Oriëntatie profielkeuze
Naam: A.S. Suierveld Opleiding: leraar gezondheidszorg en welzijn Studentennummer: 195197 Jaar van aankomst: 2010 Docent: Diny Klink Studieloopbaanbegeleider: Diny Klink Datum van inleveren:
Oriëntatie profielkeuze
Inhoud Visie ......................................................................................................................................................... 3 Welke onderwijstypen zijn er in Nederland? ...................................................................................... 3 Welke onderwijsconcepten kun je onderscheiden? ........................................................................... 6 Competenties docent ............................................................................................................................ 11 Eigen competenties ............................................................................................................................... 13 Profiel .................................................................................................................................................... 16
Anouk Suierveld
2
Oriëntatie profielkeuze
Visie Welke onderwijstypen zijn er in Nederland? Het basisonderwijs: Als de leerling op school komt is hij vier jaar, en komt hij in groep één van de basisschool. De basisschool periode duurt van groep één tot en met groep acht. Van groep één tot en met groep vier noemen we de onderbouw. De leerlingen die hierin zitten zijn vier tot acht jaar. Vanaf negen jaar en groep vijf dus, komt de leerling in de bovenbouw. De bovenbouw zijn de groepen vijf tot en met acht. Dit is niet altijd zo. Dit hangt van het type onderwijs af. Het montessori onderwijs hoeft niet altijd de groepen één tot en met acht aan te houden. Binnen het montessori onderwijs wordt een beroep gedaan op de nieuwsgierigheid en de ontwikkeling van het kind. De ontwikkeling van het kind kenmerkt zich door het opeenvolgen van een aantal ‘gevoelige perioden’. Dat wil zeggen, perioden waarin het organisme meer dan ooit daarvoor of daarna ontvankelijk is voor het verwerven en vervolmaken van bepaalde vermogens en/of vaardigheden. Deze perioden moeten gebruikt worden om dan de juiste leerstof aan te bieden. Alle kinderen in Nederland hebben recht op onderwijs en moeten zich kunnen voorbereiden op maatschappij en arbeidsmarkt. In ons land gelden de leerplicht en de kwalificatieplicht. Dit betekent dat jongeren van 5 tot 18 jaar naar school moeten tot zij een startkwalificatie hebben gehaald: een havodiploma, vwo-diploma of een mbo-diploma op niveau 2 of hoger. De overheid ziet toe op de handhaving. Het SBO, Speciaal Basis Onderwijs:Hier doorlopen de leerlingen hetzelfde traject als op een gewone basisschool. Alleen is het speciaal basisonderwijs voor leerlingen die meer moeite hebben met leren dan de ‘gewone’ leerling. Op het speciaal basisonderwijs is meer aandacht voor de leerling individueel. Ook zijn op deze scholen (meestal) alle hulpmiddelen aanwezig om de leerling zo goed mogelijk te begeleiden. Het SBO is ook toegankelijk voor mensen met een lichamelijke beperking. Het voortgezet onderwijs:Na de basisschool gaat de leerling naar het voortgezet onderwijs. De leerling is dan 12 jaar. Maar wat is nou het voortgezet onderwijs? Voortgezet onderwijs is onderwijs aan kinderen vanaf ongeveer 12 jaar. Het voortgezet onderwijs sluit aan op het basisonderwijs en bereidt leerlingen voor op het mbo of het hoger (beroeps)onderwijs. Leerlingen krijgen in de onderbouw een brede scholing en kunnen in de bovenbouw een vakkenpakket kiezen. Onderbouw van het voortgezet onderwijs Alle schooltypen beginnen met de onderbouw van het voortgezet onderwijs; deze duurt 2 jaar in het vmbo en 3 jaar op de havo en het vwo. Scholieren volgen een breed vakkenpakket dat voor iedereen hetzelfde is. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft in 58 kerndoelen beschreven wat leerlingen in de onderbouw moeten leren.
Anouk Suierveld
3
Oriëntatie profielkeuze Brugperiode in het voortgezet onderwijs Onderdeel van de onderbouw is de brugklas of brugperiode. De meeste scholen voor voortgezet onderwijs kennen een brugperiode van 1 of 2 jaar. De brugperiode is vaak een samenvoeging van 2 of meer onderwijstypen. In die periode gaat de school na wat voor de leerling het meest passende onderwijstype is. Voorbeelden van brugklassen zijn:
vmbo beroepsgericht en vmbo theoretisch; vmbo theoretisch en havo; havo en vwo; vmbo, havo en vwo.
