Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLAV1/1000000464/ES. BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV INEOS MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN TE 2070 ZWIJNDRECHT, NIEUWE WEG 1. De deputatie van de provincie Antwerpen; Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (Vlarem), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, inzonderheid artikel 8; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets; Gelet op de milieuvergunningsaanvraag, op 8 december 2010 ingediend door de nv Ineos, gevestigd Nieuwe Weg 1 te 2070 Zwijndrecht, strekkende tot het verkrijgen van een milieuvergunning om een chemisch bedrijf, gelegen te 2070 Zwijndrecht, Nieuwe Weg 1, kadastergegevens (afdeling-sectieperceelnummer) 1-H-174d2, 1-H-174w2, 1-H-174x2, 1-H-174y2, te veranderen door wijziging en uitbreiding, omvattend: ‒ uitbreiding: • van de productie van glycolethers met 35.000 ton/jaar en van esters met 45.000 ton/jaar tot een totale productiecapaciteit voor organische chemicaliën van 1.289.500 ton/jaar, waarvan 580.000 ton ethyleenoxide, 340.000 ton glycol, 80.000 ton glycolethers, 180.000 ton alkoxylaten, 19.500 ton ethylideennorborneen en 90.000 ton esters (7.2.1 – 7.11.1.a – 7.11.1.b – 7.12.1.a – 17.3.1.2); • met 2 transfo’s van respectievelijk 10 MVA en 1,6 MVA, tot een totaal van 26 transfo’s (1x1,6 MVA, 14x2 MVA, 2x 3,5 MVA, 3x10 MVA, 6x20 MVA) (12.2.2); • met airco’s met een gezamenlijk vermogen van 801 kW, tot airco’s en koelinstallaties met een gezamenlijk geïnstalleerd vermogen van 946 kW en persluchtcompressoren met een gezamenlijk geïnstalleerd vermogen van 1.969 kW (totaal: 2.915 kW) (16.3.1.2); • van het geïnstalleerde vermogen aan koelers en compressoren met 231 kW, ingevolge de vervanging van een koelcompressor van 84 kW door een koelcompressor van 315 kW, tot koelers en compressoren met een totaal geïnstalleerd vermogen van 7.887 kW (16.3.2.3); • met de opslag van 3 m³ stikstof, tot een totale opslag van 51.770 m³, waarvan 50.000 m³ ethyleen, 1.767 m³ butadieen en 3 m³ stikstof (16.8.3); • van de aanwezigheid van Seveso-stoffen, om te komen tot een VR-plichtige inrichting waar gevaarlijke producten in hoeveelheden, gelijk aan of groter dan in bijlage 6, delen 1 en 2 kolom 3 van Vlarem I aanwezig zijn met een maximale opslagcapaciteit van 78.495 ton (incl. 96 ton in verplaatsbare recipiënten (80 ton afval in IBC’s en 16 ton grondstoffen)) en de aanwezigheid van 614 ton in productie-installaties (17.2.2): - met naam genoemde stoffen (deel 1): → de aanwezigheid van:
Koningin Elisabethlei 22 | 2018 Antwerpen 1 T 03 240 50 11 | F 03 240 57 79
MLAV1/1000000464 nv Ineos
♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦ de ♦ ♦ ♦ ♦ ♦
-
7 ton aardgas; 11 ton ethylchloride; 386 ton ethyleenoxide (waarvan 360 ton in productietanks); 124 ton methanol; 1 ton propyleenoxide; 2 ton zuurstof; → opslag van: 1.100 ton butadieen in tank 4013; 30.000 ton ethyleen; 1.771 ton gasolie; 1.950 propyleenoxide in tank 3042; 1.257 ton methanol of een ander product van cat. 7b (wisseltanks 3029, 705, 308, 310, 405, 406 en 410); niet met naam genoemde stoffen (deel 2): → de opslag van 108 ton giftige stoffen (cat. 2): ♦ 35 ton ammoniak in tank 767 (ook ingedeeld in cat. 6 en 9i); ♦ 70 ton allylalcohol in tank 912 (ook ingedeeld in cat. 6 en 9i); ♦ 3 ton grondstoffen in verplaatsbare recipiënten; → de opslag en aanwezigheid van 14.620 ton ontvlambare stoffen (cat. 6): ♦ 937 ton ethoxypropanol (tanks 3023, 3036); ♦ 1.222 ton vinylnorborneen (tanks 751, 754, 761B, 761T en 763T) (ook ingedeeld in cat. 9ii); ♦ 4.740 ton ethylideennorborneen (tanks 752, 755, 765, 768, 762B, 762T en 4014) (ook ingedeeld in cat. 9ii); ♦ 3.990 ton azijnzuur in tank 3041; ♦ 40 ton bicyclononadieen in tank 763B; ♦ 2.770 ton natriumacetaat in (tanks 3011, 3014, 4003); ♦ 1.451 ton isopropylglycolether (tank 3020, E105, E110) ♦ 1.624 ton isobutanol in tank 3049; ♦ 35 ton ammoniak in tank 767 (ook ingedeeld in cat. 2 en 9i); ♦ 70 ton allylalcohol in tank 912 (ook ingedeeld in cat. 2 en 9i); ♦ 170 ton aanwezigheid; → de opslag en aanwezigheid van 26.873 ton licht ontvlambare vloeistoffen (cat. 7b), incl. methanol: ♦ wisseltanks (zie ook rubriek 17.3): Voor de opslag van het vermelde product of een ander product van cat. 7b: tanks 3029, 705, 308, 310, 405, 406 en 410: de opslag van 1.257 ton methanol; tanks 3031, 803W: de opslag van 400 ton methylglycolether; tanks 3032, 803E: de opslag van 520 ton methyldiglycolether; tanks 3040, 601E, 601W, 602E, 604, 605: de opslag van 3.998 ton nbutylacetaat; tank 3043: de opslag van 3.800 ton ruw monoethyleenglycol; tank 3045: 3.800 ton butanol; tank 3048: de opslag van 816 ton ethoxypropanol; tanks E106, 702E, 702W: de opslag van 212 ton ethyltriglycolether of ethyltriglycolether mix; tanks E107, E109, 700C: de opslag van 401 ton methyltriglycolether of methyltriglycolether mix; tanks 600E, 600W: de opslag van 48 ton isobutylacetaat; tanks 602W, 603E, 603W: de opslag van 76 ton isopropylacetaat premix; tanks 700E, 700W: de opslag van 38 ton tetraethyleenglycol; tanks 701C, 701W: de opslag van 38 ton tolueen;
2 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
•
tanks 701E, 703, 804E, 804W: de opslag van 136 ton ethyldiglycolether; tank 704: de opslag van 57 ton methyl residu; tanks 802E, 802W: de opslag van 56 ton diethyleenglycol; tank 309: de opslag van 18 ton butyldiglycolether; Voor de opslag van het vermelde product of een ander product van cat. 7b en/ of 9ii: tank 753: de opslag van 440 ton dicyclopentadieen; tanks 5001, 5002, 5003, 5004: de opslag van 104 ton afval; ♦ 190 ton ethyls dump in tank 3007; ♦ 190 ton methyls dump in tank 3022; ♦ 932 ton isopropanol in tank 3025; ♦ 3.570 ton vinylacetaat monomeer in tank 3037; ♦ 624 ton ethanol in tank 3046; ♦ 1.620 ton isobutylacetaat in tank 3050; ♦ 1.566 ton isopropylacetaat in tank 3051; ♦ 1.640 ton dicyclopentadieen in tank 4012 (ook ingedeeld in cat. 9ii); ♦ 5 ton grondstoffen in verplaatsbare recipiënten; ♦ 80 ton P1-afval in IBC’s; ♦ 96 ton aanwezigheid; → de aanwezigheid van 23 ton ethyleen (cat. 8); → de opslag en aanwezigheid van 1.833 ton milieugevaarlijke stoffen met R50 (cat. 9i): ♦ 35 ton ammoniak in tank 767 (ook ingedeeld in cat. 2 en 6); ♦ 70 ton allylalcohol in tank 912 (ook ingedeeld in cat. 2 en 6); ♦ 1.661 ton AE2 in tank 3052; ♦ 33 ton armeen DMCD in tank 766T; ♦ 1 ton grondstoffen in verplaatsbare recipiënten; ♦ 33 ton aanwezigheid; → de opslag en aanwezigheid van 6.454 ton milieugevaarlijke stoffen met R51/53 (cat. 9ii): ♦ wisseltanks (zie ook rubriek 17.3) voor de opslag van het vermelde product of een ander product van cat. 7b en/of 9ii: tank 753: de opslag van 440 ton dicyclopentadieen; tanks 5001, 5002, 5003, 5004: de opslag van 104 ton afval; ♦ 1.640 ton dicyclopentadieen in tank 4012 (ook ingedeeld in cat. 7b) ♦ 1.222 ton vinylnorborneen (tanks 751, 754, 761B, 761T en 763T) (ook ingedeeld in cat. 6); ♦ 4.740 ton ethylideennorborneen (tanks 752, 755, 765, 768, 762B, 762T en 4014) (ook ingedeeld in cat. 6); ♦ 237 ton softanol 30 (tanks 4002 en 307); ♦ 220 ton tetraline (tanks E101, E103 en E118); ♦ 280 ton aanwezigheid; ♦ 1 ton grondstoffen in verplaatsbare recipiënten; → de aanwezigheid van 7 ton andere stoffen (cat. 10); met de opslag van: - 12.708 ton giftige en zeer giftige stoffen, tot een totale opslagcapaciteit van 18.971 ton giftige, zeer giftige en ontplofbare stoffen (17.3.2.3 – ook ingedeeld onder 17.2.2): → 4 ton giftige en zeer giftige grondstoffen in verplaatsbare recipiënten; → 18.967 ton giftige en zeer giftige stoffen in vaste houders, waarvan 2.055 ton in gedediceerde tanks (1.950 ton eveneens ingedeeld in 17.3.4.3; 105 ton eveneens ingedeeld in 17.3.5.3) en 16.912 ton in wisseltanks*; - 8.132 ton schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen, tot een totale opslagcapaciteit van 61.491 ton oxiderende, schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen (17.3.3.3):
