Ouders en docenten als team Mening van ouders, docenten en directeuren over ouderbetrokkenheid
Projectnummer: 12217 In opdracht van: DMO
Lotje Cohen MSc Merel van der Wouden MSc dr. Esther Jakobs drs. Jeroen Slot Oudezijds Voorburgwal 300
Postbus 658
1012 GL Amsterdam
1000 AR Amsterdam
Telefoon 020 251 0305
Fax 020 251 0444
[email protected]
www.os.amsterdam.nl
Amsterdam, maart 2013
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
2
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Inhoud Samenvatting
5
Inleiding
7
1 Ouderbetrokkenheid thuis 1.1 Ouders praten dagelijks met kinderen over school: ‘hoe was het en is er nog huiswerk?’ 1.2 Op de basisschool lezen hoogopgeleide ouders vaker thuis voor en laagopgeleide ouders helpen vaker met het huiswerk 1.3 Ruim 40% van de ouders zegt op de middelbare school regelmatig te helpen met huiswerk 1.4 Ouders krijgen te weinig tips van school over begeleiding thuis 1.5 Tien tot veertig procent van ouders schakelt externe hulp in
11 11 12 15 17 22
2 Communicatie tussen ouders en school 2.1 Voldoende contact over resultaten, hoe het verder met het kind gaat mag vaker besproken worden 2.2 Zeventig procent is tevreden over de mate van het contact 2.3 Klachten vooral over organisatie en kwaliteit onderwijs 2.4 Organisatie die voor ouders opkomt? De ouderraad en de MR!
23 23 26 30 34
3 Rol van school in de opvoeding 3.1 School speelt zeker een rol in de opvoeding 3.2 Leraren en ouders zouden een team moeten zijn
37 37 38
4 Huidige praktijk op school 43 4.1 Huidige praktijk voldoet niet aan wensen docenten en ouders 43 4.2 Bijna helft vindt dat school meer zou kunnen doen om ouders te betrekken bij school 46
3
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
4
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Samenvatting
In de eerste jaarlijkse opiniemonitor over ouderbetrokkenheid hebben 1041 ouders van kinderen op het po en/of het vo en 242 docenten en directeuren die werken in het po of het vo via een enquête hun mening gegeven over ouderbetrokkenheid. Daarnaast zijn er groepsgesprekken gevoerd met 40 laag tot middelbaar opgeleide ouders buiten de ring A10. Ouderbetrokkenheid gaat in dit onderzoek over het educatief partnerschap tussen ouders en docenten. Dit partnerschap kan opgedeeld worden in 2 typen. Ten eerste is er didactisch partnerschap, waarbij ouders de leerontwikkeling van hun kind volgen, die thuis ondersteunen en hierover contact hebben met school. Daarnaast is er het pedagogisch partnerschap waarbij scholen en ouders hun visie op opvoeding delen en afstemmen en beiden hierin hun rol nemen. Ouders en docenten zouden een team moeten zijn In het onderzoek is het duidelijk dat alle verschillende groepen ouders (hoog opgeleid, laag opgeleid, in het vo of in het po) graag betrokken zijn bij de schoolloopbaan van hun kind en dat alle docenten (po, vo, binnen of buiten de ring) het belang inzien van de betrokkenheid van ouders. Alle betrokken willen dat docenten en ouders een team vormen. Een team dat ervoor zorgt dat het beste uit het kind wordt gehaald. Dit uit zich vooral in het didactisch partnerschap tussen school en ouders. Ouders willen erg graag hun kind thuis ondersteunen en docenten zien duidelijk de vruchten van deze ondersteuning als zij zien dat die plaatsvindt. In de praktijk blijkt dit niet altijd het geval. Zowel ouders als docenten besteden niet altijd energie aan de juiste dingen en hun inspanningen worden door de andere partij ook niet altijd als zodanig herkend. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de punten waarop de samenwerking niet optimaal is en er dus ruimte is voor verbetering. Lager opgeleide ouders willen meer begeleiding van docenten Er is een groep (hoog opgeleide) ouders die op de basisschool zonder al te veel moeite de didactische partnerrol op zich neemt door bijvoorbeeld thuis voor te lezen, aandacht te besteden aan het goed aanleren van taal en de dag op school thuis na te bespreken. Laag en middelbaar opgeleide ouders willen ook graag deze rol vervullen, maar zoeken erg naar een manier om hun kind thuis te ondersteunen. Zij willen graag praktische tips van school over hoe zij thuis hun kind kunnen begeleiden. Als zij geen tips of hulp van de school krijgen kan dit leiden tot frustratie en een slechtere relatie met de school. Zo wordt regelmatig het voorbeeld gegeven van de nieuwe rekenmethodes. Ouders willen hun kind thuis helpen op ‘de oude manier’, vervolgens raakt het kind in de war en spreekt de docent ouders erop aan dat het geen nut heeft als zij thuis hun kind leren staartdelen. Dit levert frustratie op bij alle partijen, terwijl de wil van ouders in eerste instantie zo goed was. Er zijn ook voorbeelden van scholen waar ouders instructie krijgen over de nieuwe methode, om deze vervolgens met hun kinderen samen te kunnen oefenen. Dit is een voorbeeld van een kleine interventie van de school, die tot een verbetering van de relatie tussen ouders en school zorgt en waarschijnlijk leidt tot betere leerresultaten van het kind.
5
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Tip voor het vo: investeer in de brugklas in de relatie met de ouders Ook in het voortgezet onderwijs willen ouders graag de partnerrol blijven vervullen. Het wordt echter lastiger omdat de school verder weg staat, de docenten onbekender zijn en de stof moeilijker wordt. Het lijkt een aanbeveling om vooral het eerste jaar te investeren in persoonlijk contact met ouders en in een goede uitleg van het middelbare schoolsysteem. Ook het opzetten van oudernetwerken zou in deze fase een aanbeveling zijn. Als deze relatie goed is dan kan het contact in de latere jaren minder structureel van aard zijn, maar weten school en ouders elkaar te vinden als het nodig is. Als ouders zelf geen hulp (kunnen) geven wordt externe hulp ingeschakeld Op het moment dat ouders zelf geen hulp (kunnen) geven schakelen ze regelmatig externe hulp in. In het po wordt door 10% tot 20% van de ouders externe hulp (huiswerkbegeleiding en bijles) ingeschakeld, op het vo doet 25% tot 40% van de ouders dit. Het team dat moet samenwerken om de leerresultaten van het kind optimaal te krijgen bestaat dus in veel gevallen uit de docent, de ouders en een externe partij. De school zal ook aan deze externe partij moeten wennen want waarschijnlijk zal deze externe partij niet snel verdwijnen. Docenten zien meer communicatie dan ouders De samenwerking binnen het team van ouders en docenten kan beter. Ten eerste zouden ouders naast contact over leervorderingen ook meer contact willen over hoe hun kind zich voelt en gedraagt op school. Hiernaast denken docenten dat ze over veel onderwerpen duidelijk communiceren met ouders, terwijl ouders zelf aangeven dat dit niet gebeurt. Zo zeggen bijna alle docenten dat ze contact hebben met ouders over ondersteuning thuis, terwijl ongeveer een derde van de ouders zegt dat dit niet gebeurt. Een ander voorbeeld waarvan scholen denken dat ze hierover duidelijk communiceren terwijl het niet aankomt bij ouders zijn de tevredenheidsonderzoeken. Op het po zegt 80% van de docenten dat er zo’n onderzoek op hun school wordt uitgevoerd terwijl slechts 40% van de ouders van zo’n onderzoek heeft gehoord. Opvoeden: zowel thuis als op school Over het pedagogisch partnerschap bestaat relatief veel overeenstemming tussen ouders en docenten. Onderwerpen als pesten, verzuim en gezondheid vinden zowel ouders als docenten ook een onderwerp voor school. Op het po komt de mening van ouders en docenten meer overeen dan op het vo. Op de middelbare school vinden de docenten de onderwerpen vaker een taak van de school dan de ouders. Dit is het duidelijkst terug te zien bij het onderwerp seksualiteit: 46% van de ouders vindt dit een onderdeel voor de school ten opzichte van 81% van de docenten. Vooral lager opgeleide ouders vinden dit thema (en andere thema’s) geen onderwerp voor de school. Bijna de helft: school kan meer doen om ouders te betrekken bij het onderwijs Ouders en docenten zien het belang van het didactische partnerschap maar ze zien ook dat dit in de huidige praktijk nog niet voldoende gebeurt: ongeveer 50% van de ouders en docenten vindt dat scholen meer zouden moeten doen om ouders te betrekken bij het onderwijs van hun kind. Ze zijn ook behoorlijk eensgezind in hun belangrijkste aanbevelingen. Ten eerste moeten scholen ouders ondersteunen zodat zij thuis hun kind kunnen helpen. Daarnaast zou de communicatie tussen school en ouders verbeterd moeten worden.
6
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Inleiding
In de gemeenteraad is in december 2011 de uitvoeringsagenda 2012 -2014 ‘Actieve ouders, ouderbetrokkenheid in het onderwijs’ besproken. De visie in deze uitvoeringsagenda is dat het bij ouderbetrokkenheid niet zozeer om participatie op school – al is dat ook belangrijk – maar om ‘educatief partnerschap’ en betrokkenheid thuis. De gemeente wil daarbij de nadruk leggen op het optimaliseren van de ontwikkeling en leerprestaties van kinderen en jongeren en de rol van ouders en opvoeders daarbij: ouders in staat stellen hun kind zo goed mogelijk bij de schoolse ontwikkeling te ondersteunen. De gemeente richt haar beleid nadrukkelijk op àlle ouders en spreekt hen daarbij aan op hun individuele maar ook hun collectieve verantwoordelijkheid. Ouderbetrokkenheid is voor de gemeente Amsterdam geen doel op zich maar een middel om haar ambities op het gebied van opvoeden en opgroeien te realiseren. De focus op partnerschap en betrokkenheid thuis wordt gezien als een belangrijke mogelijkheid om de ontwikkelingskansen van kinderen in Amsterdam te vergroten. De gemeente wil met deze uitvoeringsagenda docenten en ouders zelf stimuleren om meer aandacht te besteden aan ouderbetrokkenheid. Een onderdeel van de uitvoeringsagenda is een jaarlijkse opiniemonitor onder ouders en docenten. Deze monitor is een jaarlijkse peiling onder Amsterdamse ouders en leraren uit het primair onderwijs (PO), voortgezet onderwijs (VO) en middelbaar beroepsonderwijs (MBO) om een beeld te krijgen van het educatieve partnerschap en de betrokkenheid thuis De jaarlijkse opiniemonitor zal drie keer uitgevoerd worden, voor u ligt het rapport van de eerste monitor. Een stuurgroep met vertegenwoordigers uit de wetenschap (HvA), het stedelijk ouderplatfom (OCO), ICT-creatieven en de gemeente begeleidt de opdracht en het onderzoek. Welke ouders hebben deelgenomen aan het onderzoek? 1 Uit eerder onderzoek van O+S bleek dat een gedeelte van de ouders moeilijk door instanties te bereiken is. Zo gaat 12% van de ouders van 5-jarige kinderen niet naar het OKC als ze daartoe uitgenodigd worden. Ook gaat 57% van de leerlingen die aangemerkt zijn als doelgroepleerling niet naar de voorschool. Op basis van deze gegevens verwacht O+S dat 10%-15% van de ouders zeer weinig contact heeft met officiële instanties (de school en de voorschool) over de schoolloopbaan van hun kind en ook niet geneigd zijn deel te nemen aan onderzoek hierover. Een selectie van de overige Amsterdamse ouders hebben hun mening over hun betrokkenheid bij school bij dit onderzoek laten horen. In totaal hebben 1041 ouders deelgenomen aan het onderzoek door middel van het invullen van de vragenlijst. Een gedetailleerde beschrijving van de respons is te vinden in de bijlage.
