Ruimtelijke onderbouwing
Ouddiemerlaan 112-142, Diemen
Gemeente Diemen
Datum: 10 juni 2015 Projectnummer: 150141 ID: NL.IMRO.0384.OVSfinx-OW1
INHOUD
1
Inleiding
1
1.1 1.2 1.3
Aanleiding en doelstelling Ligging en begrenzing locatie Leeswijzer
1 1 2
2
Huidige situatie en planbeschrijving
3
2.1 2.2 2.3
Omgeving projectgebied- historie Projectgebied Planbeschrijving
3 3 4
3
Huidig bestemmingsplan
8
3.1 3.2
Toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden Het initiatief – toetsing aan de huidige bestemmingsplanregels
8 8
4
Uitvoerbaarheid – Beleidstoets ruimtelijke ordening
12
4.1 4.2 4.3
Rijksbeleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid
12 13 15
5
Uitvoerbaarheid – onderzoeken
21
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10 5.11 5.12 5.13
Ladder voor duurzame verstedelijking Milieueffect(rapportage) Bedrijven en milieuzonering Externe veiligheid Geluid Lucht Bodem Ecologie Water Archeologie en cultuurhistorie Verkeerskundige aspecten Maatschappelijke uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid
21 26 27 28 34 36 39 39 40 42 44 47 48
6
Procedure
49
Bijlage(n) De Sfinx Diemen, Zonnestudie vergelijking oude en nieuwe plan; versie 24 maart 2015;
Akoestisch onderzoek Ouddiemerlaan 112 – 142 ten behoeve van de omgevingsvergunning met afwijken van het bestemmingsplan (Sfinx); Definitief 6 mei 2015; Gemeente Diemen; Kenmerk Dmn/Ro/Trb/AGH Verkennend bodemonderzoek Ouddiemerlaan 112-142, Diemen; Wareco Ingenieurs; kenmerk BN51 RAP20150227; Jacobs, E., 2009: Locatie ‘Ouddiemerlaan 110’, gemeente Diemen. Een bureauonderzoek. Jacobs & Burnier Standaard Archeologisch Rapport (STAR) 186, Amsterdam; Jacobs, E., 2015: Ouddiemerlaan 112 – 172, gemeente Diemen. Een aanvullende paragraaf behorend bij STAR rapport 186. ADC ArcheoProjecten briefrapport, Amersfoort;
4
1 1.1
Inleiding Aanleiding en doelstelling In 2009 is vrijstelling verleend van het bestemmingsplan voor het realiseren van het appartementencomplex “De Kiezel” aan de Ouddiemerlaan te Diemen. Daaropvolgend is het bestemmingsplan geactualiseerd waarbij de bestemming van deze locatie is afgestemd op de eerder verleende vrijstelling voor een appartementencomplex bestaande uit 82 appartementen. Door de crisis is het project echter nooit van de grond gekomen. Nadien zijn nieuwe inzichten ontstaan en is initiatief genomen voor een nieuw bouwplan. Dit bouwplan wijkt op onderdelen af van het bouwplan waar destijds vrijstelling voor is verleend en dat daarna een positieve bestemming heeft gekregen in het thans geldende bestemmingsplan. De afwijkingen betreffen onder meer het aantal appartementen, de footprint en hoogte voor enkele bouwdelen. Procedure Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om een besluit te nemen om af te wijken van het huidige bestemmingsplan. Het nemen van een afwijkingsbesluit is mogelijk op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hierin is bepaald dat motivering van een besluit om af te wijken van de regels van een bestemmingsplan een goede ruimtelijke onderbouwing moet bevatten. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is daarvoor opgesteld.
1.2
Ligging en begrenzing locatie De locatie maakt onderdeel uit van de wijk Ruimzicht oost en wordt begrensd door de Ouddiemerlaan aan de westzijde en de Rode Kruislaan aan de noordzijde. Aan de oostzijde ligt de locatie deels aan de Solferinostraat, deels tegen de zijgrens van de percelen aan de Solferinostraat en Prins Mauritslaan. De zuidgrens van de locatie wordt gevormd door de Prins Mauritslaan. Op navolgende afbeeldingen is de ligging en begrenzing van het projectgebied in Diemen weergegeven.
Situering locatie in Diemen
1
Projectgebied aan de Ouddiemerlaan, rood omkaderd
1.3
Leeswijzer De voorliggende ruimtelijke onderbouwing ziet toe op die delen van het plan die niet in het geldende bestemmingsplan passen. Hiervoor wordt in hoofdstuk 2 het projectgebied en haar omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het project beschreven. In hoofdstuk 4 komt het vigerende bestemmingsplan aan de orde en wordt beschreven op welke specifieke afwijking van het huidige geldende bestemmingsplan onderhavig project specifiek van toepassing is. De uitvoerbaarheid van het project komt vervolgens in het kader van “goede ruimtelijke ordening” in hoofdstuk 5 en 6 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt allereerst getoetst aan het geldende beleid. In hoofdstuk 6 wordt getoetst aan de wettelijke kaders voor wat betreft milieu, verkeer, etc. De ruimtelijke onderbouwing sluit af met een de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7.
2
2 2.1
Huidige situatie en planbeschrijving Omgeving projectgebied- historie Diemen heeft zijn naam te danken aan de rivier de Diem. De veengebieden langs de Amstel, waar Diemen bij hoort, werden vanaf de 11e eeuw ontgonnen. Om daartoe te komen zijn vanuit de ontginningsbases langs de oever van de Gaasp en de beide oevers van de Diem evenwijdige ontwateringssloten op korte afstand van elkaar gegraven. Hierdoor is een strokenverkaveling ontstaan. Een volgende ontginningsas kwam tot stand langs de Ouddiemerlaan. Langs deze as werden boerderijen gebouwd. In de eeuwen daarna onderging het landschap een geleidelijke verandering. In de 17e eeuw was Oud-Diemen de kern en de bewoners leefden hoofdzakelijk van de landbouw. Na de aanleg van de Muidertrekvaart en Weespertrekvaart in 1638 en 1640 verplaatste het centrum van de gemeente zich naar de Diemerbrug, bij de huidige Hartveldseweg. In de nieuwe nederzetting Diemerbrug werden in de 18e en 19e eeuw kerken, winkels, bedrijven, scholen en woningen gebouwd. Vanaf halverwege de 20e eeuw begon Diemen sterk te groeien als forensengemeente van Amsterdam. De oude dorpen groeiden aaneen en voorts verrezen Diemen-Noord en Diemen-Zuid. De sindsdien gebouwde nieuwbouwwijken hebben het karakter van het oude agrarische dorp veranderd in een moderne buitenwijk. In de jaren '60 werd het winkelcentrum 'Het Diemerplein' gerealiseerd als onderdeel van de woonwijk Ruimzicht. Nieuwe centrumvoorzieningen verrezen vervolgens in een snel tempo. Aan weerszijden van de Ouddiemerlaan werden een aantal woningcomplexen gerealiseerd, gebieden rondom de Arent Krijtsstraat werden herbouwd en het gebied ten noorden van de Burgemeester de Kievietstraat werd bebouwd. Begin jaren `90 is het winkelcentrum gerenoveerd. In 2012 is het winkelcentrum uitgebreid en heeft het nu een open en ruime opzet.
2.2 2.2.1
Projectgebied Historie In het verleden stond in het projectgebied het bejaardenhuis De Diem. Nadat het bejaardenhuis was verhuisd naar het huidige pand in de Arent Krijtsstraat werd het ge-
Voormalige situatie projectgebied (bebouwing bejaardentehuis De Diem)
3
bouw in gebruik genomen door de Hogeschool Inholland voor huisvesting van studenten. Halverwege de jaren ‘00 is initiatief genomen voor sloop-nieuwbouw. De nieuwbouw betrof een appartementengebouw (De Kiezel) van twee bouwdelen van respectievelijk 15 m en 30 m hoog en met een totale footprint van circa 1.890 m2. De realisatie van dit gebouw is niet van de grond gekomen. De sloop van het voormalige bejaardenhuis heeft wel plaatsgevonden.
30 m
15 m
2.2.2
Bouwplan De Kiezel (niet gereali-
Bouwregels geldend bestemmingsplan
seerd)
(afgestemd op bouwplan De Kiezel)
Huidige situatie Sinds de sloop van het voormalige bejaardentehuis ligt de locatie braak, in afwachting tot uitvoering van het van de grond komen van een bouwplan. Het braakliggende terrein is ingezaaid met gras. Het projectgebied is begrensd door wegen aan de noord, west en zuidzijde. Door de ligging aan de Ouddiemerlaan, de doorgaande straat tussen Diemen centrum en noord, betreft het hier een aan de rand van het centrum liggende beeldbepalende locatie. Aan de overzijde van de Ouddiemerlaan (westelijk van het projectgebied) en Rode Kruislaan (noordelijk van het projectgebied) bevinden zich galarijflats, bestaande uit een 9-tal bouwlagen. Deze hoogbouw wordt in de Rode Kruislaan – Martin Luther Kinglaan afgewisseld met strokenbouw van 4 bouwlagen. Aan de oostzijde van het projectgebied bevinden zich rijwoningen van twee lagen met kap. Aan de zuidzijde bevindt zich aan de overzijde van de Prins Mauritslaan een groen-waterplantsoen.
2.3
Planbeschrijving Uitgangspunten / situering Het plan betreft het realiseren van een appartementencomplex bestaande uit meerdere te onderscheiden bouwdelen. De bouwmassa van het eerdere bouwplan De Kiezel is het uitgangspunt geweest, dat wil zeggen, een hoger bouwdeel aan de noordelijke zijde van de nieuwbouw van circa 30 m hoog en een lager bouwdeel aan zuidelijke zijde van de nieuwbouw van circa 15 m hoog. Ten opzichte van het vorige plan is een aanpassing doorgevoerd door het wonen niet vanaf de begane grond te laten beginnen maar vanaf de verdieping. Dit sluit aan bij de bestaande grootschalige gebouwen in de nabijheid van het complex. Tegelijkertijd is deze aanpassing ontstaan vanuit de wens om zowel voor het gebouw zelf als voor haar omgeving een groter onderscheid aan te brengen tussen het openbare deel en het private deel. Het gebouw krijgt een
4
plint waar de openbare c.q. gemeenschappelijke functies van het complex zijn geprojecteerd. De plint omarmt het hoge bouwdeel en gaat een verbinding aan met de omgeving. Hier wordt, in termen van interactie of beleving, extra nadruk gegeven door een variatie van de gevelopeningen en de materialisering van de plint. Het gebouw heeft een duidelijke opbouw naar de noordzijde en staat als een soort poortgebouw bij de entree van het centrum van Diemen.
Impressie noord- en westzijde
Footprint / situering bebouwing
Impressie zuid- en oostzijde
blauwe contour = nieuw bouwplan “De Sfinx”; rode contour = niet gerealiseerd bouwplan “De Kiezel”)
Programma In het projectgebied wordt een appartementengebouw gerealiseerd van 98 woningen met bijbehorende voorzieningen als parkeerruimte, bergingen en fietsenstalling. De 98 woningen zijn huurwoningen in de vrije sector. Bebouwing De uitgangspunten zijn: Bouwlagen: Noordelijk deel: deels 9 bouwlagen, deels 10 bouwlagen en deels 1 bouwlaag; Zuidelijk deel: 5 bouwlagen; 7 typen woningen; 2 trappenhuizen + lift; Fietsenstalling op de begane grond; Bergingen op de begane grond en verdiepingen; Parkeren op de begane grond/maaiveld zowel binnen als buiten. De bouwhoogten zijn aldus: Noordelijk bouwdeel: deel 10 bouwlagen kopzijde deel 9 bouwlagen
: ca. 31 m; : ca. 28 m;
5
Bouwlaag aan weerszijde van noordelijk bouwdeel: Borstwering : ca. 4,2 m; Dak : ca. 3,1 m; Zuidelijk bouwdeel : 15,75 m; De totale oppervlakte van de bebouwing (footprint – blauwe contour op voorgaande afbeelding) bedraagt circa 2.620 m2. ≈31 m ≈28 m
15,75 m
≈4,2
Westgevel (Ouddiemerlaan)
≈31 m
≈31 m ≈28 m
15,75 m
Noordgevel (Rode Kruislaan)
Zuidgevel (Pr. Mauritslaan)
Parkeervoorzieningen en ontsluiting Onderdeel van het plan is de realisatie van 98 parkeerplaatsen. Deze bevinden zich voor een deel inpandig (79 parkeerplaatsen) en voor een deel uitpandig (19 parkeerplaatsen). De inpandige parkeerruimte is ontsloten op de Prins Mauritslaan. De uitpandige parkeerruimte bevindt zich binnen het projectgebied, aan de oostzijde van het gebouw en is ontsloten op de Solferinostraat.
6
Inrichting projectgebied
7
3 3.1
Huidig bestemmingsplan Toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van de projectlocatie is het bestemmingsplan ‘Centrum’ van de gemeente Diemen. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Het perceel is in het vigerende bestemmingsplan bestemd als ‘Wonen – 1’ en heeft over vrijwel het gehele perceel de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. Een zeer klein deel van het projectgebied heeft de bestemming ‘Verkeer’. Ter plaatse van het projectgebied is een bouwvlak ingetekend met onderscheid in maximale hoogte aanduidingen van 30 meter en 15 meter. Voorts is voor het gehele perceel een aanduiding opgenomen voor een minimum aantal parkeerplaatsen van 83. Het bestemmingsplan bevat algemene bouwregels, waaronder regels voor parkeernormen, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, waaronder afwijkingsmogelijkheid het overschrijden van de bouw- en goothoogten van gebouwen met ten hoogste 10% en algemene wijzigingsregels.
