Diemen Ouddiemerlaan 112-142 Een archeologische begeleiding
N. Bouma
Dit briefrapport is geautoriseerd door:
G.L. Williams
© ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, september 2015 Foto’s en tekeningen: ADC ArcheoProjecten, tenzij anders vermeld ADC Rapport 3979 ISSN 1875-1067 ADC ArcheoProjecten Postbus 1513 3800 BM Amersfoort Tel 033 299 8181 Fax 033 299 8180 Email
[email protected]
2
Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied Provincie:
Noord-Holland
Gemeente:
Diemen
Plaats:
Diemen
Toponiem:
Ouddiemerlaan 112-142
Kaartblad:
25G
Coördinaten:
126.335/484.044; 126.296/483.964; 126.264/484.948; 126.319/484.053.
Projectverantwoordelijke:
N. Bouma
Bevoegde overheid:
Gemeente Diemen
ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer (CIS-code):
3292912100
ADC-projectcode:
4170500
Complex en ABR codering:
XXX (onbepaald)
Periode(n):
Late Middeleeuwen, Nieuwe tijd
Geomorfologische context:
Veenvlakte ontgonnen (VOV)
NAP hoogte maaiveld:
Ca. -0,7 m NAP
Maximale diepte onderzoek:
Ca. 2,76 m onder maaiveld
Uitvoering van het veldwerk:
15 en 21 juli 2015
Beheer en plaats documentatie:
Provinciaal depot voor archeologie Noord-Holland
e-depot link:
http://dx.doi.org/10.5072/dans-zzj-fnec
Afb. 1. Locatie van het onderzoeksgebied op de topografische kaart.
3
Samenvatting In opdracht van Van Wijnen Projectontwikkeling Midden BV heeft ADC ArcheoProjecten een archeologische begeleiding onder protocol opgraven uitgevoerd in plangebied Ouddiemerlaan 112142 in Diemen. De archeologische begeleiding had betrekking op de sloop van twee kelders van een reeds eerder gesloopte verzorgingsflat. Voor deze locatie gold een hoge verwachting ten aanzien van de aanwezigheid van archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd. Bij het slopen van de twee nog aanwezige kelders vond in principe geen verdere verstoring van de bodem plaats anders dan het verwijderen van de nog aanwezige vloeren en muren van de kelders. Wel kon mogelijk bij deze werkzaamheden het archeologisch interessante niveau worden waargenomen in de profielwanden of net onder de verwijderde keldervloer. Bij de archeologische begeleiding is vastgesteld dat zich achter de kelderwanden een pakket schoon zand bevond. Dat betekent dat de oorspronkelijke bouwput zich buiten de huidige kelders uitstrekte. Ook onder de keldervloer was een laag schoon bouw- of funderingszand aanwezig van ca. 40 tot 50 cm dikte. Concluderend kan worden gesteld dat bij de begeleiding geen archeologische laag of niveau is aangetroffen en dat bij de sloopactiviteiten dus geen verstoring van het archeologisch bodemarchief heeft plaatsgevonden.
