Oudere zorgvragers met aandoeningen aan het urogenitaal stelsel Inleiding ..................................................................................................................................................................... 1 10.1 Het urogenitaal stelsel ............................................................................................................................... 2 10.1.1 10.1.1 10.1.2 10.1.3 10.1.4
10.2 10.3
Nieren ............................................................................................................................................................2 Onderzoeken .................................................................................................................................................5 Aandachtspunten bij de verzorging ...............................................................................................................6 Voorkomende aandoeningen van de nieren..................................................................................................6 Veel voorkomende aandoeningen van de urinewegen................................................................................11
Verwerkingsopdrachten........................................................................................................................... 17 Studiehulp ................................................................................................................................................. 17
Inleiding Problemen met de uitscheiding komen veelvuldig voor bij ouderen. De problemen die zij ondervinden bij de defecatie en urinelozing, hebben grote invloed op het welbevinden. Denk bijvoorbeeld aan de ongemakken en gevolgen van diarree, obstipatie, urineretentie of incontinentie. In dit hoofdstuk zullen we ingaan op de meest voorkomende problemen. Hierbij behandelen we summier de pathologie en de behandeling van uitscheidingsproblemen. Jouw deskundigheid als verzorgende verdient vanzelfsprekend veel aandacht te krijgen. Een goede beroepshouding kan immers veel bijdragen om de dagelijkse ongemakken met betrekking tot dit onderwerp tot een minimum te beperken. Eindterm 309-01.3 en 4 De afgestudeerde kan de problematiek omschrijven van de oudere zorgvrager. Dat betekent: 1.
het levensperspectief van de oudere zorgvrager omschrijven
2.
veel voorkomende beperkingen beschrijven;
3.
de gevolgen van deze beperkingen voor de zelfzorgmogelijkheden omschrijven.
Doelstellingen Na het doorwerken van dit artikel heb je de volgende doelstellingen bereikt. Je kunt: –
weergeven uit welke delen het urogenitaal stelsel bestaat en welke functies deze delen hebben;
–
weergeven welke onderzoeken voor de diagnose van de diverse aandoeningen gedaan kunnen worden;
–
van de hierna genoemde aandoeningen een omschrijving geven, de verschijnselen benoemen en iets vertellen over de behandeling en de verzorgingsaspecten:
nierbekkenontsteking;
nierinsufficiëntie;
tumoren;
prostaathypertrofie en -kanker;
nier- en blaasstenen;
uremie;
Zorg voor ouderen (309)
infecties van de urinewegen;
blaasontsteking;
–
weergeven wat urine-incontinentie is en enkele vormen van urine-incontinentie noemen;
–
in grote lijnen omschrijven hoe de zorg voor zorgvragers met urine-incontinentie plaatsvindt.
10.1
Het urogenitaal stelsel
Het urogenitaal stelsel bestaat uit het urinewegstelsel en de geslachtsorganen. Het urinewegstelsel maakt deel uit van het uitscheidingsstelsel, dat één van de vier stofwisselingsstelsels is. Het urinewegstelsel en de geslachtsorganen zijn nauw met elkaar verbonden. Hoewel hun functies ver uiteenlopen, zijn ze wat bouw en ligging betreft zo met elkaar verweven dat stoornissen in het ene stelsel gevolgen kunnen hebben voor het andere stelsel. Vooral bij de man is de verbondenheid van urinewegstelsel en geslachtsorganen zeer duidelijk. De zaadcellen komen bijvoorbeeld langs dezelfde weg naar buiten als de urine. De uroloog is de specialist op het gebied van urinewegen, maar ook op het gebied van mannelijke geslachtsorganen. De vrouw gaat met aandoeningen van haar geslachtsorganen naar de gynaecoloog. Het urogenitaal stelsel bestaat uit de volgende organen: twee nieren, twee urineleiders, de blaas en de urinebuis. Bij de man worden tevens de zaadballen, bijballen, zaadleiders, zaadblaasjes, prostaat en penis tot dit stelsel gerekend.
10.1.1
Nieren
De nieren zijn twee boonvormige organen. Zij liggen achter het buikvlies in de lendenstreek aan weerszijden van de wervelkolom, met hun holle zijden naar de wervelkolom toegekeerd. Ze liggen op de overgang van de rug en de zijde en worden gedeeltelijk door het onderste paar ribben bedekt. Als je met je hand de ribben op je rug voelt, ben je bij je onderste rib ongeveer halverwege de nier. Op de toppen van de nieren liggen de bijnieren. Deze hebben niets met de nier of met de productie van urine te maken. Zij produceren hormonen zoals adrenaline; het zijn dus klieren. Bouw van de nier Een nier heeft de vorm van een boon. De holle zijde noemt men nierbekken. Hierin verzamelt zich de urine. Het nierweefsel is opgebouwd uit twee lagen: –
de buitenste laag (de schorslaag);
–
de merglaag.
De schors- en merglaag bestaan uit een miljoen functionele eenheden, de nefronen. De nefronen zuiveren het bloed. Een nefron bestaat uit het kapsel van Bowman, het eerste kronkelbuisje, de lis van Henle, het tweede kronkelbuisje en een verzamelbuisje. In het kapsel van Bowman ligt een heel haarvatennet met toevoerende en afvoerende haarvaten: de glomerulus. Hier wordt de zogenaamde voorurine gemaakt. Een deel wordt verder uitgescheiden. Een ander deel bevat voor het lichaam nog bruikbare stoffen en wordt daarom weer door het haarvatennet in het bloed opgenomen. De afvalstoffen worden naar de nierbekkens gevoerd. Daarvandaan gaat de urine via de urineleiders naar de blaas. De nieren verwijderen zo de afvalstoffen uit het lichaam en zorgen verder voor een juiste samenstelling van de lichaamsvloeistoffen. Ook hebben de nieren een bloeddrukregulerende werking
theorie
Figuur 10.1
hoofdstuk 15 Oudere zorgvragers met aandoeningen aan het urogenitale stelsel
3
Een nefron
De urineleiders (de ureters) De urineleiders vormen de verbinding tussen de nierbekkens en de blaas. De urine wordt naar de blaas gevoerd door peristaltische bewegingen. Doordat de urineleiders zijn ingeplant aan de achteronderzijde in de blaas, waar ze in schuine richting van boven naar onderen lopen, kan de urine niet in de urineleiders terugvloeien. De blaas De blaas is een rekbare holle spier. Is de blaas met ongeveer 250-300 ml urine gevuld, dan krijgt men aandrang om te lozen. De urinelozing kunnen wij tegengaan door gebruik te maken van de kringspier. Bij lozing trekt de blaasspier samen en wordt de kringspier geopend. Van het urogenitaal stelsel kan gezegd worden dat het voor het grootste gedeelte een uitscheidingsfunctie heeft. Via de nieren worden heel wat afvalproducten in de vorm van urine uitgescheiden: onder andere water, ureum, creatinine (afbraakproducten van eiwitten), diverse zouten (natrium, kalium, bicarbonaat) en urochroom (urinekleurstof),. Bij een nierfunctiestoornis kunnen deze afvalproducten niet worden uitgescheiden. Zij blijven dan in het bloed en dit kan vervelende verschijnselen veroorzaken. Bij andere ziekten worden bepaalde stoffen, die normaal niet in de urine voorkomen, uitgescheiden. Een veel voorkomend voorbeeld is glucose bij niet of nog niet goed behandelde suikerziekte.
