15*' vermeerderde druk.
-~.f « I
88"« duizendtal.
'ÖD2OVER HET VAN DEN BOK EIJDEN EN DE JBEHANDELING VAN PAARDEN, EZELS, ENZ.
. . •
Door zachtheid en beleid alleen — en niet door ruw geweld — Wordt het geoorloofd doel bereikt, dat men zich heeft gesteld.
B e h a n d e l u w e d i e r e n , z o o a l s gij zelf z o u d t ^ e n s c h e n behandeld te worden. Lichamelijk zijn zij geschapen geheel gelijk aan den mensch en gevoelen smart evenals hij, zij kunnen alleen niet sipreken, om hunoie behoeften en ziekten of gieteden mishandeling kenbaar te maken. Ten opzichte van het veroorzaken van smart en leed mag dus tusschen mensch en dier geen onderscheid gemaakt worden. De overste der Saksische Ruiterij F. W. Siegmann • zegt in zijn zakboek voor Paardenhouders en Ruiters {vertaald door den Rijksveearts J. A. Alers te 's-Gravenhage. — G-ouda G. B. van Goor, 1863) op blz. 48 : ,,De g o e d e verzorging der paarden bestaat niet alleen in het regelmatig voederen en poetsen enz. maar hoofdzakelijk in de zorg, het overleg en de geschiktheid daarbij aangewend en in het algemeen in eene steeds voorkomende verpleging en welwillende behandeling. De oppasser moet w a a r a c h t i g e l i e f d e v o o r zijn p a a r d h e b b e n , op i e d e r e m o g e l i j k e wijze zijn w e l z i j n t r a c h t e n t e b e v o r d e r e n en n a d e e l e n v a n h e m a f w e r e n , zoo ook door eene r u s t i g e , g e d u l d i g e en v r i e n d e l i j k e b e h a n d e l i n g zijn v e r t r o u w e n z o e k e n t e winnen. Van eene ruwe, barsche h a n d e l w i j z e m o e t hij z i c h n i e t k u n n e n bes c h u l d i g e n , nog veel minder v a n e e n i g e mish a n d e l i n g . Hij mag zijn paard niet tergen, maar moet zich veel meer de gi-ootste moeite geven het zoo
2 mak als mogelijk te maken en het alle ondeugden, diehet bezit, af te wennen. Geen inspanning, geen bezwaren mag hij ontzien, wanneer het de verzorging van zijn paard geldt; hieraan moet hij steeds eerder denken dan aan zijn eigen persoon en zich geen rust gunnen, zoolang er nog" iets overig is om voor hetzelve te doen." -Dat dit nu niet alleen voor paarden, maar ook voor ezels, trekhonden en andere dieren geldt, spreekt van zelf. Door dit alles te doen, bevordert gij niet alleen het welzijn der dieren, maar ook uw eigen belang, daar gij. hen langer en beter zult kunnen gebruiken. Het doen van goede daden heeft steeds goed ten gevolge. De mensch zelf kan ook beter werken, indien hij, beter verzorgd wordt. Yele mensehen zouden die betere verzorging zich kunnen verschaffen, indien zij, in plaatsvan met hun geld hunne, gezondheid te benadeelen b.v. door sterken drank (en tabak) te gebruiken, zich van natuurlijker voedsel en drank voorzagen, (i) Greef daarom aan uwe paarden en ezels een matig: w a r m e n (15° C. ; 60° F.), l i c h t e n (behoudens donkermaking tot wering der vliegen, tot welk doel ook. blauwe of lichtblauwe glasruiten worden aanbevolen) ejiT' z i n d e 1 ij k e n stal en. di r o o gi üggttroo op turfstrooisel, dek ze bij koud en guur weder en bij wind of tocht ook in den stal met een deken, geef hun g o e d , z u i v e r en g e n o e g voedsel en zoo dikwijlsz u i v e r niet tei koudi waiteo", als ze daaraan behoiefte hebben en houd ze z i n d e l i j k door hunne lichamen dagelijks te reinigen, hunne onderbeenen en andere vuil geworden lichaamsdeelen te wasschen en de nat geworden behaarde huid geheel droog te wrijven, alsmede door met eene natte en zuivere spons hunne o o g e n en n e u s g a t e n schoon te houden en te verfrisschen, vooral bij warm en stoffig weder. Yoor dit laatste doel heeft ieder cavalerist een spons in zijne verpakking bij zich. De vloer van den stal moet waterdicht en zijn helling zoo gering mogelijk zijn. Losse plaatsing der dieren verdient verre de voorkeur, niet alleen ter vermijdingvan ongelukken door halstertouw- of ketting, maar ook (1) Zie b.v. de propaganda-geschriften van den Nederlandschen Vege tari ërsb oud.