3.2
Het initiatief – toetsing aan de huidige bestemmingsplanregels Toetsing aan de huidige regels –afwijkingen van het bestemmingsplan Het voorliggende initiatief wijkt op de volgende onderdelen af van het vigerende bestemmingsplan: Buiten bouwvlak,Hoogte 3,1 m / 4,2 m Buiten bouwvlak, Hoogte buiten bouwvlak = 31 / 28 m) Hoogte: 31 m i.p.v. 30 m
Strookje geen woonbestemming, maar verkeer Buiten bouwvlak, Hoogte 3,1 m / 4,2 m
Buiten bouwvlak, Hoogte buiten bouwvlak = 31 / 28 m)
Hoogte: 15,75 m i.p.v. 15 m
Buiten bouwvlak, Hoogte 15,75 m
Afwijkingen bestemmingsplan
8
a Een deel van het voorgestelde bouwplan bevindt zich buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Hoofdgebouwen mogen niet buiten het bouwvlak worden gebouwd. Het betreft: 1 de twee ‘poten’ van de Sfinx aan weerszijde, de langszijde van het noordelijke bouwdeel; 2 aan weerszijde, de langszijde van het noordelijke bouwdeel; 3 een deel aan de zuidwestzijde van het nieuw te bouwen gebouw; 4 balkons aan de oost- en zuidzijde buiten het bouwvlak. Dat geldt ook voor de balkons aan de westzijde van het gebouw. Deze balkons bevinden zich ook boven gronden met de bestemming ‘Verkeer’ b Een deel van de bebouwing is hoger dan de maximale bouwhoogte: 1 De beoogde maximale bouwhoogte van de kop van het noordelijke bouwdeel bedraagt 31 m. Het bestemmingsplan laat hier maximaal 30 m toe. 2 De beoogde maximale bouwhoogte van het zuidelijke gebouwdeel van 15,75 m is meer dan de maximaal toegestane bouwhoogtes van 15 m. c Een klein deel van het beoogde gebouw valt buiten de bestemming ‘Wonen – 1’ in de bestemming ‘Verkeer’. Het bouwen van gebouwen is binnen de bestemming Verkeer niet toegestaan. Ook is het gebruik voor de functie wonen niet toegestaan. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing ziet toe op de afwijkingen van de regels van het bestemmingsplan. Motivering afwijkingen bouwen Het voorgenomen plan voorziet in een nieuwe invulling van een reeds als woningbouwlocatie aangewezen terrein waarvoor in het verleden een bouwvergunning is verleend en waarvoor het bestemmingsplan de nieuwbouw van een woongebouw toelaat. Destijds betrof het een bouwplan van woonstichting De Key voor 39 koopappartementen 43 huurappartementen bestaande uit een bouwdeel van 30 m en een bouwdeel van 15 m. De Key heeft dat bouwplan niet gerealiseerd en met de huidige taakstelling 1 en mogelijkheden van woningcorporaties, ligt het niet in de verwachting, dat dat zal geschieden. Er is nadien door een nieuwe initiatiefnemer een nieuw bouwplan ontwikkeld dat op enkele onderdelen afwijkt van het bouwplan en realisatie(on)mogelijkheden van De Key van destijds. De reden van de afwijkingen ligt in een de verandering in een combinatie in wijziging van regelgeving en de marktomstandigheden. Voor een financieel uitvoerbaar bouwplan is gekozen voor meer woningen, andere woningtypes, een andere doelgroep en bovengronds parkeren. Ruimtelijke / stedenbouwkundige motivering nieuw bouwplan De Sfinx De ruimtelijke / stedenbouwkundige motivering voor het voorliggende plan en afwijking van het voorgaande plan en de daarop afgestemde bestemmingsplanregels, zijn aldus: De Ouddiemerlaan is zowel in de ontstaansgeschiedenis als in de huidige tijd van grote betekenis voor de ontwikkeling van Diemen. Waar het in de ontstaansgeschiedenis een ontginnings-as vormde, vormt het tegenwoordig een belangrijke verbindende ader. De Ouddiemerlaan ligt centraal in het plangebied Centrum Diemen. Dit gebied is 1
de positie van corporaties is gewijzigd door o.m. verhuurdersheffing (2013/2014) en de Europese regelgeving (2011) ten aanzien van de inkomensnorm voor sociale huurwoningen en de financiering van projecten
9
globaal op te delen in vier gebieden: Ruimzicht west, Ruimzicht oost, Centrum west en Centrum oost. Aan beide zijden van de Ouddiemerlaan staan karakteristieke panden. Met de beoogde locatie wordt aansluiting gezocht bij het beeldbepalende karakter en wordt de cultuurhistorische waarde van de Ouddiemerlaan versterkt. Het concept voor het gebouw is ontstaan vanuit een soort metafoor: DiemenVerdiemen-Dimmen-Opdoemen-De Sfinx van Diemen. Vanuit stedenbouwkundig opzicht wordt een nieuwe waarde of betekenis aan de plek toegevoegd. Een gebouw dat een stedenbouwkundige markering is bij de entree van Diemen. De directe omgeving van het plangebied is fors en van stedelijke schaal in een ruim opgezette groene omgeving. De locatie vormt aan de noordzijde de belangrijkste toegangspoort van en naar het centrum van Diemen. Het appartementencomplex versterkt deze beleving een staat als een poortwachter (de sfinx) bij de entree en richt zich naar de noord zuid oriëntatie van de Ouddiemerlaan. Daarnaast verwijst het, komend vanuit het station, als een soort landmark naar het centrum van Diemen. De hoofdopzet van het gebouw volgt in hoofdlijn dezelfde invulling van het gebouw waar in het verleden een bouwvergunning voor is verleend; een smal en hoog gedeelte in het noordelijke deel van het gebouw en een lager breder deel aan de zuidkant van het gebouw. Het lage bouwdeel is het dichtst bij de eengezinswoningen gepositioneerd en het hoge bouwdeel sluit aan op de bestaande galerijflats aan de overzijde van de Ouddiemerlaan. Tegelijkertijd schermt het gebouw de laagbouwwijk erachter af. Het verschil met het vorige plan zit in zowel het lage als het hoge bouwdeel. Het lage en brede bouwdeel is aan weerszijden van het hoge en smalle bouwdeel, in één laag (begane grond), doorgetrokken. Daardoor krijgt het gehele gebouw, niet alleen onder het lage bouwdeel maar ook aan weerszijden van het hoge bouwdeel, een plint waarin de openbare c.q. gemeenschappelijke functies zijn geprojecteerd. Om te bepalen in 2 hoeverre deze plint een nadelig effect heeft op de omgeving, is bezonningstudie uitgevoerd waarin de huidige bouwmogelijkheden van het geldende bestemmingsplan zijn vergeleken met het voorliggende bouwplan. Uit deze studie is op te maken dat de plinten niet zorgen voor extra schaduwwerking bij omliggende woningen. Door de plint is een onderscheid aangebracht tussen het openbare gedeelte op de begane grond en het private (woon)gedeelte op de verdieping van het complex. De architectuur en de materialisering van de plint is dusdanig uitgevoerd dat er op het niveau van het openbare gebied (de voorbijganger) voldoende dynamiek qua zicht en doorzicht ontstaat. Daarnaast is het aantal bouwlagen van het hoge en smalle gedeelte teruggebracht naar 9 lagen in plaats van de oorspronkelijke 10 lagen. Aan de noordzijde wordt op een gedeelte van dit bouwdeel een (10e) laag als accent toegevoegd. Uit de uitgevoerde bezonningsstudie is op te maken dat bij een vergelijk tussen het geldende bestemmingsplan (rode contour in de afbeeldingen van het nieuwe plan) en het nieuwe plan, er met betrekking tot de schaduwwerking geen significante verschillen zijn. De beide volumes worden door de plint met elkaar verbonden en vormen een evenwichtig compositie. Deze compositie zou je kunnen omschrijven als het stileren van het beeld van de sfinx; als een lijf met poten en een duidelijk kop. Met een duidelijke opbouw in noordelijke richting. Voor de uitwerking is gekozen om zo dicht mogelijk bij 2
De Sfinx Diemen, Zonnestudie vergelijking oude en nieuwe plan; versie 24 maart 2015
10
het beeld van een sculptuur te blijven. Dit beeld wordt versterkt door de toepassing van baksteen met nuances in aardtinten en met horizontale accenten. Het hoge bouwdeel krijgt in hoogte en in kleur een accent. Als gevolg van bovenstaande vernieuwde inzichten in inpasbaarheid van nieuwbouw op deze locatie, zijn aan 3 zijden, delen van het nieuwe hoofdgebouw buiten het bouwvlak van huidige bestemmingsplan geprojecteerd. Dit hangt onder meer samen met de aanleg van de rotonde ter plaatse van de kruising Ouddiemerlaan - Rode Kruislaan – Martin Luther Kinglaan. Door het verschuiven van het gebouw, iets van de rotonde af, verbeteren de zichtlijnen rond de rotonde wat de verkeersveiligheid ten goed komt. Voorts zijn de gebouwdelen van 1 bouwlaag, aan weerzijde van het noordelijke deel van het gebouw in het bouwplan opgenomen voor het inpandig kunnen voorzien van een groot deel van de parkeerbehoefte. Mogelijkheden voor afwijking van het bestemmingsplan Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om een besluit te nemen en afwijking van het huidige bestemmingsplanregels toe te staan. Afwijking is mogelijk op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een dergelijk besluit wordt op grond van artikel 3.10 lid 1 onder a van de Wabo voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Voor het doorlopen van deze (buitenplanse) afwijkingsprocedure is het indienen van een ruimtelijke onderbouwing, op grond van de Regeling omgevingsrecht (Mor), een vereiste.
11
4 4.1 4.1.1
Uitvoerbaarheid – Beleidstoets ruimtelijke ordening Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2012) SVIR Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kader stellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk ‘concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig’. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de ‘SERladder’). Barro Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende beleidsdoelstellingen van de SVIR. In het Barro zijn de aan de SVIR gerelateerde regels opgenomen waarmee in de planvorming en in het bestemmingsplan / de afwijkingsprocedure, rekening moet worden gehouden. Beoordeling en conclusie Bij het initiatief voor de nieuwbouw van een woongebouw in het bestaand bebouwd gebied van de gemeente Diemen worden geen nationale belangen geschaad. Voorliggend ruimtelijke onderbouwing ziet toe op een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening is hierbij een procesvereiste en draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in een vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Een en ander betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met het oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied en een multimodale ontsluiting (‘Nut en noodzaak”). Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.1.
4.1.2
Luchthavenindelingbesluit (LIB) De locatie ligt vlakbij het beperkingengebied van de luchthaven Schiphol maar maakt daar, in tegenstelling tot een groot deel van Diemen, geen onderdeel van uit. Er hoeft derhalve geen rekening te worden gehouden met de beperkingen die gelden vanuit het luchthavenindelingsbesluit (LIB).
12
Ligging locatie, direct naast beperkingengebied (rood gearceerd) Uitsnede kaart beperkingengebied LIB
Conclusie Het aspect luchthavenverkeer is geen belemmering voor de haalbaarheid van het voorgenomen bouwplan.
4.2 4.2.1
Provinciaal beleid Structuurvisie 2040, kwaliteit door veelzijdigheid (2010) De provinciale structuurvisie is op 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze structuurvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Noord-Holland. De provincie heeft drie hoofdbelangen die samen de ruimtelijke hoofddoelstelling vormen van de provincie Noord-Holland. Deze drie hoofdbelangen zijn: Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam Ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid. Onder deze hoofdbelangen vallen een twaalftal onderliggende provinciale ruimtelijke belangen. Deze belangen zijn uitgewerkt en hieraan zijn instrumenten gekoppeld die door de provincie worden ingezet om deze tot uitvoering te brengen. De volgende belangen zijn onderscheiden: Ruimtelijke kwaliteit: Behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschap, Behoud en ontwikkeling van natuurgebieden, Behoud en ontwikkeling van groen om de stad; Duurzaam ruimtegebruik: Milieukwaliteiten, Behoud en ontwikkeling van verkeersen vervoersnetwerken, Voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten en Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatieve en toeristische voorzieningen; Klimaatbestendigheid: Voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, Voldoende en schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en Voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie. Voldoende en op behoefte aansluitende huisvesting De Provincie Noord-Holland draagt bij aan het realiseren van voldoende en passende huisvesting (woningtype) op de best mogelijke plek (woonmilieu) voor huidige en toekomstige bewoners van Noord-Holland. De Provincie Noord-Holland stelt hiervoor een
13
provinciale woonvisie op die het kader biedt voor de door de regio’s op te stellen regionale actieprogramma’s. In de regionale actieprogramma’s wordt het woningbouwprogramma zowel kwalitatief als kwantitatief uitgewerkt. Uitgangspunt is om deze woningvraag zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen ten goede. De druk op de ruimte in de provincie neemt verder toe. De Provincie Noord-Holland verwacht dat tot 2040 ten minste een netto toevoeging aan de woningvoorraad nodig is van ruim 200.000 woningen. De ruimte wordt in eerste instantie gezocht in gemeenten binnen de metropoolregio. De Metropoolregio Amsterdam Het projectgebied is gelegen binnen de Metropoolregio Amsterdam (MRA). MRA is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Onder de metropoolvlag maken de partners afspraken op het gebied van verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid. De bundeling van krachten zorgt voor betere afstemming, snellere besluitvorming en een krachtiger stem richting “Den Haag”. Dit alles voor een betere regio en internationale concurrentiekracht. In de Metropoolregio Amsterdam zijn naar verwachting tot 2030 nog minstens 150.000 nieuwe woningen nodig zijn en daarna nog eens 150.000. Om andere ontwikkelingen mogelijk te maken en waardevolle open landschappen te behouden zullen veel woningbouwlocaties een meer binnenstedelijk karakter krijgen. Woningbouw moet zowel binnen als buiten Bestaand Bebouwd Gebied bijdragen aan een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Binnen het Bestaand Bebouwd Gebied bevordert de Provincie Noord-Holland zoveel mogelijk de intensivering en bundeling van stedelijkheid. Hierbij wordt gezocht naar nieuwe en aansprekende combinaties van wonen en werken. Arbeidskracht en werkgelegenheid concentreren zich in grootstedelijke gebieden. Dat betekent dat het woningaanbod ook ruimte moet bieden voor deze aspecten: een hoogwaardig stedelijk woonmilieu met internationale concurrentiekracht. Aan uitgesproken woonmilieus – hoogstedelijk, groen-stedelijk en landelijk dorps – blijft behoefte. Duurzaam Ruimtegebruik - Algemeen De provincie verstaat onder “duurzaam ruimtegebruik” het plaatsen van de juiste functie op de juiste plek. De Provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De Provincie Noord-Holland streeft daarom naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied, met name waar het gaat om bedrijventerreinen, ondergronds bouwen, hoogbouw, stationsomgevingen en knooppunten. Door demografische ontwikkelingen, zoals vergrijzing en krimp, is in dorpen sprake van grote ruimtelijke, economische en sociale dynamiek, waardoor de identiteit van de dorpen onder druk komt te staan. De Provincie wil een bijdrage leveren aan het versterken van de identiteit van de dorpen vanuit een duurzaam toekomstperspectief. Nieuwe ontwikkelingen buiten Bestaand Bebouwd gebied zijn pas mogelijk indien er binnen Bestaand Bebouwd Gebied geen ruimte meer is en de noodzaak van de ontwikkeling is aangetoond.