4
1
Inleiding Aanleiding voor het onderzoek betreft de voorgenomen aanleg van een meerlaags gebouwencomplex binnen het plangebied (afb. 1 en 2). De locatie van de nieuwbouw omvat vrijwel dezelfde plek als dat van de voormalige bebouwing die in 2011 is gesloopt. De nieuwbouw zal niet onderkelderd worden. Wel zullen twee nog aanwezige kelders van de voormalige oudbouw voorafgaand aan de aanleg van nieuwbouw in hun geheel worden verwijderd waarna de hierbij ontstane gaten zullen worden opgevuld met zand tot onderkant van de nieuw aan te leggen begane grondvloer (afb. 3). Binnen het in 2013 vastgestelde bestemmingplan ‘Centrum’ van de gemeente Diemen is aan de locatie evenwel de dubbelbestemming ‘archeologie waarde 2’ toegekend.1 Dit houdt in dat deze als zodanig aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd zijn voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat uitsluitend gebouwd mag worden voor zover de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een inventariserend veldonderzoek heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, tenzij: a. de aanvraag leidt tot grondroerende werkzaamheden tot ten hoogste 50 m² en het bouwwerk niet dieper dan 0,5 meter onder peil wordt geplaatst; b. uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van de locatie ‘Ouddiemerlaan 112-142’ te Diemen is in 2008 reeds een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd.2 Uit dit bureauonderzoek bleek dat voor de locatie in principe sprake was van een hoge verwachting ten aanzien van de aanwezigheid van archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd. Gezien de op de op dat moment op de locatie aanwezige bebouwing, een acht lagen hoge verzorgingsflat, moest echter gevreesd worden dat bij de aanleg daarvan het bodemarchief reeds in meer of mindere mate verstoord was. Op basis hiervan werd daarom alleen een archeologische begeleiding van de aanleg van de bouwput aanbevolen. Sinds het verschijnen van het bureauonderzoek zijn evenwel veranderingen opgetreden in het archeologisch beleid alsook dat de invulling van de voorgenomen ontwikkeling in enige mate gewijzigd is. Naar aanleiding daarvan is begin 2015 door de bevoegde overheid aangegeven dat het bureauonderzoek geactualiseerd diende te worden. Uit deze actualisatie3 is gebleken dat op de locatie rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen. Aanwezigheid van bewoningssporen in de vorm van bijvoorbeeld een opgehoogde huisplaats kan niet uitgesloten worden, maar vermoedelijk zal het eerder om ontginningssporen gaan, zoals (afwaterings)sloten. De kans dat deze waarden tijdens de voorgenomen ontwikkeling worden aangesneden is echter beperkt. Dit zal alleen het geval zijn bij het verwijderen van de nog aanwezige kelders en eventuele andere graafwerkzaamheden die dieper dan 1,5 m -mv reiken. Dit op basis van de aanname dat de grondwerkzaamheden in het kader van de aanleg van de funderingsbalken van de nieuwbouw beperkt van aard zullen zijn en niet tot onder in recente tijden omgezette en opgebrachte pakketten zullen reiken. Dit vanwege het feit dat het gebouw niet onderkelderd wordt. Het aanbrengen van nieuwe heipalen zal plaatsvinden vanaf maaiveld en ook hierbij zal geen sprake zijn van een open ontsluiting die tot onder het reeds verstoorde pakket reikt. Bij het slopen van de twee nog aanwezige kelders vindt in principe geen verdere verstoring van de bodem plaats anders dat de nog aanwezige vloeren en muren van de kelders verwijderd worden. Wel kan mogelijk bij deze
1
http://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0384.BPcentrum-VG01/r_NL.IMRO.0384.BPcentrum-VG01_2.26.html. Jacobs 2009. 3 Jacobs 2015a. 2
5
werkzaamheden het archeologisch interessante niveau waargenomen worden. Op basis van het onderzoek direct ten westen van het plangebied bevindt dit zich namelijk op ongeveer 1,7 tot 2,3 m -mv. De te slopen kelders zelf reiken tot ongeveer 2,45 en plaatselijk 4 m -mv. Bij het slopen van de kelders kan dit niveau dus mogelijk worden waargenomen in de profielwanden of net onder de te verwijderen keldervloer. Aanbevolen is daarom om bij de uitvoering van deze werkzaamheden, dat wil zeggen verwijderen bestaande kelders en eventuele overige graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,5 m -mv, een archeologische begeleiding (protocol opgraven) uit te voeren. Doel van de begeleiding betreft het documenteren en het veilig stellen van vondstmateriaal om daarmee informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden. De archeologische begeleiding dient hetzelfde doel als een opgraving (AB/Opgraven). Dit betekent dat bij de civiele werkzaamheden aangetroffen vondsten of archeologische sporen worden geregistreerd en, in zover de werkzaamheden dat toelaten, worden gedocumenteerd. De aan het onderzoek gestelde onderzoeksvragen staan weergegeven in het Programma van Eisen (PvE), nummer 15-016; deze worden bij het onderzoek zo nauwkeurig mogelijk beantwoord. Dit advies is door de bevoegde overheid overgenomen. De archeologische begeleiding onder protocol opgraven is door ADC ArcheoProjecten uitgevoerd op 15 en 21 juli 2015. Het onderzoek is uitgevoerd conform het Programma van Eisen (PvE)4 dat voor dit gebied is opgesteld. De onderzoekvragen die hierin zijn geformuleerd zullen in dit rapport op basis van de resultaten worden beantwoord. De documentatie van het onderzoek is gedeponeerd in het provinciaal depot voor archeologie Noord-Holland te Castricum. Projectverantwoordelijke van ADC ArcheoProjecten was N. Bouma (senior archeoloog). Verder was bij het onderzoek betrokken: M. Bot (veldarcheoloog). E. Jacobs begeleidde het project als senior archeoloog.