3 omdat ze dan veel beter kunnen uitrusten. Boven de krib tegen den muur hangende ruiven zijn af te keuren omdat daaruit stof, hooizaad en fijne scherpe plantendeelen van weer haakjes voorzien in de ooren en de oogen der dieren vallen, waardoor o. a. veelvuldig pijnlijke oogziekten en blindheid ontstaan, terwijl bovendien eene hoog-voedsel-zoekende houding voor hen tegennatuurlijk en voor de rugspieren nadeelig is. In plaats van zulke ruiven gebruike men ijzeren ruifbakken naast en even hoog als de krib, dus zoodanig, dat de paarden door de bovenopening hooi of ander lang voeder kunnen tot zich nemen en niet meer door de traliën, terwijl dan tevens stof, hooizaad, enz. tusschen deze laatsten door op den grond vallen. De beste inrichting is een krib voor drieërlei gebruik, waarin aan de eene zijde een holte voor drinkwater , daarnaast in het midden de grootere kribholte voor kort voeder en daarnaast de bovenopening van den ijzeren ruif-bak. De kribben moeten laag zijn aangebracht. Yooral voor jonge paarden zijn hooge kribben zeer nadeelig omdat de rugspieren dan lijden door de gedwongen hooge houding bij het eten, waardoor zij een misvormden hollen doorgezakten rug verkrijgen. Indien onder de krib een schuin schot aanwezig is dan moet dit van onderen open zijn en mag niet tot aan den grond reiken, opdat zich daar geen hooizaad, enz. kunne verzamelen noch muizennesten zouden ontstaan. Deuren en ramen plaatse men op het Zuid-Oosten. Op het ÜSToorden en Zuiden zijn zij af te keuren. Zonlicht en scherp daglicht mogen niet in de oogen der dieren vallen. De luchtvervetsching behoort plaats te hebben door hoog en tegenover elkander staande ramen, welke aan de bovenzijde stalwaarts opengaan draaiende langs de onderlijst, want door openstaande deuren of lage vensters worden de dieren aan tocht en verkoudheid blootgesteld. Om deze reden zijn de beste staldeuren die, welke bestaan uit een boven- en onderdeur. De laatste moet steeds gesloten blijven voor de tocht en tevens voor afsluiting. Scherpe kanten aan houtwerk of muren, alsmede
4 scherpe of vooruitstekende voorwerpen, waaraan de dieren zich zouden kunnen schaven of verwonden, mogen in stallen niet voorkomen. Er mag niet gevoederd worden te kort vóór het werk omdat het voedsel dan moeielijk verteert en de gevulde maag dan op de longen drukt en de ademhaling bemoeilijkt. Evenmin voedere men warme of vermoeide paarden voor minstens een half of geheel uur is verstreken. Verwisseling van voedsel moet slechts langzamerhand plaats hebben. Onmiddellijke overgang van hitte tot koude is bijzonder gevaarlijk onmiddellijk na het eten, omdat de spijsvertering dan plotseling ophoudt. Men late érinken vóór het vocideren en niet kort daarna, omdat het voedsel anders onverteerd uit de maag' weggespoeld wordt. Zuiver stroomend water of zuiver water dat aan de lucht is blootgesteld geweest is het beste. Kouder dan 10°—15° O. is het nadeelig. V e r h i t t e paarden late men niet te koud, niet te schielijk en met een weinig hooi bedekt water drinken of wel over het gebit drinken en na het drinken onmiddellijk weer beweging nemen en anders late men hun slechts mond en neusgaten verfrisschen en een enkelen teug nemen lot zij wat zijn afgekoeld. Zorg verder dat de t u i g e n n i e t d r u k k e n of k n e l l e n , hetziji neus^, keel- (i), staart- of broekriem, rugof borattuigi, dait die halsadea-em niet gedrukt wordera door een ie mauw haam, gespi het g e b i t n i e t te h o o g of t e v a s t , g e e f h e t des w i n t e r s n i e t k o u d i n d e n m o n d en maak tevens dat de o o g k l e p p e n wijd u i t s t a a n (minstens met een hoek van 45°), opdat de dieren goed kunnen zien. Door nauwe en niet wijde oogkleppen krijgen de paarden ooggebreken, omdat de oogen gedrukt, soms geheel toegedrukt worden, de oogharen er in gedrukt woixlen, het stof (') Zoo kan b.v. knellen van den niet ruimen keelriem het op hol gaan van paarden veroorzaken, wanneer het hoofd wordt bijgebogen door aanhaling der leidsels. De drukking door den kneUenden keelriem veroorzaakt alsdan hevige pijn op de oorklieren , die uitgezet worden door den bijgebogen kaakrand, een pijn die steeds heviger wordt naarmate de bestuurder meer aan de leidsels trekt om het paard in te houden.