14
Duurzaam Ruimtegebruik - Milieukwaliteit Voor het realiseren van een duurzame milieukwaliteit is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Door milieukwaliteiten als externe veiligheid, bodem, geluid en geur en lucht integraal onderdeel te laten zijn van gebiedsontwikkelingen kunnen enerzijds milieuknelpunten opgelost en voorkomen worden en anderzijds kansen voor duurzaam ruimtegebruik en een verbeterde leefbaarheid worden benut. Beoordeling en conclusie Het plan betreft realisatie van een woongebouw binnen Bestaand Bebouwd Gebied en binnen de Metropoolregio Amsterdam. Het bouwen binnen Bestaand Bebouwd Gebied sluit aan bij de provinciale beleidsdoelstellingen voor duurzaam ruimtegebruik. 4.2.2
Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (Technische wijziging, 2014) In het kader van de invoering, per 1 juli 2008, van de nieuwe Wro heeft de provincie de mogelijkheid gekregen om een verordening vast te stellen met hierin de algemene regels waaraan bestemmingsplannen (lees: ruimtelijke onderbouwing) moeten voldoen. De Provincie Noord-Holland heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door het vaststellen van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie 2010 (PRVS). De PRVS vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie 2010. In dit uitvoeringsprogramma is aangegeven voor welke onderdelen van beleidsdoelstellingen (provinciale belangen) uit de structuurvisie de PRVS als algemene regel noodzakelijk is voor de doorwerking van het provinciale ruimtelijke beleid. In 2014 is een technische wijziging vastgesteld waarin alle jaarlijkse aanpassingen sinds de 1e versie (2010) zijn verwerkt. Bestaand Bebouwd gebied (BBG) De locatie ligt in gebied dat is aangemerkt als Bestaand Bebouwd Gebied. Beoordeling en conclusie: Het bouwplan brengt geen wijziging in de contouren van het BBG en houdt geen nieuw bedrijventerrein of kantoorgebied in. Er zijn geen bepalingen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie die een doorvertaling verlangen in voorliggende ruimtelijke onderbouwing.
4.3 4.3.1
Gemeentelijk beleid Structuurvisie Diemen In de structuurvisie van de gemeente Diemen wordt een visie gegeven op hoe de gemeente zich de komende tien tot dertig jaar wil ontwikkelen. Hierbij gaat het om lokale thema’s als wonen, werken, voorzieningen, recreatie, groen, maar ook over de regionale positie. De ambitie van Diemen is in 2040 een duurzaam, stedelijk dorp te zijn op het grensvlak van Amsterdam en de Diemerscheg, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Diemen maakt onderdeel uit van het metropolitane stadsweefsel, maar tegelijkertijd is er sprake van een interne dorpsstructuur met geborgen woonmilieus. In 2040 zijn
15
de infrastructurele barrières om elkaar in Diemen makkelijk te kunnen ontmoeten zo veel mogelijk weggenomen. Aan de noord-zuid as (Ouddiemerlaan en Ouderkerkerlaan) zijn lokale voorzieningen geclusterd. De inrichting van Diemen met snelwegen, spoorwegen, hoogbouw en veel herontwikkeling geeft Diemen dan wel het aanzien van een stadswijk, maar dit wordt niet zo beleefd. Bewoners van Diemen Zuid, Centrum en Noord, Plantage de Sniep en Bergwijkpark Noord kunnen zich identificeren
Plankaart Structuurvisie Diemen
met hun eigen wijk en met hun eigen buurt. De ambitie/visie schetst een gewenst beeld van Diemen in 2040 en vormt daarmee een kapstok voor de ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente. Om deze ambitie ook daadwerkelijk te kunnen verwezenlijken dient een aantal ruimtelijke opgaven te worden opgepakt. Een van deze opgaven is het versterken van bestaand stedelijk gebied (“opgave 1” van de structuurvisie). Binnen het bestaand stedelijk gebied zal de nadruk liggen op het versterken van de functionele en ruimtelijke structuur van de wijken, met aandacht voor de eigenheid en diversiteit van de verschillende wijken, met goede wijkvoorzieningen. Analyse en conclusie In de uitvoeringsagenda van de structuurvisie is een meerjaren uitvoeringsprogramma opgenomen. Dit uitvoeringsprogramma komt voort uit de visie en opgaven zoals die in de structuurvisie zijn weergegeven. In het uitvoeringsprogramma worden gebieden en projecten onderscheiden, die de komende periode beleidsprioriteit krijgen binnen de gemeente Diemen. Een van die gebieden betreft het voorliggende project dat nog onder de oude naam “De Kiezel” is opgenomen in de projectenlijst met beleidsprioriteit. Met voorliggend project wordt gevolg gegeven aan deze beleidsprioritaire opgave. 4.3.2
Woonvisie Diemen 2013-2017 Samenvatting beleidsdoelstellingen De woonvisie verwoordt het woonbeleid voor de periode 2013-2017 van de gemeente Diemen. Uitgangspunt is een evenwichtige opbouw van bevolking en woningvoorraad, waarbij kwaliteit en variatie een centrale opgave voor de toekomst is. Het accent op het gebied van woningbouw ligt de komende jaren in Diemen op herontwikkeling en
16
doorontwikkeling van bestaande locaties en op de bestaande woningvoorraad. Het streven is gericht op een optimale verdeling van de beschikbare woningvoorraad, uitgaande van het zo goed mogelijk laten aansluiten van het aanbod bij de vraag. Daarnaast legt de woonvisie ook verbindingen met beleid op aanpalende terreinen als zorg en welzijn, duurzaamheid, leefbaarheid en veiligheid. Dit betekent investeren in ruimtelijke kwaliteit, aandacht voor bestaande wijken, uitgaande van een levensloopbestendige, veilige, schone en duurzame leefomgeving. De woonvisie is gefundeerd op twee doelstellingen: Het voorzien in de lokale woningbehoefte. In het bijzonder voor jongeren/starters en senioren, zowel in huur- en koopsector en in regionaal verband; Het bevorderen van duurzaamheid. Deze doelstelling is nieuw in de woonvisie. De gemeente spitst haar aandacht vooral toe op energiebesparing en de toepassing van duurzame energie. Dit geldt niet alleen voor de nieuwbouw, maar juist ook voor de bestaande woningen omdat daar de meeste winst te behalen is. Analyse en conclusie In de woonvisie is onder meer een onderzoek opgenomen over de bevolkingsontwikkeling van Diemen (periode 2000-2012). Hieruit is op te maken dat Diemen vele jaren een positieve migratie / (grote) instroom van nieuwe bewoners uit de regio kent, vooral uit Amsterdam. Sinds 2000 heeft Diemen een positief migratiesaldo. Slechts in 2011 en in 2012 was sprake van een klein negatief migratie saldo. Aan het (negatief) migratie saldo zijn niet alleen economische omstandigheden en de situatie op de woningmarkt debet. Ook het stilvallen van de woningbouw en concurrentie van woningbouwprojecten in de regio hebben tot gevolg dat minder mensen vanuit de regio een woning in Diemen betrekken. Daarentegen is het saldo van geboorte en sterfte al die jaren continu positief geweest. Verder wordt binnen de totale bevolking van Diemen een groeiend aantal ouderen geconstateerd. In de afgelopen jaren heeft de sterkste bevolkingsafname plaatsgevonden in de leeftijdscategorie 25-45 jaar. De sterkste toename heeft plaatsgevonden in de leeftijdscategorie tussen 0-25 jaar en 45 of ouder. In de woonvisie is voorts gekeken naar de regio. Voor de Metropoolregio Amsterdam wordt hierin het volgende geconcludeerd voor wat betreft de huishoudontwikkeling voor de Noordelijke Randstad: De grootste groei van huishoudens wordt verwacht in de komende 10 jaar: 42% van de totale groei. Om gelijke tred te houden met de verwachte huishoudensgroei moeten er respectievelijk 113.000 woningen tot 2020, 91.000 woningen tot 2030 en 66.000 woningen tot 2040 aan de bestaande voorraad worden toegevoegd. In de eerste 10 jaar is 45% van de groei gericht op 1-2 persoonshuishouden en 75% van de vraag stedelijk georiënteerd. Op basis van prognoses van CBS wordt geconcludeerd dat tot 2030 de groei van het aantal huishoudens (relatief) gelijk gepaard gaat met de groei van de totale bevolking van Diemen. Voor wat betreft de lokale woonwensen wordt in de woonvisie verwezen naar onderzoek dat door de Dienst Onderzoek en Statistiek van Amsterdam in 2005 (onderzoek ‘Wonen in Amsterdam en Diemen’) en in 2011 (onderzoek ‘Wonen in Diemen 2011’) is uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat in de gemeente Diemen behoefte is aan verschillende woontypen en prijsklasse. Met betrekking tot woonwensen geven Diemenaren aan dat er vooral behoefte is aan extra seniorenwoningen (35%), gevolgd door extra jongerenwoningen (28%). 37% van de bewoners van Diemen geeft aan dat er
17
meer sociale huurwoningen gebouwd moeten worden. 32% is van mening dat er meer koopwoningen moeten komen, maar dan wel klein en goedkoop. Voor wat betreft de regionale woningmarkt wordt in de woonvisie geconcludeerd dat de doorstroming stagneert, terwijl dat juist voor het goed functioneren van de regionale woningmarkt essentieel is. Dit betreft het zogenaamd ‘roltrapmechanisme’: Diemen is een zeer aantrekkelijk woon- en werkgebied voor inwoners van de regio. Veel bewoners komen uit Amsterdam. Dit uit zich in de grote vraag naar woningen in Diemen, zowel in de huur- als in de koopsector. Daarom is het van belang het goed functioneren van het zogenaamde ‘roltrap’-mechanisme in de regio. Dit is het mechanisme van massale instroom van jongeren, voor het grootste deel van buiten de Stadsregio, in de stad Amsterdam. Studenten en goed opgeleide startende werkers (young professionals) beginnen onderaan de roltrap en zetten hem in beweging. Zo leggen zij de bodem onder een positieve economische ontwikkelingsspiraal. Eenmaal in de gezinsfase verhuist men vaak naar een van de regiogemeenten voor de gewenste gezinswoning met tuin. Andere doelgroepen die worden onderscheiden zijn senioren en lokale starters. Voor al deze doelgroepen is het van belang dat tijdig de juiste woningen beschikbaar zijn om de roltrap goed te laten functioneren. De roltrap verbindt de woningmarkt van de deelregio Amsterdam als een scharnier met die van de omliggende deelregio’s Noord, Zuid en Almere. Voor voorliggend initiatief, is in dat kader, in samenhang met Europees huurbeleid, van belang dat er op lokaal niveau beleid moet komen om de huishoudens met een (wat) hoger inkomen dan € 34.000,- adequaat te kunnen huisvesten. Dit betreft het voorzien in voldoende woningen in het middensegment ten behoeve van deze hogere inkomensgroep. In het huidige Diemense woonaanbod is het middenduur huursegment ondervertegenwoordigd. Hier ligt de opgave om de brug tussen sociale huur en koop te kunnen slaan. Dit segment wint aan belang door de Europese regels over toewijzing van sociale huurwoningen. Er is een grote vraag naar vrije sectorhuurwoningen en deze vraag zal naar verwachting aanhouden. Er is vooral vraag naar het middensegment tot € 900,-, en in populaire gebieden ook naar woningen met een huur tussen € 900 en € 1.200,-. Het voorliggende plan voorziet hierin. De 98 woningen betreft allen huurwoningen in de vrije sector. 4.3.3
Parkeerbeleid Doelstellingen parkeerbeleid In het parkeerbeleid zijn de volgende beoogde doelen tot 2020 aangegeven: 1. Het benutten van de aanwezige parkeergelegenheid in woonwijken (parkeerdruk <90%) om de dynamiek te behouden of te stimuleren en plaats te bieden aan bewoners, wijkgebonden ondernemers en hun bezoek. 2. Het voorkomen van overloop vanuit bedrijventerreinen richting woonwijken en andere delen van Diemen. 3. Het zorgdragen voor voldoende parkeergelegenheid rondom het Diemerplein voor de verschillende doelgroepen (parkeerdruk <90%) door het faciliteren van noodzakelijk autoverkeer. 4. Bij ruimtelijke ontwikkelingen (inbreiding, uitbreiding en functieverandering) wordt een op maat gemaakte parkeernormering toegepast ten behoeve van de kwaliteit van de openbare ruimte. ‘Parkeren op eigen terrein’ is hierbij het uitgangspunt. 5. Een parkeerexploitatie welke minimaal kostendekkend is en waarbij eventuele meeropbrengsten terugvloeien in het parkeren en maatregelen die een positief effect hebben op terugdringen van het autogebruik in Diemen (flankerend beleid).