1
Bron: O+S. Cijfers over Amsterdamse ouders, maart 2012
7
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
In Amsterdam zijn sociaal economische groepen ouders die ieder waarschijnlijk op een verschillende manier invulling geven aan het educatieve partnerschap met een school. Voor DMO was het van belang dat zoveel mogelijk ouders zouden deelnemen aan het onderzoek en niet dat het onderzoek zo representatief mogelijk zou zijn en alle groepen (en ouders uit alle stadsdelen en sociaal economische lagen van de bevolking) evenredig terug zouden komen. Om deze diversiteit aan groepen ouders toch zichtbaar te maken in de resultaten van het onderzoek kiezen we ervoor om ouders in te delen in vier groepen. We delen groepen ouders in op twee dimensies. De eerste dimensie is de bekendheid met het Nederlandse (onderwijs)systeem. De aanname hierbij is dat ouders die zelf onderwijs in Nederland hebben gevolgd bekend zijn met het Nederlandse systeem en ouders die niet in Nederland opgegroeid zijn hiermee minder bekend zijn. Deze dimensie operationaliseren we met het wel of niet geboren zijn in Nederland van de ouders. De tweede dimensie betreft de hulp en ondersteuning die ouders thuis kunnen bieden aan hun kinderen. Hoe hoger opgeleid ouders zijn, hoe beter ze hun kinderen thuis zouden moeten kunnen ondersteunen met het leren. Die dimensie kan inzichtelijk gemaakt worden door naar het opleidingsniveau van de ouders te kijken. Zo ontstaan er vier groepen ouders: hoog opgeleid en goed bekend met het Nederlandse systeem, laag opgeleid en goed bekend met het Nederlandse systeem, hoog opgeleid en niet bekend met het Nederlandse systeem en laag opgeleid en niet bekend met het Nederlandse systeem. In het onderstaande figuur is te zien dat twee derde van de ouders die hebben deelgenomen aan het onderzoek onder de groep hoog opgeleide en in Nederland geboren ouders vallen. We zullen deze indeling gebruiken tijdens de verdere analyses in dit rapport. Figuur 1 Indeling ouders die hebben deelgenomen aan het onderzoek naar opleiding en veronderstelde bekendheid met het Nederlandse systeem
hoog opgeleid 104 respondenten
689 respondenten
groep 2: hoog opgeleid & niet in NL geboren
groep 1: hoog opgeleid & in NL geboren
onbek end met NL systeem 111 respondenten
bek end met NL systeem 137 respondenten
groep 3: laag/middelbaar opgeleid groep 3: laag/middelbaar opgeleid & niet in NL geboren & in NL geboren laag opgeleid (laag + middelbaar)
Als we kijken naar waar de kinderen op school zitten van de ouders in de verschillende groepen dan is in figuur 2 te zien dat de kinderen van twee derde van de hoog opgeleide ouders (uit groep 1 en 2) binnen de ring naar school gaan, terwijl dit aandeel bij de andere twee groepen lager is.
8
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Figuur 2 Indeling ouders naar stadsdeel waar hun kind op school zit
100
%
80
weet niet, geen antwoord Zuidoost Noord
60
Nieuw-West Centrum
40
West
20 0
Oost
hoog opgeleid in hoog opgeleid laag opgeleid in laag opgeleid NL geboren niet in NL NL geboren niet in NL (n=689) geboren (n=137) geboren (n=104) (n=111)
Zuid
Omdat we de mening van alle groepen ouders, en ouders uit alle stadsdelen wilden meenemen in het onderzoek hebben we verdiepende groepsgesprekken gevoerd met 40 laag tot middelbaar opgeleide ouders uit Zuidoost, Nieuw-West en Noord. Welke docenten hebben meegedaan met het onderzoek? In totaal hebben 53 po of vo directeuren, 174 po of vo docenten en 21 overige medewerkers van een school (bijvoorbeeld intern begeleiders of docenten op het mbo) deelgenomen aan het onderzoek. Ook sommige docenten en directeuren zullen eerder geneigd zijn geweest deel te nemen aan dit onderzoek. Te verwachten is dat de docenten die ouderbetrokkenheid belangrijk vinden en in hun dagelijkse praktijk meer dan gemiddeld contact hebben of proberen te zoeken met ouders, deel hebben genomen aan dit onderzoek. Dat betekent dat vooral de mening van docenten die iets met ouderbetrokkenheid hebben naar voren zal komen in deze rapportage. Omdat er weinig verschillen bleken te zijn tussen de mening van directeuren en docenten zijn deze antwoorden samen geanalyseerd en wanneer er verschillen tussen deze groepen zijn worden deze genoemd. Om de vergelijking met ouders mogelijk te maken differentiëren we bij docenten wanneer het relevant is naar of zij binnen of buiten de ring A10 lesgeven. Landelijke monitor ouderbetrokkenheid Het Amsterdamse onderzoek sluit aan bij een landelijke monitor over ouder2 betrokkenheid . In opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt er jaarlijks een landelijke monitor uitgevoerd. In de in 2012 uitgekomen tweede meting staat het educatief partnerschap centraal dat kan opgedeeld worden in twee delen: Didactisch partnerschap: waarbij ouders de leerontwikkeling van hun kind volgen, daar thuis ondersteuning aan geven en daarover regelmatig contact met de school hebben opdat de prestaties van hun kind verbeteren.
2
Bron: Ecorys en Oberon. Monitor ouderbetrokkenheid in het po, vo en mbo, tweede meting, Rotterdam, september 2012
9
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Pedagogisch partnerschap: waarbij scholen en ouders hun visie op de opvoeding en sturing van kinderen en jongeren op elkaar afstemmen en beiden hun aandeel daarin nemen. Deze monitor is gebruikt als startpunt voor de Amsterdamse monitor, zo zijn verschillende vragen uit de landelijke vragenlijst overgenomen in de Amsterdamse versie. Ook is de nadruk op zowel het didactische als het pedagogische partnerschap in de Amsterdamse versie aanwezig. Omdat we binnen de Amsterdamse monitor vooral focussen op verschillen tussen Amsterdamse groepen ouders zullen we niet ook alle resultaten met de landelijke monitor vergelijken. In grote lijnen komen de resultaten tussen de twee monitoren overeen. Leeswijzer In deze Amsterdamse oudermonitor staat in de eerste twee hoofdstukken de mening van ouders en docenten over het didactisch partnerschap tussen ouders en school centraal. In het eerste hoofdstuk gaat het om de ondersteuning die ouders hun kinderen thuis bieden. Lezen ze voor, helpen ze met het huiswerk en hoe begeleidt de school de ouders met hun taak thuis? Dat zijn vragen die in het eerste hoofdstuk beantwoord zullen worden. In het tweede hoofdstuk staan niet meer de activiteiten thuis centraal maar gaat de focus naar hoe ouders en docenten communiceren over het kind. Waarover en hoe hebben docenten en ouders contact? Ook formele manieren van contact zoals klachtenregelingen en oudertevredenheidsonderzoeken komen hier aan bod. In het derde hoofdstuk staat het pedagogisch partnerschap centraal; hebben ouders en docenten dezelfde ideeën over hoe de school betrokken zou moeten zijn bij de opvoeding van het kind? In het laatste hoofdstuk kijken we naar de dagelijkse praktijk op school. Hoe betrekt de school momenteel ouders bij het onderwijs? En waar liggen de kansen op verbetering?
10
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
1 Ouderbetrokkenheid thuis
In dit hoofdstuk staat centraal hoe ouders hun kinderen thuis helpen met het leren, bijvoorbeeld door voor te lezen of te helpen bij het huiswerk. De ondersteuning thuis is een onderdeel van het didactisch partnerschap tussen ouders en school en een belangrijk doel uit de uitvoeringsagenda ‘actieve ouders’ van de gemeente Amsterdam. Amsterdamse ouders zouden hun kinderen thuis meer moeten ondersteunen bij het leren, dat zou de leerresultaten van de Amsterdamse kinderen moeten verbeteren. In de eerste paragraaf gaan we in op of ouders thuis met hun kind praten over school. In de paragrafen daarna beschrijven we hoe ouders hun kind thuis helpen in het primair onderwijs (paragraaf 1.2) en in het voortgezet onderwijs (1.3). Vervolgens wordt besproken hoe ouders hulp krijgen van school om hun kind thuis te ondersteunen. In de laatste paragraaf staat externe hulp bij het leren van het kind centraal.
1.1 Ouders praten dagelijks met kinderen over school: ‘hoe was het en is er nog huiswerk?’ Vrijwel alle ouders praten dagelijks met hun kinderen over school. Als het kind op de middelbare school zit wordt het soms iets minder, vooral omdat kinderen dan zelfstandig worden en alles zelf regelen. Ook zeggen sommige ouders dat de kinderen in de pubertijd zitten en minder over school willen praten, dit speelt echter bij een kleine groep. Figuur 1.1 Hoe vaak praat u met uw kind over school, naar achtergrond ouders en soort onderwijs
VO
laag opgeleid niet in NL geboren (n=46) laag opgeleid in NL geboren (n=60) hoog opgeleid niet in NL geboren (n=43) hoog opgeleid in NL geboren (n=251)
PO
laag opgeleid niet in NL geboren (n=49) laag opgeleid in NL geboren (n=64) hoog opgeleid niet in NL geboren (n=51) hoog opgeleid in NL geboren (n=406) 0
20
40
60
80
% 100
dagelijks
één of meerdere keren per week
één of meerdere keren per maand
zelden of nooit
11
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
In de gesprekken thuis komen verschillende onderwerpen aan de orde (zie figuur 1.2): wat er is gedaan en geleerd, wat de kinderen moeilijk/makkelijk/leuk/niet leuk vinden en hoe de relatie is met andere kinderen en docenten. Hoe ouder het kind is en hoe verder in de schoolloopbaan hoe meer een onderwerp als studiekeuze aan de orde komt. Praten over wat een kind leuk/niet leuk vindt en hoe de relatie is met andere kinderen wordt meer gedaan door hoog opgeleiden en autochtone ouders dan door laag opgeleide en nietwesterse allochtone ouders. Figuur 1.2 De onderwerpen die thuis worden besproken in relatie met school, naar soort onderwijs
wat hij/zij gedaan en geleerd heeft relatie met andere leerlingen wat hij/zij leuk/niet leuk vindt wat hij/zij moeilijk/makkelijk vindt relatie met docenten leerproblemen keuze van vakken en/of vervolgopleiding verzuim en stoppen zonder diploma % 0
20 PO
40
60
80
100
VO
‘Zodra ik mijn dochter zie vertelt ze meteen wat ze die dag op school heeft gedaan.’ (ouder po, Zuidoost) ‘Ik wil bij binnenkomst altijd weten of hij een SO heeft, en hem altijd overhoren.’ (ouder vo, Nieuw-West) ‘Nu regelt ze alles zelf, ik kan me er soms drukker over maken dan zij.’ (ouder vo, Nieuw-West) ‘Er komt heel veel over mijn kind heen in de brugklas. Praten hierover is moeilijk, maar moet wel om het kind te stimuleren. Mijn kind van 12 zegt niet alles en dan krijg ik geen duidelijk beeld hoe het met haar gaat. Je kan ook niet zomaar de school inlopen en de leraar aanspreken.’ (ouder vo, Nieuw-West)
1.2 Op de basisschool lezen hoogopgeleide ouders vaker thuis voor en laagopgeleide ouders helpen vaker met het huiswerk Van de ouders van kinderen op de basisschool leest 50% tot 80% minimaal een paar keer per week thuis voor en helpt 20% tot 50% hun kind met het huiswerk. Laag opgeleide ouders die niet in Nederland zijn geboren lezen het minst vaak voor (50% van hen leest voor). Daar tegenover zeggen deze ouders hun kind op de basisschool het meest te helpen met huiswerk (bijna 60%). Het verschil tussen de groepen ouders (zie figuur 1.3) is opvallend en er zouden verschillende verklaringen voor kunnen zijn. Ten eerste zou het zo kunnen zijn dat niet in Nederland geboren en laag opgeleide ouders moeite hebben met voorlezen omdat ze de Nederlandse taal zelf niet beheersen. Daarnaast krijgen hun kinderen mogelijk vaker juist huiswerk van school om een eventuele achterstand in te
12
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
lopen. Een andere optie is dat ouders er tijdens de loop van de basisschool achter komen dat hun kind een achterstand heeft, door extra huiswerk en te helpen bij dit huiswerk kunnen ze proberen deze achterstand weg te werken. Ook zou het zo kunnen zijn dat ouders hun goede wil tonen door te zeggen dat ze met het huiswerk (als dat er zou zijn op de basisschool) zouden willen helpen. Figuur 1.3 Mate van hulp thuis bij huiswerk en voorlezen, naar achtergrond ouders po
100
% nvt, mijn kind is daar te jong/oud voor
80
zelden of nooit
60
één of meerdere keren per maand
40
één of meerdere keren per week
20
thuis voorlezen
laag opgeleid niet in NL geboren
laag opgeleid in NL geboren
hoog opgeleid niet in NL geboren
hoog opgeleid in NL geboren
laag opgeleid niet in NL geboren
laag opgeleid in NL geboren
hoog opgeleid niet in NL geboren
hoog opgeleid in NL geboren
0
dagelijks
hulp bij huiswerk
Tijdens de groepsgesprekken bleek duidelijk dat de laag opgeleide ouders het prettig vinden als hun kind huiswerk meekrijgt van school. Er zijn meerdere ouders die expliciet om meer huiswerk vragen aan de school. Als de school geen extra huiswerk voor hun kinderen heeft kan dit ook een reden zijn van een conflict met de school.