\
5 wordt opigevaiigeii, de oogeiii boTenmate verhit worden door de des zoinei-s soms brandend heet geworden oogkleppieni en omda.t de paarden hunne oogen een o nn a t u u r 1 ij k e richting, geheel naar voren, moeten gieven en dus tot scheelziein gedwoingen worden. He* paardenioog tooh is van nature ingericht niet" alleen om naar voren, maar ook om ter zijde en om schuin naar achteren te zien. Bij rijpaarden komen dan ook veel minder ooglgtebreken voor dan bij oogkleppen dragiendip koets- en tuigpaarden. De oogkleppen zijn alleen in gebruik geraakt, opdat het paard niet onrustig zoude worden door het zien van de zoo zeer misbruikte zweep achter zich. Nog beter is het geen oogkleppen te gebruiken omdat het vertrouwenwekkend voor het paard is alles te kunnen zien. De oogkleppen veroorzaken een gebreldcig? en onnatuurlijk zien en dus een minder vasten en minder zekeren gang en het eerder schichtig worden. Paiarden zonder oogkleppen geraken dian ook niet zoO' ligt te water, ook niet bij mist of duisu ternis. De van den bok gereden paarden, die het meefit aan schrikken zijn blootgesteld n.l. de militair© treinpaarden en die der brandweer dragen daarom nooit oogkleppen. (1). Indien uw dier gedrukt, gewond of kreupel is, laat het dan eerst genezen en l a a t v o o r a l h e t t u i g n i e t op de n o g n i e t g e h e e l g e n e z e n w o n d d r u k k e n . Indien de dieren niet willen aantrekken, dan ligt de oorzaak bijna altijd aan o n b e h o o r l i j k e b e h a n d e l i n g i of a a n de pijn door h e t t u i g v e r o o r z a a k t . (2) Zij lijden belangrijk minder door het gebruik van schokbirekers, die het werk voor ongeveer 1/5 verlichteni. Schokbrekers Avordien daarom ook giebruikt bij alle bespanningen van heit leger. Stel
er een
eer i n ,
uwe z w e e p n i e t
te
ge-
(1) Meer uitvoerig behandeld in N" 88 van den Berliner Thiersohutz-Verein (H. Beringer, Berlin S. W. Königgratzerstr. 108) door den Kon. Opperpaardenarts Huoh te Breslau en Freiherr von Sternberg—Lützschena. (2) I. S. Earey door L. Ph. Wüppermann, Paardenarts !"• klas bij het voormalig !''« Eeg. Dragonders. Haarlem. C. Zwaardemaker 1858, blz. 37.
6 b r u i k e n . Een k u n d i g koetsier of bestuurder heeft, behoudens zeer buitengewone gevallen (b.v. ter vermijding van een ongeluk), alleen een zweep noodig voor z a c h t e a a n l e g g i n g (als hulp), zooals een ruiter door aanlegging zijner beenen een paard draven, galoppeeren en van richting veranderen doet. Door de dieren te slaan, te klappen met de zweep (i) of hen met de zweep te doen schrikken, mat men hun zenuwstelsel en dus hun lichaams- en werkkracht af, of wel bij langer misbruik maakt men hen moedeloos, ongevoelig en soms koppig, al welke eigenschappen hun werkkracht verminderen en alzoo ook den eigenaar benadeelen. Veel heviger wordt die marteling en zenuwafmatting indien het dier oogkleppen draagt, omdat het dan de slagen enz. niet vooruit kan zien aankomen en dus telkens nog onverwacht schrikt bovendien. Moedig dus uw dier aan met een goed woord. S p r e e k met uwe dieren en s l a ze niet. (Graaf Leo Tolstoy.) Heb ze lief en ze zullen ook u liefhebben. Zij zullen, daaraan gewend, op enkele z a c h t e (geen harde of ruwe) toespraak zoo noodig al hun krachten inspannen. Hierbij zij echter opgemerkt, dat pas ingevoerde buitenlandsche paarden b.v. Poolsche hitten de hier te lande gebruikelijke uitroepen en geluiden als ,,ho" enz. nog niet begrijpen omdat zij gewend zijn door geheel andere geluiden (en tevens zonder slaag) bestuurd te worden. Een paard, dat geslagen of met de zweep verontrust wordt, doet zich ook minder fraai voor. Het staat en loopt angstig met de ooren naar achteren gericht en in plaats van (en dit kunnende) den staart fraai te dragen loopt het met platten en ingetrokken staart. E e n b e k w a a m k o e t s i e r of b e s t u u r d e r i s d u s k e n b a a r a a n h e t n i e t s l a a n , daarentegen g e e f t m e n d o o r t i k k e n , s l a a n of k l a p p e n m e t de zweep zich z e l f e e n o p e n b a a r bewijs v a n groote onkunde. (1) In de provincie Limburg zijn talrijke paarden blind geslagen door het doelloos en hinderlijk klappen met de lange klap-zweepen.