3 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
→
‒
28.570 ton schadelijke stoffen in gedediceerde tanks (190 ton eveneens P1; 6.624 ton eveneens P2; 2.849 ton eveneens P3; 18.874 ton eveneens P4) en 5 ton grondstoffen in verplaatsbare recipiënten; → 7.175 ton corrosieve stoffen in gedediceerde tanks (6.760 ton eveneens P2; 231 ton eveneens P4) en 79 ton grondstoffen in verplaatsbare recipiënten (6 ton eveneens P2; 2 ton eveneens P3; 1 ton eveneens P4); → 8.669 ton irriterende stoffen in gedediceerde tanks (2.498 ton eveneens P1; 1.664 ton eveneens P2; 220 ton eveneens P3; 2.610 ton eveneens P4) en 14 ton in verplaatsbare recipiënten (9 ton eveneens P4); → 16.912 ton schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen in wisseltanks*; → 18 ton oxiderende grondstoffen in verplaatsbare recipiënten (ook ingedeeld onder 17.2.2); - 21.443.710 liter P1-producten, tot een totale opslagcapaciteit van 28.292.000 liter (17.3.4.3 – eveneens ingedeeld onder 17.2.2): → 28.212.000 liter in vaste houders (3.220.000 liter eveneens ingedeeld onder 17.3.3.3), waarvan 16.412.000 liter in wisseltanks**; → 80.000 liter P1-afval in IBC’s; - 7.356.437 liter P2-producten, tot een totale opslagcapaciteit van 32.868.026 liter (17.3.5.3 – eveneens ingedeeld onder 17.2.2, m.u.v. grondstoffen in verplaatsbare recipiënten): → 32.861.700 liter in vaste houders (154.700 liter eveneens ingedeeld onder 17.3.2.3; 15.221.500 liter eveneens ingedeeld onder 17.3.3.3), waarvan 16.412.000 liter in wisseltanks**; → 6.326 liter grondstoffen in vaten en IBC’s (eveneens ingedeeld onder 17.3.3.3); - 15.829.427 liter P3-producten, tot een totale opslagcapaciteit van 21.096.616 liter (17.3.6.3 – bepaalde producten zijn eveneens ingedeeld onder 17.2.2): → 21.087.000 liter in vaste houders (3.344.000 liter eveneens ingedeeld onder 17.3.3.3), waarvan 16.412.000 liter in wisseltanks**; → 9.616 liter grondstoffen in vaten en IBC’s (1.616 liter ook ingedeeld onder 17.3.3.3; 4.000 liter ook ingedeeld onder 17.3.8.3); - 12.900.262 liter P4-producten, tot een totale opslagcapaciteit van 47.283.626 liter (17.3.7.3 – bepaalde producten zijn eveneens ingedeeld onder 17.2.2): → 47.220.000 liter in vaste houders (19.801.000 liter eveneens ingedeeld onder 17.3.3.3; 255.000 liter eveneens ingedeeld onder 17.3.8.3), waarvan 17.053.000 liter in wisseltanks*; → 23.626 liter grondstoffen in vaten en IBC’s (10.060 liter eveneens ingedeeld onder 17.3.3.3); → 40.000 liter P4-afval in IBC’s; • met 8 warmtewisselaars met een gezamenlijke waterinhoud van 86.866 liter, tot een totaal van 87 stoomtoestellen met een totale waterinhoud van 633.723 liter (39.2.2); wijziging: • door vermindering van de opslag milieugevaarlijke producten met 7.684 ton, tot een totale opslagcapaciteit van 858 ton (bepaalde producten zijn eveneens ingedeeld onder 17.2.2): - 851 ton (70 ton R50 en eveneens P2; 237 ton eveneens P4) in vaste houders, waarvan 544 ton in wisseltanks***; - 7 ton R50-grondstoffen in verplaatsbare recipiënten (4 ton eveneens P3); • van de brandstof van de stoomgenerator met een waterinhoud van 42.500 liter en een warmtevermogen van 107,5 MW (ketel 5) van aardgas naar ‘gemengde brandstoffen’, om te komen tot 2 stoomgeneratoren met een waterinhoud van respectievelijk 23.000 liter (ketel 3) en 42.500 liter (ketel 5) en een warmtevermogen van respectievelijk 57,6 MW (ketel 3 met gemengde brandstoffen) en 107,5 MW (ketel 5 met gemengde brandstoffen) (39.1.3 – 43.1.3 – 43.3 – 43.4);
4 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
* tanks 753, 3029, 3031, 3032, 3040, 3043, 3045, 3048, E106, E107, E109, 600E, 600W, 601E, 601W, 602E, 602W, 603E, 603W, 604, 605, 700C, 700E, 700W, 701C, 701E, 701W, 702E, 702W, 703, 704, 705, 802E, 802W, 803E, 803W, 804E, 804W, 302, 303, 308, 309, 310, 402, 403, 405, 406, 410, 911, 913, 914, 5001, 5002, 5003, 5004, E125 ** tanks 753, 3029, 3031, 3032, 3040, 3043, 3045, 3048, E106, E107, E109, 600E, 600W, 601E, 601W, 602E, 602W, 603E, 603W, 604, 605, 700C, 700E, 700W, 701C, 701E, 701W, 702E, 702W, 703, 704, 705, 802E, 802W, 803E, 803W, 804E, 804W, 308, 309, 310, 405, 406, 410, 5001, 5002, 5003, 5004 *** tanks 753, 5001, 5002, 5003, 5004 Gelet op de melding van volgende klasse 3-inrichtingen; ‒ een bijkomende transfo van 800 kVA, tot een totaal van 20 transfo’s (4x630 kVA, 9x800 kVA, 7x1.000 kVA) (12.2.1); ‒ 3 bijkomende batterijen van elk 4.000 VAh, tot in totaal 48 vast opgestelde batterijen met een totaal geïnstalleerd vermogen van 589.216 VAh (12.3.1); ‒ 3 bijkomende batterijladers van elk 2 kW, tot in totaal 47 batterijladers met een totaal geïnstalleerd vermogen van 247.466 kW (12.3.2); ‒ 6 bijkomende plaatsen voor heftrucks, tot een totaal van 12 plaatsen (15.1.1); Vlarem-rubricering volgens aanvrager: 7.2.1 – 7.11.1.a – 7.11.1.b – 7.12.1.a – 12.2.1 – 12.2.2 – 12.3.1 – 12.3.2 – 15.1.1 – 16.3.1.2 – 16.3.2.3 – 16.8.3 - 17.2.2 – 17.3.1.2 – 17.3.2.3 – 17.3.3.3 – 17.3.4.3 – 17.3.5.3 – 17.3.6.3 – 17.3.7.3 – 17.3.8.3 – 39.1.3 – 39.2.2 –43.1.3 – 43.3 – 43.4; Gelet op de volgende vergunningstoestand met betrekking tot de exploitatie van de inrichting op de datum van de indiening van de voormelde milieuvergunningsaanvraag: – Besluit nr. MLAV1/08-170 d.d. 18 september 2008 van de deputatie houdende gedeeltelijke vergunning voor het verder exploiteren en veranderen van een chemisch bedrijf voor een termijn verstrijkend op 18 september 2028; De vergunning wordt geweigerd voor de op- en overslag van meer dan 4.300 ton/jaar afvalstoffen in IBC’s, vaten en containers (2.1.2.b); – Besluit nr. MLAV1/08-305 d.d. 16 april 2009 van de deputatie houdende vergunning voor het veranderen door uitbreiding van een chemisch bedrijf voor een termijn verstrijkend op 18 september 2028; – Besluit nr. MLWV/10-26 d.d. 23 september 2010 van de deputatie houdende wijziging van de lozingsvoorwaarden opgelegd bij besluit nr. MLAV1/08-170 d.d. 18 september 2008 van de deputatie; Gelet op het feit dat deze aanvraag voor de eerste maal werd ingediend op 28 oktober 2010 en werd vervolledigd op 8 december 2010; op het feit dat op datum van 22 december 2010 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd geacht; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het Vlarem; Gelet op de informatievergadering, gehouden op 18 januari 2011, zoals bedoeld in artikel 18 van het Vlarem; op het feit dat er geen geïnteresseerden waren; Gelet op het proces-verbaal betreffende het openbaar onderzoek d.d. 8 februari 2011 waaruit blijkt dat er 1 schriftelijke opmerking werd ingediend door Fluxys i.v.m. de veiligheidsvoorschriften inzake de nabijheid van aardgasvervoerinstallaties;
5 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