13
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
‘Ik vind het jammer, er is te weinig tijd, onze kinderen hebben sowieso een achterstand, ik vraag om extra huiswerk zodat ze die achterstand in kan halen, maar ze krijgt het vaak niet.’ (ouder po, NieuwWest) ‘Op de basisschool was er één leraar die hem extra werk gaf en de ander niet. Als ouder moet je dan wel in de gaten houden, als ie dan een docent heeft die hem niet stimuleert dan loopt ie achteruitgang op. Daar werd mijn zoon ook vervelend van. Niet alle leerkrachten zijn hetzelfde en daar moet je op letten. Daar zijn ze op de basisschool meestal niet blij mee.’ (ouder vo, Nieuw-West) ‘Ze krijgen te weinig huiswerk op de basisschool, ik ging zelf boekjes kopiëren op school. Ouders die er niet om vragen krijgen dat dus niet. ‘ (ouder vo, Zuidoost) ‘Ik vind het jammer, op de basisschool krijgen de kinderen bijna geen huiswerk mee naar huis, ook geen boeken die ze moeten lezen, de school zou eigenlijk thuis lezen moeten verplichten.’ (ouder po en vo, Noord) ‘Hij houdt van lezen en dan kijk ik of hij het wel begrijpt. Soms begrijp ik het Nederlands zelf ook niet en dan gaan we het samen uitzoeken.’ (ouder po, Zuidoost) ’Elke avond voordat we naar bed gaan roep ik hem en zeg ik, we gaan nu een paar woordjes leren. Ik ben wel moe, maar zet het even aan de kant om hem te helpen’. (ouder po en vo, Noord)
Docenten op het basisonderwijs hebben een heel ander beeld van hoe ouders thuis helpen en/of voorlezen. De meerderheid van de docenten (60%) zegt dat de meeste kinderen in hun klassen niet worden geholpen thuis bij het maken van huiswerk. Dit is zowel binnen als buiten de ring het geval. Bij het thuis voorlezen is er volgens docenten een verschil tussen binnen en buiten de ring. Binnen de ring wordt door ruim 40% van de docenten gezegd dat de meeste kinderen in hun klas worden voorgelezen thuis, slechts 20% van de docenten buiten de ring zegt dat er bij de meeste kinderen thuis wordt voorgelezen. De verschillen tussen de antwoorden van de docenten en de ouders zouden te verklaren kunnen zijn doordat de ouders die hebben deelgenomen aan het onderzoek mogelijk een grotere betrokkenheid met school hebben dan gemiddeld. Dat zou betekenen dat in werkelijkheid minder ouders thuis helpen met huiswerk of voorlezen dan dat er in deze enquête gezegd wordt. Ook kan het zo zijn dat ouders een ander idee hebben van wat thuis helpen met huiswerk is dan docenten. Volgens ouders zelf helpen ze dan thuis (bijvoorbeeld door te vragen of ze huiswerk hebben, en te vragen of ze alles snappen), terwijl dat volgens docenten geen hulp met het huiswerk is. Daarnaast kan het zo zijn dat docenten onderschatten wat er thuis gedaan wordt.
14
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Figuur 1.4 Mate van hulp thuis bij huiswerk en voorlezen, naar locatie school docenten po
100
% weet ik niet
80
(bijna) geen van de leerlingen geholpen/voorgelezen de meeste leerlingen niet geholpen/voorgelezen
60 40
de meeste leerlingen geholpen/voorgelezen
20
(bijna) al mijn leerlingen geholpen/voorgelezen
0
binnen de buiten de ring ring voorgelezen
binnen de buiten de ring ring hulp bij huiswerk
1.3 Ruim 40% van de ouders zegt op de middelbare school regelmatig te helpen met huiswerk Ruim 40% van de ouders zegt op de middelbare school regelmatig te helpen met huiswerk, dit geldt voor alle groepen ouders (zie figuur 1.5). Wat ouders precies onder thuis helpen verstaan verschilt tussen de ouders. Sommige ouders helpen met overhoren, of met het huiswerk van de vakken waar ze zelf goed in waren. Ouders die aangeven thuis niet te helpen vinden soms zelf de stof te moeilijk. Ze vragen wel aan hun kinderen of ze nog huiswerk hebben en proberen hun kinderen te stimuleren hun huiswerk te maken. Een andere groep ouders heeft geen zin in een dagelijks gevecht over wel of niet huiswerk maken en besteedt dit uit aan huiswerkbegeleiding.
‘Ik vraag of ze huiswerk heeft: ‘nee, mam!’ En dan hoor ik later op school dat ze haar huiswerk niet maakt. Dan vraag ik haar, waarom heb ik je naar school gestuurd? Om te leren! Nu maakt ze haar huiswerk en komt ze blij thuis: ‘ik heb een 8!’’ (ouder vo, Zuidoost) ‘Mijn dames zijn heel zelfstandig, ik vraag wel of ze hulp nodig hebben, maar laat ze alles in eerste instantie zelf oplossen (ook contact met leraren). Ik ben nog wel zoekende hoe ik het helpen thuis aanpak’. (ouder vo, Nieuw-West) ‘Op de middelbare school hebben ze veel huiswerk, daar moeten de kinderen aan het wennen. Wij als ouders zijn buitenlands en kunnen onze kinderen niet goed helpen met het huiswerk’. (ouder vo, Noord) ‘Als ik mijn zoon thuis zou moeten helpen met zijn huiswerk levert dat te veel strijd op, hij moet dat maar op de huiswerkklas doen.’ (ouder vo, Noord)
15
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Figuur 1.5 Mate van hulp thuis bij huiswerk, naar achtergrond ouders vo
100
%
nvt, mijn kind krijgt geen huiswerk zelden of nooit
80
60
één of meerdere keren per maand één of meerdere keren per week dagelijks
40
20
0 hoog hoog laag laag opgeleid in opgeleid niet opgeleid in opgeleid niet NL geboren in NL NL geboren in NL geboren geboren
Op het voortgezet onderwijs hebben docenten ongeveer hetzelfde beeld als ouders van de hulp die thuis wordt aangeboden dan de ouders. Twintig procent van de docenten die buiten de ring A10 werken zegt dat de meeste leerlingen worden geholpen en bijna 40% van de docenten binnen de ring ziet dit. Vooral docenten buiten de ring zien minder hulp van ouders thuis, terwijl dit verschil niet uit de reacties van ouders blijkt. Hier is onduidelijk of de discrepantie komt door wat men verstaat met hulp bij het huiswerk, is vragen of een leerling nog huiswerk heeft ook al hulp bij het huiswerk? Het zou ook kunnen dat docenten een verkeerd beeld hebben van wat er thuis gebeurt, of dat ouders de hulp thuis rooskleuriger voorstellen dan dat het in de werkelijkheid is.
16
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Figuur 1.6 Mate van hulp thuis bij huiswerk, naar locatie school docenten vo (binnen/buiten de ring A10)
100
%
weet ik niet
80
60
(bijna) geen van de leerlingen geholpen
40
de meeste leerlingen niet geholpen de meeste leerlingen geholpen
20
0
binnen de ring
buiten de ring
1.4 Ouders krijgen te weinig tips van school over begeleiding thuis Niet alleen de hulp thuis van ouders is van belang bij ouderbetrokkenheid, maar ook het contact tussen school en ouders over hoe je als ouder thuis je kind het best kan ondersteunen. Ook over dit onderwerp bestaat onenigheid tussen docenten en ouders. Zowel op het po als op het vo heeft ongeveer 40% van de docenten het idee dat ze tips geven over hoe ouders hun kind het beste kunnen helpen bij het maken van huiswerk. Daarnaast zegt 30% van de docenten op het vo en 50% van de docenten op het po dat ouders zelf vragen stellen over hoe ze thuis kunnen helpen. Minder dan 20% van de docenten zegt dat er geen contact is tussen school en ouders over hoe er thuis het beste geholpen kan worden. Ouders zien dit anders, 60% van de vo ouders en 30% van de po ouders zegt geen contact met de school te hebben over ondersteuning thuis. Als er contact is zien ouders dat het initiatief op het vo vaker bij de school ligt en op het po vaker bij de ouders (zie figuur 1.7).
17
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Figuur 1.7 Initiatief nemen over contact tussen ouders en school over hulp bij huiswerk, naar soort school
100
%
80
weet ik niet school heeft tips voor ouders
60
ouders vragen wat te doen
40
geen contact tussen school en ouders
20
0
ouders
docenten
ouders
docenten
VO
PO
Ook als we vragen naar welke informatie de school geeft over het thuis begeleiden bij het huiswerk zien we de discrepantie tussen ideeën die hierover leven tussen ouders en docenten. Rond de 60% van de docenten op het po en vo zeggen zowel mondelinge informatie te geven aan ouders als gesprekken op school met ouders te hebben over de begeleiding van het kind thuis. Van de ouders herkent slechts tussen de 20% en 30% zich in dit beeld. Ongeveer de helft van de ouders zegt dat hun kind geen huiswerk heeft (po) of dat er geen informatie door de school wordt verstrekt (vo). Het zou kunnen zijn dat docenten tijdens gesprekken met ouders tussen neus en lippen door tips geven om thuis te helpen, maar dat deze tips door ouders niet als tip worden opgemerkt. In ieder geval lijkt het voor docenten van belang meer (expliciete) aandacht te geven aan het geven van tips hoe thuis te helpen met het huiswerk (of aandacht besteden aan hoe thuis effectief kinderen te ondersteunen om de taal te leren op het basisonderwijs). Figuur 1.8 Welke informatie geeft school over thuis begeleiden bij huiswerk, naar soort school PO
VO
mondelinge toelichting gesprekken op school thema bijeenkomsten schriftelijke/ digitale informatie lesmaterialen voor thuis geen informatie aan ouders geen huiswerk
0
20
40
60
80
%
ouders
18
anders 0
docenten
20
40
60
%
80
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Ook in de groepsgesprekken komt dit als een cruciaal punt van aandacht voor de scholen naar voren. Ouders willen heel graag tips of ondersteuning van de school over hoe zij thuis hun kind kunnen helpen. Basisschool: thuis helpen om achterstand weg te werken, maar hoe? Op de basisschool willen vooral ouders van leerlingen met een achterstandspositie informatie van de school over hoe zij hun kind thuis extra kunnen stimuleren. Leerlingen met een achterstand zijn zowel leerlingen die een zwakke uitgangspositie hebben vanwege het sociale en culturele kapitaal van hun ouders (bijvoorbeeld de slechte beheersing van het Nederlands of een laag opleidingsniveau) als leerlingen die slecht scoren op bepaalde vakken of onderwerpen. Ouders van kinderen met wie het goed gaat vinden dit minder nodig, alhoewel ook zij het fijn vinden te weten wat er op school wordt geleerd zodat ze thuis kunnen ondersteunen.
‘Mijn dochter heeft een goede meester, hij laat mij ook zien waar ze achterstand of moeite mee heeft en geeft dan huiswerk mee. Hij legt mij ook uit hoe de methodes werken. Andere groepen krijgen deze hulp niet, het ligt echt aan de meester’. (ouder po, Nieuw-West) ‘Om de twee weken hebben we een oudergesprek met alle ouders en de juf over het thema in piramide. Over wat ze gaan leren de komende twee weken en hoe we thuis kunnen helpen. Als ze bijvoorbeeld bezig zijn met rijmwoorden vraag ik tijdens het eten, waar rijmt kool op? Ik vind deze manier heel prettig.’(ouder po, Zuidoost) ‘Ik krijg informatie van school over wat er gebeurt, welke methode ze gebruiken en wat ze leren. Ik weet waar ik naar kan vragen als het nodig is’. (ouder po, Nieuw-West) ‘Mijn kinderen krijgen op de basisschool een boekje mee voor tijdens de vakantie. Dat is voor ons ook moeilijk omdat wij het Nederlands niet kennen. Hier hebben we het niet over met school.’(ouder po en vo, Nieuw-West) ‘Ze heeft extra hulp bij taal nodig, ik ga vragen wat ik kan doen om te helpen. Hoe kan mijn dochter naar voor en niet achteruit? Hoe kan ik daarbij helpen? (ouder po, Noord) ‘Sommige juffen zeggen, ‘laat gewoon het leren op school, niet thuis doen want de manier is anders. Als het nodig is dan geef ik wel extra huiswerk’’. (ouder vo en po, Nieuw-West) ‘Ze hebben geen zin om ons uit te leggen hoe we onze kinderen kunnen helpen, ik snap die nieuwe rekenmethodes niet. Je moet geluk hebben met een goede juf of meester’. (ouder po en vo, NieuwWest)
Vooral in de brugklas willen ouders informatie van de school over hoe hun kind thuis te helpen De overstap van de basisschool naar de middelbare school is niet alleen voor de kinderen een grote stap. Ook veel ouders ervaren onzekerheid over hun nieuwe rol bij de schoolcarrière van hun kind. De omgang met al die verschillende docenten is ook voor hen ingewikkeld, eigenlijk willen de ouders een beeld hebben van de docenten waarover ze thuis verhalen horen. Ouders van brugklassers die op het begin van het jaar goed geïnformeerd worden door de mentor (en mogelijk al andere docenten leren kennen), waarderen dit zeer. Ook de aanpak van het leren voor al die verschillende vakken op de middelbare school en hun begeleiding daarbij is een punt van zorg voor de meeste ouders. Bijeenkomsten georganiseerd door de school voor ouders van kinderen in de brugklas over ‘leren leren’ en ‘leren plannen’ worden door ouders erg gewaardeerd.
19
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Ouders voor wie die bijeenkomsten niet georganiseerd worden willen ze heel erg graag. Bijkomend voordeel is dat ouders op deze bijeenkomst ook andere ouders ontmoeten die vaak met dezelfde problemen en onzekerheden kampen. In de latere schoolcarrière waarderen sommige ouders bijeenkomsten met alle ouders over omgang met pubers. Anderen vinden het al genoeg als ze door de school op de hoogte worden gehouden over cursussen over omgang met pubers.