4
Jacobs 2015b, ADC ArcheoProjecten, PvE nummer 15-016.
6
Afb. 2. Detail plangebied op de topografische kaart van 2009 met de bebouwing die in 2011 is gesloopt.
7
Afb. 3. Bouwtekening van de voormalige bebouwing in het plangebied met in zwart de locatie van de twee kelders.
8
2
Archeologische verwachting In het gebied heeft in 2008 een archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden in de vorm van een bureauonderzoek.5 Dit onderzoek is uitgevoerd door Jacobs & Burnier, archeologisch projectbureau. In april 2015 is dit bureauonderzoek geactualiseerd.6 De resultaten van het vooronderzoek worden hieronder uiteengezet. Landschappelijke context7 Het plangebied bevindt zich ten zuiden van de historische kern van Oud-Diemen en maakt deel uit van een naoorlogse uitbreidingswijk. De huidige in en rondom Diemen aan het oppervlak liggende afzettingen, evenals die in de ondiepe ondergrond, zijn gevormd gedurende het Holoceen.8 Bij aanvang van het Holoceen, circa 8800 voor Chr., vond een stijging van het zeeniveau plaats. Als gevolg hiervan overspoelde de zee in de daaropvolgende eeuwen steeds grotere delen van het kustgebied, waarbij het Getijdenbekken van Holland ontstond. Aan de zeezijde van het getijdenbekken werden lage strandwallen gevormd. Achter de strandwallen strekte zich een gebied met wadden en kwelders uit. Afhankelijk van het afzettingsmilieu werd zand, lichte of zware klei afgezet. Verder landinwaarts werd onder invloed van de grondwaterstijging veen gevormd, het Basisveen Laagpakket. Vanaf ongeveer 5000 jaar geleden nam de snelheid van de relatieve zeespiegelstijging af. De toenemende aanvoer van zand naar de kust resulteerde tot het aaneengroeien van de strandwallen. De kustlijn werd echter niet geheel afgesloten. Op enkele plaatsen bleef deze onderbroken door de mondingen van de rivieren, zogenoemde zeegaten, zoals bijvoorbeeld van de Rijn, die via het Vecht/Amstel systeem en het Oer-IJ in verbinding stond met het Zeegat van Bergen. Door het neerslagoverschot en de aanvoer van rivierwater trad al snel verzoeting van het waterrijke gebied achter de strandwallen op. In dit zoetwatermilieu kwam het op uitgebreide schaal tot veenontwikkeling. Uiteindelijk ontstonden metersdikke veenkussens, die hoog boven het omringende landschap en het gemiddeld zeeniveau uitstaken, het Holland laagveen. Deze moerasgebieden werden ontwaterd door een fijnmazig stelsel van veenstroompjes. Hiertoe behoorde ook het veenriviertje De Diemen dat ten oosten van het huidige Diemen stroomde. Ruim voor het begin van de jaartelling startte een fase waarbij de mondingen van de grote rivieren zich begonnen te verruimen en de zee via nieuwe inbraken rond de bestaande riviermondingen in het achterliggende veengebied naar binnen kon dringen. Op verschillende plaatsen leidde dit tot erosie van het Hollandveen en de afzetting van kleidekken, behorende tot het laagpakket van Walcheren, onderdeel van de Formatie van Naaldwijk. Rond 900 AD kwam er een einde aan de veengroei. Omstreeks deze tijd werd in Noord-Holland ook begonnen met het op grote schaal ontginnen van de veengebieden. Aanvankelijk lag het oppervlak van het Hollandveen boven NAP.8 Oxidatie, ontginning, ontwatering door drainage en turfwinning leidden evenwel tot een geleidelijke maaiveldverlaging. Veel gebieden kwamen uiteindelijk 1 à 2 m onder de gemiddelde zeespiegel te liggen waardoor deze gevoelig werden voor overstromingen. Een periode van grote stormen in de loop van de 12e eeuw waarbij veel land verloren ging leidde er dan ook toe dat in die periode op grote schaal begonnen werd met de aanleg van dijken.
