons antwoord op die uitnodiging van God, God “die ons als eerste heeft liefgehad” (1 Joh. 4, 19). Op de zelfopenbaring van God doorheen de geschiedenis, die haar toppunt kreeg bij de menswording van God, reageert de mens in geloof met zegening, lofprijzing, dankzegging, aanbidding, smeekgebed, het belijden van eigen zonden. De verschillende vormen van gebed zijn bijkomstig, terwijl het ons antwoord is op Gods uitnodiging die het belangrijkste is. Vanuit deze visie wordt gebed vooral luisteren. Bidden vraagt daarom het vermogen tot innerlijke en uiterlijke stilte, zodat we de stem van God zouden kunnen horen. God spreekt: dat is het uitgangspunt van ieder gebed, en dat werd reeds aan Mozes meegegeven: “Ga de oude tijden na die u zijn voorafgegaan, vanaf de dag dat God mensen op de aarde schiep. Kijk maar van het ene uiteinde van de hemel tot aan het andere: is er ooit zoiets groots gebeurd of is er ooit iets dergelijks gehoord? Heeft een volk ooit een God uit het vuur horen spreken zoals u, en daarbij het leven behouden?” (Deut. 4, 32-33) Het “Luister, Israël” (Deut. 6, 4-9) werd dan ook het uitgangspunt van ieder Joods gebed, de uitnodiging om zich open te stellen voor het neerdalende Woord van God gericht aan de mens. De ware bidder in het Oud Testament, te beginnen met Abraham, is hij die luistert, die gehoor geeft aan God. Zowel Genesis als Johannes zijn duidelijk: “In het begin was het Woord”, en naar dat Woord moet worden geluisterd. Dit is zeer mooi samengevat in de aanhef van de Brief aan de Hebreeën: “Nadat God vroeger vele malen en op
velerlei wijze tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij nu, op het einde van de dagen, tot ons gesproken door de Zoon” (Heb. 1, 1-2). Voortaan wordt de mens uitgenodigd te luisteren naar het levend geworden Woord van God: “Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar Hem” (Mc. 9, 7). Ieder authentiek gebed ontkiemt dan ook daar waar geluisterd wordt. “Spreek, Heer, uw dienaar luistert”, horen we Samuel herhalen (1 Sam. 3, 9). Het zal in het luisteren zijn dat we God leren kennen, en doorheen de kennis van God zullen we komen tot de ervaring dat God ons liefheeft en dat Hij één grote uitnodiging is om geliefd te worden, om deel te hebben aan de liefde tussen Vader, Zoon en Geest. Gebed wordt dus geboren in het luisteren naar het Woord van God, en in dit Woord Gods Aanwezigheid ervaren, “innerlijker dan ons diepste innerlijk” (Augustinus). God is in ons aanwezig, zijn aanwezigheid gaat ons voor, maar wij moeten daarvan bewust worden en het is via zijn Woord dat we neerdalen in ons hart om Hem daar te ontmoeten. “Het Woord is vlees geworden en is onder ons zijn tent komen opslaan” (Joh. 1, 14). In het beluisteren van het Woord mogen we komen tot de ware ontmoeting met Christus, die verblijf heeft willen nemen in ons. Paulus zal voortdurend op die aanwezigheid van Christus terugkomen, het is er bijna door bezeten, tot hij kan zeggen: “Ikzelf leef niet meer, Christus leeft in mij” (Gal. 2, 20). Ook wij worden uitgenodigd tot deze ervaring te komen, de diepste ervaring die we in dit leven kunnen beleven: bewust worden dat Christus in ons leeft, in ons aanwezig is en de basis
| 23 |
wordt van ons geloof dat zo een levend geloof wordt, een verwijlen in vriendschap en liefde met het Mensgeworden Woord. Ons geloof wordt dan een intiem verwijlen in de Heer, het is door Christus bij de Vader worden gebracht (wie Mij ziet, ziet de Vader) en opgenomen worden in de trinitaire liefde tussen Vader, Zoon en Geest (Ik zend u de Geest). Deze eenwording met God in het gebed wordt heel mooi verwoord in psalm 139: “Heer, U doorgrondt mij en kent mij, U kent mijn zitten en opstaan. Van mijn gaan en komen kent U de maat, U bent vertrouwd met al mijn gangen. Van voor tot achter omvat U mij. Waarheen moet ik om uw geest te ontgaan? Waarheen om uw oog te ontvluchten?” Bidden wordt dan, met onze volle werkelijkheid voor God gaan staan, ons openen om te luisteren, zoals de tollenaar in de parabel van de Heer. En met Paulus te zeggen: “We weten niet wat wij moeten vragen om te bidden, .. maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen” (Rom. 8, 26). Het is Gods Geest die in ons gaat bidden, want het is de Geest die ons geschonken wordt: “Als jullie dus, slecht als jullie zijn, het goede weten te geven aan jullie kinderen, hoeveel te meer zal dan de hemelse Vader de Heilige Geest geven aan degenen die Hem erom vragen” (Lc. 11, 13). Dus in gebed komt het er vooral op aan dat we het laten gebeuren, dat we een stop zetten om het altijd zelf in handen te willen nemen. Wat we leren in het gebed, nl. het luisteren, het open komen voor Gods Woord en zijn Wil in ons leven, wordt ten slotte onze nieuwe grondhou-
ding waarin we in het leven staan: een open levenshouding, een open bestaanswijze, vol barmhartigheid en mededogen voor de medemens. We nemen nog eens de woorden van Enzo Bianchi: “Als het gebed authentiek christelijk is, als het voortspruit uit het luisteren naar God, als het zich openstelt voor zijn Aanwezigheid en één wordt met Hem tot het samen beleven van de verbondsrelatie, dan wordt het gebed vruchtbaar en mondt het uit in barmhartigheid, liefde tot God, liefde voor de mensen en voor de hele schepping. Het doorzindert het hele bestaan van de gelovige, die nu samen met de psalmist kan zingen: ‘Ik ben gebed’ (ps. 109, 4). Hij formuleert niet langer gebeden, maar wordt zelf gebed, zoals men over Franciscus van Assisi schreef: ‘Hij bad niet meer, hij was voortaan gebed geworden’”.
3. Wat Jezus ons leert over bidden Een eerste bron waaruit we kunnen putten als het over bidden gaat is bij Jezus zelf. Van Jezus leren we dat hij bad als een vrome Jood en zich dus de Joodse gebedsvormen eigen maakte. Joden baden de psalmen en haalden hun inspiratie in de lectuur van de Torah en de Profeten. Daarnaast leert ons de Schrift dat Jezus veel belang hechtte aan het persoonlijk gebed. Hij trok zich geregeld terug naar een eenzame plaats om er te bidden. Hij bidt ook bij speciale gelegenheden, zoals bij de keuze van de apostelen en bij zijn gedaanteverandering. Hij zal de apostelen ook laten delen in zijn gebed en leert hen het “Onze Vader”. Daarin leren
| 24 |
zij en wij hoe persoonlijk Jezus was in het gebed tot zijn hemelse Vader die Hij heel vertrouwelijk “Vader – Papa” noemt. Het “Onze Vader” kan gezien worden als een samenvatting van het ganse Evangelie. Doorheen het Evangelie geeft Jezus enige richtlijnen mee waarmee we, bij het bidden, rekening moeten houden. Zo klinkt het dat we vooraleer te bidden ons eerst moeten verzoenen met onze broeders (Mt. 5, 2324). Bidden vraagt dus de gepaste grondhouding, en het in harmonie leven met de medemens geldt als een voorwaarde om ons ook ongehinderd tot God te kunnen richten. Als deze grondhouding er niet is, wordt het gebed er verarmd, omdat bidden steeds gericht is op het vormen van gemeenschap met God, en deze gemeenschap moet haar afspiegeling vinden in de gemeenschap met de medemens. Jezus bidt dan ook in het Onze Vader: “Vergeef ons onze schulden, zoals wij vergeven aan onze schuldenaren” (Mt. 6, 12), en Hij koppelt de vergeving die wij mogen ontvangen wezenlijk vast aan de vergeving die wij schenken aan de medemens: “Als jullie aan de mensen hun schulden zullen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven. Maar als jullie de mensen niet zullen vergeven, dan zal uw Vader evenmin uw schulden vergeven” (Mt. 6, 14-15). Jezus bad, als Jood, zoals reeds aangegeven, het gebed van de Joden en volgde hun liturgie. Hij zag die als een wezenlijk deel van het bidden. Maar tegelijk stelt hij dat het gemeenschapsgebed, ook belangrijk dit ook is, op zichzelf niet voldoende is. Bidden vraagt dat men zich afzon-
dert en de eenzaamheid opzoekt om in de stilte van het eigen hart naar God te kunnen luisteren. “Wanneer je bidt, trek je dan terug in je binnenkamer” (Mt. 6, 6), geeft Jezus aan zijn apostelen als raadgeving mee. En Hij toont hen ook hoe wezenlijk die voor de mens is. Bidden is inderdaad een intieme dialoog met God, en dit kan alleen maar in de stilte en de eenzaamheid, een samenzijn van aangezicht tot aangezicht met God. En dat moet aangeleerd worden, zoals Jezus het leert aan zijn apostelen. Kinderen en jongeren moeten uitgenodigd worden om tijden van stil gebed te voorzien, en zalig de huisgezinnen waar dit gestimuleerd wordt. Daar leren de kinderen dat God geen verre aangelegenheid is maar een Vader die men in de diepte van het hart mag ontmoeten. Buber zei ooit: “Als geloven in God betekent over Hem kunnen spreken in de derde persoon, dan geloof ik niet in God. Als geloven in Hem integendeel betekent tot Hem kunnen spreken, dan geloof ik wel in God”. In de theologie spreekt men over God, maar in de spiritualiteit gaat men op zoek om met God te spreken. Dat is de weg die we allen op moeten. Bidden is ook durven vragen aan God wat we nodig hebben, en dit in Jezus’ Naam. “Alles wat jullie zullen vragen in mijn Naam, zal ik doen” (Joh. 14, 13). Velen hebben schroom om nog iets te vragen aan God. Ze vinden het vraag- en smeekgebed uit de tijd, van voor de secularisatie waarbij men misschien te veel op God vertrouwde en God op een naïeve wijze verbond bij het ganse gebeuren: natuurverschijnselen, persoonlijk geluk en lijden, gebeurtenissen in de tijd. We sloegen om in het niets meer vra-
| 25 |
gen aan God, waarbij we God als het ware uitsloten uit ons dagelijks leven en het bidden dan ook verengden. Maar Jezus zei toch uitdrukkelijk dat we God mochten vragen, weliswaar in zijn Naam, en dat we het zouden verkrijgen. Dat “in zijn Naam” is wellicht de sleutel die we uit het vraaggebed hebben verwijderd waarbij sommigen het vraaggebed zijn gaan zien als een “gij vraagt, wij draaien”, zoals het ooit klonk in een radioprogramma waarbij men een plaat kon aanvragen. Wanneer we aan God iets vragen, dan moeten we ons stellen in diezelfde mentaliteit van Jezus, die zo sterk doorklonk in Getsemani, waar Hij smeekte dat de kelk aan Hem voorbij zou gaan, maar er onmiddellijk toevoegde dat niet zijn wil maar de Wil van de Vader zou geschieden. Dat was de grondhouding van Jezus: steeds op zoek gaan naar de Wil van de Vader en zijn leven volledig afstemmen op deze Wil. En dat moet ook onze grondhouding zijn als we voor God verschijnen, zodat ons vraaggebed niet in eerste instantie een van God afsmeken wordt van wat we zelf graag zouden hebben, maar dat we aan God dat diepe vertrouwen vragen om alles wat er gebeurt in ons leven te kunnen aanvaarden, omdat het deel uitmaakt van de weg die God met ons wil gaan in dit leven, omdat dit onze roeping is die we op aarde te vervullen hebben, ook al hebben we het vandaag nog moeilijk om dit zo te ervaren. Bidden moet ook in nederigheid gebeuren, als een nederige zondaar, en Jezus verwijst hier naar de tollenaar die achteraan in de tempel bidt: “Wees mij, zondaar, genadig” (Lc. 18, 13). Zijn gebed werd verhoord,
aldus Jezus, en niet dit van de Farizeeër die op de eerste rij aan anderen wil tonen hoe vroom hij aan het bidden is. Het werd ook de kern van het Jezus-gebed, omdat in de smeking om Gods genade en vergeving, meteen God zijn liefde geeft. Gebed vraagt nederigheid en erkenning van eigen zondigheid, van het beseffen en bekennen dat we zelf niet kunnen bidden als de Geest in ons niet bidt. Door de nederigheid zullen we de nodige ruimte maken opdat Gods Geest in ons zou kunnen bidden en Gods liefde als genade en vergeving in ons kan worden gestort. Ten slotte vraagt Jezus ons dat we met vertrouwen zouden bidden, met geloof dat God er is en het goede voorheeft met ons, ook al is dit op dit ogenblik voor ons niet duidelijk. In feite moeten we voor dat vertrouwen bidden, opdat het zou groeien in ons leven, en tegelijk met vertrouwen bidden. “Alles wat jullie in volle vertrouwen biddend vragen, zullen jullie ontvangen” (Mt. 21, 22). Het gaat er in het bidden niet om dat we God moeten overtuigen, zoals de heidenen dachten die hun goden vermoeiden met een veelheid aan woorden. Eigenlijk, zegt Jezus, “weet onze Vader wat wij nodig hebben, nog vooraleer wij het Hem vragen” (Mt. 6, 8). Het gebed wordt dan meer een vertrouwvol opzien naar God en in alle vrijmoedigheid aan Hem voorleggen wat ons bezwaart, maar ook wat ons verheugt. Dat wordt dan biddend omgaan met God, echt als kinderen van God, die weten dat ze echt met alles bij God terecht kunnen, omdat Hij onze Vader is. Eigenlijk zouden we kunnen zeggen dat Jezus het gemeenschappelijk ge-
| 26 |
bed eerder zag als een samengaan van het persoonlijk bidden van verschillende gelovigen en Hij beklemtoont dan ook de waarde van dit biddend samen voor God gaan staan. “Waar twee of drie in mijn Naam bijeen zijn, daar ben Ik in hun midden” (Mt. 18, 20). Belangrijk bij Jezus is dat deze mensen zich op mekaar afstemmen, echt in onderlinge eenheid voor God gaan staan, dus in broederlijke liefde en vergevensgezindheid tegen elkaar zoals we in de aanvang hebben aangegeven. Het is deze eensgezindheid die zal worden beschreven in de Handelingen als de ideale christengemeenschap: “Eén van hart en ziel” (Hand. 4, 32). Samen bidden in gemeenschap is dus tegelijk een uitnodiging om één van hart te worden, ondanks de verschillen die soms heel groot kunnen zijn en de verzoening die moeilijk te realiseren is. Verschillen moeten niet worden uitgewist, maar wel in liefde worden aanvaard zodat ze geen hinder meer worden om naast het in vrede met mekaar te kunnen bidden ook in vrede met mekaar te kunnen samenleven. Jezus wordt ons gemeenschappelijke referentie, en vanuit onze verschillendheid kijken we in dezelfde richting: Jezus, en laten we ons ook door hem leiden en begeleiden. Paulus heeft Jezus’ lessen over bidden goed begrepen en heeft herhaaldelijk gewezen op het belang van het blijven bidden, zonder de moed op te geven: “Bidden blijf ik, wat ze mij ook doen”, en op het belang van het voortdurend bidden, het bidden zonder onderbreken. Het komt er volgens Paulus op aan doorheen ons gebed ons steeds meer bewust te worden dat we leven in Gods aanwe-
zigheid, in Gods verbondenheid, en dat doorheen de meest gevarieerde bezigheden waartoe we geroepen worden in ons dagelijks leven. Dat is wat christenen doorheen de tijden hebben gezocht, om te kunnen leven in die constante aanwezigheid van God. In de Oosterse Kerk bidden velen het “Jezus-gebed”, als een mantra dat zelfs wanneer de mond zwijgt in het hart gaat verder leven. De kerkvaders spreken over de “memoria Dei”, het voortdurend in herinnering roepen van God, het wandelen met God, met Gods Voorzienigheid zoals de heilige Vincentius a Paulo uitdrukte. Het komt er eigenlijk op aan dat we erkennen dat de levende God ononderbroken werkzaam is in ons leven en in onze geschiedenis. En daar zal ieder van ons middelen moeten voor zoeken die hem eigen zijn om deze aanwezigheid levendig te houden doorheen de drukte van ons bestaan.
4. Wat gebedsmensen ons leren over bidden Nadat we rechtstreeks luisterden wat Jezus ons leert over bidden, willen we ook even in de leer gaan bij gebedsmensen, heiligen die ons zijn voorgegaan en die ons laten delen in hun manier van bidden. Eigenlijk zal iedere heilige ons wel iets kunnen leren over het bidden, maar we nemen een aantal voorbeelden van heiligen, die door de Kerk zijn erkend of van hen die door hun levenswijze op ons een indruk hebben gemaakt, om een paar goede gedachten mee te nemen over gebed.
| 27 |
“Geef me een man van gebed en hij zal bij machte zijn om alles te doen”, klonk het uit de mond van Vincentius a Paulo. Hijzelf, de man van de caritas, legde heel veel nadruk op het gebed en het inwendig leven. “Het inwendig leven is noodzakelijk en we moeten er naar verlangen; indien men dit niet heeft, zal men in alles mislukken. Laten we dan ook werk maken van ons inwendig leven en ervoor zorgen dat Christus in ons kan regeren”. De grote activiteit van Vincent is dan ook slechts te begrijpen vanuit zijn diep inwendig leven, de tijd die hij dagelijks reserveerde voor het gebed. Moeder Teresa, die eigenlijk heel dicht bij Vincentius staat, legde eveneens de nadruk op een sterk uitgebouwd inwendig leven, en drukte het als volgt uit: “De vrucht van stilte is gebed, de vrucht van gebed is geloof, de vrucht van geloof is liefde, de vrucht van liefde is dienstbaarheid en de vrucht van dienstbaarheid is vrede”. Stilte, om echt te kunnen luisteren naar het Woord van God, is voor Moeder Teresa het uitgangspunt van een inwendig leven. Ze pleit dat we dagelijks heilige tijd zouden voorzien om bij God te toeven, om te bidden. Maar het uitgangspunt van iedere actie is ook bij haar gebed, de vrucht van de stilte. De andere Teresia, de karmelietes van Lisieux, gaf in haar dagboek, “Verhaal van een ziel”, een wondermooie definitie van gebed, vrucht van een leven gewijd aan gebed. “Gebed is voor mij een beweging van het hart, een eenvoudige blik naar de hemel, een kreet van liefde in zowel vreugdevolle als triestige momenten; het is het openen van mijn ziel
zodat het één kan worden met Jezus”. Voor haar is gebed voor alles een beweging van het hart, niet van de hersenen. Het is een liefdesact waarmee men intreedt in de liefde van God. Het is een eenvoudige blik, niet onmiddellijk een spreken, maar wel een blik in stilte. We gaan naar God met onze ganse werkelijkheid: zowel vreugdevolle als triestige momenten, met ons lijden en onze zonden. Uiteindelijk zal bidden ons moeten leiden tot die eenheid met Jezus. En ze drukt dit heel sterk uit in het volgende gebed: “Uw liefde, Heer, was me voor, vanaf mijn jeugd. Zij is met mij opgegroeid. Nu is zij een afgrond, dieper dan ik peilen kan. Als ik U wil liefhebben zoals U me bemint, moet ik uw eigen liefde lenen. Dan alleen vind ik rust. Dit is mijn gebed. Ik vraag Jezus me te trekken in de brand van zijn liefde. Me zo innig één te maken met Hem, dat Hij in mij leeft en handelt”. Eenwording met Jezus, zodat het uiteindelijk Jezus is die in haar leeft en handelt: dat is het ideaal van Teresia. Iemand uit onze tijd, Kardinaal Nguyen Van Thuan, die als Vietnamese bisschop vele jaren in gevangenschap doorbracht, zelfs in totale afzondering, leerde in die periode wat bidden echt is. Hij kon die gevangenschap psychisch en mentaal overleven dank zij de eucharistie die op één of andere wijze aanwezig bleef in zijn leven. Hij noemde de eucharistie, het dagelijks vieren van de eucharistie in die totale eenzaamheid en verlatenheid, zijn geneesmiddel. De reële aanwezigheid van Jezus in het sacrament van de eucharistie werd voor Van Thuan de grote sterkte. Wanneer hij in totale eenzaamheid zat en zelfs nog amper
| 28 |
de woorden vond om te bidden, en hij vooral geplaagd werd door de gedachte niets meer te kunnen doen, hoorde hij God zeggen: “Waarom maak je je zoveel zorgen? Je moet een onderscheid leren maken tussen God en de werken van God. Je moet niet mijn werken volgen, maar Mezelf”. Dit werd voor Van Thuan de revelatie van zijn leven. Tot dan toe had hij zich ingezet voor God door Gods werken te doen. Nu werd hij geroepen om voor God alleen te kiezen, en niet voor zijn werken. En hij begreep dat dit echt bidden was: zelfs als men niets meer kan doen, van geen enkel nut meer is, is men nog steeds het kind van God dat geroepen is God en God alleen lief te hebben. En hij begreep ook dat het moment dat Jezus op het kruis helemaal niets meer kon doen, volledig hulpeloos was, Hij wellicht de grootste gave bracht aan de mensheid, nl. de verlossing. Het is op het moment dat Jezus het zwakst was, dat Hij de wereld verloste. Hierin klinkt de uitnodiging om heel ernstig te nemen de uitdrukking om voor God en God alleen te leven. Het zal ons aller test zijn, indien we helemaal niets meer kunnen doen, om dan te tonen dat we er zijn voor God en voor God alleen. Iemand uit een gans andere tijd, Bernardus van Clairvaux, probeerde de liefde van God te doorgronden. In één van zijn werken stelt hij de vraag: “Wat is de reden waarom we God moeten liefhebben?” Het is de vraag over de zin van ons gebed. En hij antwoordt: “God zelf is de reden van onze liefde voor Hem, en redenloos is onze liefde”. Hij probeert een scherpe analyse te geven van ons bidden, dat bijna steeds start bij het
bidden tot God omdat we ons in nood bevinden. We bidden God omdat we God nodig hebben om onze vragen te beantwoorden. In deze fase, aldus Bernardus, is het bidden zeer utilitaristisch. En vele mensen blijven op dit niveau, deze eerste fase, steken. Vanuit het bidden omdat we het nodig hebben, groeit geleidelijk de ervaring dat bidden op zich een goed is, en gaan we ook bidden zonder iets nodig te hebben, maar gewoon omdat we bidden als liefdesuiting tot God als een goed gaan ervaren. In deze tweede fase komen we dus los uit het utilitarisme dat eigenlijk in tegenstrijd is met het wezen van gebed. En zo komen we tot een derde fase, nl. dat we doorheen het bidden steeds meer de nood gaan aanvoelen om in Gods liefde te treden. We voelen nu de nood aan Gods liefde, niet meer omdat God ons iets kan geven, maar gewoon omdat Hij liefde is. Ons bidden wordt dan een zoeken om in Gods liefde te treden, het wordt een zoektocht om steeds dieper door te dringen in dat oneindige mysterie dat God liefde is. Ten slotte wordt ons bidden een gewone uiting dat we God liefhebben, een antwoord op de ervaring dat God er is met zijn liefde voor mij. Bernardus geeft hier een scherpe evolutie dat ieder gebed eigenlijk doormoet: het is als het ware een uitzuiveringsproces. Charles de Foucauld zal in zijn zoektocht naar Jezus in de woestijn komen tot een houding van totale overgave en geeft ons zijn alom gekend gebed van overgave. Door het te beluisteren en het zelf te bidden komt men onwillekeurig in de juiste gebedshouding: “Ik verlaat mij op U, doe met mij wat Gij goedvindt. Wat
| 29 |
Gij ook met mij doen wilt, ik dank U. Tot alles ben ik bereid, alles aanvaard ik, als Uw wil maar geschiedt in mij en in al uw schepselen: niets anders verlang ik, mijn God. Ik leg mijn ziel in uw handen, ik geef ze aan U, mijn God, met heel de liefde van mijn hart, omdat ik U bemin, omdat het voor mij een noodzaak van liefde is mij te geven, mij zonder voorbehoud op U te verlaten, met een oneindig vertrouwen: want Gij zijt mijn Vader”. Gebed vraagt onthechting, nederigheid en zich steeds afvragen wat de Wil van God is in het leven. De heilige Jeanne-Françoise de Chantal zal met eenzelfde overgave bidden: “Heer, opperste goedheid, ik geef me over in jouw armen, in vreugde en in smart. Breng me waar het je belieft, ik zal niet omzien naar de weg die ik volgen moet, ik zal slechts jou aanschouwen: mijn voorzienigheid, mijn kracht, mijn bescherming. Ik zal de weg volgen die je me uitstippelt, zonder ooit om te zien noch de oorzaken te achterhalen van wat me voorvalt, zonder al te veel vragen ‘waarom’? Met gesloten ogen handel ik naar je wil, niet naar de mijne. Amen.” En het is wonder hoe ook Edith Stein met dezelfde ingesteldheid zal bidden : “Laat me Heer, zonder omzien, gaan op de wegen die de jouwe zijn. Ik wil niet weten waarheen je me leidt. Ben ik je kind niet ? Je bent de Vader van de Wijsheid en ook mijn vader. Zelfs al leid je me door de nacht, leid je me naar jou. Heer, laat geschieden wat je wil : ik ben klaar, zelfs al krijg ik in dit leven nooit mijn honger gestild. Je bent de Meester des Tijds. Handel volgens je Wijsheid. Wanneer je zachtjes op-
roept tot het offer, help me dan, het te vervullen. Laat me mijn kleine ik overstijgen, opdat ik, na mijn ik-dood slechts alleen voor jou moge leven!” Kardinaal Henry Newman heeft prachtige gebeden achtergelaten, dikwijls vanuit zijn diepste gemoed geschreven. Het werden gebeden uit het volle leven, vanuit de volle werkelijkheid, en steeds ging het erover om ruimte te scheppen voor Jezus en Jezus levend te laten worden in het leven. We geven er één bij wijze van voorbeeld: “Blijf in mij, Heer, en ik zal gaan schitteren zoals Gij schittert: ik zal licht zijn voor anderen. Het licht, Heer, zal dan volledig van U komen, niets ervan zal van mij zijn. Geen verdienste zal ik hebben. Gij zult het zijn, die door mij zult stralen voor anderen. Laat mij U loven op de manier die Gij het liefst hebt: door licht te zijn voor allen rondom mij. Geef licht aan hen zowel als aan mij. Verlicht hen samen met mij, door mij. Leer mij uw glorie te verkondigen, uw waarheid, uw wil. Laat mij U prediken zonder te prediken, niet met woorden, maar door mijn leven en door de meeslepende kracht, de sympathieke invloed van al wat ik doe. Laat mijn leven de mensen herinneren aan uw heiligen en aan de zo vanzelfsprekende volheid van de liefde die mijn hart U toedraagt”. Gebed is geen steriele ingekeerdheid in zichzelf, een wereldvlucht, maar een zich leegmaken om vol te komen van de liefde van God en met Gods liefde in de wereld te gaan en een levende getuigenis te worden van Gods liefde. Gebed heeft alles met Gods liefde te maken, het wordt ons antwoord op de liefde van God die ons voor
| 30 |
is. Neen, door ons bidden moeten we Gods liefde niet verdienen, maar het is ons in liefde overgeven aan dat grote mysterie van Gods liefde, die tegelijk universeel is, bestemd voor iedereen zonder uitzondering, en aan ieder afzonderlijk op een zeer persoonlijke wijze aangeboden. Gebed wordt beminnen, zoals uitgedrukt door Jean Marie Vianney, de heilige pastoor van Ars. “Ik bemin U, o mijn God, en mijn enig verlangen is U te beminnen tot de laatste zucht van mijn leven. Ik bemin U, o oneindig liefdevolle God, en ik wil liever sterven terwijl ik U bemin dan één ogenblik te leven zonder U te beminnen. Ik bemin U, o mijn God, en ik verlang slechts naar de hemel om het geluk te kennen U volmaakt te beminnen. Ik bemin U, o mijn God, en ik vrees de hel slechts omdat men er nooit de zoete troost zal hebben U te beminnen. O, mijn God, als mijn tong niet op elk ogenblik kan zeggen dat ik U bemin, dan wil ik tenminste dat mijn hart het U herhaalt zo vaak ik adem. Ach! Geef me de genade te lijden terwijl ik U bemin, U te beminnen terwijl ik lijd en eens te sterven terwijl ik U bemin en voelend dat ik U bemin. En hoe dichter ik bij mijn einde kom, des te sterker verzoek ik U mijn liefde te doen groeien en haar te vervolmaken. Amen.”
5. Hoe moeten we bidden? Na de overwegingen over het bidden komen we tot de ultieme vraag: maar hoe moeten we eigenlijk bidden? Kunnen we een aantal richtlijnen en raadgevingen ontvangen hoe we ons gebedsleven kunnen verzorgen? Het gaat hier niet om gebeds-
technieken die soms worden naar voor geschoven. Gebedstechnieken kunnen ons helpen, maar eenieder zal moeten zoeken hoe hij of zij kan bidden, want er is wellicht geen ervaring in het leven dat persoonlijker is dan bidden. Daarom willen we eerder spreken over een aantal voorwaarden die moeten vervuld worden om tot gebed te kunnen komen.
- Er tijd voor nemen Om tot gebed te komen moeten we bewust tijd vrijmaken om bij de Heer te toeven. Het kan niet dat we alleen bidden als we daar iets voor voelen, maar iedere dag zouden we vaste tijd moeten reserveren om te bidden, om bij de Heer alleen te zijn, net zoals we ook andere tijd reserveren om te eten, om onze relaties te verzorgen, om ons werk te vervullen, om te rusten. Kardinaal Bernardin zei daarover: “Je moet goede tijd, kwalitatief goede tijd inruimen voor gebed. Het eerste uur van de dag besteden aan gebed. Het effect van dat eerste uur houdt niet op als dat uur voorbij is. Dat uur verenigt me met de Heer aan het begin van de dag, maar het houdt me ook de rest van de dag verder met Hem verbonden. Ook al maak je niet optimaal gebruik van die tijd, toch moet je die tijd niet aan iemand anders geven. En als je die tijd echt geeft, raak je geleidelijk verbonden met de Heer in heel je leven”. Uit deze visie klinkt het belang van het echt tijd maken voor gebed, en niet alleen te bidden als men er even tijd voor heeft. Het moet gaan over kwalitatief goede tijd. Het is een bezinning waard om ons af te vragen waar onze prioriteiten liggen, waar we onze tijd aan besteden, ook onze
| 31 |
zogenaamde vrije tijd, om dan te moeten vaststellen hoe veel of vooral hoe weinig tijd er nog over schiet voor gebed, dat we toch als essentieel bestempelen in ons leven. Uit het verhaal van Bernardin klinkt ook het belang om de dag te kunnen beginnen met gebed. Het is een echt voordeel om de dag rustig te kunnen beginnen met de Heer, zonder dat we vermoeid zijn van de voorbije dag, of vol zijn van allerlei gebeurtenissen die ons het rustig vertoeven bij de Heer kunnen bemoeilijken. We mogen hier ook spreken over een zekere routine: steeds op dezelfde tijd, dezelfde plaats, zoals we heel veel andere zaken die levensessentieel zijn eigenlijk heel routinematig gaan vervullen. Routine, ook in het gebed, moet niet steeds als negatief worden beschouwd, en deze routine is iets anders dan sleur.