Zorg voor ouderen (309)
De urinebuis (urethra) Aan de voorzijde van de bodem van de blaas ligt de urinebuis. Het spierweefsel van de blaas ligt rondom de oorsprong van de urinebuis als een interne sluitspier, het spierweefsel van de bekkenbodem vormt een externe sluitspier. De urinebuis van de vrouw is 3 cm lang en mondt uit tussen de kleine schaamlippen. Bij de man bedraagt de lengte van de urinebuis ongeveer 18 cm en loopt door de prostaat en door de penis heen.
Figuur 10.2
Nieren en urinewegen
theorie
10.1.1
hoofdstuk 15 Oudere zorgvragers met aandoeningen aan het urogenitale stelsel
5
Onderzoeken
Om vast te stellen of de oudere zorgvrager een aandoening heeft aan de nieren en/of de urinewegen, zijn verschillende onderzoekmethodes te gebruiken. Allereerst kan de arts gebruik maken van urine- en bloedonderzoek. Geven de uitslagen van deze onderzoeken aanleiding tot verder onderzoek, dan zullen dit veelal specialistische onderzoeken zijn, die poliklinisch of klinisch plaatsvinden. We gaan nu in op enkele onderzoeken. Urineonderzoek Urineonderzoek kan de arts veel belangrijke informatie verschaffen. Het is voor de zorgvrager het meest eenvoudige onderzoek. De urine wordt vooral nagekeken op stoffen die er niet in thuishoren. Denk bijvoorbeeld aan bloedlichaampjes, eiwitten, bacteriën en glucose. Bloedonderzoek Een van de taken van de nieren is het in stand houden van de juiste samenstelling van de lichaamsvloeistoffen. Het bloedonderzoek geeft de arts veel informatie over het functioneren van de nieren. Wanneer in het bloed bijvoorbeeld een hoog ureumgehalte aanwezig is, kan dit wijzen op een stoornis in de nierfunctie. (Ureum is een product van de eiwitafbraak; het ureumgehalte kan verhoogd zijn wanneer de nieren niet meer in staat zijn de eiwitafbraakproducten voldoende uit te scheiden) Röntgenonderzoek Door middel van röntgenfoto’s kunnen de nieren in beeld gebracht worden. Als je een röntgenfoto van de buik maakt, zul je vrijwel geen organen kunnen zien, alleen de kalkhoudende botten (wervelkolom, ribben, bekken). Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de niet-kalkhoudende organen de röntgenstralen gewoon doorlaten. Indien je nu een stof (contrastmiddel) inspuit, die de röntgenstraling niet doorlaat, en de nieren scheiden die stof uit, kun je de vorm, de grootte en de ligging van nieren, urinewegen en blaas beter zichtbaar maken. Het onderzoek waar de nieren door middel van contrastvloeistof op een röntgenfoto beter zichtbaar wordt gemaakt heet een IVP (intraveneuze pyelografie, pyelum = nierbekken). Het is ook mogelijk om een contrastvloeistof via een slangetje via de urineleider tot in het nierbekken te spuiten. Dit onderzoek noemt men retrograad pyelogram. Echografie Met behulp van geluidsgolven kan informatie worden verkregen over de niergrootte, stuwing in het nierbekken en over de aanwezigheid van cysten of tumoren in de nieren. Scopie en biopsie Met behulp van een scoop kan het inwendige van de blaas bekeken worden. Gelijktijdig kan de arts een stukje slijmvlies uit de blaas weghalen voor verder onderzoek (biopsie). Wij noemen dit onderzoek een cystoscopie met als doel het inspecteren van de blaas en de urethra voor het stellen van een diagnose.
Zorg voor ouderen (309)
Nierangiogram Als de arts zich een beeld wil vormen van de doorbloeding is van de nieren, dan zal er een nierangiogram gemaakt moeten worden. Door middel van een catheter die men in de liesslagader brengt, wordt een contrastvloeistof ingespoten en worden er foto’s gemaakt. Afwijkingen in de bloedvaten van de nieren of een tumor kunnen op deze wijze aan het licht komen. CT (computertomografie-) scan Bij computertomografie wordt het lichaam als het ware in dunne plakjes gesneden. Op deze manier worden nieren, urinewegen en prostaat in beeld gebracht. Dit onderzoek wordt vooral uitgevoerd voor een juiste lokalisatie van een tumor.
10.1.2
Aandachtspunten bij de verzorging
Als verzorgende zul je er attent op moeten blijven dat de oudere zorgvrager duidelijk geïnformeerd wordt over het doel van het onderzoek, over de gang van zaken tijdens de behandeling, wat van de zorgvrager aan medewerking tijdens het onderzoek gevraagd wordt, enzovoort. Daarbij vragen de diverse onderzoeken om een specifieke voorbereiding (bijvoorbeeld laxeren, nuchter blijven op de dag van het onderzoek of juist met een volle blaas komen naar het onderzoek). Laat je daarom zelf goed voorlichten als je de zorgvrager moet begeleiden naar het ziekenhuis. Vaak zal de arts, zeker bij nierpatiënten, vragen om een vochtbalans bij te houden. Deze geeft belangrijke informatie, want de vochtbalans in het lichaam wordt alleen door de nieren geregeld. Door de zorgvrager zelf te betrekken bij het bijhouden van een vochtbalans en door uit te leggen waarvoor het dient, is de kans groter dat het nauwkeurig gebeurt. Door goed bij te houden wat een zorgvrager aan vocht binnenkrijgt, en wat hij per dag aan vocht verliest (aan urine en bijvoorbeeld braaksel), krijgen wij inzicht in de uitscheidende functie van de nieren.