5
Jacobs 2009. Jacobs 2015a. 7 Jacobs 2009; Jacobs 2015a. 8 Berendsen 2000. 6
9
Meren, ontstaan tijdens de periode van overstromingen, werden door het afgraven van veen vergroot. Tevens leidde de veenafgravingen tot de vorming van nieuwe plassen. Op deze grote wateroppervlakten kreeg de wind vrij spel wat resulteerde in het afkalven van de randen. Doordat de zich uitbreidende meren een gevaar voor de omgeving opleverden, zijn ze in daarop volgende eeuwen voor het grootste deel drooggemalen. Dit geldt ook voor het Watergraafsmeer, voorheen het Diemermeer, en het Bijlmermeer, die in respectievelijk 1629 en 1627 zijn drooggelegd.9 Op de bodemkaart in Archis II bevindt de locatie zich in een zone die gekarteerd is als weideveengronden op veenmosveen (pVs-II). Op de Geomorfologische kaart van Nederland10 is de locatie vanwege de ligging binnen de bebouwde kom niet gekarteerd. Op basis van de aanduiding van aangrenzende gebieden lijkt uitgegaan te mogen worden van een ligging binnen een zone die gekarakteriseerd kan worden als ‘ontgonnen veenvlakte al dan niet bedekt met klei en/of zand’ (2M46). Een in 2008 uitgevoerd archeologisch proefsleuvenonderzoek op een locatie direct ten westen van het hier besproken plangebied wees uit dat daar voorafgaand aan de aanleg van de huidige bebouwing het terrein was opgehoogd met een zeker 1,5 m dik zandpakket.11 Ook onderzoek op andere locaties in de nabijheid lijkt aan te geven dat de gehele woonwijk waar het plangebied deel van uitmaakt, voorafgaand aan de aanleg van de bebouwing is opgehoogd. Het exacte moment van het aanbrengen van de ophoging is onbekend, maar aangenomen mag worden dat dit na WO II heeft plaatsgevonden, bij de aanleg van de wijk. Archeologische context12 Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW, juni 2015) maakt de locatie deel uit van een zone waar een lage kans ten aanzien van de aanwezigheid van archeologische waarden aan is toegekend. Opgemerkt kan echter worden dat de IKAW voornamelijk gebaseerd is op de geologische ondergrond en de geschiktheid daarvan voor bewoning in het verleden, met name in de Prehistorie. Historische gegevens spelen een minder belangrijke rol. Feit is echter dat de bewoningsgeschiedenis van Diemen juist samenhangt met de laatmiddeleeuwse ontginning van het veengebied. De op de IKAW toegekende lage verwachting gaat hier aan voorbij. Op de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie, provincie Noord-Holland is aan de locatie geen archeologische waarde toegekend.13 Binnen de voor de gemeente opgestelde beleidsnota wordt de Ouddiemerlaan als een archeologisch belangrijke plaats onderscheiden (gemeentecode DIEM1). Dit vanwege het feit dat zij in de Late Middeleeuwen als ontginningsas functioneerde. Op basis hiervan is aan de locatie in het op 25 april 2013 vastgestelde bestemmingplan Centrum de dubbelbestemming ‘archeologie waarde 2’ toegekend. Dit houdt in dat deze als zodanig aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd zijn voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt dat uitsluitend gebouwd mag worden voor zover de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een inventariserend veldonderzoek heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:
9
Mulder et al. 2003; Rappol & Soonius 1994. DLO Staring Centrum/Rijksgeologische Dienst 1993. 11 Hoogendijk 2008. 12 Jacobs 2008; Jacobs 2015a. 13 http://maps.noord-holland.nl/GeowebSilverlight411/Viewer.html?ViewerConfig=http://maps.noordholland.nl/Geocortex/Essentials/GeoWeb411/REST/sites/ILC/viewers/Viewer_silverlight411/virtualdirectory/Config/Viewer.xml 10