Gelet op het gunstig advies d.d. 15 februari 2011 van het college van burgemeester en schepenen van Zwijndrecht; op volgende elementen uit dit advies: 1. Gelet op de ligging van de inrichting volgens het GRUP Waaslandhaven fase I en omgeving in een havengebied. 2. Gelet op het gunstige advies van de intercommunale milieudienst van IGEAN, d.d. 20 december 2010. 3. Gelet op volgende overwegingen: a) Voor deze uitbreidingsaanvraag is de opstelling van een milieueffectenrapport noodzakelijk. Ineos stelde in 2007 reeds een MER op in het kader van de hervergunning. In toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2004 heeft Ineos een ontheffing van de MER-plicht gevraagd. Deze vraag dient per geval onderzocht te worden. De cel MER oordeelde dat op basis van het dossier een ontheffing van de MER kon toegestaan worden voor deze uitbreidingsaanvraag. b) Voor deze aanpassingsprojecten was de opmaak van een Omgevingsveiligheidsrapport verplicht. Uit de resultaten van dit OVR blijkt dat de invloed van de uitbreidingen op de isorisicocontouren (IRC) zeer beperkt is. Zonder de uitvoering van de tijdelijke steiger situeren de overschrijdingen van de IRC van 10-5/jaar zich meer in de richting van Praxair en Seppic. Indien de tijdelijke aanlegsteiger wordt meegerekend, schuift de IRC van 10-5/jaar op richting ExxonMobil. Bij overschrijdingen dient een veiligheidsinformatieplan met de betrokken bedrijven te worden opgesteld. Dit werd in het verleden reeds uitgevoerd. c) Voor wat betreft het groepsrisico (de kans uitgedrukt in jaar, dat een aantal personen in de omgeving van de inrichting gelijktijdig omkomen ten gevolge van een ongeval), is het zo dat bij alle scenario ‘s (met en zonder tijdelijke steiger) er geen overschrijding is van de gestelde grenscurve; Gelet op het gunstig advies d.d. 23 februari 2011 van de afdeling van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), bevoegd voor Milieuvergunningen (AMV) (kenmerk AMV/A/11/6871); op volgende elementen uit dit advies: 1. Het voorwerp van onderhavige aanvraag betreft in hoofdzaak de uitbreiding van een chemisch bedrijf door verhoging van de productiecapaciteit van glycolethers en esters, de productie van een nieuw product APEG in de Alkox-eenheid en diverse wijzigingen en uitbreidingen van de opgeslagen gevaarlijke stoffen. 2. De productiecapaciteit van esters stijgt met 45.000 ton/jaar tot 90.000 ton/jaar en van glycolethers met 35.000 ton per jaar tot 80.000 ton per jaar, zodat de totale productiecapaciteit van organische chemicaliën toeneemt tot 1.289.500 ton/jaar. 3. Aan het productgamma worden 2 verschillende batchen toegevoegd. Voor de alkoxylateneenheid komt er de productie van een batch allylpolyethyleenglycolen bij, verkort APEG’s en voor de glycolethereenheid komt er een batch propyleenoxidegebaseerde glycolethers bij, kortweg POGE. Deze batchen zullen bij wijze van substitutie een bestaande batch in die eenheid vervangen al naargelang de vraag van de klanten. 4. Door het vergroten van het productgamma werden enkele tankwissels uitgevoerd. Op tank 912 die allylalcohol bevat, werd een begrenzing geïnstalleerd. Dit omvat een radarpeilmeting en levelbewakingssysteem dat maakt dat de tank maximaal tot 70 ton gevuld kan worden. 5. Daarnaast wordt de regularisatie gevraagd van een aantal kleinere installaties. 6. Naar aanleiding van het vergroten van de productiecapaciteit werd een ontheffing verkregen op de MER-plicht. Deze ontheffing werd verleend omdat de geplande wijzigingen een verwaarloosbare impact hebben op de emissies naar bodem en grondwater, oppervlaktewater en lucht. Daarenboven is er geen bijkomende geluidsimpact en geeft de verhoging van de productiecapaciteit geen aanleiding tot bijkomende effecten op fauna en flora en mens. De ontheffing werd verleend voor een termijn van 4 jaar. 7. Naar aanleiding van de geplande wijzigingen werd een volledig nieuw omgevingsveiligheidsrapport (OVR) opgesteld. In dit rapport werden een aantal veiligheidsnota’s geïntegreerd en anderzijds werd de uitbreiding met het Alegria-project, die was opgenomen in
6 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
8.
het vorige OVR maar niet werd uitgevoerd, geschrapt. Samengevat werden volgende wijzigingen in aanmerking genomen: a) de opslag van allylalcohol in een andere tank met grotere opslagcapaciteit; b) gebruik van allylalcohol in de Alkox 4-eenheid en een nieuwe Alkox 5-eenheid; c) uitbreiding van de ENB-eenheid met nieuwe VNB-reactiesectie; d) diverse tankwissels; e) de productiecapaciteitsverhoging van esters en glycolethers; f) de integratie van bestaande studies en de schrapping van niet uitgevoerde projecten; g) de opname van het zuurstofontvangststation van Air Liquide; h) de plaatsing van een tijdelijke steiger. Uit de conclusies van het OVR blijkt dat de invloed van de geplande uitbreidingen zowel op de plaatsgebonden isorisicocontouren als op de groepsrisicocurve minimaal en aanvaardbaar is: a) Isorisicocontouren. - De belangrijkste vaststelling bij het bestuderen van de isorisicocontouren is dat, zowel in de situatie zonder uitbreidingen als in de situatie met uitbreidingen als in de situatie met tijdelijke steiger, de IRC van 10-5/jaar de terreingrenzen overschrijdt ter hoogte van de aangrenzende bedrijven ExxonMobil, Seppic en Praxair. De IRC’s van 10-6/jaar en 10-7/jaar komen respectievelijk niet in een gebied met woonfunctie en een gebied met kwetsbare locaties. Algemeen kan het risicobeeld voor de situatie zonder uitbreidingen als volgt beschreven worden: → NO-zijde van het bedrijfsterrein: De IRC van 10-5/jaar overschrijdt de terreingrens aan de Schelde-oever en verder over de Schelde ter hoogte van de steiger voor scheepslossing. De IRC van 10-5/jaar overschrijdt hier ook de terreingrens met het buurbedrijf ExxonMobil met ongeveer 110 m. Het risico wordt voornamelijk bepaald door plasbrand ten gevolge van breuk van de flexibel voor scheepslossing van licht ontvlambare producten of bij vrijzetting uit de losleiding. Het risico wordt hier in mindere mate ook bepaald door wolkbrand en fakkelbrand ten gevolge van breuk van de laadarm voor scheepslossing van ethyleen of bij vrijzetting uit de ethyleenlosleiding. → O-zijde van het bedrijfsterrein: De IRC van 10-5/jaar overschrijdt hier ook de terreingrens met het buurbedrijf ExxonMobil met ongeveer 40 m. Het risico wordt hier voornamelijk bepaald door brand in de inkuipingen van de tankenparken die hier aan de terreingrens liggen, breuk en BLEVE van de glycolethersreactor, vrijzetting en fakkelbrand uit de ondergrondse ethyleenleiding die langs de terreingrens loopt en toxisch risico bij vrijzetting uit de ethyleenoxidelaadleiding (ethyleenoxideopslag naar laadstation). → ZO-zijde van het bedrijfsterrein: De IRC van 10-5/jaar overschrijdt hier de terreingrens met het buurbedrijf Praxair met ongeveer 170 m. Dit betekent dat het bedrijfsterrein van Praxair, dat aan 3 zijdes ingesloten wordt door Ineos, ongeveer volledig binnen de IRC van 10-5/jaar gelegen is. Het risico wordt hier voornamelijk bepaald door: breuk en BLEVE van het reactoren cyclegassysteem van de ethyleenoxideproductie-eenheid, breuk en BLEVE van de glycolethersreactor, breuk en BLEVE van een meettank of reactor van de Alkoxeenheden en toxisch risico bij vrijzetting uit de ethyleenoxideverdeelleiding (opslag naar verschillende productie-eenheden) en ethyleenoxide-aanvoerleiding (ethyleenoxideproductie-eenheid naar opslag). → Z- en ZW-zijde van het bedrijfsterrein: Er is hier geen overschrijding van de terreingrens door de IRC van 10-5/jaar. De uitlopers van de overige IRC’s langs de oostelijke terreingrens zijn te wijten aan de ondergrondse ethyleenleiding die daar loopt. De uitlopers van de overige IRC’s langs de westelijke terreingrens zijn te wijten aan de ondergrondse aardgasleiding die daar loopt.