10.1.3
Voorkomende aandoeningen van de nieren
In het volgende beschrijven we kort de meest voorkomende aandoeningen van de nieren. Nierbekkenontsteking (pyelitis of pyelonephritis) We kunnen bij nierbekkenontsteking een acute en een chronische vorm onderscheiden. De acute nierbekkenontsteking Een nierbekkenontsteking ontstaat meestal als uitbreiding van een infectie die veelal in de blaas begint. De ontsteking ontstaat snel. De volgende verschijnselen kunnen worden waargenomen: –
hoge koorts met koude rillingen vaak binnen enkele uren;
–
pijn in de rug, ter hoogte van de nieren;
–
de verschijnselen van een blaasontsteking;
–
soms misselijkheid en braken en diarree;
–
in de urine treft men rode en (vooral) witte bloedlichaampjes en bacteriën aan.
theorie
hoofdstuk 15 Oudere zorgvragers met aandoeningen aan het urogenitale stelsel
7
De ontsteking kan behandeld worden met een antibioticakuur. Extra drinken is hierbij voor de geriatrische zorgvrager noodzakelijk. De chronische nierbekkenontsteking Bij een chronische nierbekkenontsteking zien wij bijna altijd afwijkingen in de anatomie (bouw) van de urinewegen. Bij volwassenen kan er sprake zijn van een vergrote prostaat of een afsluiting door urinestenen. Bij deze vorm zul je nauwlettend in de gaten moeten houden of de zorgvrager een of meer van de volgende verschijnselen vertoont: –
verhoging of lichte koorts;
–
gebrek aan eetlust;
–
moeheid;
–
rugpijn;
–
hoge bloeddruk.
Als bijverschijnsel kan er een uremie (= niervergiftiging) optreden. De arts zal voor deze vorm ook een medicamenteuze therapie voorschrijven en achterhalen wat de precieze oorzaak van de chronische ontsteking is. Als verzorgende zul je de zorgvrager moeten verzorgen als een patiënt met koorts. Je dient ervoor te zorgen dat de zorgvrager veel vocht krijgt toegediend en je houdt de vochtbalans nauwkeurig bij. Als de zorgvrager op bed moet blijven, is het belangrijk dat de bedrustgevaren voorkomen worden. Acute en chronische nierinsufficiëntie Nierinsufficiëntie betekent dat de nieren tekortschieten in hun functioneren. Oorzaken kunnen onder andere zijn: –
een verminderde bloedtoevoer naar de nieren door bijvoorbeeld een hartinfarct, uitdroging of door ernstig bloedverlies. De nieren krijgen dan onvoldoende bloed aangeboden om hun taak naar behoren te kunnen vervullen;
–
beschadiging van de filterorgaantjes in de nier (bijvoorbeeld ten gevolge van infectie of medicatie). Het toestromende bloed wordt niet goed gefiltreerd;
–
obstructie in de urinewegen waardoor stuwing in de nieren kan ontstaan. De nier kan de gefiltreerde afvalstoffen niet meer kwijt. Een obstructie kan komen door een blaas-, baarmoeder- of rectumcarcinoom of door een vergroting van de prostaat.
De verschijnselen van nierinsufficiëntie kun je goed verklaren als je kijkt naar de functie van de nieren: –
door verminderde uitscheiding van de afvalstoffen hopen deze zich op in het bloed, waardoor een uremie kan ontstaan. Let daarbij vooral op de volgende verschijnselen: verwardheid, hoofdpijn, jeuk, sufheid, droge bruinige huid, slechte eetlust, braken;
–
de verminderde uitscheiding van vocht met gevaar dat er te veel vocht zich in het lichaam ophoopt. Dit kan zich uiten in onder andere benauwdheid (vocht in de longen), oedeem (vocht in de weefsels, vooral in de onderbenen) en een hoge bloeddruk.
Zorg voor ouderen (309)
De arts zal in eerste instantie proberen de oorzaak van de nierinsufficiëntie weg te nemen en er zorg voor dragen dat de nieren zich herstellen. Jouw taak zal vooral gericht moeten zijn op: –
de begeleiding bij de vochtbeperking. Zorg dat je de oudere zorgvrager goed begeleidt. Je mag hoogstens een halve liter vocht méér toedienen dan wordt uitgescheiden (verloren raakt) door urineuitscheiding, ademhaling, braken, transpireren.
–
het nauwkeurig bijhouden van een vochtbalans, samen met de zorgvrager, om de opname en afgifte goed te kunnen controleren;
–
de begeleiding bij het voorgeschreven dieet: de voeding van de zorgvrager is meestal aangepast met voeding waaruit weinig afvalstoffen gehaald kunnen worden (eiwitbeperkt en zoutbeperkt dieet);
–
zorgen dat de zorgvrager voldoende rust krijgt;
–
ervoor zorgen dat je nauwgezet de voorgeschreven controles uitvoert. Meestal betreft dit het opnemen van de pols en de bloeddruk en het bijhouden van het lichaamsgewicht.
Acute nierinsufficiëntie In de meeste gevallen is een acute nierinsufficiëntie weer te genezen als de oorzaak ervan wordt opgeheven. Als dit niet lukt, kan acute nierinsufficiëntie overgaan in een chronische vorm omdat het nierweefsel te gronde gaat en de nierfunctie langzaam maar zeker achteruit gaat. De kalkhuishouding raakt ontregeld en de zorgvrager kampt met hoge bloeddruk. Er kan ook een vorm van bloedarmoede optreden. In een vergevorderd stadium zullen de nieren hun taak helemaal niet meer kunnen vervullen en zal moeten worden overgegaan tot nierdialyse of niertransplantatie. Chronische nierinsufficiëntie De belangrijkste oorzaken van chronische nierinsufficiëntie bij ouderen zijn: –
aderverkalking;
–
chronische ontsteking van de urinewegen;
–
diabetes;
–
chronische afvloeibelemmering in de lagere urinewegen.