- Voor God verschijnen met onze volle realiteit Voor God verschijnen vraagt dat wij onze maskers afleggen, maar in alle eerlijkheid voor God gaan staan met onze gekwetstheid, onze zorgen, onze zonden, onze zwakheid. In de wereld moeten we ons dikwijls juist heel sterk tonen, zelfzeker en vormt iedere zwakheid een bedreiging. Gebed vraagt dus een totaal andere houding dan we gewoon zijn vandaag. Misschien kunnen we het gebed het best vergelijken met de houding die we mogen aannemen wanneer we onder echte vrienden zijn, met mensen die ons nemen zoals we zijn, dus zonder de maskers die de maatschappij ons doet dragen. De woorden van Dr. Terruwe, die ze uitsprak over de bevestigings-
leer, kunnen ons hierbij helpen: “Van mij mag je zijn wie je bent, met je gaven en gebreken, en je mag worden wat je in aanleg bent, maar zoals je je nu nog niet kunt vertonen, en je mag dit worden op jouw wijze en in jouw tijd”. Dit zouden de woorden kunnen zijn die God ons toespreekt vanuit zijn vriendschapsliefde voor ons. En we hoorden ooit in een abdij hetzelfde gebed klinken om beeld te kunnen worden van God: “Laat uw aangezicht over ons lichten, Heer onze God, en keer U tot ons om te mogen zijn wat wij in uw ogen zijn. Breng in ons tot leven wat nog in het verborgene is en groeit in pijn. Zie niet onze zonden, maar laat ons opengaan in liefde en wijsheid, in vergevensgezindheid en geduld”. We mogen hier ook denken aan het mooie verhaal van Zacheus die in een boom klom om Jezus te kunnen zien. Maar Jezus nodigt hem uit om naar beneden te komen en te zijn zoals hij is, niet groter en niet sterker dan wat hij in werkelijkheid is, en het is in deze werkelijkheid, in zijn huis, dat Jezus hem wil ontmoeten. Gebed nodigt ons uit om authentiek te worden en helpt ons ook om authentiek te worden.
- We bidden als broer en zuster van Jezus In gebed gaat het om een relatie met Jezus, die we onze liefste broer mogen noemen. Misschien is ons bidden nog te veel gericht tot een verre God van wie we schrik hebben. Het moet groeien tot een intieme vriendschapsrelatie met God in Jezus die we broer mogen noemen. Deze Jezus-gerichtheid in ons bidden uit zich in ons luisterend bidden met
| 32 |
het Evangelie, het woord en het verhaal van Jezus dat ook tot ons wordt gericht. Het uit zich in ons eucharistisch bidden waarin we Jezus echt gaan ontmoeten. Maar ook het rozenkransgebed kan als een Jezusgebed worden beschouwd waarbij we rustig doorheen de grote gebeurtenissen uit Jezus’ leven wandelen in gezelschap van zijn Moeder. In de oosterse Kerk is het Jezus-gebed een sterk gebed dat leidt tot een ware gebedshouding, tot het ononderbroken bidden en het steeds herhalen van de vraag om doorheen de vergiffenis Gods liefde te mogen ontvangen. “Heer Jezus, zoon van de levende God, ontferm u over mij, zondaar.” Vergeving van God is juist de uiting bij uitstek van zijn liefde, want vergeving is grote liefde.
- De lectio divina als beproefde methode De lectio divina, waarbij we ons open stellen voor het Woord dat God ons vandaag wil mededelen, is een beproefde methode van contempleren, schouwen, over lectio, meditatio, oratio tot contemplatio. Dit is het inwendige gebed in de volle betekenis van het woord. Het bestaat uit een aantal etappes, die meestal gevat worden in de woorden lectio, meditatio, oratio en contemplatio, niet met de bedoeling dat deze de vooropgestelde orde strikt moeten volgen. Maar alles begint met het luisteren naar het Woord van God dat we na een gebed tot de heilige Geest laten klinken. Men leest en herleest de tekst, het Woord van God dat men ontvangt in de dagelijkse liturgie en aanvaarden dit Woord als het Woord voor ons voor deze dag. We
laten dit woord neerdalen in ons hart doorheen ons verstand. We beluisteren het Woord vanuit onze ganse werkelijkheid, zowel mentaal als affectief, we laten als het ware het verstand en het hart samenkomen en herkauwen dit woord tot er één of meerdere woorden opklinken die ons echt gaan raken. Dit wordt dan het woord of de woorden voor de dag. Na dit mediteren van het Woord volgt het gebed, ons antwoord in gebed: we danken, loven, prijzen God om het Woord dat Hij ons schenkt, we vragen vergiffenis voor de keren dat we ondermaats zijn gebleven. Hier formuleren we een liefdevolle actie naar God toe, we beantwoorden Gods liefde, die opnieuw zichtbaar en tastbaar wordt in zijn Woord, met onze liefde. En dan komen we tot schouwing, contemplatie, verwijlen bij God zonder nog woorden uit te spreken, maar liefdevol met hem toeven, zoals twee geliefden voldoening vinden in het louter samen zijn. “Ik kijk naar Hem, en Hij kijkt naar mij,” antwoordde een boer aan de pastoor van Ars op de vraag wat hij iedere dag zovele uren in de kerk kwam doen. Hij kwam er bidden, contempleren, vertoeven bij God door zich open te stellen voor Gods liefde. Soms worden de vier woorden nog aangevuld met de woorden “compassio” en “operatio”. Het is de uitnodiging om ons gebed niet te laten eindigen met ons eigenlijk biddend vertoeven bij de Heer, maar het verder te zetten in ons dagelijks bezig zijn. Alles wordt dan gebed: we gaan leven van Gods liefde en alles wat we doen wordt gekleurd door Gods liefde. We worden mensen vol medelijden, volledig open voor de le-
| 33 |
venssituatie van de andere en bereid deze compassie in concrete werken van barmhartigheid te laten overvloeien: van compassio tot operatio. Het wordt de volle definitie die we zo graag aan de caritas geven: vanuit Gods liefde ons heel liefdevol openstellen voor de andere, de andere gaan beminnen met Gods liefde, ons laten raken door het leed van de andere (compassio) en deze compassio die een affectie is, een emotie, laten overvloeien in concrete, effectieve daden van barmhartigheid.
Bibliografie Bianchi, Enzo, Waarom bidden, hoe bidden? Tielt, Lannoo, 2010, p. 128. Lafrance, Jean, Bid tot uw vader in het verborgene. Tielt, Lannoo, 1983, p. 232 Louf, André, Heer, leer ons bidden. Tielt, Lannoo, 1986, p. 166.
We begrijpen dan ten volle wanneer Vincentius aanbrengt dat we God om God moeten verlaten, dat we het gebed voor het tabernakel moeten verder zetten in de concrete liefde voor de medemens, omdat Jezus die aanwezig is in de eucharistie ook aanwezig is in de medemens. Want “al wat ge gedaan hebt aan één van de geringsten van mijn medebroeders, hebt ge aan Mij gedaan” (Mt. 25, 40), klonk het uit de mond van Jezus.
| 34 |
Vragen Wat maakt het ons vandaag moeilijk om regelmatig te bidden, om tot die echte gebedshouding te komen, om altijd te bidden? Hoe kunnen we beter ons gemeenschapsgebed verzorgen opdat het echt een loven wordt van de Heer: rustig tempo, zingen van de hymne, psalmodiëren, met aandacht voor de liturgische tijden, in een verzorgde gebedsruimte?
Q
Als Broeder van Liefde worden we gevraagd minimum een half uur te wijden aan het inwendig gebed. Wordt deze tijd echt doorgebracht in lectio divina of wordt deze tijd volgelezen of volgeslapen?
Mogelijke actiepunten Als gemeenschap afspreken hoe we he gemeenschapsgebed meer kunnen verzorgen.
A
Aandacht voor dagelijkse eucharistie of een verzorgde communiedienst. Ons meer bewust dagelijks plaatsen onder het Woord van God. Eens kritisch onze tijd overlopen en zien of we niet meer kunnen bidden.
| 35 |
| 36 |
3. In de voetstappen van Vader Triest Vader Triest was een begeesterd man, dat is het minste dat we van hem kunnen zeggen. Een kennismaking met zijn geschriften brengt ons tot steeds nieuwe inzichten en doet de overtuiging groeien dat hij een uniek charisma ontving om Gods liefde zichtbaar en tastbaar in de wereld te brengen, heel speciaal in de wereld van de armen en van hen die geen stem hadden in de maatschappij. Het is dat charisma dat tot op vandaag levend aanwezig blijft en steeds nieuwe vormen mag krijgen in het leven van hen die Vader Triest als hun inspirator hebben ontvangen. Want is dat niet typisch aan ieder authentiek charisma: dat het steeds opnieuw wordt geschonken en bron blijft om de evangelische boodschap in steeds nieuwe verschijningsvormen gestalte te geven. Een vernieuwde kennismaking met het charisma van Vader Triest kan ons eigen charisma alleen maar versterken en vooral verdiepen. En het nodigt ons uit om een heel ernstig antwoord te geven op de vraag of ons leven in lijn is met dit charisma dat we ook ons charisma mogen noemen. Bij Vader Triest kunnen we drie bewegingen onderscheiden die heel sterk om mekaar betrokken zijn en waarvan het één uit het ander voortvloeit. Triest is overweldigd door de liefde van God en hij laat er zich ook door
overweldigen. Zijn direct antwoord op dit liefdesaanbod van God een leven van gebed. We zien hier een contemplatieve Triest verschijnen. Zijn indirect antwoord op dit liefdesaanbod is zijn concrete liefde voor mensen in nood. En hier zien we dan de caritatieve Triest verschijnen. Het is deze triade die zijn hele leven omspant. In het licht van het thema willen we dieper ingaan op de wijze dat Triest echt overweldigd was door Gods liefde en hoe dit zijn gebedsleven een heel eigen inhoud gaf.
1. Overweldigd door Gods liefde Als jonge priester leren we Triest kennen als een devoot iemand. Hij is toegewijd in zijn pastorale opdrachten, bereidt heel zorgvuldig zijn homilieën en onderrichtingen voor en hij geeft blijk van een bijzondere aandacht voor de armen. Heel decisief voor Triest wordt de periode dat hij als ondergedoken priester moet leven in Ronse. Waren dit ogenschijnlijk vijf verloren jaren, achteraf bekeken zouden we ze wel eens als de meest vruchtbare jaren van zijn leven kunnen beschouwen, omdat ze heel significant werden voor zijn verder spiritueel leven. Wanneer we zijn dagorde uit die tijd onder ogen nemen, dan zien we hoe hij tijd
| 37 |
neemt voor gebed, voor studie, voor meditatie. Hij leidt een contemplatief leven zonder zijn aandacht voor de wereld los te laten. Hij moet in het verborgen zijn parochianen in Ronse bezoeken, ’s nachts in het geheim de mis opdragen en de sacramenten toedienen en voortdurend op zijn hoede zijn niet betrapt te worden, want als onbeëdigd priester was hij het voorwerp van constante controle en achtervolging. Op hemelvaartsdag, 27 mei 1802, kon Triest voor de eerste maal openbaar celebreren, en tijdens zijn homilie, waarlijk een historisch document, spreekt hij woorden van vergeving voor al diegenen die hem vervolgd hebben, en geeft hij ook zijn missie in drie woorden: voorbeeld, onderricht en dienstbaarheid. Hij zal deze missie trouw blijven en ze steeds nieuwe vorm geven in de verschillende omstandigheden van zijn leven. Hij werd een voorbeeldig priester. Zijn onderricht was steeds getekend door een grote authenticiteit en dienstbaarheid aan de armen en werd uiteindelijk inhoud van zijn leven. “Ik moet u mijn waken, mijn zorg, mijn arbeid, mijn rust geven, niet enkel in één gelegenheid, maar altijd, alle dagen en nachten. Gelukkig als ik ben dat ik naar het voorbeeld van Jezus Christus, mijn meester, voor u mag geven mijn rust, mijn gezondheid en zelfs mijn leven.”
Triest is één en al verwondering over de wijze dat God de mens, dat God hem liefheeft. Hij stelt zich de vraag: “Hoe kunnen we weten dat God ons liefheeft?” Hij geeft hierop een drievoudig antwoord, en het is en blijft een antwoord met diepe theologische en spirituele waarde.
Het is opvallend hoeveel onderrichtingen hij daarna zal geven over Gods liefde. Waar het hart van vol is, loop de mond van over. Gods liefde wordt de drijvende kracht van zijn leven, en al zijn activiteiten zijn maar te begrijpen in het licht van Gods liefde.
“De tweede reden waarom we God moeten beminnen, is dat Hij zijn enige Zoon aan ons heeft gegeven, omdat Hij mens werd als teken van zijn grote liefde voor ons, dat Hij ons heeft verlost en dat Hij ons in Jezus als zijn kinderen heeft aangenomen.” De incarnatie is inderdaad het grootste teken dat God ons lief-
“De eerste reden die er ons moet toe aanzetten God dankbaar te zijn en Hem te beminnen, ligt in het feit dat Hij ons geschapen heeft en het bestaan heeft gegeven. Niet alleen heeft God ons geschapen en het bestaan gegeven, Hij houdt ons ook voortdurend in het bestaan.” Misschien staan we vandaag te weinig stil bij dit eerste gegeven en uiten we te weinig dankbaarheid voor het feit dat God ons geschapen heeft, ons het leven heeft gegeven en ons ook in leven houdt. Ik ben altijd getroffen wanneer ik in Azië en Afrika in de vroege morgen medebroeders hoor bidden en God danken dat Hij hen gedurende de nacht in leven heeft gehouden en hen nu een nieuwe dag schenkt. Het is tegelijk een gebed van dank en verwondering dat we geschapen zijn naar het beeld van God, dat Gods liefde in ons hart is geplant en dat we mogen leven onder Gods continue bescherming. We zijn geschapen omdat God ons liefheeft; Gods liefde is de origine van ons bestaan.
| 38 |
heeft. Hij kon niet meer doen dan zelf mens worden, onze menselijke natuur aannemen. Athanasius drukt het heel sterk uit: “God werd mens, opdat de mens God zou worden”. Onze menselijke natuur kreeg een goddelijke dimensie, werd door de menswording van God volledig op God getrokken. De ganse schepping, en de mens daarin op een speciale wijze, veranderde totaal op het ogenblik dat God de menselijke natuur aannam. Het is niet zonder betekenis dat we de nieuwe tijdsrekening op dit ogenblik lieten aanvangen. Het is een dringende uitnodiging om ons meer bewust te worden van de grootsheid van de menswording en het impact op ons leven: we mogen ons kinderen van God noemen, hetgeen een grote solidariteit laat groeien naar God die we onze Vader mogen noemen en naar iedere medemens die we voortaan als broeder en zuster mogen zien, ontmoeten en beminnen. “Maar hetgeen ons het meest moet aanzetten om God te beminnen, is dat hij voor ons het allerheiligste sacrament van het altaar heeft ingesteld, waarin Hij zichzelf heel en al aan ons heeft gegeven tot spijs en drank, om daardoor heel zijn Geest in onze ziel te storten en de onsterfelijkheid aan ons lichaam mee te delen.” Vader Triest noemt de eucharistie het sacrament van de liefde, omdat met de eucharistie God zijn liefde voor ons op een meer tastbare wijze wil tonen. Het grootste verlangen dat mensen hebben in de liefde is dat ze kunnen een-worden met de geliefde. Het is dat wat God realiseert in de eucharistie: we kunnen spreken van een ware eenwording, communio iedere keer dat we
Jezus’ Lichaam en Bloed mogen ontvangen, nuttigen, tot ons nemen. “In dit heilig sacrament schijnt zijn liefde nog meer uit te blinken dan in het mysterie van zijn menswording. Wel is het waar dat Hij in zijn menswording scheen op te houden met God te zijn, maar in dit heilig sacrament schijnt Hij zelfs op te houden met mens te zijn. In zijn menswording heeft Hij zich bekleed met de gedaante van een slaaf, maar in dit sacrament is Hij verborgen onder de gedaante van brood en wijn.” Met deze unieke meditatie over de eucharistie drukt Triest zijn diepe bewondering uit voor de grootsheid dat zich in iedere eucharistie mag voltrekken: God die de incarnatie wil verderzetten in onze menselijke conditie door in onze tijd en ruimte te treden en die via het sacrament van de eucharistie die eenwording in de liefde wil aanbieden. Daarmee treedt de Godheid, de eeuwigheid ten volle in onze menselijke conditie. Ons leven wordt inderdaad goddelijk! Vanuit deze drievoudige ervaring van Gods liefde voor de mens, worden we allen uitgenodigd om ons iedere dag opnieuw te openen voor dit mysterie van Gods liefde. Gods liefde mag geen theorie, geen theologie blijven, maar moet realiteit worden. We moeten ons, zoals Vader Triest, laten overweldigen door Gods liefde, die tegelijk universeel is - dus voor iedereen zonder onderscheid - en heel persoonlijk voor mij. Het is een liefde die onvoorwaardelijk is, en misschien is dat wel de meest volledige definitie en eigenschap van Gods liefde. Als mens zijn we gewoon overal voorwaarden te plaatsen; alleen Gods liefde is onvoorwaardelijk, zelfs als we onszelf
| 39 |
onwaardig voelen om Gods liefde te mogen ontvangen of als we door eenieder verlaten zijn: Gods liefde blijft en houdt stand in ons leven, ondanks alles en ondanks allen. De tragiek van Judas was dat hij niet meer geloofde in Gods liefde nadat hij Jezus had verraden. Het leven had voor hem alle zin verloren. Petrus echter bleef na zijn verraad toch geloven in Gods liefde en mocht in de vergeving nieuwe zin ontvangen. We mogen ons ganse leven zien als een wandelen met Gods liefde. Immers, we kennen onze oorsprong: we zijn geschapen in en door Gods liefde. We kennen ook onze bestemming: we zullen ten volle worden opgenomen in Gods liefde. Wanneer ons hele leven zo omspannen wordt door Gods liefde, heb ik geen vrees meer, want met God is alles mogelijk! Vader Triest leefde vanuit deze overtuiging, en we kunnen zeggen dat hij een mystiek man werd. In theologie gaat het over de kennis van Gods liefde, in spiritualiteit gaat het over het beleven van Gods liefde, maar in de mystiek gaat het over liefhebben van God vanuit en met het volle bestaan. In deze zin begrijpen we de woorden van Triest wanneer hij zegt, sprekend over de eucharistie: “Als Hij je zo een dierbare schat heeft nagelaten in zijn testament, welke dankbaarheid, welke tederheid, welke eerbied zijn jullie Hem dan verschuldigd? Hoe zouden jullie moeten branden van liefde, als je het geluk heb je God werkelijk te nutten? Mijn hart, versterkt door uw genade, zal branden van minne voor U.” Gods minne, het is een term die we kennen vanuit de mystieke lite-
ratuur, en Vlaanderen heeft in de middeleeuwen een sterke mystieke school ontwikkeld, waarbij Ruusbroec voorwaar een prominente plaats inneemt. Triest zal zeker van deze mysticus gelezen hebben, en het feit dat hij hier het woord “minne” gebruikt doet zelfs vermoeden dat het niet was gebleven bij een oppervlakkige kennismaking. Ruusbroec geeft in zijn minnemystiek een mooi beeld hoe de mens, onder de invloed van Gods liefde, kan uitgroeien tot een mystiek iemand, een “god-minner”. “De mens die wenst te leven in de meest volkomen staat binnen de bedding van de heilige Kerk, hij moet iemand zijn, die een goede mens is, vol ijver; een naar binnen gekeerde mens, op het geestelijke gericht, een naar boven opgeheven mens, een godschouwer, en een geheel beschikbare mens, uitvloeiend naar buiten” (Vanden Blinckenden Steen). Hij beschrijft daartoe vier stappen. In een eerste stap nodigt Gods liefde de mens uit om een goede mens te worden en God te volgen als een dienaar. Een dienaar volgt Gods geboden op, maar zijn dienaarschap is ingegeven door vrees: hij wil goed staan met God en daarom probeert hij Gods geboden stipt te volgen. Dit is volgens Ruusbroec de basis van ieder religieus leven: het is de werken van God vervullen, God dienen doorheen het vervullen van zijn werken. We herkennen hier de jongeling die Jezus vroeg wat hij moest doen om Hem te volgen. “Onderhoud mijn geboden”, was het korte antwoord. Het is en blijft de basis van iedere vorm van navolging.
| 40 |
In een tweede stap wordt de mens uitgenodigd te groeien van dienaar naar vriend. We herinneren ons hier de woorden van Jezus tijdens het laatste avondmaal, waarbij Hij hen zegt dat ze voortaan zijn vrienden zijn. “Ik noem u geen dienaren meer, maar vrienden”. Hier is geen plaats meer voor vrees, maar opent men zijn hart voor Gods liefde. Onze liefde voor God wordt een affectieve liefde, we gaan leven voor God en God alleen, zo typisch voor het godgewijde leven. We moeten ons de vraag durven stellen: bewegen we ons in die richting, of blijft onze relatie met God nog op het niveau van het dienaarschap. Spiritualiteit wordt geboren wanneer we treden in deze vriendschapsrelatie. Een trouwe dienaar blijft in zijn goede daden hangen en groeit niet door naar een affectieve liefde tot God voor wie hij de goede daden verricht. Het gaat hem meer om de werken dan om God zelf. Hij doet alles ter ere van God, maar heeft geen minnende aandacht voor God zelf. Kardinaal Nguyen Van Thuan kon na een lang verblijf in de eenzaamheid van de gevangenschap zeggen: “Leef in dit moment en vul het met liefde. Verkies God en niet Gods werken”. Volgens Jezus had Maria het beste deel gekozen, omdat ze zich met liefde aan de voeten van de Heer neerzette om haar volledige tijd te geven aan Hem en Hem alleen. Of om het nog maar eens met Ruusbroec te zeggen: “Dat ‘beste deel’, dat slaat op een innerlijk leven van zich liefdevol vasthechten aan God”. Hier wordt dan de derde stap voorbereid, waarbij we in die intieme relatie met God treden en waarbinnen de mystiek wordt geboren. Het is le-
ven voor God en God alleen tot we finaal kunnen uitroepen met Teresa van Avila: “God alleen is genoeg”. Het leven wordt een diep verlangen om met God te zijn met een affectieve liefde, het wordt een innerlijk leven met en in God. En dit innerlijk leven houdt stand, ook als men geen enkel gevoel heeft dat God werkelijk aanwezig is. Hoe treffend is hier niet het leven van Moeder Teresa die door een lange donkere nacht ging, waardoor haar geloof en liefde voor God steeds meer uitgezuiverd werd: het was alleen nog maar geloof, het blijven zien door het duister heen. Niemand van haar directe omstaanders kon vermoeden dat ze door een donkere nacht ging: geen enkel moment scheen haar gebed daaronder te lijden. Zouden we hier het woord van Vader Triest niet kunnen plaatsen: “Mijn hart, versterkt door uw genade, zal branden van minne voor U”. En zo komt Ruusbroec tot zijn vierde stap: de godschouwer wordt een totaal beschikbare mens, altijd beschikbaar voor anderen, omdat hij erin slaagt God zelf te zien in iedere andere. Iedere ontmoeting met een medemens wordt voortaan een Godsontmoeting, hij ziet, onmoet en bemint Jezus in de medemens volgens het woord van de Heer: “Al wat je gedaan hebt voor één van deze geringsten, heb je voor Mij gedaan” (Mt. 25, 40). Een echte mystieke mens is een mens van echte toewijding, van onbeperkte beschikbaarheid, van gastvrijheid en dus van een echte pastorale bezieling. Hij laat Gods liefde leven en werken doorheen hemzelf, hij wordt echt instrument van Gods liefde.
| 41 |
Dit model met de vier stappen doet ons nadenken over onszelf en de wijze dat we inderdaad open komen voor Gods liefde, Gods liefde een plaats geven in ons leven, zelfs de voornaamste plaats gaan geven, tot ons leven alleen nog maar “minnen” wordt. Kijkend naar Vader Triest, ontdekken we deze stappen en zien we inderdaad een mystieke mens tevoorschijn komen. Hij werd een “minnende” mens: hij beminde God en zijn naaste als hemzelf. Zijn hele leven werd één groot antwoord op deze Godsliefde: een direct antwoord via een intens gebedsleven en een indirect antwoord via heel concrete liefde voor de medemens.
2. Triests antwoord op Gods liefde in gebed Overweldigd door Gods liefde, ervaarde Vader Triest een sterke drang om deze liefde te beantwoorden. Zijn eerste en meest direct antwoord werd het gebed, het dagelijks bidden en toeven in Gods liefde. “Als je echt van God houdt, met welke vreugde moet je Hem dan niet het eerbetoon bieden van aanbidding en lof, om Hem in zekere zin te vergoeden”. Gods liefde vraagt om onze wederliefde, en deze wederliefde kunnen we geven door ons gebed. Bidden moet dan ook de grondtoon worden van ons leven, zoals Triest het zelf aangeeft: “Bid en mediteer, want gedenk dat een religieus, zonder de geest van gebed, is als een soldaat zonder wapens, een vogel zonder vleugels, een stad zonder verdediging, een lichaam zonder geest. Neem dit jaar het vaste besluit geen ogenblik gebedstijd te verliezen”.
Triest was hierin een echt voorbeeld. Iedere dag nam hij “goede tijd” voor het gebed. De tijd in Ronse was daarbij richtinggevend geweest. Hij had er geleerd zijn dag in te delen en goede tijd te voorzien om met God alleen te zijn. Zo werd het gebed de grondtoon van zijn leven. Het stond niet in de weg van een druk bestaan in de zorg voor medemensen, integendeel, dit werd juist in het gebed gevoed. “Diegenen die geroepen zijn tot functies in het actieve leven, moeten zich hieraan zonder twijfel wijden met grote trouw. Als zij anders handelen, zouden zij de orde die door de Voorzienigheid is ingesteld, omkeren. Maar zij moeten opletten om niet in illusies te vervallen. Ze zullen erin vervallen wanneer zij geen tijd hebben voor de oefeningen van het contemplatieve leven. Hoe meer je door je functie blootgesteld bent aan de verstrooiingen, hoe meer zorg je moet hebben om tot God te naderen door ingekeerdheid, opdat je nooit ophoudt met Hem verenigd te blijven door de liefde.” Het gaat er inderdaad om om geregeld, ja, regelmatig tijd te nemen voor het gebed. Kardinaal Bernardin noemde dit het “beste uur van de dag dat je moet besteden aan God en God alleen”, het is een uur dat finaal je hele leven zal voeden. Franciscus van Sales zei dat hoe meer zaken we te vervullen hebben, hoe meer we moeten bidden. Triest ijverde dat zijn zusters en broeders gebedsmensen zouden worden omdat anders het apostolaat een illusie zou worden, zoals hij het zelf uitdrukt. “Jullie zullen veel genaden verkrijgen die je zozeer nodig hebt om de plichten van de staat te kennen en te volbrengen, de zieken goed te verzorgen en de kinderen goed op te voeden. Want zonder die
| 42 |
genaden kunnen jullie niets doen. Al die genaden zullen jullie gegeven worden in de stilte”. Triest maakt een mooie vergelijking met het vuur dat op het altaar moet blijven branden. “God had in het Oude Testament geboden dat er op het altaar altijd vuur zou branden. Om dit vuur brandend te houden, moest de priester van tijd tot tijd er hout op gooien. De liefde moet altijd branden in de harten van christenen, als op een geestelijk altaar. Opdat die liefde altijd zou branden, moet ze dagelijks onderhouden en gevoed worden door de meditatie over Gods heilige mysteries en goddelijke waarheden. Zoals dan een vuur niet kan blijven branden – vooral als het in de wind ligt – als ze niet regelmatig hout of andere brandstof krijgt, zo kan ook de goddelijke liefde, die een geestelijk vuur is dat aan zoveel winden blootgesteld is als er slechte bekoringen zijn in de wereld, niet blijven branden als het niet voortdurend nieuw voedsel krijgt door onze overweging van goddeljke zaken”. We kunnen veel leren van het gebedsleven van Vader Triest zelf, en het is vanuit zijn eigen ervaring als gebedsmens dat hij richtlijnen gaf aan zijn religieuzen en hun dagorde bouwde rond het gebed. Uit zijn dagorde in Ronse kunnen we de volgende elementen halen voor ons gebedsleven.
grote liturgische tijden. Het dagelijks bidden van de psalmen, het als het ware wandelen doorheen Oud en Nieuw Testament tijdens het liturgisch jaar en het stilstaan bij de grote gebeurtenissen uit het leven van Jezus brengt ons in de gelegenheid om ons leven te plaatsen op dit van Jezus. Het doet ons constant de vraag stellen hoe we, zoals Jezus zelf, de wil van de Vader kunnen volbrengen. Door het steeds herhalen van de psalmen worden deze sterke reflectiepunten voor de vele gebeurtenissen in ons leven: we herkennen ons erin met onze vreugden, maar ook met onze pijn, met onze zonde en nood aan bekering, en vooral in de wijze dat God met ons op weg gaat en steeds aanwezig blijft met zijn genade en vergeving, kortom met zijn liefde. Het kerkelijk gebed en het vieren van de liturgie werd ook een belangrijke hoeksteen van het gebedsleven van de religieuze gemeenschappen die door Triest werden gesticht. Het is een blijvende schat die ons door de Kerk wordt aangeboden en die zijn ware rijkdom aan ons zal openbaren wanneer we trouw zijn aan het kerkelijke gebed. Mensen die 40-50 jaar dagelijks met de psalmen bidden en de teksten van de woorddienst van de eucharistie tot zich laten komen, kunnen getuigen hoe vertrouwd deze woorden en gebeden zijn geworden en tegelijk steeds nieuw blijven klinken in hun leven. Het worden levengevende woorden.