‘Ik zou heel graag een cursus leren leren willen, maar ook voor mijn kind zou het heel goed zijn’ (ouder vo, Nieuw-West) ‘Ik heb wel een openingsbijeenkomst gehad, maar geen kader: hoe kunt u betrokken raken, hoe kunt u thuis helpen, wat kunt u doen in het geval van ruzies. Ik had dat kader graag gehad’. (ouder so, Zuidoost) ‘Ik was gewend aan de basisschool, maar de middelbare school is heel anders en daar heb ik helemaal geen ervaring mee. Je kind gaat weg, komt terug, en je hebt helemaal geen contact. Alleen een tienminutengesprek, dat is niks. Eigenlijk heb ik nog steeds tips nodig, elk moment heb je tips nodig’. (ouder vo, Noord) ‘Ik vind het moeilijk, moet mijn kind op de eerste dag van de middelbare school loslaten. Je komt niet meer op school, ik weet niet hoe ik haar moet helpen. Op school zeggen ze alleen maar dat ze haar huiswerk moet maken, maar ze leggen niet uit hoe’. (ouder vo, Nieuw-West) ‘Ik heb op een avond met alle ouders van school gehoord hoe je moet omgaan met je kind en dat je aandacht moet geven; vragen of ze nog huiswerk hebben. Zo’n avond helpt wel’. (ouder vo, Zuidoost) ‘De klassenouders in de brugklas hadden een bijeenkomst over leren leren georganiseerd, over hoe de hersenen werken. Op deze manier help ik hem met zijn huiswerk, ik leg hem ook uit hoe zijn hersenen werken’. (ouder vo, Nieuw-West) ‘Maak voor ouders van kinderen in de brugklas een survivalgids. Hoe zijn de regels op de nieuwe school, hoe gaat dat met die vijftien vakken, hoe plan je dat? Hoe begeleid je je kind? Een boekje dat antwoord geeft op deze vragen zou heel nuttig zijn’. (ouder vo, Noord)
Helpt het als ouders thuis ondersteunen? Ouders die zeggen informatie van school te krijgen over hoe ze hun kind het beste kunnen helpen met het huiswerk gebruiken deze informatie bijna allemaal. Driekwart van de ouders gebruikt deze informatie; 83% van de ouders van leerlingen op de basisschool en 71% van de ouders van leerlingen op een middelbare school. Over het algemeen lezen de ouders de informatie van school, bespreken het waar nodig met hun kind en passen het toe als hun kind bezig is met thuis huiswerk maken of boeken lezen. Ook docenten zijn over het algemeen positief over ouders die hun kind thuis helpen. Docenten die in het voortgezet onderwijs buiten de ring lesgeven zijn hier iets minder positief over (zie figuur 1.9).
20
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Figuur 1.9 Het effect van ouders die thuis hun kind helpen, docenten naar soort en locatie school
100
%
80 weet ik niet
60
niet zo veel effect tamelijk veel effect heel veel effect
40
20
0
binnen de ring buiten de ring binnen de ring buiten de ring (n=62) (n=78) (n=53) (n=24) po vo
In het basisonderwijs vindt men het vooral winst als er met taal geoefend wordt (woorden leren, letters schrijven, voorlezen). Maar docenten noemen ook aandacht voor rekenen: het leren van de tafels, maar ook het leren van andere rekenonderdelen, als ouders dan maar de goede methode van uitleggen gebruiken. Docenten zien betere resultaten bij kinderen die thuis geholpen worden. Daarnaast noemen docenten ook dat het voor het zelfvertrouwen en de motivatie van het kind goed is als ouders thuis helpen. Als laatste noemt men het een voordeel voor de relatie tussen ouders en school als ouders thuis helpen.
‘Ik merk het in de klas meteen als ouders oefenen met de woorden die ik meegeef’. (docent po, binnen de ring) ‘Een ouder hoeft niet per se te helpen (als de taal een probleem is bijv.) maar in ieder geval belangstelling tonen voor het huiswerk’. (docent po, binnen de ring) ‘Kinderen bij wie de ouders er thuis ook boven op zitten en veel hulp bieden laten sneller een vooruitgang zien. Het wordt immers vaker herhaald en uitgelegd (mits dit op de goede manier gebeurt)’. (docent po, binnen de ring) ‘Kinderen die thuis geholpen worden, zie je ook vooruitgaan. De leerresultaten verbeteren’. (docent po, buiten de ring) ‘Een moeder (die Nederlands sprak) van een kind van 4 die geen Nederlands sprak, had geen besef van wat ze kon betekenen. Toen ik moeder kleine tips gaf en opdrachten voor thuis begon het kind te groeien. Taal ging vooruit, basisvaardigheden, kind is nu zeer betrokken bij activiteiten. Moeder heeft er plezier in en zelfvertrouwen’. (docent po, buiten ring) ‘Door ouders rekenles te geven zijn zij gestopt om op hun eigen oude manier sommen uit te leggen aan hun kind. Dit verminderde verwarring bij de kinderen. Daarnaast zorgden ouders voor rustige momenten thuis waardoor kinderen huiswerk konden maken. De kinderen waren er blij mee’. (docent po, buiten de ring)
21
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
In het voortgezet onderwijs waarderen docenten het vooral als ouders met kinderen de planning doornemen, hun wijzen op hun huiswerk, met hen praten over school en hun kinderen een rustige werkplek geven. Inhoudelijk wordt hier minder verwacht van ouders dan op de basisschool. ‘Leerlingen voelen door het optreden van hun ouders dat school belangrijk is’. (docent vo, binnen de ring) ‘Vooral de planning is belangrijk, ook het leren leren, hoe je omgaat met de verschillende vakken’. (docent vo, binnen de ring) ‘Leerlingen kunnen beter plannen. ouders zijn op de hoogte en medeverantwoordelijk’. (docent vo, buiten de ring) ‘Ouders weten wat leerlingen moeten doen. Spreken ze aan op het huiswerk. Huiswerk wordt beter gedaan’. (docent vo, buiten de ring)
1.5 Tien tot veertig procent van ouders schakelt externe hulp in Ouders kunnen zelf hun kind thuis helpen met schoolwerk, maar kunnen ook hulp van buiten inschakelen. Dit gebeurt in wisselende mate. In het basisonderwijs doet zo’n tien tot twintig procent van de ouders dit en in het voortgezet onderwijs is dit aandeel gestegen tot 25% tot 45% van de ouders die externe hulp inschakelt. Externe hulp wordt zowel in het po als in het vo het vaakst ingeschakeld door hoog opgeleide ouders die niet in Nederland geboren zijn (zie figuur 1.10). Het minst vaak wordt tijdens het basisonderwijs hulp ingeschakeld door hoog opgeleide ouders die in Nederland zijn geboren en tijdens het voortgezet onderwijs wordt het minst gebruik gemaakt van externen door laag opgeleide ouders die niet in Nederland geboren zijn. Op het vo wordt voornamelijk gebruik gemaakt van bijles en in iets mindere mate van huiswerkbegeleiding. De huiswerkbegeleiding vindt soms plaats op school en soms bij een externe organisatie. Op het po wordt relatief vaak gebruik gemaakt van huiswerkbegeleiding, daarnaast noemen ouders ook vaak specifieke dyslexietraining (aangeduid onder anders in onderstaande figuur). Hulp door bijvoorbeeld een oom of een ander familielid wordt door sommige ouders ook als externe hulp genoemd. Figuur 1.10 Externe hulp bij schoolwerk die ouders inschakelen, naar achtergrond ouders
25
%
20 15 10 5 0
hoog hoog laag laag hoog hoog laag laag opgeleid in opgeleid opgeleid in opgeleid opgeleid in opgeleid opgeleid in opgeleid NL niet in NL NL niet in NL NL niet in NL NL niet in NL geboren geboren geboren geboren geboren geboren geboren geboren po vo huiswerkbegeleiding
22
bijles
anders
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
2 Communicatie tussen ouders en school
In dit hoofdstuk verschuiven we de aandacht van het helpen thuis naar het contact tussen ouders en school, ook een onderdeel van het didactisch partnerschap. In de eerste paragraaf wordt de inhoud van de gesprekken tussen ouders en school besproken, waar hebben ze het het liefst over als ze contact hebben? In de tweede paragraaf staat de manier waarop er contact is centraal, hoe hebben ouders en school contact en hoe vaak? In de derde paragraaf wordt het formele contact tussen ouders en school besproken, dienen ouders bijvoorbeeld weleens klachten in bij de directie of MR? En worden er oudertevredenheidsonderzoeken afgenomen op Amsterdamse scholen? In de laatste paragraaf wordt de bekendheid van ouderorganisaties besproken.
2.1 Voldoende contact over resultaten, hoe het verder met het kind gaat mag vaker besproken worden Ouders en docenten vinden contact hebben met elkaar belangrijk. Zowel leervorderingen, sociale ontwikkeling, pesten en extra ondersteuning, noemt minimaal 80% van zowel de ouders als de docenten als thema’s die besproken moeten worden. Op de basisschool vinden docenten alles net iets belangrijker dan ouders, op vo zijn ze eensgezinder (zie figuur 2.1). Op het vo vinden ouders het veel belangrijker dan docenten om betrokken te worden bij de keuze van vakken en/of en vervolgopleiding, dit is vooral voor laag opgeleide ouders belangrijk. Figuur 2.1 Belang van thema’s om te bespreken tussen ouders en school, naar soort school VO
PO
leervorderingen sociale ontwikkeling pesten extra ondersteuning schoolkeuze vo verzuim keuze vakken/vervolgopl.
0
20
40
60
80
% 100
docenten
0
20
40
60
80
%
100
ouders
Dat ouders en docenten bovenstaande onderwerpen belangrijk vinden om met elkaar te bespreken is duidelijk, maar hebben ze het er in de praktijk ook met elkaar over? Er is structureel contact over de leervorderingen van de kinderen, daar zijn school en ouders het over eens. Over de overige thema’s zijn er duidelijke meningsverschillen over hoe de school informatie verstrekt. Docenten vinden over elk onderwerp vaker dat er structureel
23
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
informatie wordt verstrekt dan dat ouders dat vinden. Vooral op het vo zijn de verschillen groot. Over pesten wordt bijvoorbeeld volgens docenten (po en vo) voornamelijk incidenteel gecommuniceerd. Dat kan verklaren waarom ouders er vaker nooit of weet ik niet hebben aangegeven, als er geen sprake is van pesten dan horen ouders er waarschijnlijk ook niet over. Daarnaast is er ook een groot verschil van mening tussen ouders en docenten over communicatie over vakkenkeuze en vervolgopleiding, zoals we hiervoor zagen vinden ouders dit belangrijker dan docenten. Nu zien we ook dat ouders het idee hebben dat hierover minder gecommuniceerd wordt. Als laatste komt de extra ondersteuning op school en de extra ondersteuning thuis aan bod, ook hier zien we de discrepantie die we in hoofdstuk 1 hebben gesignaleerd: ouders willen meer informatie van de school over ondersteuning thuis en docenten hebben het idee dat ze deze informatie geven, hier zouden ze blijkbaar explicieter over kunnen zijn. Figuur 2.2 Daadwerkelijke communicatie tussen ouders en school, naar soort school PO
ondersteuning thuis
extra ondersteuning
keuze vakken/ vervolgopl.
pesten
sociale ontleerwikkeling vorderingen
VO
0 structureel
20
40 incidenteel
structureel
60
80 nooit
ouders docenten ouders docenten ouders docenten ouders docenten ouders docenten ouders docenten
100 %
incidenteelweet ik niet
% 0
20
nooit
40
60
80
100
weet ik niet
Naast bovengenoemde onderwerpen noemen ouders en docenten ook nog andere onderwerpen die zij willen bespreken. Men is vooral benieuwd hoe het kind zich gedraagt als hij/zij niet bij hem is: de school is geïnteresseerd in gedrag thuis, en de ouders zijn geïnteresseerd in gedrag op school. Docenten op het po geven aan dat ze vooral met ouders willen praten over de thuissituatie van het kind en de begeleiding van de ouders bij school. Daarnaast willen ze het ook graag hebben over de ontwikkeling van het kind (en dan niet alleen de cognitieve ontwikkeling). Docenten die buiten de ring lesgeven vinden het ook erg belangrijk om met ouders over de opvoeding en/of het gedrag van het kind te praten. Hieronder vallen bijvoorbeeld gezonde eetgewoontes, op tijd naar bed gaan en de manier van vrijetijdsbesteding. Ouders vinden het juist belangrijk om te weten hoe het kind zich op school voelt en hoe hij zich gedraagt. Naast de cognitieve ontwikkeling (de leervorderingen) zijn ouders erg
24
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
geïnteresseerd in de overige ontwikkeling van hun kind; de creatieve, lichamelijke en sociale ontwikkeling.