7 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
→ W-zijde van het bedrijfsterrein; De IRC van 10-5/jaar overschrijdt de terreingrens met het buurbedrijf Seppic met ongeveer 100 m . Deze overschrijding is aan de oostelijke zijde van het Seppicbedrijfsterrein waar dit aan 3 zijdes ingesloten wordt door Ineos. Het risico wordt hier voornamelijk bepaald door breuk en BLEVE van het reactor- en cyclegassysteem van de ethyleenoxideproductie-eenheid, breuk en BLEVE van de glycolethersreactor en toxisch risico bij vrijzetting uit de ethyleenoxideverdeelleiding (opslag naar verschillende productieeenheden). → NW-zijde van het bedrijfsterrein; Er is hier geen overschrijding van de terreingrens door de IRC van 10-5/jaar. Het risico wordt hier voornamelijk bepaald door breuk van de ethyleenopslagtank en breuk van de butadieentank. - De invloed van de uitbreidingen op de risicocontouren is zeer beperkt. Door de uitbreidingen (zonder tijdelijke steiger) zijn de overschrijdingen nu meer uitgesproken voor de bedrijven Praxair en Seppic. - Het risicobeeld wijzigt als volgt voor de situatie met uitbreidingen: → Praxair: De toename van het risico hier is voornamelijk te wijten aan het mogelijke gebruik van de toxische stof allylalcohol als starter in de Alkox 4- en 5-eenheden. → Seppic: De toename van het risico hier is voornamelijk te wijten aan breuk en BLEVE van de reactor in de ENB-eenheid. - Bij de situatie met de tijdelijke steiger is het duidelijk dat de IRC van 10-5/jaar aan de steiger opgeschoven is naar het ZO en de terreingrenzen van ExxonMobil verder overschrijdt, nu ongeveer tot 210 m. - In het geval van een overschrijding van de IRC van 10-5/jaar over de grens van het bedrijfsterrein dient een veiligheidsinformatieplan opgesteld te worden met het bedrijf waarop de IRC van 10-5/jaar zich uitstrekt. Deze zijn opgesteld voor ExxonMobil, Seppic en Praxair. b) De groepsrisicocurve - Het groepsrisico is de kans, ook uitgedrukt in jaar, dat een aantal personen in de omgeving van de inrichting gelijktijdig omkomen ten gevolge van een zwaar ongeval binnen de inrichting. - Het groepsrisico wordt weergegeven als een curve in een grafiek, de fN-curve genaamd. De curve geeft het verband weer tussen het aantal doden (N) en de kans (f) dat in een keer een groep van ten minste die omvang omkomt. Het criterium voor het groepsrisico bakent in de fNgrafiek twee zones af: → een zone van het verwaarloosbare risico; → een zone van het onaanvaardbare risico. De belangrijkste vaststelling bij het bestuderen van de tekeningen is dat, zowel in de situatie zonder uitbreidingen als in de situatie met de uitbreidingen, als in de situatie met de tijdelijke steiger er geen overschrijding is van de grenscurve. c) De milieurisico’s - Het is duidelijk dat Ineos beschikt over een uitgebreid gamma potentieel milieugevaarlijke stoffen. Naast de aanwezigheid van giftige producten zijn er ook een aantal stoffen die als milieugevaarlijk bestempeld worden. Anderzijds zijn de aanwezige stoffen goed tot zeer goed biologisch afbreekbaar waardoor langdurige en onherstelbare effecten niet te verwachten zijn. Na het uitvoeren van een milieurisicoanalyse zijn volgende drie punten weerhouden: → risico’s voor het oppervlaktewater; → risico’s in verband met bodemverontreiniging; → risico’s door verspreiding via de lucht.
8 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
Ineos beschikt over uitgebreide preventieve en gevolgreducerende maatregelen zoals het vloeistofdicht inkuipen van tanks, de vloeistofdichte procesvloeren en de aanwezigheid van een chemische riool en regenwaterriool in combinatie met een waterzuiveringsstation. In het waterzuiveringsstation wordt de effluentstroom constant bewaakt, waardoor de kans op een vrijzetting/accidentele lozing naar het oppervlaktewater of naar de bodem voldoende beheerst wordt. De kans op een vrijzetting naar de lucht wordt beheerst door dezelfde maatregelen die getroffen zijn om het risico ten aanzien van de mens te beheersen. Het grootste risico op vlak van milieu situeert zich naar bodemvervuiling toe. Als bijvoorbeeld door het lek slaan van een vrachtwagen of pijpleiding een product naar een niet-verharde ondergrond zou lekken, kan hier lokaal bodemverontreiniging en indien niet onmiddellijk maatregelen getroffen worden, grondwaterverontreiniging optreden. Het zal mede omwille van de preventieve en beschermende maatregelen steeds om kleinere hoeveelheden gaan, waardoor geen zware en onherstelbare gevolgen te verwachten zijn. Ineos beschikt in het kader van zijn veiligheidsbeheersysteem over een reeks van preventieve en gevolgbeperkende bedrijfsprocedures. Zo zijn er de nodige procedures over het ontwerp van installaties, materiaalkeuze, risico-inventarisatie, opleiding en training, inspecties en onderhoud en noodplanning. Dit veiligheidssysteem in combinatie met de preventieve en beschermende maatregelen bieden voldoende bescherming om geen zware en onherstelbare gevolgen op het milieu te verwachten. 9. M.b.t. de luchtemissies blijkt uit de studie die is uitgevoerd in het kader van het gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de MER-plicht dat de capaciteitsverhogingen in de afdelingen glycolethers en esters geen aanleiding geven tot stijging van de emissies t.o.v. de geplande situatie beoordeeld in het MER van 2007. Samenvattend mag gesteld worden dat de geplande wijzigingen een uiterst beperkte invloed hebben in vergelijking met de huidige situatie. De vrachten in de geplande situatie blijven lager dan de situatie beoordeeld in het MER van 2007. Bijgevolg kunnen de conclusies uit dit MER m.b.t. de discipline lucht ongewijzigd blijven. M.b.t. mogelijke geurhinder werd in het MER van 2007 aangetoond dat ter hoogte van de woongebieden de 98-percentielwaarde van de somparameter vluchtige organische stoffen lager is dan de geurdrempel van de individuele sterkst geurende componenten en dat bijgevolg niet voor geurhinder diende gevreesd te worden. In het verleden zijn er ook nooit klachten m.b.t. geuroverlast als gevolg van de normale activiteiten van Ineos geuit. T.o.v. de situatie beoordeeld in het MER van 2007 zullen in de geplande situatie de emissies van een deel van de sterkst geurende componenten (dimethylether, acetaten) verder afnemen, zodat als gevolg van de capaciteitsverhoging bij normale werkomstandigheden evenmin voor geurhinder dient gevreesd te worden. 10. De geplande wijzigingen en uitbreidingen zullen geen voor de buurt ontoelaatbare hinder veroorzaken en houden geen onaanvaardbaar risico in voor de omgeving of het leefmilieu; Gelet op het stilzwijgend gunstig advies van het Agentschap Ruimte en Erfgoed (ARE); Gelet op het stilzwijgend gunstig advies van de afdeling van het Agentschap Zorg en Gezondheid (VAZG), bevoegd voor het Toezicht Volksgezondheid (ToVo); Gelet op het gunstig advies d.d. 7 maart 2011 van de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij, bevoegd voor het lozen van afvalwater en de emissie van afvalgassen in de atmosfeer (VMM) (kenmerk JR/ME/AELT/P/35027/11/74); op volgende elementen uit dit advies: 1. Gelet op de milieuvergunningsaanvraag van de nv Ineos waarin onder andere een administratieve aanpassing naar aanleiding van de aangepaste Vlarem-rubriekenlijst wordt gevraagd. Rubriek 3.6.3.3 wordt gevraagd in plaats van 3.6.3.2. De Vlaamse Milieumaatschappij adviseert gunstig voor de administratieve aanpassing naar de rubriek 3.6.3.3.
9 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
2.