- Triest bad het gebed van de Kerk Vader Triest volgde trouw wat de Kerk voorschreef over het gebed van een priester. Hij bad dagelijks het getijdengebed en volgde de
| 43 |
- De plaats van de eucharistie Zoals reeds aangegeven, hechtte Vader Triest heel veel belang aan het vieren van de eucharistie, omdat hij daarin de ware manifestatie vond van Gods liefde voor de mens. Hij noemde de eucharistie het sacrament van de liefde, de plaats van de ware ontmoeting met Jezus, onze meest beminde broeder. “Jezus Christus verdient door ons, in zijn sacrament van liefde, bezocht te worden. Immers, het is uit liefde tot ons dat Hij het ingesteld heeft. Ach, wie zal die wederliefde kunnen weigeren vermits Hij zo een oneindige liefde voor ons gehad heeft en nog heeft. Wij zijn Hem dan ook alle liefde schuldig”. De werkelijke aanwezigheid van Jezus in de eucharistie is een sterk geloofspunt bij Triest, en hij nodigt ons ook vandaag uit om alle andere visies daarover opzij te zetten. Dit vormt opnieuw een hoeksteen voor ons gebedsleven, omdat de eucharistie ook het middelpunt vormt van ons katholiek geloof en ons onderscheidt van andere christelijke geloofsovertuigingen. En Triest gaat verder: “Aangezien dit heilig sacrament een sacrament van liefde is, moet men het met liefde benaderen. Men moet God beminnen, die ons zozeer bemint. Vermits Hij zich geeft aan ons, moeten wij onszelf aan Hem geven. Vermits Hij ons helemaal toebehoort, moeten wij Hem helemaal toebehoren”. Heel veel aandacht zal Triest besteden aan de voorbereiding van de kinderen op de eerste communie die toen nog op de leeftijd van 12 jaar werd gevierd. Daarin houdt hij een pleidooi om de eucharistie waardig te vieren en waardig te ontvangen. “Hoezeer moeten we niet bezorgd
zijn dat ons hart, waar het Eeuwig Woord van de Vader, de Zaligmaker van de wereld, Jezus Christus, in eigen persoon aanwezig zal komen, goed klaargemaakt wordt, zodat het voldoende geschikt en zuiver is”. Triest gaat hier duidelijk in met welke ingesteldheid wij eucharistie moeten vieren, met welke eerbied we ons in de kapel, waar het heilig Sacrament aanwezig is, moeten gedragen. Door ons buigen of knielen willen we onze eerbied uitdrukken en niet zomaar onmiddellijk neervallen op onze stoel. Het is zoals Moeder Tereza ooit zei: “We moeten ieder gebed met gebed beginnen, nl. ons in gebed bewust worden van de werkelijke aanwezigheid van Jezus in het heilig Sacrament”. Voor het ontvangen van Jezus in de communie stelt Triest ook een aantal voorwaarden: “Hoe men de heilige communie moet ontvangen: 1e met een zuiver geweten; 2e met een diepe ootmoed; 3e met een vaste hoop en vertrouwen; 4e met een vurige liefde; 5e en na de heilige communie moet men zijn dankbaarheid tonen. We kunnen dat niet zonder Gods genade”. Opnieuw ontvangen we hier heel concrete richtlijnen die we in revue kunnen laten passeren. “Met een zuiver geweten”, daarvoor is het noodzakelijk om naast het vieren van de eucharistie ook het sacrament van de biecht geregeld te ontvangen. “Met diepe ootmoed”, is de grondhouding nodig om ons open te stellen voor Gods genade die ons juist in het sacrament wordt geschonken. “Met een vaste hoop en vertrouwen”, vurig gelovend dat God zijn heilswerk zal vervullen in ons. “Met een vurige liefde”, als antwoord op de liefde die we van God op een bijzondere wijze ontvangen in de communie. “En na
| 44 |
de heilige communie moet men zijn dankbaarheid tonen”, we moeten tijd nemen voor dankzegging tijdens dit meest innige moment van samenzijn met Jezus. Daarom is het belangrijk een rustmoment te voorzien na de communie en de tijd na de communie niet volledig te vullen met gezang. De teksten van Vader Triest over de eucharistie zijn voor ons een echte uitnodiging om ons te bevragen over de plaats van de eucharistie in ons leven. Terecht wordt aan de broeders gevraagd om dagelijks eucharistie te vieren, en waar dit niet mogelijk is een verzorgde communiedienst te houden. Ook dit mag echte liturgie zijn, verzorgd, met ruimte voor de lezingen van de dag, een bezinning en een rustig biddend voorbereiden op de uitreiking van de communie. In vele communiteiten, waar geen priester voorhanden is en waar het ook niet mogelijk is om dagelijks mee te vieren in de parochie, is men aangewezen op een communiedienst. Laten we daar als gemeenschap veel zorg aan besteden en het echt een plaats geven in ons dagelijks gemeenschapsgebed. Naast het vieren van de eucharistie roept Vader Triest ook op om geregeld een eucharistische aanbidding te houden. Aan de Zusters van Liefde schreef hij zelfs voor dat ze een continue aanbidding zouden organiseren, een opdracht die ze tot op vandaag trouw zijn gebleven. Bij de broeders bleef het bij een wekelijkse aanbidding met lof. Ook deze gebedsvorm verdient ons volle waardering omdat het een sterk moment is van ontmoeting met de levende Heer, een contemplatief gebed bij uit-
stek, waarbij we aanbiddend toeven bij de Heer. Ook het bezoek aan het Heilig Sacrament gedurende de dag mag opnieuw aandacht krijgen. Mogen we ons niet gelukkig prijzen om in een huis te wonen waar een kapel is met de aanwezigheid van Christus in het Heilig Sacrament? Vele christenen in de wereld benijden ons dat zeker, terwijl we moeten vaststellen dat de kapel zo dikwijls de meest eenzame plaats is van het hele huis, waar de hele dag niemand passeert. We kunnen een voorbeeld nemen aan broeders die er een gewoonte van hebben gemaakt, telkens ze tijd hebben, even in de kapel te passeren voor een moment van aanbidding. Het mag kleur geven aan hun dag, uitdrukking van hun verlangen om hun gebed verder te zetten en zo te komen tot het altijd bidden waartoe we allen worden uitgenodigd. We luisteren graag naar de woorden van Triest: “Gelukkig, ja, duizendmaal gelukkig zij die Jezus Christus zullen bemind, aanbeden en gediend hebben in de schaduw van zijn heilig sacrament. Zij zullen Hem in de hemel aanschouwen van aanschijn tot aanschijn; zij zullen Hem beminnen en Hem loven heel de eeuwigheid.” Triest eindigt zijn meditatie over de eucharistie met een gebed. “Geef dan, beminnelijke Jezus, dat wij U hier komen bezoeken en aanbidden met eerbied en ootmoed, met geloof en vertrouwen, met liefde en volharding. Ach Heer, ik ben bedroefd als ik zie hoe men U alleen laat in zoveel kerken over de wereld. Hoe zou ik wensen die onverschilligheid te herstellen door mij overal en tegelijkertijd te kunnen bevinden waar men U verlaat. Maar wat ikzelf niet kan doen, o mijn God, laat mij dat door anderen doen. Aanvaard dat ik
| 45 |
mij verenig met de aanbidding die de engelen U bewijzen.”
- Devotie tot het Heilig Hart Heel sterk verbonden met zijn eucharistisch gebed was zijn devotie tot het Heilig Hart van Jezus. Het was een devotie die, tijdens de seminarieopleiding van Triest, sterk werd gepropageerd, nadat de heilige Maria Margareta Alacoque in een visioen Jezus had gezien met zijn geopend hart. Triest zag daarin het symbool van Gods liefde voor de mens en zijn devotie tot het Heilig Hart mag dan ook gezien worden als een uitdrukking van zijn wederliefde tot God. “Jezus Christus kon ons geen groter bewijs van zijn liefde geven dan ons zijn Hart na te laten. Want men kan geen grotere liefde hebben dan zichzelf te geven voor hen die men bemint en die liefde is mateloos. Maar na zulke mateloze liefde van zijn kant heeft God, die onze Zaligmaker is, toch wel het recht om van onze kant een wederzijdse liefde te verwachten. De hoogste vorm van liefde die men voor iemand kan hebben, is voor hem te sterven. Die liefde heeft Jezus’ Hart voor ons gehad. Hij is voor ons gestorven.” Het is binnen de overwegingen over de Heilig Hartdevotie dat we ook één van de mooiste gebeden vinden van Vader Triest. Het mag een gebed worden dat we ook tot het onze mogen maken. “Allerbeminnelijkste Hart van Jezus, vermits U mijn hart vraagt, zie, ik geef het U. U alleen zijt het waardig en alleen U kunt het gelukkig maken. Ik geef het U opdat het zou genezen van alle wonden van hoogmoed, eigenliefde, gehechtheid aan aardse
zaken en nog grotere gehechtheid aan mijzelf, gebrek aan liefde voor mijn medemens, in één woord, van al mijn wonden. Laat er toch geen enkele meer achterblijven tenzij de wonde die uw liefde zal gemaakt hebben. Jezus Christus, mijn God, ik wens maar één ding: een plaats in uw Hart”. En hij eindigt het gebed met de verzuchting: “Ik schaam mij, Heer Jezus, dat mijn hart zo koud is voor U terwijl het uwe zo brandend is van liefde voor mij. Ik hoop dat mijn hart U voortaan met meer vurigheid zal beminnen. Ook al zullen alle weldaden vervagen met de tijd, ook al zullen alle gunsten worden ontkend door ondankbaarheid, ook al wordt de herinnering verstoord door de ouderdom, de liefde die U mij in dit Heilig Hart betoont, zal nooit meer uit mijn geheugen verdwijnen.” Hier spreekt zonder twijfel de mysticus die Triest was, helemaal in de lijn van de reeds aangehaalde mystici die over de “minne” en de “brandende liefde” zo mooie zaken hebben neergeschreven. Voor Triest was de devotie tot het Heilig Hart dus geen oppervlakkige devotie, maar een uiting van diepe liefde, zijn direct antwoord op het liefdesaanbod van God.
- Tijd voor lectio divina In zijn dagorde zien wij dat Vader Triest veel tijd besteed aan de studie van het Oude en Nieuwe Testament en het bidden met de Schrift. In zijn homiliën valt het op hoe gemakkelijk hij citaten aanhaalt uit het Oude Testament, wat zeker niet courant was in die tijd, waar het Oude Testament bij velen nog een gesloten boek bleef. Het was ook zijn gewoonte om, naar het voorbeeld van St.-Vincentius a
| 46 |
Paulo, geknield de Schrift te lezen, om zo zijn grote eerbied voor het Woord van God uit te drukken. Meditatie of contemplatie werd dan ook een vast ingrediënt in zijn gebedsleven, en hij drukte het verlangen uit dat ook zijn broeders en zusters tijd, goede tijd, zouden besteden aan de bezinning van de Schrift, aan de lectio divina. Dagelijks biedt ons de liturgie een aantal bijbelteksten aan die bron kunnen worden voor onze lectio divina. Belangrijk is dat we ons in dit gebed laten leiden door het Woord van God, dit Woord tot ons laten komen opdat het bij ons zijn intrek zou kunnen nemen en levend worden in ons. En dat we daarvoor de tijd nemen, goede tijd, zoals Kardinaal Bernardin het uitdrukte, om bij God en God alleen te zijn. Dan kan dit echt de hoeksteen bij uitstek worden van ons spiritueel leven en ons diepe vreugde geven. Indien we geen vreugde vinden in ons spiritueel leven, is het gevaar groot dat we onze vreugde op andere plaatsen gaan zoeken. Triest maant ons aan om heel veel aandacht te besteden aan ons inwendig gebed. “Hoezeer zullen je werken zonder meditatie zijn als deugden zonder volmaaktheid, zonder inwendige geest, als zij geen ander motief of beweegreden hebben dan eigenliefde, ijdelheid, eigen voordeel en eigenzinnigheid.” En bij een inkleding gaf hij de volgende raad mee: “Dit uiterlijk kleed van je Bruidegom zal je maar weinig baten als je niet tezelfdertijd ook de inwendige geest van je Bruidegom verwerft. Je zoudt niet op de vastgestelde tijd vruchten dragen indien je niet geplant waart langs de stroom om hieruit het nodige vocht te trekken
dat je behoeft voor je groei. De bron is het inwendig gebed of de meditatie.” Een mooi beeld wordt ons hier aangeboden: geplant zijn langs de stroom, waaruit we het nodige vocht trekken voor onze geestelijke groei. Het is het Woord van God dat ons dit voedsel moet aanbieden om geestelijke mensen te kunnen worden.
- Mariale devotie Tenslotte ontwikkelde Vader Triest eveneens een sterke Mariale devotie. Hij ziet Maria als onze moeder en onze middelares tot wie wij in alle vertrouwelijkheid kunnen gaan. “Maria heeft voor ons een moederlijk hart, een hart vol liefde, vol van tedere genegenheid, steeds bereid om ons te helpen. Neem daarom je toevlucht tot Maria, de Moeder van Jezus, die Hij ons tot Moeder heeft gegeven. Zij is de toevlucht van de zondaars, altijd bereid om voor ons bij haar Zoon een voorspraak te zijn en ons met Hem te verzoenen, om vergiffenis van zonden te bekomen en voor ons de genade te verkrijgen om in de liefde en vriendschap van God te volharden tot het laatste ogenblik van ons leven en om ten slotte in genade te sterven en Gods aanschijn te genieten in de gelukzalige eeuwigheid”. Triest ziet het rozenkransgebed als het gebed bij uitstek om Maria te vereren. Hij ontwikkelt een zeer originele visie op het rozenkransgebed. Hij ziet het als een contemplatief gebed waarbij de gebeden als een mantra in het hart gaan leven. Het is bidden met Maria en tot Maria, en met haar op bezoek gaan bij Jezus en de voornaamste momenten van zijn leven bemediteren. Het rozenkransgebed
| 47 |
is een sterk evangelisch gebed, en Triest beschrijft de mysteries van de rozenkrans als het bezoeken van de mooiste bloemen en daarop blijven zitten als een bij om er de honing van de godsvrucht uit te halen. “Van iemand die met godsvrucht van de rozenkrans houdt, mag men met zekerheid zeggen dat hij als een geestelijk bijtje is dat op de mooiste bloemen blijft zitten, m.a.w. op de voornaamste mysteries van het leven van Jezus Christus, zijn Zaligmaker, om daaruit de honing van de godsvrucht te halen. En terwijl je zwoegt en slaaft, rust of slaapt, zijn er duizenden heilige en rechtvaardige zielen die op datzelfde ogenblik godvruchtig de rozenkrans bidden voor jou en voor zichzelf. Zij smeken God onophoudelijk voor jou genade en barmhartigheid af”. Hij maakt de woorden van het Weesgegroet zeer concreet. “Maar vooral in het uur van de dood toont zij dat zij waarlijk een Moeder van barmhartigheid is. Zij zal hen in het uur van de dood tegemoet treden als een ware en liefhebbende moeder. Zij zal hen vol blijdschap zeggen: ‘Jij hebt mij zo dikwijls gegroet tijdens je leven, ik kom je nu vertroosten in je dood. Je hebt mij zo dikwijls genoemd: vol van genade. Nu kom ik om van mijn overvloed te storten in je ziel. Jij hebt mij zo dikwijls gezegd: de Heer is met u. Nu zeg ik je ook dat je in eeuwigheid met de Heer zal zijn. Je hebt mij zo dikwijls gezegd: gezegend zijt gij boven alle vrouwen en gezegend is de vrucht van uw lichaam. Nu zeg ik je ook dat jij gezegend zal zijn’”. Triest ziet in Maria ook een voorbeeld van grote nederigheid die tot echte navolging oproept. “Zij is steeds in deugden en verdiensten groter geworden zonder ooit grenzen te stel-
len aan haar heiligheid. Hoe hoger zij door de hemel verheven werd, des te groter was haar ootmoed. Zo gaat het niet in de wereld: hoe meer men daar verheven is, hoe minder men daar de ootmoed kent. Tijdens haar maagdelijke en waardige bediening bewaarde zij geen andere eretitel voor zich dan dienstmaagd van de Heer.” Vanuit zijn dagorde weten we dat Triest zeer trouw iedere dag de rozenkrans bad, zelfs verdeeld over de dag, en aan zijn broeders gaf hij vanaf de eerste dag van hun samenzijn de opdracht de rozenkrans te bidden. Ook op het ogenblik dat het kerkelijk psalmgebed deel werd van hun dagorde, bleef het rozenkransgebed een vast onderdeel van hun gebedsleven.
| 48 |
Vragen Wat leren we bij Vader Triest over de liefde van God; heeft u bij de lectuur van de tekst nieuwe elementen ontdekt die u helpen in uw liefdesrelatie met God? Herkent u in het spirituele leven van Vader Triest die opgang van een spiritueel over een charismatisch naar een mystiek leven? Wat kan dit voor ons spiritueel leven betekenen?
Q
Vader Triest ontwikkelde in zijn leven een intens gebedsleven. Wat kunnen we daaruit leren voor ons eigen gebedsleven?
Mogelijke actiepunten Ons verdiepen in de spiritualiteit van Vader Triest als bron voor ons spiritueel leven.
A
Ons gebedsleven evalueren in het licht van het gebedsleven van Vader Triest. De waarde van bepaalde devoties herontdekken en herwaarderen. Het vieren van de eucharistie als centraal moment van onze dag beleven.
| 49 |
| 50 |
4. Bij de Heer zijn: een wandeling doorheen onze leefregel Het zevende hoofdstuk van onze leefregel is gewijd aan het gebed en plaatst zich onder het woord van het Evangelie: “Hij gaf ten antwoord: Er staat geschreven: niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt” (Mt. 4, 4) en “Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid” (Joh. 6, 51-52). In onze reflectie over het spirituele leven, waarbij we ons laten overweldigen door Gods liefde, past het om stil te staan bij onze leefregel die richting wil geven voor de concrete invulling van ons leven als religieuze broeder. Ieder hoofdstuk van onze leefregel moet eigenlijk steeds in de context van de andere hoofdstukken worden gelezen, en het inspirerende gedeelte mag nooit los worden gelezen van het normatieve gedeelte en hetgeen over dit thema wordt gezegd in het algemeen directorium. Broeder Waldebert, mijn dierbare voorganger, heeft een zeer waardevolle bijdrage geleverd aan het tot stand komen van de leefregel en heeft er een boeiende commentaar bij geschreven. Ik maak dankbaar gebruik van deze commentaar voor de wandeling die ik door het zevende hoofdstuk van de leefregel wil maken.
1. Verwijlen bij God Gebed hoort bij het leven. In ons leven, en iedere dag van ons leven, moeten we momenten voorzien waarbij wij het stil maken. De vroege morgen zal voor velen van ons de zalige tijd zijn dat we bij de Heer mogen toeven. Zonder dat onze gedachten worden weggetrokken door allerlei gebeurtenissen, kunnen we ons concentreren op het enige noodzakelijke. Het is goed dat onze eerste beweging in de morgen gereserveerd wordt aan het gebed en het verwijlen bij de Heer, vooraleer de drukte van de dag ons inneemt. In deze stilte kunnen we gaan putten bij de bron en ons voorzien van het nodige geestelijke voedsel om de dag door te brengen op een wijze dat het ook een dag van en met de Heer mag worden. Het creëren van de noodzakelijke stilte vraagt een persoonlijke discipline en ook de aandacht van de omgeving om de stilte te respecteren. In een tijd die overloopt van communicatie en constante berichtgeving is het aan ons om duidelijke keuzen te maken. We laten de telefoon en de computer bewust opzij liggen om de communicatie met de Heer mogelijk te maken. Want de stilte is wel de voorwaarde tot gebed, maar is nog geen gebed. Het is in de stilte dat
| 51 |
we ons luisterend open kunnen stellen voor Gods Woord in ons leven. Want bidden is bovenal luisteren naar God, met de zaken van de Vader bezig zijn. Het is met de volheid van ons leven voor de Heer gaan staan en ons laten beschijnen door zijn liefde. Dit mag dan ook de eerste beweging zijn wanneer we de tijd voor gebed aanvangen: ons bewust worden van Gods aanwezigheid en de Heilige Geest bidden dat Hij ons hart voor Gods liefde mag openen. Het drukt ook de waarde uit dat we als broeders samen komen niet zomaar in een ruimte, maar in onze kapel, waar Jezus aanwezig is in de eucharistie. Het maakt van onze kapel echt een gebedsruimte, waar God in Jezus levend aanwezig is. Wanneer we ons liefdevol keren naar de God die met zijn liefde op ons wacht, dan mogen we bewust worden hoezeer we Hem toebehoren. De Vader heeft ons geschapen, omwille van zijn liefde voor ons, de Zoon heeft ons verlost, omwille van zijn liefde voor ons, en de Heilige Geest blijft ons bezielen en het echte leven geven, omwille van zijn liefde voor ons. Het gaat allemaal om de liefde! En het is met en vanuit onze menselijke liefde dat we een antwoord proberen te geven, een antwoord dat in ons hart opborrelt, want het is de Geest die in ons bidt. Het is in dat verwijlen bij God dat we tot diepe rust zullen komen, dat al onze onrust zal worden weggenomen, omdat we zowel onze oorsprong als onze bestemming bij God vinden, en eenmaal we daarvan bewust worden, kan niets ons nog echt onrustig maken. Wanneer we nog onrustig zijn zal het met een heilige
onrust zijn gekoppeld aan een even heilige onverschilligheid.
2. Christus Als religieuze broeder hebben we heel ons leven op God gebouwd. Het wordt een leven voor God en God alleen. Het is de basis van ons godgewijd celibaat, het verlangen om voor God alleen te leven en aan Hem gans ons bestaan te offeren. “Lumen fidei”, de eerste encycliek van Paus Franciscus over het geloof haalt een sterke tekst aan van Augustinus waar hij het geloof als een wederzijdse trouw beschrijft vanwege God en de mens: “De mens is trouw wanneer hij in God en zijn beloften gelooft en God is trouw wanneer Hij aan de mens geeft wat Hij hem heeft beloofd” (nr 10). In die wederzijdse trouw wordt het geloof geboren. Het is in deze trouw dat we onze religieuze roeping mogen plaatsen, en onze trouw wordt gesterkt door de trouw van God. Trouw is niet iets dat van boven uit kan worden opgelegd, maar het moet dagelijks groeien. Ook in het huwelijk zien we dat hoe man en vrouw groeien in wederzijdse trouw doorheen de jaren, of juist mekaar verliezen omwille van wederzijdse ontrouw. Trouw in het religieuze leven heeft alles met die dagelijkse Godontmoeting te maken, waar wij aan God belijden dat we in zijn liefde en trouw geloven en waar God ons zijn liefde en trouw schenkt. Onze menselijke trouw, die broos is, wordt nu juist gesterkt door Gods trouw, die eeuwig is en die ons via zijn Geest wordt geschonken. Daarom moeten we God, die de bron is van
| 52 |
onze trouw, bidden om trouw te kunnen zijn aan en in ons religieus engagement. Misschien is dat wel de hoofdinhoud van ons bidden: ons openstellen voor Gods liefde opdat zijn liefde ons hart kan vullen en daar de bron wordt van onze menselijke trouw aan Hem. Dus onze trouw aan God, onze trouw aan ons religieus engagement, is slechts een menselijk antwoord op een goddelijke gave. In gebed moeten we ons openstellen voor deze gave, noem het genade. Wanneer we in gebed tot de Vader spreken als zijn schepsel, zijn kind, wat een afstand creëert, dan mogen we tot de Heer Jezus spreken als zijn broer, wat een nabijheid creëert. We mogen ons broer noemen van Jezus, zoals in de post-synodale exhortatie “Vita Consecrata” zo mooi in de definitie van de religieuze broeder is vermeld (nr. 60). Dat brengt een nabijheid teweeg die we toch wel uniek mogen noemen. De verre God komt ons zeer nabij (Hand. 17, 27-28). Of om het met de Hebreeënbrief te zeggen: “Nadat God vroeger vele malen en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij nu, op het einde van de dagen, tot ons gesproken door de Zoon, die Hij tot erfgenaam gemaakt heeft van al wat bestaat, door wie Hij ook het heelal heeft geschapen” (Hebr. 1, 1-2). Omdat God doorheen zijn Zoon de mens zo nabij is gekomen, mogen ook wij ons zeer nabij weten tegenover God, en dat doorheen zijn Zoon Jezus. Paulus ging zover in deze overtuiging dat hij kon uitroepen: “Ikzelf leef niet meer. Christus is het die leeft in mij” (Gal. 2, 20). Kunnen dit ook onze woorden worden?
In ons leven is Christus tegelijk ons voorbeeld en de bron van ons leven. Hij is het voorbeeld van trouw aan zijn Vader, Hij die voortdurend herhaalde dat Hij gekomen was om de Wil van zijn Vader te vervullen. Hij heeft dit volbracht tot op het kruis, opnieuw refererend wat zo treffend in de Hebreeënbrief wordt omschreven: “In de dagen van zijn sterfelijk leven heeft Hij onder luid geroep en onder tranen gebeden en gesmeekt tot God, die Hem uit de dood kon redden. Na de doorstane angst is Hij verhoord. Hoewel Hij Gods Zoon was, heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd; en toen Hij tot de voleinding was gekomen, is Hij voor allen die Hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige redding” (Hebr. 5, 7-9). Het is opkijkend naar Christus dat we leren om trouw te zijn. Maar Christus is niet alleen ons voorbeeld, Hij is ook diegene die met ons op weg gaat, die ons nabij is en met wie we een intieme relatie mogen en kunnen opbouwen. Dat is bidden: verwijlen bij de Vader, ons openen voor zijn liefde en ons broer-weten van Jezus met wie we een intieme liefdesrelatie mogen opbouwen. Neen, het is geen emotionele ontboezeming, maar een spreken vanuit het hart waar we Gods liefde doorheen zijn Zoon voelen opborrelen als een bron van onze menselijke liefde en trouw.
| 53 |
3. De Geest Alles is nieuw geworden. Het klinkt als een hoopvol adagium in de leefregel. Ja, met en in Christus is alles in ons leven nieuw geworden. Zijn lijden, dood en verrijzenis heeft het perspectief op eeuwig leven in ons geopend. En dat willen we als religieus nu reeds beleven, als een eschatologisch perspectief dat we meer geavanceerd in ons leven gestalte willen geven. Het is de kern van ons religieus leven, dat ons leven niet beter maakt dan dat van anderen, maar wel meer geavanceerd, om die term te gebruiken. We horen het Jezus zelf zeggen tot zijn apostelen: “Er zijn eunuchen die zichzelf zo gemaakt hebben omwille van het koninkrijk der hemelen. Wie dat kan, moet het begrijpen” (Mt. 19, 12). “Want bij de opstanding huwt men niet en wordt men niet uitgehuwelijkt, maar is men als engelen in de hemel” (Mt. 22, 30). Nu reeds leven zoals men zal leven bij de opstanding, en daarom zijn als engelen in de hemel, onszelf tot eunuch maken omwille van het koninkrijk der hemelen: dat is de grond van ons godgewijd celibaat, de kern van ons religieus leven. Het is voor vandaag een moeilijk te begrijpen levenswijze, tegendraads op wat in de wereld wordt voorgespiegeld als het summum van geluk. Ook wij kunnen het soms moeilijk begrijpen, alleen in Christus vindt het zijn verklaring: we blijven ongehuwd omwille van het koninkrijk der hemelen, we volgen daarin Christus zelf na, we willen leven zoals Hij, reeds vooruitziend naar onze uiteindelijke bestemming met Hem bij de Vader.
Wanneer Christus de grond is van onze levenswijze, dan is het logisch dat we veel energie willen steken in het uitbouwen van een diepe relatie met Christus. Het is een relatie die dagelijks moet gevoed worden door ons biddend toeven bij de Heer. Voor iets dat ons dierbaar is, daar hebben we veel energie voor over, en daarvoor zijn we bereid het beste van onze tijd beschikbaar te stellen. Daarom kan bidden nooit een opgave zijn, een opdracht die we nu eenmaal moeten vervullen, of een oefening om spiritueel gezond te blijven zoals sommigen een dieet volgen om terug een mooie lijn te hebben. In feite moeten we ernaar verlangen te mogen bidden, en mag het de beste tijd worden van onze dag, omdat we dan juist met het kerngegeven van ons leven bezig zijn. Misschien moeten we ons hier de vraag durven stellen of ons gebed niet gereduceerd is geworden tot een spirituele oefening, het vervullen van een aantal terugkerende rituelen, een vervullen van een voorschrift dat nu eenmaal bij ons religieus leven hoort. Wanneer Christus de bron is van ons leven en ons religieus engagement, dan moeten we verlangen om bij Hem te toeven, en dan herhaal ik graag het woord van Kardinaal Bernardin die zei: “Ik wil aan de Heer dagelijks het eerste en het beste uur van de dag geven, en het moet een uur zijn voor God en God alleen”.
4. Bidden met de Kerk Ons persoonlijk gebed is steeds ingebed in het bidden van de ganse Kerk. Dit krijgt een bijzondere invulling in ons gemeenschapsgebed
| 54 |
dat we als religieuze gemeenschap dagelijks uitspreken of uitzingen. De leefregel biedt het kader aan waarin we ons gemeenschapsgebed gestalte willen geven: in een biddend samenkomen in de morgen en in de avond, en indien mogelijk rond de middag en voor de nachtrust. We bidden er het gebed van de Kerk, we laten onze eigen creativiteit varen om ons dynamisch te voegen in de liturgie die de Kerk ons aanbiedt via het getijdengebed en de lezingen van de dag. We vinden er de bron voor ons persoonlijk gebed en tegelijk voelen we ons universeel verbonden met de wereldkerk. Ook als congregatie voelen we ons intens met mekaar verbonden door het gezamenlijk bidden van de psalmen en het beluisteren van het Woord van God, wetend dat alle broeders met dezelfde woorden God loven en danken en smeken. Het gemeenschapsgebed vraagt om aanwezigheid en zorg. In onze inspanning om aanwezig te zijn in het gemeenschapsgebed, wat in de drukte van ons bestaan niet steeds gemakkelijk is, tonen we op een bijzondere wijze onze verbondenheid met onze medebroeders en de bereidheid om met hen goede tijd door te brengen. Daarmee willen we niet zeggen dat de caritas soms het gebed niet zal vervangen, zoals de H. Vincentius het uitdrukte: “soms moeten we God om God verlaten”, om, zoals Vader Triest het aanvulde: “in geval van nood het offer brengen van een oefening van godsvrucht voor een werk van naastenliefde”. Maar wanneer ons apostolaat ons voortdurend verhindert om aanwezig te zijn in het gemeenschapsgebed, dan is het aan ons om te zien hoe we
ons apostolaat op deze wijze kunnen organiseren dat het minimaal ons gemeenschapsgebed verstoort. We moeten streven om hierin een goed evenwicht te vinden. Het gemeenschapsgebed vraagt ook om zorg. Het is de liturgie van het huis, in de handen van de gemeenschap. Laten we niet te vlug besluiten dat we, omwille van een klein aantal, het getijdengebed niet luidop kunnen bidden. In sommige kleine gemeenschappen slaagt men er juist in op een heel verzorgde wijze het getijdengebed te bidden, zelfs te zingen. Ik heb de indruk dat op vele plaatsen in de congregatie echt een vordering wordt gemaakt om het getijdengebed te verzorgen en er echt een fijne liturgie van te maken; we kunnen het alleen maar aanmoedigen. Wat is het aangenaam wanneer we kunnen uitkijken naar een verzorgd gemeenschapsgebed waar rustig gebeden wordt, een hymne wordt gezongen, sommige psalmen worden gereciteerd. Neen, we zijn geen monastieke gemeenschappen, maar een verzorgde liturgie hoeft niet vreemd te zijn ook aan een apostolische gemeenschap. In het gemeenschapsgebed wordt ons persoonlijk verwijlen bij de Heer opengetrokken naar de ruimere omgeving toe en we plaatsen ons in het hart van de Kerk waar we God loven, prijzen, smeken en aanbidden. Ook de zorgen van medemensen worden in ons gebed opgenomen. Onze deelname aan het liturgisch jaar doet ons vierend wandelen doorheen het leven van Jezus en stilstaan bij de grote momenten in het verlossingsgebeuren.
| 55 |
5. Bidden met de Schrift Teneinde de Wil van God in ons leven te kennen, moeten we luisteren naar wat God van ons verlangt. Dit wordt duidelijk in het beluisteren van het Woord van God. Hier klinkt het belang van de dagelijkse lectio divina. De leefregel vraagt dat we dagelijks minimaal een half uur wijden aan het inwendig gebed of de lectio divina. De lectio divina start, na een gebed tot de Heilige Geest, met het rustig lezen van een tekst uit de bijbel. Dit kan de evangelietekst zijn van de liturgie van de dag of de tekst die wordt aangeboden in het lezingenofficie. Belangrijk is dat we de lectio divina laten starten vanuit een tekst uit de bijbel, het Woord van God. Sommigen hebben de gewoonte aangenomen een spirituele tekst te nemen voor hun lectio divina. Dit kan inspirerend zijn, maar gaat toch aan de echte inhoud van de lectio divina voorbij. Alleen de bijbel biedt ons het Woord van God in zijn meest zuivere vorm. Na de lectuur komt het moment van de meditatie, de reflectie over de tekst die we hebben ontvangen. We kunnen blijven stilstaan bij één zin die ons treft of die voor ons een speciale betekenis heeft. We mogen deze zin beschouwen als het Woord dat God tot ons vandaag wil spreken. Meditatie is een activiteit van ons verstand, waarbij we via reflectie geleidelijk het woord laten neerdalen in ons hart. En dan volgt het belangrijkste moment van de lectio divina: de contemplatie. We sluiten ons boek, we stoppen de reflectie en we schouwen in dankbaarheid en in
gebed de Heer. We stellen ons luisterend open voor wat Hij ons wil zeggen. Het is een woordloos toeven voor de Heer, met een grote openheid voor zijn genade. Er is een mooi verhaal over de contemplatie uit het leven van de Pastoor van Ars. Dagelijks zag hij een oude boer voor uren in de kerk zitten. Op de vraag wat deze iedere dag in de kerk kwam doen, antwoordde deze: “Hij kijkt naar mij en ik kijk naar Hem”. Dat is contemplatie: liefdevol kijken naar de Heer vanuit het besef dat de Heer liefdevol naar ons kijkt. We eindigen de lectio divina met een dankzegging en we proberen het Woord dat we hebben ontvangen, mee te nemen gedurende de dag, door het geregeld te herhalen en in herinnering te brengen. Dat is wandelen onder het Woord van de Heer! De leefregel zegt het zo treffend: “Je dag wordt van God”. Voor ons persoonlijk gebed is de lectio divina zeer belangrijk, het is als de ademhaling van ons geestelijk leven. Want net zoals Jezus willen we als religieus ons volledig plaatsen onder de Wil van God. Daarom moeten we ons plaatsen onder de leiding van de Geest. We lezen bij Paulus: “Evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp. Want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen” (Rom. 8, 26). Het is de Heilige Geest in ons die ons hart zal openen voor het Woord van God, waardoor dit woord vruchtbaar zal worden, een woord ten leven. Chiara Lubich had de gewoonte maandelijks een woord uit de bijbel aan de leden van de Fo-
| 56 |
colare te zenden, als een “Woord van Leven”. Voor het gebed zijn er heel wat technieken, sommigen vanuit een lange traditie, zowel uit het Westen als uit het Oosten. Maar eenieder van ons zal zijn eigen wijze van bidden moeten ontwikkelen, want het gebed is één van de meest persoonlijke aangelegenheden, daar we persoonlijk voor God gaan staan. Daarom zullen we onze eigen woorden gebruiken, onze eigen wijze van luisteren, onze eigen houding en onze eigen meest geschikte tijd. Maar we kunnen stappen in het voetspoor van hen die ons in gebed zijn voorgegaan, zoals we ook graag met de psalmen bidden, gebeden die doorheen de eeuwen en cultuuroverstijgend gemeengoed zijn geworden, als overschoenen die op iedere schoen passen. We horen het bij Paulus: “Zingt voor God met een dankbaar hart psalmen, hymnen en liederen, ingegeven door de Geest “ (Kol. 3, 17).
