ty
'ib.yT-1-
OUDE KETTERIJEN IX
NIEUWE KLEEDEREN DOOR
J. KÖK V. n. M. TE liüDUJI.
..Hctoriu' dat er n'Zi'trst is. hetzelve zal er zijn, en hetgcne dat er ire daan is. Jietzelve zal er o-edaan z^'orden. zoodat er niets nieuws is onder de zon. P R E D . 1 : 9.
KAMPEN-
—
J.
11. KOK — lÜOi.
"'4 'M.'
1*^4^
^ij^.^.,
M^
OUDE KETTERIJEN IN NIEUWE KLEEDEREN.
\
.
'.J,l«E',J."'iSl'.".,. , "
rjfffgf^.l^,:j^;;ffY'^mai^itXi^,,^&c.<É!f^^
( €
OUDE KETTERIJEN IN
NIEUWE KLEEDEREN DOOR
J. K O K V. D. M. TE
BEDUJI.
•>^^-
KzUiPEN — J. H. K O K — 1904.
KJ-
Een referaat, gehouden op den Provincialen i, Inwendig en Zcndin'Tsdag', te Wildervank, i Jnni 1904. Op verzoek gedrukt. o
»Hetgene dat er geweest is, hetzelve zal er zijn, en hetgene dat er gedaan is, hetzelve zal er gedaan worden, zoodat er niets nieuws is onder de zon." 1) »Wat er geweest is zal er zijn," zeide Israels wijze koning en het is noe heden de waarheid. Er is een rusteloos wederkeeren, een altoos weer van voren af aan beginnen. Er is in de natuur een kringloop, een cirkelgang van licht, van wind en water, van allerlei stof. En deze onrust der dingen buiten den mensch werkt onrust der zinnen in den mensch. 't Is telkens nieuw, wat hij ziet, geniet en ondervindt en altijd toch het oude. Het menschenhart dorst naar nieuwe dingen, daarom wil het oor iets anders hooren, het oog telkens iets anders zien, of zij aan het hart lafenis mochten bieden, ja, zoo het kon, bevrediging schenken. Maar het heden is als het verleden, en wat voorbij ging als wat wezen zal. De leeuwerik zingt in deze lente als in oude tijden, de rozenknop gaat straks weer voor het zonnelicht open als voor duizende jaren, de dauw daalt neder, als toen de dichter hem zag dalen van Hermons kruis op Zions bergen. Dag en nacht, eten en drinken, slapen en arbeiden, geboren worden, lijden en sterven, 't is altijd weer hetzelfde. Er is niets nieuws onder de zon, hoe zeer men het ook begeert en elkander tracht te verschaffen. Geen ding is er voor het eerst, al zien wij het voor het 1)
Pred. 1 : 9.
6 eerst. De aarde is niet schooner, de honig niet zoeter, de steden niet gezonder, de soldaten niet dapperder, de kleeding niet doelmatiger. Anders zouden b.v. de vrouwen nu niet die kleeding weer dragen, die voor een eeuw hare overgrootmoeders gedragen hebben. De mensch kan niet iets nieuws scheppen, hoe gaarne hij wil en God doet het niet, omdat deze schepping compleet is. Wel zijn er nieuwe vormen, aanwendingen, toepassingen, namen, wat wij ontwikkeling noemen, maar in 't wezen der dingen is iets nieuws slechts schijn. Het oude keert vroeg of laat weer, »wat geweest is, hetzelve zal er zijn." Het schijnt nieuw, omdat men er geen gedachtenis van hield, omdat het heden in hoogmoed het verledene veracht, achterlijk en dwaas oordeelt. Het eene geslacht vergeet het andere (zooals het zelf ook spoedig vergeten zal worden) en kan dan weer genoegen hebben van eene zoogenaamde nieuwigheid. Telkens blijkt, dat wat men nieuw noemt, er vroeger reeds was, dat men sommige dingen meermalen uitvindt, dat er dingen zijn geweest, die er nog niet weer zijn, omdat men in den cirkelloop nog niet zoo ver weer kwam. Het buskruit was al eeuwen bij de Chineezen vóór de Europeanen het uitvonden; kompas en gedrukte boeken bestonden, hond«3-de jaren voor de zoogenaamde beschaafde, christelijke wereld er gebruik van leerde maken ; zelfs het telegrafeeren zonder draad, een der nieuwe dingen van het heden, was er voor 500 jaren reeds, zij het gansch anders toegepast, bij menschen, die tot de onbeschaafde en wilde volkeren gerekend werden. Werkstakingen waren er ten tijde van Mozes, bijna precies als in onzen tijd en de verhouding van werkman en werkgever is nooit recht in orde eeweest en zal ook zeker nooit in orde komen, al
7 krijgen wij ook spoedig een wettelijke regeling van den arbeid. »En hetgene dat er gedaan is, hetzelve zal er gedaan worden." Wat is er gedaan onder de zon ? Wat hebben alle menschen altijd weer gedaan ? Zonde. Gods wet overtreden. Hun eigen zin en wil gevolgd, hun Schepper vergeten en al kenden zij Hem, toch Hem niet gehoorzaamd. Gelijk distels, brandnetels en ander onkruid, nog heden groeien als in Abrahams tijd of in Salomo's dagen, zoo is het met de oude zonde, ellende en dwaling. Niet alleen het geboren worden en sterven : »Stof zijt gij en tot stof zult gij weder keeren", niet alleen het draaien van den wind, het op- en ondergaan der zon, het draaien der aarde met alles wat er o.p en in is om hare as en om de zon, ja het draaien van die ontelbare sterren en zonnen in het heelal, maar ook op geestelijk, zedelijk gebied, is er een cirkelloop. Het is immer weer hetzelfde met de zonde, met den duivel, met het menschenhart. Dezelfde lusten, dezelfde hoogmoed, dezelfde dwaasheid, idealen en luchtkasteelen. Dr. A. Kuyper Sr. heeft in zijne verklaring van den Catechismus gezegd 1) : »Het menschelijk hart, zoodra het feil gaat, valt in alle eeuwen en onder alle hemelstreken steeds met logische consequentie in dezelfde afdwalingen. De vorm, waarin zulk eene dwaling zich voordoet moge uiteenloopen, maar de grondbedoeling van het hart blijft toch één. Het zijn dezelfde dwalingen van dezelfde soort, familie en vertakking." De mensch is met het oude niet tevreden, want het wordt afgekeurd. Nog niet om als antiquiteit, als sieraad of rariteit bewaard te blijven, maar wel om gebruikt te worden. Het 1)
,/E voto", 1ste druk bladz. 271.
8 moet al maar beter worden, schooner, het volmaakte bereiken; dat is het laatste anker der menschheid. Vandaar de wereldbeweging op elk terrein, over ontwikkeling, vooruitgang, verlichting, verbetering, nieuwe toepassingvan zeer oude dingen. Het is het menschelijk heimwee naar het verloren Paradijs, het onbewust jagen en zoeken naar een nieuw. Daarom ook komen allerlei ketterijen, leeringen, stelsels, utopièn, honderde malen weerlegd, onnut en schadelijk gebleken, weer te voorschijn, hebben hun aanhang, worden als nieuw geproclameerd, gereclameerd en worden ook weder opnieuw bestreden en weerlegd. Dat is ook een cirkelloop, waar de menschheid niet uitkomt. Wanneer een dier in de duisternis (b.v. van een schip) in een groot water valt, dan zal het in 't rond zwemmen totdat het wegzinkt; wanneer een mensch in 't donker op een groot veld verdwaald raakt, zal hij altijd maar in een cirkel loopen, totdat hij uitgeput moet gaan zitten of neervalt. Zoo is de menschheid in de duisternis der Godverlatenheid (want God is het licht) aan 't dwalen en komt, soms na eeuwen, eerst weer op hetzelfde punt. Maar dat wil de mensch in zijn eigen wijsheid en hoogmoed niet gelooven ; hij weet immers zoo goed den weg ? En de duivel weet ook al die oude dingen nieuw aan te kleeden, o m . d e n mensch te bedriegen en zijn leidsman te blijven. Nu hebben onder ons volk ketterijen immer voorspoedig willen groeien. Wel komen wij gewoonlijk wat achteraan. Engeland en Duitschland gaan voor, maar valsche mystiek en geestdrijverij, revolutie en socialisme, Epicurus en Mammon, Pantheïsme en Rationalisme, Methodisme en allerlei »ismen" meer, zij komen zich telkens weer onder ons nestelen, worden opnieuw verkondigd en bestreden.