Bovenbouw van het voortgezet onderwijs De bovenbouw in het vmbo en de havo duurt 2 jaar, in het vwo 3 jaar. De bovenbouw in havo en vwo wordt ook 2e fase genoemd. 2e fase houdt in: De 2e fase is de bovenbouw van de havo en het vwo. De bovenbouw voor de havo is klas 4 en 5 en voor het vwo klas 4, 5 en 6. Scholieren leren in deze fase zelfstandig leren en werken. In de bovenbouw zijn profielen ingevoerd om sturing naar de vervolgopleiding te geven. Op de havo/vwo:
natuur en techniek; natuur en gezondheid; economie en maatschappij; cultuur en maatschappij.
Het ministerie van OCW heeft de eisen voor de bovenbouw van het vmbo, havo en vwo vastgelegd in eindtermen. Deze omschrijven de kennis en vaardigheden die een leerling aan het eind van zijn schooltijd moet hebben.
Anouk Suierveld
4
Oriëntatie profielkeuze Het speciaal voortgezet onderwijs:Als een leerling het speciaal onderwijs heeft afgerond, gaat hij ook naar het voortgezet onderwijs. Dit heet de praktijkschool. Dit is een praktijkgerichte school. Vrijwel zonder theorie. Hier leren de leerlingen een vak binnen vier jaar. Ze hebben vakken zoals: bewegingsonderwijs, ict, ondersteunende administratieve dingen, dienstverlening en metaal. Bij dit onderwijs staat stagelopen centraal. De leerlingen krijgen alle lessen in praktijk vorm. De leerlingen zitten tot hun zestiende op de praktijk school en gaan hierna vaak nog één jaar mbo niveau 1 doen. Als ze dat hebben afgerond gaan ze meestal aan het werk. PO en SVO zijn niet hetzelfde. Het praktijkonderwijs is een vorm van voortgezet onderwijs. Je krijgt veel praktijkvakken en daarbij goede begeleiding. Zo willen we je stimuleren en laten zien waar je goed in bent. Het praktijkonderwijs duurt 6 jaar. Hoe verder je bent, hoe meer praktijkvakken je krijgt. Je gaat ook stages lopen, eerst intern bij ons op school, later extern bij een bedrijf. Zo bereiden we je goed voor op een leuke baan. Een aantal leerlingen van het praktijkonderwijs stroomt door naar het mbo. Het mbo, middelbaar beroeps onderwijs:In het mbo heb je vier verschillende niveaus. Niveau 1, 2,3 en 4. Niveau 1 - Assistent beroepsbeoefenaar (funderend beroepsonderwijs), Niveau 2 Basisberoepsbeoefenaar / medewerker (funderend beroepsonderwijs), Niveau 3 - Zelfstandig beroepsbeoefenaar / zelfstandig medewerker (middelbaar beroepsonderwijs) en Niveau 4 Gespecialiseerd beroepsbeoefenaar / middenkaderfunctionaris (middelbaar beroepsonderwijs) Om deel te kunnen nemen op een MBO opleiding hoef je niet aan speciale eisen te voldoen. Zonder eisen kun je starten op een niveau 1 opleiding. Voor niveau 2 is de eis dat je minimaal een vmbodiploma (BB) moet hebben. Voor sommige MBO opleidingen op niveau 2 zijn er geen eisen, omdat er dan geen verwante opleiding niveau 1 bestaat. Je moet dan wel 16 jaar zijn! Bij niveau 3 en 4 moet je overal minimaal in bezit zijn van een vmbo-diploma (KB, GL of TL). Ook kun je aan deze MBO opleidingen beginnen wanneer je een overgangsbewijs van Havo / VWO 3 naar Havo / VWO 4 bezit. Binnen het mbo heb je te maken met 2 ‘studievomen’. BBL en BOL. Beroeps begeleidende leerweg (BBL). Als MBO student heb je dan een dienstverband van 20 uur (minimaal) bij een bedrijf of organisatie. Je gaat 1 dag per week naar je opleiding. De oude namen van deze onderwijsvorm zijn leerlingstelsel, vakschool of streekschool. Beroeps opleidende leerweg (BOL). Je hebt hier geen (vast) dienstverband en je gaat 4 of 5 dagen per week naar je MBO opleiding. Bij bijna alle MBO opleidingen moet je stage lopen, waar je veel praktijkervaring door krijgt. Het hbo, hoger beroeps onderwijs en het wo, wetenschappelijk onderwijs (universitair onderwijs):Als je van niveau 4 mbo, soms ook niveau 3 mbo komt of van havo/vwo kun je kiezen voor een hbo opleiding. Bij niv. 3 Moet je voor dat je