10
a. de aanvraag leidt tot grondroerende werkzaamheden tot ten hoogste 50 m² en het bouwwerk niet dieper dan 0,5 meter onder peil wordt geplaatst; b. uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.’ Binnen het plangebied zelf is, afgezien van het in 2008 uitgevoerde bureauonderzoek en de daarop volgende actualisatie in april 2015, tot op heden geen archeologisch onderzoek verricht. Wel staan in Archis II (juni 2015) voor de directe omgeving diverse archeologische waarden geregistreerd. Van belang voor het bepalen van de binnen het hier besproken plangebied te verwachten waarden is daarbij een direct ten westen van de locatie in 2008 uitgevoerd boor- en proefsleuvenonderzoek.14 Dit naar aanleiding van het feit dat hier mogelijk sprake kon zijn van de aanwezigheid van laatmiddeleeuwse ontginningssporen en resten van de historische boerderijen ‘Diemervreugd’ (DIEM11) en ‘Landzigt’ (DIEM10).15 Uit de resultaten van het onderzoek (aanmeldingsnr. 28624) bleek dat op de locatie sprake is van een circa 1,7 tot 2,3 m dik zandig ophogingspakket dat is aangebracht bij de aanleg van de naoorlogse wijk. Lokaal, onder andere bij de Rene Cassinlaan heeft dit ophogingspakket zelfs een dikte van meer dan 3,5 m. Onder dit ophogingspakket is plaatselijk sprake van een circa 0,5 tot 0,7 m dikke kleiige ophogingslaag met daarin vondsten uit de 13e/14e eeuw. Hieronder, op een diepte van gemiddeld 2,9 t/m 3,1 m -NAP, begint het ongestoorde veen. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is voor desbetreffende locatie een opgraving aanbevolen.16 Historische en cultuurlandschappelijke gegevens In de prehistorie, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen maakte Diemen deel uit van een nat en drassig veengebied waar geen sprake was van permanente bewoning. Alleen de hoger gelegen oeverwallen van rivieren, die het gebied doorsneden, zoals de Vecht werden in enige mate door de mens gebruikt voor bewoning. Enkele verspreid aangetroffen fragmenten aardewerk en munten uit de Romeinse tijd geven wel aan dat het gebied van Diemen in deze periode soms door de mens bezocht werd. Ook de veelal tot op de Prehistorie terug te voeren benamingen voor waterlopen, waaronder die van De Diemen, wijzen erop dat de mens zich soms tijdelijk in het gebied waagde. Pas tegen het eind van de Vroege Middeleeuwen werd voor het eerst begonnen met het op grote schaal ontginnen van het veen. De oudste historische vermelding van Diemen zelf dateert uit 1226 en is te vinden in een document van de bisschop van Utrecht. Archeologisch onderzoek heeft echter uitgewezen dat vermoedelijk al vanaf het eind van de 11e en het begin van de 12e eeuw AD sprake was van bewoning. De ontginning van het veengebied vond daarbij plaats vanuit het veenriviertje ‘De Diemen’ ten oosten van het huidige Diemen. Vanuit deze ontginningsbasis werd het veengebied in westelijke richting ontgonnen. De huidige Ouddiemerlaan, waaraan ook het hier besproken plangebied is gelegen, fungeerde als de achterdijk van deze ontginning. Vervolgens diende deze achterdijk op zijn beurt als een nieuwe ontginningsbasis voor een daarop volgende uitbreiding van de ontginning.17 Op een kaart uit 1575, vervaardigd door Beeldsnijder, is de Ouddiemerlaan en de daarlangs gelegen bebouwing zichtbaar. Archeologische sporen op verschillende plaatsen langs de Ouddiemerlaan wijzen erop dat deze bewoning teruggaat tot in de 13e eeuw. Op een kaart van rond 1700, uitgegeven door Nicolaas Visser, is deze bebouwing nog gedetailleerder weergegeven.