‘Ouders handvatten geven bij taalstimulering, interactief voorlezen, maar ook gesprekken aanknopen met je kind’. (docent po, buiten de ring) ‘Hoe gaat het thuis: op één lijn school en thuis?’ (docent po, binnen de ring) ‘Op tijd naar bed gaan en een goed ontbijt.’ (docent po, buiten de ring) ‘Sociaal-emotionele ontwikkeling en talentontwikkeling’. (docent po, binnen de ring) ‘Ik wil alles weten over mijn kind’. (ouder po, binnen de ring) ‘Hoe heeft mijn kind contact met docent, en contact met andere kinderen? ’ (ouder po, binnen de ring) ‘Gedrag is een heel groot issue, als hij zich misdraagt is er vaak iets, dus wil ik het graag weten van school’. (ouder po, Zuidoost) ‘Ik wil het graag hebben over lichamelijke ontwikkeling (sport/motoriek) en culturele ontwikkeling (handvaardigheid/muziek)’. (ouder po, binnen de ring) ‘Ik wil het juist over de leerresultaten hebben, niet over het gedrag. Tijdens het rapportgesprek hebben we het ook over haar gedrag gehad. Als haar gedrag niet goed is word ik opgebeld. Ik vind het bizar dat ze daarover wel bellen, en niet over extra huiswerk om haar achterstand weg te werken willen praten’. (ouder po en vo, Nieuw-West) ‘Scholen zouden transparanter moeten zijn over de resultaten. Bij mij zeiden ze als we die informatie in detail geven gaan jullie als ouders te veel focussen om je kind een A te laten scoren, dat is niet goed voor het kind. Maar dat is wel de informatie die ik wil hebben!’ (ouder po en vo, Zuidoost)
Ook op het voortgezet onderwijs willen docenten graag verder praten met ouders over de thuissituatie en het welbevinden van het kind. Hiernaast staan onderwerpen als omgaan met sociale media op het wensenlijstje om te bespreken met ouders. Ouders willen ook graaghet welbevinden van hun kind en onderwerpen als sociale media te bespreken met de school. Daarnaast willen ze graag tips van school over hoe ze thuis hun kind kunnen ondersteunen.
25
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
‘Diversiteit, thuissituatie, contacten met externen (jeugdzorg, politie etc..)’. (docent vo, buiten de ring) ‘Alle onderwerpen die deze generatie aangaan: gebruik van media, verdovende middelen, leren leren, zelfstandigheid, respect, verantwoordelijkheid’. (docent vo, buiten de ring) ‘Welbevinden, sociale vaardigheden, groei, gezondheid, thuissituatie’. (docent vo, buiten de ring) ‘Ons onderwijsconcept en de kwaliteit van de leergemeenschap’. (docent vo, binnen de ring) ‘Ik wil graag een beeld van mijn kind door de ogen van de school’. (ouder vo, binnen de ring) ‘Ik wil contact over haar zwakke vakken (wel voldoendes), maar daar mag ik me van haar/de school niet mee bemoeien. Tijdens het eerste gesprek kon ik het er pas over hebben. Ze zeiden “het is goed, het is een 6,5”, maar ik vind een 6,5 niet goed genoeg. Nu zijn we 6 maanden verder en heb ik nog steeds geen contact met de desbetreffende docenten gehad’. (ouder vo, Nieuw-West) ‘Ik ben heel benieuwd naar het sociale gedrag van mijn dochter, ik had een gesprek met de mentor en dacht echt, dit kan ook wel over mijn andere dochter gaan. Dat voelt niet prettig, volgens mijn had ze geen idee waar het over ging’. (ouder vo, Nieuw-West) ‘Cijfers is één, maar we willen ook weten hoe iemand zich op school gedraagt, wordt hij opgenomen door de groep? Daar zou school wel een actievere rol mogen nemen, nu is het afhankelijk van de mentor of je daar iets over hoort’. (ouder vo, Noord)
2.2 Zeventig procent is tevreden over de mate van het contact Op de basisschool zijn docenten en ouders het behoorlijk eens over de ideale manier van contact: minimaal twee derde van hen wil het liefst mondeling contact met elkaar. Hiernaast vindt 21% van de ouders en 12% van de directeuren de ideale manier van communicatie tussen school en ouders digitaal. Daarnaast wil 20% van de directeuren graag schriftelijk contact, maar hierin worden ze niet gesteund door docenten of ouders. Op het voortgezet onderwijs liggen de meningen over het ideale contact iets meer uiteen, mondeling wordt door 48% van de ouders, 58% van de docenten en 81% van de directeuren als ideaal gezien. Hiernaast is er een grote groep ouders (32%) en docenten (23%) die liever digitaal contact hebben. Dertien procent van de docenten noemt ook nog telefonisch contact als ideaal.
26
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Figuur 2.3 Ideale manier van communicatie tussen ouders en school, naar soort school
vo
ouders docenten directeuren
po
ouders docenten directeuren 0 mondeling
20 digitaal
40
60
schriftelijk
% 100
80
telefonisch
weet niet
Er zijn echter grote verschillen tussen groepen ouders in welke soort contact zij ideaal vinden (zie figuur 2.4). Mondeling contact met school wordt door bijna alle groepen ouders het vaakst als ideaal genoemd. Daarnaast willen hoog opgeleide ouders graag meer digitaal contact en laag opgeleide ouders (en dan vooral de ouders die niet in Nederland geboren zijn) willen juist meer schriftelijk contact. Mogelijk willen zij thuis de informatie nog een keer rustig door kunnen lezen. Figuur 2.4 Ideale manier van communicatie tussen ouders en school, naar achtergrond ouders
laag opgeleid niet in NL geboren (n=46)
VO
laag opgeleid in NL geboren (n=60) hoog opgeleid niet in NL geboren (n=43) hoog opgeleid in NL geboren (n=251) laag opgeleid niet in NL geboren (n=49)
PO
laag opgeleid in NL geboren (n=64) hoog opgeleid niet in NL geboren (n=51) hoog opgeleid in NL geboren (n=406)
% 0
mondeling
digitaal
schriftelijk
20
40 telefonisch
60
80
100
weet niet
27
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Over de hoeveelheid contact dat ouders en docenten hebben zijn ze het op de basisschool behoorlijk eens. Ruim 70% van de ouders en docenten zegt minimaal een keer per maand contact met elkaar te hebben. Docenten zeggen iets vaker dat ze een keer per maand contact hebben en ouders zeggen iets vaker dat ze een keer per week contact hebben. Mogelijk komt dit verschil omdat docenten nadenken over de ouders van de kinderen uit de hele klas, als sommigen daarvan weinig op school komen wordt het gemiddelde contact minder. Ouders zullen alleen naar hun eigen situatie kijken om deze vraag te beantwoorden. Op het voortgezet onderwijs is het verschil in perceptie tussen ouders en docenten veel groter. Docenten zeggen gemiddeld minimaal een keer per maand contact te hebben met ouders. Driekwart van de ouders zegt aan de andere kant dat ze enkel een keer per jaar contact hebben met school. Mogelijk hebben docenten minimaal een keer per maand contact met een deel van de ouders, maar niet met alle ouders (zeker niet als het goed gaat met de kinderen). Figuur 2.5 Daadwerkelijke hoeveelheid communicatie
po
docenten
ouders
vo
docenten
ouders 0 dagelijks
20 1x per week
40 1x per maand
60 1x per jaar
80 zelden
100
%
weet niet
Hoewel er verschillen zijn tussen de perceptie van ouders en docenten over de mate van contact zijn beide tevreden over de hoeveelheid contact. Minimaal twee derde van de docenten en ouders vindt dat er voldoende contact is tussen ouders en school. Ouders op het vo zijn hierover iets minder tevreden.
28
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Figuur 2.6 Tevredenheid met de communicatie, naar soort school
vo
ouders
docenten
po
ouders
docenten
0 te veel
20 precies goed
40 onvoldoende, te weinig
60
80 veel te weinig
100
%
weet niet
Docenten en ouders die het contact onvoldoende vinden konden hun antwoord toelichten. Docenten vinden voornamelijk dat ze sommige ouders te weinig spreken. Er zijn ouders die niet komen als ze uitgenodigd worden en die telefonisch moeilijk te bereiken zijn. Daarnaast is de taalbarrière een belangrijk struikelblok bij het bereiken van sommige ouders.
‘Er komt niets van ouders uit. Weinig mogelijkheid om binnen schooltijd met ouders te spreken, vaak in verband met werk ouders’. (docent vo, buiten de ring) ‘Ouders komen vaak niet opdagen op gewenste tijden, zelfs als er meerdere tijdmogelijkheden zijn’. (docent vo, buiten de ring) ‘Ouders kijken naar cijfers en pesten, het overige lijkt ze minder te boeien’. (docent vo, binnen de ring) ‘Kinderen komen zelf op school, dus zie ik de ouders haast niet. Ouders komen pas op oproep’. (docent po, binnen de ring) ‘Er zijn teveel ouders die ik nooit zie en vooral ouders die ik urgent wil spreken krijg ik moeilijk of niet te spreken. 3x per jaar echt een gesprek over je kind voeren is ook niet echt veel’. (docent po, buiten de ring)
Ouders willen vooral graag meer of kwalitatief beter contact. Ze hebben het idee dat de docent het te druk heeft voor regelmatig een kort gesprekje. Sommige ouders vinden de twee of drie keer per jaar dat er een tienminutengesprek is te weinig. Andere ouders vinden dat prima als alles goed gaat met hun kind, maar dan moeten ze er wel zeker van zijn dat school aan de bel trekt als het nodig is. Op het vo willen sommige ouders meer echt contact met de school, niet alleen digitaal over de cijfers of als er iets is, maar ook vaker/regelmatiger fysiek contact. Dit lijkt vooral van belang in de brugklas. Als er een goed begin wordt gemaakt dan is er vertrouwen tussen de docent en de ouders en kan men elkaar in de latere schoolcarrière makkelijker vinden als het nodig is.
29
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
‘Ik zou graag wat informeler contact willen dan de gebruikelijke tweejaarlijkse oudergesprekken naar aanleiding van het rapport. Ik denk dan aan een inloopochtend ofzo. (ouder po, buiten de ring) ‘Niet zo zeer te weinig contactmomenten als wel dat deze momenten altijd kort zijn (tijd) en soort van gehaast’. (ouder po, buiten de ring) ‘Als er geen bijzonderheden zijn hoor je tijden niets, even een kort gesprekje zou fijn zijn’. (ouder po, binnen de ring) ‘De zeven-minuten-gesprekken zijn te kort om vorderingen en/of problemen te bespreken. Wel is het altijd mogelijk om zelf als ouder een afspraak te maken. Maar dan moet je wel weten wat er speelt’. (ouder vo, binnen de ring) ‘Vaak kom je er te laat achter dat er problemen zijn’. (ouder vo, binnen de ring) Alle cijfers zijn online beschikbaar maar er zit geen communicatie bij. Alleen de cijfers beschikbaar stellen kan ertoe leiden dat er pas bij de rapportbespreking een probleem naar voren komt. De cijfers zouden ook gemonitord moeten worden door mentor’. (ouder vo, buiten de ring) ‘Te weinig als het daadwerkelijk gaat over alles uit het kind te halen. Samenwerking om het kind echt te helpen. Wat kunnen we samen doen om het kind te helpen om meer uit zichzelf te halen, dan geven ze niet thuis’. (ouder vo, buiten de ring) ‘Ik zou graag driegesprekken willen, een soort van thermometer. Een extra mogelijkheid om de voortgang te bespreken, tussen de rapporten door. Dan kun je bijsturen, als het rapport er is is dat te laat. Een driegesprek met mentor, ouder en kind’. (ouder vo, Noord) ‘Er zou meer direct contact moeten zijn. De school moet sociaal zijn voor kinderen, maar ook voor ouders. Je moet als ouder kunnen bellen of een afspraak maken. De school moet de drempel voor ouders lager maken als dat nodig is’. (ouder vo, Nieuw-West) ‘De mentor kijkt vaak op de klok tijdens het tienminutengesprek. Het is heel kort:: alles is goed, klaar. Ik wil meer horen over mijn kind, ik wil vragen stellen. Niet zo van huphup op naar de andere ouders’. (ouder vo, Noord)
2.3 Klachten vooral over organisatie en kwaliteit onderwijs Naast het dagelijkse (of jaarlijkse) contact tussen docenten en ouders over het kind zijn er ook formelere manieren om contact met school te hebben. Ouders kunnen bijvoorbeeld tips of klachten doorgeven aan de schoolleiding en/of MR. Ongeveer de helft van de ouders die hebben deelgenomen aan het onderzoek heeft nooit een klacht of tip doorgegeven aan de schoolleiding of MR. Op het basisonderwijs worden vaker klachten of tips doorgegeven. Ook doen hoogopgeleide ouders dit vaker dan laagopgeleide ouders. Docenten zien meer ouders met klachten of tips en verwijzen hen dan door naar de schoolleiding of MR, ongeveer twee derde van de docenten doet dit. De klachten gaan voornamelijk over de organisatie. In het voortgezet onderwijs zijn er daarnaast relatief veel klachten over docenten en in het po over het onderwijs. Docenten sturen buiten de ring vaker ouders met klachten door naar de schoolleiding of de MR dan binnen de ring. Dit zou kunnen betekenen dat docenten het vaker niet zelf kunnen oplossen of dat er buiten de ring meer klachten zijn. Ook tijdens de groepsgesprekken bleken sommige ouders buiten de ring met behoorlijke klachten over de school te zitten waarmee ze naar hun gevoel niet serieus werden genomen door de docent of schoolleiding.