toegelaten wordt een 21 plus toets maken en halen om toegelaten te worden. Alleen als je van vwo komt kun je direct een universitaire studie volgen. Het kan ook zijn dat je in het eerste jaar van het hbo je propedeuse hebt behaald, dan kun je ook instromen op de universiteit. Op het hbo heb je een bachelor opleiding. Deze opleiding duurt over het algemeen vier jaar. Je kunt kiezen tussen drie vormen van onderwijs op het hbo, dat zijn: voltijd opleidingen, duale opleidingen en deeltijd opleidingen. Als je, je hbo diploma gehaald hebt werk je dus op bachelor niveau. Als je wilt kun je dan nog een master opleiding doen op het hbo of de universiteit. HBO versus WO Als VWO'er is het goed om de verschillen tussen HBO en WO zelf uit te zoeken. Denk niet gelijk dat het HBO minder is dan het WO, maar kijk eerst naar de verschillen in de manier van lesgeven, de gestelde eisen en de beroepen die je ermee kunt uitoefenen. Anouk Suierveld
5
Oriëntatie profielkeuze
HBO
WO
- Beroepsgericht - Praktijkgerichte opdrachten - Stage is verplicht - Theorie gelijk toepassen - Competentiegericht leren - Veel verschillende vakken - Gemiddeld studietempo - Veel groepsgewijs werken - Persoonlijke benadering - Meer controle op huiswerk - Opleiding voor uitvoerend beroep - Helder beroepsbeeld
- Wetenschappelijk gericht - Theoretische opdrachten - Stage is mogelijk - Je genereert nieuwe kennis - Vakgericht leren - Minder verschillende vakken - Hoog studietempo - Veel zelfstandig werken - Minder persoonlijke benadering - Minder controle op huiswerk - Opleiding voor hogere functie - Geen helder beroepsbeeld
Welke onderwijsconcepten kun je onderscheiden? In de onderbouw van het voortgezet onderwijs kun je spreken over de 4 scenario’s. Een scenario is een chronologische beschrijving , soort draaiboek die plaats moet gaan vinden. Een school kan in de basisvorming een keuze maken om te gaan onderwijzen aan de hand van een bepaald scenario. Hier onder genoemd. Andere soorten onderwijsconcepten zijn aan de hand van verschillende visies en/of pedagogische achtergronden onderbouwd. Voorbeelden hiervan volgen onder de scenario’s . Scenario 1: Geleidelijke overgang van de bestaande situatie naar het nieuwe systeem door middel van een aantal vakoverstijgende projecten. De meeste scholen zullen in de beginfase in dit scenario hun leerprogramma vormgeven. Scenario 2: Structurele inzet van vakoverstijgende projecten; vaklessen behouden enigszins hun oude karakter. Scenario 3: Inzet van vakoverstijgend projectonderwijs binnen een ander, gewijzigd rooster met lange lessen en weinig startmomenten waar gewerkt wordt binnen een project. Scenario 4: Oude vakken worden losgelaten, de school gaat werken met vier leergebieden en de leerlingen werken in een 'leerwerkhuis' in plaats van een klaslokaal. Op sommige momenten worden aparte lessen gegeven in deelgebieden en vaardigheden die extra aandacht moeten hebben, zoals Nederlands, Techniek, Informatiekunde. In dit scenario worden de leerlingen losgelaten. Er wordt een groot beroep op hun zelfstandigheid gedaan. De leerling leert grotendeels in stages.
Anouk Suierveld
6
Oriëntatie profielkeuze Onderwijsconcepten nader bekeken
Adaptief onderwijs: Adaptief onderwijs is onderwijs dat voldoet aan een drietal basisbehoeften van leerlingen: relatie, competentie en autonomie. Deze drie basisbehoeften samen bepalen het pedagogisch klimaat dat aan adaptief onderwijs ten grondslag ligt. Voor de docent die adaptief werkt, betekent dit dat hij zijn gedrag afstemt op deze basisbehoeften. Dat geldt zowel voor het didactisch en organisatorisch handelen als voor het pedagogisch optreden. Dit betekent voor het onderwijs dat er een beroep wordt gedaan op de pedagogische competentie. Het onderwijs wordt er persoonlijker/ individualistischer voor.