7 Evenals de menscli , is het dier gevoelig voor eene goede behandeling. Elke verkeerdheid, welke het paard begaat, komt voort uit een ondoelmatige behandeling, uit pijn, vrees of zenuwaehtigheid en een enkel h a r d Tvoord kan een zoodanig paard zoo hevig opwinden d a t zijn p o l s t i e n m a a l sneller dan gewoonlijk «laat, (1) hetgeen eveneens zenuwafmatting veroorzaakt •en zijn werkkracht vermindert. Het paard moet, evenals ieder andea- dier, zijn. meester v o l s t r e k t k u n n e n v e r t r o i u w e n . Het moiet zich vooi-tdureiid' volkomein v e i l i g en z e k e r gevoelen omder de plaafehebbeode besturing. Dan eerst kaa het zijax werk doen met opgiewektheid, met moed •en met het minst© krachtverlies. Een k u n d i g koetsier houdt dus zijn paard zoo k a l m mogelijk en rijdt het zoo, dat het zoo min mogelijk -aan het zweeten geraakt. Dikwijls ook dient het onrustig houden met de zweep om de paarden haver te laten vertoonen, die zij niet krijgen. Zoo lokt de eene slechte daad de andere uit. Zeer laaghartig is meer bepaaldelijk het slaan of met de zweep verontrusten van werkpaarden, dikwijls oud, zwak, gebrekkig en slecht verzorgd, gevoed en gestald, die reeds zoo snel hun mogelijk is vooruitkomen met hun voor hunne krachten meestal veel te zwaar dagwerk, zeer dikwijls nog verzwaard door onvoldoende smering der wielen; — alsmede het slaan, dikwijls afranselen, wanneer de bestuurder zelf fout gereden, verkeerd bestuurd of wel niet bestuurd heeft door met loshangende leidsels te hebben gereden of de dieren onkundig gelaten te hebben van den weg die moest worden ingeslagen. Deze grove onrechtvaardigheden kan men helaas dagelijks in de straten waarnemen. Dom en slecht is ook de gewoonte het dier bij lederen omgereden hoek, bij het keeren en bij het af- of wegrijden een slag te geven, alsmede het houden der leidsels in één hand om met de andere voortdurend te Isunnen slaan. Hetzelfde paai'd zal meer werk kunnen verrichten en daarbij tevens goed in het vleesch komen indien het niet geslagen wordt en daarentegen minder (') I. S. Earey voornoemd blz. 39.
8 werk kunnen verrichten en vermageren indien het geslagen of verontrust wordt. Hoe zoude de mensch zija werk kunnen volbrengen zonder lijdend, moedeloos, angstig of op tegenweer bedacht te worden indien, terwijl hem onmogelijk, was gemaakt achter zich te zien, hij daarbij voortdurend werd gemarteld en verontrust door slagen, door schrikkein door zoogenaamde zacht© slagien, of wel door vloeken, harde woorden en ruwe bejegening. (1) Bij' de meesto werk- en diensit- (niet landbouw-) paarden, worden moed en goede wil er stelselmatig uitgeranseld. Te weinig wordt ook overdacht, dat paarden, even als de mensch, ook kunnen lijden aan o n z i c h t b a r e ongesteldheden, o. a. door overspannenden arbeid en te snelle beweging — meer bijzonder bij warm weder — of door gevatte koude, aan congestie en hoofdpijn, Avaaruit stille kolder en steegsheid kunnen voortkomen, waarom het nog te wreeder is hen met de zweep te hinderen,. te verontrusten, te slaan of te mishandelen. Zelfs onder gewone werkzaamheden kunnen bij h e e t w e d e r de dieren doodvallen door o v e r v e r h i t t i n g (zonnesteek). Een paard, dat niet t© bewegen is vooruit te giaan, lijdt vermoiedelijk aan steegisheid, eene h e r s e nz i e k t e , die o n d a n k s d e h e v i g s t e , zelfs doodelijke m i a h a n d e l i n g en, e l k e bew e g i n g o n m o gi © 1 ij k m a a k t . Waar de zweep regeert kan geen paard gedijen of oud worden. Zweepen behooren niet alleen niet in handen van kinderen en jonge lieden, maar zelfs talrijke volwassen bestuurders geven blijk dat het beter ware dat zij geen zweep bezaten. Paarden en ezels die bijten, slaan, zich verzetten bij het inspannen of andere' ondeugden vertoonen, hebben die steeds verkregen door slechte behandeling, waartegen zij zich met hunne Van de natuur verkregen wapenen trachten te verdedigen, zooals zij in vrijen staat zich verdeO In gelijken geest luidt eene aanschrijving voor het Duitsohe leger van 2 Aug. 1913.