6. Maria In de Kerk wordt grote aandacht besteed aan Maria als voorbeeld van geloof. Ze is de Moeder van het geloof. Het moederschap dat ze heeft opgenomen bij de Aankondiging, zet ze nu verder naar al haar kinderen toe die haar als het ware bij testament door haar Zoon zijn geschonken. We mogen ons bij haar kinderen rekenen. De Kerk heeft vele titels gegeven aan Maria, waarbij haar Moederschap van God, haar Onbevlekte Ontvangenis en haar Tenhemelopneming bij dogma zijn vastgelegd.
Vandaag gaan stemmen op om haar ook formeel de titel te geven van Mede-Verlosseres en Middelares. Haar middelaarschap wordt zo mooi verhaald bij de bruiloft van Kana, waar zij de nood van de mensen opmerkt, deze bij Jezus brengt en dan de gekende woorden uitspreekt: “Doe maar wat Hij u zeggen zal” (Joh. 2, 5). Ze blijft ook vandaag naar ons toe deze woorden herhalen. Maria was het grootste instrument van de Verlossing en ze blijft dat. Vandaar is het zo zinvol naar Jezus te gaan langs Maria: door Maria naar Jezus. We wijden een apart hoofdstuk aan Maria, waarin dit grondiger wordt uitgewerkt. In onze congregatie is er steeds een grote devotie geweest tot de Heilige Maagd Maria. In de eerste biografie over Vader Triest lezen we: “Dagelijks bad hij heel devoot zijn rozenhoedje en gedurende zijn laatste ziekte bekende hij, dat hij sedert vijftig jaar geen enkele dag had nagelaten dit bloemenkransje te vlechten voor zijn lieve Moeder Maria. Toen men hem, gedurende zijn laatste ziekte, aanraadde zich niet te vermoeien met het bidden van de Paternoster, antwoordde hij met een glimlach: ‘Met Onze-Lieve-Vrouw spreken, dat vermoeit niet’”. Het is ook opgenomen in het normatieve gedeelte van de leefregel: “In al de communiteiten zal de godsvrucht tot onze Moeder Maria in grote ere gehouden worden”. Voor ons, religieuzen, is het dagelijks bidden van de rozenkrans zeker aan te bevelen. Met de mysteries wandelen we door het leven van Jezus aan de hand van Maria. Het is echt “door Maria naar Jezus”. In
| 57 |
sommige gemeenschappen wordt een deel van de rozenkrans samen gebeden of op bepaalde dagen de ganse rozenkrans. Het klinkt mooi in onze leefregel: “Maria is voor jou een aansporing om te blijven geloven in je eigen roeping”. Maria, de Moeder van het geloof maar ook van onze roeping tot het religieuze leven.
7. De heiligen Twee heiligen die in de congregatie speciale verering genieten zijn de Heilige Vincentius, onze patroon, en de Heilige Jozef. Vader Triest noemde ons bij de aanvang “Hospitaalbroeders van de Heilige Vincentius”, en in de eerste leefregel staat uitdrukkelijk vermeld in het artikel 23 dat de broeder aangemoedigd wordt om de deugden van de Heilige Vincentius na te volgen: ootmoedigheid, zachtmoedigheid, geduld, matigheid, gehoorzaamheid, zuiverheid, liefde voor de armen en boven al de liefde voor God en de ware liefde voor de medemens, barmhartigheid tot de bedrukte en ellendige ledematen van Christus. Recentelijk werd heel wat gedaan om de spiritualiteit van de Heilige Vincentius beter te leren kennen onder de broeders en begrijpen we beter hoe we ons als congregatie kunnen situeren binnen de vincentiaanse spirituele school. Bij het stichten van zijn congregaties was Vincentius naast Bernardus voor Triest een richtinggevend model. Het blijft boeiend om de beleving van ons charisma te toetsen aan de spiritualiteit die ons vanuit de Heilige Vincentius wordt aangeboden. Woorden als “de armen zijn onze meesters”, “de armen zijn de iconen van Christus”,
“God verlaten om God”, zijn opvorderend voor onze congregatie. In de Heilige Jozef vinden we de heilige van de stille dienstbaarheid en de gehoorzaamheid aan de Wil van de Vader. Hij verschijnt in het begin van het Evangelie als belangrijk instrument om de verlossing mogelijk te maken, maar in het verder verloop wordt over hem niet meer gesproken. Hij heeft zijn rol vervuld, in de stilte van het dagelijkse leven en dit met een grote dienstbaarheid aan Maria en Jezus. Zowel voor Maria als voor Jezus was hij essentieel in de realisatie van hun roeping, maar nergens zien we hem op de voorgrond verschijnen. Hij is diegene die alles in de diepte van zijn hart bewaarde. Ieder van ons zal wel zijn “lievelingsheiligen” hebben, waarmee we meer intiem kunnen omgaan. Het zijn onze richtingaanwijzers op onze levensweg, omdat in hen Christus de volle maat heeft bereikt (leefregel nr. 55). Zij tonen ons, als onze tochtgenoten, hoe ook wij kunnen groeien in onze relatie met Christus, opdat we uiteindelijk, zoals voorheen reeds aangegeven, zouden kunnen zeggen: “Ik leef niet meer, Christus leeft in mij” (Gal. 2, 20). Natuurlijk mogen we ook onze eigen Stichter bij de heiligen rekenen, ook al is dit nog niet door de Kerk bevestigd. Maar het proces van zijn zaligverklaring vordert, en bij het doornemen van zijn leven en van zijn vele geschriften kunnen we ons van de indruk niet ontdoen dat hij een diep geïnspireerd man was, een charismatische man en zelfs een mystieke man, die zich op een heel unieke wijze heeft opengesteld voor Gods liefde, vervuld werd van deze liefde
| 58 |
en deze liefde ook ging uitstralen in zijn omgeving, heel speciaal naar de armsten en de kleinsten. Zijn leven kan voor ons vandaag heel inspiratievol zijn, en ook daar komen we in een apart hoofdstuk op terug.
8. Doopsel en Vormsel Onze religieuze professie is in feite een exclusief beleven van ons doopsel en ons vormsel. Het is geen nieuw sacrament, omdat het een verder verdiepen is van ons initiatiesacrament. Bij het doopsel ontvangen we de genade om als christen te leven. Dit is geen eenmalig gebeuren, maar een proces dat zich verder zet gedurende ons ganse leven. Voortdurend leven we van deze doopselgenade. Bij het vormsel gaan we dit op een meer actieve wijze belijden, gaan we een meer persoonlijk eigen antwoord geven op de vraag of wij, met Gods genade, ons willen losmaken van de slavernij van het kwaad. Met ons ja-woord activeren wij als het ware Gods genade, want uit eigen kracht zijn we niet bij machte om ons te bevrijden uit de slavernij van het kwaad. Wanneer we dan later mochten ontdekken dat God ons op een bijzondere wijze riep om Hem van meer nabij te volgen, was dit helemaal in het verlengde van ons doopsel en ons vormsel. Wat we bij ons doopsel op een passieve wijze hadden uitgedrukt en via anderen, wat we bij ons vormsel op een meer actieve wijze hadden bevestigd, mochten we bij onze religieuze professie op een exclusieve wijze uitdrukken om
het de enige inhoud te laten worden van ons leven. Voortaan zouden we leven van onze doopselgenade en onder geloften beloven de evangelische raden te leven om zo een radicale en exclusieve invulling te geven aan ons kindschap van God. Het wordt een leven voor God en God alleen. Vanuit ons geroepen zijn tot het religieuze leven, zullen we ons doopsel en ons vormsel meer bewust beleven, zelfs zo bewust dat het echt richting zal geven aan ons leven. Het is een roeping om ons christenzijn volledig te beleven, exclusief en geavanceerd. Jonge mensen die intreden in onze congregatie kunnen in aanvang andere motieven hebben, die vooral met het apostolaat te maken hebben. Dit is waardevol op zich, maar allen zullen door een zuiveringsproces moeten gaan om uiteindelijk tot het besef te komen dat het religieuze leven een leven is voor God en God alleen, waaruit al het andere voortvloeit. Onze eerste motivatie is een zuiver religieuze motivatie, en onze inzet voor de medemens, zo typisch voor apostolische religieuzen, zal er de consequentie van zijn. Hoe meer spiritueel onderbouwd, hoe apostolischer onze inzet zal zijn. Neen, we zijn geen sociale werkers maar religieuzen die ons sociaal engageren. Dit onderscheid is fundamenteel en verdraagt geen compromis.
| 59 |
9. Biecht Als mens worden we geconfronteerd met onze zwakheden, met onze tekortkomingen, met onze zondigheid. We kunnen hier in de leer gaan bij Paulus, hoe hij in alle eerlijkheid zichzelf beschrijft als een zondaar. “Ik begrijp mijn eigen daden niet. Ik doe immers niet wat ik wil, maar wat ik verafschuw... In feite echter ben ik het niet meer die handelt, maar de zonde die in mij huist... Ik doe niet het goed dat ik wil, maar het kwade dat ik niet wil” (Rom. 7, 15, 17, 19). Dat is onze menselijke natuur: een voortdurend uit elkaar rukken, een innerlijke strijd die gevoerd wordt in de diepte van ons hart tussen goed en kwaad en een moeten vaststellen dat we in onze zwakte zo dikwijls voor het kwade kiezen, ondanks onze vaste voornemens alleen maar voor het goede te leven. Zo dikwijls laten we ons overheersen door het kwade en handelen we in zonde. Dit menselijk gegeven kan ons ontmoedigen, zeker als we op eigen krachten willen bouwen en de illusie hooghouden dat we zelf het kwade de baas kunnen. Opnieuw is het echter Paulus die ons zijn antwoord geeft. “Je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen. Dus zal ik liefst van alles roemen op mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij zal wonen. Ter wille van Christus zal ik daarom graag zwak zijn: in smaad, nood, vervolging en benauwdheid. Want als ik zwak ben, dan ben ik sterk” (2 Kor. 12, 9-10). Hier klinkt een grote paradox: eenmaal ik mij bewust word dat ik niet op eigen krachten alleen kan bogen, maak ik ruimte voor de werking van Gods genade. Hier
treedt ook Gods barmhartigheid binnen, God die zich manifesteert als een barmhartige Vader, die op uitkijk staat wanneer we vanuit ons zondig bestaan een klein stapje zetten in de richting van de vraag om vergeving. Het is de grote boodschap die reeds herhaaldelijk heeft geklonken wanneer Jezus zich bijvoorbeeld manifesteerde aan de Heilige Maria Margareta Alacoque en aan haar zijn geopend hart toonde, een hart vol medelijden en barmhartigheid. Het werd een krachtig signaal tegen het oprukkende Jansenisme, dat Gods barmhartigheid aan banden wou leggen en als het ware verduisteren door Gods rechtvaardigheid en straf. In onze tijd is het de barmhartige Jezus die zich openbaarde aan de Heilige Zuster Faustina in Polen en waar dezelfde boodschap van barmhartigheid en vergeving klonk. De Zalige Paus Johannes Paulus II heeft deze boodschap echt ter harte genomen door het feest van de barmhartigheid te plaatsen op beloken Pasen, de zondag na Pasen. Wanneer Jezus zich na zijn verrijzenis toont aan zijn apostelen en aan de vrouwen, dan is het als de Barmhartige bij uitstek. Als mens hebben we nood om onze zonde onder ogen te zien en vanuit de aanvaarding van onze kleinheid en machteloosheid een woord van vergeving te horen. Dit wordt tot ons gesproken in het sacrament van de biecht. Voorheen was er in de meeste communiteiten regelmatig biechtgelegenheid, waarbij een biechtvader meestal zelfs wekelijks aanwezig was. We hadden de gelegenheid om naast het belijden van onze zonden ook om geestelijke leiding te vragen, en vele broeders hebben daarvan de spirituele vruch-
| 60 |
ten mogen plukken. Vandaag is het meer de persoonlijke verantwoordelijkheid geworden om het sacrament van de verzoening te ontvangen. We willen onze medebroeders aanmoedigen om toch aandacht te besteden en een inspanning te doen om regelmatig te biechten. Het sacrament van de biecht is echt een sacrament van de bevrijding: men voelt zich niet alleen spiritueel maar ook psychologisch bevrijd van schuld en zonde die men meedraagt. Telkens wanneer ik op het einde van de biecht het woord “vrede” hoor, dan voel ik deze innerlijke vrede groeien in mij. Het sacrament van de biecht roept ons op om ook de vergeving te laten groeien in ons samenleven met mekaar. Christus’ woorden zijn hierbij zeer opvorderend: “Want als gij aan de mensen hun fouten vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; maar als gij niet vergeeft aan de mensen, zal ook uw hemelse Vader uw fouten niet vergeven” (Mt. 6, 1415). Vergiffenis ontvangen van God roept ons op om zelf vergevende mensen te worden. In ons gemeenschapsleven is de vergeving één van de hoekstenen naast en met de broederlijke liefde en de wederzijdse bevestiging. We kennen het gezegde van Jean Vanier: “De gemeenschap, plaats van feest en vergeving”. Zonder vergeving kan er geen feest gevierd worden, wat zo mooi beschreven werd in de parabel van de barmhartige Vader: “Haal vlug de mooiste kleren en trek ze hem aan, doe een ring aan zijn vinger en schoenen aan zijn voeten. Haal het gemeste kalf en slacht het: laten we eten en feestvieren, want mijn zoon hier was dood en is weer levend ge-
worden, hij was verloren en is teruggevonden” (Lc. 15, 22-24).
10. Eucharistie Vader Triest noemde de eucharistie het sacrament van de liefde. Inderdaad, Jezus heeft bij de instelling van de eucharistie zijn volle liefde voor de mens getoond, door zijn lichaam en bloed als voedsel te schenken. We horen het resoneren bij het laatste avondmaal: “Tijdens de maaltijd nam Hij een brood, sprak de zegenbede uit, brak het brood, gaf het hun en zei: ‘Neem het, dit is mijn lichaam’. Ook nam Hij een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun die beker; ze dronken er allen uit. En Hij zei hun: ‘Dit is mijn bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten’” (Mc. 14, 22-24). In het gebedsleven staat de eucharistieviering centraal. Het is als sacrament tegelijk een offer, een herdenken en een vieren. In de eucharistieviering wordt de verlossingsdaad van Christus opnieuw gebracht, maar als een onbloedig offer, zoals men het vroeger noemde. We herdenken er het leven en de dood en de verrijzenis van Jezus, en de woorddienst helpt ons om stil te staan bij bepaalde momenten van het leven van Jezus. En we vieren samen eucharistie, we herhalen wat Jezus gedaan heeft met zijn apostelen bij zijn laatste samenkomst. Eucharistie moet men samen vieren, met de Heer Jezus in het midden. Dat is het echte beeld van de Kerk, het is ook het echte beeld van onze religieuze gemeenschap. Er is geen ander moment dat een religieuze
| 61 |
gemeenschap deze band met Jezus beter mag voelen en komen tot wat men wezenlijk is: een gemeenschap rond en met de Heer Jezus.
bezinning en dankzegging na de communie.
In iedere eucharistieviering worden we ook opgeroepen om te contempleren over het menselijke lijden dat zijn weerspiegeling vond in het lijden van Christus maar dat in de kruisdood een nieuw perspectief kreeg, het perspectief van de verrijzenis. Dit perspectief krijgen wij mee. Er is ook een moment dat we bidden voor onze medemensen, voor hen die in nood zijn: we leggen onze voorbeden op de offerschaal en laten de woorden van de consecratie over hen uitspreken. We treden in gemeenschap met de heiligen en met onze geliefde doden, en ook deze komen aanwezig op een mystieke wijze tijdens de eucharistie. En we mogen ons voeden aan het levengevend brood en de levengevende wijn: het lichaam en het bloed van Christus, het enige voedsel dat ons het eeuwige leven geeft.
11. Bidden als Broeder van Liefde
Als religieuze broeder worden we opgeroepen om dagelijks eucharistie te vieren als het hart van ons gebedsleven. We mogen ons gelukkig prijzen dat we in vele gemeenschappen de gelegenheid hebben om dagelijks eucharistie te vieren. Op sommige plaatsen zal men zich aansluiten bij de parochiegemeenschap of bij een andere religieuze gemeenschap. Er zijn evenwel gemeenschappen die geen gelegenheid hebben om dagelijks eucharistie te vieren. Aan hen wordt gevraagd om op een verzorgde wijze een woord- en communiedienst te houden. Laat het ook een viering worden, met zang, tijd voor
Onze religieuze roeping en zending als Broeder van Liefde kleurt ons gebed. We hebben reeds aangegeven dat bidden een zeer persoonlijke act is, die ingekleurd wordt door de persoonlijkheid van ieder individu. Als Broeder van Liefde zullen we bidden vanuit ons eigen charisma. Vooreerst zal ons bidden een extra diepte krijgen door ons exclusief toebehoren aan de Heer. Als religieus zal ons bidden als de ademhaling zijn van ons spiritueel leven, dat geen randfenomeen is, maar met de kern van ons leven te maken heeft. We herinneren de woorden van Vader Triest: “Een religieus die niet bidt is als een soldaat zonder wapens, een vogel zonder vleugels, een stad zonder verdediging, een lichaam zonder geest of ziel”. Een religieus die niet bidt is eigenlijk dood voor het religieuze leven. Ons bidden zal daarentegen als een avontuur worden, waarbij steeds nieuwe diepten worden bereikt; het is als een reis die ons voor steeds nieuwe verrassingen zal brengen, tot nooit geziene vergezichten. Zelfs de donkerte in het gebed, de zogenaamde gebedsdorheid, is een ervaring waar we spiritueel kunnen door groeien. Van de zalige Moeder Tereza is geweten dat ze voor jaren in totale duisternis vertoefde, maar dat dit juist de bron werd van haar heel eigen spiritualiteit waardoor ze nog
| 62 |
beter de verlatenheid van de mens kon inschatten. In ons gebed zullen we Christus beter leren kennen en beminnen, en heel speciaal inspiratie vinden in de Christus die al weldoende rondgaat en zich heel intens gaat bekommeren voor de armen, de zieken, de zondaars. Want is dat niet het aspect van Christus waar wij vanuit ons charisma bijzonder gevoelig voor zijn en is de caritatieve Christus niet juist onze grote inspiratiebron en een constante oproep tot navolging? Via het contempleren van de caritatieve Christus zullen we groeien in de identificatie met de wijze waarop Hij naar de medemens ging: met liefde, geduld, begrip, voorkomendheid, helend, altijd nieuwe kansen gevend,… Christus zou ons ideaalbeeld moeten worden, onze enige en echte referentie voor ons zorgend omgaan met de medemens, en speciaal met de medemens in nood. Jezus had een hart voor de medemens, en dat is ook de boodschap die klinkt bij de Heilig Hartdevotie zoals we voorheen reeds aangaven. Vanuit ons gebed zullen we met Gods liefde naar de andere gaan: onze liefde is slechts een afstraling van de goddelijke liefde. Wanneer Gods liefde echt intens in ons werkzaam kan worden, omdat we er in gebed echt voor open komen, dan zal de liefde voor de medemens groeien. De Heilige Augustinus heeft dit mooi uitgedrukt: “Als je liefdadigheid vermindert, dan is dat een teken dat de liefde in je hart aan het afkoelen is; neemt je liefdadigheid toe, dan wordt je liefde vuriger. Als je liefdadigheid van geen ophouden weet, blijft je liefde brandend; als je liefde brandend is, begeer je altijd
meer lief te hebben; als je steeds meer wil beminnen, zie je uit naar het moment dat je hart zal rusten in het hart van God.” Je gebed als Broeder van Liefde krijgt een bijzonder accent. In ons apostolaat worden we geconfronteerd met lijden, met pijn, horen we kreten om hulp, waarop we menselijker wijze slechts gedeeltelijk een antwoord en soelaas kunnen brengen. Ook dit brengen we voor God in ons gebed, en hoe dikwijls wordt ons niet gevraagd om te bidden voor een zieke, om sterkte, om een oplossing in een moeilijke situatie. We nemen deze opdrachten ernstig, als deel van onze apostolische bewogenheid, en zien het als het veertiende werk van barmhartigheid: bidden voor de levenden en de doden. Gebed wordt hier de sluitsteen van ons apostolaat: we zullen alles doen om de andere te helpen, te helen, en we zullen dit vervolledigen met ons gebed. Gebed wordt als het ware de final touch van ons apostolaat: we bidden met de zorg van zoveel mensen die in een pijnlijke situatie leven en ook voor hen die niet kunnen bidden. Ook in het gemeenschapsgebed kunnen we momenten voorzien waar we de noden van de mensen waarvoor we zorgen, verwoorden: het wordt dan een samen bidden voor de noden van anderen. Wanneer de goddelijke liefde aan de basis ligt van onze caritas, want het is altijd vanuit een liefdevolle grondhouding dat we naar de andere gaan, zal deze goddelijke liefde ook aan het einde verschijnen, wanneer we onze actie aanvullen en beëindigen met gebed. Inderdaad, ons
| 63 |
gebed en ons apostolaat zijn niet te scheiden.
12. Altijd bidden “Bidt zonder ophouden” (1 Tes. 5, 17), horen we Paulus zeggen. Nochtans weten we van hem dat hij een zeer actief bestaan leidde, van de ene plaats naar de andere reisde en nog de tijd vond om de eerste christenen via diepe geschriften aan te moedigen en te onderrichten. Soms kunnen we denken dat de opdracht om altijd te bidden voorbehouden is voor de contemplatieve religieuzen in de abdijen en monasteria, die via een zeer geregeld leven meer tijd aan gebed kunnen reserveren. Wij zouden het gebed eerder zien als een activiteit naast onze andere activiteiten. Nochtans heeft Paulus gesproken tot alle gelovigen en sprak hij vanuit zijn eigen ervaring. Het “altijd bidden”, zoals Paulus het duidt, gaat over die grondhouding, ons bewust plaatsen onder Gods aanwezigheid tijdens de normale bezigheden van de dag. Het is het meedragen, verder beleven, van Gods liefdevolle aanwezigheid, wat we mochten beleven tijdens ons effectief bidden, tijdens het verder verloop van de dag, gedurende onze bezigheden. Het is God zelf gaan ontmoeten in de medemens. Wanneer ik les geef, probeer ik in de studenten Jezus zelf te zien, te ontmoeten en te beminnen. Wanneer ik een zieke verzorg dan probeer ik in die zieke Jezus te zien. Iedere ontmoeting met een medemens is een uitnodiging om Jezus zelf te ontmoeten. De heilige Vincentius heeft dit verduidelijkt door het volgende
voorbeeld: “Wanneer we tijdens het gebed worden opgeroepen om een arme te helpen, verlaat dan het gebed, of beter, zet uw gebed verder in de dienst aan die arme. Want Jezus die aanwezig is in het tabernakel is ook aanwezig in deze medemens. Zo moet je ‘altijd bidden’ beschouwen en zo wordt deze opdracht ook mogelijk”. Maar deze grondhouding kan maar groeien, wanneer we ook effectief tijd maken, tijd reserveren om bij de Heer alleen te zijn. Ook Moeder Teresa was daarbij zeer radicaal. Voor haar moest ieder uur besteed aan de zorg voor de armen gedragen worden door een uur effectieve aanbidding. Zij zei: “Ik kan slechts een goed antwoord geven op de noodkreet van Jezus aan het kruis ‘Ik heb dorst’ en effectief de dorst aan liefde bij zovele armen lessen, als ik eerst de eerdere opdracht van Jezus heb vervuld: ‘Waak met Mij’”. We zouden het met de sluitzin van het vorig nummer kunnen resumeren: “Je gebed en je apostolaat zijn niet te scheiden”. Als Broeder van Liefde moeten we een biddend bestaan leiden. De idee dat dit alleen maar voor de zogenaamde contemplatieven geldt, is een grove vergissing. Moeder Tereza weigerde zich te bekennen bij de apostolische religieuzen, nochtans was en is de apostolische inzet bij haar en haar zusters en broeders zeer duidelijk. Onze inzet wordt apostolisch wanneer het gedragen wordt door gebed, wanneer het ingebed is in gebed. Anders is het louter sociale inzet, filantropie. Ook de opmerking dat we omwille van ons apostolaat maar weinig tijd
| 64 |
hebben om te bidden is gebaseerd op een verkeerde visie op zowel het apostolaat als op het gebed. Onze zorg voor de medemens kan een ware vindplaats worden van de Heer, waarbij we Hem in de medemens kunnen en mogen aanbidden. En tegelijk wordt het effectief verwijlen bij de Heer een vanzelfsprekend verlangen. Tijd nemen om te bidden, tussen twee bezigheden in, op een moment dat we moeten wachten of op reis zijn: gedurende de dag bieden zich zoveel momenten aan waarbij we tot effectief gebed kunnen komen. We moeten er alleen de aandacht voor hebben en stoppen om onze zogenaamde vrije tijd te vullen met bezigheden die ons helemaal niet dichter brengen bij de Heer. Hoeveel uren doorgebracht bij de computer, surfend op internet, zouden niet kunnen vervangen worden door een stil verwijlen bij de Heer, de oorsprong van onze liefde, de grond van ons leven als religieus? Want verwijlen bij de Heer kan zelfs in de meest drukke buurt, tijdens de meest drukke bezigheid. Eenmaal tot deze gewoonte gekomen zal het ons opvallen hoeveel rustiger we erdoor zijn geworden.
We herkennen er Jezus die bij zijn doopsel de Geest mag ontvangen en tegelijk de Vader mag aanhoren: “Terwijl al het volk zich liet dopen en Jezus na zijn doop in gebed was, geschiedde het dat de hemel openging en de heilige Geest, in lichamelijke gedaante als een duif, over Hem neerdaalde en een stem uit de hemel sprak: Gij zijt mijn Zoon, de welbeminde, in U heb ik mijn welbehagen” (Lc. 3, 21-22). Mogen wij deze woorden ook over ons leven horen uitspreken: “Gij zijt mijn Zoon, de welbeminde, in wie Ik mijn welbehagen heb” wanneer we een biddend bestaan leiden?
13. Je leven, één lofzang
Hier klinkt de kracht van het gebed, het gebed dat ons echt tot nieuwe mensen kan omvormen. Alles rondom ons en in ons wordt een zien van de Vader in, door en met Christus. Zijn Geest wordt ons zonder maat gegeven. In alles mogen we God ontmoeten. We worden dragers van de volheid van Gods belofte.
Wanneer we het slotnummer van onze leefregel lezen dat gaat over het gebed, ontvangen we een prachtige samenvatting van al het vorige. We zien er een gebedsmens verschijnen die het bidden in al zijn faculteiten en activiteiten laat doorklinken. Het gaat over een nieuwe mens, een mens naar het beeld van Jezus.
Op een andere plaats lezen we: “De geest van Jahwe, mijn Heer, rust op mij, want Jahwe heeft mij gezalfd. Hij heeft mij gezonden om de armen het blijde nieuws te brengen, om te verbinden wier hart gebroken is, om aan de gevangenen vrijlating te melden en aan de geboeiden de terugkeer naar het licht” (Lc. 7, 22). Wanneer we echt bezield worden door de heilige Geest, die we in gebed mogen ontvangen, zal onze apostolische bezigheid een echte zending worden, waarbij aan de armen de blijde boodschap wordt gebracht, het koninkrijk der hemelen.
| 65 |
Vragen Is ons bidden niet gereduceerd tot een spirituele oefening die we moeten vervullen omdat het nu eenmaal voorgeschreven is, of steunt het echt op dat verlangen om met de Heer te zijn?
Q
Voelen we de band tussen ons gebed en ons apostolaat en bidden we vanuit ons charisma als Broeder van Liefde? Kunt u daar een aantal voorbeelden bij geven. Wat treft u het meest bij de lectuur van dit hoofdstuk van onze leefregel?
Mogelijke actiepunten Bewust aan de intenties die we meekrijgen tijdens ons apostolaat, een plaats geven in ons gemeenschappelijk en persoonlijk gebed. In onze dagorde effectief tijd voorzien om aan inwendig gebed te doen en deze tijd niet gebruiken voor andere zaken, zoals het zich verplaatsen naar de parochiekerk enz.
A
Herwaardering van het sacrament van de biecht. Heiligenlevens kunnen ons helpen om ons spiritueel leven vorm te geven.
| 66 |
| 67 |
| 68 |
5. Door Maria naar Jezus Tijdens het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie werd in de dogmatische constitutie “Lumen Gentium” het laatste hoofdstuk helemaal gewijd aan Maria, haar plaats in de heilsgeschiedenis en in de Kerk en haar verering in de Kerk. Sommige concilievaders hadden gehoopt op een apart document over Maria, maar uiteindelijk kreeg ze een voorname plaats in één van de belangrijkste documenten over de Kerk. Zowel Paus Paulus VI als Paus Johannes Paulus II bouwden verder op dit document, met respectievelijk de apostolische exhortatie “Marialis Cultus” in 1974 en de encycliek “Redemptoris Mater” in 1987. In 2002 schreef Paus Johannes Paulus II dan nog zijn apostolische brief “Rosarium Virginis Mariae”, waarin hij een bijzonder Maria-jaar afkondigde in 2003, een jaar gewijd aan de rozenkrans. Heel verrassend was dat hij 5 bijkomende mysteries aankondigde, nl. de mysteries van het Licht, vooral verwijzend naar het openbaar leven van Jezus, en daarmee de mysteries vervolledigd heeft. Paus Johannes Paulus II was een mariale paus, als we deze term mogen gebruiken, die als devies “Totus tuus” had gekozen, met als embleem het kruis van Jezus en de “M” van Maria. Voor hem werd het , om de termen van de heilige Louis-Marie Grignion de Montfort te gebruiken, “door Maria naar Jezus”. Maria die omwille van haar bijzondere uitverkiezing de weg bij uitstek was en is om tot Jezus
te komen. Maria mag dan ook in ons gebed een bijzondere plaats innemen. En tegelijk is het een opdracht om Maria juist te situeren tegenover en met Jezus, in het licht van Jezus. Ons bidden tot Maria moet steeds de weg zijn om tot Jezus te komen: Maria is de Middelares, diegene die tussenkomt en de woorden van Kana aan Jezus herhaalt: “Ze hebben geen wijn meer”, en aan ons: “Doe maar wat Hij u zeggen zal”.