Kenmerken van chronische nierinsufficiëntie zijn: –
hoge bloeddruk. Met een hoge druk probeert het lichaam de nierfunctie in stand te houden;
–
krachtverlies en pijnaanvallen. Door de achterblijvende afvalstoffen raken de zenuwen beschadigd;
–
bloedarmoede;
–
weinig plassen.
De behandeling bestaat uit dieetmaatregelen (eiwit-, zout- en vochtbeperking). Bij ouderen is het meestal niet nodig erg streng te zijn met dieetmaatregelen; dit leidt slechts tot te hoog gespannen verwachtingen, terwijl de eetlust meestal toch al gering is. In het laatste stadium is dialyse de aangewezen behandeling. Veel ouderen slagen erin de routine van het dialyseren in te bouwen in hun leven. Niertransplantaties worden na het zestigste levensjaar vrijwel niet meer
theorie
hoofdstuk 15 Oudere zorgvragers met aandoeningen aan het urogenitale stelsel
9
uitgevoerd. Voor een groot deel van de bejaarde patiënten betekent de terminale, chronische nierinsufficiëntie echter het einde. Tumoren Overal in de nieren en urinewegen kunnen zich goedaardige en kwaadaardige gezwellen vormen. Zo zijn er niertumoren, blaastumoren en tumoren van de prostaat. Voordat wij verder gaan met de tumor van de prostaat verwijzen wij je ook naar de 309 hoofdstuk 9: Geriatrische zorgvragers met oncologische aandoeningen. Bij de zorgverlening aan ouderen komt tumor van de prostaat bij mannen veelvuldig voor. Daarom gaan we hier wat dieper op in. Bij de man ligt aan het begin van de urethra de prostaat, ook wel voorstandsklier genoemd. Deze klier produceert een vocht dat het grootste deel vormt van het sperma bij zaadlozing. In de prostaat monden de zaadleiders uit in de urethra. Twee veelvoorkomende aandoeningen van de prostaat zijn prostaathypertrofie en prostaatkanker. Prostaathypertrofie Prostaathypertrofie is een goedaardige toename van klierweefsel. Veel mannen boven de 45 jaar hebben min of meer een vergrote prostaat. Dit hoeft nauwelijks tot klachten te lijden. Blijkt de prostaathypertrofie wel tot klachten te leiden, dan betreft dit voornamelijk het moeizamer kunnen plassen. Door de vergroting van de prostaat wordt de urethra dichtgedrukt. De straal komt langzaam op gang, is weinig krachtig en de zorgvrager klaagt over nadruppelen. Andere klachten kunnen zijn incontinentie en het frequent (’s nachts) moeten plassen. Bij ernstige gevallen kan de urethra helemaal worden dichtgedrukt en kan de blaas niet spontaan geleegd worden (urineretentie). Dit kan vooral bij de geriatrische zorgvrager een grote bron van onrust en verwardheid zijn. Prostaathypertrofie kan worden vastgesteld door rectaal toucheren, waarbij de arts met een vinger in de anus gaat en de prostaat aftast. Blijkt er sprake te zijn van een hypertrofie dan is de meest gebruikelijke behandeling het wegsnijden van prostaatweefsel van binnenuit via een cystoscoop. Sinds enkele jaren is het ook mogelijk prostaathypertrofie met medicijnen te behandelen. Prostaatkanker Prostaatkanker is een van de meest voorkomende kankers bij de man. Bij mannen boven de 80 jaar wordt bij 50 % prostaatkanker aangetroffen. Merkwaardig is dat maar enkelen er echt last van krijgen. Prostaatkanker is kwaadaardig en kan leiden tot uitzaaiingen. Een prostaatcarcinoom is een ernstige aandoening. Soms zijn er eerder klachten door de uitzaaiingen dan door de tumor zelf, die ook de urethra kan dichtdrukken en daardoor veelal dezelfde klachten geeft als bij een prostaathypertrofie. De tumor zaait vooral uit naar de botten (wervels, bekken en ribben). Voor de begeleiding van de zorgvrager verwijzen wij je naar hoofdstuk 9 van het boek: Zorg voor ouderen 309. Nierstenen Nierstenen worden gevormd van stoffen uit de urine die in het nierbekken of urinewegen kunnen voorkomen. De stoffen zetten zich als een soort neerslag op het dekweefsel van de nier af. Wordt de steen groter, dan laat hij de wand los en volgt de afvoerweg van de urine.
Zorg voor ouderen (309)
Is de steen niet te groot, dan kan hij via de urine worden uitgescheiden. Een grote steen blijft meestal in de afvoerweg vastzitten. De aanwezigheid van stenen in de nieren geven een verhoogde kans op urineweginfecties.
Figuur 10.4
Niersteen
Oorzaken van niersteenvorming zijn: –
alle toestanden die leiden tot een oververzadiging van bepaalde zouten in de urine, bijvoorbeeld stofwisselingsstoornissen, afwijkende voeding, chronisch vochttekort (waardoor een hoog zoutgehalte in de urine ontstaat);
–
urineweginfecties;
–
stoornissen in de afvoerweg van de urine;
–
een teveel aan stoffen als calcium, fosfor en urinezuur.
De verschijnselen zijn afhankelijk van de plaats waar de niersteen zich bevindt. In de beginperiode heeft de zorgvrager geen klachten. Zit de niersteen in de nier vast, dan klaagt de zorgvrager over een doffe pijn in de nierstreek. De zorgvrager kan bloed bij de urine verliezen (hematurie). Raakt de niersteen los, dan ontstaan vaak typische verschijnselen: –
heftige pijn: de niersteenkoliek: de urineweg probeert de niersteen in de richting van de blaas te verplaatsen, wat met zeer heftige pijn gepaard gaat in de rechter- of linkerzijde, uitstralend naar de liezen. De zorgvrager is vaak motorisch erg onrustig: hij kan niet stil blijven zitten of staan door de pijn;
–
misselijkheid en braken.