18
Beoordeling en afweging Voor voorliggend initiatief is punt 4 van de doelstellingen van belang. Het initiatief voorziet in parkeren op eigen terrein. Hierbij zijn de richtlijnen van de CROW nagevolgd voor het bepalen van het minimaal benodigd aantal parkeerplaatsen. Verwezen naar paragraaf 5.11. 4.3.4
Groenplan Diemen Visie op groenstructuur, groenbeleid en groenbeheer Beleid De gemeente Diemen hecht grote waarde aan het openbaar groen. Groen draagt bij aan woongenot, het welzijn van de bewoners en de economische waarde van de woonomgeving. Diemen ligt in een vrij stedelijke omgeving een heeft voldoende groen in en om de woonbuurten. Dit groen moet optimaal ingericht en te gebruiken zijn. Daarnaast wil de gemeente het openbare gebied zo inrichten en onderhouden, dat het groen duurzaam en onderhoudsarm zal zijn. Het groenplan heeft betrekking op al het groen binnen de bebouwde kom van Diemen. Het geeft een visie op het openbare groen dat in beheer is bij de gemeente en doet uitspraken over de beeldbepalende groengebieden die in beheer zijn bij particulieren. Voor de beoordeling van de locatie van voorliggend initiatief in Ruimzicht Oost zijn de volgende aspecten aan de orde: Strategie In de visie op de hoofdgroenstructuur zijn de ontwikkeling en het streefbeeld voor het groen in Diemen bepaald. Voor de wijkassen en het groen in de wijken zijn verbeteringen voorgesteld. Het behouden en realiseren van de gewenste situatie vraagt om: 1. Beschermen van de hoofdgroenstructuur en de hoofdboomstructuur; 2. Verbeteren en ontwikkelen van de hoofdgroenstructuur, de groene routes en de inrichting van het groen in en rond de wijken door uitvoeren van voorstellen; 3. Bevorderen van de kwaliteit van het beheer; 4. Bevorderen van de kwaliteit van het groen door nieuw beleid en planvorming. Beschermen hoofdgroenstructuur en hoofdboomstructuur Diemen wil de hoofdgroenstructuur beschermen. Deze bestaat uit de hoofdassen met parels, het Diemer wandellandschap, de wijkassen, de bijzondere groengebieden, het toegankelijk landschap dat in beheer is bij de gemeente en de hoofdboomstructuur. Grote delen van het Diemer wandellandschap en de hoofdboomstructuur fungeren als ecologische verbinding. De bescherming van de hoofdgroenstructuur gebeurt door beleidsmatige toetsing van nieuwe plannen. In principe staat de gemeente geen stedenbouwkundige ontwikkeling in de onderdelen van de hoofdgroenstructuur toe. Het streven is om nieuwe of uitbreiding van voorzieningen in inbreidingslocaties of in stedelijke renovatiegebieden te plaatsen. Voorstellen Ruimzicht Oost: Ruimzicht Oost is in 2008 heringericht. Op middellange termijn zijn hier geen grote herinrichtingmaatregelen mogelijk. Wel kunnen voorstellen in het gangbare beheer worden meegenomen. Beleidsmatige voorstellen zijn: 1. Parkeerplaatsen omvormen tot openbare ruimtes met gebruikswaarde. Begane grond van appartementencomplexen bij renovatie meer betrekken bij buitenruimte.
19
Gemeenschappelijke ruimtes, berging van rollators en fietsen. Toegang tot het water door steigers, bruggen aanleggen van hier naar het pad in het Diemer wandellandschap (conform hoofdgroenstructuur, element Diemer wandellandschap). 2. Mogelijkheden voor natuurvriendelijke inheemse beplanting in de woonomgeving. Gebruikswaarde verhogen door bieden van speelaanleidingen in combinatie met banken en prullenbakken. 3. De beplanting langs de Rode Kruislaan tegen de studentenflats laag en overzichtelijk houden. 4. Inrichting entree en de omgeving bij fitnesscentrum verbeteren. Ontwikkelingen Ruimzicht Oost Het flatgebouw aan de Ouddiemerlaan / Rode Kruislaan zal worden gesloopt. In plaats hiervan komt in 2011 het appartementencomplex de Kiezel (zie hierna). Beoordeling en conclusie De projectlocatie is in het groenplan opgenomen als ontwikkelingslocatie. Ten tijde van het opstellen van het groenbeleid betrof het nog het bouwplan De Kiezel. Deze locatie ligt niet in de hoofdgroenstructuur en de hoofdboomstructuur. In het projectgebied zijn geen bomen aanwezig. Voorts geldt dat het project de voorstellen voor Ruimzicht Oost niet in de weg staan. Deze voorstellen zien toe op andere locaties dan het projectgebied. 4.3.5
Beleidsnota Hogere grenswaarde geluid In de beleidsnota Hoger grenswaarde geluid geeft de gemeente haar beleid weer voor het toekennen van een hogere grenswaarde. Het toekennen van een hogere grenswaarde wordt zoveel mogelijk voorkomen door ter plaatse van de nieuwbouw geluid reducerende maatregelen te treffen. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen “bestaande situaties” en “nieuwe situaties”. Kleine woningbouwprojecten op inbreidingslocaties of vervangende nieuwbouw worden aangemerkt als “bestaande situatie”. Als “nieuwe situatie” wordt aangemerkt locaties met een netto toename vanaf 100 woningen. Voorliggende situatie betreft vervangende nieuwbouw met een omvang 98 appartementen. Daarmee wordt het project aangemerkt als “bestaande situatie”. Hiervoor hanteert de gemeente het volgende beleid: Hogere grenswaarden kunnen worden verleend indien de geluidbelasting op de gevel van woningen na het treffen van maatregelen aan het gebouw hoger is dan de voorkeursgrenswaarden en overeenkomt met het heersende geluidsniveau. In ieder geval dient er één geluidsluwe gevel en één geluidsluwe verblijfsruimte buiten de woning aanwezig te zijn die voldoen aan bovenstaande voorkeursgrenswaarden. Hiervan kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken. Afweging en conclusie Op grond van de Wet geluidhinder dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd voor dit project. Voor de resultaten van het akoestisch onderzoek en de beleidsmatige afwegingen wordt verwezen naar paragraaf 5.5.
20
5 5.1 5.1.1
Uitvoerbaarheid – onderzoeken Ladder voor duurzame verstedelijking Wettelijk kader De Ladder voor Duurzame Verstedelijking (LvDV) is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geintroduceerd en is als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd, is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en een goede ruimtelijke ordening bewerkstelligen. Dit onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de LvDV wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd aan de hand van de drie opeenvolgende stappen (treden) van artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Hierin is bepaald dat de toelichting bij een bestemmingsplan (geldt ook voor ruimtelijke onderbouwing) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden: 1 er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte; 2 indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en; 3 indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. In navolgende paragraaf worden de 3 stappen (treden) doorlopen.
5.1.2
Analyse actuele regionale behoefte Het plan Voorliggend bouwplan ziet toe op het functionele en ruimtelijke programma zoals beschreven in paragraaf 2.3, de mogelijkheid tot realisatie van een woongebouw met 98 woningen. De 98 woningen zijn huurwoningen in de vrije sector. Stap 0: wordt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt? Om dit vast te stellen moet eerst worden bekeken wat een stedelijke ontwikkeling precies inhoudt. Een stedelijke ontwikkeling is in het Besluit ruimtelijke ordening als volgt gedefinieerd: Artikel 1.1. lid 1 aanhef en onderdeel i: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
21
Andere stedelijke voorzieningen: In het Besluit ruimtelijke ordening is geen begrip opgenomen over wat onder “andere stedelijke voorzieningen” moet worden verstaan. Beoordeling stedelijke ontwikkeling of niet? Het plan betreft een woningbouwlocatie en is daarmee een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. Uitgangspunt bij het beoordelen van ruimtelijke plannen die voorzien in woningbouw, is dat de totale plancapaciteit van de gemeente, zoals vastgelegd in de verstedelijkingsafspraken, niet overschreden wordt. Dit wordt in stap 1 verder uitgewerkt. Stap 1: is er een regionale behoefte Kwantiteit In het kader van het brengen van meer balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt is door de provincie het Actieprogramma Regionale Woningmarkt 20112014 (RAP) opgesteld. Het actieprogramma betreft de stadsregio Amsterdam, de gemeente Diemen maakt hier onderdeel van uit. Doel van het actieprogramma is er voor te zorgen dat de (groeiende) woningbehoefte niet alleen in kwantitatieve zin wordt bediend, maar ook in kwalitatieve zin. Om de voortgang van de Verstedelijkingsopgave bij te houden wordt jaarlijks de Monitor woningbouwcapaciteit Metropoolregio van de Metropoolregio uitgevoerd in opdracht van de provincie Noord-Holland en de Stadsregio Amsterdam (SRA). Hierin wordt steeds de capaciteit van de verschillende (nieuw)bouwlocaties in de Metropoolregio opgenomen om te bezien of er voldoende planlocaties in ontwikkeling zijn om op termijn aan de woningbouwopgaven te kunnen voldoen. Uit de monitor van 2013 blijkt dat de demografische ontwikkeling van de SRA wordt gekenmerkt door een groei van de bevolking. De mate van groei verschilt per deelregio. De SRA heeft als doelstelling opgenomen om 32.517 woningen toe te voegen aan de voorraad in de eerste RAP periode (2011-2014).
Dat komt neer op 6.503 woningen per jaar. Sinds 2005 zijn altijd tussen de 7.000 en 11.000 woningen aan de voorraad toegevoegd en ondanks dat in 2012 nog minder bouwvergunningen dan 2011 zijn afgegeven (5.301 in 2011 en 2.738 in 2012) moet het nog steeds mogelijk zijn om 6.500 woningen per jaar aan de voorraad toe te voegen. Dat de afspraak uit het RAP wordt gehaald betekent niet dat het goed gaat met de groei van de woningvoorraad in deze regio. Vergeleken met de provinciale bevolkingsprognose (netto 42.000 woningen in de periode 2010 tot en met 2014) is de
22
doelstelling te laag. In totaal zijn in de gemeente Diemen 1.160 woningen mogelijk middels vastgestelde plannen. Daarnaast zijn er plannen voor 40 woningen in voorbereiding. De gemeente heeft een woningbouwcapaciteit van 2.648 voor de periode van 2011 tot 2019 (Bron: Concept Oplegnotitie Bij Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011 – 2014 t.b.v. het Provinciale Regionale Actie Programma traject (RAP); d.d. 23 januari 2012; Status: concept; Ter besluitvorming door het Dagelijks Bestuur (02‐02‐12). Het voorliggende plan maakt deels onderdeel uit van de al 1.160 mogelijk gemaakte woningen. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat het bouwplan voor De Kiezel een onherroepelijk bouwplan betreft, dat niet op de meest recente Provinciale 3 monitor (beschikbaar op internet ) is aangegeven. In dit overzicht houdt de provincie de nieuwbouwplannen bij per regio en gemeente. Dit laat onverlet dat het geldende bestemmingsplan hier de bouw van appartementen toelaat. In een eerder stadium is op deze locatie middels een vrijstellingsprocedure de bouw van 82 woningen mogelijk gemaakt (De Kiezel) en is deze vrijstelling bestendigd in het thans geldende bestemmingsplan uit 2013. Deze woningen zijn echter nog niet gerealiseerd, maar maken dus wel uit van de “harde plannen”. Het huidige plan gaat uit van 98 appartementen. Per saldo komen er dus 16 woningen bij. In totaal zijn 1.200 (1.160+40) woningen onherroepelijk danwel in voorbereiding. In de gemeente Diemen is volgens de Oplegnotitie bij het Actieprogramma Regionale Woningmarkt uit 2012 ruimte voor 2.648 woningen. Er is derhalve behoefte aan de 16 extra woningen die middels dit plan mogelijk worden gemaakt ten opzichte van de reeds toegestane woningen. Onderzoek naar de woningbehoefte staat niet stil en is een continue proces. Meer recent dan het Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011- 2014 (RAP) en de Oplegnotitie Bij Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011 – 2014 is door RIGO Research en Advies, voor een ontwikkeling elders in de gemeente (Bergwijkpark) onderzoek verricht naar de actuele regionale 4 woningbehoefte. De rapportage van dat onderzoek is openbaar toegankelijk en gepubliceerd op internet in het kader van het voorontwerp bestemmingsplan Bergwijkpark 2015. Uit deze rapportage is het volgende op te maken: “Het bepalen van de woningbehoefte is sterk afhankelijk van aannames die men doet aangaande o.a. bevolkings- en huishoudens ontwikkelingen, binnen- en buitenlandse migratie. Het blijven echter altijd prognoses. Daarnaast stuurt - op de woningmarkt – het aanbod ook de vraag. Door GS zijn de vraaggestuurde woningbehoeftecijfers tot 2040 vastgesteld. Deze cijfers hanteert de Provincie, naast de RAP’s, bij het beoordelen van nut en noodzaak van woningbouw, conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Het gaat hier dus om een provinciale prognose. De cijfers zijn beschikbaar per regio en gemeente. De meest recente prognose is van 2010. Deze cijfers zijn aan alle regio’s beschikbaar gesteld door de Provincie. (een nieuwe prognose is nog niet beschikbaar. RIGO heeft de prognosecijfers van de Provincie voorzien van een update naar 1-12014. Dit houdt in dat er rekening is gehouden met de woningtoevoegingen die tussen het verschijnen van prognose en 1-1-2014 hebben plaatsgevonden.
3
http://www.plancapaciteit.nl/
4
Aansluiting van het plan Bergwijkpark op de actuele regionale woningbehoefte; RIGO Research en Advies; Rapportnummer P29420; d.d. 3 november 2014
23
De gewenste groei van de voorraad concentreert zich vooral in SRA-Zuid. Te zien is dat er in de regio Amstel-Meerlanden een gewenste groei van de voorraad wordt verwacht van c.a. 13.200 woningen voor de komende 5 jaar. Voor de komende 15 jaar is dat 27.800 woningen. In SRA-Zuid (dus inclusief Amsterdam) is dat respectievelijk ca. 53.000 en 94.500 woningtoevoegingen. Dit is exclusief het inlopen van het huidige woningtekort. Bij het bepalen of een ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte dient rekening gehouden te worden met de capaciteit in bestaande woningbouwplannen alwaar dus woningen worden toegevoegd. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de monitor woningbouwcapaciteit die jaarlijks wordt geactualiseerd door RIGO in opdracht van de Stadregio Amsterdam en de Provincie Noord-Holland (stand midden 2014). We kijken hier naar de toevoegingen. Het aantal te vervangen woningen binnen plannen is dus in mindering gebracht op de totale nieuwbouw.
Wanneer we er van uit gaan dat alle harde plannen ook tot uitvoering komen, zullen er ca. 6.770 woningen in de regio Amstel-Meerlanden worden gebouwd. Inclusief Amsterdam (SRA-Zuid) is dat 36.240. Voor de Stadregio als totaal zijn dat er momenteel 41.420. We gaan er in onze verdere berekeningen van uit dat de harde plannen ook daadwerkelijk tot uitvoer komen in de komende 15 jaar. In werkelijkheid zal daarvan een deel nog kunnen uitvallen of vertragen. Uiteraard komen er ook harde plannen bij, indien daar ruimte voor is. Wanneer we de gewenste groei van de voorraad confronteren met de capaciteit in harde plannen komen we aan een tekort aan capaciteit per regio. (zie tabel 3).