9 Over die otide ketterijen in nieuwe kleederen, wensch ik tot u te spreken. Hoe ik aan dit onderwerp kwam ? In mijn ambtelijk leven en vooral in de laatste jaren, kwam ik in aanraking met Roomsch bijgeloof en Modern ongeloof, met Jeruellieten en leden van het leger des Heils, met Darbisten en Baptisten, met Adventisme en Sabbathisme, met Chiliasme en Mormonen, met Vegetariërs, Realisten en aanhangers van de nieuwere mystiek (waarvan ik, tusschen haakjes gezegd, vooral wat schilderkunst en dichtkunst betreft, tot heden niet veel begrepen heb), met menschen die ijverig werkzaam waren voor onthouding en streden tegen de prostitutie. Het is nog niet lang geleden, dat een grijze vader mij opzocht en vertelde, dat zijn zoon, vroeger ongeloovig, nu zulke godsdienstige brieven schreef, waarin hij uitwijdde over wedergeboorte en geestelijke verlichting, over broederschap, verlossing en vrede. De vader had het niet begrepen, maar voelde wel, dat het in strijd was met den Bijbel. Ik merkte uit een en ander, dat de zoon Boeddhist was geworden. Maar het duizende jaren oude Boeddhisme, heeft men, ook te Amsterdam, een nieuw kleed aangetrokken, een nieuwen naam gegeven. Ze noemen het thans Theosofie en dan is het nog maar 7 jaar oud, want in 1897 is het uit Amerika en Engeland ingevoerd. Wij komen daar straks op terug. Ketterij is in 't bijzonder, zooals wij Gereformeerden dat beschouwen, een op den bodem der kerk gegroeide dwaalleer, welke strijdt met de grondbeginselen des Christendoms. Zij heeft twee kenmerken : a. zij is een geestesrichting, welke het streven naar afzondering in zich draagt, en wil b. iets nieuws, het eenig ware zijn. Dit
lO
laatste vooral maakt haar voor de oppervlakkige, nieuwe dingen begeerende menigte, aantrekkelijk. Nu rust de eenheid der kerk op eenheid van leer, want de eenheid van geest is vrucht van de eenheid des geloofs. De ketterij verstoort die eenheid en splijt de kerk. Zulk een verstoren der eenheid kan de kerk niet dulden, daarom moet zij uit zelfbehoud de ketters uitsluiten. En zoo vormen dan de ketters om, de twee genoemde redenen, afzonderlijke gemeenschappen. Ketterij wordt geboren in het subjectivisme van den mensch, die de Gods openbaring niet kent, of zich niet onder het Woord wil buigen, zooals het den Christen betaamt en openbaart zich in allerlei willekeurige afwijkingen van de grondwaarheid des heils, die consequent doorgevoerd, tot ongerijmdheden klimmen en altijd in teleurstellingen eindigen. Als men het Woord Gods verwerpt, wat wijsheid zou men dan hebben? In Gods woord kunt gij allerlei ketterijen in hare grondbeginselen en verderfelijke gevolgen bestreden vinden. Pelagius en Arius, Eutycus en Marcion en hoe die ketters onder de Christenen meer mogen heeten, hadden hunne voorgangers. In het Nieuwe Testament wordt gesproken van Modernisme en Remonstrantisme, van Communisme en mystiekerij, van Chiliasme en Materialisme, van Sabbathisme en ascese, van Vegetarisme en wat men thans noemt Socialisme ; maar niet met die namen. Die oude ketterijen di-agen telkens weer nieuwe kleederen. Kortom, in de Christelijke kerk ziet men telkens weer allerlei oud onkruid ontkiemen en kan men de beginselen vinden van alle ketterijen in latere eeuwen in het Christendom openbaar geworden. »Men kan daarom ook niet zeggen, dat de ketterijen in den wortel iets nieuws zijn. Zij zijn er van den beginne geweest en komen telkens weer op, omdat
II
zij geworteld zijn in de natuur der menschen, die wezenlijk één is, van dat onze natuur in het Paradijs is bedorven. Het is dan ook niet moeilijk, om verderfelijke en verdervende elementen, reeds in den Bijbel genoemd, en in het eerste tijdvak der Christelijke Kerk zich openbarende, door al de eeuwen heen telkens weer te zien opkomen, zij het ook met andere namen en onder andere vormen." i) De ketterij is naar hare natuur een steen des aanstoots. Wel is er onderscheid in het verwerpen der grondwaarheden, of afdwalingen in bijzaken, b.v. Gnosticisme of Novatianisme, Manecheisme of het verwerpen van den ketterdoop, maar de kerk, als bewaardster der Goddelijke verborgenheden en draagster der Goddelijke waarheid, heeft met wijsheid en beleid op elke afdwaling toe te zien. Dit afwijken van de waarheid, zooals die in Christus is, namen de Apostelen zeer ernstig op. Denkt slechts aan de dwaalleeraars in de Galatische gemeente, waar de Christenen haastig waren afgeweken en overgebracht tot een ander Evangelie. »Maar er zijn sommigen, die u ontroei'en, en het Evangelie van Christus willen verkceren. Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit den hemel u een evangelie verkondigden, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt," Gal. i : 6—9 ; »Aan de honden en aan de »kwade arbeiders" te Filippi, Filip. 3 : 2 ; aan het woord van Paulus bij zijn afscheid van de Efesische broeders : »Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen. En iiit u zelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich. Daarom waakt, en gedenkt, dat ik drie jaren lang, nacht en dag, niet opgehouden heb een iegelijk met tranen 1) T. Bos, Korte lijnen uit de Kerkgeseliiedenis.