De diagnose kan gesteld worden aan de hand van een echografie, een IVP of een onderzoek van de urine. De behandeling is erop gericht om bij een niersteenkoliek de pijn zo snel mogelijk te doen verdwijnen door het toedienen van medicijnen die de krampen opheffen. De steen zal uit het lichaam verwijderd moeten worden door: –
de zorgvrager veel te laten drinken, in de hoop dat de steen spontaan uit de urinewegen wordt geloosd;
theorie
hoofdstuk 15 Oudere zorgvragers met aandoeningen aan het urogenitale stelsel
11
–
de steen uit de urinewegen te halen via een zogenaamde endoscopie. Via de urethra en de blaas wordt dan een endoscoop ingebracht;
–
een operatieve verwijdering;
–
de steen door middel van ultrageluid (schokgolven) in een waterbad te vergruizen.
Jouw zorg zal weer voornamelijk moeten bestaan uit het naleven van de voorschriften: –
het onmiddellijk toedienen van de voorgeschreven medicijnen;
–
de zorgvrager stimuleren om veel te drinken, waardoor kleinere stenen spontaan geloosd worden;
–
alle geloosde urine opvangen en zeven om na te gaan of (stukjes van) de niersteen geloosd zijn;
–
de zorgvrager stimuleren om veel in beweging te blijven, omdat dit een spontane lozing van de niersteen bevordert;
–
zorgen dat de geloosde niersteen niet wegraakt, zodat er eventueel nader onderzoek gedaan kan worden om de samenstelling van de steen vast te stellen.
Uremie Bij ernstige nierfunctiestoornissen kunnen zich vergiftigingsverschijnselen voordoen in het lichaam. Er worden dan geen of te weinig schadelijke stofwisselingsproducten uitgescheiden. Het ureumgehalte in het bloed stijgt. Bij een uremie zie je de volgende verschijnselen: –
hoofdpijn, misselijkheid en braken;
–
jeuk, hik, dorst;
–
geen eetlust, gewichtsverlies;
–
bloedarmoede;
–
slecht zien, oedeem en hypertensie.
Indien de nierfunctiestoornis vrij snel ontstaat, kan de urineproductie gering of zelfs afwezig zijn. Wanneer dan niet onmiddellijk wordt ingegrepen kan diepe bewusteloosheid optreden: wij spreken dan van een uremisch coma. Een ziekenhuisopname is noodzakelijk, zodat de zorgvrager door een specialist kan worden geholpen en eventueel gedialyseerd kan worden.
10.1.4
Veel voorkomende aandoeningen van de urinewegen
In deze paragraaf gaan we in op veelvoorkomende aandoeningen van de urinewegen. Infecties van de urinewegen Urineweginfecties komen veelvuldig voor, vooral bij vrouwen. In naar schatting 90 % van de gevallen is de darmbacterie E-coli (Escherichia coli) de oorzaak. Deze bacterie komt ook in de ontlasting voor. Urineweginfecties ontstaan vrijwel altijd doordat bacteriën kans zien via de urethra de blaas binnen te komen. Factoren die dit beïnvloeden zijn onder andere:
Zorg voor ouderen (309)
–
een korte toegangsweg: vrouwen hebben een korte urethra, die bovendien dicht bij de anus gelegen is;
–
prostaathypertrofie: de blaas leegt zich niet volledig, waardoor urine met bacteriën kan achterblijven in de blaas;
–
catherisatie: bacteriën worden van buitenaf naar binnen gebracht;
–
incontinentie;
–
slechte algehele conditie.
Bij oudere zorgvragers komen urineweginfecties veelvuldig voor. Diverse verschijnselen kunnen aanleiding zijn om te denken aan een urineweginfectie, zoals pijn bij het plassen, troebele urine, koorts, maar ook vermoeidheid of verwardheid. Veel urineweginfecties verlopen asymptomatisch, dat wil zeggen zonder klachten, en kunnen ook spontaan weer verdwijnen. Een urineweginfectie kan worden aangetoond door urineonderzoek, liefst van een zogenaamde middenplas (de middelste portie van een urinelozing). Als er urine afgenomen moet worden is het belangrijk dat bij vrouwen de vagina en bij mannen de penis goed gewassen zijn. Bacteriën of afscheiding kunnen in de urine terechtkomen en de uitslag van het urineonderzoek beïnvloeden. In het laboratorium kan dan de aanwezigheid van bacteriën en witte bloedlichaampjes in de urine worden aangetoond, of kan de urine op kweek worden gezet. Cystitis: blaasontsteking Een blaasontsteking is een infectie van de blaas, in de regel veroorzaakt door een darmbacterie. De zorgvrager vertoont de volgende verschijnselen: –
pijn in de blaasstreek;
–
frequente aandrang tot urineren, waarbij steeds een kleine hoeveelheid urine geloosd wordt;
–
een pijnlijk en branderig gevoel aan het eind van het urineren;
–
soms temperatuurverhoging tot rond de 38° C;
–
aanwezigheid van rode en witte bloedlichaampjes en bacteriën in de urine.
Meestal wordt de zorgvrager een antibioticumkuur voorgeschreven. Indien de zorgvrager een katheter heeft, is er binnen een aantal dagen na het inbrengen van de katheter altijd sprake van een infectie. Alleen bij klachten zoals koorts, blaaskrampen of frequent verstopt raken van de katheter zal deze infectie behandeld worden. De blaas heeft echter een behoorlijke zelfreinigende functie en meestal verdwijnt de infectie weer spontaan. Daarbij kan er bij sommige zorgvragers sprake zijn van gruisvorming door bacteriën (aanslag in de katheter, dit zie je in de urine als vlokken en slijmdraden). Om verstopping van de katheter te voorkomen, kan de arts voorschrijven om de blaas regelmatig te spoelen. De meest eenvoudige manier van blaasspoelen is de zorgvrager zoveel mogelijk te laten drinken. Bij oudere mensen is veel drinken helaas vaak niet zo gemakkelijk.
theorie
hoofdstuk 15 Oudere zorgvragers met aandoeningen aan het urogenitale stelsel
13
Blaasstenen Behalve in de nieren kan er ook in de blaas steenvorming optreden. De genoemde oorzaken van het ontstaan van nierstenen zijn ook hier van toepassing. Blaasstenen kunnen in de blaas ontstaan, maar ook afkomstig zijn van de nieren. De verschijnselen zijn: –
hardnekkige urineweginfecties;
–
pijnlijke urinelozing;
–
frequente urinelozing;
–
hematurie;
–
plotselinge onderbreking van de straal tijdens de lozing doordat de blaassteen de afvoer belemmert.