24
Voor de periode 2014-2030 geldt dat de capaciteit in alle harde vastgestelde plannen (tabel 2) lager is dan de behoefte die is geraamd voor deze periode (tabel 1). Dit geldt zowel voor de Stadsregio Amsterdam als totaal, SRA-Zuid als voor de subregio Amstel Meerlanden.. Voor de korte termijn, 2014-2019, geldt ook dat er nog onvoldoende harde plannen zijn om aan de behoefte te voldoen. Dit geldt hier eveneens voor zowel de stadsregio totaal, SRA-Zuid als voor de regio Amstel Meerlanden (tabel 3). We gaan er in tabel 3 vanuit dat alle harde capaciteit ook daadwerkelijk tussen 2014en 2019 gerealiseerd zal worden. In de werkelijkheid zal dit niet het geval zijn. Volgens de opgave van de gemeenten zal van de harde capaciteit in de stadregio 40% na 2020 gebouwd worden. Binnen de subregio Amstel-Meerlanden is dat 30%. Indien we rekening houden met de planning binnen deze harde plannen, wordt het tekort op korte termijn groter (zie tabel 4). Op de lange termijn blijft dit tekort gelijk omdat de harde plannen allen voor 2030 gereed zullen zijn.
Na het uitvoeren van een analyse op basis van de bronnen zoals ook gehanteerd door de Stadsregio Amsterdam en de Provincie is te concluderen dat het plan Bergwijkpark bestaande uit c.a. 5.200 woningen, een nieuwe stedelijke ontwikkeling is die met betrekking tot aantallen woningen voorziet in een ‘actuele regionale behoefte’.” Conclusie Uit het onderzoek van RIGO naar een ander project in de gemeente Diemen (in dat geval Bergparkwijk), is op te maken dat met de realisatie van alle voorziene harde en zachte plannen in de regio, waar onder Bergparkwijk (5.200 woningen), er nog steeds een regionale behoefte is aan woningen. De 16 woningen van voorliggend plan die bovenop het reeds harde onherroepelijke plan van 82 woningen zijn voorzien (totaal betreft het plan 98 woningen), voorzien derrhalve in een actuele regionale behoefte. Stap één is daarmee met goed gevolg doorlopen. Kwaliteit Voorliggend initiatief betreft de realisatie van huurappartementen in de vrije sector. Zoals in de gemeetelijke beleidsparagraaf onder “Woonvisie Diemen 2013-2017” al is aangegeven, geldt voor de regionale woningmarkt dat de doorstroming de afgelopen jaren is gestagneerd, terwijl dat juist voor het goed functioneren van de regionale woningmarkt essentieel is. Dit betreft het zogenaamd ‘roltrapmechanisme’: Diemen is een zeer aantrekkelijk woon- en werkgebied voor inwoners van de regio. Veel bewoners komen uit Amsterdam. Dit uit zich in de grote vraag naar woningen in Diemen, zowel in de huur- als in de koopsector. Daarom is het van belang het goed functioneren van het zogenaamde ‘roltrap’-mechanisme in de regio. Dit is het mechanisme van massale instroom van jongeren, voor het grootste deel van buiten de Stadsregio, in de
25
stad Amsterdam. Studenten en goed opgeleide startende werkers (young professionals) beginnen onderaan de roltrap en zetten hem in beweging. Zo leggen zij de bodem onder een positieve economische ontwikkelingsspiraal. Eenmaal in de gezinsfase verhuist men vaak naar een van de regiogemeenten voor de gewenste gezinswoning met tuin. Andere doelgroepen die worden onderscheiden zijn senioren en lokale starters. Voor al deze doelgroepen is het van belang dat tijdig de juiste woningen beschikbaar zijn om de roltrap goed te laten functioneren. De roltrap verbindt de woningmarkt van de deelregio Amsterdam als een scharnier met die van de omliggende deelregio’s Noord, Zuid en Almere. Voor voorliggend initiatief, is in dat kader, in samenhang met Europees huurbeleid van belang dat er op lokaal niveau beleid moet komen om de huishoudens met een (wat) hoger inkomen dan € 34.000,- adequaat te kunnen huisvesten. Dit betreft het voorzien in voldoende woningen in het middensegment ten behoeve van deze hogere inkomensgroep. In het huidige Diemense woonaanbod is het middenduur huursegment ondervertegenwoordigd. Hier ligt de opgave om de brug tussen sociale huur en koop te kunnen slaan. Dit segment wint aan belang door de Europese regels over toewijzing van sociale huurwoningen. Er is een grote vraag naar vrije sectorhuurwoningen en deze vraag zal naar verwachting aanhouden. Er is vooral vraag naar het middensegment tot € 900,-, en in populaire gebieden ook naar woningen met een huur tussen € 900 en € 1.200,-. Voorliggend initiatief voorziet hierin. Stap 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied? Het plan bevindt zich in het bestaand stedelijk gebied. De locatie betreft een inbreidingslocatie. Eerder is op deze locatie een bestaand voormalig bejaardenhuis gesloopt om te worden vervangen door een nieuw appartementengebouw. Een deel de van totale de regionale behoefte wordt met voorliggend initiatief, in lijn met de doelstelling van de LvDV, derhalve binnen bestaande stedelijk gebied gerealiseerd door herstructurering. De LvDV is derhalve met goed gevolg doorlopen. 5.1.3
Conclusie Voorliggend bouwplan ziet toe op een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro mogelijk. In navolging van de bepalingen van artikel 3.1.6 lid 2 Bro is in voorgaande paragrafen op grond van het het huidige regionale beleid, waaraan woningbehoefteonderzoek ten grondslag ligt, onderzocht en gemotiveerd dat met het bouwplan voorzien wordt in een actuele regionale behoefte en dat deze binnen bestaand stedelijk gebied ingevuld kan worden. De ‘LvDV’ staat de uitvoerbaarheid van voorliggend bouwplan dan ook niet in de weg.
5.2 5.2.1
Milieueffect(rapportage) Inleiding In een milieueffectrapport (MER) worden de milieugevolgen van het initiatief of de activiteit en reële alternatieven hiervoor systematisch, transparant en objectief in beeld gebracht. Ook worden daarin maatregelen beschreven om negatieve gevolgen op het milieu te voorkomen of te beperken. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet voor elk initiatief of activiteit verplicht. Het wettelijk kader voor de bepaling of voor een
26
bestemmingsplan wel of geen MER moet worden opgesteld en een m.e.r-procedure moet worden doorlopen is meerledig, namelijk: 1 De Wet Milieubeheer (Wm) met het Besluit milieueffectrapportage 1994 (Besluit m.e.r. 1994); 2 De Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet). 5.2.2
Beoordeling plan Besluit m.e.r. 1994 Het afwijkingsbesluit biedt de mogelijkheid om woningen te realiseren. Dit is een activiteit die genoemd is in de D-lijst (categorie D 11.2 Stedelijk ontwikkelingsproject). Daarom moet worden beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Gelet op de geringe omvang van het plan (maximaal 98 woningen), ruim onder de drempelwaarde (deze bedraagt 2.000 woningen) en de ligging van het plan binnen het bestaande bebouwd gebied, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in het kader van dit plan in de navolgende paragrafen in voldoende mate afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk. M.e.r.-plicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Met het opstellen van een plan mag het plan de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen en de habitats van soorten niet verslechteren en het plan mag geen verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De beoordeling of er significante effecten zijn te verwachten, vindt plaats in paragraaf 5.8. In deze paragraaf wordt geconcludeerd dat significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.
5.2.3
Conclusie Het bouwplan is van dien aard dat er geen wettelijke verplichting is tot het opstellen van een milieueffectrapport (MER) en het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
5.3
Bedrijven en milieuzonering In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens moet worden bekeken of de functie passend is in de omgeving. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en verschillen per gebiedstype waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.
27
Milieucategorie 1 2 3.1 3.2 4.1
Richtafstand woonomgeving in meters 10 30 50 100 200
Richtafstand gemengd gebied in meters 0 10 30 50 100
Beoordeling Direct ten oosten, noorden en noordwesten ligt het woongebied van Diemen. De omgeving van de Sfinx wordt aangemerkt als een rustige woonwijk. Ten zuidwesten van de locatie ligt het centrum van Diemen met winkels en maatschappelijke instellingen. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn hier dienstverlening, detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. De richtafstand van dergelijke bedrijven tot gevoelige functies (wonen) is maximaal 30 m (vanwege geluid). De afstand tussen de dichtstbijzijnde centrumfunctie en de nieuwe woningen bedraagt meer dan 50 meter. Dit houdt in dat het leefklimaat bij de woningen aanvaardbaar wordt geacht en de omliggende bedrijvigheid niet belemmerd wordt in de bedrijfsvoering. Functioneel is de woonfunctie op deze locatie milieuplanologisch gezien, een passende functie. Conclusie Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.4 5.4.1
Externe veiligheid Inleiding Externe veiligheid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico’s van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Deze grenzen zijn vertaald in een norm voor het 5 plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor 6 het groepsrisico (GR). Voor het plaatsgebonden risico zijn wettelijke grenswaarden vastgesteld. Hier mag niet van worden afgeweken.
5
PR: Risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel p van het BEVI).
6
GR: De cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg hun aanwezigheid in het invloedsgebied in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel k van het BEVI).
28
5.4.2
Regelgeving Wettelijke kaders Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als lpg en toxische gassen. Er gelden verschillende kaders: De externe veiligheidsregelgeving voor inrichtingen ligt vast in het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (Revi). Voor buisleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb). Het Bevb is van toepassing op buisleidingen voor aardgas (vanaf 16 bar en met een uitwendige diameter groter dan 50 mm); De externe veiligheidsrichtlijnen voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Nadere toelichting op het Btev In het op 1 april 2015 in werking getreden Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) is bepaald in welke situaties een verantwoording van het Groepsrisico is verplicht en in welke situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het Groepsrisico. Het Btev schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan: 1 mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval; 2 zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten. Voorts is bepaald dat bij ruimtelijke plannen die binnen 200 meter van een transportroute zijn gelegen ook aandacht dient te worden geschonken aan de personendichtheid en de verwachte veranderingen hierin, de hoogte van het groepsrisico, maatregelen ter beperking van het groepsrisico (waaronder stedenbouwkundige opzet, bouwkundige voorzieningen en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte) en mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico, alsmede de voor- en nadelen daarvan. Dit is niet aan de orde indien het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of het groepsrisico, niet meer dan tien procent toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar de eerst genoemde aspecten van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (dit betreft de zogenaamde “beperkte verantwoording van het groepsrisico”). Beleidslijn gemeente (2012) Het beheersen van de risico’s die de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen met zich meebrengen is in de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn een relevant onderwerp. Deze gemeenten hebben een gezamenlijke be7 leidslijn Externe Veiligheid op laten stellen. Rond de LPG-tankstations, Schiphol, langs de transportassen waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden (onder andere de A9) en langs buisleidingen is sprake van een verhoogd veiligheidsrisico. De weten regelgeving leidt met name voor het groepsrisico tot discussie over wat aanvaardbaar geacht wordt.
7
Beleidslijn Externe Veiligheid Regio Amstelland & de Meerlanden; November 2012
29
De voornoemde vijf gemeenten hebben een beleidslijn opgesteld, waarbij het kader voor het groepsrisico duidelijker wordt afgebakend. Hiermee kan een gedegen afweging worden gemaakt binnen het externe veiligheidsbeleid. Deze beleidslijn wordt in deze ruimtelijke onderbouwing gehanteerd. Om tot een verantwoorde afweging te komen wordt er gebruik gemaakt van drie beslispunten: Beslispunt 1: De gemeente streeft binnen de vrije ruimte van de wettelijke regelingen naar een optimale combinatie van bedrijvigheid, ruimtelijke ontwikkeling en een verantwoord niveau van fysieke veiligheid. In dit beleidskader wordt daartoe stilgestaan bij de invloedsgebieden van risicobronnen. Bij vestiging of aanpassing van een bedrijf of instelling met gevaarlijke stoffen of bij een ruimtelijke ontwikkeling moet binnen het invloedsgebied van een risicobron de Verantwoordingsplicht Groepsrisico worden doorlopen. Beslispunt 2: Volgens het wettelijk kader, hierin bestaat geen beleidsvrijheid, geldt voor kwetsbare objecten het volgende minimum veiligheidsniveau voor het plaatsgebonden risico (PR): -6 Er mogen geen situaties voorkomen waarbij kwetsbare objecten binnen de PR 10 contour van een stationaire risicobron of buisleiding liggen. Bij tussentijdse wijzigingen bij een (stationaire) risicobron mag de risicosituatie -6 voor kwetsbare objecten liggend binnen de PR 10 contour niet verslechteren. Voor vervoer van gevaarlijke stoffen wordt in de huidige situatie gestreefd naar het -6 treffen van maatregelen aan de risicobron waarmee de 10 contour in acht kan worden genomen. Voor beperkt kwetsbare objecten heeft de gemeente beleidsvrijheid. Deze wordt als volgt ingevuld: Beperkt kwetsbare objecten, waarvoor richtwaarden gelden in plaats van grenswaarden, mogen in nieuwe situaties slechts op basis van zwaarwegende gronden -6 binnen de 10 contour van een bedrijf of een transportas liggen. Voor bestaande situaties wordt ernaar gestreefd om de risico’s voor beperkt -6 kwetsbare objecten liggend binnen de PR 10 contour gelijk te houden. Beslispunt 3: Voor beoordeling van het groepsrisico geldt een ‘standstil’-principe op basis van het berekende groepsrisico van de risicobronnen waar in de gemeentelijke beleidslijn naar wordt verwezen. Het betekent dat het groepsrisico niet zonder meer mag toenemen ten opzichte van de hoogte van het groepsrisico in 2010. Het groepsrisico in 2010 is in de gemeentelijke beleidslijn bepaald door de personendichtheid van aanwezige én geprojecteerde bestemmingen aan de hand van de vigerende ruimtelijke besluiten en omgevingsvergunningen in januari 2010. Op basis van de vigerende wetgeving dient bij een toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde, de Verantwoordingsplicht Groepsrisico te worden doorlopen. Een advies van de regionale brandweer Amsterdam-Amstelland is daarbij altijd noodzakelijk. Dit is een wettelijke adviestaak en betreft zowel besluiten in het kader van vergunningverlening en handhaving als besluiten in het kader van ruim-
30
telijke ordening. Aan het brandweeradvies wordt afhankelijk van de hoogte van het berekende groepsrisico een zwaarder gewicht toegekend. Het voorgestelde externe veiligheidsbeleid heeft met name consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen die binnen de invloedsgebieden van de te onderscheiden risicobronnen liggen. Een toename van het Groepsrisico en/of overschrijding van de oriënterende waarde, dient in dergelijke situaties conform de gemeentelijke beleidslijn uit 2012 te worden verantwoord. Nadien is de wet- en regelgeving op dit onderdeel nader uitgewerkt (zie hiervoor onder “Nadere toelichting op het Btev”). 5.4.3
Analyse / beoordeling projectgebied Navolgend wordt voor het project de 3 beslispunten doorlopen zoals uiteengezet in voorgaande paragraaf. Beslispunt 1 van de gemeente beleidslijn (ligging t.o.v. invloedsgebied) De gemeente Diemen heeft aan de hand van een inventarisatie in het bijlagenrapport 8 van de beleidslijn externe veiligheid regio Amstelland & Meerlanden inzichtelijk gemaakt wat de aard en omvang van de externe veiligheidsproblematiek is in Diemen. Uit dit rapport is op te maken dat het projectgebied in het invloedsgebied ligt van (spoor)wegtrajecten waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt, namelijk: Weg: A1, knooppunt Watergraafsmeer – knooppunt Diemen; Weg: A10, knooppunt Amstel – knooppunt Watergraafsmeer; Spoor: spoortraject Weesp – Diemen Zuid – Duivendrecht. Voor de verantwoording wordt verwezen naar beslispunt 3. Beslispunt 2 van de gemeentelijke beleidslijn (ligging t.o.v. PR 10-6 contour) Uit het bijlagenrapport van de beleidslijn externe veiligheid regio Amstelland & Meer-6 landen is op te maken dat het projectgebied niet binnen een PR 10 contour ligt. De locatie voldoet derhalve aan de wettelijke en beleidsmatige kaders voor wat betreft het Plaatsgebonden risico. Het PR vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project. Beslispunt 3 van de gemeentelijke beleidslijn (stand still / verantwoording GR) Het groepsrisico in 2010 is in de gemeentelijke beleidslijn bepaald door de personendichtheid van aanwezige én geprojecteerde bestemmingen aan de hand van de vigerende ruimtelijke besluiten en omgevingsvergunningen in januari 2010. De ontwikkeling van De Kiezel, het bouwplan voor deze locatie voor 82 appartementen waarvoor eerder in 2009/2010 een procedure is doorlopen en dat destijds is vergund, is daarin meegenomen. Verantwoordelijk van het Groepsrisico en afstemming met de brandweer over het bebouwen van deze locaties heeft destijds plaatsgevonden. Op deze locatie zijn derhalve reeds 82 woningen toegestaan. Voor wat betreft de toename van het groepsrisico geldt dat het onderzoek in het kader van de gemeentelijke beleidslijn en aanvullend daarop, studie in het kader van projecten in de omgeving, de volgende inzichten geven voor wat betreft de te maken afweging over de voorgestane 16 extra woningen op deze locatie:
8
Bijlagenrapport Beleidslijn Externe Veiligheid Regio Amstelland & de Meerlanden; Opgeleverd door adviesbureau: Augustus 2012, Aangepast: November 2012
31
Wegen Voor het invloedsgebied is de stofcategorie LT2 (licht toxische vloeistoffen, 880 m) maatgevend. Verder dient bij het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten te worden beoordeeld of behalve voor zeer brandbare gassen ook voor de andere stofcategorieen verantwoordingsmaatregelen nodig zijn. In de onderstaande tabel staan de groepsrisco’s zoals deze in 2010 zijn berekend van de bij Diemen gelegen snelwegen.