12
te vermanen", Hand. 20 : 29—31 ; aan de valsche gnosis waarop in de Pastoraal brieven wordt gewezen ; hoe de Apostel der liefde van ketters spreekt als «verleiders", bezield met den geest »van den Anti-Christ," 2 : 7, i Joh. 4 : 3, enz. De kerkvaders zijn hen daarin gevolgd. Polycarpus noemde Mardon: »den eerstgeboren zoon des duivels." Toen Ireneus eens in 't publieke badhuis kwam en hoorde, dat Cerinthus er ook in was, ging hij dadelijk terug, vreezende, zooals hij zeide, dat het badhuis zou instorten als hij er tegelijk met een ketter in was. TertuUianus noemde de ketters giftplanten, rotsen onder water, waarop de schepen te gronde gaan, ja, zeeroovers, die bij stormachtige en donkere nachten op gevaarlijke kusten lichten lieten branden, om de schepen uit zee daarheen te lokken, te doen stranden en te berooven. »Zij zijn geen Christenen, want zij hebben een anderen God en een anderen Christus". »Zij zuigen de mug uit en slikken kameelen door." Dat is ook nu gewoonlijk een kenmerk van ketters. Maar in 't algemeen noemen wij ook ketterijen, de dwalingen, uit Heidensche Godsdiensten overgenomen en het Christendom ingedragen. Het zij ons vergund die staatkundige en maatschappelijke ketterijen te noemen. Ofschoon ze niet zuiver te onderscheiden zijn. De dwalingin de kerk werkt altijd door tot dwaling in het leven op allerlei terrein des levens der menschheid. Welk een invloed verschil van leer in de kerken, op het staatkundig leven en sociaal terrein hebben, welk een ellende het heeft gebracht, wat een tranen en bloed het heeft gekost, heeft de geschiedenis telkens bewezen en is met weinige woorden niet te zeggen. Toen Konstantinopel in 1525 belegerd werd, had de dappere keizer geen mannen om de stad genoegzaam te verdedigen. Bij honderden waren jonge
i^rfü^i, !g.w*iiFtatf>™ig--atflah»^feBtr?r
^3
mannen monniken geworden, die in strenge ascese, of in een liederlijk leven in 't verborgene, zich onnut maakten, en in hoevele orden ook onderscheiden, als twee groote lep-ers tegenover elkander stonden om te twisten over de vraag : of men gezuurd of ongezuurd brood bij het Avondmaal zou gebruiken. En ondertusschen namen de Turken de stad in. Wie die iets weet van onze Vaderlandsche Geschiedenis, kent niet de gevolgen der Remonstrantsche en Contra-remonstrantsche twisten voor het staatkundig leven in de 17de eeuw? Wie ziet niet hoe het Modernisme tegenover het Calvinisme in de kerk geleerd, invloed hebben in onze dagen in den staat en ons volksleven, zóó dat ons volk steeds meer in twee groote partijen wordt verdeeld : vóór of tegen den Christus ? Ook dit is niet nieuw. Het Joodsche volk heeft zich zelf staatkundig vernietigd, door zijne onophoudelijke twisten in synagogen en raadszalen, rechtbanken en poorten. Jezus laat uit den hemel door Johannes aan de kerk te Pergamus schrijven : »dat er waren die de leering Bileam's houden" en aan de gemeente te Thyatire »dat zij daar een Isebel hadden, eene valsche profetes, die hoererij en afgodendienst in de gemeente leerde en bevorderde, Openb. 2. Dus eeuwenoude dwalingen van Moabieteh en Phoeniziërs in de Christelijke kerk. Zoo waren de Gnostieken, met hunne strenge ascese, vóór zij Christenen werden, mannen die de Indische, Oostersche wijsheid huldigden en het Christendom met die Heidensche ideën vermengd hebben. Dat hebben de Humanisten in de dagen der Hervorming gedaan, en het geschiedt heden in zeer sterke mate. Vooral zijn de geleerden in onze dagen, sinds men begon met de opgravingen in Egypte en Indië en men de taal op steenen en rotsen gebijteld, heeft leeren lezen, bezig het Christendom met
14
theoriën en dwalingen uit het Boeddhisme en Bramanisme, enz. te doortrekken. Altijd weer het oude een nieuw kleed geven. Niet alleen het Christendom heeft een paus, monniken, nonnen, kloosters, bedevaarten, reliquien, bidsnoeren, zelfpijniging en onthouding, revolutie mannen en dwepers, geleerden die het zoogenaamde proletariaat exploiteeren, wereldhervormers en droomers over een vrederijk en gelukstaat. Och, dat is reeds zoo oud, eeuwen oud. Ja, het is slechts namaak, napraten. Indië, het land met zijne oer-oude beschaving, met zijne groote wijsbegeerte en vele verborgene dingen, zal nu het Evangelie brengen. Vooral doet het Boeddhisme in onze dagen opgeld. Dat is geen wonder. Het Boeddhisme is uit het hart van Indie. Waar de menschheid begon, waar het Paradijs was, waar de zonde begon, waar de menschheid zijn cirkelloop der dwaling aanving en na eeuwen ook weer terug keert, totdat het einde zal zijn. Het is uit dat Indie, vanwaar werelddienst en wereldmacht, weelde en kunst, materialisme en de gruwelijkste onzedelijkheid, naar Egypte en Griekenland, naar Rome en verder Europa trokken. Immers de Grieksche kunst en wijsheid, tot heden nog beroemd, is volgens Tatianus, geleerd van de volkeren, die bij hen als Barbaren te boek staan. Zij waren slechts navolgers en nabootsers. »En gelijk de dagen van Noach waren, alzoo zal ook zijn de toekomst van den zoon des menschen. Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende, tot den dag toe, in welken Noach in de ark g i n g ; en bekenden het niet tot dat de zondvloed kwam en hen allen wegnam, alzoo zal ook zijn de toekomst van den zoon des menschen". 1) Dan zal de kringloop der menschheid 1) Matth. 24 : 37—39.
EagLangwi'gMMiiaiaagaMMfcMws^^'^-!
15 in zondedienst volbracht zijn. Wijst ons het heden dan niet op een naderend einde ? In het jaar 1875 heeft een Russische dame. Mevrouw H. P. Blavatsky, te New-York, een groot werk geschreven, »Isis Unveiled", dat, ofschoon het ƒ 20 kostte, een kolossale opgang maakte en in zeer korten tijd 6-maal werd herdrukt. Het handelde over de mystiek, de verborgene wijsheid der Indiërs en Egyptenaren, over Magie, Spiritisme, Hypnotisme, de Kabbala, enz. Welk mengelmoes van ketterijen Theosofie werd genoemd. Er werd met behulp van kolonel H. S. Olcott en anderen eene «Theosofische Vereeniging" opgericht, welke thans hare aanhangers telt in de gansche wereld ; op 500 plaatsen zijn afdeelingen gesticht, tot in Australië toe. In Parijs b.v. zijn 30.000 zoogenaamde Boeddhisten-Christenen. Ook m ons land zijn negen afdeelingen : 2 in Amsterdam, en verder, in den Haag, Haariem, den Helder, Rotterdam, Utrecht, Vlaardingen, Leeuwarden 1). Deze Mevrouw trok naar Engelsch-Indie en vond daar, wat te begrijpen is, »een dankbaar gehoor." »De leeringen, door de kampioenen der Theosofische Vereeniging verbreid, vonden onmiddellijk weerklank in het Indisch gemoed, daar deze Theosofische leeringen zich zeer nauw aansloten bij het inheemsch geloof en de nog aangehangen overleveringen van den godsdienst en de wijsbegeerte in deze bakermat van geestelijk streven." 2) Dit oude Boeddhisme, in een nieuw kleed Theosofie genoemd, zien wij afgeschaduwd in schier al de ~ ï ) In Amsterdam is het hoofdkwartier der Nederlandsche ai'deeling oevestigd op den Amsteldijk No. 76 en 8Ü, terwijl een ïheosoiisehe boekwinkel en uitgeversmaatschappij daar tusschen m gevestigd is No 79 waar bijna alle boeken over theosolie verkrijgbaar of voorbanden ziin. Ook komt er een maandblad u i t : vTheosofia". Voor eenige dagen ^^eI•d te Arasterdam een internationaal Theosopliisch congres gehouden. 2) ,/Wat is toch Theosofie?" overgedrukt uit ,/De Telegraaf", 1901.