Aspect lucht a) De milieuvergunningsaanvraag van het bedrijf Ineos te Zwijndrecht voor het veranderen van een bestaande vergunde inrichting kan gunstig geadviseerd worden. b) De aanvraag betreft een inrichting voor de productie van chemische basisproducten – o.m. ethyleenoxide, glycol, glycolethers, alkoxylaten en esters. De geplande verandering betreft een uitbreiding van de opslagcapaciteit en van de productiecapaciteit in de esterseenheid en de glycolethereenheid en de productie van een nieuw product (APEG) in de Alkox-eenheid. c) De productieverhoging in de esterseenheid (90.000 ton/jaar i.p.v. 45.000 ton) en de glycolethereenheid (80.000 ton/jaar i.p.v. 45.000 ton) kan worden gerealiseerd in de bestaande installaties. De productiecapaciteit van de alkoxylateneenheid (180.000 ton) blijft ongewijzigd. d) In de bijgevoegde MER-ontheffingsnota worden de emissiesituatie en de milieueffecten van de verschillende installaties in kaart gebracht. De emissies van de verschillende procesinstallaties betreffen in hoofdzaak KWS, waaronder ethyleenoxide, glycolen, acetaten en methanol. e) De in het bedrijf aanwezige emissiebeperkende maatregelen en voorzieningen – verbranding procesafgassen in een katalytische naverbrander met energierecuperatie in de esterseenheid, methanolscrubber in de Alkox-eenheid, toepassing LDAR voor opsporen diffuse en fugitieve emissies, dampretour en scrubber voor behandeling adem- en werkverliezen opslagtanks vluchtige producten – kunnen worden beschouwd als best beschikbare technieken om procesemissies te voorkomen. f) De KWS-procesemissies nemen in de geplande situatie – ondanks de productie-uitbreidingen – af ten gevolge van de aansluiting op de katalytische naverbrander; de methanolemissie neemt beperkt toe (40 kg). De emissie van acetaten (sterk geurend) neemt sterk af tot een verwaarloosbaar niveau. g) De geplande wijzigingen zullen derhalve de huidige impact op de heersende luchtkwaliteit nauwelijks wijzigen; door de sterke afname van acetatenemissie zal de kans op geurhinder beduidend verminderen. Gezien de emissiesituatie voor de geplande, uitgebreide situatie nog gelegen zijn beneden de inschattingen gemaakt in het MER 2007 voor hervergunning, kan de globale impact nog steeds als weinig significant worden beoordeeld. h) Voorliggende aanvraag betreft een inrichting voor de productie van chemische basisproducten. Een verhoging van de productie in de esters- en glycolethereenheid en de productie van een nieuw product (APEG) in de Alkox-eenheid zullen worden gerealiseerd. Door de aanwezigheid van emissiebeperkende maatregelen en voorzieningen aan de productie-installaties en opslagtanks – methanolscrubber, thermische en katalytische naverbrander, LDAR respectievelijk dampretour met scrubber – zal de impact van de VOSemissies op de heersende luchtkwaliteit in de omgeving bezwaarlijk wijzigen/toenemen en nog steeds als weinig significant kunnen worden beoordeeld en door een afname van de acetatenemissies zal evenmin geurhinder worden veroorzaakt in de nabijgelegen woon- en natuurgebieden. Er mag worden besloten dat de best beschikbare technieken worden toegepast om de impact van de inrichting op de omgeving tot een aanvaardbaar niveau te beperken m.a.w. voor de milieuvergunningsaanvraag van het bedrijf Ineos te Zwijndrecht kan een gunstig advies worden verleend;
Gelet op het ongunstig advies d.d. 8 februari 2011 van de afdeling van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), bevoegd voor Luchtverontreiniging (ALHRMG) (kenmerk LNE/LHRMG/JVD/ 540); op volgende elementen uit dit advies: 1. Overeenkomstig artikel 5, §9, van Titel I van het Vlarem dient de exploitant bij de vergunningsaanvraag een door het Verificatiebureau Benchmarking Vlaanderen (VBBV) geverifieerd en door de afdeling bevoegd voor luchtverontreiniging (in concreto betekent dit onze afdeling) goedgekeurd initieel monitoringplan toe te voegen. Hieraan is niet voldaan.
10 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
2.
De afdeling LHRMG brengt bijgevolg een negatief advies uit, dat evenwel wordt herzien wanneer het goedgekeurde monitoringplan 2010 aan de milieuvergunningsaanvraag wordt toegevoegd;
Gelet op het aanvullend gunstig advies d.d. 9 februari 2011 van de ALHRMG (kenmerk LNE/LHRMG/JVD/540bis); op volgende elementen uit dit advies: 1. De afdeling stelde dat de exploitant het goedgekeurde monitoringplan 2010 (met stempel van goedkeuring) aan de milieuvergunningsaanvraag diende toe te voegen. 2. Met behulp van het emailbericht vanwege nv Ineos van 8 februari 2011 gericht aan de provinciale dienst Milieuvergunningen, werd het goedgekeurde monitoringplan 2010 voor toevoeging aan de milieuvergunningsaanvraag opgestuurd. 3. De afdeling LHRMG herziet hierdoor haar ongunstig advies van 8 februari 2011 en brengt een positief advies uit over deze aanvraag; Gelet op het horen van mevrouw F. Masson, milieucoördinator, en de heer B. Loos, preventieadviseur, door de Provinciale Milieuvergunningscommissie d.d. 22 maart 2011; Gelet op het gunstig advies d.d. 22 maart 2011 van de Provinciale Milieuvergunningscommissie (PMVC); op volgende elementen uit dit advies: 1. Horen van partijen – Mevrouw F. Masson, milieucoördinator, en de heer B. Loos, preventieadviseur, worden gehoord namens de exploitant. – De voorzitter merkt op dat het goedgekeurde monitoringplan 2010 aan de milieuvergunningsaanvraag werd toegevoegd en dat nu allemaal gunstige adviezen voorliggen. Verder wijst zij er nog op dat de AMV in haar advies enkel rubriek 43.1.3 vermeldt bij de gevraagde wijziging van de brandstof van de stoomgenerator met een waterinhoud van 42.500 liter en een warmtevermogen van 107,5 MW (ketel 5) van aardgas naar ‘gemengde brandstoffen’, om te komen tot 2 stoomgeneratoren met een waterinhoud van respectievelijk 23.000 liter (ketel 3) en 42.500 liter (ketel 5) en een warmtevermogen van respectievelijk 57,6 MW (ketel 3 met gemengde brandstoffen) en 107,5 MW (ketel 5 met gemengde brandstoffen). Volledigheidshalve dienen ook de rubrieken 39.1.3, 43.3 en 43.4 te worden vermeld. • Mevrouw F. Masson en de heer B. Loos stellen dat het voorstel van de PMVC inzake omschrijving en rubrieken correct is. Bij nazicht blijkt het voorstel van de PMVC, i.t.t. het voorstel van de AMV, ook de juiste aanduiding van de wisseltanks weer te geven. – Voorts geeft de voorzitter aan dat de algemene en sectorale voorwaarden van toepassing zullen zijn op de gevraagde activiteiten. • Een deskundige merkt in dit verband op dat ook hoofdstuk 5.43 van Vlarem II van toepassing is op de ketels onder rubriek 43. • Mevrouw F. Masson en de heer B. Loos bevestigen dat dit het geval is. 2. Omschrijving en rubrieken – Ingevolge de wijziging van artikel 4§3 van het Milieuvergunningendecreet (decreet d.d. 23 december 2010, BS 18 februari 2011) is een onderdeel van een inrichting, die in de eerste of tweede klasse is ingedeeld, en waarbij dat onderdeel op zich in de derde klasse is ingedeeld, ook vergunningsplichtig (i.p.v. meldingsplichtig) geworden sinds 28 februari 2011. Er wordt bijgevolg niet meer apart akte genomen van de klasse 3-inrichtingen. Het voorwerp wordt hieraan aangepast. – Bij de wijziging van de brandstof van de stoomgenerator met een waterinhoud van 42.500 liter en een warmtevermogen van 107,5 MW (ketel 5) van aardgas naar ‘gemengde brandstoffen’, om te komen tot 2 stoomgeneratoren met een waterinhoud van respectievelijk 23.000 liter (ketel 3) en 42.500 liter (ketel 5) en een warmtevermogen van respectievelijk 57,6 MW (ketel 3 met gemengde brandstoffen) en 107,5 MW (ketel 5 met gemengde brandstoffen) vermeldt de AMV enkel rubriek 43.1.3. In de omschrijving dienen volledigheidshalve de rubrieken 39.1.3, 43.1.3, 43.3 en 43.4 te worden vermeld.