De genoemde trajecten van de A1, A9 en A10 hebben geen risicoplafond, daarvoor is de transportintensiteit te laag. Het transport op het A10 traject knooppunt Amstel – knooppunt Watergraafmeer veroorzaakte in 2010 wel een groepsrisico van 2,4 maal de oriëntatiewaarde (zonder extra gebruiksruimte zou dat 1,6 maal de oriëntatiewaarde zijn). De overschrijding treedt met name op vanwege de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in Amsterdam, de objecten in Diemen dragen in mindere mate bij aan de overschrijding. Het ministerie van infrastructuur en milieu (I&M) stelde in 2010 ten aanzien van deze overschrijding van de oriëntatiewaarde het volgende: De aanleg van de Westrandweg zal naar verwachting er voor zorgen dat vervoerders zullen kiezen om de (filegevoelige) A10 te mijden. Hierdoor zal er een verlaging van het GR langs de A10 ontstaan. Na opening van de Westrandweg zal in verband hiermee het transport van LPG over de A10 worden gemonitord door het rijk om vast te stellen op welke wijze het transport zich verdeelt over de rijkswegen. Verder wordt de mogelijkheid onderzocht voor een routering en een gebruiksbeperking van LPG op de A10. Deze zorgt voor een sterke afname van de groepsrisico's langs de A10. Zodra de nieuwe vervoerssituatie in beeld is gebracht, zal opnieuw een risico analyse voor de omgeving worden gemaakt door het ministerie van I&M. Met die nieuwe informatie wordt bezien in hoeverre de risicoplafonds moeten worden aangepast en of dat aanvullende maatregelen (als routering) moeten worden getroffen om de risicoplafonds voor de A10 te verlagen.
32
In verband met de aanleg van het Zuidasdok is een milieueffectrapportage uitgevoerd. Eén van de bijlagen bij deze rapportage is het Deelrapport externe veiligheid Zuidas9 dok van maart 2015. In dit onderzoek zijn de effecten van de opening van de Westrandweg meegenomen. Dat rapport geeft derhalve inzicht in de huidige stand van zaken wat betreft het groepsrisico langs de A10, waaronder het deel van de A10 waar in 2010 nog een groepsrisico is berekend die hoger ligt dan de oriënterende waarde van 1. Onderstaande tabel is afkomstig uit dat rapport. Hierin zijn de resultaten weergegeven voor wat betreft het groepsrisico als factor ten opzichte van de orientatiewaarde in de huidige situatie weergegeven. Een waarde boven 1 betekent een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Tabel: Overzicht van de berekende hoogte van het groepsrisico bij gebruik Westrandweg (Bron: Zuidasdok, deelrapport externe veiligheid Milieueffectrapport - Bijlage 8; Rijkswaterstaat Ministerie van infrastructuur en milieu, ProRail, Gemeente Amsterdam; Maart 2015
Uit de tabel blijkt dat op de A10 en A1 bij Diemen het groepsrisico ruim onder de orientatiewaarde (deze is 1) blijft. Dit in tegenstelling tot het in 2010 berekende groepsrisico waar de A10 bij Diemen destijds op 2,4 maal de oriëntatiewaarde uitkwam. Spoor In de onderstaande tabel staan de groepsrisco’s zoals deze in 2010 zijn berekend van de bij Diemen gelegen spoorwegen. Hierbij is destijds al gerekend met het Basisnet.
In de berekende situatie in 2010 werd de oriëntatiewaarde nergens overschreden. Het toevoegen van 16 woningen in een gebied dat gekenmerkt wordt door een relatief gro-
9
Zuidasdok, deelrapport externe veiligheid Milieueffectrapport - Bijlage 8; Rijkswaterstaat Ministerie van infrastructuur en milieu, ProRail, Gemeente Amsterdam; Maart 2015
33
te personendichtheid, gelegen op geruime afstand van deze spoorlijnen, zal een minimaal effect hebben op de oriëntatiewaarde, maar zeker geen toename van meer dan 10%. Daarvoor is het aantal woningen ten opzichte van het bestaande aantal woningen in het invloedsgebied van de spoorlijnen, relatief gezien, te gering. Afweging en verantwoording groepsrisico Het project van de Sfinx behelst de bouw van 98 woningen in plaats van de al voor 2010 vergunde 82 woningen van het project De Kiezel. Het nieuwe plan voorziet in derhalve in een uitbreiding van het aantal woningen ten opzichte van het plan de Kiezel van16 extra woningen. De 82 woningen van de Kiezel maakte deel uit van de berekeningen die in 2010 zijn uitgevoerd en die gehanteerd wordt bij het zogenaamde “standstill-principe”. Voor zowel het groepsrisico dat verband houdt met het transport over de omliggende wegen, als het transport over het spoor, geldt dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde ligt en dat de toename minder is dan 10% van het huidige groepsrisico. Voor wat betreft de daarbij behorende beperkte verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar de volgende paragraaf. 5.4.4
Overleg en afstemming met brandweer, Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid Voor wat betreft de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en aspecten die verband houden met zelfredzaamheid, is het bouwplan voorgelegd aan de brandweer. De brandweer heeft het bouwplan getoetst aan de Ministeriële regeling omgevingsrecht, het Bouwbesluit 2012, uitgaande van het niveau nieuwbouw, de NEN 2443, uitgave 2013 en het Handboek Brandveiligheidsinstallaties, versie 14 juni 2012 van Brandweer Nederland. Bij brief d.d. 11 februari 2015 heeft de brandweer aangegeven dat het plan voldoet aan de genoemde regelgeving.
5.4.5
Conclusie Het aspect “externe veiligheid” vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
5.5
Geluid Wettelijk kader Het aspect geluid vloeit voort uit de Wet geluidhinder en kan worden onderverdeeld in geluid afkomstig van wegverkeer, railverkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het kader voor toetsing van initiatieven. Wegverkeer en railverkeer Langs wegen en spoorlijnen liggen ingevolge de Wet geluidhinder zones. Binnen deze zones moet voor de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Industrielawaai In de Wgh is bepaald dat rond industrieterreinen waarop bepaalde, krachtens de Wet milieubeheer, aangewezen inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen (grote lawaaimakers), een geluidszone moet zijn vastgesteld. In bijlage I, onderdeel D van
34
het Besluit omgevingsrecht (Bor) is vastgelegd welke inrichtingen als grote lawaaimaker moeten worden beschouwd. Onderzoek 10 De gemeente Diemen heeft in mei 2015 akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het bouwplan heeft betrekking op gronden die deel uitmaken van de geluidhinderzone van meerdere geluidhinderbronnen. Van elke bron moet worden onderzocht of zonder geluidbeperkende maatregelen wordt voldaan aan de grenswaarde van de Wet geluidhinder. Indien de grenswaarde wordt overschreden dienen de in aanmerking komende afstand-, bron-, scherm -maatregelen te worden onderzocht, die helpen om aan de grenswaarde te voldoen. Indien de maatregelen doeltreffend zijn – de geluidbelasting wordt teruggebracht tot de grenswaarde - voldoet het ruimtelijk plan aan de grenswaarde van de Wet geluidhinder. De in aanmerking komende maatregelen kunnen ook onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. In dat geval dienen de maatregelen in kaart te worden gebracht die niet stuiten. Deze maatregelen met de bijbehorende te hoge geluidbelasting worden vastgesteld met een hogere grenswaarde besluit. De vastgestelde hogere grenswaarde treedt in de plaats van de grenswaarde van de Wet geluidhinder. Het wijzigingsbesluit voldoet eerst dan aan de grenswaarde van de Wet geluidhinder en kan worden vastgesteld. Een hogere grenswaarde mag overigens niet worden vastgesteld indien de samenloop van geluidsbelastingen boven de grenswaarde vanwege meer dan één geluidbron leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. In dat geval dient de initiatiefnemer 11 extra maatregelen te treffen waarmee een onaanvaardbare geluidbelasting wordt voorkomen. Het is niet mogelijk om een hogere grenswaarde vast te stellen boven de maximumwaarde van de Wet geluidhinder. Indien de geluidsbelasting dat maximum overschrijdt kan een geluidgevoelig gebouw worden toegelaten onder de voorwaarde dat er een dove gevel wordt toegepast. Een dove gevel bevat geen te openen delen, anders dan bij uitzondering te openen geveldelen van een niet geluidgevoelige ruimte. De karakteristieke geluidwering van een dove gevel is dusdanig dat – uitgaande van een aftrek van 0 dB van de berekende geluidbelasting- aan de binnengrenswaarde van de Wet geluidhinder (33 dB) wordt voldaan. De gemeente is niet verplicht om een hogere grenswaarde vast te stellen. De gemeente stelt een hogere grenswaarde vast indien het hogere grenswaarde beleid in acht wordt genomen. Een hogere grenswaarde wordt eerst vastgesteld indien de gekozen vorm van het gebouw dusdanig is dat een woning een geluidluw geveldeel heeft met een bij die woning behorende geluidluwe verblijfruimte in de buitenlucht. Er kunnen gegronde reden bestaan om van een of meer onderdelen van dit beleid vrijstelling te verlenen. Verder moet voldaan worden aan het criterium van de goede ruimtelijke ordening (GRO). Dat wil zeggen dat geluidbronnen waar op de Wet geluidhinder niet van toepassing is, worden onderzocht en getoetst als ware het Wet geluid10
Akoestisch onderzoek Ouddiemerlaan 112 – 142 ten behoeve van de omgevingsvergunning met afwijken van het bestemmingsplan (Sfinx); Definitief 6 mei 2015; Gemeente Diemen; Kenmerk Dmn/Ro/Trb/AGH
11
Het plangebied maakt geen deel uit van een met het oog op de geluidsbelasting vastgesteld beperkingengebied om Schiphol. De samenloop behoeft op grond van de Wet geluidhinder dan niet met inbegrip van vliegverkeerslawaai te worden getoetst.
35
hinder bronnen. In dit geval gaat het om de geluidbelasting vanwege de wegen zonder zone (30 km/uur weg, woonerf). Voor deze bronnen gelden de afwegingscriteria van de Wet ruimtelijke ordening die ruimer zijn dan de Wet geluidhinder. Uitgevoerd is het geluidonderzoek Akoestisch onderzoek Ouddiemerlaan 112 – 172 ten behoeve van de omgevingsvergunning met afwijken van het bestemmingsplan (Sphinx) van 6 mei 2015 (zie bijlage). Het onderzoek wijst uit dat de geluidbelastingen vanwege de rijkswegen de hoofdspoorwegen, de Ouddiemerlaan en de Rode Kruislaan de grenswaarde overschrijden. De geluidbelasting vanwege de 30 km per uur weg Ouddiemerlaan overschrijdt eveneens de grenswaarde van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting vanwege de hoofdspoorweg is gesaneerd met maatregelen aan de bovenbouw (houten dwarsligger vervangen door betonnen dwarsliggers met buiten de wissels raildempers en met geluidschermen. Omdat de maatregelen nog niet in het geluidregister spoor zijn opgenomen is gerekend met de gegevens van het register (het besluit wordt herzien nadat het register is aangepast aan de getroffen maatregelen). De maatregelen tegen een te hoge geluidbelasting vanwege de rijkswegen als hoge geluidschermen en stil asfalt (2LZOAB ) zijn al getroffen in het kader van de Tracébesluit Schiphol Amsterdam Almere. Aan de gemeentelijke 50 km per uur wegen zijn alle redelijkerwijs te verlangen maatregelen getroffen. Geluidschermen langs de gemeentelijke wegen komen immers niet in aanmerking en bronmaatregelen als het omleggen van de verkeerstroom zijn niet mogelijk. De ten hoogst toelaatbare hogere grenswaarde wordt niet overschreden en de initiatiefnemer dient een karakteristieke geluidwering van de gevel te realiseren die het verschil is tussen de gecumuleerde geluidbelasting (Lcum energetisch Bijlage rapport bepaald zonder de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) en de binnengrenswaarde van 33 dB. De samenloop van de geluidbelastingen kan dan niet leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting binnen in de woning. Aan de criteria van de Wet geluidhinder voor het vaststellen van een hogere grenswaarde wordt dan voldaan, evenals aan het criterium van de goede ruimtelijke ordening. Omdat aan deze voorwaarde wordt voldaan kunnen de hogere grenswaarden worden vastgesteld als verbeeld met figuur 19 en de daarbij behorende tabel van het onderzoeksrapport. Het gemeentelijke hogere grenswaarde beleid is niet van toepassing. Het merendeel van de woningen is immers al toegelaten op grond van het vigerende bestemmingsplan zodat sprake is van een verkregen recht waardoor het hogere grenswaarde besluit niet van toepassing is. De afwijking van de uiterste bouwgrens en de situering in de geluidzone van meer bronnen dan waarop het eerdere hoger grenswaarde besluit berust, biedt voldoende reden om een nieuw hogere grenswaarde besluit vast te stellen.