1. Postconciliaire visie op Maria Zoals aangegeven hebben Paus Paulus VI en Paus Johannes Paulus II voortgebouwd op het conciliedocument en het als het ware vlees en bloed gegeven: vlees door de encycliek “Redemptoris Mater” en bloed door de apostolische exhortatie “Marialis Cultus”. De encycliek “Redempotoris Mater” telt drie delen: Maria in het mysterie van Christus, de Moeder van God midden in de Kerk onderweg en de Middelares als Moeder. We geven een aantal belangrijke punten eruit weer en vullen het ook aan met elementen uit de apostolische exhortatie “Marialis Cultus”.
| 69 |
- Maria in het mysterie van Christus Het goddelijke heilsplan dat eeuwig is, komt in de tijd door de boodschap van de Engel aan Maria. Maria ontvangt bij de aankondiging twee namen: “vol van genade” vanwege de Engel en “gezegende onder de vrouwen” vanwege Elisabeth. Maria is dus uitverkoren en vol van genade, genade die een speciale gave is die haar bron heeft in het leven van de drieëne God. Maria is geen vrouw zoals de anderen, ze is waarlijk de Begenadigde. Ze is “vol” van genade, dus alleen maar genade. Dat kan van ons nooit worden gezegd! Door heiligdom te worden van de heilige Geest, waardoor de incarnatie kan plaatshebben, gaat zij alle andere schepselen in de hemel en op aarde ver te boven. In deze visie is de onbevlekte ontvangenis essentieel en ook begrijpelijk, bijna een evidentie: ze is door God speciaal voorbereid om Moeder te worden van zijn Zoon. Maria wordt reeds verlost door diegene die ze het leven zal schenken. Ze is de eerste verloste, en ook de totaal verloste, vandaar het woord “vol van genade”. Maar toch moet ze een daad van geloof stellen, door haar “fiat” uit te spreken. God laat de menswording afhangen van het jawoord van een mens, want Hij blijft de menselijke vrijheid respecteren, maar maakt wel de conditie waarin de Mensenzoon mens kan worden speciaal, door haar onbevlekt te laten ontvangen. Het klinkt heel sterk in de woorden van Elisabeth: “Zalig zij die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is” (Lc. 1, 45). Hieruit klinkt de volmaakte samenwerking tussen God en Maria: God die Maria voorbe-
stemt en Maria die ja antwoordt op de uitnodiging van God. Vooraleer Maria Jezus in haar schoot kon ontvangen, moest ze Hem eerst in haar geest ontvangen, in geloof, en dat door haar “fiat”. Maria toont hier een puur geloof, een geloof tegen alle hoop in. Ze vertrouwt volledig op Gods Woord, ook al weet ze en erkent ze nederig “hoe ondoorgrondelijk zijn beslissingen zijn, hoe onnaspeurbaar zijn wegen” (Rom. 11, 33). Van Simeon ontvangt Maria een ander woord: “Het kind zal een teken van tegenspraak zijn” (Lc. 2, 34). In een eerste woord bevestigt hij Maria dat haar kind waarlijk de Messias is, maar daarna zal hij verwijzen naar de weg die ze zal moeten gaan: een weg van pure geloofsgehoorzaamheid door de meest donkere momenten van lijden en vertwijfeling. Hier komt Maria zeer solidair met allen die in het leven beproefd worden, met hen die door een geloofstwijfel moeten gaan. Ze toont ons hoe haar geloof stand houdt, ook als het haar begrip te boven gaat. We horen haar woorden wanneer ze Jezus terugvindt in de tempel: “Waarom heb ge ons dat aangedaan?” (Lc. 2, 48). Meestal gaan we aan de 30 jaar voorbij dat Jezus bij Maria en Jozef verbleef, in de meest gewone levenscondities, waarbij het gevaar niet denkbeeldig was dat Maria de boodschap van het begin zou vergeten of in twijfel trekken. In het Evangelie horen we slechts een paar keren iets over Maria, maar telkens is het zeer essentieel. Er is de bruiloft van Kana, waar Maria een nieuwe vorm van moederschap opneemt voor hen die in nood zijn. Ze geeft aan dat er een nood is, en ze
| 70 |
plaatst zich als het ware tussen haar Zoon en de mens in nood. Ze wordt de bemiddelaar, de middelares. En ze zegt ook wat we als mens moeten doen opdat het heil zou kunnen geschieden: “Doe maar wat Hij u zeggen zal” (Joh. 2, 5). Wanneer iemand uit de menigte tot Jezus roept: “Gelukkig de schoot die u gedragen heeft en de borsten die u hebben gevoed” (Lc. 11, 27) en de boodschap brengt dat zijn moeder buiten op hem wacht (cfr. Lc. 8, 20), antwoordt Jezus telkens op dezelfde wijze met de beklemtoning dat het belangrijker is te luisteren naar het Woord van God. Dat is wat Maria steeds heeft gedaan en blijft doen! Ze wordt hiermee het prototype van de ware gelovige. Haar relatie met de mens wordt nog aangescherpt op het kruis, wanneer Jezus de nieuwe band tussen Moeder en Zoon laat ontstaan door Maria toe te vertrouwen aan de zorg van Johannes en Johannes zijn Moeder als moeder schenkt. Maria wordt de moeder van alle mensen en tegelijk worden wij opgeroepen haar als onze moeder op te nemen. Ten slotte is Maria diegene die aanwezig is bij de geboorte van de Kerk op Pinksteren. Ze is er terug om de gave van de Geest af te smeken. En zoals door haar de Zoon van God in de wereld kon komen, komt nu de Heilige Geest in de wereld en wordt door haar gebed de Kerk geboren. Maria blijft in de Kerk aanwezig met haar moederlijke zorg. En zo komen we tot het tweede deel van de encycliek:
- De Moeder van God midden in de Kerk onderweg Maria is er niet alleen aanwezig bij de geboorte van de Kerk, maar ze
blijft ook de aanwezige bij de Kerk op haar pelgrimstocht, niet met een specifieke apostolische zending zoals de apostelen, maar ijverig in het gebed en als moeder van Jezus. Het is deze Maria die in de Kerk wordt vereerd, en waarop Paus Paulus VI in zijn apostolische exhortatie “Marialis Cultus” verder ingaat. Maria is aanwezig in de liturgie, heel speciaal in de sterke tijden van Advent en Kerstmis en met vier hoogfeesten: Onbevlekte Ontvangenis op 8 december, Maria Moeder van God op 1 januari, Ontvangenis op 25 maart en Maria Tenhemelopgenomen op 15 augustus. We kennen nog andere feesten: Maria geboorte op 8 september, Bezoek aan Elisabeth op 31 mei, Onze-Lieve-Vrouw van Smarten op 15 september en de Opdracht van Jezus op 2 februari. En er zijn de speciale herdenkingen van de verschijning in Lourdes op 11 februari en in Fatima op 13 mei. Maria wordt speciaal vernoemd in het eucharistisch hooggebed en ze is ook het model voor het vieren van de liturgie. Ze is diegene die aandachtig het Woord van God beluistert, en dit met een biddende houding, zo sterk verwoord in haar Magnificat. Als Moeder Maagd is ze de volledig beschikbare, totaal open voor het Woord van God dat in haar vlees kan worden, leven kan worden. Ze offert ook Jezus in de tempel en op het kruis, waarbij ze de kern van het eucharistisch offer uitdrukt. Heel belangrijk is de vernieuwde aandacht die gevraagd wordt voor de devotie tot Maria, dat altijd “door Maria naar Jezus” moet zijn. De exhortatie geeft vier richtlijnen aan waaraan onze devotie moet voldoen:
| 71 |
Ze moet steeds bijbels zijn, met teksten die teruggaan naar de bijbelse bronnen. We horen hier een verwijzing naar de vele liederen over en tot Maria die soms ver verwijderd zijn van de evangelische boodschap. Ze moet in lijn en in harmonie zijn met de liturgie, dus in respect voor de liturgie en alleen de feesten vierend die in de liturgische kalender zijn aangegeven. Ze moet bijdragen tot de oecumene, en daarom alle overdrijvingen vermijden (de gevoeligheid bij de prostestanten), maar wel bij het essentiële blijven en Maria terecht zien als de Moeder van God (de band met de orthodoxen). Ze moet ook in lijn zijn met de rol van de vrouw in de Kerk en de wereld. Maria komt in de bijbel over als een sterke figuur, en dit als vrouw, maagd en moeder. Opnieuw wordt dit niet steeds gerespecteerd in bepaalde zoeterige devoties. De exhortatie verwijst naar de drie specifieke gebeden die ons Kerk-zijn met Maria omkransen en onderbouwen: Het Angelusgebed waarin het ganse Paasmysterie is verwerkt, vanaf de incarnatie over het lijden en dood tot de glorie van de verrijzenis. Het rozenkransgebed dat door Paus Paulus VI het “Compendium van het ganse evangelie” wordt genoemd, een echt contemplatief en evangelisch gebed, dat met de aanvulling van de mysteries van het licht nog een sterker evangelisch karakter heeft gekregen. Het is waarlijk een wandeling doorheen het leven van
Jezus aan de hand van Maria. Het rozenkransgebed verdient dan ook alle waardering als een specifieke vorm van liturgie, geschikt om zowel individueel als in gemeenschap te bidden. Het is het gebed bij uitstek voor de huiskerk. Het bidden van de rozenkrans aan de hand van de mysteries is wel essentieel om iedere vorm van routine te vermijden. Het Magnificat en het gebed van Simeon in respectievelijk het avond- en nachtgebed van de Kerk, drukken de grootsheid uit van God , onze grondhouding die er één moet zijn van kenosis, zelfontlediging, diepe nederigheid en Gods voorliefde en dus ook onze voorliefde voor de armen.
- Middelares als Moeder Als belangrijk uitgangspunt bij de reflectie over het middelaarschap van Maria moet blijven klinken: er is slechts één middelaar: “Want God is één, één is ook de middelaar tussen God en de mensen, de mens Jezus Christus, die zich als losprijs voor allen gegeven heeft” (1 Tim. 2, 5-6). Het middelaarschap van Maria is dus steeds van ondergeschikt belang, voortvloeiend uit haar goddelijk moederschap, en alleen te begrijpen vanuit haar moederschap. Ze is onze moeder in de orde van de genade. Het eerste middelaarschap dat ze heeft opgenomen is dat van het moederschap: het is door haar, dus door haar middelaarschap, dat de Zoon van God mens werd. Het is langs de weg van de samenwerking met het werk van haar Zoon dat haar moederschap is geëvolueerd tot een middelaarschap dat zich voor het eerst manifesteerde op de bruiloft van Kana.
| 72 |
Het is dus vanuit haar moederschap dat ze in staat is op een heel eigen, unieke wijze, deel te nemen aan het enige middelaarschap tussen God en de mens. Ze ontving die opdracht op het kruis met de woorden van Jezus: “Moeder, zie daar uw zoon; zoon, zie daar uw moeder” (Joh. 19, 26-27). Een is een moederschap en daarmee verbonden een middelaarschap dat ze ontvangt voor alle mensen en voor ieder van ons afzonderlijk, want Jezus wijst haar Johannes aan in een heel persoonlijke wijze, maar tegelijk met Johannes alle mensen. Maria wordt ook toevertrouwd aan Johannes en dit luidt de start in van de toewijding van de mens aan Maria, wat doorheen de geschiedenis steeds nieuwe vormen en uitdrukkingen heeft gekregen. Als we ons kinderlijk toevertrouwen aan Maria, dan leiden we haar binnen in de ruimte van ons eigen innerlijk leven en ontvangen we de uitwerking van de moederlijke liefde waarmee de Moeder van Jezus zorg wil blijven dragen voor de broers en zusters van haar Zoon. En het klinkt dan ook in het evangelie: “En van dat ogenblik nam de leerling haar bij zich in huis” (Joh. 19, 27).
2. Met heiligen die ons op weg zetten tot een uitgezuiverde mariale devotie In de hoogtijden van de mariale devoties, met grootse manifestaties en bedevaarten, was het gevaar niet denkbeeldig dat Maria te veel op de voorgrond werd geplaatst en van haar rol tussenpersoon te zijn tussen de mens en haar Zoon Jezus werd beroofd. Maria kwam op de
eerste plaats staan en ze werd het einddoel van de devoties. Dat soms tegen deze vorm van mariale devotie werd gereageerd is dan ook begrijpelijk. Ook Paus Paulus VI was heel duidelijk in zijn apostolische exhortatie “Marialis cultus” en deed een uitdrukkelijke oproep om aan Maria de juiste plaats te geven in ons gebed. Paus Johannes Paulus II heeft dan op zijn wijze getoond dat er wel degelijk plaats mag zijn voor Maria in ons geestelijk leven, maar vanuit het devies: “Door Maria naar Jezus”. Zijn grote inspiratiebron was de heilige Louis-Marie Grignion de Montfort die in 1712 een verhandeling schreef over de ware godsvrucht tot de Allerheiligste Maagd Maria, naast een aantal andere werken over de devotie tot Maria. Ook de zalige Edward Poppe, die een kind van Maria kan worden genoemd, worstelde met de vraag hoe aan Maria de juiste plaats te geven in zijn geestelijk leven, zeker nadat hij van zijn geestelijke leider in 1916 te horen had gekregen: “Geef u volledig aan Maria, maar niet om bij haar te blijven staan, maar om tot Jezus te gaan. Vereer Maria gelijk de Kerk, vereer ze volgens het evangelie. Uw betrekkingen tot Maria wezen geschoeid op haar rol in de aankondiging ofwel volgens haar rol aan het kruis. Er zit in uw mariale vroomheid een neiging tot overdrijven en angstvalligheid”. Ook hij vond finaal het antwoord in de grondige lectuur van de “Verhandeling over de ware godsvrucht tot de Allerheiligste Maagd” van Grignion de Montfort. Hij zal uiteindelijk kunnen zeggen: “Wie Maria naast Jezus zet, kent Haar niet; wie eerst naar Maria gaat en dan naar Jezus, is nog op de tast. We moeten Maria vinden en Jezus in Maria en ook de goddelijke Bron van het leven:
| 73 |
de Drieëenheid in haar. Maria is niet in haar eigen, noch door haar eigen: Maria is de Troon, waarin de eeuwig vloeiende Genadebron der Drieëenheid woont en loop heeft gevonden. Haar wezen en haar rol is de zetel en de werkplaats te zijn van God”. Een andere heilige, die een grote bijdrage heeft geleverd tot de uitzuivering van het beeld van Maria is de heilige Maximiliaan Kolbe die de heraut van de Onbevlekte wordt genoemd. Hij was vooral getroffen door de woorden die Maria uitsprak in Lourdes in 1858 aan de heilige Bernadette: “Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis”. Dit was vier jaar nadat Paus Pius IX het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis had uitgesproken en Maria als onbevlekt ontvangen bevestigde. Maar in Lourdes zei Maria niet: “Ik ben onbevlekt ontvangen”, maar “Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis”, dus wel met een duidelijke nuancering! Kolbe zag er een bevestiging in van wat de paus als dogma had verkondigd, maar tegelijk een uitnodiging om over het wezen van de onbevlekte ontvangenis grondiger na te denken. Waarom was het dat Maria zich identificeerde met de staat waarin ze zich bevond op het ogenblik van haar ontvangenis en wat hield die staat in? Naderhand is er reeds veel neergeschreven over de onbevlekte ontvangenis van Maria, ook met grote twijfels, maar o.i. is het gedachtengoed dat Kolbe heeft ontwikkeld heel dienstbaar op onze weg om Maria beter te leren kennen, om haar zo een juiste plaats te geven in ons geestelijk leven. In feite zijn er nu drie dogma’s over Maria en één uitdrukkelijke confirmatie over haar in de geloofsbelijdenis waarin Maria als Maagd wordt aangesproken. In het
concilie van Efese in 431 werd ze als Moeder van God geproclameerd, in 1854 door Paus Pius IX als onbevlekt ontvangen en in 1950 door Paus Pius XII als ten hemel opgenomen. Vandaag gaan petities rond die oproepen om een vierde dogma uit te spreken: Maria als Middelares, Mede-Verlosseres en Voorspreekster, waarnaar ook in de conciliedocumenten en in andere kerkelijke documenten reeds meermalen werd naar verwezen. We willen onze kennis en devotie tot Maria aanscherpen door even te luisteren naar Louis-Marie Grignion de Montfort en Maximiliaan Kolbe als de grote mariale heiligen van de voorbije eeuwen en even verwijlen bij onze eigen Edward Poppe om te zien hoe zijn mariale devotie tot de essentie werd teruggebracht en echt werd uitgezuiverd.
- Louis-Marie Grignion de Montfort en de ware godsvrucht tot de Allerheiligste Maagd Louis-Marie Grignion de Montfort, die leefde van 1673 tot 1716, schreef zijn belangrijkste werk, “Verhandeling over de ware godsvrucht tot de Allerheiligste Maagd” in 1712, maar het is slechts 127 jaar na de dood van de auteur dat het manuscript opnieuw werd ontdekt. Hij had dit zelf voorspeld in het boekje: “Ik voorzie het wel: razende dieren komen woedend aanstormen om met hun duivelse tanden dit bescheiden boekje en hem van wie de heilige Geest zich bediend heeft om het te schrijven, te verscheuren, of tenminste in een donkere kist te verstoppen om het onbekend te laten blijven”. Bij de vondst ontbraken de eerste en laatste bladzijden,
| 74 |
zodat ook de originele titel onbekend bleef. Toch kreeg het vanaf het begin als titel mee: “Verhandeling over de ware godsvrucht tot de Allerheiligste Maagd”, al valt het op dat het toch uitdrukkelijk gaat over de godsvrucht tot Jezus door Maria, de verhouding die de Montfort voortdurend benadrukt. Het boekje mondt uit in de toewijding, een uitnodiging om zich als slaaf toe te wijden aan Jezus door Maria. Het start met de aanduiding van de speciale plaats die Maria in Gods heilsplan inneemt: ze is waarlijk door God voorbestemd om de moeder te worden van zijn Zoon. Ze is de band tussen God en de mens, en daarom is zij ook onder alle mensen de meest begunstigde, de belangrijkste, waard om naast haar Zoon plaats te nemen. Maria, aldus de Montfort, is het grootste wonder in de orde van de genade, van de natuur en van de glorie. Belangrijk is dat we beseffen en onthouden dat het Maria is die Jezus opvoedde tot de ideale man die Hij was, het ware beeld van de Vader, en dat ze Hem voorbereidde om te worden wat Hij moest worden: de Mensenzoon. Jezus blijft Maria’s Zoon, ook in de hemel, en Hij blijft naar haar luisteren zoals Hij het deed op de bruiloft van Kana. Maria wordt hier als de middelares bij uitstek geduid, weliswaar in de lijn met wat in het conciliedocument werd aangegeven over het middelaarschap van Jezus zelf. Over de devotie tot Maria stelt de Montfort heel duidelijk dat de doelstelling van iedere devotie altijd Jezus moet zijn, maar dat Maria een uitverkoren weg vormt naar Jezus toe. Hij stelt uitdrukkelijk: “Indien we dus een gefundeerde devotie tot de allerheiligste Maagd verspreiden,
dan doen wij dat enkel en alleen om die tot Jezus Christus beter ingang te doen vinden” (nr. 62). Het is aan Jezus dat we toebehoren en in de toewijding willen we daar uitdrukking aan geven. In feite ziet de Montfort de toewijding als een herhaling van onze doopgelofte. Wat we bij het doopsel op een passieve wijze deden, waarbij we kozen om geen slaaf te zijn van de duivel, wordt nu bij de toewijding op een actieve wijze herhaalt en ook omgezet in een vrijwillige keuze om zich slaaf te maken van Jezus zelf. Vandaag klinkt natuurlijk dit slaaf-zijn wat moeilijk, maar eigenlijk wilde de Montfort hiermee duiden dat men volledig aan Jezus wil toebehoren, zoals een slaaf volledig toebehoort aan zijn meester. De Montfort kiest de term slaaf ook omdat een slaaf geen vergoeding ontvangt voor zijn bewezen diensten. Het is om de zuiverheid van de toewijding te beklemtonen: het is een toewijding om niet, zonder de bedoeling iets terug te ontvangen. Maria is daar als bemiddelaar, om de ontmoeting met Jezus te vergemakkelijken. Het is dus een toewijding aan Jezus door Maria. De toewijding aan Jezus door Maria is belangrijk omdat we in feite God zelf volgen die zichzelf in de handen van Maria gaf om de menswording mogelijk te maken. Zonder haar ja-woord was de menswording niet mogelijk geweest. Door de toewijding vragen we aan Maria dat ze ons zou leiden tot bij haar Zoon. Het geeft ons een grotere innerlijke vrijheid, omdat door een groter vertrouwen in Jezus, heel wat angsten zullen verdwijnen. Ook de goede werken die we verrichten worden gezuiverd van alle bijkomende bedoelingen, omdat we ze in de handen leggen van Maria. En ten slotte is het een weg tot grotere
| 75 |
trouw, wetende dat Maria daar is om onze noden te detecteren, ze bij haar Zoon aan te brengen en dan met zijn boodschap tot ons te komen. Volgens de Montfort moet de mariale devotie voldoen aan vijf eigenschappen. Ze moet vooreerst innerlijk zijn, voortkomen uit het hart. Ze moet teder zijn, vol vertrouwen zoals een kind vertrouwen heeft in zijn moeder. Ze moet heilig zijn en ons tot grotere heiligheid brengen omdat we de deugden van Maria, en vooral haar nederigheid en gehoorzaamheid, tot de onze willen maken. Ze moet standvastig zijn en niet gebaseerd op emotionaliteit. En ze moet belangeloos zijn, niet gericht op het bekomen van gunsten. In zijn verhandeling geeft de Montfort een heel eigenzinnige interpretatie van het oudtestamentisch verhaal over Rebekka en haar twee zonen Ezau en Jacob. Ezau wordt er heel negatief afgeschilderd als diegene die volledig op zichzelf en op eigen krachten vertrouwt en voor de genoegens van de wereld, voor een bord linzensoep, zijn hemel verkwanselt. Jacob daarentegen is het beeld van de uitverkorene, die doet wat zijn moeder hem voorhoudt en zo de zegen van zijn vader ontvangt. Rebekka is het beeld van Maria die alles doet om haar kinderen te helpen. Ze geeft hen goede raad, bekleedt hen met de nieuwe mens (als beeld de kleding die ze aan Jacob geeft) en ze zorgt ervoor dat we van God de zegen ontvangen. Een heel sterk beeld, dat de Montfort haalt bij Augustinus, is Maria als een levende moule, gietvorm van God. Hij gebruikt het beeld van een beeldhouwer die heel veel tijd en energie moet
steken in het vervaardigen van een kopij terwijl, wanneer men eenmaal een moule heeft, het heel gemakkelijk is om meerdere identieke kopijen te bekomen. “Wie in deze goddelijke moule wordt gestort, zal spoedig in Jezus Christus gevormd en gegoten worden en Jezus Christus in hem. Hij zal met weinig moeite en in korte tijd god worden, omdat hij gegoten is in dezelfde gietvorm waarin eens een God gestalte kreeg”… “Daarom moeten we ons storten en verliezen in Maria, om een natuurgetrouw evenbeeld van Jezus Christus te worden” (nr. 219-221). We eindigen met het toewijdingsgebed dat door de Montfort wordt voorgesteld om na een voorbereidingstijd van 3 weken uit te spreken. “Ik die ontrouw en zondig ben, hernieuw en bekrachtig in uw handen, Maria, de beloften van mijn doopsel. Ik verzaak voor altijd aan de duivel, aan zijn ijdelheden en zijn werken en geef mij geheel en al aan Jezus Christus, de mensgeworden Wijsheid, om dagelijks mijn kruis op te nemen en Hem na te volgen. Om hierin trouw te blijven, meer dan voorheen, kies ik U heden, o Maria, te midden van heel de gemeenschap van de heiligen, tot mijn moeder en meesteres. Als een trouwe dienaar geef ik U en wijd ik U toe mijn lichaam en mijn ziel, mijn geestelijk en stoffelijk bezit, zelfs de waarden van mijn goede werken in verleden, heden en toekomst. Ik laat U het volledige recht om zonder enig voorbehoud over mij en al het mijne te beschikken, naar uw inzicht, tot meerdere eer van God, in tijd en eeuwigheid.”
| 76 |
Na de grondige uitweiding over de toewijding als dusdanig eindigt de Montfort met de gevleugelde zin: “We moeten alles doen door Maria, met Maria, in Maria en voor Maria”, met als doel dat we alles volmaakter verrichten door Jezus Christus, met Jezus, in Jezus en voor Jezus. We kunnen alleen maar de lectuur van dit werkje aanbevelen en hopen dat daarmee onze devotie tot Maria een vernieuwde impuls mag ontvangen.
- Maximiliaan Kolbe en Onbevlekte Ontvangenis
de
Reeds vóór zijn priesterwijding stichtte de Franciscaan-Conventueel Maximiliaan Kolbe in 1917 in Rome met enkele mede-seminaristen de “Ridders van de Onbevlekte”, met het doel de bekering te bekomen van eenieder die in zonde leeft en zelf te groeien in heiligheid en dat onder de leiding van de Onbevlekte Maagd Maria. Terug in zijn thuisland, Polen, ontwikkelt hij de idee een eigen tijdschrift uit te geven, welke vorm krijgt in 1922 met de eerste uitgave van de “Heraut van de Onbevlekte”. Het wordt weldra één van de meest gelezen tijdschriften in Polen. Voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog had Kolbe niet minder dan 700 medebroeders verzameld die zich allemaal inzetten voor de uitgave van de “Heraut van de Onbevlekte”, en hij noemde zijn daartoe speciaal gebouwde klooster de “Stad van de Onbevlekte”. Zijn hele leven wijdt Kolbe aan het verder doorgronden van de ware betekenis van de “Onbevlekte Ontvan-
genis”. En het antwoord vindt hij in de Heilige Drievuldigheid. De Vader is diegene die aan de oorsprong staat, vóór alle tijden, die schept, voortbrengt, verwekt, in wie alles en allen hun oorsprong vinden en in wie alle en allen ook hun bestemming ontvangen. De Vader brengt de Zoon voort, voor alle tijden bij de Vader aanwezig als het Eeuwige Woord, dat vlees is geworden en onder ons heeft gewoond. De Heilige Geest noemt Kolbe het bloeien van de liefde tussen de Vader en de Zoon, de “goddelijke Ontvangenis van de Liefde”. “Ontvangenis”, aldus Kolbe, is wat in concept aanwezig is. Hij maakt de vergelijking met het meesterwerk van Michelangelo, de Mozes. Dit meesterwerk was eerst als concept aanwezig in de geest van de artiest. Hij zag als het ware Mozes in zijn volle werkelijkheid zodat hij hem in marmer kon beitelen. Op het einde zou Michelangelo hebben uitgeroepen: “Spreek”. Maar het beeld bleef zwijgen, want Michelangelo was slechts de beeldhouwer, niet de schepper. “Ontvangenis” is ook wat aan het begin staat van een ervaring, een gevoel, een passie. Het is het moment dat iemand liefde voelt voor een ander. De mens wordt ontvangen op het moment dat zijn leven in de moederschoot een aanvang neemt. Het is de vrucht van de geschapen liefde. De vrucht van de ongeschapen liefde, m.n. de liefde tussen de Vader en de Zoon, is derhalve de ongeschapen goddelijke ontvangenis, en dat is de Heilige Geest. Kolbe noemt de Heilige Geest dan ook de totaal heilige, goddelijke en ongeschapen Onbevlekte Ontvangenis. En de werking van de Heilige Geest is het bloeien van de vrucht, van de Onbevlekte Ontvangenis van de goddelijke liefde.
| 77 |
Bij de schepping van de mens heeft de Vader deze Geest gestort in de mens. De eerste mens was vervuld van de Heilige Geest, hij was onbevlekt ontvangen. De originele mens, vóór de zondeval, was vervuld van de goddelijke genade, hij was vol van genade. Het zijn termen die we later opnieuw kunnen gebruiken wanneer we over Maria spreken: ze is onbevlekt ontvangen, zij is vol van genade. De originele mens leeft als het ware opnieuw ten volle in Maria, is hersteld in Maria door een goddelijke ingreep. Vandaar dat men Maria ook de nieuwe Eva noemt. Maria is niet de Heilige Geest, maar de Heilige Geest is wel volmaakt in haar aanwezig. En omwille van die totaliteit kan zij zichzelf de “Onbevlekte Ontvangenis” noemen, zoals in bepaalde culturen een vrouw bij het huwelijk de naam van haar man aanneemt en voortaan met zijn naam door het leven gaat. Maria is niet zoals de Heilige Geest de ongeschapen Onbevlekte Ontvangenis, maar de geschapen Onbevlekte Ontvangenis. In Maria is dus het menselijke en het goddelijke op een volmaakte wijze aanwezig. De Heilige Geest is zó volledig in haar aanwezig, dat Hij één wordt met haar. Over Maria zouden we met Paulus kunnen zeggen: “Ik ben met Christus gekruisigd; ik leef niet meer, het is Christus die in mij leeft” (Gal. 2, 19-20). In Maria is dit nog sterker: ze is reeds in conceptie bij God in alle eeuwigheid aanwezig. Ook dat is een eigenschap van haar onbevlekte ontvangenis, wat ook in de dogma werd geformuleerd: “Vooraleer de Maagd Maria door Anna was ontvangen was het reeds noodzakelijk dat de genade aan het werk was en vruchten voortbracht. Het was
noodzakelijk dat zij die de Eerstgeborene zou ontvangen, vooraf reeds door God als zijn eerstgeboren dochter zou worden ontvangen”. Kolbe stelt derhalve: “Maria bestond reeds bij God, vooraleer ze als een menselijk wezen werd ontvangen, als zijn eerstgeboren dochter, goddelijk ontvangen in de Heilige Geest”. In Maria komen aarde en hemel samen. De Heilige Geest is zo volmaakt in Maria aanwezig, dat we haar de Bruid van de Heilige Geest kunnen noemen. Maar tegelijk noemt zij zichzelf de “Dienstmaagd van de Heer”, zoals zij het uitdrukt op het moment van de Aankondiging. Maria doet afstand van haar privilege van bruid-zijn van de Heilige Geest, om in dienstbaarheid volledig open te komen opdat het Woord in haar vlees zou kunnen worden. Het is de kenosis van Maria, Maria die zichzelf ontledigt, opdat Gods woord in haar tot leven zou kunnen komen. Ze is daarmee ons voorbeeld. Maar Maria blijft ook als dienstmaagd de tempel van de Heilige Geest, de plaats voorbehouden voor God. Ook wij zijn tempels van de Heilige Geest: “Weet u dan niet dat uw lichamen tempels zijn van de Heilige Geest?” (1 Kor. 6, 1920). Het zijn drie titels die we graag aan Maria geven en die we ook op onszelf mogen laten schijnen: bruid van de Heilige Geest, vervuld van de Heilige Geest; dienstmaagd van de Heilige Geest, volledig open om het Woord van God in ons te laten leven; tempel van de Heilige Geest, ons lichaam als heilige plaats waarin God mag wonen. Maria is een schepsel zoals ieder van ons, maar tegelijk is zij het meest perfecte schepsel, omdat zij echt vol
| 78 |
is van de Heilige Geest, vol van genade. Alle andere schepselen kunnen alleen maar bidden dat ze vervuld zouden mogen worden van de Heilige Geest, dat ze vervuld zouden worden met genade. Maria was en is goddelijk als schepsel, omdat ze geen leven heeft buiten de relatie met God: met de Vader wiens dochter ze is, met de Zoon wiens moeder ze is en met de Heilige Geest wiens bruid, dienstmaagd en tempel ze is. Het had dan ook een diepe zin dat het juist op het feest van de Aankondiging was op 25 maart 1858 dat ze aan Bernadette haar ware identiteit meedeelde: “Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis”. Bij de Aankondiging werd haar onbevlekte ontvangenis vervuld, als antwoord op haar antwoord in totale gegevenheid. Het is op dat ogenblik dat ze kon zeggen: “Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis”. Ze was reeds dochter van de Vader en heiligdom van de Heilige Geest, maar nu werd ze zijn bruid en dienstmaagd en kon ze daardoor de Moeder worden van God. De ganse Drie-eenheid was in haar aanwezig: de bloem van de goddelijke liefde was in haar tot volle uitbloei gekomen. De onbevlekte ontvangenis kan verbonden worden met ons doopsel, waarbij we op een passieve wijze open komen voor de Heilige Geest. De aankondiging is als het moment van ons vormsel, waarbij we ook zoals Maria bewust en actief ja zeggen opdat de Heilige Geest in ons leven zou heersen. En haar Tenhemelopneming mogen we verbinden met onze religieuze professie, het moment dat we beloven hier en nu te leven zoals we later in de hemel zullen leven: ons gewijde leven als een anticipatie van onze bestemming.
Volgens Kolbe is Maria aanwezig bij het begin van de schepping als de Vrouw. Ze is aanwezig op het moment dat de Kerk geboren wordt: met Pinksteren. Ze zal ook aanwezig zijn op het einde van de tijden. Als Kerk leven we tussen deze twee momenten: de Pinksterkerk die geboren werd bij Christus’ verrijzenis en zijn persoonlijke overwinning op het kwade en de Kerk van de laatste dagen, wanneer Christus zal wederkomen in heerlijkheid om het kwade definitief en voorgoed te overwinnen. Het is in deze tussentijd dat we Maria mogen zien als onze voorspreekster, als de medeverlosseres, als de Immaculata.