30
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Figuur 2.7 Ouders die klachten of tips doorgegeven aan de MR of schoolleiding, naar soort onderwijs
60
% docenten in po
50
docenten in vo ouders in po
40
ouders in vo
30 20 10 0
over de organisatie
over docenten over het onderwijs over iets anders
Over de omgang met de klachten is ruim 40% van de ouders tevreden. Daarnaast heeft bijna twintig procent van de ouders met een klacht het idee dat daar niks mee is gedaan door de school. Docenten herkennen dit beeld niet. Zij zeggen dat de school bijna altijd iets doet met de klachten, maar dat het in ongeveer de helft van de gevallen niet naar tevredenheid van ouders wordt afgehandeld. Volgens de docenten worden de klachten buiten de ring (waar er ook vaker klachten waren) vaker naar tevredenheid van ouders opgelost. Figuur 2.8 Omgang uw klacht (ouders) en omgang klachten algemeen (docenten), naar soort onderwijs
docenten in vo (n=78) docenten in po (n=143) ouders in vo (n=125) ouders in po (n=233) 0
20
40
60
80
is naar tevredenheid iets mee gedaan is iets mee gedaan, niet naar tevredenheid is niets mee gedaan weet ik niet
100 %
Ook uit de groepsgesprekken bleek dat er soms conflicten ontstaan tussen ouders en school. Deze gaan voornamelijk over de kwaliteit van de docenten. Ouders leven dan met het idee dat ze nergens met hun klacht terecht kunnen. Hiernaast voelen ouders zich soms niet serieus genomen. Aan de ene kant wil iedereen ouderbetrokkenheid, maar als ouders dan (te) kritisch worden dan voelen ze zich lastpakken en bemoeiallen en hebben ze het gevoel niet serieus genomen te worden.
31
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
‘Ze hebben er geen zin in om ons uit te leggen hoe we onze kinderen kunnen helpen, je moet geluk hebben met een goede juf of meester. Ik zie het soms in de ogen van de juf, dan kijkt ze me aan, oh nee daar is hij weer. Ze kijkt zo van: “ik ben hier alleen voor mijn eigen salaris”’. (ouder po en vo, Nieuw-West) ‘Bij ontevredenheid over leerkracht is het lastig gehoord te worden door school. Pas bij heel veel moeite worden de ouders gehoord. School bepaalt wat er gebeurt, serieus genomen worden is lastig.’ (ouder po en vo, Nieuw-West) ‘Ik vind het niveau van de basisschool en de leraren heel laag. Ik vond dat de leerkracht mijn zoon (en andere kinderen) negeerde, omdat ze hem te zwak vond. Daar werd hij lastig van. Toen heb ik met iedereen op school gesprekken hierover gehad (leerkracht, ib-er, directeur), maar mijn zoontje kreeg de schuld: hij pestte en had een laag IQ. Uiteindelijk wilde ik hem van school halen, maar kon ik hem nergens inschrijven omdat ik een slechte naam had gekregen. Wij als ouders krijgen altijd de schuld. Maar het ligt niet aan de kinderen of de ouders: de leerkrachten moeten beter geschoold worden!’. (ouder po, Zuidoost). ‘Ik vraag me werkelijk af of de school oprecht geïnteresseerd is in ouderbetrokkenheid, of dat ze betrokken ouders vooral zien als bemoeiallen.’ (vader van twee in vo, Noord) ‘Op de basisschool zagen ze ouders soms meer als bedreiging dan als gesprekspartner, dat vond ik heel jammer’. (ouder vo, Nieuw-West) ‘Als je weet welke vragen je kan stellen dan worden ze heel onzeker. Ik vroeg om inzage in het leerlingdossier, dan schrikken ze. Dat vind ik zo jammer, ik denk dan, docent, ik wil u naast me hebben, niet tegenover me!’(ouder vo, Nieuw-West)
Tevredenheidsonderzoeken onder ouders onbekend In principe moet er in het basisonderwijs een keer in de drie jaar een oudertevredenheidsonderzoek gehouden worden. Van de ouders zegt minimaal de helft dat ze hiervoor nog nooit uitgenodigd zijn (zie figuur 2.9). Op het vo buiten de ring zegt zelf 68% hiervoor nog nooit uitgenodigd te zijn. Als de ouders worden uitgenodigd zeggen ze ook meestal dat ze hebben meegedaan aan dit onderzoek. Figuur 2.9 Uitgenodigd voor een oudertevredenheidsonderzoek, ouders naar soort en locatie school
100
%
80 weet ik niet
60
nee, nooit gevraagd
40
ja, maar ik heb daaraan niet meegewerkt
20
ja, ik heb daaraan ook meegewerkt
0
binnen de ring
buiten de ring po
32
binnen de ring
buiten de ring vo
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Docenten laten een ander beeld over de oudertevredenheidsonderzoeken zien. Ruim 80% van de docenten op het basisonderwijs zegt dat er bij hen op school zo’n onderzoek wordt uitgevoerd. Op het vo zijn docenten hier minder zeker van: vijftig procent van de docenten die binnen de ring werken zegt dat er zo’n onderzoek wordt uitgevoerd en 75% van de docenten die buiten de ring werken zegt dit. Mogelijk mag ook hier de communicatie over deze tevredenheidsonderzoeken door docenten of directeuren explicieter gebeuren. Het kan ook zijn dat in enkele gevallen het laatste tevredenheidonderzoek 3 jaar geleden was en dat ouders of toen nog niet op school zaten, of het intussen vergeten zijn. Figuur 2.10 School nodigt ouders uit voor oudertevredenheidsonderzoek, docenten naar soort en locatie school
100
%
80
weet ik niet nee
60
ja
40 20 0
binnen de ring
buiten de ring po
binnen de ring
buiten de ring vo
Als er een tevredenheidsonderzoek plaatsvindt op een school dan wordt deze in het basisonderwijs in 70% van de gevallen teruggekoppeld, niet altijd met een zichtbare wijziging van het schoolbeleid. Op het vo weten minder docenten en ouders of de uitslagen door de school worden teruggekoppeld (zie figuur 2.11).
33
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Figuur 2.11 Terugkoppeling school van oudertevredenheidsonderzoek, naar soort school
100
% weet ik niet
80 niet teruggekoppeld aan ouders, niets van gehoord
60
40
teruggekoppeld aan ouders, maar het schoolbeleid is niet zichtbaar aangepast
20
teruggekoppeld aan ouders en het schoolbeleid zichtbaar aangepast
0
po
vo ouders
po
vo docenten
2.4 Organisatie die voor ouders opkomt? De ouderraad en de MR! In de enquête is ook gevraagd naar de bekendheid van ouderorganisaties. Van de ouders kan de helft van de hoog opgeleide ouders en een derde van de laag opgeleide ouders een organisatie noemen die zich inzet voor de belangen van ouders. In ongeveer de helft van de gevallen worden schoolse geledingen zoals de ouderraad en/of de MR genoemd. De professionele organisaties die door de ouders relatief vaak worden genoemd zijn OCO en BOINK, tussen de 5 en 10 procent van de ouders die een organisatie noemen noemt deze organisaties. Als docenten gevraagd worden naar welke instanties en/of ouderorganisaties zij ouders doorverwijzen noemen ze totaal andere organisaties. Ten eerste zeggen veel docenten dat ze niet zelf doorsturen maar dat de intern begeleider (op het po) en de zorgcoördinator (co) dit doen. Belangrijke doorverwijsorganisaties voor docenten op het po zijn de opvoedpoli en (school)maatschappelijk werk. Op het vo worden relatief veel ouders doorverwezen naar Spirit, Jeugdzorg en andere opvoedingsorganisaties. Contact met andere ouders gewild op het vo Tijdens de groepsgesprekken bleek dat vooral ouders op het vo behoefte hebben aan contact met andere ouders. Waar ze die op de basisschool nog regelmatig op het schoolplein tegenkomen is dat contact op de middelbare school verdwenen. Op sommige scholen zijn er in de brugklas contactouders die het contact met andere ouders en met de mentor onderhouden. Dat wordt erg gewaardeerd door de ouders uit zo’n klas. Ook voor de mentor kan dit verlichting van zijn taak betekenen omdat niet meer alle klachten of opmerkingen van ouders als eerste bij hem of haar terecht komen. Ook avonden in het begin van het schooljaar met alle ouders van de kinderen in de klas worden erg gewaardeerd.
34
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
‘Tip voor ons als ouders: met ouders uit klas een mailing onderhouden’. (ouder vo, Nieuw-West) ‘Ouders kunnen contact maken met andere ouders, lotgenoten’. (ouder, vo, Zuidoost) ‘Bij mijn eerste ouderavond kwam elke docent zich voorstellen aan de ouders van de brugklas, dat vond ik heel fijn’. (ouder vo, Nieuw-West) ‘De school zou meer contact tussen ouders mogelijk moeten maken. Ik wil zo’n informatieavond met de mentor en alle ouders niet één keer per jaar maar drie of vier keer. Één keer is echt niks’. (ouder po en vo, Noord)
35
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
36
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
3 Rol van school in de opvoeding
In dit hoofdstuk staan de gemeenschappelijke waarden van ouders en docenten centraal. Dit wordt ook wel educatief partnerschap genoemd waarbij school en ouders hun visie op de opvoeding en sturing van kinderen op elkaar afstemmen en beiden hierin hun aandeel nemen. In de eerste paragraaf kijken we welke rol ouders en docenten vinden dat de school in de opvoeding van de kinderen heeft. In de tweede paragraaf verkennen we de stelling ‘ouders en docenten zijn een team, ze moeten samenwerken’ en de tips die daaruit naar voren komen.
3.1 School speelt zeker een rol in de opvoeding Ouders en docenten zijn het erover eens dat de school een taak heeft bij de opvoeding van kinderen. Op de basisschool en de middelbare school vinden zowel ouders als docenten sociale relaties en pesten het belangrijkste opvoeditem (minimaal 80% vindt dat een thema voor school). Aandacht van de school voor geldzaken vindt men het minst een taak voor de school. Op het voortgezet onderwijs is verder te zien dat docenten de onderwerpen vaker een thema voor de school vinden dan de ouders. Vooral over het thema seksualiteit verschillen de meningen, 46% van de ouders vindt dit een onderwerp voor de school ten opzichte van 81% van de docenten. Hoe lager ouders opgeleid zijn, hoe minder ze dit een onderwerp vinden waar de school zich mee bezig moet houden, dit geldt voor het thema seksualiteit, maar ook voor de andere thema’s. Figuur 3.1 Onderwerpen waarbij school een taak in de opvoeding heeft, naar soort school, ouders en docenten (procenten) VO
PO
sociale relaties/pesten verzuim gezondheid internet/sociale media seksualiteit geldzaken school heeft geen taak 0
20
40
60
80
100
%
docenten
0
20
40
60
80
% 100
ouders
‘Ouders en school moeten elkaar zien als partner in de opvoeding’ Ook tijdens de groepsgesprekken is besproken hoe verschillende activiteiten passen op een denkbeeldige lijn met aan de ene kant onderwijs op school en aan de andere kant opvoeding thuis. Het eerste wat hier opviel is dat heel veel onderwerpen in het midden werden geplaatst, een opvoedingstaak van zowel school als thuis. Onderwerpen als 37
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
pesten, het aanleren van sociale relaties, sporten, voorlezen, taal leren en seksualiteit werden in meerdere gesprekken als verantwoordelijkheid van zowel school als ouders genoemd. Een paar onderwerpen vinden ouders vooral de verantwoordelijkheid van henzelf: gezond eten, met geld omgaan en sociale vaardigheden als je netjes voorstellen en op tijd komen. Als duidelijke taak van school staat op één naar het museum gaan. Daarna komen zaken als het leren muziek maken en het begeleiden van sociale relaties en het signaleren van pesten.
3.2 Leraren en ouders zouden een team moeten zijn Minimaal 80% van de ouders en docenten is het (zeer) eens met de stelling ‘leraren en ouders zijn een team, ze moeten samenwerken’. Docenten zijn het hier vaker zeer mee eens, vooral docenten op het basisonderwijs. Onder ouders is er een licht verschil, lager opgeleide ouders die buiten Nederland zijn geboren zijn het vaker zeer eens met deze stelling. Daarnaast zien we dat mannen (zowel docenten als vaders) iets vaker neutraal zijn over deze stelling en vrouwen het vaker zeer eens zijn met de stelling. Figuur 3.2 Mening ouders en docenten over stelling ‘leraren en ouders zijn een team, ze moeten samenwerken’ (procenten)
100
%
80 weet ik niet zeer mee oneens mee oneens neutraal mee eens zeer mee eens
60 40 20 0 ouders
docenten vo
ouders
docenten po
Ouders van kinderen in het basisonderwijs geven verschillende voorbeelden van onderwerpen waarover ouders en docenten contact met elkaar kunnen hebben, goed contact lijkt volgens ouders een voorwaarde te zijn om in een team te kunnen werken. Het contact moet bijvoorbeeld gaan over de algemene ontwikkeling van een kind, over hoe ouders thuis kunnen helpen en over gedeelde normen en waarden, thuis en op school.