i6 letterkunde van den dag. Men kan bijna geen roman of modern tijdschrift in handen nemen, of men kan er deze ketterij als »haute nouveauté" in vinden. Wij hebben schilderijen gezien en velerlei andere dingen, tot reclameplaten toe, die met eenige wijzigingen namaaksel zijn van oude Indische beeldhouwwerken, voor eeuwen bedolven, maar nu weer aan het daglicht gebracht. Dat Boeddhisme openbaart zich op staatkundig, maatschappelijk en kerkelijk gebied. Zijne beginselen dringen steeds meer door. Het is in hoofdzaak de reactie tegen het platte, geestdoodende materialisme en heeft ten doel door zelfverloochening tot zelfverbetering te komen. In de prediking van menschenmin en verdraagzaamheid, van weldadigheid en vrede, van verlichting en een broederschap der menschheid, in onthouding en ascese, wordt het bespeurd. De telkens herhaalde belichaming van het individu, de reincornatie of leer der wedergeboorte, een der hoofdleerstukken van het Boeddhisme, dient om het egoïsme te beteugelen en om berusting te kweeken in een ongelukkig lot. Er is geen Schepper, er is geen Verlosser, de mensch moet zichzelven gelukkig maken en kan dit ook, zoo hij wil. Het Boeddhisme is in zijn beginsel Atheïsme. «Vertrouw op u zelf en op geen ander, god of mensch", zoo sprak de heilige Boeddha. Daarom vindt het zeker in de tegenwoordige in vele opzichten goddelooze wereld, zooveel bijval. Maar dan zal men, evenals de latere Boeddhisten, vanwege de troosteloosheid dezer leer, naar Goddelijke hulp uitzien. Want de mensch kan niet zonder God. Hij is door God tot God geschapen. Door zelfverloochening, onthouding vooral, kan de mensch een verlichte worden en tot verlossing en vrede komen in het Nirvana. Boeddha navolgen, de meest ver-
17
lichte, de zelfvolmaakte, die door eigen kracht de zedcHjke volkomenheid bereikt heeft. Boeddha was een kroonprins, ongeveer 600 jaar voor Christus levende, die alles verliet en met asceten in een bosch leefde ; die een bedelaar werd bij het koninklijk paleis zijns vaders, maar als de verlichte en volmaakte, meer dan al zijne koninklijke vaderen werd geprezen en vereerd. Het Boeddhisme is de moeder van enorm veel kinderen, die in onze dagen, in nieuwe kleederen onder de menschen rondwandelen. Ik wijs u op het »Godsdienstig genootschap", dat vooral zich openbaart in zijn strijd tegen den oorlog, in het ijveren voor eenen algemeenen wereldvrede 1). »In plaats van kanonnen en geweren, liefde en zelfverloochening. De oorlog, die een verzet is tegen alle zedewet, zal uitsterven, als de mensch maar een weinigje meer verlicht wordt en de ware broederschap groeit." Wij hebben immers reeds het internationaal recht, een hof van arbitrage en een plan van een vredetempel ? Wij hebben ook in ons land reeds jonge mannen, die liever de gevangenis ingaan, dan de kazerne ? Een der voorstanders van wereldvrede, der Russen keizer, is (bittere ironie !) in een zwaren oorlog gewikkeld. Zoo gaat de practijk tegen de theorie in. Ik wijs u op het algemeen zoeken en naspeuren van verborgene krachten in de natuur en in den mensch, hoe aan onze academie's medische studenten aan hypnose en magnetisme doen en Theologische aan spiritisme en mystiek; op dierenbescherming en vegetarisme; op wetenschappelijk, philosofisch socialisme, op het zich onttrekken aan de menschelijke samenleving, het stichten van koloniën, waar geleerden, dichters en geëmancipeerde dames een natuur1) „Christendom en oorlog", een beroep door het Godsdienstig genootschap der vrienden, 12. Bishopsgate Without, London, Juli 1900.
i8
leven willen leven, in arbeid, soberheid, mijding en broederlijke liefde het volmaakte hopen te bereiken; op het weigeren van militieplicht, het organiseeren van allerlei bond, loge en vereeniging, de philantroi^ische beweging, de onthouding enz. Dit alles en nog veel meer is in beginsel eeuwen, ja duizenden jaren oud. Bijvoorbeeld het laatste. In den Catechismus van het Boeddhisme, 1) lezen wij o.a. : »Welke zijn de vijf geloften der Oepasakos (aanhangers van de leer) ? »De vijf geloften luiden als volgt ; »Ik beloof: ie. eeen levend wezen te dooden of te kwetsen ; 26. niets te nemen, dat mij niet toebehoort of vrijwillig gegeven w o r d t ; 3e. alle uitspattingen en onkuischheid te mijden ; 4e. niet te liegen, bedriegen of lasteren ; 5e. mij te onthouden van alle opwekkende en verdoovende genotmiddelen". Hooger is de verdienste van hem, die er nog de drie volgende geloften bij houdt (minstens op d e wekelijksche rustdagen) : »Ik beloof: 6e. mij van het gebruik van spijs op onbehoorlijken tijd te onthouden, d. i. na het middagmaal geen spijs meer te nuttigen ; 7e. mij te onthouden van het dansen, van het zingen van wereldsche liederen, van het bezoek van openbare tooneelvoorstellingen en muziekuitvoeringen, kortom van alle wereldsche en verstrooiende vermakelijkheden ; 1) De leer van Boeddha, naar de heilige boeken door Snbhadra Bhikschoe, uit het Duitsch vertaald door en met voorwoord van Mr. S. van Houten.
19 8e. het gebruik te vermijden van versierselen van welken aard ook, van welriekende waters, oliën en zalven, in een woord van alles wat de ijdelheid dient." Voor den Bhikschoe, den verlichte, den meest gevorderde tot volmaaktheid, komen er nog twee bij : »Ik beloof: 9e. geen gebruik te maken van weelderige bedden, en op eene harde, lage legerstede te slapen, gelijk mede elke wereldschgezindheid af te leggen ; loe. steeds in vrijwillige armoede te leven". In veler oog is het Christendom verouderd. Wie gelooft nog dien ouden Bijbel ? Maar nu grijpt men naar wat veel ouder is, het Boeddhisme. Ja dat zal, als het Christendom fiasco heeft gemaakt, »de wereldgodsdienst der ontwikkelde menschheid u o r d e n " . »De grootste hinderpial der Evangelisatie op Ceylon is, dat de Europeanen zoDveel bijval schenken aan het Boeddhisme. Boeddha's geboortedag is aldaar thans door de regeering verklaard tot openbaren feestdag." 't) Voor eenige jaren geleden hebben Duitsche en Engelsche geleerden het schrift leeren lezen, dat op ontzaglijke puinhoopen, pilaren en rotsen, hier en daar in het door hen beheerschte gebied van Azië, verspreid, gebijteld is. Zij hebben o. a. daarop ook gelezen van een groot Koninkrijk, ontstaan door verecniging van allerlei brokstukken van het groote rijk van Alexander den Groote, die als een onweder ook over Azië was gegaan. Een avonturier wist zich omhoog te werken en zóó verdienstelijk te maken, dat hij koning werd. Diens zoon, Asako, was koning over een rijk, dat zich uitstrekte van de Himalaya tot den Stillen 1) Heraut nm. 619.
20
Oceaan. 1) Deze koning leefde in den bloeitijd van het Boeddhisme en was er een beschermer en verbreider van, een prediker op den troon, een soort wereldhervormer. Hij had zich aangesloten bij de geelgekleurde monniken. Omdat hij gehuwd was, hoopte hij in een ander menschelijk daarzijn, als echtelooze asceet, het hoogste te bereiken. Hij werd geprezen van de Wolga tot in Japan en van Siam tot het Baikalmeer en door millioenen vereerd. Van hem zijn eene menigte godsdienstige edicten en wetten bewaard gebleven, eeuwen onder het stof bedolven. Wij zouden ze thans sociale wetten noemen. Zij vormen den grondslag van een sociale, godsdienstige regeeringspolitiek. Hij trachtte met andere vorsten verbonden te sluiten, beweerde zelfs dat hem dat gelukt was, zoodat hij een soort wereldstaat gevormd had, naar Boeddhistische, godsdienstige beginselen ingericht, welke veel gelijkt op de gelukstaat, in de toekomst, waarvan in onze dagen zoovelen droomen. Het is althans zeer merkwaardig hoeveel overeenkomst er is tusschen deze godsdienst-edicten van koning Asoka en wat men tegenwoordig van alle kanten als wereldwijsheid hoort prediken. B.v. koning Asako veroordeelde ten scherpste den oorlog : »Want als men een land verovert, geschiedt dat nooit zonder dat vele menschen vermoord worden, sterven of weggesleept worden". En, geen levend wezen mocht gedood worden, zelfs niet tot de offerande, zooals de Bhramanen deden. Het allernieuwste in onze moderne steden .is drinkbakken voor paarden en ezels, en kiosken met spuitwater en limonade voor de menschen. Dat fijne dames met een kom water hun huis i) Zie: VVeltgesehichte in Karakterbildern. Indièns Kultur in der Blutezeit des Bnddlüsmns. K o n i g A s o k a , von Edmund Hardy, Mainz, 1902.