Ook hier is de behandeling erop gericht de blaassteen zo vlug mogelijk te verwijderen, enerzijds spontaan, anderzijds via het vergruizen van de blaassteen in de blaas zelf met behulp van een cystoscoop. Indien dat niet lukt, wordt vaak operatief ingegrepen. Voor jou als verzorgende geldt weer dat het belangrijk is om de zorgvrager goed te ondersteunen en te begeleiden. Incontinentie Incontinentie is het onvrijwillige verlies van urine en ontlasting. In dit artikel zullen wij de urine-incontinentie behandelen, daar deze vorm frequenter voorkomt dan incontinentie van ontlasting. Incontinentie is geen ziekte. Er is iets mis in het lichaam, met andere woorden: incontinentie kan diverse oorzaken hebben. Wij zagen eerder in dit artikel dat de urine gevormd wordt in de nieren, via de ureters (urineleiders) naar de blaas wordt gebracht en daar wordt opgeslagen. Een normale blaas heeft een capaciteit van ongeveer 500700 ml. Via de urethra wordt de urine van de blaas naar buiten gevoerd. Er zijn twee kringspieren die ervoor zorgen dat men continent kan blijven: een willekeurige en een onwillekeurige kringspier. Bij het vollopen van de blaas wordt een prikkel gestuurd naar het ruggenmerg en naar de hersenen, zodat je aandrang voelt. Vervolgens worden er prikkels gestuurd naar de blaas om deze te activeren. De blaas trekt zich dan samen en de zorgvrager urineert. Je ziet dat het proces van urinelozing een complex geheel is dat wordt beïnvloed door diverse spieren en zenuwen. Als hiermee problemen zijn, bijvoorbeeld een beschadiging van de blaas, aan het ruggenmerg of in de hersenen, dan kunnen die de oorzaak zijn van incontinentie.
Het aantal mensen met incontinentie boven de 65 jaar stijgt tot ruim 30 %. Factoren die een oorzaak kunnen zijn voor incontinentie, zijn onder andere: –
De blaascapaciteit neemt af. Dit komt doordat de blaas minder uitzet door verlies aan elasticiteit. Hierdoor moet de zorgvrager vaker plassen. De elasticiteit neemt af ten gevolge van littekenvorming door herhaalde ontstekingen of door het langdurig aanwezig zijn van een verblijfscatheter. Ook kan de rekbaarheid van de blaas zonder littekenvorming verstoord zijn bij problemen aan het ruggenmerg. Als de druk in de blaas dan hoger wordt dan de afsluitdruk, ontstaat scheutgewijs urineverlies.
–
De controle over de bekkenbodemspieren vermindert (bijvoorbeeld ten gevolge van een verzakking van de baarmoeder). De mogelijkheid om het plassen uit te stellen neemt af. Als ouderen aandrang voelen, moeten ze binnen een afzienbare tijd naar het toilet. Het wordt moeilijk om de plas ‘uit te stellen’.
Zorg voor ouderen (309)
–
De zorgvrager is bang om te vaak hulp te vragen om naar het toilet te gaan (bijvoorbeeld bij loopproblemen);
–
De kracht om alle urine uit te plassen neemt af. Hierdoor kan er een ‘restje’ in de blaas achterblijven, wat de kans op blaasontsteking bevordert.
–
Ongeremde spiersamentrekkingen nemen toe. De blaas trekt plotseling samen zonder dat de persoon daarop invloed kan uitoefenen. Als de sluitspier onvoldoende afsluit, kan iemand ongewild wat urine verliezen.
–
De urineproductie ’s nachts neemt toe, omdat door het liggen de bloedvoorziening in de nieren wordt bevorderd.
Ouderen gaan minder drinken om minder naar het toilet te hoeven. Dit helpt niet, want minder drinken maakt de urine geconcentreerd en prikkelt de blaas extra, wat incontinentie bevordert. Vormen van incontinentie Enkele vormen van incontinentie zijn: 1
Aandrangincontinentie (urge-incontinentie)
De aandrang wordt veroorzaakt doordat de blaasspier geprikkeld of geïrriteerd wordt, bijvoorbeeld als gevolg van een chronische blaasontsteking. De blaasspier trekt dan onwillekeurig samen, ook als zit er nog maar weinig urine in de blaas. Bij aandrangincontinentie heeft de zorgvrager daarom last van een zeer frequente aandrang. De aandrang is zo heftig en plotseling dat het toilet niet op tijd gehaald kan worden, zeker niet als iemand ook nog slecht ter been is. De aandrang treedt bijvoorbeeld op als de zorgvrager gaat lopen of water hoort stromen. Deze vorm van incontinentie zie je veel bij dementie. De behandeling bestaat doorgaans uit het trainen van de bekkenbodemspieren en medicijnen. Door de zorgvrager gemakkelijke kleding te laten dragen voorkom je dat er tijd verloren gaat bij het losmaken van de kleding als de zorgvrager plotseling naar het toilet moet. Een toiletschema kan bij deze vorm van incontinentie helpen. Door (bijvoorbeeld) om de twee uur naar het toilet te gaan, voorkom je een te hoge druk in de blaas en kan de zorgvrager continent blijven. 2
Inspanningsincontinentie (stressincontinentie)
Hierbij wordt er urine verloren na hoesten, lachen, niezen, persen of iets zwaars optillen. De oorzaak is een stoornis in de kringspieren (de afsluiting) van de blaas. Bij verhoging van de buikdruk verliest de zorgvrager dan kleine hoeveelheden urine, zonder dat er aandrang gevoeld wordt. Deze vorm van incontinentie komt over het algemeen alleen bij vrouwen voor. Het wordt veroorzaakt door uitgerekte of verzwakte bekkenbodemspieren. Dit kan optreden na een bevalling, door overgewicht of als gevolg van gebrek aan beweging. De behandeling bestaat uit spieroefeningen van de bekkenbodemspieren of soms een operatie. Het voorkomen van de verhoging van de druk werkt preventief bij inspanningsincontinentie. Dat kan bijvoorbeeld door lichaamsgewicht te verminderen, zwaar tillen te vermijden en te hoge of te lage hoge stoelen te vermijden om het opstaan te vergemakkelijken. 3
Overloopincontinentie bij urineretentie (druppelincontinentie)
Dit ontstaat wanneer de blaas plotseling of chronisch te vol raakt en de druk in de blaas groter wordt dan de afsluitende kracht. De urine druppelt dan uit de urethra, en de zorgvrager kan niet plassen met een stevige straal.