38
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
‘Openhartig zijn over het kind. Wij zien hem anders dan de leerkracht, en andersom ook. Dat kan een eye-opener zijn. Informatie uitwisselen op regelmatige basis, misschien inzage door ouders in leerling volgsysteem via internet.’ (ouder, po) ‘Als er iets is met het kind, moeten ouders en leerkrachten overleggen en samen kijken welke rol zij kunnen spelen in de oplossing, soms ligt die thuis, soms meer op school.’ (ouder, po) ‘Docenten kunnen adviseren op welke manier ouders kunnen bijdragen met activiteiten of begeleiding thuis mbt huiswerk, extra werk etc.’ (ouder, po) ‘Algemene normen en waarden bijbrengen. Naar elkaar luisteren, niet pesten, je sociaal opstellen, je spullen opruimen. Dat soort regels gelden thuis net zo goed als op school.’ (ouder, po) ‘Als er iets is met een kind, samen naar oplossingen zoeken.’ (ouder, po) ‘Elkaar steunen, niet op elkaars normen/waarden afdingen, elkaar niet ondermijnen.’ (ouder, vo) ‘Mentor en ouder zekere eens per 2 maanden contact. School moet gelijk bellen bij ongewenst gedrag, problemen, of onbekend verzuim. Ouders moeten mentor bellen als zaken thuis van invloed kunnen zijn op werkhouding of gedrag van leerling.’ (ouder, vo) ‘Naast het rapport gesprek, ook een gesprek over het gedrag en resultaat. Hoe gaan we het samen aanpakken. Wat doen de ouders thuis en wat doet de school. Samen evalueren. Mag ook via mail, want het is tijdrovend. Af en toe het kind erbij halen.’ (ouder, vo) ‘Ouders moeten zich coulant opstellen achter de docent. Docenten moeten ouders serieus nemen.’ (ouder, vo) ‘Vooral pubers onttrekken zich nog wel eens van de ouders. het is fijn om te weten dat leraren bij twijfels aan de bel trekken, of dat het kind weet dat ze op school bij een vertrouwd iemand terecht kunnen. andersom kunnen ouders sturen in het respect naar leraren en medeleerlingen.’ (ouder, vo)
Sommige antwoorden van ouders zijn er erg gericht op dat de docent zich moet aanpassen aan de ouders en/of de kinderen: ‘Docenten gaan uit van de thuis situatie en nemen dat als uitgangssituatie voor het 'sturen' van het kind.’ (ouder, po) ‘Consequent hanteren van regels zoals geen knuffels mee naar school, geen telefoon in de klas etc. Kind in moeilijke situatie emotioneel steunen bv in echtscheiding. Overzicht aan ouders wat er in de klas wordt behandeld zodat ouders thuis op in kunnen spelen.’ (ouder, po) ‘Leraren moeten ouders op tijd inschakelen als zij problemen constateren bij een kind.’ (ouder, po) ‘Ik moet er op kunnen vertrouwen dat ik gebeld wordt als er iets aan de hand is.’ (ouder, vo)
Andere ouders zien juist de samenwerking meer als dat zij de school kunnen ondersteunen: Door als ouder de leraar te ondersteunen in het organiseren van uitjes, de leraar niet af te vallen in bijzijn van je kind. Respect tonen naar de leraar toe.’ (ouder, po) ‘Elkaar informeren, onderwerpen die op school behandeld worden ook aan de ouders uitleggen.’ (ouder, po) ‘Ik vind dat ouders de leraar niet af moeten vallen en automatisch de kant van het kind kiezen als er kritiek is of als er problemen zijn. Ik vind dat de ouders en leraar dat samen moeten bespreken en daarna zoveel mogelijk één lijn trekken naar het kind.’ (ouder, po)
39
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Ook worden er enkele concrete best practices gegeven: ‘Op de school van mijn dochter is er twee ochtenden per week het eerste half uur inloopochtend'. hierbij beginnen de kinderen niet in de kring, maar gaan ze meteen aan de slag met werkjes. Hierbij worden ze geholpen door ouders uit de klas (onder begeleiding van de docent). Dit werkt erg goed: je ziet wat en hoe je kind leert, je leert andere kinderen helpen, je leert andere ouders kennen en je leert de docent beter kennen. En niet te vergeten: je investeert in de kinderen en je voelt je erg betrokken. Ik ga elke keer met een enorm blij en tevreden gevoel naar huis na dit halve uurtje helpen op school. Ik raad aan dit op elke school in te voeren.’ (ouder, po) ‘Gisteravond hadden we toevallig een bijeenkomst op de school. De mentor en de ouders bespraken samen zaken als internetgebruik, huiswerkbegeleiding, hoe laat naar bed, alcoholgebruik en andere zaken. Dit allemaal in een relaxte sfeer.’ (ouder vo)
Docenten zien samenwerking in een goede communicatie tussen ouders en docenten. Ze benoemen bij voorbeelden van een goede samenwerking meeste zowel de rol van de docent als die van de ouder. Verschillende docenten noemen het nut van communicatie over steun van ouders aan het kind thuis. ‘Als de leerkracht extra werk geeft dat ouders oefenen met het kind en terugkoppelen naar de leerkracht. Ook op het gebied van gedrag binnen en buiten de school. Ouders en leerkracht moeten op een lijn zitten wat betreft acceptabel gedrag.’ (docent po, binnen de ring) ‘Door het contact en waar het nodig is op één lijn zitten als school en ouders, di t is van invloed op de leerprestaties etc. Wij organiseren reflectiegesprekken tussen ouders en school waarin wij bewust doorvragen met als doel het vergroten van de betrokkenheid en daarmee beïnvloeden van de leerprestaties.’ (docent po, binnen de ring) ‘Nauw contact en samen ondersteuning bieden bij moeilijkheden. Ouders toelichten hoe je werkt in de klas, zodat ouders thuis op dezelfde leerstijl kunnen aansluiten. Maar ook andersom. Wanneer ouders thuis een bepaalde aanpak hebben die goed werkt, overbrengen op school.’ (docent po, buiten de ring) ‘Veel praten en proberen tot een eenduidige visie en aanpak te komen. Samen, dus niet tegenover elkaar.’ (docent po, buiten de ring) ‘Via open communicatie, ouders en leerkrachten moeten het wederzijdse vertrouwen hebben om contact met elkaar te hebben en te praten over de voortgang van het kind.’ (docent po, buiten de ring) ‘Dynamische driehoek. Ouder, leerling, school. De leerling presteert het beste als iedereen goed contact heeft met elkaar.’ (docent vo, binnen de ring) ‘Afspraken maken over het stimuleren van lezen, naar informatieve programma's op tv kijken, kranten lezen, rust, op tijd naar bed, enz.’ (docent vo, buiten de ring) ‘Ouders en school moeten elkaar zien als partner in de opvoeding’. (docent vo, buiten de ring)
Daarnaast noemen verschillende docenten het belang van eenduidige regels over de opvoeding, dat ouders en school één lijn trekken zodat het duidelijk is voor het kind welk gedrag wel en niet getolereerd wordt. Op het vo komt hiernaast aan de orde dat docenten graag willen dat ouders de regels van school of van de docent thuis meer ondersteunen.
40
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
‘Wanneer een docent iets doet, zou het fijn zijn wanneer ouders de docent in principe steunen en vertrouwen hebben in zijn/haar beslissing.’ (docent vo, binnen de ring) ‘Elkaar te ondersteunen bij het houden aan afspraken en regels. Niet tegen elkaar maar met elkaar.’ (docent vo, binnen de ring) ‘Één lijn trekken als het gaat om gedrag, houding, aanleren vaardigheden, structuren.’ (docent po, buiten de ring) ‘Het bijsturen van ongewenst gedrag, en het helpen om een diploma te behalen.’ (docent vo, buiten de ring)
41
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
42
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
4 Huidige praktijk op school
In het laatste hoofdstuk richten we de aandacht op de huidige praktijk van de school. In de eerste paragraaf gaan we in op hoe de school momenteel ouders betrekt bij het onderwijs en wat er beter kan. In de tweede paragraaf sluiten we af met aanbevelingen van zowel ouders als docenten voor zowel ouders als docenten in het kader van het partnerschap tussen ouders en school.
4.1 Huidige praktijk voldoet niet aan wensen docenten en ouders Als we vragen naar een rapportcijfer voor de huidige school dan geven zowel docenten als ouders de school een 7,6, er zijn geen verschillen tussen groepen ouders en tussen docenten en directeuren. Het kan zo zijn dat iedereen echt heel tevreden is over de huidige school. Een andere optie is dat zowel ouders en docenten het ingewikkeld vinden om een laag cijfer te geven voor de school waar zij momenteel aan vast zitten. Dat zou namelijk betekenen dat ze actief verantwoordelijk zouden zijn voor slecht onderwijs aan hun kind. We hebben hiernaast ouders en docenten gevraagd naar hoe scholen op dit moment op verschillende manieren ouders betrekken en hoe belangrijk ouders en docenten het vinden dat de school de ouders betrekt. Ouders en docenten hebben over de volgende onderwerpen het belang en de huidige praktijk aangegeven: Het betrekken van ouders bij het onderwijs Uitnodigen van ouders om hun mening te geven Het stimuleren van ouders om thuis activiteiten te ondernemen die gunstig zijn voor de leerprestaties van het kind (voorlezen, helpen bij huiswerk). Het betrekken van ouders bij het leren van hun kind Het adviseren van ouders bij beslissingen over de keuze van vakken en/of vervolgopleiding van hun kind (alleen vo) Het adviseren van ouders bij de schoolkeuze voor het voortgezet onderwijs (alleen po) Ten eerste is te zien dat de huidige praktijk van de scholen nog niet voldoet aan de verwachting van zowel ouders als docenten. Beide groepen vinden dat het op alle punten beter zou moeten, alhoewel de discrepantie bij ouders groter is dan bij docenten. Ouders geven cijfers tussen de 6 en de 7 voor de huidige praktijk en willen dit graag zien veranderen in een acht. De discrepantie tussen de werkelijkheid en de ideale situatie is het grootst voor laag opgeleide ouders die niet in Nederland zijn geboren. Twee belangrijke onderwerpen waarin de school kan verbeteren zijn het stimuleren van ouders om thuis activiteiten te ondernemen en het betrekken van ouders bij het leren van het kind. Het onderwerp waar het verschil tussen de wens en de realiteit voor ouders het grootst is, is het adviseren van ouders bij beslissingen over vakkenpakket en/of vervolgstudie (voor ouders van vo leerlingen) en het adviseren van ouders bij de
43
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
schoolkeuze in het vo (voor ouders van kinderen op het po). Opvallend is dat op deze onderwerpen de discrepantie tussen de realiteit en de wens voor docenten juist het kleinst is. Docenten hebben het idee dat ze al behoorlijk goed ouders adviseren over de keuzes, terwijl ouders dit niet zo ervaren. Dit punt geldt extra sterk voor laag opgeleide ouders die niet in Nederland zijn geboren, zij willen graag beter geadviseerd worden over de keuzes met betrekking tot de vakken op school en/of de vervolgopleiding. Zij vinden ook meer dan gemiddeld dat de huidige school dit niet goed doet. Figuur 4.1 Belang en huidige praktijk van verschillende activiteiten omtrent relatie ouders en school, ouders en docenten in po
10 8 6 4 2 0 belangrijk?
huidige school ouders po
belangrijk?
huidige school
docenten po
betrekken van ouders bij het onderwijs uitnodigen van ouders om mening stimuleren van ouders om thuis activiteiten te ondernemen (voorlezen, helpen bij huiswerk) betrekken van ouders bij het leren van hun kind adviseren van ouders bij de schoolkeuze voor het VO
44
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Figuur 4.2 Belang en huidige praktijk van verschillende activiteiten omtrent relatie ouders en school, ouders en docenten in vo
10
%
8 6 4 2 0 belangrijk?
huidige school ouders vo
belangrijk?
huidige school docenten vo
betrekken van ouders bij het onderwijs uitnodigen van ouders om mening stimuleren van ouders om thuis activiteiten te ondernemen (voorlezen, helpen bij huiswerk) betrekken van ouders bij het leren van hun kind adviseren van ouders bij beslissingen over de keuze van vakken en/of vervolgopleiding
Lat moet omhoog Uit de groepsgesprekken bleek dat veel ouders vinden dat de kwalitatieve lat van de school omhoog kan. Docenten mogen en kunnen meer verwachten van de kinderen zodat de kinderen ook beter zullen presteren.