5.6
Lucht Wettelijk kader In de Wet milieubeheer (Wm) zijn onder “hoofdstuk 5.2, titel 2 Luchtkwaliteitseisen” kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof. Van deze stoffen komen in
36
Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen, in tabel 5.1 zijn de grenswaarden opgenomen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden. Tabel 5.1: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit Stof
Jaargemiddelde
Uurgemiddelde
NO2
40 µg/m
3
200 µg/m
PM10
40 µg/m
3
n.v.t.
50 µg/m
PM2,5
25 µg/m
3
n.v.t.
n.v.t.
3
24-uurs-gemiddelde
Opmerkingen
n.v.t.
Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden 3
24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) De Wet Milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteit vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof PM10. Voor stikstofdioxide (NO2) geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof PM10 moest uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO 2 uiterlijk 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit ‘in betekenende mate’ verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang: Besluit en regeling ‘niet in betekenende mate’ Het besluit en de regeling maken onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor NO 2 en fijn stof PM10. Hiervan is volgens de regeling “niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” sprake als een project in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen omvat. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
37
Het Besluit en de Regeling ‘niet in betekenende mate’ bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als ‘in betekenende mate’ moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen. Toetsing Op grond van het huidige planologische regime zijn op deze locatie tenminste 82 woningen toegestaan. Het afwijkingsbesluit voorziet in de nieuwbouw van een 98 woningen. Dit aantal is dermate laag dat gesteld kan worden dat het plan conform de ministeriële regeling kan worden beschouwd als ‘NIBM’-project (projecten tot 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg / 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen). De 16 extra woningen dragen volgens de Wet milieubeheer niet in betekende mate bij aan de achteruitgang van de luchtkwaliteit. Om die reden is een nadere toetsing niet nodig. Ook worden binnen onderhavig plan geen bestemmingen mogelijk gemaakt die op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen, zijn aangemerkt als extra gevoelig voor luchtkwaliteit. Ten slotte is in het kader van de goede ruimtelijke ordening onderzocht of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woonen leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om dit te onderzoeken is ge12 bruik gemaakt van de monitoringstool van de rijksoverheid . In deze monitoringsstool zijn kaarten opgenomen van de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) voor zowel het verleden als de toekomst. Hieruit blijkt dat de concentraties van de maatgevende stoffen (fijn stof PM10 en stikstofdioxide NO2), zowel in peiljaren voor de huidige situatie als in de toekomstige situatie (2012, 2015 en 2020) onder de grenswaarden van 40 ųg/m³ liggen. Deze grenswaarden zijn op Europees niveau vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Ook de concentraties van PM2,5 ligt onder de grenswaarde van 20 ųg/m³. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. Conclusie De aanvraag omgevingsvergunning voldoet aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
12
De monitoring in 2014 vindt plaats met een geactualiseerde versie van de Monitoringstool 2013. Deze is te raadplegen op https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/
38
5.7
Bodem Algemeen In het kader van een ruimtelijk plan moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Toetsing In het verleden is voor het bouwplan De Kiezel in 2008 bodemonderzoek uitgevoerd en heeft in 2010 een bodemsanering plaatsgevonden. Om redenen die verband houden met de vraag in hoeverre de milieuhygiënische bodemsituatie in de tussentijd is gewijzigd, heeft de gemeente verzocht om een nieuw actueel bodemonderzoek uit te laten voeren. In navolging hiervan is in de periode februari-maart 2015 een nieuw ver13 kennend onderzoek uitgevoerd. De rapportage is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing bijgevoegd. Voor de volledige inhoud wordt volledigheidshalve verwezen naar de bijlage. Hieruit is het volgende op te maken: In de grond en het grondwater zijn maximaal lichte verontreinigingen aangetroffen. Aan het maaiveld en in de grond is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Ter plaatse van het voormalige gebouw is een betonplaat in de ondergrond achtergebleven. Mogelijk dat deze betonplaat belemmerend is indien in de toekomst geheid gaat worden bij nieuwbouw. De aangetroffen verontreinigingen geven geen aanleiding tot nader onderzoek of sanerende maatregelen. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingswijziging. Conclusie Het aspect “bodem” vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
5.8
Ecologie Wettelijk kader Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet dient te worden aangetoond dat van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing is verkregen. Toetsing Gebiedsbescherming Het projectgebied bevindt zich op geruime afstand van Natura 2000-gebied en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS ligt op een kilometer afstand van het projectgebied, het Natura2000 op circa 3 kilometer. Het voorliggende project leidt niet tot een wezenlijke vergroting van de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het moederplan, het bestemmingsplan ‘Centrum’ van de gemeente Diemen. Onderhavig project heeft zodoende geen gevolgen voor het Natura 2000-gebied of de EHS. Een nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
13
Verkennend bodemonderzoek Ouddiemerlaan 112-142, Diemen; Wareco Ingenieurs; kenmerk BN51 RAP20150227
39
Soortenbescherming De projectlocatie is gelegen in het bebouwde gebied van Diemen. Het gebied bestond in het verleden uit bebouwd en verhard terrein. De locatie ligt al enkele jaren braak waarbij de grazige ruigte op het terrein intensief wordt gemaaid. Gelet op voorstaande en het feit dat bebouwing en bomen ontbreken, maakt het terrein ongeschikt als natuurlijke groeiplaats of vaste rust- en verblijfplaats voor (strikt) beschermde plant- en diersoorten. Om die reden kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat de aanwezigheid van (strikt) beschermde plant- en diersoorten is uitgesloten. Effecten van het plan op (strikt) beschermde soorten zijn derhalve niet aan de orde. Conclusie Bij het bouwrijp maken wordt rekening gehouden met de Flora- en faunawetgeving. Het aspect “ecologie” leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig project.
5.9
Water Kader In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument de Watertoets. Algemeen Waterbeleid Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Thema's zoals "water in de stad" en "water als mede ordenend principe" en het streven naar “duurzame en robuuste watersystemen” zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid en geconcludeerd in de twee drietrapsstrategieën voor: Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren). Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren). Water gerelateerde plannen en beleid gemeente Diemen Startovereenkomst ´Waterbeleid 21e eeuw´ (WB21), Nationaal Waterplan 2010-2015 (ministerie van I&M), Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2010, Stroomgebiedsbeheerplan Rijn-West (Regionaal ambtelijk overleg Rijn-West), Handreiking Watertoets (ministerie van I&M), Provinciaal Waterplan 2010-2015 (Provincie Noord-Holland), Waterbeheersplan 2010-2015 (Waterschap Amstel, Gooi en Vecht), Keur AGV 2011 (Waterschap Amstel, Gooi en Vecht), Watergebiedsplan Bijlmerring 2012 (Waterschap Amstel, Gooi en Vecht), Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Diemen 2009-2013 (gemeente Diemen), Waterplan Diemen 2010-2028 (gemeente Diemen). In het stroomgebiedsbeheersplan is het Europees beleid met betrekking tot de Kader Richtlijn Water (KRW) uitgewerkt. Het nationaal waterplan, het stroomgebiedsbeheer-
40
plan, het provinciaal waterplan en het waterbeheersplan zijn wettelijke plannen die voortkomen uit de Waterwet (WW, 2009). De handreiking watertoets is een uitwerking van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO, 2006). En de Wet Milieubeheer (WM, 1979) verplicht de gemeente Diemen tot het opstellen van een GRP. Het stedelijk of gemeentelijk waterplan is een zogenaamd buitenwettelijk plan en wordt opgesteld wanneer hiervoor urgente noodzaak bestaat en/of wanneer dit bestuurlijk is afgesproken. Het realiseren van de doelen en uitgangspunten van het vigerende waterbeleid is een gezamenlijke opgave. Dit is afgesproken in het Nationaal Bestuursakkoord Water (2010) door de ondertekening van het Rijk, de provincies in het samenwerkingsverband Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Basisprincipes uit het NBW 2010 zijn: "meer ruimte voor water"; "voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd"; “stand still situatie: géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit”. In opdracht van de gemeente Diemen en in samenwerking met AGV evenals de burgers van de gemeente Diemen, is het “Waterplan Diemen 2010-2028 – Diemen zet water op de kaart” (Tauw, oktober 2009) opgesteld. Naast regels en voorschriften (Keur en Keurbesluit, 2011) geeft AGV aan welk beleid en welke criteria (Beleidsregels, 2011) aangehouden moeten worden in en rond het oppervlaktewatersysteem (kwantiteit en kwaliteit) en met betrekking tot waterveiligheid (keringen). Ook dient rekening te worden gehouden met het provinciaal beleid voor grondwaterbeschermingsgebieden en het gemeentelijk beleid op basis van de uitvoering van gemeentelijke zorgtaken voor de afvoer van afvalwater, hemelwater en de beheersing van freatisch grondwater. Voor de locatie zijn dat de Provincie Noord-Holland en de gemeente Diemen. Watersysteem Het watersysteem van de locatie behoort tot het beheersgebied van AGV en is gelegen in de Diemerpolder. De watergangen en kavelsloten van de Diemerpolder zijn bemalen. In de huidige situatie zijn de locatie en de omgeving in gebruik als gemengd stedelijk (bebouwd) gebied en heeft het watersysteem de functie 'stedelijk water'. De Diemerpolder bestaat uit één peilgebied. Eind 2011 is het Peilbesluit Bijlmerring vastgesteld. Mede op basis van de actuele waterpeilen is hierin een zomerpeil van NAP 1,90 m en een winterpeil van NAP -1,98 m vastgesteld. De locatie bevat geen open water, wel ligt direct ten zuiden van Prins Mauritslaan welke de grens van de locatie vormt, een brede sloot. Watertoets Voor het projectgebied geldt dat de locatie in het verleden bebouwd is geweest en dat in het verleden reeds bouwvergunning is verleend voor het nieuwbouwplan De Kiezel (zie paragraaf 2.2.1). Het bouwplan De Kiezel stamt van voor het vaststellen van het bestemmingsplan Centrum. In het bestemmingsplan Centrum maakt het bouwplan derhalve onderdeel uit van de huidige situatie. Dat betekent dat de toename aan verhard oppervlak door het bebouwen van de locatie al onderdeel uitmaakt van de huidige situatie en er derhalve geen sprake is van noodzaak tot compensatie. Conclusie Het aspect “water” vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
41
5.10
Archeologie en cultuurhistorie Wettelijk kader
Archeologie Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld dat rekening moet worden gehouden met archeologische waarden in de bodem. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Cultuurhistorie Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en in afwijkingsprocedures met de uitgebreide voorbereidingsprocedure (artikel 5.20 Bor). Situatie – kader voor projectgebied Beleidsnota Cultuurhistorie Diemen
Diemen streeft naar het beschermen en versterken van haar cultuurhistorische waarden. De gemeente heeft, via het bestemmingsplan, een juridisch instrument in handen dat bescherming biedt aan ongewenste ontwikkelingen. Cultuurhistorische waarden (monumenten, beeldbepalende wanden/panden) en archeologische terreinen moeten dan ook worden opgenomen in de herziening van bestemmingsplannen. De gemeente raadpleegt bij het opstellen van plannen de archeologische beleidskaart voor Diemen. Archeologie 14 Volgens de gemeentelijke archeologiekaart bevindt de locatie zich deels in een oorspronkelijke ontginningsas, de Ouddiemerlaan/Ouderkerklaan. Hierlangs kunnen in de ondergrond nog resten worden aangetroffen van ontginningsnederzettingen uit de middeleeuwen. Op grond hiervan is in het op 25 april 2013 vastgestelde bestemmingplan Centrum aan de locatie de dubbelbestemming ‘archeologie waarde 2’ toegekend. Dit houdt in dat deze als zodanig aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd zijn voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat uitsluitend gebouwd mag worden voor zover de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een inventariserend veldonderzoek heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, tenzij: a. de aanvraag leidt tot grondroerende werkzaamheden tot ten hoogste 50 m² en het bouwwerk niet dieper dan 0,5 meter onder peil wordt geplaatst; b. uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.