11 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
– De omschrijving en rubrieken werden correct aangevraagd en kunnen behouden blijven. 3. Stedenbouwkundige verenigbaarheid – De PMVC stelt vast dat zij nog geen beschikking heeft over het advies van het ARE. Dit wordt geacht stilzwijgend gunstig te zijn. – De inrichting is volgens het gewestplan Antwerpen gelegen in industriegebied en volgens het GRUP ‘Waaslandhaven fase I en omgeving’ in een havengebied. De aanvraag heeft betrekking op het veranderen door uitbreiding en wijziging van een bestaand chemisch bedrijf. Er werd een bouwvergunningsaanvraag ingediend. De PMVC is van oordeel dat de inrichting principieel stedenbouwkundig verenigbaar is. 4. Openbaar onderzoek – bezwaren – Er werd 1 schriftelijke opmerking ingediend door Fluxys i.v.m. de veiligheidsvoorschriften inzake de nabijheid van aardgasvervoerinstallaties. • De exploitant dient dit in onderling overleg met Fluxys te regelen. 5. Milieutechnische evaluatie – De PMVC stelt vast dat zij nog geen beschikking heeft over het advies van de ToVo. Dit wordt geacht stilzwijgend gunstig te zijn. – Het ALHRMG bracht in eerste instantie een ongunstig advies uit wegens het ontbreken van een goedgekeurd initieel monitoringplan bij de aanvraag. Intussen voegde de exploitant het goedgekeurde monitoringplan 2010 toe aan de milieuvergunningsaanvraag en verleende het ALHRMG wél een gunstig advies. – De PMVC volgt de gunstige adviezen. 6. Watertoets – Uit de toepassing van de beoordelingsschema’s m.b.t. de watertoets blijkt dat de gevraagde activiteiten van die aard zijn dat ze niet relevant zijn voor wat betreft de invloed op het watersysteem, zodanig dat geen bijkomend wateradvies vereist is, en dat derhalve de aanvraag voldoet aan de in artikel 5 opgesomde doelstellingen van het decreet integraal waterbeleid. 7. Termijn – De vergunning kan verleend worden voor een termijn verstrijkend op 18 september 2028 en met een termijn voor ingebruikname van 3 jaar. 8. Voorwaarden a. Algemene voorwaarden – Algemeen: hoofdstukken 4.1 (algemene voorschriften), 4.6 (licht), 4.7 (beheersing van asbest) en 4.9 (energieplanning); – Lucht: hoofdstukken 4.4 (beheersing van luchtverontreiniging) en 4.10 (emissies van broeikasgassen); – Geluid: hoofdstuk 4.5 (beheersing van geluidshinder); b. Sectorale voorwaarden – Chemicaliën: hoofdstuk 5.7; – Elektriciteit: hoofdstuk 5.12; – Garages, parkeerplaatsen en herstellingswerkplaatsen voor motorvoertuigen: hoofdstuk 5.15; – Gassen – gemeenschappelijke bepalingen: afdeling 5.16.1; – Installaties voor het fysisch behandelen van gassen: afdeling 5.16.3; – Opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen, in vaste reservoirs: afdeling 5.16.6; – Opslag van gevaarlijke producten – algemene bepalingen: afdeling 5.17.1; – Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders: afdeling 5.17.3; – Stoomtoestellen: hoofdstuk 5.39; – Niet in rubriek 2 en 28 begrepen verbrandingsinrichtingen – algemene bepalingen en immissiecontroleprocedures: afdelingen 5.43.1 en 5.43.4; – Grote stookinstallaties: subafdeling 5.43.2.1; c. Bijzondere voorwaarden
12 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
–
/;
Gelet op de ligging van de inrichting in een industriegebied van het gewestplan Antwerpen; Gelet op de ligging van de inrichting volgens het GRUP Waaslandhaven fase I en omgeving in een havengebied; Overwegende dat gesteld kan worden dat de verandering van de inrichting, die het voorwerp van de voormelde milieuvergunningsaanvraag uitmaakt, verenigbaar is met voormelde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; Overwegende dat voor de evaluatie van de tijdens het openbaar onderzoek uitgebrachte opmerking en van de elementen die de aanvrager heeft aangebracht tijdens het horen door de PMVC, kan worden verwezen naar het advies van de PMVC; Overwegende dat de gunstige adviezen in aanmerking worden genomen; Overwegende dat uit de toepassing van de in artikel 3 §1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 vermelde beoordelingsschema’s blijkt dat de gevraagde activiteiten van die aard zijn dat ze niet relevant zijn voor wat betreft invloed op het watersysteem; dat derhalve de aanvraag voldoet aan de in artikel 5 opgesomde doelstellingen van het decreet integraal waterbeleid van 18 juli 2003; Overwegende dat gesteld kan worden dat de risico’s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde verandering mits naleving van de in onderhavig besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde vergunning volledig toe te staan voor een termijn verstrijkend op 18 september 2028; B E S L U I T: ARTIKEL 1 - Voorwerp Aan de nv Ineos, gevestigd Nieuwe Weg 1 te 2070 Zwijndrecht wordt onder de voorwaarden bepaald in onderhavig besluit vergunning verleend om een chemisch bedrijf, gelegen te 2070 Zwijndrecht, Nieuwe Weg 1, kadastergegevens (afdeling-sectie-perceelnummer) 1-H-174d2, 1H-174w2, 1-H-174x2, 1-H-174y2 te veranderen door wijziging en uitbreiding, omvattend: ‒ uitbreiding: • van de productie van glycolethers met 35.000 ton/jaar en van esters met 45.000 ton/jaar tot een totale productiecapaciteit voor organische chemicaliën van 1.289.500 ton/jaar, waarvan 580.000 ton ethyleenoxide, 340.000 ton glycol, 80.000 ton glycolethers, 180.000 ton alkoxylaten, 19.500 ton ethylideennorborneen en 90.000 ton esters (7.2.1 – 7.11.1.a – 7.11.1.b – 7.12.1.a – 17.3.1.2); • met een transfo van 800 kVA, tot een totaal van 20 transfo’s (4x630 kVA, 9x800 kVA, 7x1.000 kVA) (12.2.1); • met 2 transfo’s van respectievelijk 10 MVA en 1,6 MVA, tot een totaal van 26 transfo’s (1x1,6 MVA, 14x2 MVA, 2x 3,5 MVA, 3x10 MVA, 6x20 MVA) (12.2.2); • met 3 batterijen van elk 4.000 VAh, tot in totaal 48 vast opgestelde batterijen met een totaal geïnstalleerd vermogen van 589.216 VAh (12.3.1);
13 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
• • • • • •
met 3 batterijladers van elk 2 kW, tot in totaal 47 batterijladers met een totaal geïnstalleerd vermogen van 247.466 kW (12.3.2); met 6 plaatsen voor heftrucks, tot een totaal van 12 plaatsen (15.1.1); met airco’s met een gezamenlijk vermogen van 801 kW, tot airco’s en koelinstallaties met een gezamenlijk geïnstalleerd vermogen van 946 kW en persluchtcompressoren met een gezamenlijk geïnstalleerd vermogen van 1.969 kW (totaal: 2.915 kW) (16.3.1.2); van het geïnstalleerde vermogen aan koelers en compressoren met 231 kW, ingevolge de vervanging van een koelcompressor van 84 kW door een koelcompressor van 315 kW, tot koelers en compressoren met een totaal geïnstalleerd vermogen van 7.887 kW (16.3.2.3); met de opslag van 3 m³ stikstof, tot een totale opslag van 51.770 m³, waarvan 50.000 m³ ethyleen, 1.767 m³ butadieen en 3 m³ stikstof (16.8.3); van de aanwezigheid van Seveso-stoffen, om te komen tot een VR-plichtige inrichting waar gevaarlijke producten in hoeveelheden, gelijk aan of groter dan in bijlage 6, delen 1 en 2 kolom 3 van Vlarem I aanwezig zijn met een maximale opslagcapaciteit van 78.495 ton (incl. 96 ton in verplaatsbare recipiënten (80 ton afval in IBC’s en 16 ton grondstoffen)) en de aanwezigheid van 614 ton in productie-installaties (17.2.2): - met naam genoemde stoffen (deel 1): → de aanwezigheid van: ♦ 7 ton aardgas; ♦ 11 ton ethylchloride; ♦ 386 ton ethyleenoxide (waarvan 360 ton in productietanks); ♦ 124 ton methanol; ♦ 1 ton propyleenoxide; ♦ 2 ton zuurstof; → de opslag van: ♦ 1.100 ton butadieen in tank 4013; ♦ 30.000 ton ethyleen; ♦ 1.771 ton gasolie; ♦ 1.950 propyleenoxide in tank 3042; ♦ 1.257 ton methanol of een ander product van cat. 7b (wisseltanks 3029, 705, 308, 310, 405, 406 en 410); - niet met naam genoemde stoffen (deel 2): → de opslag van 108 ton giftige stoffen (cat. 2): ♦ 35 ton ammoniak in tank 767 (ook ingedeeld in cat. 6 en 9i); ♦ 70 ton allylalcohol in tank 912 (ook ingedeeld in cat. 6 en 9i); ♦ 3 ton grondstoffen in verplaatsbare recipiënten; → de opslag en aanwezigheid van 14.620 ton ontvlambare stoffen (cat. 6): ♦ 937 ton ethoxypropanol (tanks 3023, 3036); ♦ 1.222 ton vinylnorborneen (tanks 751, 754, 761B, 761T en 763T) (ook ingedeeld in cat. 9ii); ♦ 4.740 ton ethylideennorborneen (tanks 752, 755, 765, 768, 762B, 762T en 4014) (ook ingedeeld in cat. 9ii); ♦ 3.990 ton azijnzuur in tank 3041; ♦ 40 ton bicyclononadieen in tank 763B; ♦ 2.770 ton natriumacetaat in (tanks 3011, 3014, 4003); ♦ 1.451 ton isopropylglycolether (tank 3020, E105, E110) ♦ 1.624 ton isobutanol in tank 3049; ♦ 35 ton ammoniak in tank 767 (ook ingedeeld in cat. 2 en 9i); ♦ 70 ton allylalcohol in tank 912 (ook ingedeeld in cat. 2 en 9i); ♦ 170 ton aanwezigheid; → de opslag en aanwezigheid van 26.873 ton licht ontvlambare vloeistoffen (cat. 7b), incl. methanol: ♦ wisseltanks (zie ook rubriek 17.3):