- Groei bij Edward Poppe in zijn mariale devotie Zoals reeds aangegeven, kunnen we heel wat leren van de zalige priester Edward Poppe in zijn devotie tot Maria. In zijn geestelijk dagboek ontmoeten we verschillende teksten die spreken over een echt uitzuiveringsproces in het vinden van de juiste verhouding tussen Maria en Jezus. Wanneer hij uiteindelijk van zijn geestelijke begeleider in 1917 de toelating krijgt om Maria ten volle in zijn geestelijk leven een plaats te geven schrijft hij: “De liefde tot Maria brengt met zich mede een wonderbare tederheid in gans ons geestelijk leven. De liefde tot Maria brengt stilaan in ons hart een ongekend gevoel van betrouwen en onderwerping. De liefde tot Maria brengt ons onopgemerkt tot het blij verdragen, erkennen en beminnen van vele beproevingen en kruisen. Maria, ik heb U veel, ik heb U alles te danken. God gaf mij alles met U. Ik bemin U. Wie Maria bemint is op goede weg. Welke zal de reden
| 79 |
zijn, waarom de dienaars van Maria zo eenvoudig en blijmoedig gehoorzamen? Hoe komt het, dat Maria’s dienaars zo kinderlijk teder zijn in hun betrekkingen met God, zo aanpassend en liefderijk en toegevend, ook voor het slechtste? Maria, het is omdat Gij in uw omgang met hen, hun onbewust uw uitstekende nederigheid, uw ongeëvenaarde zachtzinnigheid meedeelt”. In zijn catechese als onderpastoor op St. Coleta in Gent gebruikt hij een heel eigen beeld om Maria een plaats te geven in het geestelijke leven: hij spreekt over het maken van een bloemtuil voor Maria. “Een kind van Maria zal niet verloren gaan. Maar hoe moeten we Maria vereren? We moeten ons elke morgen voorstellen om een bloemtuil te maken voor Maria. De bloemen van die bloemtuil zijn niet in de hof te vinden. De bloemen zijn de bezigheden van de dag, al de kleine moeilijkheden die wij tegenkomen en al de verstervingen die wij doen uit liefde voor Maria. Bij het opstaan zal ik zeggen: Al mijn bezigheden zal ik vandaag doen uit liefde tot U. De eerste bloemen zijn de drie Weesgegroeten. Daarna haasten we ons naar de mis. Daar kunnen we ook twee schone bloemen aanbieden aan Maria: de grote rode roos dat is de H. Mis, de grote witte roos de heilige communie. Die twee bloemen zijn zoveel waard als de andere bloemen te samen. Aan tafel niet klagen over het eten dat ons niet aanstaat uit liefde voor Maria: dat is een versterving die niemand ziet dan God alleen: dat is een verdoken viooltje. En zo doen we verder de dag door. Maria schikt die bloemen, reinigt ze, versiert ze met haar eigen verdiensten en biedt ze in onze plaats aan Jezus, haar godde-
lijke Zoon”. Ook zal hij heel speciaal de nadruk leggen op het middelaarschap van Maria: “Maria is op verscheidene wijzen onze Middelares. Zij heeft ons Jezus gegeven in haar goddelijk moederschap. In haar aardse leven is Zij ook onze medeverlosseres geweest. Zij brengt ons naar Jezus”. Wanneer Poppe zijn priesterlijke taken tijdelijk moet stopzetten omwille van oververmoeidheid en een rustkuur in Melle zal doorbrengen, ontwikkelt hij de “fiat”-houding, zo typerend voor Maria. “Allerheiligste Moeder, het is goed zoals Gij het hebt geschikt. Uw dienaar ben ik en geheel de Uwe met al het mijne: met mijn verstand, mijn wil, mijn hart, mijn werken, in voor- en tegenspoed. Goede en slechte voorvallen zijn vanwege uw moederlijke voorzienigheid even dienstig voor de eer van God en het heil van de zielen. Ik wil niet droef zijn, maar blij en leven met een christelijk gemoed, dood aan mezelf, gekruisigd met broeder Christus”. Heel zijn mariale devotie wordt gevoed door de herhaalde lectuur van de “Ware godsvrucht” van Grignion de Montfort. “Werken, bidden, lijden, lukken. Stel al uw werken, al uw zielen in Maria’s genadewezen, in haar genadeschoot. Grignion de Montfort is zeer diep als hij zegt dat Maria nog altijd Jezus voortbrengt in de zielen. … Men moet alles in Maria doen, door zich geleidelijk de gewoonte eigen te maken in zichzelf te keren om in zijn binnenste een denkbeeld of geestelijke voorstelling van de allerheiligste Maagd te vormen. Zij wordt de bidplaats waar men zich zonder vrees voor afwijzing, in gebed tot God richt; de toren van David waar men zich in veiligheid stelt tegen de vijand;
| 80 |
de brandende lamp die het hele innerlijke verlicht en in Godsliefde doet ontvlammen; het heilig rustaltaar om met Maria God te aanschouwen; in één woord: zij wordt zijn ‘enig al’ bij God en toevlucht voor iedere nood. Wanneer men bidt zal het voortaan in Maria zijn. Wanneer men handelt zal men in Maria handelen”. Zijn zending als priester stelt hij geheel onder de bescherming en leiding van Maria: “O Maria, mijn Koningin en Moeder, o milde Middelares van alle genaden, ik geef mij geheel aan U met al wat ik ben en al wat ik heb. Deel mij dat genadeleven, dat Jezus’ leven mee waarmee Gij vervuld zijt. Vorm Gij Jezus-priester in mij opdat ik weldra een liefdeoffer worde met Jezus voor de zielen en dat al mijn gebeden, verstervingen en handelingen maar wezen als de geur van mijn getrouwe onherroepelijke offerande”. Tijdens zijn lange ziekteperiode zal Poppe ook dogmatisch proberen te komen tot een meer correcte formulering van de ware mariale devotie. Hij schrijft in 1921: “Zij die de godsvrucht tot Maria opvatten en afschilderen als een hemeltje op zijn eigen, als een afgescheiden heiligdommetje buiten de hoofdkerk, waar Maria het middelpunt is en de hoofdpersoon, verdelen de aandacht en zondigen tegen de wetten van de ware godsvrucht. De ware Marialeer staat geheel geschoeid op de leest van de christologie en wordt geheel betrekkelijk tot Jezus en de zielen voorgehouden. Maria wordt minder gezocht om Haarzelf, dan wel omwille van Jezus en de zielen. Maria verdwijnt uit onze aandacht, als vanzelf, zodra Jezus’ beeld de blik van onze beschouwing vestigt. De vereniging met Maria brengt ons tot de vereniging met Jezus en
lost zich heel dikwijls daarin op. Het smeken tot Maria, dat veel beter nog een smeken met Maria wordt, is maar een openzetten van de ziel, in vereniging met Maria, voor de barmhartige werking van Jezus en de Drie-eenheid”. Tijdens het mariaal congres in Mechelen in hetzelfde jaar gaat hij dit verder toelichten: “God alleen, moet de hoofdleuze en het eindpunt zijn van de ware godsvrucht. Christus, de alfa en de omega, blijft beginsel en doel, blijft de Zon die heel de Ware Godsvrucht bezielt en bevrucht. De mens is voortdurend afhankelijk van hen die de genade aanbrengen: de heilige Drievuldigheid, als van de eerste oorzaak, van Jezus Christus, als van de verdienende en werkende oorzaak; van Maria, als van de algemene Middelares van de genade. Ons toewijden aan de Drie-eenheid, aan Jezus, aan Maria, is enkel erkennen dat wij van de Drie-eenheid, van Jezus en Maria, geheel afhankelijk zijn, om, met wezen en handelen, tot onze volledige bovennatuurlijke bestemming te geraken. Die acte van toewijding of van liefdeslavernij werd een eerste maal gedaan zonder onze bewuste medewerking in het doopsel. Geheel de eredienst ontwikkelt zich dus uit de doopverbintenis, waarvan de toewijdingsakte de bewuste hernieuwing is en waarvan de inwendige oefeningen van de Ware Godsvrucht de voortdurende naleving zijn. Het gaat dus over: alles door Maria, alles met Maria, alles in Maria, alles voor Maria opdat alles daardoor geschiede door en met en in en voor Jezus. Door Maria. Laat u voor en in al uw werken leiden door Maria’s geest. Jezus zelf stelt Maria aan als de weg. Met Maria. Volg haar na in alles. Zo zult ge weldra hervormd worden in Jezus Christus, want Ma-
| 81 |
ria stelt Jezus natuurgetrouw voor. Haar navolgen, is Jezus navolgen in een meer voor ons geëigende vorm. Voor Maria. Doe alles voor Maria, ter hare eer en verheerlijking. In Maria. Maria is een lid van het mystieke genadelichaam. Zijn alle leden door de genade fysisch met elkaar verenigd, dan zijn zij het ook voorzeker met het lid dat Maria heet”. Steeds meer wordt Poppe bewust van de noodzaak van een heilig leven, het bewust laten sterven van het eigen “ik”. Hij schrijft daarover: “Wij, priesters, moeten een andere Christus zijn, geen karikatuur, geen namaaksel, maar een echte Christus. Hoe verheven ook dat ideaal is te bereiken, en de verwezenlijking ervan zal een zegen zijn voor ons en voor onze omgeving. Want een heilig priester doet meer goed met een paar woorden dan een gewoon priester met een heel betoog. Een heilige is gelukkig, maakt gelukkig, leeft gelukkig. … O mijn Jezus, o mijn lieve Middelares, help me getrouw te zijn aan het wachtwoord: leer me verdwijnen. Ik wil verdwijnen terwijl ik spreek; ik wil verdwijnen zelfs terwijl ik moet verschijnen; ik wil verdwijnen terwijl ik beveel; ik wil verdwijnen terwijl ik voor mezelf iets lees of iets hoor. Ik wil verdwijnen in ingetogenheid. O Lieve Moeder, houd me weg in Jezus; dat Hij alleen verschijnt in mij. Dat Hij alleen bewonderd worde. Verdwijnen met haar in Hem. Alleen Jezus mag stralen. Laat ons bidden en beminnen zonder maat. Tracht uzelf in alles weg te cijferen, en in alles de wil van anderen te doen”. En deze diepe overweging mondt uit in zijn gekend gebed van overgave: “Heer Jezus, ik bied U mijn handen om uw werk te verrichten, om uw ze-
gen te spreiden. Ik bied U mijn voeten om uw weg te gaan. Ik bied U mijn ogen, opdat Gij ze richten zoudt en uw mildheid eruit stralen zou. Ik bied U mijn verstand om te denken, ik bied U mijn geest om te bidden, ik bied U mijn mond om te spreken: uw woord van wijsheid, uw woord van liefde. Ik geef U bovenal mijn hart, om uw Vader en alle mensen te beminnen. Laat mij kleiner worden en word Gij groter in mij, opdat ik het niet zou zijn die bid, ik die werk, ik die bemin, ik die leef, maar Gij in mij. Almachtige God, levend in Maria, leef in mij”. Tijdens zijn laatste ziekte in 1924 wordt zijn gebed helemaal mariaal: “O Maria, maak dat ik leve in God, met God, voor God. Blijf in mij, Heer, en wees mijn waar geluk. Fiat. Moeder, leer me ‘fiat’ zeggen”. Hij kent bij zijn levenseinde momenten van twijfel en angst voor de dood en het oordeel. Maar dan komt het vertrouwen terug en met zijn omstaanders kan hij herhalen: “Een kind van Maria gaat nooit verloren”. Edward Poppe sterft op 10 juni 1924 en in zijn kist wordt een exemplaar van de Ware Godsvrucht gelegd, geopend op de bladzijde met de toewijdingsakte.
3. Het rozenkransgebed Met zijn apostolische brief “Rosarium Virginis Mariae” heeft Paus Johannes Paulus II het bidden van de rozenkrans helemaal proberen te plaatsen in het licht van Lumen Gentium en eveneens in het verlengde van wat vroegere Pausen schreven, in het bijzonder Paus Leo XIII die niet minder dan 10 encyclieken heeft geschreven
| 82 |
over de rozenkrans tijdens zijn lang pontificaat. In zijn encycliek “Supremi Apostolatus” van 1883 geeft deze laatste aan hoe men met het bidden van de rozenkrans de problemen van de tijd vruchtbaar kan bestrijden. Refererend naar de apostolische exhortatie “Marialis Cultus” van Paus Paulus VI van 1974 herhaalt Paus Johannes Paulus II het evangelisch karakter van de rozenkrans en zijn christologische oriëntatie. Als authentieke getuigenis herhaalt hij wat hij bij het begin van zijn eigen pontificaat in 1978 had getuigd: “De rozenkrans is het gebed dat mijn voorkeur wegdraagt. Het is een prachtig gebed. Prachtig in zijn eenvoud en in zijn diepzinnigheid. Het is de biddende commentaar van het laatste hoofdstuk van Lumen Gentium, dat helemaal gewijd is aan de plaats van de Moeder van God in het mysterie van Christus en de Kerk. Op de achtergrond van de Weesgegroeten schrijden de voornaamste episodes van het leven van Jezus Christus. Verenigd met de blijde, droeve en glorievolle mysteries brengen ze ons in een levende vereniging met Jezus via het hart van zijn moeder. Tegelijk kunnen we in de tientjes van de rozenkrans alle gebeurtenissen van ons leven en van het leven van onze families, van ons land, van de Kerk, van de ganse mensheid verzamelen. Daarmee verbindt zich de rozenkrans met het ritme van het menselijke leven” (nr. 2). Paus Johannes Paulus II bestempelt het rozenkransgebed als een sterk contemplatief gebed, helemaal in de lijn met het “Jezus-gebed” uit het Oosten. Het is vooral een gebed waarin we voor de vrede kunnen bid-
den en voor de heiliging van de families (nr. 6). Maria zelf is het model van de contemplatie, die vanaf de aankondiging haar ogen niet meer heeft afgewend van Jezus, en dat met een vragende blik, een doordringende blik, een pijnlijke blik, een verrukkelijke blik en een vastberaden blik, naargelang de momenten dat ze met haar Zoon de weg van het leven ging (nr. 10). De contemplatie van het leven van Jezus, aan de hand van de mysteries van de rozenkrans, helpt ons om Jezus zelf beter te leren kennen en ons nog meer gelijkvormig te maken met Jezus zoals en met Maria. Dat is immers de opdracht van iedere gelovige en van heel de Kerk: gelijkvormig te worden met Jezus. Maria wordt daarom terecht de Moeder van de Kerk genoemd, omdat zij diegene is die het meest gelijkvormig is met Jezus Christus en als Moeder diegene is die ons en de ganse Kerk op weg kan zetten tot grotere gelijkvormigheid (nr. 15). Het rozenkransgebed is ook een vraaggebed, omdat we via Maria onze noden aan God zelf kunnen aanbrengen. “Christus heeft ons uitgenodigd om ons tot God te wenden met vertrouwen en volharding, het evangeliewoord indachtig: ‘Vraag, en jullie zal gegeven worden. Zoek, en je zult vinden. Klop, en er zal voor je worden opengedaan’ (Mt. 7, 7). Het is Gods goedheid zelf die de grondslag is dat ons gebed verhoord wordt, maar ook het middelaarschap van Christus naar de Vader toe en de werking van de Heilige Geest die niet ophoudt voor ons ten beste te spreken (cfr. Rom. 8, 26) (nr. 16). Maria is nu diegene die als middelares is tussen
| 83 |
ons smeken en het aanhoren door God, Vader, Zoon en Heilige Geest. Vanuit de stelling dat het rozenkransgebed een echte bezinning is op de grote momenten uit Jezus’ leven, besliste Paus Johannes Paulus II om het met vijf mysteries te verrijken: de mysteries van het licht. Op deze wijze zou het rozenkransgebed echt een samenvatting worden van het Evangelie en nog meer voldoen aan de vereisten van een contemplatief en christologisch gebed (nr. 19). In zijn verdere catechese benadrukt Paus Johannes Paulus II het belang om bij ieder mysterie een korte Bijbeltekst te voorzien en ook tijd te nemen om in stilte bij deze tekst te bezinnen alvorens het Onze Vader en de tien Weesgegroeten te bidden (nr. 31). Terecht merkt hij op dat na het beluisteren van het evangelie, eerst gebeden wordt tot God de Vader, om nog maar eens het belang te duiden dat het naar de Vader is dat we ons gebed richten, via de Zoon en aan de hand van Maria (nr. 32). Over het Weesgegroet lezen we het volgende: “Het eerste gedeelte van het Weesgegroet is samengesteld uit de woorden uitgesproken door de Engel Gabriël bij de Aankondiging en door Elisabeth bij het bezoek van Maria. Het is een aanbidding van het mysterie dat zich in Maria voltrekt. Deze woorden drukken als het ware onze verwondering uit voor de grootsheid die God verricht in de incarnatie. … Door dit te herhalen treden we in de vreugde van God om het grootste mirakel dat zich in de geschiedenis heeft voltrokken. Hiermee wordt de profetie van Maria zelf volle realiteit: ‘Voortaan prijzen alle generaties mij gelukkig’ (Lc. 1, 48). Het zwaartepunt
van het Weesgegroet ligt in de naam Jezus, die als een scharniermoment is tussen de twee delen. Op sommige plaatsen wordt de naam van Jezus nog extra benadrukt door er een woord van het mysterie aan toe te voegen. … Het is door haar specifieke relatie met Christus, die Maria tot Moeder van God maakt, de Theotokos, dat we in het tweede gedeelte van het Weesgegroet onze smeekbeden tot haar richten met de vraag ons nabij te zijn tijdens ons leven en speciaal tijdens het uur van onze dood” (nr. 33). We eindigen ieder tientje met een aanroeping van de Drievuldigheid, opnieuw verwijzend dat het Christus is die ons naar de Vader leidt door de Geest. Het is de passende conclusie van onze contemplatie van het mysterie uit het leven van Jezus (nr. 34). Tot slot geeft Paus Johannes Paulus II nog een bedenking rond de rozenkrans zelf, die meer is dan een telraampje waarop we onze tien Weesgegroeten kunnen tellen. Het mag gezien worden als een ketting die ons met God verbindt, beginnend met het kruis dat het rozenkransgebed opent en afsluit. “Het is een ketting die ons verbindt met Maria, de dienstmaagd van de Heer, maar uiteindelijk met Christus zelf die, zelf God zijnde, zich dienaar gemaakt heeft uit liefde voor ons allen” (nr. 36). Op vele plaatsen is de rozenkrans ook een teken van onze band met Jezus door Maria en ontvangt hij een plaats in de auto, aan de wand van onze leefkamer en zeker op zak, want er zijn zovele momenten overdag dat we rustig de tijd kunnen nemen om de rozenkrans of een deel ervan te bidden.
| 84 |
Bibliografie X, Constituties en decreten van het 2de Vaticaans oecumenisch concilie. Constitutie Lumen Gentium, nrs. 52 – 69. Amersfoort, Katholiek Archief, 1967. ALLEGRI, RENZO, L’évangile de Padre Pio. Paris, Médiapaul, 2000, p. 286. AULETTA, GENNARO, The blessed Bartolo Longo. Pompeï, 1987, p. 254. BERNET, ANNE, Bernadette Soubirous, het levensverhaal van een ongewapende strijdster. Averbode, Altiora, 2011, p. 263. DE MONTFORT, SAINT LOUIS-MARIE, The true devotion to the Blessed Virgin. London, Baronius Press, 2006, p. 149.
Kolbe. Illinois, Marytown Press, 2001, p. 186. JOHANNES PAULUS II, Paus, Rosarium Virginis Mariae. Lettre apostolique du Pape Jean-Paul II à l’épiscopat, au clergé et aux fidèles sur le rosaire. Roma, Libreria Editrice Vaticana, 2002, p. 63. PAPASOGLI, BENEDETTA, Montfort, a prophet for our times. Roma, Edizione Montfortane, 1991, p. 496. SICCARDI, CRISTINA, Pier Giorgio Frassati, biographie. Perpignan, Artège, 2010, p. 355. VAN DE VELDE, FERNAND, Edward Poppe, kind van Maria. Antwerpen, Werkgroep Kultuur en Wetenschap, 2000, p. 352.
ENARD, ALBERT, Le Rosaire. Paris, Cerf, 1987, p. 287. FEENEY, ROBERT, The rosary. Aquinas Press, 2003, p. 351. FROSSARD, ANDRÉ, “N’oubliez pas l’amour” – la passion de Maximiliaan Kolbe. Paris, Ed. Robert Laffont, 1987, p. 261. GILLESPIE, FR. HUGH, Preparation for total consecration to Jesus Christ through Mary. New York, Montfort publications, 2012, p. 174. HERMANS, ALPHONSE, Broeder Mutien-Marie. Malonne, Cause du Frère Mutien-Marie, 1981, p. 159. MANTEAU-BONAMY, Immaculate Conception and the Holy Spirit. The Marian teachings of St. Maximilian
| 85 |
Vragen Heeft de lectuur van de tekst u geholpen om beter de identiteit van Maria te leren kennen? Wat zijn de punten die nieuw zijn voor u? Is uw devotie tot Maria in lijn met de post-conciliaire visie op Maria, met de visies zoals ontwikkeld door Grignion de Montfort, Maximiliaan Kolbe en Edward Poppe en door Paus Paulus VI in zijn apostolische exhortatie “Marialis Cultus”?
Q
Hoe kunnen we een vernieuwde inhoud geven aan onze devotie tot Maria, individueel en als gemeenschap?
Mogelijke actiepunten In ons gebed ruimte geven aan de belangrijke tussenkomst van Maria: door Maria naar Jezus.
A
Dagelijks de rozenkrans bidden of een deel ervan, individueel of als groep. Onze toewijding aan Jezus door Maria vernieuwen bij gelegenheid van een Maria-feest, een bedevaart.
| 86 |
| 87 |
| 88 |
6. Open voor Gods barmhartigheid In onze congregatie heeft de devotie tot het Heilig Hart altijd een prominente plaats ingenomen. Vader Triest zag in het Heilig Hart de veruitwendiging van Gods liefde voor de mens en vond dan ook in de devotie tot het Heilig Hart een uitdrukking van zijn liefde tot God. Aan zijn zusters en broeders gaf hij deze devotie mee als een belangrijke toegangspoort tot Gods liefde. Misschien spreekt deze devotie vandaag minder tot de verbeelding en heeft ze veel van haar glans verloren. Nochtans werden in de jaren dertig van vorige eeuw in vele van onze instituten Heilig Hartbeelden opgericht en sommigen onder ons zullen zich nog de grootse manifestaties herinneren waarin het Heilig Hartbeeld tijdens de junimaand met bloemen werd versierd. Via de bonden van het Heilig Hart werden maandelijks gebedsintenties meegegeven, en het was een vrome gewoonte de brieven te ondertekenen met “Groeten U in de Heilige Harten van Jezus en Maria”. De morgenopdracht luidde: “Heilig Hart van Jezus, ik draag U op door het onbevlekte Hart van Maria, al mijn bidden en werken, vreugden en lijden van deze dag, tot herstel van onze beledigingen en voor al de intenties waarvoor Gij U voortdurend op het altaar opoffert. In het bijzonder draag ik ze U op voor de intenties door onze heiligheid de Paus aanbevolen”.
Misschien mogen we vandaag een heropleving meemaken van deze devotie door de aandacht voor Gods barmhartigheid die door Paus Johannes Paulus II als een nieuw feest werd geïnstalleerd op de eerste zondag na Pasen. Het werd de zondag van de goddelijke barmhartigheid, zoals door Jezus geopenbaard aan Zuster Faustina. Hij wijdde ook een encycliek aan de goddelijke barmhartigheid in 1981 “Dives in Misericordia”. Hoe treffend was het dat juist deze zondag werd uitgekozen voor zijn zaligverklaring. Wanneer we Johannes Paulus II als een mariale paus beschouwen, dan kunnen we hem zeker ook als de paus van de goddelijke barmhartigheid beschouwen. Wanneer we als Broeders van Liefde van onze Stichter als devies “God is liefde” meekregen, waarbij Gods barmhartigheid de uitdrukking bij uitstek is van zijn liefde voor de mens, dan is het aangewezen dat we ook vandaag in ons geestelijk leven ruimte creëren voor een hernieuwde devotie tot het Heilig Hart, en ons open stellen voor zijn barmhartigheid. Tenslotte gaat het over het intreden in de kern van ons charisma, van Gods liefde die zich als een barmhartige liefde aan ons manifesteert en ons laat delen in zijn barmhartige liefde.
| 89 |
1. Bijbelse gronden van Gods barmhartigheid Doorheen het Oude en Nieuwe Testament openbaart God zich als een liefdevolle en barmhartige God. We zouden kunnen zeggen dat gans het Oude Testament als een “love-story” is tussen God en zijn volk, dat door veel wederwaardigheden gaat, met stormen van extreme liefde maar ook van extreme ontrouw, waarbij Gods trouw onaangetast blijft en finaal culmineert in de incarnatie: God die zelf mens wordt, uit pure liefde en barmhartigheid voor de mens. God is rechtvaardig en juist omdat Hij liefde is, wordt Hij ook verontwaardigd wanneer deze liefde wordt geschonden. We kunnen spreken van een heilige woede om het aangedane kwaad. Maar het laatste woord is steeds de vergeving, de barmhartigheid. God is rechtvaardig en barmhartig, een combinatie die voor ons mensen moeilijk te begrijpen is en nog moeilijker te beleven is. Maar we mogen het wel ontvangen van God! De schepping van de wereld met de mens erop is het eerste en wellicht grootste teken van Gods liefde, een liefde die Hij wil delen. Ons geloof in een scheppende God is de basis van ons geloof in zijn goedheid, zijn liefde en barmhartigheid voor de ganse schepping. Alleen daardoor kunnen we begrijpen dat God een hart heeft voor de noden van zijn mensen. Dikwijls horen we de vraag waarom God een volk uitkoos, waarom de openbaring geschiedde via het Joodse volk en waarom Hij zijn barmhartigheid eerst toonde aan
één bepaalde etnische groep. God wilde als het ware van binnenuit tot de mens komen, en daarom koos Hij één mens uit, Abraham en via Abraham één volk om zich zo via de weg van de geleidelijkheid aan eenieder te openbaren. Het werd echt een openbaring die gebruik maakte van de tijd. En juist door zijn handelen met en doorheen concrete mensen liet God zich kennen als een barmhartige God. Reeds in het scheppingsverhaal wordt Gods barmhartigheid geprezen. Adam en Eva zijn ontrouw, ze worden vanuit Gods rechtvaardigheid gestraft maar de straf wordt gemilderd door een belofte van barmhartigheid die zich uit in de vijandschap tussen de vrouw en de slang: “Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw kroost en het hare. Het zal jouw kop bedreigen, en jij zijn hiel” (Gen. 3, 15). Kaïn wordt gestraft om de moord op zijn broer Abel, maar toch verkrijgt hij nog de bescherming van God: “De Heer gaf Kaïn een merkteken, om te voorkomen dat ieder die hem ontmoette hem zou doden” (Gen. 4, 15). Vervolgens is er het verhaal van de zondvloed, en ook hier klinkt een laatste woord van hoop: “Ik zet mijn boog in de wolken; die zal het teken zijn van het verbond tussen Mij en de aarde. … De wateren zullen nooit meer aanzwellen tot een vloed, om alles wat leeft te verdelgen” (Gen. 9, 13, 15). Dat God gevoelig is voor de smeking en het gebed van de mens komt een eerste maal scherp naar voren in de discussie die Abraham met Hem voert over het aantal rechtvaardigen die nodig zijn om Sodom te redden.
| 90 |
Doorheen zijn argumenteren komt Abraham uiteindelijk tot tien rechtvaardigen, waarbij God antwoordt: “Ik zal de stad niet verwoesten, omwille van die tien” (Gen. 18, 32). Abraham wordt hier de tussenpersoon die opkomt bij God voor zijn volk en voor hen ten beste spreekt. Hij geeft ook aan wat de waarde is van het smeekgebed, niet gedaan voor zichzelf, maar voor anderen, en vanuit een nederige houding, beseffend dat hij zelf niet bij machte is om het tij te keren. Noch God, noch Abraham halen hier blijkbaar gelijk: Sodom wordt verwoest, maar Lot en zijn familie worden gered. Men komt er tot een haalbaar compromis. Jeremia gaat in dezelfde richting maar gaat extremer door aan God voor te stellen om de stad te sparen omwille van één rechtvaardige: “Loop door de straten van Jeruzalem, kijk goed uit en zoek de pleinen af. Als u ook maar iemand kunt vinden die recht doet en oprecht wil leven, dan vergeef Ik de stad” (Jer. 5, 1). Hier komt de “onredelijkheid” van Gods barmhartigheid reeds goed tot uiting: Gods barmhartigheid is altijd groter, veel groter dan de bedreven zonde: er is letterlijk geen evenredigheid; met zijn barmhartigheid dreigt God in te gaan tegen zijn rechtvaardigheid. Het doel van God is niet om te straffen, maar om te herstellen, te vergeven. Op een bijzondere wijze laat God zijn barmhartigheid, die zich uit in medelijden, kennen door de woorden die Hij uitspreekt tot Mozes: “Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord; Ik ken hun
lijden. Ik ben afgedaald om hen te bevrijden uit de macht van Egypte, om hen weg te leiden uit het land, naar een land dat goed en ruim is, een land dat overvloeit van melk en honig. … De roep van de Israëlieten is nu tot Mij doorgedrongen” (Ex. 3, 7- 9). Hier is het God zelf die tot beweging komt om zijn barmhartigheid te tonen. Steeds horen we hetzelfde refrein: God is rechtvaardig, maar zijn barmhartigheid is groter. Dit wordt mooi weergegeven in de woorden die God tot Mozes sprak bij het overhandigen van de decaloog: “Ik ben voor hen die Mij haten een jaloerse God die de schuld van de vaders wreekt op hun kinderen, tot de derde en vierde generatie. Maar voor hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden ben Ik een God die goedheid bewijst tot aan de duizendste generatie” (Ex. 20, 5-6). Tenslotte zal God zichzelf openbaren als de “Barmhartige”: “De Heer is een barmhartige en genadige God, geduldig, groot in liefde en trouw, die goedheid bewijst tot in de duizendste generatie, die misdaden, overtredingen en zonden vergeeft” (Ex. 34, 6-7). Het wordt als een refrein over God door Mozes steeds maar opnieuw herhaald: “De Heer is geduldig, groot in liefde. … Vergeef toch de schuld van dit volk in uw grote barmhartigheid, zoals U het steeds vergiffenis geschonken hebt, van Egypte af tot hiertoe” (Num. 14, 18-19). In het verhaal van David wordt op een schitterende manier Gods barmhartigheid tegenover de zondige David beschreven. God vergeeft wanneer David spijt uitdrukt over wat hij heeft gedaan. “Toen zei David tegen Natan: ‘Ik heb tegen de Heer gezon-
| 91 |
digd.’ Natan antwoordde: ‘Dan heeft de Heer u deze zonde vergeven: u zult niet sterven’” (2 Sam. 12, 13). In de psalmen en de profeten wordt het volk voortdurend opgeroepen om trouw te zijn en te vertrouwen op Gods oneindige barmhartigheid. Psalm 51 is de psalm bij uitstek waarin wordt gebeden om Gods barmhartigheid. “Wees mij genadig, God die liefde bent; U, grenzenloze barmhartigheid, wis uit wat ik heb misdaan. Was mij schoon van schuld, reinig mij van mijn zonde” (Ps. 51, 3-4). In psalm 103 wordt God om zijn barmhartigheid geloofd: “Als de hemel boven de aarde, zo hoog welft zijn liefde boven degenen die Hem vrezen” (Ps. 103, 11). Deze lofprijzingen gaan verder in de volgende psalmen 105, 106, 111, 112: “Prijs de Heer, want Hij is goed, zijn liefde kent geen grenzen” (Ps. 106, 1). En in psalm 145 horen we nogmaals: “De Heer is genadig, barmhartig, geduldig en in liefde groot. De Heer is goed voor alles en iedereen, barmhartig voor alles wat Hij heeft gemaakt” (Ps. 145, 8-9). Hier klinkt het refrein: “Want eeuwig is zijn genade”. Bij de profeten horen we dezelfde boodschap. We geven één voorbeeld bij iedere grote profeet. “Een kort ogenblik heb Ik u in de steek gelaten, maar met groot medelijden breng Ik u weer bijeen. In een stortvloed van toorn heb Ik een ogenblik mijn gezicht voor u verborgen, maar met eeuwige liefde ontferm Ik mij over u” (Jes. 54, 7-8). “De Heer is van verre voor mij verschenen. Hij zei: ‘Mijn liefde voor u duurt eeuwig, Ik blijf u altijd gunstig gezind’” (Jer. 31, 3). Hosea bezingt Gods hartstochtelijke liefde voor zijn volk: “Toen
Israël nog jong was, kreeg Ik hem lief en uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen. … Met zachte leidsels heb Ik hen gemend, met teugels van liefde. … Mijn hart slaat over, heel mijn binnenste wordt week” (Hos. 11, 1, 4, 8). Tenslotte kunnen we hier het verhaal van Jona aanhalen, een verhaal waar de barmhartigheid als een refrein opklinkt en als een samenvatting kan beschouwd worden van de wijze dat God zijn barmhartigheid toont in het Oude Testament. Jona gaat zijn eigen weg, maar God brengt hem langs zijn wegen tot bestemming, zoals Hij ook het volk van Israël ondanks hun hardnekkigheid toch tot hun uiteindelijke bestemming brengt. Jona kan de Ninevieten overtuigen zich te bekeren en God toont hen barmhartigheid; wanneer ze luisteren naar zijn profeten dan mag het volk Gods barmhartigheid verwachten. Heel treffend is de reactie van Jona: “Ach, Heer, heb ik het niet gezegd, toen ik nog in mijn land was! Daarom heb ik het willen voorkomen door naar Tarsis te vluchten. Ik wist immers, dat U een genadige en barmhartige God bent, toegevend en rijk aan liefde, U hebt altijd berouw over onheil” (Jona 4, 2). Maar God zal hem finaal een les leren. Wanneer Jona zich nijdig toont om de ricinusboom die door een worm wordt aangevreten en daarom liever zou sterven dan in leven te blijven, antwoordt God hem: “U bent begaan met de ricinusboom, waarvoor u niets hebt gedaan en die u niet hebt opgekweekt, die boom die tussen de ene nacht en de andere is opgeschoten en vergaan. En zou Ik dan niet begaan zijn met Nineve, de grote stad, waar zoveel mensen wonen, meer dan twaalf tienduizendtallen mensen, die het verschil tussen
| 92 |
hun rechterhand en hun linkerhand niet weten, en ook nog zoveel dieren?” (Jona, 4, 10-11). Zelfs voor de dieren toont God zijn barmhartigheid in dit verhaal! Gods barmhartigheid heeft zich ten volle gemanifesteerd in de menswording en het sterven op het kruis. God kon niet verder gaan met zijn barmhartigheid. Laten we eerst naar de evangeliën kijken en zien hoe daar Gods barmhartigheid doorheen de barmhartigheid van Jezus handen en voeten krijgt. Jezus toont zich vol barmhartigheid voor de mensen in nood die op zijn weg passeren. Hij toont hen een afstraling van Gods barmhartigheid. We citeren enige passages. “Jezus riep zijn leerlingen bij zich en zei: ‘Ik heb te doen met deze mensen, want ze zijn al drie dagen bij Me en hebben niets te eten. Ik wil ze niet met een lege maag wegsturen; ze zouden onderweg wel eens kunnen bezwijken” (Mt. 15, 32). We kennen het vervolg van het verhaal. “Jezus kreeg met hen te doen en raakte hun ogen aan. En meteen konden ze weer zien en volgden ze Hem” (Mt. 20, 34), is de reactie bij het zien van de twee blinden wanneer Hij Jericho verlaat. “Toen de Heer haar zag, was Hij ten diepste met haar begaan. ‘Huil niet’, zei Hij tegen haar. Hij liep naar de lijkbaar toe en raakte die aan en zei: ‘Jongeman, kom overeind, zeg Ik je’” (Lc. 7, 13-14), klinkt het bij de ontmoeting met de weduwe van Naïn. “Er kwam een melaatse op Hem af, die om hulp vroeg. Hij viel op zijn
knieën en zei: ‘Als U wilt, kunt U me rein maken’. Diep ontroerd stak Hij zijn hand uit en raakte hem aan. ‘Ik wil het, word rein’” (Mc. 1, 40-41). “Jezus begon te huilen, zodat de Joden zeiden: ‘Hij moet wel veel van hem gehouden hebben’” (Joh. 11, 35-36) lezen we wanneer Jezus bij het graf van zijn vriend Lazarus staat. Neen, Jezus’ barmhartigheid is geen onpersoonlijke houding, maar is gegrond in een diepmenselijk meeleven met de levenssituatie van de andere. Hij toont echt medelijden vanuit zijn barmhartige liefde. Lucas wordt wel eens de evangelist van de barmhartigheid genoemd, want bij hem lezen we de lofzang van Zacharias en de lofzang van Maria, waar in beiden Gods barmhartigheid wordt bezongen. En dan hebben we de drie parabels die juist een scherp beeld tonen hoe ver Gods barmhartigheid wel gaat: de parabel van het verloren schaap, van de verloren drachme en de verloren zoon of de barmhartige vader (Lc. 15). Wat is zo typisch aan deze drie zeer gekende parabels? God verwelkomt niet alleen de zondaar die verloren is, maar gaat er ook actief naar op zoek tot Hij hem vindt. Dat is totaal nieuw: de idee dat God zich in beweging zet om diegene die verloren is terug bij te brengen. De herder laat de negenennegentig schapen in de steek om het ene dat verloren is, op te zoeken (cfr. Lc. 15, 4). En God staat met ongeduld op de uitkijk tot zijn zoon terugkomt, niet onmiddellijk omdat hij spijt heeft, maar omdat hij honger heeft. Nog vooraleer hij een woord tot zijn vader kan richten, overstelpt de vader hem reeds met zijn vergiffenis, met zijn barmhartigheid. Hij is hem vóór!