14
Hoogendijk 2008. Haakmeester & Gawronski 2005; Jayasena & Gawronski 2008. 16 Hoogendijk 2008. 17 Schmitz 1987; Schoen 1987; Haakmeester & Gawronski 2005. 15
11
Zichtbaar is dat de boerderijen ter hoogte van het plangebied dan aan de westzijde van de huidige Ouddiemerlaan gesitueerd zijn. Alleen zuidelijker, nabij de kruising met de huidige Weespertrekvaart, is ook aan de oostzijde van de Ouddiemerlaan sprake van bebouwing. In 1639 werd de Weespertrekvaart gegraven. Bij de aanleg hiervan werd ter hoogte van Diemen gebruik gemaakt van reeds aanwezig open water. Als gevolg van het hiermee toenemende scheepvaart- en wegverkeer, verschoof de kern van de bewoning te Diemen van het huidige OudDiemen naar Diemerbrug. Ondanks de toename in bevolking en activiteiten bleef de bebouwing ook hier beperkt tot een relatief smalle strook langs de trekvaart. De Ouddiemerlaan behield dan ook tot ver in de 20e eeuw haar landelijk karakter. Wanneer het historisch kaartbeeld, met name dat van 1900, vergeleken wordt met de huidige topografie lijkt gesteld te kunnen worden dat de oorspronkelijke loop van de Ouddiemerlaan iets westelijker van het huidige tracé gesitueerd moet worden.
3
Methoden Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) versie 3.3 en de bepalingen uit het PvE. De begeleiding vond plaats tijdens het verwijderen van de kelderwanden en keldervloeren van twee kelders. Na het verwijderen van de kelderwanden is de bodemopbouw bestudeerd door het aanleggen van profielkolommen direct achter de voormalige wand. Profielen zijn geschaafd, ingekrast, gefotografeerd, getekend op schaal 1:20 en beschreven. Na het uitbreken van de keldervloeren is de ondergrond hieronder bestudeerd door middel van de aanleg van kijkgaten. Deze kijkgaten zijn gefotografeerd, getekend en beschreven.
4
Resultaten Bij het verwijderen van de wanden van de kelder is enkel schoon bouwzand aangetroffen, waaruit geconcludeerd kan worden dat de oorspronkelijke oude bouwput zich tot buiten de huidige kelder uitstrekt (afb. 4). Hierbij vond dus geen verstoring van een archeologisch niveau of archeologische laag plaats. Hetzelfde gold voor het slopen/uitbreken van de betonnen vloer. Hier is geconstateerd dat onder de vloer een laag schoon bouw- of funderingszand ligt van ca. 40 tot 50 cm dik (afb. 5). De sloopwerkzaamheden vonden plaats in de top van deze zandlaag en verstoorden dus geen archeologische laag of niveau. Gezien het feit dat onder de geroerde bovengrond enkel recent opgebracht bouw- of funderingszand is aangetroffen, heeft er geen fysisch geografisch onderzoek plaatsgevonden. Bij de begeleiding zijn geen sporen of vondsten aangetroffen.
12
Afb. 4. Bodemopbouw direct achter de kelderwand.
Afb. 5. Bodemopbouw onder de verwijderde keldervloer.