9 digen tegen wolven en andere wilde dieren. Heb dus te veel achting voor u zelven om u met dezen gelijk te stellen. Zulke dieren zijn alleen door eene goede en zachte behandeling weder van hun gebrek te verbeteren. Met geweld verkrijgt men niets, wel door zachtheid; — geweld prikkelt tot verzet of maakt angstig. Als een paard slaan wil, bij het beslaan of eenige behandeling, licht het dan een voorheen op. Het zal dac bij g e l i j k t i j d i g e z a c h t e b e h a n d e l i n g spoedig die slechte gewoonte afwennen. Men benemê door zachte behandeling het paard alle vrees voor hetgeen achter hem is. Wanneer een paard t a n g is van een voorwerp, laat het hem dan b e z i e n en m e t den n e u s a a n r a k e n . Het gewent aan a l l e s , m i t s h e t h e m g e e n pijn v e r o o r z a a k t , (i) Het is van nature gewillig en voldoet gaarne aan eiken natuurlijken eisch, d o c h m e n m o e t d i e n e i s c h e e r s t op z a c h t e wijze v o o r zijn l a g e r v e r s t a n d v o l d o e n d e b e g r i j p e l i j k m a k e n , (i) 91a daarom v o o r a l n o o i t uw paard w a n n e e r h e t b a n g is of s c h r i k t , w a n t h e t d e n k t d a n , d a t h e t v o o r w e r p w a a r v o o r h e t b a n g is w e r k e l i j k g e v a a r l i j k is e n h e m de s l a g e n h e e f t t o e g e b r a c h t , en wordt er dan, ook later, eerst recht bang voor. Het kan toch bij het dragen van oogkleppen niet weten, dat een onverstandig en onbekwaam bestuurder het geslagen heeft en zelfs al wist het dit dan wordt het in het vervolg bij het zien van het gevreesde voorwerp ook nog bang voor slaag. Het prachtige ras der Arabische paarden, waaruit het Engelsche en andere edele rassen gefokt zijn, is door zachte behandeling zoo mak, dat de kinderen der Arabieren spelen en slapen tusschen de been en der. paarden en veulens, die angstvallig vermijden hen te bezoeren. (2) Hletzelfde geldt voor de Arabischei ezels. Euk
nooit
aan
de l e i d s e l s
of
(*) I. S. Earey voornoemd blz. 5, 7 en 8. (2) I. S. Earey voornoemd blz. 2.
teugels,
in-
10 d i e n gij u n i e t a l s o n b e k w a a m w i l t k e n b a a r m a k e n . Laat uw paard of ezel v o o r u i t b e m e r k e n , w e l k e n h o e k giij w i l t o m s l a a n door e e n g r o o t e b o c h t t e m a k e n , o n d e r s t e u n d a a r b i j uw d i e r m e t h e t b u i t e n l e i d s e l e n rijd d a n t e v e n s v e r z a m e l d en i n k o r t e n draf. Het is daarom noodzakelijk in de straten eener stad steeds met twee handen te rijden of wel het rechter leidsel ook in de rechterhand te houden om tijdig gereed te zijn bij uithalen, hoeken, kruispunten, enz., om de voorbereidende bewegingen • tijdig te kunnen uitvoeren en do aandacht van uw paard op de uittevoeren beweging te vestigen. Rijd dus altijd met aandacht, zie alles eerder dan uw paard en neem uw maatregelen bij tij^g daarnaar. Eijd met zachte hand en houd dus uw paard, het tevens met het gebit steunende, alleen zooveel in de hand als noodig is, opdat het niet struikele. Men kan het anders zoo hard in den mond maken, dat het niet meer naar het gebit luistert. Gebruik dan ook een zoo licht mogelijke stang of beter nog een dikke trens of snaffel. De besturende handen moeten gelijk zijn aan zich langzaam spannende en ontspannende veeren, op gelijke wijze zooals zulks plaats heeft bij het kundig berijden van een rijpaard. Rijd z o n d e r o p z e t t e u g e l s , want anders verslijt uw paard ontijdig vroeg in de voor- en achterband. Opzetteugels , ook de Amerikaansche , zijn in strijd met alle regelen der rijkunst, want het hoofd van een paard mag nooit, en nog te minder op smartelijke wijze, onbeweeigilijk vastgiezet zijn. Zij geven het paard eemie houding juis* t e g e n o v e r g e s t e l d aan die, Avelke ook bij geaingi trekken moet worden aalngleno^men, want zij belettem de rugwelving, veroorzaken een doorgeizakten rug, een minder omdeirga-ijpeni der achteirbeenen 'etn een minder ruitnan gang, waardioor deize minder veerkrachtig wordt en een sterke terugstoot on-tsta'at, ten gevolge waarvan de gewrichten en borstorgaroen bij iederen pas een schok ontvangen. Paarden, die zoo worden gereden, zijn spotedig versleten. De koigelgei-wtrichten lijden daardoor obherstelbaar. Aam deze kaïn men zien of het piaard goed gereden wordt; hoe meer zij geleden hebben hoe slechter de koetsier of