| 93 |
(cfr. Lc. 15, 20). Het is de consequentie van het feit dat Gods liefde altijd het eerst is, zoals we bij Johannes lezen: “Dat is de liefde, niet dat wij God hebben liefgehad, maar Hij heeft ons het eerst liefgehad en ons zijn enige zoon gezonden als losprijs voor onze zonden” (1. Joh. 4, 12). Zuster Faustina drukt het zeer mooi uit in haar dagboek: “Mijn barmhartigheid is groter dan uw zonden en deze van de gehele wereld. Wie kan de grootheid van mijn goedheid meten? Voor u ben ik uit de hemel neergedaald, voor u heb ik mezelf op het kruis laten nagelen, voor u heb ik mijn Heilig Hart laten doorboren met een lans, van waaruit heel wijd de bron van barmhartigheid tot u allen stroomt. Kom dan en heb volle vertrouwen in mijn barmhartigheid”. In “Dives in misericordia”, de encycliek van Paus Johannes Paulus II, lezen we over het verhaal van de verloren zoon: “De barmhartigheid, zoals Christus deze voorstelt in de parabel van de verloren zoon, heeft de inwendige vorm van de liefde die we in het Nieuwe Testament agape noemen. Deze liefde gaat naar iedere verloren zoon, naar iedere menselijke miserie en boven alles naar iedere morele miserie die we zonde noemen. Wanneer dat gebeurt, voelt de persoon die de barmhartigheid ontvangt zich niet vernederd, maar integendeel hervindt hij zijn menselijke waardigheid. De Vader drukte uit hoe blij hij was dat hij teruggevonden was en dat hij tot het echte leven was teruggekeerd. Dat is de grondtoon van de barmhartigheid. De vreugde duidt op een goed dat intact is gebleven: zelfs als hij verloren is en zijn eigen weg gaat, de zoon blijft de zoon van de vader. Dat kan nooit verbroken worden. Het
duidt ook op een goed dat opnieuw gevonden wordt: de zoon komt terug naar de waarheid over hemzelf” (nr. 6). Er is inderdaad in alle drie verhalen een overmaat van vreugde: vreugde omdat diegene die verloren was, teruggevonden is. Gods barmhartigheid die zich uit in medelijden, wordt beschreven in de parabel van de barmhartige Samaritaan. De mens wordt uitgenodigd om in zijn barmhartigheid, zijn medelijden met de lijdende mens, zeer ver te gaan, de redelijkheid voorbij. Het is de maat die God voor de mens gebruikt die wij naar mekaar toe moeten gebruiken. De Samaritaan, die weet wat lijden is door uitgesloten te worden uit de Joodse samenleving, herkent gemakkelijker het lijden van de medemens. Hij begrijpt beter de pijn en de uitsluiting dan de priester en de leviet die in een boog om de gewonde heen gaan. Echt medelijden verdraagt geen gemoraliseer over wat zogenaamd zuiver en onzuiver is en is ook niet gediend met uitsluitend vrome gedachten. De Samaritaan ziet het lijden in de ogen en neemt het lijden van de ander ernstig, zonder te oordelen of te moraliseren. Hij neemt het risico de andere te helpen, gewoon omdat hij er is. In de parabel leren we ook dat we ons moeten openstellen voor iedereen, door concreet de persoon te helpen die voor ons staat. In die ene persoon neemt “iedereen” een aanvang, en we moeten hem helpen voor 100 %, zonder reserve. Wanneer we verder wandelen in de Schrift, ontmoeten we Paulus die een echte getuige wordt van Gods barmhartigheid. “Ik zeg dank aan Hem die mij gesterkt heeft, Christus
| 94 |
onze Heer, omdat Hij mij vertrouwen heeft geschonken, door mij in zijn dienst te nemen, hoewel ik vroeger een godslasteraar was, een vervolger en een overmoedige. Maar ik heb barmhartigheid ondervonden, omdat ik, nog ongelovig, handelde in onwetendheid. De genade van onze Heer heeft mij overstelpt, en daarmee het geloof en de liefde die in Christus Jezus zijn” (1 Tim. 1, 12-14). Paulus is niet bekeerd vanuit een zondig bestaan, maar werd overweldigd door Jezus zelf: “Ik verzeker u, broeders en zusters, het evangelie dat door mij is verkondigd, is niet door mensen uitgedacht. Want ook ik heb het niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door een openbaring van Jezus Christus” (Gal. 1, 11-12). Voor Paulus was de overstap zeer groot, want als strikte Jood beleed hij één God, de enige, en als christen moest hij geloven in Jezus Christus, de Zoon van God, wat voor de Joden een echte godslastering was, de reden dat ze Christus kruisigde omdat Hij zich de Zoon van God durfde noemen. De confrontatie met Christus was echter zo groot, dat hij later kon zeggen: “Maar wat winst voor mij was, ben ik omwille van Christus gaan beschouwen als verlies. Sterker nog, ik beschouw alles als verlies, want het kennen van mijn Heer Christus Jezus gaat alles te boven. Om Hem heb ik alles prijsgegeven, en ik beschouw alles als vuilnis als het erom gaat Christus te winnen en één te zijn met Hem” (Fil. 3, 7-9). Vergeleken met de kennis van Christus, is alles vuilnis voor hem geworden. “Met Christus ben ik gekruisigd. Ikzelf leef niet meer, Christus leeft in mij” (Gal. 2, 19-20).
In ons avondgebed ontvangen we drie mooie hymnen van Paulus die ons uitnodigen om dieper in ons geloof door te dringen. In Efeziërs 1, 3-10 drukt Paulus de grootheid uit door God te zijn uitverkoren, kinderen te worden door Jezus Christus en deel te mogen nemen aan het goddelijk plan om alles en allen in Christus onder één hoofd te brengen. In Kolossenzen 1, 12-20 bezingt Paulus Christus als het ware het hart van het universum en verwijst dat door Christus allen zullen verzoend worden. Tenslotte in Filippenzen 2, 6-11 hebben we de prachtige Christushymne waarin de kenosis van Jezus wordt bezongen: “Hij die bestond in goddelijke majesteit, heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God…”. Uiteindelijk is het de wens van Paulus geheel gelijk te worden met Christus. “Ik wil Christus kennen, de kracht van zijn opstanding en de gemeenschap met zijn lijden; ik wil steeds meer op Hem lijken in zijn dood om eens te mogen komen tot de opstanding uit de doden” (Fil. 3, 10-11).
2. De devotie tot het Heilig Hart Vanuit een diep contempleren van de barmhartigheid van God zoals deze tot ons kwam in en door Christus, ontwikkelde zich doorheen de tijden de devotie tot het Heilig Hart van Jezus en kreeg echt vorm in de 17e eeuw. De 17e eeuw was een speciale tijd in de geschiedenis, gekenmerkt door het opkomende Verlichtingsdenken en het Jansenisme.
| 95 |
Het was alsof de Heilig Hartdevotie daar een tegengewicht wou aan bieden. De Verlichting ziet God nog slechts als een grote horlogemaker die de schepping in gang heeft gezet, maar niets meer te maken wil hebben met het verder verloop van de schepping. Alles is nu overgeleverd aan de wet van de natuur, en er is geen plaats meer voor God als Voorzienigheid, God met zijn genade, God als de barmhartige. Het Jansenisme heeft alleen oog voor God die oneindig rechtvaardig is en slechts een klein aantal is geroepen om verlost te worden. De biecht is slechts geldig als men een perfect berouw vertoont en men mag geen communie ontvangen zonder voordien gebiecht te hebben. Ook in het Jansenisme was amper nog plaats voor de barmhartigheid van God. Twee personen werden een instrument om opnieuw Gods liefde en barmhartigheid duidelijk te tonen: Johannes Eudes en Margareta Maria Alacoque. Johannes Eudes (1601-1680) was afkomstig uit Normandië in Frankrijk, en trad toe tot de Oratorianen, gevormd door Kardinaal Pierre de Bérulle. Hij sticht in 1643 een nieuwe religieuze congregatie: de Congregatie van Jezus en Maria gericht op de vorming van priesters en het missiewerk. Hij ontwikkelt een speciale devotie tot de Heilige Harten van Jezus en Maria als oppositie tegen het Jansenisme. In zijn visie beklemtoont hij dat Christus voor de zondaars gestorven is en juist in zijn geopend hart zijn liefde en
barmhartigheid aan ons allen toont. Hij schrijft: “Van alle goddelijke volmaaktheden die zich weerspiegelen in het Heilig Hart, moeten we vooral een grote devotie ontwikkelen voor de goddelijke barmhartigheid en deze in ons eigen hart inprenten. Daartoe moeten we drie zaken doen: ten eerste moeten we uit de diepte van ons hart allen vergeven die ons iets hebben misdaan. Ten tweede moeten we medelijden hebben voor het lijden van anderen en alles doen om dit lijden te helen. Ten derde moeten we medelijden hebben voor hen die spiritueel lijden, want deze pijnen zijn veel erger dan de lichamelijke pijnen. Daarom moeten we medelijden hebben voor de zielen die geen schuld tonen voor hun eigen tekortkomingen en zonden, en door ons gebed, ons voorbeeld en ons onderricht hen redden uit de eeuwige verdoemenis”. De tweede figuur die heel belangrijk is voor de ontwikkeling van de devotie van het Heilig Hart is Margareta Maria Alacoque (1647-1690). Zij was zuster in de Orde van de Visitatie en kreeg tussen 1673 en 1675 vier verschijningen van het Heilig Hart van Jezus. Ze onthoudt de volgende boodschappen: Jezus toont haar zijn geopend hart als plaats van barmhartigheid, vergeving en tedere liefde. Het is een hart dat gekroond is met een doornenkroon, gewond en waaruit bloed stroomt. Hij roept haar op om de eerste vrijdag van iedere maand speciaal toe te wijden aan de devotie tot het Heilig Hart. Hij vraagt haar om Hem frequent te ontvangen in de sacramenten, speciaal in het sacrament van de liefde dat de eucharistie is. Hij vraagt haar eveneens het heilig uur in te stellen als
| 96 |
aanbidding tot het heilig Sacrament en tijdens de laatste verschijning in juni 1675 vraagt Jezus aan Margareta Maria Alacoque om het feest van het Heilig Hart in te stellen. Deze boodschappen vonden gehoor in de Kerk en deden een gans nieuwe en intense devotie tot het Heilig Hart ontstaan en veroorzaakte eveneens een kentering in de visie van het Jansenisme en de Verlichting. Ook in onze congregatie kreeg de devotie tot het Heilig Hart een belangrijke plaats toegewezen.
3. De devotie tot de Goddelijke Barmhartigheid Op het moment dat de Heilig Hartdevotie afnam, mede onder de invloed van de opkomende secularisatie, kwam vanuit Polen een nieuwe ingreep van God via de devotie van de “Goddelijke Barmhartigheid”, zoals ontvangen door de Poolse Zuster Faustina en gepromoot door Paus Johannes Paulus II. Zuster Faustina Kowalska (19051938) trad op 20-jarige leeftijd in bij de Zusters van Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid. Ze leidde er als een weinig geletterde zuster een zeer eenvoudig leven in dienstbaarheid, als kok, tuinier en portier. In 1933 opende ze haar hart tot haar biechtvader Pater Michael Sopocko omtrent de boodschappen die ze van Jezus ontving. Deze werden in aanvang niet ernstig genomen, en de zuster werd zelfs onderworpen aan een onderzoek bij een psychiater, die haar echter een evenwich-
tige geestesgesteltenis toeschreef. In de gemeenschap was ze een vrolijke en hardwerkende medezuster. Haar biechtvader vroeg haar om een dagboek bij te houden, en daarin onthulde ze wat ze via Jezus als boodschappen ontving. Het was één groot pleidooi om Jezus echt te zien als de grote Barmhartige en te bidden voor hen die dreigen verloren te gaan om zo zijn barmhartigheid over hen af te smeken. “Ik ben de liefde en barmhartigheid zelf. Dat geen ziel bevreesd is tot Mij te komen, zelfs al zijn zijn zonden rood als scharlaken. Mijn barmhartigheid is steeds veel groter dan uw zonden en deze van de gehele wereld. Ik liet mijn Heilig Hart doorboren met een lans, opdat er barmhartigheid zou uitvloeien. Kom dan tot deze bron van barmhartigheid. U moet alleen maar vertrouwen hebben in mijn barmhartigheid.” In een andere tekst lezen we: “Het eerste attribuut dat de Heer me leerde kennen is zijn heiligheid. Zijn heiligheid is zo groot dat alle machten voor Hem beven. De zuivere geesten bedekken hun gelaat en verliezen zichzelf in eindeloze aanbidding en in één woord drukken ze de hoogste vorm van aanbidding uit: Heilig. Gods heiligheid is voor de ganse Kerk en over alle levenden uitgestort. Sommigen zijn er volledig door doordrongen, maar voor anderen blijft het een verre realiteit. De tweede vorm van kennis dat de Heer me schonk betreft zijn gerechtigheid. Zijn gerechtigheid is zo groot en is zo doordringend dat het in de diepte van het hart der dingen reikt en dat alles in naakte waarheid voor Hem staat en dat niets Hem kan weerstaan. Ik begrijp dat Gods grootste attribuut zijn liefde en barmhartigheid is. Het verenigt het schepsel
| 97 |
met zijn Schepper. De immense liefde en de afgrond van barmhartigheid werden ons bekend gemaakt door de incarnatie van het Woord en door onze verlossing.” Ook aan Zuster Faustina werden door Jezus een aantal zaken opgedragen. Hij vroeg haar een afbeelding te laten maken van zijn hart waaruit een straal van bloed en een straal van water vloeit. Hij introduceerde bij haar het bidden van de rozenkrans van de barmhartigheid en het speciaal gebed te bidden om 3 uur in de namiddag ter herdenking van zijn lijden. Tenslotte vroeg Hij haar om de zondag na Pasen te laten erkennen als de zondag van de Goddelijke Barmhartigheid. Zuster Faustina overleed in 1938. Haar dagboek, heel slecht vertaald in het Italiaans, werd door het Vaticaan verboden in 1959, waarbij de devotie tot de Goddelijke Barmhartigheid ook tijdelijk werd stopgezet. Maar in 1965 zorgde de toenmalige aartsbisschop van Krakow, Kardinaal Wojtyla, de latere Paus Johannes Paulus II, voor een nieuwe Italiaanse vertaling, waarbij het Vaticaan onmiddellijk het verbod introk. Eenmaal paus, werd Wojtyla de grote promotor van de devotie tot de “Goddelijke Barmhartigheid”, hij verklaarde Zuster Faustina zalig in 1993 en heilig in 2000 met tegelijk de officiële instelling van de zondag van de Goddelijke Barmhartigheid op de zondag na Pasen. Zijn eigen zaligverklaring gebeurde op 1 mei 2011, op de zondag van de Goddelijke Barmhartigheid. Bij haar zaligverklaring zei Paus Johannes Paulus II: “Haar missie gaat verder en draagt enorme vruchten. Het is waarlijk mooi hoe haar devo-
tie tot de barmhartige Jezus over de wereld verspreid is en steeds meer harten wint. Dat is ongetwijfeld een teken van de tijd, een teken van de 20ste eeuw. De balans van deze eeuw brengt ons in een diepe vrees voor de toekomst. Waar kan deze wereld een betere toevlucht vinden dan in de Barmhartige Liefde. Gelovigen begrijpen dat zonder problemen”. Op 17 augustus 2002 vertrouwde Paus Johannes Paulus II de wereld toe aan de Goddelijke Barmhartigheid: “Hoe groot is de nood voor Gods barmhartigheid. Vanuit de diepten van het menselijk lijden stijgt in ieder continent een kreet om barmhartigheid op. Waar haat en wraakzucht de wereld domineren, waar oorlog lijden en dood van vele onschuldigen brengt, daar is Gods genade en zijn barmhartigheid nodig om in de harten van de mensen het echte verlangen naar vrede te doen groeien. Overal waar het respect voor het menselijke leven ontbreekt, daar is nood aan Gods barmhartigheid, in wiens licht we de onuitdrukkelijke waarde van ieder menselijk wezen mogen aanschouwen. Barmhartigheid is nodig opdat aan iedere vorm van onrecht in de wereld een eind zou komen”. Ook Paus Benedictus XVI heeft uitdrukkelijk verwezen naar de Goddelijke Barmhartigheid op 30 maart 2008, de zondag van de Goddelijke Barmhartigheid: “Inderdaad, barmhartigheid is de centrale kern van de boodschap van het Evangelie. Het is de echte naam van God, het gelaat waarmee Hij zichzelf onthulde in het Oude Testament en ten volle
| 98 |
in Jezus Christus, de incarnatie van de creatieve en verlossende liefde. Moge deze barmhartige liefde ook schijnen op het gelaat van de Kerk doorheen de sacramenten, in het bijzonder het sacrament van de verzoening, in de werken van barmhartigheid, verricht zowel in gemeenschap als individueel. Dat alles wat de Kerk zegt en doet een uitdrukking zijn van de barmhartigheid die God voelt voor de mens. Wanneer de Kerk op een ongekende waarheid of een bedreigd goed wil wijzen, dat ze daarvoor altijd beroep doet op de barmhartige liefde, opdat mensen het volle leven mogen bezitten en wel in overvloed. Vanuit de Goddelijke Barmhartigheid, dat vrede in de harten brengt, vloeit vrede in de wereld: vrede tussen verschillende volkeren, culturen en religies”. Vanaf 1978 verspreidde de devotie tot de Goddelijke Barmhartigheid wereldwijd, met de afbeelding waarop Jezus is afgebeeld met zijn geopend hart waaruit water en bloed vloeien als twee stralen die op ons neervallen. Ook het dagboek van Zuster Faustina werd in vele talen vertaald en wordt door velen op gelijke hoogte geplaatst als het dagboek van de Heilige Teresia van Lisieux. Het bidden van de speciale rozenkrans werd verder verspreid, met de volgende gebeden: “Eeuwige Vader , ik offer U op het Lichaam en Bloed, de Ziel en de Goedheid van uw welbeminde Zoon, onze Heer Jezus Christus, tot verzoening van onze zonden en de zonden van heel de wereld,” en “Door het smartelijk lijden van uw Zoon, heb medelijden met ons en met heel de wereld”.
Waar we vroeger het Heilig Hartbeeld zagen, zien we nu op vele plaatsen de afbeelding van de Goddelijke Barmhartigheid die als een vernieuwde uitgave is van deze aloude devotie. Het is een uitnodiging om deze nieuwe devotie, helemaal in lijn met de Heilig Hartdevotie, ook een plaats te geven in onze congregatie en heel speciaal in onze contemplatie dat God liefde is en deze liefde door zijn barmhartigheid aan ons wil tonen.
Bibliografie Stackpole, Robert, Divine Mercy, a guide from Genesis to Benedict XVI. Stockbridge, Marian press, 2009, p. 275. Schönborn, Card. Christoph, We have found mercy, the mystery of God’s merciful love. San Francisco, Ignatius Press, 2012, p. 156. Kowalska, Saint Maria Faustina, Diary: Divine Mercy in my soul. Stockbridge, Marian press, 2008, p. 772. Johannes Paulus II, Dives in misecordia. Brussel, Licap, 1981, p. 48. Chittister, Joan, God’s tender mercy. Dublin, Columba press, 2010, p. 74.
| 99 |
Vragen Hoe ziet u de band tussen Gods liefde en zijn barmhartigheid en ervaart u dit ook in uw dagelijks leven? Barmhartigheid kent twee dimensies: vergeving en medelijden. Beiden vinden hun oorsprong in Gods liefde, ze zijn er het uitvloeisel van. Kunt u het belang van de vergeving en het medelijden aangeven door voorbeelden uit het concrete leven dat u heeft meegemaakt?
Q
Hoe kunnen we vandaag gestalte geven aan een vernieuwde devotie tot het Heilig Hart, inspiratie vindend in de devotie tot de goddelijke Barmhartigheid?
Mogelijke actiepunten Lectuur van het dagboek van de heilige Zuster Faustina.
A
Het bidden van de rozenkrans van de goddelijke Barmhartigheid. Meer ruimte scheppen voor medelijden en vergeving in ons dagelijks leven. Het ophangen van de afbeelding van de goddelijke Barmhartigheid.
| 100 |
| 101 |
| 102 |
7. Om te komen tot een leven van contemplatie in de actie Het is een verkeerd idee de contemplatie te beperken tot de momenten van ons gebed. Het is dan alsof we de contemplatie willen insluiten in het gebed, terwijl het gebed een onderdeel moet zijn van een contemplatieve grondhouding die alle lagen van ons leven moet doorstromen. We moeten de opdracht van Paulus ernstig nemen die ons oproept om altijd te bidden, om heel ons leven te enten op die bewuste aanwezigheid van God. Als apostolische religieuzen hebben we juist de opdracht tot deze eenheid te groeien: een leven in eenheid met God, God die zich laat vinden in de dagelijkse activiteiten, God die de adem wordt van ons leven, ons leven dat een wandelen wordt met God, een leven in Gods tegenwoordigheid. Zolang we ons leven opsplitsen tussen gebed en actie, ora et labora, tussen Martha en Maria, en dan vooral met de overtuiging dat we als apostolische religieuzen vooral Martha zijn en toch niet willen geïdentificeerd worden met Maria die haar tijd verliest aan de voeten van de Heer, dan hebben we nog niet begrepen wat een contemplatieve grondhouding is waaruit we moeten leven. Ik ben steeds getroffen door de film “Mr. Vincent”. Wellicht heb ik hem reeds een 50-tal malen gezien ter gelegenheid van conferenties en retraites. Telkens treft het mij hoe
actief die man wel was. Het is een kleine overstap om even aan Vader Triest te denken, naar hem te refereren, want we vinden heel wat gelijkenissen tussen deze twee. Maar het gevaar is altijd dat we ons vastpinnen op die actieve zijde, en in de film “Mr. Vincent” wordt alleen deze zijde belicht. Maar als we dan de geschriften van Vincentius gaan nalezen, en zijn totale biografie lezen, dan valt het vooral op hoe hij in de vroege morgen heel veel tijd besteedde aan het inwendige gebed en dat hij voortdurend zijn volgelingen opriep om toch nooit het gebed te verwaarlozen. Het is vanuit die contemplatieve grondhouding dat hij naar de armen kon gaan en zich totaal aan hen kon geven, maar dan wel op een heel unieke wijze. Zei hij niet dat de armen zijn meesters waren en dat ze de iconen van Christus waren? Hij slaagde erin Christus in de armen te ontmoeten, omdat hij Christus had leren kennen in het gebed. Hij zette zijn gebed verder in de dienst aan de armen. Dat moet ook onze opdracht worden: dat we ons gebed kunnen verder zetten in onze dienst aan de armen, de zieken, de mensen voor wie wij zorg dragen. Zij moeten vindplaats worden van God, we moeten God, die we leren kennen in ons gebed, herkennen in hen met wie we op weg gaan. Het zal een heel eigen kleur geven aan onze actie: het zal
| 103 |
onze actie verdiepen en het zal vanuit de actie zijn dat we opnieuw tot gebed komen, tot heel ons leven gebed wordt. Neen, zeggen we niet te vlug dat dit niet aan ons is besteed, dat we daartoe geen roeping hebben, dat we daarvoor geen Broeder van Liefde zijn geworden. We willen daaraan, als afsluiting van onze bezinning, enige gedachten wijden.
hier is God aanwezig, want wat ik nu uitspreek gaat mijn menselijke krachten ver te boven. Het kan ook het moment zijn van het overlijden van een geliefd persoon waarbij we met het mysterie van het leven worden geconfronteerd en dat ons tot de overtuiging brengt: hier gebeurt iets meer dan wat ik met mijn ogen kan zien.
1. God gaat met ons Op weg en wij mogen wandelen aan Gods zijde
Het is vanuit deze sterke momenten dat we tot het besef komen dat we er niet alleen voor staan, maar dat er Iemand is die met ons op weg gaat. En het is met deze Iemand dat we proberen in contact te komen via het gebed.