13
5
Interpretatie en conclusies Concluderend kan worden gesteld dat bij de sloop van de kelderwanden en keldervloeren geen archeologisch niveau is aangetroffen en er bij de sloopwerkzaamheden dan ook geen verstoring van het bodemarchief heeft plaatsgevonden. De onderzoeksvragen die in het Programma van Eisen zijn gesteld, kunnen nu als volgt worden beantwoord. Hierbij moet worden opgemerkt dat de vragen 3 tot en met 8 niet beantwoord kunnen worden gezien het ontbreken van archeologische sporen of vondsten. 1. Zijn er archeologische resten (sporen, structuren, vondsten) op de onderzochte locaties aangetroffen? Er zijn bij de begeleiding geen archeologische sporen of vondsten aangetroffen. 2. Indien het onderzoek onverhoopt geen archeologische resten of beperkte archeologische fenomenen (bijvoorbeeld alleen losse vondsten) oplevert, welke verklaring is hiervoor dan te geven? Is er (bijvoorbeeld) sprake van: verstoring van antropogene aard, beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door bodemprocessen, beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door werk- of weersomstandigheden? De begeleiding vond plaats tijdens het verwijderen van de wanden en vloeren van twee kelders. Direct achter de wanden en onder de betonvloer bevond zich schoon zand van de voormalige bouwput. Omdat de werkzaamheden zich enkel in de voormalige bouwput afspeelden, is er geen archeologische laag of niveau bereikt en dus ook niet verstoord. 3. Wat is de mate van conservering en gaafheid van de archeologische resten? 4. Wat is de begrenzing en de ruimtelijke spreiding, zowel in horizontale als verticale zin, van de site? 5. Wat is per archeologische vindplaats in het onderzoeksgebied: a. b. c. d. e. f. g. h.
De ligging (inclusief diepteligging en begrenzing De geologische en/of bodemkundige eenheid De omvang (inclusief verticale dimensies) Aard/complextype/functie De samenstelling van de archeologische resten (grondsporen en mobilia) De vondst- en spoordichtheid De stratigrafie De ouderdom, periodisering, typochronologische classificatie
6. In hoeverre zijn binnen de site(s) op grond van de verspreiding van vondsten en/of grondsporen voormalige activiteitengebieden te onderscheiden en hoe moeten die geduid worden? Zie tevens vraag 5 voor de deelaspecten die daarbij aan de orde moeten komen. 7. Kunnen verscheidene bewoningsfasen onderscheiden worden? Zo ja, in welke mate zijn deze aaneensluitend? In hoeverre is er sprake van bewoningscontinuïteit tot op heden? 8. Zeggen de aangetroffen resten iets over de sociaal-economische situatie van de gebruikers? 9. Klopt de verwachting op basis van het bureauonderzoek met de aangetroffen resten? Reeds in het bureauonderzoek is naar voren gebracht dat door de voormalige bebouwing, de thans gesloopte acht lagen hoge verzorgingsflat en de kelders, het bodemarchief in meer of mindere mate zou zijn verstoord. Tevens viel te lezen dat de kans dat archeologische waarden tijdens de voorgenomen ontwikkeling zouden worden aangesneden, beperkt zou zijn. Die verwachtingen zijn door het archeologisch onderzoek bevestigd. 10. Hoe ziet de bodemopbouw eruit?
14
Onder de recent geroerde bovengrond bevindt zich een dik pakket schoon bouwzand of funderingszand van de voormalige bouwput.
Literatuur Alders, G.P, E.M. de Breejen, P. Floore & J. Vaars, 2003: Beleidsnota Cultuurhistorie Diemen, Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland, Wormer. Haakmeester, K. & J. Gawronski, 2005: Archeologische Quick Scan Plangebied Noordflank Centrumgebied, gemeente Diemen, Bureau Monumenten & Archeologie, gemeente Amsterdam, Amsterdam. Hoogendijk, T., 2008: Inventariserend veldonderzoek (proefsleuven en booronderzoek) DiemenNoordflank Centrumgebied, gemeente Diemen. Hollandia-reeks 215, Zaandijk. Jacobs, E., 2009: Locatie ‘Ouddiemerlaan 110’, gemeente Diemen. Een bureauonderzoek. Jacobs & Burnier Standaard Archeologisch Rapport (STAR) 186, Amsterdam. Jacobs, E., 2015a: Ouddiemerlaan 112-142, gemeente Diemen. Een aanvullende paragraaf behorend bij STAR rapport 186, Amersfoort (ADC-briefrapport). Jacobs, E., 2015b: Programma van Eisen archeologische begeleiding Ouddiemerlaan 112-142, gemeente Diemen, PvE-nummer 15-016. Schmitz, E., 1987: Archeologisch onderzoek in Diemen, In: Mulder, J, H. Blok & K. Van Reenen (eds.), 1987: Diemen buyten Amsterdam, Diemen. Schoen, R.P., 1987: Diemen vanaf de Middeleeuwen tot 1815, In: Mulder, J, H. Blok & K. Van Reenen (eds.), 1987: Diemen buyten Amsterdam, Diemen.