14 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
Voor de opslag van het vermelde product of een ander product van cat. 7b: tanks 3029, 705, 308, 310, 405, 406 en 410: de opslag van 1.257 ton methanol; tanks 3031, 803W: de opslag van 400 ton methylglycolether; tanks 3032, 803E: de opslag van 520 ton methyldiglycolether; tanks 3040, 601E, 601W, 602E, 604, 605: de opslag van 3.998 ton n-butylacetaat; tank 3043: de opslag van 3.800 ton ruw monoethyleenglycol; tank 3045: 3.800 ton butanol; tank 3048: de opslag van 816 ton ethoxypropanol; tanks E106, 702E, 702W: de opslag van 212 ton ethyltriglycolether of ethyltriglycolether mix; tanks E107, E109, 700C: de opslag van 401 ton methyltriglycolether of methyltriglycolether mix; tanks 600E, 600W: de opslag van 48 ton isobutylacetaat; tanks 602W, 603E, 603W: de opslag van 76 ton isopropylacetaat premix; tanks 700E, 700W: de opslag van 38 ton tetraethyleenglycol; tanks 701C, 701W: de opslag van 38 ton tolueen; tanks 701E, 703, 804E, 804W: de opslag van 136 ton ethyldiglycolether; tank 704: de opslag van 57 ton methyl residu; tanks 802E, 802W: de opslag van 56 ton diethyleenglycol; tank 309: de opslag van 18 ton butyldiglycolether; Voor de opslag van het vermelde product of een ander product van cat. 7b en/of 9ii: tank 753: de opslag van 440 ton dicyclopentadieen; tanks 5001, 5002, 5003, 5004: de opslag van 104 ton afval; ♦ 190 ton ethyls dump in tank 3007; ♦ 190 ton methyls dump in tank 3022; ♦ 932 ton isopropanol in tank 3025; ♦ 3.570 ton vinylacetaat monomeer in tank 3037; ♦ 624 ton ethanol in tank 3046; ♦ 1.620 ton isobutylacetaat in tank 3050; ♦ 1.566 ton isopropylacetaat in tank 3051; ♦ 1.640 ton dicyclopentadieen in tank 4012 (ook ingedeeld in cat. 9ii); ♦ 5 ton grondstoffen in verplaatsbare recipiënten; ♦ 80 ton P1-afval in IBC’s; ♦ 96 ton aanwezigheid; de aanwezigheid van 23 ton ethyleen (cat. 8); de opslag en aanwezigheid van 1.833 ton milieugevaarlijke stoffen met R50 (cat. 9i): ♦ 35 ton ammoniak in tank 767 (ook ingedeeld in cat. 2 en 6); ♦ 70 ton allylalcohol in tank 912 (ook ingedeeld in cat. 2 en 6); ♦ 1.661 ton AE2 in tank 3052; ♦ 33 ton armeen DMCD in tank 766T; ♦ 1 ton grondstoffen in verplaatsbare recipiënten; ♦ 33 ton aanwezigheid; de opslag en aanwezigheid van 6.454 ton milieugevaarlijke stoffen met R51/53 (cat. 9ii): ♦ wisseltanks (zie ook rubriek 17.3) voor de opslag van het vermelde product of een ander product van cat. 7b en/of 9ii: tank 753: de opslag van 440 ton dicyclopentadieen; tanks 5001, 5002, 5003, 5004: de opslag van 104 ton afval;
→ →
→
15 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
♦ ♦
•
1.640 ton dicyclopentadieen in tank 4012 (ook ingedeeld in cat. 7b) 1.222 ton vinylnorborneen (tanks 751, 754, 761B, 761T en 763T) (ook ingedeeld in cat. 6); ♦ 4.740 ton ethylideennorborneen (tanks 752, 755, 765, 768, 762B, 762T en 4014) (ook ingedeeld in cat. 6); ♦ 237 ton softanol 30 (tanks 4002 en 307); ♦ 220 ton tetraline (tanks E101, E103 en E118); ♦ 280 ton aanwezigheid; ♦ 1 ton grondstoffen in verplaatsbare recipiënten; → de aanwezigheid van 7 ton andere stoffen (cat. 10); met de opslag van: - 12.708 ton giftige en zeer giftige stoffen, tot een totale opslagcapaciteit van 18.971 ton giftige, zeer giftige en ontplofbare stoffen (17.3.2.3 – ook ingedeeld onder 17.2.2): → 4 ton giftige en zeer giftige grondstoffen in verplaatsbare recipiënten; → 18.967 ton giftige en zeer giftige stoffen in vaste houders, waarvan 2.055 ton in gedediceerde tanks (1.950 ton eveneens ingedeeld in 17.3.4.3; 105 ton eveneens ingedeeld in 17.3.5.3) en 16.912 ton in wisseltanks*; - 8.132 ton schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen, tot een totale opslagcapaciteit van 61.491 ton oxiderende, schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen (17.3.3.3): → 28.570 ton schadelijke stoffen in gedediceerde tanks (190 ton eveneens P1; 6.624 ton eveneens P2; 2.849 ton eveneens P3; 18.874 ton eveneens P4) en 5 ton grondstoffen in verplaatsbare recipiënten; → 7.175 ton corrosieve stoffen in gedediceerde tanks (6.760 ton eveneens P2; 231 ton eveneens P4) en 79 ton grondstoffen in verplaatsbare recipiënten (6 ton eveneens P2; 2 ton eveneens P3; 1 ton eveneens P4); → 8.669 ton irriterende stoffen in gedediceerde tanks (2.498 ton eveneens P1; 1.664 ton eveneens P2; 220 ton eveneens P3; 2.610 ton eveneens P4) en 14 ton in verplaatsbare recipiënten (9 ton eveneens P4); → 16.912 ton schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen in wisseltanks*; → 18 ton oxiderende grondstoffen in verplaatsbare recipiënten (ook ingedeeld onder 17.2.2); - 21.443.710 liter P1-producten, tot een totale opslagcapaciteit van 28.292.000 liter (17.3.4.3 – eveneens ingedeeld onder 17.2.2): → 28.212.000 liter in vaste houders (3.220.000 liter eveneens ingedeeld onder 17.3.3.3), waarvan 16.412.000 liter in wisseltanks**; → 80.000 liter P1-afval in IBC’s; - 7.356.437 liter P2-producten, tot een totale opslagcapaciteit van 32.868.026 liter (17.3.5.3 – eveneens ingedeeld onder 17.2.2, m.u.v. grondstoffen in verplaatsbare recipiënten): → 32.861.700 liter in vaste houders (154.700 liter eveneens ingedeeld onder 17.3.2.3; 15.221.500 liter eveneens ingedeeld onder 17.3.3.3), waarvan 16.412.000 liter in wisseltanks**; → 6.326 liter grondstoffen in vaten en IBC’s (eveneens ingedeeld onder 17.3.3.3); - 15.829.427 liter P3-producten, tot een totale opslagcapaciteit van 21.096.616 liter (17.3.6.3 – bepaalde producten zijn eveneens ingedeeld onder 17.2.2): → 21.087.000 liter in vaste houders (3.344.000 liter eveneens ingedeeld onder 17.3.3.3), waarvan 16.412.000 liter in wisseltanks**; → 9.616 liter grondstoffen in vaten en IBC’s (1.616 liter ook ingedeeld onder 17.3.3.3; 4.000 liter ook ingedeeld onder 17.3.8.3); - 12.900.262 liter P4-producten, tot een totale opslagcapaciteit van 47.283.626 liter (17.3.7.3 – bepaalde producten zijn eveneens ingedeeld onder 17.2.2):
16 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
→
‒
47.220.000 liter in vaste houders (19.801.000 liter eveneens ingedeeld onder 17.3.3.3; 255.000 liter eveneens ingedeeld onder 17.3.8.3), waarvan 17.053.000 liter in wisseltanks*; → 23.626 liter grondstoffen in vaten en IBC’s (10.060 liter eveneens ingedeeld onder 17.3.3.3); → 40.000 liter P4-afval in IBC’s; • met 8 warmtewisselaars met een gezamenlijke waterinhoud van 86.866 liter, tot een totaal van 87 stoomtoestellen met een totale waterinhoud van 633.723 liter (39.2.2); wijziging: • door vermindering van de opslag milieugevaarlijke producten met 7.684 ton, tot een totale opslagcapaciteit van 858 ton (bepaalde producten zijn eveneens ingedeeld onder 17.2.2): - 851 ton (70 ton R50 en eveneens P2; 237 ton eveneens P4) in vaste houders, waarvan 544 ton in wisseltanks***; - 7 ton R50-grondstoffen in verplaatsbare recipiënten (4 ton eveneens P3); • van de brandstof van de stoomgenerator met een waterinhoud van 42.500 liter en een warmtevermogen van 107,5 MW (ketel 5) van aardgas naar ‘gemengde brandstoffen’, om te komen tot 2 stoomgeneratoren met een waterinhoud van respectievelijk 23.000 liter (ketel 3) en 42.500 liter (ketel 5) en een warmtevermogen van respectievelijk 57,6 MW (ketel 3 met gemengde brandstoffen) en 107,5 MW (ketel 5 met gemengde brandstoffen) (39.1.3 – 43.1.3 – 43.3 – 43.4).