11 ruiter geweiest is. Het loopiea is daoi' geemi ontspanning meer voor lieit paard, maai' een© voortdurenidei marteling. Opzetteugels maken bovendiemi liet gebruik yan gebit en leidsel, zooals datt behoort plaats te hebben, n.l. de voor goede besituringl zoo' noodzakelijke voeling met den mond van het paard door middel van di© leidsels en dus het werkelijk goede em veilige rijdetn, onmo'gielijk; men heeft het paard derhalve dan niet meer in de hand, heit loopt op den opzet. Bovendien verbuigien zij de luchtpijp, belemmeren de ademhaling, ontvellen mand en lippen, verlammen de gezichitszenuwen, ontzetten de ruggewervels, veroorzaken een soms doodelijk hersen- en ruggemeirgslijden, verhinderen het verjagen der vliegen van de voorhand, verminderen de werkkracht, beletten het aehteruitzetten, veroorzaken liet strijken der achterbeenen, bederven het tempena-raent, verkorten het leven en kwellen het dier voortdurend, waardoor het oog een smartelijke uitdrukking! verkrijgt. Yurige paarden worden door opizeftteugiels eerst recht prikkelbaar en onrustig en galan zich daardoor juist verzetten, terwijl tegen struikelen' evenmin zulk een teugel noodig is als bij. het rijpaard. Goed voedier, zachte behandtelingi, beleidvol en oordeelkundig rijden moeten de goede houding aam hoofd en hals geven, (i) G e b r u i k geen met p r i k k e l s v o o r z i e n e leert j e s (stangroosters), want het dringen en op één leidsel loopen is een uitsluitend gevolg van s l e c h t r i j d e n . Eijd ook n i e t t e h a r d , want de draf is ook voor eên paard geen gewone doch een inspannende versnelde gang, zooals voor ieder dier, terwijl het bovendien nog een vracht te trekken heeft, hetgeen aldus dubbel vermoeiend is. Door te snellen of te zwaren trekdienst ontstaan vele gebreken o. a. ongeneeslijke overkootheid der achterbeenen. Het is geen kunst om hard te rijden, zelfs niet om (1) Meer uitvoerig behandeld in N° 88 v a n den Berliner Thierschutz-Verein voornoemd door de generaals der Cavalerie en Infanterie von Rosenberg on von K r e t s c h m a n , majoor R. Schoenbeck, den Keizerl. Lijfstalmeester Plinzer en den Kon. Opperpaardenarts H u c h t e B r e s l a u , in Androcles April 1896, blz. 58 en in de F . E . Ct. v a n 16 Juli 1905, 2" blad A.
16
•paard strekke men de vooi heenieni in opgetrakkem hoiudin, het paiai'd op teigien de onderlij hoofd gaan zitten mag nooit ph op giladde keien of op eeoi gjlis zakelijk zijni dioiotr nitspireidlenj n bodem onder het paard vooraf gladde hoefijzers anders het op veroorzaken. Yan een in het water geva men de tuigen, die het aan los en late of helpe het z\ bootje, naar een lagen walka de leidsels zooi hoiogi te hond niet in kuflomeil haken, daar i onder water zouden getrokken Wanneer uwe paarden of e den zijn, verkoop ze dan niet stigste omstandighe g e m a r t e l d , doch laat ze c zwaar schot m i d d e n voor h n i e t te laag. Behalve met de militaire s het zekerste met het pin-pist schiettoestellen met kogel van en meer voor het slachten ge bloeden dalarbij, indien d( d a a r n a tot nagenoeg op ] wordt verricht, voldoende uit langer goed indien de dieren ten niet te lijden hebben. E ging tot bescherming van c vereemigingien tot beschermin schieten, behoudens te verren door hare veldwachters voor z hebben. ' s - G r a V e n h a g e , 189{
Dit vlugschrift, bestemd voor { standers van een goede, behoorl van dieren, is voor den drukpri + drukport verkrijgbaar bij h Vereeniging tot bescherming var 's-Gravenhage en tevens aldaar voi bij de NEDEEL. .BOEK- EN ST
H. L. SMITS, Westeinde 135 te 's-C
12 een paard dood te rijden door voortdurend slaan, hetzij dat geschiedt uit verveling, kwade inborst of luim, om WTevel of eigen slechte besturing op het dier te wreken of wel om vertooning te maken voor onkundigen; het IS daarentegen wel een bewijs van bekwaamheid zijn trekdier zoo min mogelijk te vermoeien, het geen leed te veroorzaken en het zóó te gebruiken dat het vrij blijft van gebreken, Zoo behoort ook stapwerk niet met haastigen maar met langzamen stap plaats te hebben. Zweepen behooren daarbij niet. Begin ook niet dadelijk te draven, doch verlaat den stal stappende en keer er evenzoo terug. Geef uw dier ook tijd om het voertuig in beweging te brengen voor de draf begint en laat de overgangen van stap in draf an van draf tot stap of stilstand Steeds geleidelijk plaats hebben indien giji uw paard niet wilt b€derven. Bij zware vrachten of op gladde keien heilpe men het voertuig in bewegdngi brengen. Rijd h e t n i e t b u i t e n a d e m , en rijd hoogten