45
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
‘Er zit soms veel meer in een kind, als wij goed gaan schudden en goede begeleiding geven, dan gaat het zelfvertrouwen omhoog’. (ouder vo, Nieuw-West) ‘De school had bij bepaalde kinderen wel het idee van een 6,5 is goed genoeg, en als je zelf dan het idee hebt er zit meer in….’. (ouder vo, Nieuw-West) ‘Ik vind het jammer, er is te weinig tijd, onze kinderen hebben sowieso een achterstand, ik vraag om extra huiswerk zodat ze die achterstand in kan halen, maar ze krijgt het vaak niet.’ (ouder vo, NieuwWest) ‘Scholen met lager niveau / zwarte school geven niet zoveel, maar scholeninformatie zegt iets anders. Sommige zwarte scholen sturen kinderen die niet goed presteren weg. School geeft geen bijles, moet je als ouder zelf achteraan gaan. Anders wordt het kind weggestuurd.’ (ouder vo, Noord) ‘De lat moet hoog in Zuidoost en Nieuw-West. De kinderen worden niet serieus genomen, ik hoor van docenten dingen als: “Als ze maar schoonmaakwerk heeft, dan komt het wel goed later”, “We hebben toch brandweermannen nodig?”, “Het zijn toch alleenstaande ouders, dit is wel goed genoeg!” Soms berusten leerkrachten in de lage niveaus.’ (ouder po en vo, Zuidoost) ‘Op de basisschool hoorde ik alleen maar dat het slecht ging: problemen met lezen en problemen met rekenen. Nu ze op het vmbo zit gaat het perfect, alleen maar achten en negens. Wat is er dan op de basisschool mis gegaan?’ (ouder vo, Zuidoost) ‘Ik heb het idee dat buitenlandse kinderen alleen maar weggezet worden als dom, alleen maar omdat de school dan extra geld krijgt’. (ouder vo, Zuidoost)
4.2 Bijna helft vindt dat school meer zou kunnen doen om ouders te betrekken bij school Ongeveer 40% van de ouders en docenten vindt dat de school het maximale doet om ouders te betrekken bij het onderwijs van hun kind, onder docenten op het vo is dit percentage iets hoger. Er is dus nog genoeg mogelijkheid voor verbetering, vindt ongeveer de helft van de ouders en docenten (zie figuur 4.3). Onder de ouders zit ongeveer twintig procent die echt ontevreden is over de manier waarop de school de ouders betrekt. Er zijn kleine verschillen tussen stadsdelen. Ouders van kinderen op de basisschool in Zuidoost vinden vaker dan gemiddeld dat de school meer zou kunnen doen en ouders van middelbare school leerlingen in Zuid en Noord vinden dat de school meer zou kunnen doen.
46
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Figuur 4.3 Inspanning van school om ouders te betrekken bij het leren van hun kind, naar soort school
vo
docenten
ouders
po
docenten
ouders % 0
20
40
60
80
100
school doet het maximale school doet voldoende, maar zou meer kunnen doen school zou meer kunnen doen weet ik niet
Over wat de school meer kan doen zijn ouders en docenten behoorlijk eensgezind. Een aanbeveling die ze beiden geven is bijvoorbeeld dat school de ouders beter zou kunnen helpen bij het thuis ondersteunen van hun kind.
‘Meer uitleg geven aan ouders over methode van leren’. (ouder po & vo) ‘Eerder al speels huiswerk meegeven zodat ouders eerder mee kunnen kijken/doen’. (ouder po) ‘Huiswerkplan voor het schooljaar meegeven’ (ouder po) ‘Praktische tips geven voor huiswerkbegeleiding van de ouders’.(ouder vo) ‘Ouders informeren over wat thuis te doen met het kind (docent po) ‘Digitaal informeren: websites waar ze thuis mee kunnen oefenen doorsturen naar ouders’. (docent po) ‘Duidelijke richtlijnen maken over hoe ouders hun kind kunnen begeleiden’.(docent vo) ‘Meer info op de website over de vakken’. (docent vo) ‘Meer communicatie over het huiswerk en de aanpak van het huiswerk’. (docent vo)
Daarnaast vinden zowel ouders en docenten dat het contact beter zou kunnen, onder andere door op het voortgezet onderwijs meer echt contact te hebben. Daarnaast noemen vooral docenten dat ze meer grotere bijeenkomsten zouden moeten organiseren voor de ouders.
47
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
‘Meer tijd vrijmaken voor ouders en iets vaker terugkoppelen.’ (ouder po) ‘Ouders en hun expertise betrekken bij het onderwijs (dus niet alleen hun eigen kind)’. (ouder po) ‘Regelmatig met mentor contact over voortgang en leerstrategie van je kind’. (ouder vo) ‘Er is weinig interactie, ouderavond waarbij de mentor vooral aan het woord is. Het is meer informeren’. (ouder vo) ‘Meer thema-avonden’ (ouder vo) ‘Beter samenwerken in plaats van enkel voorlichten’. (docent po) ‘Gesprekken beter voeren’. (docent po) ‘Ouders meer motiveren’. (docent po) ‘Ouders vaker persoonlijk uitnodigen’. (docent po) ‘Ouderavond organiseren over het helpen met leren thuis’. (docent po) ‘Meer contact door mentoren bijvoorbeeld via de mail of door op huisbezoek te gaan’. (docent vo) ‘Voorlichtingsavonden geven’. (docent vo) ‘Nog meer thema avonden organiseren’. (docent vo)
Mogelijke knelpunten Zowel ouders als docenten zijn zich vooraf bewust van enkele knelpunten. Ouders zien bijvoorbeeld dat docenten het al heel druk hebben. Ze vragen zich af of het betrekken van ouders er niet ook nog bij komt want misschien hebben de docenten daar te weinig tijd voor. Aan de andere kant denken ouders dat het soms nuttig is om juist de ouders in te schakelen om zo de taak van docenten te verlichten. ‘De docenten hebben naar mijn gevoel te weinig tijd buiten het lesgeven. De fte’s zijn ingepland voor het lesgeven en dan houdt het acuut op. Er is te weinig tijd vrijgemaakt voor ouders.’ (ouder vo, Noord) ‘Ik vind de kwaliteit gewoon niet goed genoeg.. Te volle klassen zijn ook een reden van de slechte kwaliteit in Zuidoost. Dat maakt het ook ingewikkeld voor leerkrachten, volle klassen en nieuwe methodes… dan reageren leerkrachten dit af op de kinderen.’(ouder po, Zuidoost) ‘Als scholen het slim aanpakken zijn ouders meer betrokken en ontlasten ze de school en de druk op leraren. Dan is er winst voor beide en vooral voor de ontwikkeling van het kind!' (ouder vo, Nieuw-West)
Sommige docenten willen ouders graag meer betrekken bij het onderwijs van hun kind, maar zeggen dat ze veel geprobeerd hebben en niet meer weten wat ze kunnen doen. ‘Het is lastig, want veel ouders snappen zelf de stof niet’. (docent vo) ‘We proberen het met man en macht, maar het is moeilijk om de juiste ingang te vinden’. (docent vo) ‘De wekelijkse koffieochtend op de basisschool wordt niet bezocht door ouders die de taal niet spreken, dat is toch zonde? Misschien kunnen wij als ouders wel vertalen?’. (ouder po, Nieuw-West)
Frustratie over de nieuwe rekenmethode De nieuwe manier van rekenen zorgt voor veel commentaar van zowel ouders als docenten. Ouders kunnen thuis niet helpen omdat ze de nieuwe methode niet snappen, dit werkt erg frustrerend voor ouders omdat ze graag willen helpen. Ook voor docenten kan dit frustrerend zijn omdat er thuis een manier van rekenen wordt aangeboden die niet bij de methode op school pas. Sommige scholen geven daarom uitgebreide voorlichting over de nieuwe methode aan ouders, deze waarderen dat zeer.
48
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
‘Ik merk dat ik niet kan helpen met rekenen. Ik ken de methode niet en krijg hem ook niet van school. Ik heb het er met de juf over gehad en mag de methode alleen inzien op school en niet meenemen naar huis’. (ouder po, Nieuw-West) ‘Ik kon niet helpen want de staartdeling is anders geworden, toen moest ik een wiskunde leraar inschakelen want mijn uitleg mocht ik niet geven’. (ouder vo, Zuidoost) ‘Ze hebben geen zin om ons uit te leggen hoe we onze kinderen kunnen helpen, ik snap die nieuwe rekenmethodes niet. Je moet geluk hebben met een goede juf of meester’. (ouder po en vo, Nieuw-West)
49
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
50
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Bijlage 1 Onderzoeksopzet en respons
Respons docenten Om docenten te vragen deel te nemen aan het onderzoek heeft DMO begin september alle directeuren aangeschreven met de vraag of ze de e-mailadressen van hun docenten wilden doorgeven aan O+S zodat we ze persoonlijk uit konden nodigen. In totaal heeft O+S 441 e-mailadressen van docenten ontvangen. Eind september 2012 hebben al deze docenten en alle directeuren via de e-mail een uitnodiging tot deelname aan het onderzoek ontvangen. In totaal hebben 53 directeuren (19%) en 107 docenten (24%) op deze manier deelgenomen aan het onderzoek. Daarnaast stond er een open link op een website van O+S waar docenten ook de vragenlijst konden invullen, in totaal hebben 82 docenten op deze manier deelgenomen aan het onderzoek. In het algemeen hebben iets meer docenten en directeuren die werken op een basisschool deelgenomen aan het onderzoek dan docenten en directeuren die werken op een middelbare school. Daarnaast is in figuur 1 te zien dat onder de basisschooldocenten diegene die in Zuidoost lesgeven zijn oververtegenwoordigd en onder de docenten op de middelbare school diegene die werken in Zuid en Noord zijn oververtegenwoordigd. Tabel 1 Respons onder docenten en directeuren naar type onderwijs en stadsdeel van de school Centrum
West
docenten po
1
16
NieuwWest 15
9
21
17
30
geen antwoord 3
directeuren po
1
4
5
7
3
3
8
0
31
totaal po
2
20
20
16
24
20
38
3
143
docenten vo
0
2
8
33
8
10
0
1
62
directeuren vo
0
3
3
4
3
3
0
0
16
totaal vo
0
5
11
37
11
13
0
1
78
overig
0
4
5
8
0
2
1
1
21
Zuid
Oost Noord Zuidoost
totaal 112
Respons ouders O+S heeft ouders van een of meer schoolgaande kinderen op verschillende manieren benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. In het panel van het O+S zitten 787 personen met kinderen tussen de 4 en 18 jaar, zij zijn allen uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek. Van hen hebben 459 ouders (58%) daadwerkelijk de vragenlijst ingevuld. Daarnaast heeft O+S random 1400 ouders (700 met kinderen op het po, 700 met kinderen op het vo) per brief uitgenodigd om de vragenlijst online of op schrift in te vullen. In totaal hebben van het 216 ouders een papieren vragenlijst ingevuld en 60 ouders online deelgenomen (in totaal een respons van 20%). Daarnaast beschikte DMO over een lijst met 180 e-mailadressen, ook deze mensen zijn uitgenodigd voor deelname aan het onderzoek, van hen hebben 60 ouders deelgenomen (33%). Als laatste stond er een open link op de site die elke ouder kon invullen, voor deze link heeft onder andere OCO reclame gemaakt. In totaal hebben 246 ouders op deze manier de vragenlijst ingevuld.
51
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
Tabel 2 Respons onder directeuren, docenten en ouders meegedaan (n)
verstuurd (n)
respons (%)
directeuren met e-mail
53
282
19
totaal directeuren
53
docenten met e-mail docenten open link totaal docenten ouders met e-mail
107
aangemeld ouder of docenten panel (n) 20 20
441
24
43
82
20
189 60
ouders open link
246
ouders, panel ouders, brief: per post terug gestuurd ouders, brief: link gebruikt
459
ouders, brief
276
totaal ouders
1041
63 180
33
47 139
787
58
303
1408
20
33
216 60 522
In totaal hebben 1041 ouders deelgenomen aan het onderzoek, 570 ouders hebben de vragenlijst ingevuld voor hun kind op de basisschool en 400 ouders voor hun kind op het voortgezet onderwijs. Daarnaast geven 71 ouders aan dat hun kind ander onderwijs volgt, bijvoorbeeld mbo of speciaal onderwijs. In tabel 3 is de respons naar het stadsdeel waar het kind naar school gaat weergegeven. Op het basisonderwijs zijn ouders van binnen de ring oververtegenwoordigd, op het voortgezet zijn vooral ouders met kinderen op school in Zuid oververtegenwoordigd. Tabel 3 Respons ouders naar stadsdelen respons: ouders po 8
realiteit: leerlingen po 7
respons: ouders vo 7
realiteit: leerlingen vo 4
West
17
14
8
9
Nieuw-West
11
20
7
18
Zuid
22
16
57
35
Oost
25
18
10
12
Noord
9
13
5
11
Zuidoost geen antwoord/ buiten Amsterdam totaal procenten totaal (n)
4
13
4
8
2
4
Centrum
3 100
100
100
100
570
59.658
400
37.032
Groepsgesprekken O+S heeft op twee manieren mensen uitgenodigd om deel te nemen aan de groepsgesprekken. Ten eerste hebben we alle ouders die niet hebben deelgenomen aan het online/schriftelijke onderzoek en die buiten de ring wonen uitgenodigd. Daarnaast hebben we ouders die in een vorig onderzoek voor DMO (over keuze van een middelbare school) hebben aangegeven deel te willen nemen aan een groepsgesprek gebeld en
52
Gemeente Amsterdam Bureau Onderzoek en Statistiek Ouders en docenten als team
gevraagd of ze deel wilde nemen aan dit groepsgesprek. Ouders kregen een VVE bon van €35 als dank voor deelname aan het groepsgesprek van 1,5-2 uur. O+S heeft in januari 2013 negen groepsgesprekken gehouden met 40 laag tot middelbaar opgeleide ouders uit Zuidoost, Nieuw-West en Noord.
53