21
uitkomen om een leelijken trekhond, van zijn baas vergeten, drinken te geven, dat men in de tuinen voederbakjes plaatst om inzonderheid des winters, de vogelen des hemels te voeden, dat men pensions heeft voor honden en katten en meer kostgeld geeft voor een hondje dan een werkman verdient, dat men voor diezelfde huisdieren kerkhoven aanlegt, dat de hoogsten uit het land, dames en heeren, leden zijn van vereenigingen tot bescherming van dieren, vooral van zangvogels, die andere dames weer als sieraad op hare hoeden dragen, terwijl heeren weer konijnen en duiven fokken om evenals hazen en patrijzen, dood te schieten en zelfs monumenten bouwen ter gedachtenis van hetzooveelste geschoten hert. Nu, in een der edicten van Asoka lezen wij : »Ik heb op 1V2 mijl afstand bronnen laten graven en herbergen laten bouwen tot nut van mensch en diei. Ik heb aan de wegen boomen geplant, om mensch en dier schaduw te geven. Ik heb aan de kruiswegen huisjes laten bouwen, waarin waterkruiken zijn tot lafenis van de reizigers". Hij verbood het dooden van dieren en het eten van vleesch. Het gansche volk moest vegetariër zijn. Hij beval, dat men misdadigers geen kwaad moest doen, maar verbeteren. Men moest zacht over hen oordeelen, wie weet wat ze in een vroeger leven waren en immers zij konden, na wedergeboorte, in een andei-leven, of levensopenbaring, zich bekeeren. Lijkt dat nu niet precies op hetgeen wij, naar de leer van Lombroso, thans van de behandeling van misdadieers soms hooren en wat in boeken de menschen elkander wijs maken van het «erfelijk belast zijn" en het zich herinneren van eenen ander, zij het ook beneveld, uit een vorig leven ? Asako zond zijn zoon Mahinda, den apostel van Ceylon
22
en zijne dochter Sanghamitha «vriendin der orden", als propagandisten naar Ceylon, tot den koning Tissa, om daar voor het Boeddhisme te ijveren en »Boeddha's mededooo-en in menschen gelukkig makende daden om te zetten." Hij schrijft, dat hem dat overal in zijn gansche land o-elukt is : in Egypte, Syrië, Macedonië en bij de volken idie ver weg wonen". Zijn doel was de verwerkelijking zijner humaniteitsidealen over de gansche aarde. Hij verspreidde zijne godsdienstedicten in allerlei talen en volksdialecten, want alle menschen moesten zooveel mogelijk worden ingelicht. En »er is geen grootere daad, dan de arbeid voor het algemeen welzijn". Hij »de vrome", »de van God geliefde" zooals hij genoemd werd, die 37 jaar het wel en wee van millioenen in handen had, maakte alles ondergeschikt aan het groote d o e l : »de verovering van de leer", van Boeddha namelijk, en daardoor de verbetering der menschheid. Nu vraag ik, hooren en lezen wij in onze dagen niet in 't wezen der zaak hetzelfde van de toonaangevers ; van Professoren en iBannen der wetenschap, van dichters en schrijvers, van leidslieden en mannen van invloed ? Willen schier niet allen de volkeren op dezen heilweg brengen ( Denk b.v. om nog iets te noemen aan de macht en invloed der medische wetenschap. Wat die wetenschap teo-enwoordig vraagt en doet tot volksgezondheid, in allerlei wet belichaamd, wordt overtroffen door wat deze koning deed. Hij stelde namelijk eene algemeene geneeskunde in voor mensch en dier ; allen werden gratis op staatskosten behandeld. Ja, hij liet overal geneeskundige kruiden planten en verzenden naar andere vorsten en volken, ten algemeene nutte. Wat philantropische vereenigingen voor armen doen, wat
23
t
\ V'
{• i
y
arbeidersvereenigingen onder elkander, voor elkander doen, is nog lang niet wat Asoka deed. Hij had een leger van ambtenaren, die van staatswege zorgen moesten, voor armen en dakloozen. Hij zeide : »Ik houd het voor mijn plicht voor het algemeen welzijn te zorgen". »Alle menschen zijn mijne kinderen, mijne broeders". »Wij zijn allen gelijk, moeten elkander liefhebben en helpen, al wat leeft beschermen, al wat de vrede verstoort mijden". »Doet allen goed en het zal u geluk bereiden in dit en in het volgend leven". Kortom, het is de leer van vrijheid, gelijkheid en broederschap, in beginsel. Het is hetzelfde wat Tolstoï en vele letterkundigen in onze dagen in allerlei blad, boek en tijdschrift leeren. Het is hetzelfde, maar onder een anderen naam, wat beeldhouwers en schilders, dichters en volksleiders, predikanten en doktoren, staatslieden en arbeiders, tot pottebakkers en modisten toe, beoogen en tot stand brengen : -uivaar, goed, rein sijii" ; dan breekt de gelukstaat aan. Er zijn telkens wereldverbeteraars opgestaan, die een rijk van vrede en geluk beloofden, als men hen maar gelooven en volgen wilde. Denk b.v. aan de Wederdoopers, aan de Revolutie-mannen, aan de Socialisten in onze dagen. In het wezen der zaak is het immer weer hetzelfde : het rondloopen in een cirkel der dwaling. Ook nu doet men aan Spiritisme ; het oproepen, het raadplegen, het correspondentie hebben met de dooden. Hoe oud is dat wel ? Ook thans doet men aan- Hypnotisme, Magnetisme, Somnabulisme, even goed als Indiërs, Egyptenaren en Grieken, en dat niet in de geheime gewelven des tempels, maar tot op de kermis en studentenkamers toe. Ook nu hebben wij toovenaars en waarzegsters, zelfs door de meest ontwikkelde en hoogste standen geraadpleegd. Ook thans wil men, der wereld
24
moede, in bosschen en eenzame plaatsen zich afzonderen, om tot de natuur terug te keeren en het leven der wilden in wouden en woestijnen wordt benijd. Men hoort van zelfmoordenaarsclubs, waar de leden, allen levensmoeden, een voor een zelfmoord plegen en dat zijn de geëmancipeerde en meest verlichte vrouwen en mannen, zoogenaamd. Wel, Cicero, schrijft van iemand, die Plato's boek over »de ontsterfelijkheid der ziel" had gelezen en daardoor zoo bewogen werd, dat hij, ofschoon hij in zeer gelukkige levensomstandigheden leefde, zich in zee stortte en verdronk. Van den wijsgeer Hegesias wordt verhaald, dat hij zijne hoorders met zooveel nadruk wist voor te stellen, dat de dood den mensch niet het goede, maar alleen het kwade ontnam, dat de koning van Egypte hem verbood dit verder te leeren, omdat vele zijner leerlingen de handen aan zichzelven sloegen. Ook nu hooren wij van valsche mystiek en pessimisme, van vrijwillige armoede, ver gedreven zelfkwelling en onthouding, niet alleen in een afg-elepen klooster, of kluizenaarshut, maar midden in de wereld, in de paleizen der aarde. Niets nieuws onder de zon. Altijd weer hetzelfde. Arme menschheid, die zich zoo telkens door schijn, door een naam laat bedriegen! De wereld wordt door schijn geregeerd en bedrogen. Eenige glans valt in de oogen der menschen en deze willen liever gelukkig schijnen, dan zijn. Immer weer actie en reactie. Aan de eene zijde Materialisme, stofvergoding, het »laat ons eten en drinken en vroolijk zijn, want morgen sterven wij", dronkenschap, onzedelijkheid, moord en diefstal, bestialiteit, bachanalien en orgiën, eene weelde die alle perken te buiten gaat, een vertrappen van menschen, een geldzucht die doet duizelen, en aan den anderen kant, uit reactie ; het moedelooze, het pessimisme.