in stap op eh af. Laat het na het opdraven van bruggen enz. eerst op adem komen, en laat het niet boven zijn krachten loopen of> trekken. Bedenk, dat het strijken der'achterbeenen, behalve door slecht beslag en het gebruik van opzetteugels, haast altijd veroorzaakt wordt door zwakte tengevolge van overwerking. Vermijd een s n e l l e b e w e g i n g in h e t stof, want het stof, dat in de longen dringt door diepe en versnelde ademhaling, is daaruit niet meer te verwijderen. Maak dus ook het h a k s e l , dat voor betere kauwing door de zoo noodig gekneusde haver gedaan wordt, juist zooveel vochtig als noodig is, opdat het niet meer stuive en schud daarom het hooi uit. Voederzakken zijn nadeelig omdat het stof er in blijft hangen. Laat uwe dieren na verhittenden arbeid, of bij warm weder niet in de zon staan en stel ze bezweet of ongediekt, ook aam: hailsi of borst, niet aam giurem en kouden wind, regen, sneeuw of hagel bloot. Het wasdoek regendek behoort meer voldoende het kruis en de flanken te beschermen dan in den regel het geval is. Stilstaande paarden moeten steeds van .den wind af ge-'
13 steld worden, eene houding, die zij in vrijheid uit zich zelf altijd aannemen om hoofd, hals en borst tegen koudie en daaa-uit oratsitalandfe ziektem te beischennon. He* voertuig) beschut dam teivens de achiterhand. S c h e r e n van het winterhaar van paarden en ezels is eene tegennatuurlijke handeling, die het haar dof en miskleurig maakt en schadelijk is, omdat hun dienst medebrengt dat ze buiten moeten wachten en stilstaan. Een ruggedek kan het winterhaar niet vervangen daar de ^borst, hals en andere deelen aan guren wind enz. blootgesteld blijven. Door rosborstelen met een middenmatig harden borstel, eerst tegen de haren in (zoo noodig voorafgegaan door een lauwe begieting en zeer drooge afwrijving, gevolgd door toedekking en tochtvrije plaatsing) moet de huid voldoiemde rein gehouden worden. Wamnieer paardien bij w a r m w e d e r verhit tehuis komen, wasch ze dan geheel af, of begiet ze em droog' ze onmiddellijk daarna terdege af. Laat uwe paarden en ezels, zooals dit bij de paaa'deaii der beredeau wapens is voorgeschreven^ goed, tijdig (tussehen de 4 en 6 wekem ook voor het inkorten der aamgegroeide hoeven) en u i t d e h a n d b e s l a a n e n n i e t m e t t e w a r m e i j z e r s , . want anders bederft gij hunne hoeven omdat de onmisbare vetdeelen er diata uitgeschroeid wordem; en g e b r u i k o. a. d a a r b i j n o o i t e e n p r a a m a a n d e l i p , want dat is onnoodig mai'teltuigi, wat alweder aan den gebruiker een getuigenis van groote o n k u - n d e en w r e e d h e i d geeft. Het moet zeer worden afgekeurd hoefijzers aan te leggen voorzien van kalkoenen en stooten, omdat het bepaald noodig is voor den bloedstroom in den hoef en tegen het uitglijden, dat de veerkrachtige straal, zooals de natuur medebrengt, op den bodem stoote, om welke reden de straal dan ook niet door afsnijding mag ingekort worden, noch het ijzer te dik mag zijn. Kalkoenen zonder stooten brengen bovendien den hoef uit den natuurlijken stand. Daar bij paarden, die zwaar trekwerk op de keien moeten verrichten, de ijzers spoedig verslijten en vermeend wordt, dat ze meer beslagen "zouden moeten wor-
14 den dan de hoornwand van deia. hoef kani verdragen, worden bij die paarden stooten en kaJkoenen nogi wel aangewend. E<}liter zullen naarmate de kalkoenen en stooten hoogea.- zijn de ijzers meer wakkeien en daardoor loswoelen tot schadie van deni hoiornwand, welke tevens vena lijdt dioor de daan-mede gepaard gaande grooltere dikte en zwaiarte der ijzers. Geheel glad afgesleiten hoefijzers zijn vooral op gladde en gübberige keien voer werkpaarden een groote- marteling, een groot gevaar en verderfelijk voor hun beenen, spieren en zenu-v\'stelsel door da pogingen, die zij moeten aanwenden om niet uit te glijden en niet te vallen. Om ongielukken meit de paarden te vermijden is het dus voor de eigenaars veel minder nadteelig om het beslag tijdig te doepi vemienwen. Bij glaidheddi des winters zijn schroefijzers met punten, bij gebreke van een beter middel, noodzakelijk. Mem wassche de hoeven schoon, doch smere ze nieib in, tenzij met Avat vaseline. Snijd ook de staarten en manen niet af, want de natuur heeft die gegeven, ter verdediging! tegen, de he^ A'igie kwelling der vliegen. De paai-den woinfen het meest door vliegen gekweld, em wel het onda-aaglijkst buitem de steden,- beneden de oogen, opi den nens, de onbemaande