14
Alders, G.P, E.M. de Breejen, P. Floore & J. Vaars, 2003: Beleidsnota Cultuurhistorie Diemen, Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland, Wormer
42
Op grond van het bovenstaande is voor het plan archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk. Cultuurhistorie Op de locatie bevinden zich geen panden, derhalve zijn er geen panden waarvan de gevels van cultuurhistorische waarde zijn aanwezig. Nadere eisen met betrekking tot cultuurhistorie zijn dan ook niet aan de orde. Situatie projectgebied – archeologisch (bureau)onderzoek 15 In juni 2008 is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd waarin aan de hand van bestaande bronnen inzicht is verworven in de binnen het projectgebied aanwezige bekende of verwachte archeologische waarden. Het onderzoek had tevens tot doelstelling om inzicht te krijgen in de geologische, geomorfologische en bodemkundige opbouw van het gebied. In april 2015 heeft vervolgens een actualisatie van dit bu16 reauonderzoek plaatsgevonden . In overeenstemming met de in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie 3.1 (KNA) genoemde specificaties is het onderzoek aangemeld bij het Centraal Archeologisch Informatiesysteem (Archis II). Op basis van deze aanmelding zijn de resultaten van het onderzoek binnen dit systeem geregistreerd onder onderzoek nummer 21832. Voor de beschrijving van de landschappelijke en aardwetenschappelijke context, het historisch gebruik, de archeologische waarden en verwachte archeologische waarden wordt volledigheidshalve verwezen naar zowel de rapportage van 2008 als de in 2015 uitgevoerde actualisatie, die beiden als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing zijn bijgevoegd. In de uit 2015 daterende actualisatie wordt het volgende geconcludeerd: Op de locatie moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen. Het gaat daarbij dan vermoedelijk eerder om sporen die samenhangen met de ontginning van het gebied, zoals (ontwaterings)sloten als om bewoningssporen in de vorm van opgehoogde huisplaatsen. Onderzoek direct ten westen van het plangebied heeft uitgewezen dat het gebied van de naoorlogse wijk, waar het plangebied deel van uitmaakt, voorafgaand aan de aanleg ervan is opgehoogd met een 1,7 tot 2,3 m, en plaatselijk zelfs meer dan 3,5 m dik zandpakket. Dit sluit aan bij het gegeven dat bij de recente sloop van de verzorgingsflat is waargenomen dat de ondergrond tot op een diepte van zeker 1,5 m uit geroerde grond bestaat. De voormalige bebouwing, bestaand uit een zorgflat, is reeds gesloopt. Hierbij zijn funderingsbalken verwijderd, maar zijn de heipalen blijven zitten evenals twee kelders. De voorgenomen grondwerkzaamheden in het kader van de nieuwbouw omvatten de aanleg van de funderingsbalken en het slopen van de nog in de ondergrond aanwezige kelders van de oudbouw. Tevens zullen nog nieuwe heipalen geplaatst worden. Bij het slopen van de twee nog aanwezige kelders vindt in principe geen verdere verstoring van de bodem plaats anders dat de nog aanwezige vloeren en muren van de kelders verwijderd worden. Wel kan mogelijk bij deze werkzaamheden het archeologisch interessante niveau waargenomen worden. Op basis van het onder15
Jacobs, E., 2009: Locatie ‘Ouddiemerlaan 110’, gemeente Diemen. Een bureauonderzoek.
16
Jacobs, E., 2015: Ouddiemerlaan 112 – 172, gemeente Diemen. Een aanvullende paragraaf
Jacobs & Burnier Standaard Archeologisch Rapport (STAR) 186, Amsterdam behorend bij STAR rapport 186. ADC ArcheoProjecten briefrapport, Amersfoort
43
zoek direct ten westen van het plangebied bevindt dit zich namelijk op ongeveer 1, 7 tot 2,3 m – maaiveld. De te slopen kelders zelf reiken tot ongeveer 2,45 en plaatselijk 4 m – maaiveld. Bij het slopen van de kelders kan dit niveau dus mogelijk worden waargenomen in de profielwanden of net onder de te verwijderen keldervloer. Consequenties voor de vergunningverlening Het advies in het rapport is aldus: 1. De kans dat archeologische waarden tijdens de voorgenomen ontwikkeling worden aangesneden is beperkt. Dit zal alleen het geval zijn bij het verwijderen van de nog aanwezige kelders en eventuele andere graafwerkzaamheden die dieper dan 1,5 m – maaiveld reiken. 2. Bij slopen van kelders en overige grondwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,5 m – maaiveld dient een archeologische begeleiding (Protocol Opgraven) uitgevoerd te worden. 3. Doel van de begeleiding betreft het documenteren en het veilig stellen van vondstmateriaal om op daarmee informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden. De archeologische begeleiding dient hetzelfde doel als een opgraving (AB/Opgraven). Dit betekent dat bij de civiele werkzaamheden aangetroffen vondsten of archeologische sporen worden geregistreerd en, in zover de werkzaamheden dat toelaten, worden gedocumenteerd. 4. Conform KNA 3.3. dient de exacte invulling van de werkzaamheden te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE).
5.11
Verkeerskundige aspecten Verkeer – ontsluiting / bereikbaarheid De projectlocatie is goed ontsloten voor diverse verkeersmodaliteiten. De Ouddiemerlaan is de verbinding tussen het centrum van Diemen en station Diemen. Direct voor de locatie ligt een bushalte. Zoals in de planbeschrijving (paragraaf 2.3) is aangegeven, is de inpandige parkeerruimte (79 parkeerplaatsen) ontsloten op de Prins Mauritslaan. Voor zowel de in- als uitrit van de parkeergarage is een opstelstrook aanwezig voor een veilige ontsluiting / aansluiting op Prins Mauritslaan. De uitpandige parkeerruimte (19 parkeerplaatsen) bevindt zich binnen het projectgebied, aan de oostzijde van het gebouw en is ontsloten op de Solferinostraat. Deze rustige woonstraat kan de extra verkeersbewegingen die ontstaan door de ontsluiting verwerken. Via de Rode Kruislaan en de rotonde met de Ouddiemerlaan wordt het gebouw / het terrein aan deze zijde ontsloten richting het wegennet van Diemen. Verkeersveiligheid Bij het aspect verkeersveiligheid gaat het om de vraag in hoeverre de locatie op verkeerveilige wijze is of kan worden ontsloten, danwel in hoeverre de nieuwbouw zonder nadelige effecten op de verkeersveiligheid, inpasbaar is op deze locatie. Zoals in voorgaande paragraaf is aangegeven, is het appartementengebouw op een tweetal locaties ontsloten op het wegennet, namelijk op de Solferinostraat (19 parkeerplaatsen) en op de Prins Mauritslaan (79 parkeerplaatsen).
44
De Prins Mauritslaan en Solferinostraat zijn rustige woonstraten met een snelheidsregime van 30 km/uur. Op dergelijke wegen is het gemeengoed om (woon)percelen te ontsluiten. Op- en afrijden verkeer wordt op dergelijke wegen verwacht. Desondanks is voor dit bouwplan bewust gekozen voor een opstelplek op eigen terrein voor de ingang en uitgangen aan de Prins Mauritslaan en Soferinostraat. Dit om opstopping op de openbare weg te voorkomen en om het in- en uitrijdende verkeer de gelegenheid te geven, eerst te stoppen, alvorens het gebouw / de openbare weg te betreden. Wat betreft het betreden van de openbare weg, is bij het positioneren van in- en uitrit, uitgegaan van vuistregels voor wegontwerp (CROW-richtlijn / ASVV) voor wat betreft zichthoeken. Bij een snelheid van 30 km/uur bedraagt de stopzichtafstand 15 m tot 18 m. Voor de uitzichtdriehoeken wordt als vuistregel een maat van 15-18 m gehanteerd. Voor voorliggend plan geldt dat zich binnen deze zichtdriehoeken, geen obstakels bevinden.
Uitzichtdriehoeken (15 m) voor inschatten van het oprijden van de openbare weg
In- en uitrijden vanaf de openbare weg
45
Voorts geldt dat de afstand van de meest zuidelijke in-/uitrit op de Prins Mauritslaan tot de nabijgelegen kruising Ouddiemerlaan – Prins Mauritslaan circa 15 meter bedraagt. Deze afstand is ruim genoeg om tijdens het oprijden van de openbare weg, in te kunnen schatten dat er verkeer van de Ouddiemerlaan de Prins Mauritslaan in rijdt. Ook kan verkeer dat vanaf de Ouddiemerlaan de Prins Mauritslaan inrijdt met deze (zicht)afstand, bijtijds inschatten dat er een auto de parkeergarage inrijdt. Ook omdat dat verkeer op dat moment nog langzaam rijdt. Voor de situering van het gebouw nabij de rotonde op de Ouddiemerlaan geldt dat rekening is gehouden met het benodigde uitzicht. Op de delen nabij de rotonde geldt een hogere toegestane dan de kruising die hiervoor zijn beschreven, namelijk 50 km/uur. In dergelijk situaties wordt conform de CROW-ontwerp vuistregels, uitgegaan van een uitzichtdriehoeken van 25 m (gemeten ten opzichte van de as van de weg). De nieuwbouw bevindt zich niet binnen deze zichtdriehoeken.
Uitzicht bij rotonde(uitzichtdriehoek 25 m)
Parkeren In totaal worden er 98 woningen gerealiseerd met 98 parkeerplaatsen, waarvan 79 inpandige parkeerplaatsen en 19 parkeerplaatsen buiten op het terrein. Deze parkeervoorzieningen worden afgesloten met een slagboom. Elke woning heeft derhalve zijn eigen parkeerplaats. Middels een bezoekerspas kan elke bewoner van de Sfinx bezoekers de mogelijkheid geven in de directe omgeving te parkeren. Het gebouw staat op de rand van het betaald parkeergebied, met de bezoekerspas kan echter in dit gebied en het ontheffingengebied worden geparkeerd. De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van de kengetallen van de CROWpublicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie).Hierin wordt voor omgevingstype ‘sterk stedelijk’ (adressendichtheid 1.500 - 2.500 adressen/km) en ‘centrum’ en woningtype ‘huur, etage, duur’ een parkeerbehoefte aangegeven van minimaal 0,9 parkeerplaats per appartement en oor het woningtype ‘huur, etage, midden/goedkoop’ 0,7 parkeerplaats per appartement. Voorliggend initiatief ziet toe op de realisatie van 98 parkeerplaatsen voor 98 appartementen (huur, vrije sector), wat betekent dat voor-
46
zien wordt in 1 parkeerplaats per woning. Het initiatief voorziet daarmee in de minimale parkeerbehoefte. Fietsparkeren Naast parkeerplaatsen voor auto’s zijn voldoende fietsparkeerplaatsen noodzakelijk. Het pand voorziet van een fietsenstalling op de begane grond dicht bij de entree van het gebouw. Daarnaast worden er 68 bergingen op de begane grond gerealiseerd waarin de eigenaren van deze bergingen hun fiets kunnen stallen.
5.12
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Voor consultatie van omwonenden is op 28 mei 2015 een inloopavond georganiseerd. Middels een schriftelijke uitnodiging zijn circa 250 directe buren uitgenodigd. Tevens is de inloopavond bekend gemaakt in het Diemer Nieuws. Op de avond zelf waren vertegenwoordigers van Van Wijnen projectontwikkeling en Van Wijnen Bouw aanwezig voor de planpresentatie. Daarnaast waren de projectleider van de gemeente en de betrokken wethouder aanwezig. De middag/avond is bezocht door circa 150 belangstellenden. Mogelijke opmerkingen / suggesties konden middels een formulier worden ingediend. Van deze mogelijkheid hebben 61 mensen gebruik gemaakt, waarvan er 46 hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in het huren van een appartement op deze locatie. De reacties van de overige 15 bezoekers hebben betrekking op het plan. Nadien is door een aantal omwonenden per mail een aanvullende reactie gegeven. Deze reacties betreffen de afmetingen van het gebouw, de afstand tot bestaande woningen, verstoring van de privacy en het woongenot, verwachte parkeeroverlast, de doelgroep (geen sociale huur). De reacties zijn inhoudelijk min of meer gelijk aan de opmerkingen zoals deze op de informatieavond zelf zijn ingediend. Reacties die op de informatieavond aan de orde zijn geweest, zijn: Hoogte / uitzicht: De locatie ligt inmiddels al enkele jaren braak, waardoor de braakliggende situatie mogelijk als referentie wordt gehanteerd. Het bestemmingsplan laat de bouw van een gebouw met hoogte van 30 m toe. Voor het grootste gedeelte van de hoogbouw wordt, met een bouwhoogte van 28 m, geen gebruik gemaakt van deze maximale maat. De twee appartementen op de negende verdieping hebben een bouwhoogte van 31 m en wijken wel af van het bestemmingplan. Hiermee varieert de bouwhoogte van de hoogbouw tussen de 28 m en 31 m in plaats van een constante 30 m. Bezonning: Er is studie verricht. De studie zoals die ook beschreven is in de ruimtelijke onderbouwing in paragraaf 3.2. Uit deze uitgevoerde bezonningsstudie is op te maken dat bij een vergelijk tussen het geldende bestemmingsplan (rode contour in de afbeeldingen van het nieuwe plan) en het nieuwe plan, er met betrekking tot de schaduwwerking geen significante verschillen zijn.. Betaalbaarheid van de woningen: De woningen worden vrije sector huurwoningen. De beoogde huurprijs start vanaf € 730,- en loopt afhankelijk van grootte van het appartement op. Een plan met sociale huurwoningen, welke enkele bezoekers van de informatieavond wensen, is op deze locatie door een niet sluitende exploitatie (kosten versus opbrengsten) niet haalbaar gebleken. Verkeersveiligheid en parkeren: De studie zoals die ook beschreven is in de ruimtelijke onderbouwing, is op de avond toegelicht (zie paragraaf 5.11).
47
Waarborging van privacy: in gesprek met directe buren wordt een inrichtingsplan opgesteld om te kijken op welke wijze tegemoet kan worden gekomen aan de wens om extra privacy te kunnen waarborgen. Overlast door/tijdens de bouw: Hiervoor zal een BLVC-plan (Bereikbaarheids-, Leefbaarheids-, Veiligheids- en Communicatieplan) wordt opgesteld en een contactpersoon bij de aannemer worden aangesteld. Voor Start van de bouw zal de technische staat van de bestaande omliggende bebouwing worden opgenomen.
5.13
Economische uitvoerbaarheid Wettelijk kader Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing een exploitatieplan te koppelen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het bestemmingsplan/de ruimtelijke onderbouwing opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro), het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is (artikel 6.12, lid 2 sub b Wro) en het stellen van eisen, regels of uitwerking van regels m.b.t. bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van openbare ruimte niet noodzakelijk is (artikel 6.12, lid 2 sub c Wro). Situatie projectgebied De ontwikkelingen binnen het projectgebied betreffen een initiatief van de particuliere initiatiefnemer. Het project wordt geheel voor eigen rekening en risico gerealiseerd. De gemeentelijke kosten worden gedekt met legesbijdragen. Er wordt een anterieur overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente waarin de financiële afspraken worden vastgelegd. De economische uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond. Conclusie Het aspect “economische uitvoerbaarheid” vormt geen belemmering voor dit bouwplan.
48
6
Procedure Het ontwerpbesluit en bijbehorende documenten worden voor zienswijzen ter inzage gelegd. In de definitieve besluittekst of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbesluit en de gemeentelijke reactie hierop, opgenomen.
49