25 het seiitimenteele, onthouding, zickehjke philantropie, overdreven godsdienstijver, wanhoop, dweperij, »koele meren des doods", zelfmoord. De zoon van koning Asoka, Prins Kunala, ging zoo ver in dweperij, dat hij, toen hem door de hst van zijne moeder de oogen werden uitgestoken, het eene uitgestoken oog in zijn hand nam en zeide: «Waarom ziet gij nu niet meer de gedaanten, die gij zoo even nog zaagt, gemeene vleeschklomp ? Hoe bedriegen zich de dwazen die aan u hangen en denken : dat ben ik". En terwijl hij zoo over de nietigheid van alle dingen nadacht, bereikte hij de eerste trap der heiligheid. Daarna wendde hij zich tot den beul en zeide : »Ruk nu het tweede oog uit". En als hij dit in zijn hand had genomen, sprak hij : »Nu het vleeschelijk oog mij ontnomen is, heb ik daarvoor het reine oog der wijsheid verkregen. Wanneer ook de koning mij niet verder zoon noemt, zoo ben ik toch Boeddha's zoon geworden." En zijne vrouw troostende trok, hij op de luit spelende en zingende: hoe hem het licht der oogen was geroofd, maar het licht der waarheid was geschonken, bedelend het land door. Toen de koning eens aan het luitenspel den bedelaar in lompen herkende, was zijne smart groot. Maar de prins zeide: »Dit is vrucht mijner eigen daden. Ik heb kwaad gedaan en ben wedergeboren, om het loon voor hetgeen ik misdaan heb te ontvangen". Hij bad om genade voor zijne moeder. »(3, koning, ik voel geen smart, zelfs de gruwzame behandelingwekt niet mijn wrevel op, en zoo zeker is mijn hart rustig, als ik aan mijne moeder denk, die mij de oogen uittrekken liet, dat mijne oogen oogenblikkelijk mogen woiden, wat zij vroeger waren. Nauwelijks had hij deze \\oorden gesproken, of zijne oogen glansden in hunne oude schoon-
26
hcid". Dit verhaal of legende wordt ook in niet-Boeddhistische kringen van Indië bewaard. Ook thans zien wij hier het jagen naar genot, enkel genot, het roepen om »brood en spelen", het rooven van volk en land om machtig en geweldig te zijn op aarde, daar het mijden, het ontvluchten, het onthouden, het gebod op gebod en regel op regel, of er zóó ook verlossing kwame. Nu, vragend om wetten, om instellingen van Staatswege, vertrouwend op mannen, die voorgaan en leiden, dan weer, het geroep : »Weg met Staat en Vorst, God en meester, want zij brengen niets dan onheil aan". En 't is, zooals Salomo zegt: niets nieuws, »hetgene dat er gedaan is, datzelve zal er gedaan worden". Nu aan deze zijde, dan aan gene zijde van den kringloop. Ook wij komen met deze dingen in aanraking, wij zien, hooren, ondervinden ze. Wat hebben wij, als belijders van den Christus Gods, als leden Zijner kerk, daartegen te doen, hoe er mee te handelen ? Wij zijn geen ketterjagers en willen het niet zijn. Maar wij hebben, zooals de Heere Jezus zelf en de Apostelen deden, elkander te waarschuwen, elkander op te wekken tot waakzaamheid, schildwachten te zijn met het wapen, het eenige wapen eens Christens gereed, het Woord van God. Wij moeten met deze dingen rekenen, ze niet licht achten, juist omdat ze zoo oud, brutaal en taai zijn en vooral, bedriegelijk door hunne kleeding. Ik wil u tegenover die oude ketterijen, op eenige oude ivaarhcdcn wijzen, die geen nieuwe kleederen noodig hebben, omdat ze altijd in hetzelfde kleed tot ons komen, het kleed van eenvoud, heiligheid en Goddelijkheid. In 't midden van den kringloop der dwalende menschheid staat van den beginne, onwrikbaar als een rots, de Godsopenbaring. Dat men daar om heen
27
', t|,; I ,
''\
i i ~ \ ''' j :"' • J'
;
dwaalt, in plaats van er heen te vluchten en er zich aan vast te houden, is de oorzaak, dat de mensch telkens weer tot dezelfde dwaling komt. Let op het Woord en gij zult niet meer dwalen. a. » Wij lichbcn gccncn koning dan den keizer" Joh. 19 : 15. In 't algemeen is het in de wereld altijd nog de oude strijd tusschen het vrouwen- en het slangenzaad, die in het Paradijs begon, daarbuiten wordt voortgezet en alle rumoer en ellende veroorzaakt op elk terrein des levens, tot dat het einde wezen zal in een nieuw Paradijs, zooals het Woord Gods ons dat voor eeuwig belooft. Het is het aardsche boven het hemelsche stellen, den mensch boven God, Belial boven Christus te kiezen. De Joden verwierpen Christus, voor het rechthuis van Pilatus : »Wij hebben geen koning dan den keizer." Liever een dwingeland dan Christus. Het zeer oude : tot den doornenbosch zeggen : »Wees koning over ons." De geschiedenis der wereld toont een voortdurende Christusverwerping. Ook de geschiedenis van onze dagen. Zelfs de bewegingen der Christelijke volken is niets anders dan over het algemeen : weg met Christus! Wat men ook leert van »vrede, vrede en geen gevaar", wat men roept van solidair, één zijn, organiseeren, vrijheid, broederschap, wat men ook belooft, als men de leiders maar volgt en gehoorzaamt, 't is, op een enkele gunstige uitzondering na, de algemeene zonde, waarin allen het eens zijn: »Christus nooit als koning." Hij is, toen Hij op aarde was, om het brood gezocht en, om het brood verworpen. Toen Hij duizenden door Zijne wondermacht brood gaf, wilden zij Hem met geweld nemen en koning maken; toen Hij geestelijk brood, het brood des levens, zichzelf, God als Vader, aanboodt, heeft men Hem onbeschaamd verworpen. En dat is niet iets dat men evengoed
28
laten kan. Neen, een daad van zelfbehoud. Voor de duisternis is het licht verderfelijk, doodelijk. Omdat Hij de zonde bestraft, omdat Hij den mensch van zijne dwalingwil verlossen, uit den kringloop der dwaling wil leiden op den rechten weg tot Gods troon en hart en huis, heeft men geroepen : kruist Hem 1 kruist Hem ! Zoo is geen Nero, geen Alva gesmaad, als deze koning. Ziet, de Joden werden van de Romeinen onderdrukt en veracht, en •— Christus kreeg de schuld. In ons land is veel onrecht en ellende door de regeering van de liberalen, maar nu krijgen de Christelijke staatslieden de schuld. Een revolutieman zal men veeleer volgen, een koning Oudegeest, een Troelstra, een Messias Domela Nieuwenhuis, al beloven zij slechts brood. Jezus gaf het nog. Dat de Joden het zoo goed eens zijn met de Modernen over 't algemeen, dat de liberalen zelfs oud-conservatieven, den socialist Troelstra zullen volgen, liever dan langer een Christelijk ministerie, och het is niet nieuw, het is zelfs bij andere landen vergeleken niet erg, slechts voorspel. Het is het oude : de doornenbosch zal koning zijn ; liever buigen onder een volksverleider, dan aan den voet van het kruis; het is het oude lied : »de steen van de bouwlieden verworpen," het is hetzelfde te doen, wat er gedaan is, toen Christus met doornen gekroond en met een spotkleed om voor het Joodsche volk stond : »Wij hebben geen koning dan den keizer." En God droeg zoo lang reeds eene ongeloovige, zondige wereld. Hij hoorde zoo menigmaal dergelijke oproerkreten, maar Hij heeft nog niet gezegd : »omdat gij mij verwerpt, verwerp Ik u," al is het ook bedreigd en zal dit ontzettende eens geschieden. Houdt gij het met Christus, houdt u bij Christus en die van Christus zijn 1 N i e t : »weg met Hem !" Maar :