Lijst van afbeeldingen Afb. 1. Locatie van het onderzoeksgebied op de topografische kaart Afb. 2. Detail plangebied op de topografische kaart van 2009 met de bebouwing die in 2011 is gesloopt. Afb. 3. Bouwtekening van de voormalige bebouwing in het plangebied met in zwart de locatie van de twee kelders. Afb. 4. Bodemopbouw direct achter de kelderwand. Afb. 5. Bodemopbouw onder de verwijderde keldervloer.
15
Verklarende woordenlijst Antropogene sporen Alle immobiele sporen van menselijke oorsprong, variërend van paalgaten of fosfaatvlekken tot muurresten. AMK Archeologische Monumentenkaart geeft een overzicht van gewaardeerde archeologische terreinen in vier categorieën: 1). Archeologische waarde, 2) Hoge archeologische waarde, 3) Zeer hoge archeologische waarde en 4) Zeer hoge archeologische waarde beschermd. De AMK is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de RCE en de provincies en wordt beheerd door de RCE. Archeologische indicatoren Indicatief archeologisch materiaal dat bij (boor)onderzoek een aanwijzing kan zijn voor de aanwezigheid, ter plaatse of in de nabijheid, van een archeologische vindplaats. Archis Archeologisch Informatie Systeem. Dit door de RCE beheerde systeem bevat informatie over o.a. onderzoeksmeldingen, vondstmeldingen, waarnemingen, complexen en monumenten. 14
C Koolstof (radioactieve isotoop), gebruikt voor datering.
CIS Het landelijke registratienummer ten behoeve van archeologisch onderzoek, uitgegeven door het Centraal Informatiesysteem. CMA Centraal Monumenten Archief. Ex situ niet ter plaatse. Aanduiding die wordt gebruikt om aan te geven of grondsporen en / of artefacten zich niet meer op de oorspronkelijke plaats in de bodem bevinden. Behoud ex situ is het bewaren van de archeologische informatie door definitief onderzoek (opgraven, documenteren en registreren). IKAW Indicatieve kaart van archeologische waarden, een door de RCE geproduceerde kaart op landelijk niveau met de verwachte relatieve of absolute dichtheid van (bepaalde) archeologische verschijnselen in de bodem. IVO Inventariserend Veld Onderzoek. Het verwerven van (extra) informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, als aanvulling op en toetsing van de archeologische verwachting, gebaseerd op het bureauonderzoek middels waarnemingen in het veld. In situ Achtergebleven op exact de plaats waar de laatste gebruiker het heeft gedeponeerd, weggegooid of verloren. Behoud in situ is het behouden van archeologische waarden in de bodem. KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. PVA Plan van Aanpak. Een door de opdrachtnemer op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het Programma van Eisen en/of het ontwerp te voldoen. Ook wordt hierin een voorstel gedaan voor de werkwijze waarmee de in het Programma van Eisen en/ of ontwerp geformuleerde resultaatsverwachtingen bereikt kunnen worden. PVE Programma van Eisen. Het PvE is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk. RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. RTS Robotic Total Station. Hiermee worden vlakken direct digitaal ingemeten. Selectieadvies Archeologisch inhoudelijk advies over de behoudenswaardigheid van een vindplaats. Dit wordt opgesteld aan de hand van de waarderingscriteria.