theorie
hoofdstuk 15 Oudere zorgvragers met aandoeningen aan het urogenitale stelsel
15
Soms zie je uitwendig een zwelling boven het schaambeen, de overvulde blaas. De volle blaas kan een pijnlijk gevoel in de onderbuik veroorzaken. De zorgvrager heeft ook het gevoel te moeten plassen maar dit lukt niet. Wel verliest hij dag en nacht steeds kleine beetjes urine. Als de zorgvrager plast, plast hij met een slappe straal. Deze vorm van incontinentie wordt veroorzaakt door een stoornis van de blaasspier zelf, bijvoorbeeld na neurologische aandoeningen zoals een CVA of een dwarslaesie of ten gevolge van een verstopping in de blaasuitgang (prostaatvergroting of -kanker, vernauwing van de urethra). Vooral bij oudere mannen zien we vaak druppelincontinentie door de prostaatproblemen. De behandeling hangt uiteraard van de oorzaak af. Vaak ontkom je er niet aan om de zorgvrager (tijdelijk) een urinekatheter te geven; soms moet er een (prostaat)operatie plaatsvinden. Op gezette tijden naar het toilet gaan kan soms verlichting geven. Het is belangrijk dat een blaas niet te lang overvuld blijft. Als de druk in de blaas lang te hoog blijft, kan er schade aan de nieren optreden omdat er dan minder doorbloeding in de nieren is. 4
Volledige incontinentie
Doordat de blaas niet meer, of alleen maar gedeeltelijk, in staat is om urine vast te houden, loopt de urine continu af. Bij volledige incontinentie is er geen aandrang om te urineren. De oorzaak van deze vorm van incontinentie is het niet goed functioneren van het afsluitmechanisme van de blaas. Aangeboren afwijkingen, neurologische afwijkingen (het verlamd of beschadigd zijn van de sluitspier), een ongeluk of operatie kunnen hier de oorzaak van zijn. 5
Functionele incontinentie
Dit is een vorm van incontinentie die veel voorkomt bij ouderen door beperkingen in het lichamelijk of geestelijk functioneren. Bij beperkingen in het lichamelijk functioneren moet je denken aan problemen bij het lopen, of obstakels in de gangen waardoor het toilet niet op tijd gehaald kan worden. In openbare gebouwen is het toilet soms moeilijk te vinden. De zorgvrager kan door vergeetachtigheid of slechtziendheid het toilet niet vinden. Veel ouderen thuis of in een instelling hebben hulp nodig bij de toiletgang. Als die hulp niet op tijd is, kan de zorgvrager incontinent zijn, doordat hij het niet langer kan ophouden. Functionele incontinentie kan ook veroorzaakt worden door bepaalde geneesmiddelen. Sommige middelen verminderen de alertheid, waardoor aandrang niet op tijd wordt herkend. Plastabletten versnellen de urinelozing en door veel infusen kan een zorgvrager ook functioneel incontinent worden. Bij deze vorm van incontinentie is het zaak de belemmerende factoren zoveel mogelijk op te heffen. Aandachtspunten bij de zorg Incontinentie bij oudere zorgvragers komt veelvuldig voor en is veelal een groot probleem dat vervelende gevolgen kan hebben op psychisch en sociaal gebied. De zorgvrager voelt zich in het algemeen erg afhankelijk en minderwaardig. Als verzorgende is het belangrijk dat je de zorgvrager daarin goed begeleidt. Laat zowel verbaal als non-verbaal niet merken dat je hem vies of vervelend vindt als je hem misschien voor de zoveelste keer moet verzorgen. Juist het tegenovergestelde is van groot belang: jouw bereidheid om hem daarin goed te verzorgen, zodat hij zich toch prettig blijft voelen. Behalve dat incontinentie heel vervelend kan zijn voor de zorgvrager (en zijn omgeving), kan incontinentie (indirect) leiden tot nog meer problemen. Incontinentie in combinatie met verminderde mobiliteit kan leiden tot smetplekken en incontinentieletsel, een op decubitus gelijkende beschadiging van de huid. En als iemand uit angst om in zijn broek te plassen minder gaat drinken, kan dit leiden tot uitdroging. Incontinentie is een probleem dat zoveel mogelijk voorkomen moet zien te worden. Regelmatige toiletgang kan soms de continentie herstellen. Bovendien is een regelmatige toiletgang voor verwarde ouderen een activiteit die structuur in de dag aanbrengt en de mobiliteit kan bevorderen. Het terugkeren van de beheersing van het plassen heeft een positief effect op het zelfbeeld van de oudere.
Zorg voor ouderen (309)
De verzorging zal voornamelijk dienen te bestaan uit: –
een goede lichamelijke verzorging om vooral de huid intact te houden. Door een goede lichamelijke verzorging zal de zorgvrager zich ook fris en prettig gaan voelen, omdat de omgeving niets aan hem zal merken en dit helpt de complicatie incontinentieletsel te voorkomen; Regelmatig het incontinentiemateriaal verschonen draagt bij aan een fris gevoel en gaat een hinderlijke geur tegen. Gebruikt materiaal dient goed in plastic verpakt en opgeruimd te worden om geurtjes tegen te gaan. Adviseer de zorgvrager altijd schoon ondergoed en incontinentiemateriaal bij zich te hebben; zo voelt hij zich wellicht minder onzeker buitenshuis;
–
goede zorg voor het uiterlijk van de zorgvrager. Naast de lichamelijke zorg is het van belang dat je ook let op het uiterlijk van de zorgvrager. Bij ernstige incontinentie is het gebruik van opvangmateriaal van belang.
Afhankelijk van de vorm van de incontinentie moet het juiste opvangmateriaal worden gekozen. Tegenwoordig is een groot assortiment voorhanden. Klassikaal kun je met elkaar eens praten over welke materialen er in de diverse huizen gebruikt worden en wat men in het algemeen ervan vindt. Leveranciers van incontinentiemateriaal geven vaak uitgebreid klinische lessen en informatie over het gebruik. Wees wel goed op de hoogte van de eisen waaraan het opvangmateriaal moet voldoen: –
Het moet goed absorberen.
–
Het mag niet lekken.
–
Het moet comfortabel zitten.