29 J-Weg wereld, weg schattea Gij kunt met bevatten Wat Jezus mij biedt!"
Wij hebben geen Koning, dan Christus ! Zoo zij het. b. » Want velen zvandelen anders: van dezvelke ik te dikmaals gezegd heb, en nu ook zvcenendc zeg, dat zij vijanden des kruises van Christus zijn; zuelker einde is het verderf, zuelker God is de butk, en zvelker lieeidijkheid is in hicnne schande, dezvclke aardsche dingen bedenken. Maar onze zvandel is tn de hemelen, zuaaruit zuij ook den Zaligmaker verzvachten", Filip. 3 : 18—20. Zoo is het ook nu. »Velen wandelen anders", anders dan Paulus gewandeld heeft. Een hoop kwarts, weinig goudkorrels. Zij zitten niet stil, de dienaars der wereld, de dienaars van Bacchus, Venus en Epicurus, zij zijn ijverig in beweging »met bedektelijk, verderfelijke ketterijen in te voeren" : van nieuw Malthusianisme, van het noodzakelijk zijn der ontucht voor de gezondheid der jonge mannen, van het nuttige en aangename, van kroeg, sociëteit en tooneel. Steeds grooter restauraties, steeds lekkerder spijzen en dranken ; alle macht der scheikunde en alle voortbrengselen der aarde moeten er bij te pas kortien, steeds prachtiger huizen, zachter stoelen, verfijnder weelde, gemeener boeken en platen, grooter partijen, langduriger feesten, onbeschaamder vermaken. Het is een opmerkelijk feit in de historie, dat in den regel die ketterijen, welke met de strengste ascese begonnen, in onzedelijkheid geëindigd zijn. Denk b.v. aan de Wederdoopers. Ook het Boeddhisme, zoo nauw verwant aan het Hindoeïsme, heeft later de grofste onzedelijkheid onder zijne navolgers gezien. Vele Hindoe-tempels zijn thans nog met onzedelijke beelden en voorstellingen ver-
30
sierd ; prostitutie is een deel van dien godsdienst en de oude boeken zijn zóó vuil, dat men ze in een thans gebruikte taal niet durft vertalen, ofschoon men op dat gebied anders tegenwoordig wat aandurft. Zij »volgen hunne verderfenissen na, waardoor de waarheid gelasterd wordt" en dat onder den dekmantel van den Christen naam. «Weenend" zeide het Paulus. E n 't is ook om te weenen, als wij denken, welk een groot deel van ons volk wegzinkt in dronkenschap en liederlijkheid, in Materialisme, geen «anderen God hebbende, dan hun buik en hunne heerlijkheid zoekende in hunne schande." Alaar ook, een hond blaft als zijn meester wordt aangerand en een schildwacht maakt alarm zoodra hij onraad merkt, wat is dan uwe taak, uwe roeping ? Wat anders dan als Paulus er tegen te getuigen, zij het met een zelfde bewogen gemoed. Want met ketterij gaat het als met eene besmettelijke ziekte, een persoon besmet een gezin, een gezin een straat, een straat een stad, een stad een land. Gij kent ze, »die Gods genade veranderen in ontuchtighedcn, die gemeenschap hebben met de werken der duisternis, die liefhebbers der wellusten zijn, geen liefhebbers Gods." Wacht u, waakt en wandelt naar het Evangelie der genade Gods. c. Maar nu valle ook niemand onzer uit reactie in een ander uiterste. Dat zien wij ook in onze dagen. » Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, viaar rechtvaardigheid, en vrede, en blijdschap door den H. Geest. Want die Christus in deze dingen dient, is Gode ivelbeliagelijk, en aangenaam den menschen.'" Rom. 14 : 17, 18. De Joden Christenen hielden nog de wetten van rein en onrein vast, de Christenen uit de Heidenen hadden van die wetten geen kennis, of ervaring en aten dus alle
31
spijzen zonder onderscheid. De eersten gingen te Rome zoo ver, dat zij geen vleesch aten, omdat het onrein kon zijn om de eene of andere reden, vooral het vleesch den afgoden geofferd, er waren er, die niets anders dan moeskruiden aten, en dus vegetariërs Avaren, de anderen lachten om die nauwgezetheid. Vandaar was er eene nog al hevige twist in de gemeente te Rome (hfdst. 13.) Paulus schreef haar, dat zij alles mochten eten, naar Christelijke vrijheid, maar ofschoon de Christenen uit de Heidenen dan hierin gelijk hadden, drijven was altijd verkeerd, want dat eeschiedt ten koste der liefde, die de hoofdzaak is, naar het Evangelie. Vooral omdat de zaak waarover men twistte slechts een kleine bijzaak was in de kerk. Want het Koninkrijk Gods : de onderwerping aan de heerschappij van Christus, bestaat niet in onthouding, noch in gebruik van eenige spijze of drank. Daarvan is geen regel voorbeschreven. Spijs en drank raken het wezen der zaak niet. Zoo aardsch moest men van het geestelijk rijk niet denken. Dat was niet van belang, de moeite niet waard, om daarover zooveel rumoer te maken en te twisten in Christus' kerk. De vrijheid allerlei spijze en drank te mop-en eebruiken, is wel een voorrecht, geen wezenlijk stuk van het Christendom. Wat is daarin hoofdzaak: «Gerechtigheid, vrede en blijdschap". Daarin moet Christus gediend en verheerlijkt, niet in onthouding, of gebruik van spijze of drank. De vrijheid van den Christen is, dat hij door Christus tot een heer gemaakt is over alles (zonder uitzondering) en tot een dienaar van iedereen. Over deze bijzaak nu is er ook thans verwarring en twist onder de Christenen. Onthouding wordt opgeblazen tot een hoofdzaak, ja bij sommigen schijnbaar tot het een en al. Er worden, zelfs tot in de Gereformeerde kerken, afzonderlijke
32
vereenigingen voor opgericht. Wij noemen dat geen vooruitgang, maar »een oude ketterij in eene nieuwe kleedij". Daaraan onze krachten te besteden, bij uitnemendheid zelfs, is Gode niet welbehagelijk. Noodig is : »gerechtigheid, vrede, blijdschap". Dat hebben wij na te jagen, dat te prediken. Wij zijn het volkomen eens met Dr. Rijk Kramer, te Amsterdam, 1) die oordeelt dat de onthouders-bcAveging, zooals die zich thans openbaart, niet bestaan kan voor de vierschaar van Gods Woord en in strijd is met de beginselen van het Calvinisme. Men mag zich niet alleen onthouden, maar men vwct zich onthouden, zoo leert men ; dat eischen de tegenwoordige omstandigheden. Ook wijn en drank zijn volgens Gods Woord, goede gaven Gods en men zou namens Hem verplicht rvorden, die niet te gebruiken.'' Dat gaat niet op. »Geen richting op geestelijk gebied heeft sterker, met beter gevolg en aanhoudender de weelde en de overdaad te keer gegaan dan juist het Calvinismc'\ »De zedelijke kracht van het Calvinisme is ten deze dus boven allen twijfel verheven en ook heeft het de proef op de som geleverd. Nu nog zijn onze Calvinistische kringen in den lande de meest ingetogene en sobere van heel ons land". Dr. A. Kuyper Sr. heeft geschreven : »Waardoor nu heeft het Calvinisme deze rechten verkregen ? Heeft het daartoe den weg van Rome bewandeld, om ontJwtiding onder band van de belofte, te prediken } Stellig niet. Het Calvinisme heeft gepredikt: i. dat alle creatuur goed was, mits in het geloof gebruikt en genoten, 2. dat alle creatuur dienstbaar moest gemaakt aan de eere Gods, en 1) Zie zijne brochure: Calvinisme. thusianïsme. Leiden, Donner, 1904.