We hebben het reeds verschillende malen aangehaald hoe God met ons op weg gaat, hoe God met ons zijn weg gaat. Ieder van ons heeft zijn eigen levensverhaal, en ieder van ons kan momenten aanduiden in zijn leven waarbij God voelbaar aanwezig was. We kennen het verhaal van de heilige Teresia van Lisieux, die bij haar eerste communie een echte godsontmoeting had. Enige jaren later, tijdens de kerstnacht, had ze opnieuw een sterke godservaring, waarbij ze als het ware in één moment van kind tot volwassene uitgroeide. Wanneer we terugdenken aan onze eigen roeping, de wijze waarop we tot de congregatie zijn gekomen, de mensen die ons op weg hebben gezet, dan ben ik er zeker van dat we allen dergelijke momenten kunnen opnoemen die ons hebben doen aanvoelen: hier gebeurt iets met ons dat ons overstijgt. De dag van onze professie zal wel een dag zijn dat we niet vlug zullen vergeten, en voor sommigen zal het misschien het moment zijn waarop we onze eeuwige geloften uitspraken, dat we heel sterk aanvoelden:
De grond en de reden van ons bidden is dit: ons openstellen voor die aanwezigheid die we God noemen en ons laten beschijnen door zijn Liefde. En dit iedere dag opnieuw vanuit de vaststelling dat God altijd nieuw is, dat Hij zich altijd nieuw aan ons aanbiedt. In ons gebedsleven kunnen we eveneens diepe ervaringen opdoen. Voor sommigen van ons zal het een retraite zijn, waar we een bijzondere ervaring hadden van Gods nabijheid. Persoonlijk denk ik met diepe dankbaarheid aan de dertigdaagse retraite die ik jaren geleden volgde, en waarbij op het einde een heel eigen ervaring me greep: het besef dat God er was met zijn liefde voor mij. En dit was niet zomaar een vrome opwelling, maar werd een overtuiging die me enorm aangreep. Ik was het waardig om door God bemind te worden! Wat ik reeds lang op een eerder theoretische wijze beleed, werd plots volle realiteit. En ik mag zeggen dat het een belangrijk keerpunt werd in mijn leven, omdat het
| 104 |
een ervaring was die me niet meer losliet: God bestaat en is er voor mij met zijn liefde: dat is de grond van mijn Broeder van Liefde-zijn en ik word opgeroepen van daaruit te leven, daarop mijn leven verder uit te bouwen. In onze lectio divina komt het er nu juist op aan om die weg die God met ons wil gaan, beter te leren kennen. Neen, het is geen illusie: God toont ons zijn weg die Hij voor ons heeft uitgestippeld, maar we moeten de tijd nemen om naar Hem te luisteren. Dat is ook wat Jezus deed: zich voortdurend in de eenzaamheid terugtrekken om naar de stem van zijn Vader te luisteren. En Hij had eerst reeds 30 jaar in de stilte van het huisgezin van Nazareth doorgebracht: biddend en werkend, tot zijn opdracht heel duidelijk werd en Hij in het water van de Jordaan neerdaalde om zijn zending te horen: “Jij bent mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind” (Lc. 3, 22). In zijn verder levensverhaal lezen we hoe Hij zich herhaaldelijk terugtrekt: “Bij het aanbreken van de dag ging Hij de stad uit naar een eenzame plaats…”(Lc. 4, 42); “Maar Hij trok zich telkens terug in de eenzaamheid om te bidden” (Lc. 5, 16). Jezus’ zending was totaal in harmonie met zijn roeping, omdat Hij voortdurend luisterde naar Gods stem, en er zich voor hoedde niet zijn weg, maar de weg van de Vader te gaan. Hoe sterk klonk dit door in zijn dialoog met de duivel wanneer Hij in de woestijn op de proef werd gesteld: “De Heer uw God zult u aanbidden en Hem alleen dienen” (Lc. 4, 8). Hem alleen dienen: dat werd zijn levensdevies, en dat moet ook het
onze worden. Want het is God die met ons zijn weg wil gaan, en onze zending bestaat erin deze weg te volgen, deze weg te gaan. Hier kunnen we het woord “Voorzienigheid” bij plaatsen. Het zal voor sommigen wat oud klinken, maar tenslotte is dat de Voorzienigheid: God die voor ons een weg heeft uitgestippeld, die onze levensweg is en die we moeten leren kennen om hem te kunnen volgen, zonder dat Hij raakt aan onze vrijheid om al dan niet deze weg te volgen. Gods Voorzienigheid wil geenszins afbreuk doen aan onze vrijheid, maar doet daarentegen voortdurend beroep op onze keuze in vrijheid. We kunnen het ons moeilijk inbeelden, maar ook Jezus was onderworpen aan die vrijheid: Hij had de mogelijkheid zijn eigen weg te gaan, ja te zeggen op het aanbod van de duivel, want anders is het verhaal van de bekoring in de woestijn slechts een mop. Wat Jezus meemaakte in de woestijn, maken wij voortdurend mee: het is het verhaal van de mens, van iedere mens, dus ook van ons: dat we voor de keuze worden gesteld, dat onze vrijheid op de proef wordt gesteld en dat we in onze keuze al dan niet voor Gods weg kiezen. Dat is “wandelen met de Voorzienigheid”, zoals het zo mooi werd uitgedrukt door Vincentius a Paulo. Hij voegde eraan toe: “niet te vlug en niet te traag, maar steeds op het tempo van de Voorzienigheid”. In dat “niet te vlug en niet te traag” geven we ons juist de kans om te luisteren naar God, naar Gods wil, om zo in vrijheid te kiezen om zijn weg te volgen, om onze roeping getrouw te zijn en onze zending consequent te vervullen.
| 105 |
2. Komen tot ware humaniteit via de contemplatie van Gods aanschijn In de contemplatie gaat het vooral om het aanschijn van God te aanschouwen, ons te laten beschijnen door zijn aanschijn. Maar hoe kunnen we Gods aanschijn zien? Lezen we niet in het Oude Testament dat Mozes zich moest afwenden om het aanschijn van God niet te zien, want anders zou hij sterven? “Ik zal in mijn volle luister voor je langs gaan en in jouw bijzijn de naam JHWH uitroepen. … Maar mijn gezicht zul je niet kunnen zien, want geen mens kan mij zien en in leven blijven. … Mijn gezicht mag niemand zien” (Ex. 33, 18, 20, 23). Met de komst van Jezus onder ons werd dit verbod als het ware opgeheven. Johannes drukt het als volgt uit: “Niemand heeft God ooit gezien; de Eniggeboren Zoon, die in de schoot van de Vader is, Hij heeft Hem doen kennen” (Joh. 1, 18). En verder horen we Jezus zelf zeggen: “Wie Mij ziet, ziet Hem die Mij gezonden heeft” (Joh. 12, 45). “Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij” (Joh. 14, 11). Christus is de eerste opstap om de Vader te leren kennen. Wie naar Christus opkijkt, naar Hem luistert, ziet en hoort de Vader, want het is God zelf die in Jezus is mens geworden. Het was de vraag die de apostelen aan Jezus stelde: “Toon ons de Vader” (Joh. 14, 8). En we kennen Jezus’ antwoord: “Ik ben al zo lang bij u en gij kent Mij nog niet?” (Joh. 14, 9). In en door Jezus is de Vader ons zeer nabij gekomen, heeft Hij ons zijn gelaat laten zien. Wanneer we naar Jezus opkijken, zien we God die een menselijk ge-
laat heeft aangenomen. In heel de iconografie werd dan ook zoveel aandacht besteed aan het weergeven van het gelaat van Christus, omdat we daarin het gelaat van God zelf mogen ontwaren. Persoonlijk spreekt me dan ook “il Volto Santo” in Manoppello enorm aan: het is de zweetdoek die op het gelaat van Jezus heeft gelegen en die ons de kans biedt om het ware gelaat van Jezus te zien, te bewonderen, te aanbidden. Het is geen punt van ons geloof, en over de authenticiteit van deze doek bestaan er verschillende theorieën, maar wanneer we de kans krijgen om deze doek te zien, van heel nabij, en ons laten bekijken door die open ogen van de Heer Jezus, dan kunnen we niet anders dan stil worden en tot gebed komen. Het is alsof we Jezus door deze open ogen tot ons horen zeggen: “Ik ben er voor u geweest, Ik ben voor u op deze wereld gekomen, Ik heb voor u geleden en gestorven, en nu leef Ik het leven waartoe u geroepen zijt. Ik wacht op u in het hiernamaals”. Contemplatie is dan ook in liefde naar God kijken, vanuit het bewustzijn dat God met liefde naar ons kijkt. Het is een woordeloze uitwisseling van onderlinge liefde. “Hij kijkt naar mij, en ik kijk naar Hem”, zei die boer die dagelijks uren in de dorpskerk zat aan de Pastoor van Ars. Tijdens de Bisschoppensynode over de nieuwe evangelisatie in Rome in oktober 2012, werd door de toenmalige primaat van de Anglicaanse kerk, Rowan Williams, een zeer opmerkelijke toespraak gehouden, misschien wel de belangrijkste van heel de synode. De vraag luidde hoe men vandaag, in een sterk gesecu-
| 106 |
lariseerde wereld, de boodschap van het evangelie kan brengen. Williams sprak over een nieuwe antropologie die bestaat in de ontwikkeling van de volle humaniteit via de weg van de contemplatie. Hij ging zelfs zover dat hij sprak over een nieuwe revolutie van de contemplatie. Ik geef een samenvatting van zijn toespraak: “Teneinde echt humaan te worden, te groeien tot vol mens-zijn, en daartoe worden we vandaag opgeroepen, moeten we ons laten herscheppen naar het beeld van Jezus’ menszijn. En dit mens-zijn bestaat uit een perfecte menselijke vertaling van de relatie tussen de Zoon en de Vader, een relatie gebaseerd op een liefdevol zichzelf geven aan mekaar. Deze humaniteit ontstaat via de contemplatie, waarbij we naar God luisteren die ons vanuit zijn goddelijkheid de ware menselijkheid aanbiedt. We moeten contemplatief worden zoals Christus zelf contemplatief was, en ons hart openen voor wat de Vader in zijn volheid aan ons wil mededelen. We moeten met ons hart en ons verstand de stilte ingaan om naar God te luisteren. Het gelaat dat we vandaag in onze wereld moeten tonen is een gelaat van een mens-zijn dat groeit in de liefde en dat verlangt naar de liefde. Dat heeft de wereld vandaag nodig. Daarom is contemplatie de sleutel voor ons gebed, voor onze liturgie, voor onze kunst, voor de ethiek, de sleutel voor alles wat essentieel is voor een vernieuwde humaniteit. Contemplatie zal ons in staat stellen om in een herboren vrijheid naar de wereld te gaan en naar de medemens, vrij van iedere vorm van zelfgerichtheid, van hebzucht en af-
gunst die vandaag onze relaties vertekenen. Contemplatie is het enige antwoord op alles wat vandaag de wereld teistert, tot en met de financiële crisis. Het zal ons weerbaar maken tegenover al het negatieve dat op ons wordt losgelaten: een cultuur die op glitter en reclame is gericht en die probeert onze emoties onder controle te krijgen. Contemplatie zal ons ten diepste zuiveren, niet superficieel. Het is de weg van de totale zelf-transformatie. In de lijn van wat Augustinus aanbracht, word ik vrij om de medemens op een meer menselijke wijze te benaderen, hen lief te hebben niet omdat ze mij iets beloven, of omdat ze mij zekerheid verschaffen, maar gewoon omdat ze er zijn als mens, als evenbeeld van God. Ik ga vanuit een contemplatief bestaan naar de medemens doorheen en via God, en dat zal mij in staat stellen hem met liefde en met een groot gevoel voor rechtvaardigheid te bejegenen.” Wie zich in het inwendig gebed wendt tot God en echt treedt in die vriendschap met God, wordt een andere mens. Hij gaat meer in zijn eigen waarheid wandelen. We komen tot diepere zelfkennis, bewust van de duistere kanten van ons bestaan en van alle mogelijkheden die we in ons dragen als talenten. We worden als het ware bewust van onze echte origine: geschapen als beeld en gelijkenis met God, maar besmet door het kwade. Goed en kwaad versmelten in ons en geven de ware tint aan ons leven. Het is de eerste en wellicht belangrijkste stap om op een authentieke wijze naar de andere te
| 107 |
kunnen gaan en de ganse werkelijkheid tot ons te laten komen. Hoe dikwijls dragen we niet een masker, proberen we ons beter voor te doen dan wat we in werkelijkheid zijn, en op andere momenten zullen we gebukt gaan onder allerlei vormen van minderwaardigheden die we onszelf toeschrijven. En dikwijls is het een combinatie van beiden. Zelfkennis is daarom zo belangrijk om onszelf te kunnen aanvaarden zoals we zijn. En eenmaal we onszelf kunnen aanvaarden zoals we zijn, zullen we erin slagen ook onszelf lief te hebben en met deze liefde naar de andere te gaan. Het is op deze humaniteit dat Williams in zijn bijdrage alludeerde. Het is een humaniteit die gebaseerd is op de liefde: liefde voor zichzelf, omdat men zich geliefd weet door God, een liefde die men ontdekt in de eeuwige liefde-uitwisseling tussen de Vader en de Zoon, een liefde die ons bekwaam maakt de andere lief te hebben, alle anderen lief te hebben en de ganse werkelijkheid van ons bestaan met liefde tegemoet te gaan. Een valstrik in ons geestelijk leven is de overtuiging dat we niet waardig zijn om door God bemind te worden, dat we zijn barmhartigheid niet waardig zijn. Dat is echt het werk van de duivel, en daarvoor moeten we ons enorm hoeden. God zegt ons voortdurend dat Hij ons liefheeft zoals we zijn en dat Hij onze tekorten en zonden met zijn barmhartigheid constant vergeeft. Dat is echt een bevrijdende boodschap die we moeten horen, die aan ons wordt uitgesproken. Wanneer God ons vergeeft, moeten we ook onszelf vergeven! Dat klinkt paradoxaal, maar velen hebben het daar juist heel moeilijk
mee. Ze belijden wel dat ze geloven in een barmhartige God, en ze horen het ook uitspreken in het sacrament van de biecht, maar ze blijven met schuldgevoelens rondlopen, ontwikkelen een minderwaardigheidscomplex, en vinden zichzelf maar niets in vergelijking met anderen. De nieuwe humaniteit waarvan sprake, neemt een aanvang in onze eigen humaniteit, in de kwaliteit die we toedragen aan ons mens-zijn, een kwaliteit die niet afhangt van wat we al dan niet bezitten of aankunnen, maar van wat we zijn in de ogen van God: zijn geliefd kind dat voortdurend op zijn barmhartigheid beroep mag doen, dat zijn barmhartigheid ontvangt nog vooraleer we erom vragen.
3. Groei van onze persoonlijkheid in al haar dimensies Contemplatie als een steeds dieper doordringen in het geheim van de liefde die God voor ons heeft, zal een groei veroorzaken in onze persoonlijkheid in al haar dimensies. Echte contemplatie is geen zich terugplooien op zichzelf, zoals wel eens wordt aangegeven, maar is vruchtbaar naar onze ganse persoon, en vanuit onze persoon naar de volle werkelijkheid. Een spiritualiteit die ons van de werkelijkheid afleidt, die ons doet wegdromen van die werkelijkheid omdat we die werkelijkheid niet aankunnen en die onze persoonlijkheid negatief beïnvloedt waardoor we als het ware wereldvreemd worden, is een verkeerde spiritualiteit. Het is iets waar men in het geestelijke le-
| 108 |
ven op zijn hoede moet voor zijn. Spiritualiteit kan nooit een vluchtheuvel zijn waar we veilig gaan toeven, terwijl we de wereld laten voor wat hij is. “Laat alles maar begaan, ik heb mijn geestelijk leven, mijn dagelijks inwendig gebed, ik vergenoeg me in de liefde voor God, en dat is mij genoeg. De anderen kunnen stikken”. Het geestelijke leven zal altijd een zekere veiligheid geven, onze motieven aanscherpen, maar het moet en zal ons ook de kracht geven om vernieuwd naar de volle werkelijkheid te gaan. Iedere wereldvlucht is het authentieke geestelijke leven vreemd. Ware contemplatie zal ons brengen tot een menselijke en geestelijke groei van onze persoonlijkheid die geleidelijk aan op alle niveaus een uitwerking heeft. Op spiritueel niveau groeit een steeds diepere godsverbondenheid en een steeds grotere bekwaamheid om uit de bron van de goddelijke liefde te leven. Wat voorheen een theoretisch concept is, wordt geleidelijk aan volle werkelijkheid in ons leven. Het verlangen in ons groeit om tijd vrij te maken om met God en God alleen te zijn en zijn liefde tot ons te smaken. Dit wordt de ware bron van ons leven, en geeft het echte genot waar we allen zo passioneel naar verlangen. Al het andere verbleekt tegenover het besef dat we geliefde kinderen zijn van God. Wanneer we ons bewust worden dat de woorden die de Vader sprak tot Jezus bij zijn doopsel in de Jordaan ook tot ons worden gesproken, “Jij bent mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind” (Lc. 3, 22), zal gans ons leven veranderen, zal het een heel diepe dimensie krijgen van waaruit we ten volle kunnen leven. We zullen op
een totaal andere wijze naar onze moeilijkheden aankijken, we zullen de afwijzingen die we van anderen krijgen eveneens minder pijnlijk aanvoelen, omdat we weten dat God ons nooit afwijst. We horen hier Teresa van Avila zeggen: “Laat niets je verontrusten, niets je afschrikken, alles gaat voorbij. God verandert niet. Het geduld verkrijgt alles. Wie God bezit heeft niets tekort. God alléén is genoeg!” In haar “Innerlijke burcht” schrijft ze: “Werkelijk, al zou er op deze weg van het gebed geen ander voordeel te vinden zijn dan het begrijpen van Gods bijzondere zorg om zich aan ons mee te delen en onze ontvankelijkheid te vragen, om ons bij zich te houden, dan vind ik al de pijnen waar men doorheen gaat om deze aanrakingen van zijn liefde, die zo teder en zo doordringend zijn, te genieten, wel beloond”. Op psychologisch niveau groeit een innerlijke rust en een stabiliteit, worden we bevrijd van angst en komt er een grotere integratie van de verschillende aspecten van onze persoonlijkheid. Vier elementen die zo wezenlijk zijn voor een geïntegreerd leven, een leven in balans. Eerst gaat het over die innerlijke rust, een rust die door niets meer kan verstoord worden. We blijven openstaan voor alles wat op ons afkomt, maar diep in ons hebben we de mogelijkheid om ondanks alles wat ons dreigt te verstoren vanuit een innerlijke rust toe te treden. We kennen mensen die bij het minste probleem waarmee ze geconfronteerd worden, heel onrustig worden, waardoor het probleem nog in dimensie toeneemt. Ze slagen erin door hun onrust het probleem te mul-
| 109 |
tipliceren, uit te vergroten. Anderen daarentegen kunnen het vanuit een innerlijke rust tegemoettreden, het tot zijn ware grootte terugbrengen en rustig zoeken hoe het kan opgelost worden. “Niets kan mij afschrikken, verontrusten”, om nog eens het woord van Teresa van Avila te herhalen: het is het gevolg van dat leven in die zekerheid dat God er is met zijn liefde voor ons en dat Gods liefde er altijd is, ook als alles onrustig wordt rondom ons. Etty Hillesum kon in het concentratiekamp uitroepen: “Ze kunnen me alles afnemen, maar mijn God kan niemand mij afnemen”. Dat is effectief leven in Gods tegenwoordigheid en in Hem tot innerlijke rust komen. Dan gaat het over die stabiliteit. We worden niet uit ons evenwicht gebracht door onze eigen innerlijke problemen, door onze diepe onrust en door wat om ons heen gebeurt. We vinden ons echt evenwicht in God en in de zekerheid dat Hij er is met zijn liefde voor ons. We kunnen soms heel wat meemaken, en misschien zal dan juist het “bewijs” geleverd worden of God al dan niet een werkelijkheid is in ons leven, of nog steeds een vrome illusie. Wanneer we bij de minste weerstand en tegenslag uit ons evenwicht worden gebracht, overspannen geraken of op de vlucht gaan, is dit een teken dat we nog niet echt gevestigd zijn in God, maar dat we ons leven nog bouwen op drijfzand. Alleen God kan de echte rots zijn in ons leven, ons echte fundament. Het zal ook duidelijk worden op het moment van onze dood, of we ons dan weten terugvallen op die rots, of dat een grote onzekerheid ons hart zal benauwen: was God dan toch alleen maar een
illusie waar we wel vroom mee bezig zijn geweest maar die nooit echt als fundament in ons leven is uitgebouwd. “God verandert niet”, Hij is de grote stabiliteit in mijn leven. Vrijheid van angst: hoevelen worden niet voortdurend geteisterd door angst? En dan gaat het om angst om bepaalde zogenaamde zekerheden in het leven te verliezen, om geliefden te moeten loslaten, om het werk niet meer te kunnen doen, om onze functie te verliezen, om onze goede naam kwijt te geraken, enz. Bij sommigen slaat de angst toe wanneer ze de eerste maal voelen dat bepaalde krachten begeven, dat de rimpels hun schoonheid bedreigen of bij de gedachte dat ze een bepaalde functie niet meer zullen kunnen uitvoeren. Het kan ook gaan om angst voor zaken die voor de deur staan: een moeilijk gesprek dat men met iemand moet voeren, een moeilijke opdracht die men moet uitvoeren, een vergadering die men plant en waarbij men de zwartste scenario’s uitdenkt. Achteraf zal men dikwijls moeten vaststellen dat de angst volkomen onterecht was: dat het gesprek toch nog goed is verlopen, dat de opdracht nog is meegevallen en dat tijdens de vergadering tot een goed compromis werd gekomen. Waarom toch al die angst voor een toekomst waarvan men de uitkomst niet kent? Omdat men alleen aan het bouwen is op eigen kracht en aan Gods genade geen plaats geeft. Men vertrekt vanuit een totaal verkeerde hiërarchie: men rekent eerst op eigen krachten, en dan zal men tot God om kracht bidden, terwijl men eerst op Gods genade moet rekenen en dan op de steun van anderen en tenslotte op eigen kracht.
| 110 |
En zo zullen we komen tot de integratie van de verschillende aspecten van de persoonlijkheid. Hier verrijst de mens die in balans is, waarbij de verschillende dimensies van het leven harmonisch op elkaar inspelen, omdat het zwaartepunt niet meer in zichzelf ligt, maar in God. Wanneer we het zwaartepunt in onszelf blijven zoeken en leggen, dan zullen we nooit in balans komen, want altijd zal er wel één element zijn dat even uit balans is, waarbij dan ook de andere elementen uit balans worden getrokken. Wanneer we echter het zwaartepunt van ons leven in God leggen, dan is het zoals dat popje uit de les fysica bij Br. Justinus dat nooit kon kantelen, maar steeds in evenwicht kwam, omdat het zwaartepunt echt onderaan zat. U ziet, we kunnen nog wat leren van de wetten van de fysica. Het is deze wet die we in ons leven moeten toepassen: zorgen dat het zwaartepunt van ons leven echt aan de basis ligt bij God. “Wie God bezit heeft niets tekort, kantelt nooit”. Op moreel vlak wijkt de vanboven opgelegde morele wet stap voor stap voor een persoonlijke verinnerlijkte grondhouding die gegroeid is uit een persoonlijke Christusrelatie. Wanneer we ons leven meer en meer gaan oriënteren op een persoonlijke relatie met Christus, dan wordt Christus de norm van ons handelen, en gaan we spontaan ons handelen afstemmen op Christus zelf. Het wordt een handelen zoals Christus zou hebben gehandeld, waarbij een spontane gevoeligheid wordt ontwikkeld voor wat waarlijk goed, waar en schoon is. Wat we als wet opgelegd krijgen als vertaling en invulling van deze basiswaarden van het leven en wat we als een moraliteit aange-
leerd krijgen, verliest zijn dwingende kracht maar gaat spontaan over tot een vrije keuze voor het goede, ware en schone dat we in Christus zelf ontdekken. De levende persoon van Christus wordt de norm van ons handelen. Hier ontstaat de vrijheid van de kinderen van God waarop Paulus zo sterk de nadruk legt. Hij weigert zich als slaaf te zien van de wet, alleen maar dingen te doen omdat ze ons zogezegd worden opgelegd. Maar hij zal de wet volgen vanuit de innerlijke overtuiging, dus in vrijheid, omdat hij de wet als de weg ziet die ons leven gelijkvormig maakt met het leven van Christus. Het zou voor ons ook zo moeten zijn ten aanzien van onze leefregel, ons normen en directoria. Wanneer we ze wettisch gaan beleven, dan zijn we zoals de Farizeeën die voortdurend bekommerd zijn om toch maar volgens de wet te leven en zich daarbij beter achten dan de anderen. De tijd van de “Toepassingen en gebruiken” is gelukkig voorbij. Het is de grote waarde geweest van het Tweede Vaticaans Concilie dat het de deur heeft opengezet voor het nemen van eigen verantwoordelijkheid. Natuurlijk zijn er misbruiken geweest, maar die waren er vroeger ook. Maar tegelijk is er de vrijheid gekomen om ons leven echt af te stemmen op onze enige referentie die Christus is, en dit te doen met de rijkdom van onze persoonlijkheid, dus op een persoonlijke wijze. We zullen dan zien dat er verschillende wijzen zijn om dit in te vullen. Laten we dit als een verrijking zien, ook binnen de congregatie. Dat is totaal iets anders dan de deur openzetten
| 111 |
voor willekeur, waarbij ieder maar doet wat hij denkt te moeten doen, zonder rekening te houden met de anderen, met de congregatie als dusdanig. Gehoorzaamheid wordt meer een persoonlijke keuze waarbij men zich van harte bereid verklaart zijn eigenzinnigheid opzij te zetten en zich te plaatsen in het project van de congregatie zoals deze wordt verwoord door de oversten en de groep. Dat kan een grote diepgang aan ons leven geven, een diepgang die men nooit zal hebben als men alleen maar slaafs de regels volgt, omdat deze er nu eenmaal zijn. Tenslotte leidt de juist begrepen innerlijkheid op sociaal vlak niet tot een zich onttrekken van onze verantwoordelijkheid tegenover onze medemens, maar wel integendeel. We zullen naar de anderen worden gedreven zonder onbewuste egoïstische bijbedoelingen, maar voor wie de andere is: een medemens die we als onze broeder of zuster willen zien en voor wiens welzijn we ons verantwoordelijk voelen. “De andere stelt ons voor een ethisch imperatief”, werd zo sterk uitgedrukt door de Joodse filosoof Emmanuel Levinas. We kunnen onze ogen sluiten voor de aanwezigheid van de andere, we kunnen zelfs de andere van kant maken, hem of haar uit ons leven bannen, in principe hebben we deze vrijheid, maar in feite hebben we deze keuze niet: onze medemenselijkheid gaat steeds onze vrijheid vooraf. We zijn steeds medemens vooraleer we ons mens kunnen noemen, dus het medemenszijn is wezenlijk met ons mens-zijn verbonden. Ware humaniteit, zoals uitgedrukt door Williams, zal steeds leiden tot ware medemenselijkheid,
tot echte inzet voor het welzijn van de andere. Daaraan kunnen we ons nooit onttrekken. Meer nog, ware medemenselijkheid gebaseerd op ware humaniteit zal onze motivaties uitzuiveren van alle egoïstische bijbedoelingen. En we hebben er veel. Er is de “voor wat – hoort wat” mentaliteit, het wederkerigheidsprincipe dat heel onbewust kan meespelen. We helpen iemand in de stille hoop om ook geholpen te worden wanneer we ons in dezelfde situatie bevinden, of we hopen ervoor vergoed te worden, of althans ervoor geprezen te worden. Jezus heeft met de parabel van de barmhartige Samaritaan een duidelijke aanwijzing gegeven waaraan onze naastenliefde moet voldoen: ze moet onvoorwaardelijk zijn, niet op wederkerigheid gericht, zonder enige hoop om ervoor geprezen te worden, zonder limieten qua ras, etnische groep, enz. Het zou een goede oefening zijn om onze zogenaamde werken van barmhartigheid regelmatig te toetsen op deze verrijkende en confronterende adjectieven: onvoorwaardelijk, niet op wederkerigheid gericht,…, radicaal, mateloos. De maat van onze liefde moet liefde zonder maat zijn, om de heilige Bernardus te parafraseren. We zullen alle menselijke beperkingen die voortdurend in onze naastenliefde binnensluipen, maar kunnen overwinnen wanneer we onze naastenliefde laten inspireren door Gods liefde, wanneer onze liefde echt de afstraling wordt van de goddelijke liefde. Dat is de vruchtbare uitwerking van de contemplatie. De heilige Edith Stein zei: “Hoe dieper je in God binnengetrokken wordt, des te meer moet je ook naar buiten treden, d.w.z. in de wereld trekken
| 112 |
om het goddelijke leven daar uit te dragen”.
4. Onze dienst aan de armen wordt een spirituele act “Alles wat je voor één van deze minste broeders van Mij hebt gedaan, heb je voor Mij gedaan” (Mt. 25, 40). Met deze zin verbindt Jezus de naastenliefde aan de goddelijke liefde en wordt de inzet voor de andere gepromoveerd tot een spirituele act. De andere wordt de plaats van de godsontmoeting, zo sterk uitgedrukt door de heilige Vincentius: “De arme is de icoon van Christus”. De woorden van Jezus bij de oordeelscriteria zetten ons aan om ons effectief in te zetten voor de medemens, heel speciaal de armen, maar geven aan deze inzet ook een totaal nieuwe invulling: het wordt een contemplatieve daad op zich, het wordt een contempleren van Jezus’ gelaat in het gelaat van de medemens. Het woord van Levinas dat het gelaat van de andere ons tot een ethisch imperatief stelt, krijgt hier nog grotere diepgang, want de medemens wordt de plaatsvervanger van Christus zelf! Wanneer we ons afkeren van de medemens, keren we ons af van Christus, sluiten we ons af van God zelf! Wanneer ons gebed tot God niet uitvloeit tot een ware liefde voor de medemens blijft dit gebed onaf, meer nog, wordt dit gebed een louter ritueel, onecht, vals. Johannes zegt het in zijn brief onomwonden: “Hoe weten wij dat we God kennen? Doordat we ons houden aan zijn geboden. Wie zegt dat hij Hem kent, maar zich niet houdt aan zijn geboden, is een leugenaar;
in zo iemand woont de waarheid niet. … Wie zegt dat hij met God verbonden is, moet zelf leven zoals Jezus geleefd heeft” (1 Joh. 2, 3 – 6). Het klinkt tegelijk opvorderend en veroordelend: we zijn leugenaars wanneer er geen continuïteit bestaat tussen onze liefde tot God en het onderhouden van de geboden. Ware contemplatie zal altijd leiden tot het navolgen van Christus. En dit navolgen van Christus zal zich o.a. uiten in het navolgen van de geboden, die we niet meer wettisch zullen navolgen, maar van harte en in vrijheid. Meer nog, het is in de liefde voor de medemens dat onze liefde voor God tastbaar zal worden. “Wij hebben lief, omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad. Maar als iemand zegt dat hij God liefheeft, terwijl hij zijn broeder haat, is hij een leugenaar. Want als hij zijn broeder die hij ziet, niet liefheeft, kan hij God niet liefhebben, die hij nooit heeft gezien. Dit gebod hebben wij dan ook van Hem gekregen: wie God liefheeft, moet ook zijn broeder liefhebben” (1 Joh. 4, 1921). De mond vol hebben over Gods liefde, zelfs veel tijd besteden in de kapel om ons af te zonderen bij God, maar dit niet effectief tonen in de liefde tot de medemens: dat is de toetssteen van de authenticiteit van ons contemplatief leven. Daarin moet een continuïteit in zitten. De liefde tot de onzichtbare God moet als het ware bewezen worden in de liefde die we tonen naar de medemens toe: de medemens wordt hier de zichtbare plaatsvervanger van God. Echte naastenliefde wordt godsdienst in de volle zin van het woord. We hebben de eenheid tussen de contemplatie
| 113 |
en de actie bereikt: ons leven is één gebed. Onze liefde voor de medemens kan niemand uitsluiten, en derhalve zullen we als Broeder van Liefde, vanuit de specificiteit van ons charisma, die liefde heel speciaal tonen in de liefde voor de armen. Dit kan nooit een optie zijn, maar hoort bij het wezen van ons Broeder van Liefde – zijn. Onszelf plaatsen aan de zijde van hen die door het leven gewond zijn is geen louter sociale daad, maar is in wezen een spirituele daad, juist omdat we in de andere Jezus ontdekken, zien en beminnen. Iedere ontmoeting met een arme is een godsontmoeting in de volle betekenis van het woord. De aanwezigheid van de arme in onze gemeenschappen is helend, omdat hij God zelf aanwezig brengt en in ons het mooiste doet openbloeien wat maar mogelijk is: liefde die zich uit in zorg, in medelijden, in aandacht, eerbied en tederheid voor wat zwak is, in al hetgeen we bij Jezus zien wanneer Hij zijn wandeling maakt doorheen het evangelie. Hij zal ons ook oproepen om te werken aan grotere gerechtigheid, helemaal in lijn met de sociale leer van de Kerk, die ons als congregatie zoveel te bieden heeft en ook voortdurend oproept om onze verantwoordelijkheid op te nemen in de maatschappij. Dit wordt dan de contemplatieve opdracht als congregatie in de maatschappij: door een levende ethische reflectie te zijn over de plaats van de armsten, de zwaksten , de meest marginalen in de maatschappij en de aandacht en solidariteit die men als ruimere gemeenschap voor hen heeft. Soms zullen we dit effectief onder woorden brengen, maar meestal zal onze
consequente inzet volstaan om de anderen tot voorbeeld te zijn. Maar als er moet gesproken worden, mogen we onszelf als advocaten zien van hen die het zelf niet kunnen verwoorden en dan ook effectief onze stem verheffen, niet in eigen naam, maar in hun naam en dus eigenlijk in naam van God zelf. “De christen weet wanneer het tijd is om over God te spreken, en wanneer het tijd is om over Hem te zwijgen en maar eenvoudig de liefde te laten spreken” (Deus caritas est, nr. 31). Of om het met de zalige Kardinaal Newman nog eens te zeggen: “Laat Gods liefde schijnen doorheen onze liefde”.
Bibliografie Williams, Rowan, Contemplation as revolution. L’osservatore romano, 17 oktober 2012, pp. 6-8. Teresa van Avila, Innerlijke Burcht. Gent, Carmelitana, 2007, p. 365. Benedictus XVI, Deus caritas est. Roma, Editrice Vaticana, 2005, p. 94.
| 114 |
Vragen Kunnen we ons eigen leven in ogenschouw nemen en er de hand van God in ontwaren? Zijn er momenten en gebeurtenissen dat u God bijzonder nabij voelde? Contemplatie die tot de volle humaniteit leidt: kunt u zich vinden in de visie van Rowan Williams en een plaats geven in uw eigen leven? Welke invloed heeft een contemplatieve levenswijze op uw eigen leven en uw leven met de medemens?
Q
Overloop de verschillende dimensies van uw leven en zie hoe contemplatie dit ten gronde kan beïnvloeden.
Mogelijke actiepunten Gedurende de dag momenten van inkeer voorzien om te groeien tot een contemplatieve grondhouding.
A
Proberen in de medemens Jezus zelf te zien, te ontmoeten en te beminnen. Wandelen met de Voorzienigheid, niet te vlug en niet te traag (cf. St.Vincentius).
| 115 |
| 116 |