halszijde en de borst. Het is daarom een weldaad door los afhangende touw-franjes (bij genoegzame staartlengte) althans die plaatsen voor de kwellingen der vliegen te vrijwaren. Bij gebreke van touwfranjes behange mèn het paard met gebladerde boomtakjes. Dat het afkappen en toeschroeien van het verlengsel van de ruggegraat een afschuwelijke wreedheid is, behoeft wel geene vermelding. Door het daarbij behoorendo kortknipipen van de staartkaren, soms zelfs van de manen en van den maantop, is het tevens eene foltering voor het geheele volgende leven, daar aan de paarden op k r a n k z i n n i g e wijze hun natuurlijk verdedigingsmiddel tegen de onduldbare kwellingen der tallooze vliegen is ontnomen. Met alleen lijdt daardoor het zenuwstelsel van zulke mishandelde piaarden hevig en woirdit hun meestal zoo zachl^inndgie aard en hunne leid'zaamheidi bedorven maar cok zullen zij belangrijk aan werkkracht
15 Terlieizen en eerdier versletevn zijn door het nooit hebben van rust, lieit oinop'houidlelij'li: moeten bewegen van hoofd en Imls en vaox de zoo gevoelige luüd en dooir het voortdurende slaaoi en stampen me* de achterbeenen. Meer bijzomdbr behooren de zooi gevoelige, onbehaarde en dunbehaarde iDlaiatsen aan achterlichaam en buik geheel door den staart tegen de vliegen beschermd te worden en zelfs ook bij guur weder tegen de koude. Van nature toch h e b b e n de dieren V e r k r e gi e n hetgeen z ij. n o o d z a k e 1 ij k b e h o e v e n cim h u n b e s t a a n m o g e l ij k e n z o o d r a g e 1 ij k m o gi e 1 ij k t e m a k e n . Zulk een glecoiupeei'di paardi is daarenboven veel minder mooi (zijn staart gelijkt op een schoenborstel of een kwast) en kan ook nooit meer de sierlijke en nuttige punthaa^en aan den staart verkrijgen. Het uittrekken van wisseltanden om een paard niet ineer jong te doen schijnen, is een wreedheid ook voor het volgend leven, omdat het te jonge paard dan als volwassen gebruikt en dus ontijdig versleten wordt. Vóór volle vier jaren oudea-dom mag het paardi niet arbeidein, tusschen voile vier en volle zes jaren slechts met groote voQrziohtigheid en verachooning' en eerst na volle zes jaire© volledig. Anders verslijt men het paard ontijdig, mishamdelt het ojn benaideelt men zich zelven. De meeste werk- en dienstpaarden zijn door veel te vroeg gebruik, door verregiaande ovex-weddng, slechte besfturingi en behandeling, reeds versleten, en voil gebreken vóór de tijd van den krachtigsten leeftijd begint. Voor paarden», welke de zes werkdagen gewerkt, dikwijls veel te zwaar gewerkt hebben is rust des Zomdagig tot herstel van krachten onontbeerlijk. Reieds in de Tien Gebodeai wordit die rust na de zes werkdagen, voorgcrschireven (Ex. 20 : lO). ^ Om- een paard te leeren trekken, moet men zoo noodig met zeer lichte voorwerpen beginnen en ook daarbij nooit geweld gebruiken. Van een gevallen paard make men de hinderlijke tuigdeelen ën het voertuig los en late het paard even l o s . l i g g e n . Het zal dan uit zich zelf opstaan of anders met behulp van een licht tikje met de zweep op het achterste deel van het lichaam. Bij een oud of stijf
,16 Ie voorbeeinieii, bulge de achteirhoiudingi tegen dea buik ea drukke onderliggende aditerzijde. Op lie* looit plaats hebben. Is het gevallen eeoi gjadden -weg, dan zal het noodeidleni van aarde, zand of diekens deni vooraf stroef te maken, daar de het opnieuw uitglijden en vallen er gevallen paard make of snij de iet aan het voertuig verbinden, het zwemmen, b.v. achter een . walkant, daarbij zorg dragende e houdien dat de voorbeenen er daar anders mond en neusgaten trokken worden. n of ezels oud of zwak geworan niet om o n d e r d e o n g u n igheden te w o r d e n afit ze doeden door een voldoend voor het voorhoofd en v o o r a l itaire schietwapenen geschiedt dit pin-pistool van Behr of met de ^e\ van Stahel of Stoff die meer hten gebezigd worden. Dé dieren len de halsuede d a d e 1 ij k ^ op het been der halswervels ide uit. Ook blijft het vleesch dieren voor en tijdens het slach>ben. De Nedeirlandsche Vereenivan dieren en de zelfstamdigier cherming van dieren laten dit verren afstand, gratis verrichten voor zoo verre zij die in dienst S
1896/1915.
O.
i voor gratis-verspreiding door voorbehoorlijke en kundige behandeling drukprijs van é é n c e n t per stuk bij het Secretariaat der Nederl. ling van dieren, PVttetstrafa-ir—SSy te daar voor minvermogenden gratis en EN STEENDEUKKEEIJ, voorheen 5 te 's-Grravenhage.
/ Balistraat 20