Geheel-onthouding.
Nec-Mal-
33 3- dat alleen de genade Gods ons voor het misbruik' of het verzondigen van het creatuur kan bewaren. Het gebruik van geen enkel schepsel Gods heeft het daarom geweerd. Ook niet den wijn ; niet het bier ; en evenmin de alcoholische vochten. Het heeft geoordeeld dat alle zonde uit één Avortel opschiet en alle genade uit een bron vloeit, en dat het dus ook niet helpt om tegen ééne enkele zonde als hoofdzonde te strijden, maar dat de strijd tegen alle zonden, d. i. tegen de zonde in haar wezen, moet gaan ; en dat omgekeerd niet het houden van één gebod maar van alle Gods geboden, den lust en de liefde van zijn kind moet uitmaken". »Ook het Calvinisme gaat uit op te keer gaan van alle dronkenschap en misbruik van m o s t ; maar liet doet dit op andere manier. Zijn methode is, om het kwaad bij den wortel aan te grijpen en aan den zondaar dat eenig afdoend levenselixer toe te dienen, waardoor hij zelf gezond in den wortel worde ; wel wetende, dat zoo dit doel maar eenmaal bereikt is, met het overige kwaad ook dit kwaad van zelf overwonnen is". 1) Zoo is het. Wij kunnen het niet duidelijker zeggen dan de Heraut het voor 15 jaar deed. »Maar weet gij dan niet dat millioenen verdorven worden, lichamelijk en geestelijk V' 't Is waar. Maar wat is de grootste zonde } Is het niet Godslastering } Hoe wordt door millioenen dagelijks Gods naam onteerd ? Is de gierigheid niet afgoderij en een wortel van alle kwaad ? Is de hoogmoed niet de oudste, de hardnekkigste zonde der menschen, oorzaak van zijn val ? Richten wij nu afzonderlijke vereenigingen op om Godslastering, gierigheid of hoogmoed te bestrijden ? 1) Heraut 13 Oct. 1889.
34 »MilHoenen worden jaarlijks geofferd aan wijn en sterken drank. Hoeveel beter konden die schatten besteed", 't Is waar. Alaar ook millioenen worden jaarlijks besteed aan de mode, aan de ijdelheid der wereld ; vraagt dat eens b.v. aan een huisvader met een groot inkomen en eenige volwassene dochters. Strijden wij nu afzonderlijk tegen de mode ? Zouden wij niet gevaar loopen de mug uit te zuigen en den kernel door te zwelgen ? Zal het baten, als er een huis in brand staat, dat gij alle macht aanwendt om b.v. de keuken te blusschen, terwijl gij het overige branden laat.'' »Aller zonden vijand", dat is onze roeping. »Maar, de drankzondc gaat gewoonlijk gepaard met de ontucht" (wijntje en Trijntje), en hoe worden de menschen daardoor tot verlaging, tot diefstal, moord, ja verdierlijking geleid". Evenwel, ofschoon de Koran der Mohammedanen het gebruik van sterken drank verbiedt, zijn de Mohammedanen de meest onzedelijke menschen, met hun harem's en slavinnen en op welk peil zij staan, zeggen ons de voortdurende Christenmoorden, waarover de gansche wereld schande roept en waaraan toch niemand iets doet. Welke ontzettende gruwelen van moord, marteling en onzedelijkheid gepleegd worden op de arme Armeniers, is met geen pen te beschrijven. Wij houden ons aan het woord van Paulus en wekken u daartoe o p : gerechtigheid, vrede en blijdschap. »Die Christus in deze dingen dient, is Gode welbehagelijk en aangenaam den menschen". Beproeft het en gij zult het ondervinden. d. » Want al zvat in de zuereld is, namelijk de begeerlijkheid des vleesches, en de begceidijklieid der oogeii en de grootschheid des levens is niet 7i.it den Vader,'' i Joh. 2 : i 6 . Wereld is het georganiseerde leven der zonde, als instru-
35 ment des satans tegen God. En al wat in de wereld is, is de begeerlijkheid des vleesches, en de begeerlijkheid der oogen en de grootschheid des levens." Dat is alles. Niets meer, niets minder. Deze drie zijn nauw aan elkander verbonden, werken op elkander in, steunen elkander. Eigenlijk kan men ze tot twee samenvoegen : begeerte en genot. »Ik tuimel van de begeerte in het genot en in het genot versmacht ik van begeeren", (Faust). De geldzucht staat in 't midden, want die moet aan de beide anderen voedsel verschaffen. Door deze drie wordt de menschheid voortgedreven ook in den cirkelloop der dwalingen. Want alle ketterijen staan hiermee in verband. Dit is al wat in de wereld is. Meen niet, dat het minder is, dat het slechts een onderdeel van één dezer zou zijn, waartegen gij te waken en te strijden zoudt hebben. Het is niet minder, het is niet meer, het is genoeg, om geslacht na geslacht te verderven. Dat is de wereld ook nu, want zij is zichzelf gelijk gebleven. Maar er staat geschreven : »vreest niet, Ik heb de wereld overwonnen." »En dit is het, dat de wereld overwint, namelijk het geloof." Daarom houdt dat woord vast; niets er bij, niets er af. »Zij zullen het niet hebben. Dat oude woord van God". Daarom dat ons toevertrouwde woord Gods rein bewaren van alle dwalingen. Is er een breken aan het fundament, waarop de kerk van Christus rust, geen tolerantie dan tegenover allerlei leerstellingen, die ketterijen zijn, vanwaar zij dan ook komen en door wien ook geleerd. Wij moeten het niet dulden, dat allerlei onkruid gezaaid wordt op den akker der kerk, het zaad van modernisme en pantheïsme, evolutie en revolutie, \ alsche mystiek en spiritisme. Boeddhisme of wat ook, de kerk wordt daardoor langzamerhand verdorven en kan dan ook niet zegenend, maar zal ver-
36 derfelijk inwerken op het leven in staat en maatschappij. Predikt het Woord, dat is uwe roeping. Door woord en wandel een lichtend licht, een zoutend zout te zijn. Het licht zal de duisternis verdrijven. '/Alléén door Uw' bevelen krijgt mijn geest Verstand van God en Goddelijke zaken;"
Van alle zaken. Ik heb
gezegd.
i'r.
è>^ife^<W^
W'^Mk-. .
;Ë!I*^-
'M^iiVi-ltl
mm; ^tm\
, '#fe^^^lïfel
\ '
Bij den Uitgever dezes verscheen mede van denzelfden Schrijver:
SALOMO's SPREUKEN GEBA^GSCHIKT EN VERKLAARD 2 din. 2e veel vermeerderde druk.
Prijs ƒ 4.25. In 2 linnen banden ƒ 5.25. — — In 2 mai'occo lederen banden ƒ 5.75. — —
SALOMONS
P R E D I K E R
. GERANGSCHIKT EN VERKLAARD Prijs ƒ 3.—. In linnen band ƒ 3.50. In marocco lederen band / 3.90.
DRIE PSALMEN —
—
—
—
Prijs / 0.30.
—
—
—
—
1
#Sï&&^'"^
J