–
Het onzichtbaar te dragen zijn.
–
Het mag niet irriterend zijn voor de huid.
–
Het moet gemakkelijk zelf te hanteren zijn voor de zorgvrager.
Door gebruik te maken van goed materiaal kun je voorkomen dat de kleding van de zorgvrager bevuild wordt. Belangrijk is wel dat de zorgvrager echter voldoende kleding in voorraad heeft, zodat deze steeds gebruik kan maken van eigen kleding. Gemakkelijk te reinigen kleding is aan te bevelen;
Figuur 10.5
Incontinentieverzorging
theorie
hoofdstuk 15 Oudere zorgvragers met aandoeningen aan het urogenitale stelsel
17
–
zorg voor het bed van de zorgvrager. Het is vanzelfsprekend dat het matras beschermd zal moeten worden met een plastic hoes. In veel huizen zie je dat men daarnaast gebruik maakt van een zeil en steeklaken, terwijl ook ‘disposable’ materiaal bij incontinentie steeds meer in opmars is;
–
zorg voor een goede observatie en rapportage ter voorkoming van complicaties. Wil je de zorgvrager goed begeleiden, dan is het van belang goed te observeren hoe hij zijn incontinentie ervaart. Ongemakken kunnen weggenomen worden als je zijn zorg rondom zijn incontinentie niet wegwuift met de opmerking: ‘Het is niet zo erg. Het valt wel mee. Wij zullen u lekker even verschonen.’ Zulke opmerkingen werken juist averechts.
Doordat de zorgvrager het idee kan hebben dan hij door zijn incontinentie erg ruikt, kan hij zich terugtrekken en nog nauwelijks contact zoeken met anderen, waardoor vereenzaming kan ontstaan. Let daarop. Blijf alert op complicaties. Probeer deze te voorkomen; dit komt de zorgvrager alleen maar ten goede.
10.2 Verwerkingsopdrachten 1
Er kunnen diverse onderzoeken worden gedaan om vast te stellen met welke aandoening aan de nieren of urinewegen men te maken heeft. Waarom is het van belang dat je de zorgvrager goed informeert over de onderzoeken die hij moet ondergaan?
2
Mevouw Jansen en mevrouw Pieters zitten allebei aan tafel. Ze vertellen elkaar dat ze het aan hun nieren hebben. Mevrouw Jansen zegt dat ze daarom niet zoveel mag drinken van de dokter. Mevrouw Pieters vindt dat maar raar, zij moet volgens de dokter juist zoveel mogelijk drinken... Jij weet dat een van de twee last van infecties in de urinewegen/nierbekken heeft en de ander een nierinsufficiëntie. Hoe leg je in eenvoudige bewoording uit dat het voor beiden belangrijk is zich aan het doktersadvies te houden?
3
Geef een omschrijving van de zorg die jij aan een zorgvrager met nierstenen zou geven.
4
Veel mannen hebben problemen bij het urineren als zij ouder worden. Hoe komt dit en aan welke problemen denk je dan?
5
Urine-incontinentie komt bij 30 % van de 65-plussers voor.
6
a
Denk je eens in dat jij urine-incontinent zou zijn, wat zou je daar vervelend aan vinden ?
b
Wat zou je belangrijk vinden in de houding van een zorgverlener als je niet zelf in staat zou zijn het incontinentiemateriaal te verschonen?
c
Wat voor eisen zou je stellen aan incontinentiemateriaal?
Mevrouw de Bruyn heeft last van urge-incontinentie. Door welke verpleegkundige acties zou je de incontinentieproblemen zoveel mogelijk voorkomen?
10.3 Studiehulp Geef bij onderstaande uitspraken aan of ze juist of onjuist zijn. De goede antwoorden vind je in de bijlage ‘Antwoorden bij de studiehulp’. Als je fouten hebt gemaakt, bestudeer dan nogmaals de theorie waarop de uitspraak betrekking heeft. 1
Het urogenitaal stelsel bestaat uit twee nieren, twee urineleiders, de blaas en de urinebuis.
2
Nefronen hebben tot taak het bloed te zuiveren van afvalstoffen.
3
De urethra is de verbinding tussen nierbekken en de blaas.
4
Urinelozing kan tegengegaan worden door gebruik te maken van de kringspier.
5
Urine wordt nagekeken op stoffen die er niet in thuishoren.
Zorg voor ouderen (309)
6
Een contrastvloeistof zorgt dat de vorm, de grootte en ligging van holle organen te zien zijn op een röntgenfoto.
7
Met behulp van een scopie kan de arts ook altijd wat slijmvlies weghalen.
8
Aandoeningen van de nieren geven pijn in de rug, ter hoogte van de nieren.
9
Ontstekingen in het urogenitaal stelsel gaan veelal gepaard met koorts.
10
Het bijhouden van een vochtbalans is noodzakelijk bij nierpatiënten.
11
Meer vocht toedienen bij nierinsufficiëntie dan wordt uitgescheiden kan geen kwaad.
12
Zorgvragers met nieraandoeningen krijgen een eiwitbeperkt dieet.
13
Prostaattumor geeft onmiddellijk klachten.
14
Prostaathypertrofie leidt tot sneller en veelvuldig plassen.
15
Prostaathypertrofie wordt gediagnosticeerd met behulp van een röntgenfoto.
16
De oorzaak van nier- en blaasstenen is hetzelfde.
17
Een zorgvrager met nier- en of blaasstenen moet zo min mogelijk bewegen.
18
Een verschijnsel van een niersteenkoliek is onder andere motorische onrust.
19
Een geloosde niersteen mag weggegooid worden.
20
Uremie is een niervergiftiging die leidt tot ziekenhuisopname.
21
Blaasontsteking wordt veelal veroorzaakt door een darmbacterie.
22
Pijn, koorts en troebele urine wijzen op een urineweginfectie.
23
Iedere soort plas is goed voor laboratoriumonderzoek op urineweginfectie.
24
Incontinentie is het onvrijwillig verlies van urine en/of ontlasting.
25
Incontinentie is een ziekte.
26
Bij aandrangincontinentie kan de zorgvrager zijn urine niet meer ophouden.
27
Overloopincontinentie ontstaat door urineretentie.
28
Incontinentie heeft vervelende gevolgen voor de betrokkene op zowel psychisch als sociaal gebied.