* tanks 753, 3029, 3031, 3032, 3040, 3043, 3045, 3048, E106, E107, E109, 600E, 600W, 601E, 601W, 602E, 602W, 603E, 603W, 604, 605, 700C, 700E, 700W, 701C, 701E, 701W, 702E, 702W, 703, 704, 705, 802E, 802W, 803E, 803W, 804E, 804W, 302, 303, 308, 309, 310, 402, 403, 405, 406, 410, 911, 913, 914, 5001, 5002, 5003, 5004, E125 ** tanks 753, 3029, 3031, 3032, 3040, 3043, 3045, 3048, E106, E107, E109, 600E, 600W, 601E, 601W, 602E, 602W, 603E, 603W, 604, 605, 700C, 700E, 700W, 701C, 701E, 701W, 702E, 702W, 703, 704, 705, 802E, 802W, 803E, 803W, 804E, 804W, 308, 309, 310, 405, 406, 410, 5001, 5002, 5003, 5004 *** tanks 753, 5001, 5002, 5003, 5004 Vlarem-rubricering: 7.2.1 – 7.11.1.a – 7.11.1.b – 7.12.1.a – 12.2.1 – 12.2.2 – 12.3.1 – 12.3.2 – 15.1.1 – 16.3.1.2 – 16.3.2.3 – 16.8.3 - 17.2.2 – 17.3.1.2 – 17.3.2.3 – 17.3.3.3 – 17.3.4.3 – 17.3.5.3 – 17.3.6.3 – 17.3.7.3 – 17.3.8.3 – 39.1.3 – 39.2.2 –43.1.3 – 43.3 – 43.4.
17 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
ARTIKEL 2 – Koppeling aan de stedenbouwkundige vergunning §1 Deze milieuvergunning is geschorst indien voor de verandering die er het voorwerp van uitmaakt ook een stedenbouwkundige vergunning of melding als bedoeld in artikel 4.2.1 en artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex RO, vereist is en deze stedenbouwkundige vergunning niet definitief werd verleend of de melding niet is gedaan. Deze schorsing duurt tot de stedenbouwkundige vergunning definitief is verleend of is geweigerd in laatste aanleg of zolang de handelingen waarvoor de stedenbouwkundige melding is verricht, niet mogen worden aangevat op grond van artikel 4.2.2,§4 van de Vlaamse Codex RO. De vergunninghouder dient het definitief verkrijgen van de stedenbouwkundige vergunning te melden aan de deputatie bij ter post aangetekende zending. §2 De geschorste milieuvergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de stedenbouwkundige vergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden. §3 De stedenbouwkundige vergunning die verkregen is voor de verandering die het voorwerp is van de voormelde milieuvergunningsaanvraag wordt geschorst zolang de milieuvergunning niet definitief is verleend. Als het gaat om met toepassing van artikel 4.2.2 van de Vlaamse Codex RO meldingsplichtige handelingen wordt de uitvoerbaarheid van de stedenbouwkundige melding opgeschort. §4 Deze geschorste stedenbouwkundige vergunning vervalt van rechtswege op de dag waarop de milieuvergunning in laatste aanleg definitief zou geweigerd worden. ARTIKEL 3 – Voorwaarden De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de volgende voorwaarden: §1. Algemene: – Algemeen: hoofdstukken 4.1 (algemene voorschriften), 4.6 (licht), 4.7 (beheersing van asbest) en 4.9 (energieplanning); – Lucht: hoofdstukken 4.4 (beheersing van luchtverontreiniging) en 4.10 (emissies van broeikasgassen); – Geluid: hoofdstuk 4.5 (beheersing van geluidshinder); §2. Sectorale: – Chemicaliën: hoofdstuk 5.7; – Elektriciteit: hoofdstuk 5.12; – Garages, parkeerplaatsen en herstellingswerkplaatsen voor motorvoertuigen: hoofdstuk 5.15; – Gassen – gemeenschappelijke bepalingen: afdeling 5.16.1; – Installaties voor het fysisch behandelen van gassen: afdeling 5.16.3; – Opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen, in vaste reservoirs: afdeling 5.16.6; – Opslag van gevaarlijke producten – algemene bepalingen: afdeling 5.17.1; – Opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders: afdeling 5.17.3; – Stoomtoestellen: hoofdstuk 5.39; – Niet in rubriek 2 en 28 begrepen verbrandingsinrichtingen – algemene bepalingen en immissiecontroleprocedures: afdelingen 5.43.1 en 5.43.4; – Grote stookinstallaties: subafdeling 5.43.2.1.
18 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
De opgesomde algemene en sectorale milieuvoorwaarden kunnen teruggevonden worden in Vlarem II. Deze zijn evenwel louter indicatief; bij wijzigingen van Vlarem II wordt de exploitant immers steeds geacht de meest actuele versie van de van toepassing zijnde bepalingen na te leven. De integrale en geconsolideerde tekst van Vlarem II is te raadplegen op de website van de provincie Antwerpen, via onderstaande link: http://www.provant.be/leefomgeving/milieu/milieuvergunningen/ reglementering/milieuvergunningende/recente_wijzigingen ARTIKEL 4 - Termijn voorafgaand aan ingebruikname De in artikel 1 vergunde verandering dient in gebruik genomen te worden binnen 3 jaar vanaf de datum van deze vergunning, zoniet vervalt deze vergunning van rechtswege. ARTIKEL 5 - Vergunningstermijn De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn: 1. die aanvangt op de datum van dit besluit, behoudens wanneer: a) Deze milieuvergunning is geschorst omdat de stedenbouwkundige vergunning voor de verandering op datum van deze milieuvergunning niet definitief is verleend; in dat geval vangt de vergunningstermijn aan op de datum waarop de stedenbouwkundige vergunning definitief is verleend; de exploitant dient deze datum bij aangetekende brief te melden aan de deputatie; b) Onderhavige milieuvergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, §2 van rechtswege vervalt; in dat geval is geen enkele vergunningstermijn toegestaan. 2. die eindigt op 18 september 2028, samenvallend met de einddatum van de termijn van de eerder verleende lopende vergunning d.d. 18 september 2028. ARTIKEL 6 - Onderhavige vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. ARTIKEL 7 §1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van hoofdstuk III-bis van titel I van het Vlarem. §2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant dient vóór de datum van inwerkingtreding van de overname gemeld aan de vergunningsverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het Vlarem. §3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van het Vlarem uiterlijk tussen de 18de en de 12de maand vóór het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning.
19 / 20
MLAV1/1000000464 nv Ineos
ARTIKEL 8 Tegen de beslissing m.b.t. de vergunningsaanvraag kan beroep worden aangetekend binnen een termijn van dertig dagen na de eerste dag van bekendmaking van de bestreden beslissing bij de Vlaamse minister van Leefmilieu, Graaf de Ferraris-gebouw, Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel, overeenkomstig artikel 51 van het Vlarem. Tot staving van de ontvankelijkheid van het eventuele beroep dient bij het beroepschrift het hierbij gevoegde attest van betekening evenals het bewijs van betaling van de voorgeschreven dossiertaks gevoegd te worden. Antwerpen, in zitting van 7 april 2011. Aanwezig: mevrouw Cathy Berx, Gouverneur-Voorzitter, de heren L. Helsen, R. Röttger, K. Helsen, M. Wellens, mevrouw I. Verhaert, de heer B. De Nijn, leden en de heer D. Toelen, Provinciegriffier. Verslaggever: Rik Röttger In opdracht: De Provinciegriffier,
De Voorzitter,
D. Toelen
Cathy Berx
20 / 20