Project onderwijs: werkvorm waarbij studenten in een groep een complex probleem uit de beroepspraktijk analyseren en dat probleem op grond van een opdracht tot een oplossing brengen in de vorm van een concreet beroepsproduct. Leerlingen actiever betrekken bij de lesinhoud door letterlijk te doen, met als beoogd doel dat de kennis beter beklijft omdat je deze als leerling zelf actief hebt verworven. Daarbij worden vaardigheden (competenties) als samenwerken, plannen, organiseren, presenteren, evalueren en reflecteren per project aangeleerd, gemeten en gereflecteerd. Deze competenties worden door de leerling vakoverstijgend gebruikt waardoor de samenhang tussen verschillende vakken wordt vergroot. Ontwikkelingsgericht onderwijs: Het activiteitenaanbod bestaat uit betekenisvolle activiteiten met een onderzoekskarakter. De leerlingen in midden- en bovenbouw willen dingen weten, willen onderzoeken. Dat leren ze door mee te doen aan allerlei onderzoeksactiviteiten. De leerkracht speelt hierin een belangrijke rol: hij stelt boeiende thema’s voor, ontwerpt een rijk aanbod van activiteiten, zorgt ervoor dat leerlingen nieuwsgierig worden. Ervaringsgericht onderwijs: is een onderwijsconcept dat ontwikkeld is door Prof. Ferre Laevers in Leuven. ErvaringsGericht Onderwijs richt zich op wat er in kinderen omgaat. Ervaringsgericht onderwijs gaat uit van welbevinden en betrokkenheid. Het vrije initiatief: Het vrije initiatief beoogt het verhogen van de betrokkenheid. Milieuverrijking: Er wordt een klassen- en schoolomgeving gecreëerd met voor kinderen interessante en uitdagende materialen en activiteiten. Ervaringsgerichte dialoog: De ervaringsgerichte dialoog helpt de leerkracht om een goede relatie met de kinderen op te bouwen en hen zo goed mogelijk te begrijpen en te begeleiden. Voor het lesgeven betekent dit dat je als docent de begeleidende rol op je neemt en niet te veel docent gestuurd les geeft. Begeleid als docent het proces. Stuur af en toe maar treed niet op de voorgrond in het leerproces. Probleem gestuurd onderwijs/Natuurlijk leren/actief leren: Betekenisvolle leertaken zijn het hart van natuurlijk leren. De betekenisvolle leertaken, bij natuurlijk leren 'prestaties' genoemd, zijn vrijwel altijd (realistische) praktijksituaties en zijn vaak in samenhang met het bedrijfsleven ontwikkeld. Op die manier ontstaat er bij leerlingen leren dat betekenisvol is, dat een grote kans op transfer kent en dat leerlingen breed ontwikkelt. Het nieuwe leren: een Nederlands onderwijsconcept waarbij van leerlingen wordt gevraagd zelf verantwoordelijk te leren, samen met anderen. Er worden daarbij alternatieve wijzen van beoordelen gehanteerd. De basis van het nieuwe leren is eerder gelegd in het probleem gestuurd leren, samenwerkend leren, ervaringsleren en project onderwijs. Effectief leren: Als je een nieuwe activiteit uitvoert, bijvoorbeeld gitaar spelen, ontwikkelen zich structuren in de hersenen. Dat gebeurt niet zomaar. Het zou niet goed zijn als de hersenen zich bij elke activiteit direct zouden aanpassen. Er is een selectiemechanisme. De hersenen passen zich Anouk Suierveld
7
Oriëntatie profielkeuze vooral aan aan activiteiten die je regelmatig, intensief, met aandacht en emotie uitvoert, want dat zijn kennelijk de dingen die belangrijk voor je zijn.
Dalton onderwijs: de nadruk ligt op keuzevrijheid voor de leerling, samenwerking met andere leerlingen en de ontwikkeling van zelfstandigheid. Competentiegericht onderwijs: is gericht op het bijbrengen van competenties die aansluiten bij de beroepspraktijk. Jenaplanonderwijs: is een vorm van vernieuwingsonderwijs. In de praktijk zijn de meest opvallende kenmerken van het Jenaplansysteem dat meerdere leerjaren gemengd worden in een klas, die vervolgens weer in verschillende klassen wordt gesplitst. Daarnaast is zelfstandigheid belangrijk in het Jenaplan-onderwijs, in combinatie met het werken in en presteren als groep. In het Jenaplanonderwijs staan kringen, viering, werken en spelen centraal. Montessorionderwijs: De kern van het montessorionderwijs wordt meestal samengevat in de uitspraak: "Help mij het zelf te doen". Uitgangspunt is dat een kind een natuurlijke, noodzakelijke drang tot zelfontplooiing heeft. Opvoeding en onderwijs moeten onderkennen wat de behoeften van een kind op een gegeven moment zijn en daarop inspelen door de juiste omgeving en materialen te bieden Welke onderwijsconcepten zijn tegenwoordig populair of krijgen veel of juist weinig aandacht? Populaire onderwijsconcepten zijn: Het nieuwe leren, project onderwijs, probleem gestuurd onderwijs, competentie gericht onderwijs en ervaringsgericht onderwijs. Wat is jouw voorlopige visie op onderwijs ? Mijn vakvisie is gebaseerd op evo, dit is ervaringsgericht onderwijs. De leerling past altijd in dit type onderwijs omdat het werkt vanuit de leerling zelf. De behoefte van de leerling staat centraal. Het gaat uit van, wat ik ook erg belangrijk vind: “werken met je hoofd, handen en hart” (Verzorging doet je goed) Het staat voor welbevinden en betrokkenheid. Dit past ook bij mij als docent en persoon. Deze visie helpt me als leerkracht een goede relatie met de leerlingen op te bouwen en hen zo goed mogelijk te begrijpen en te begeleiden. 4 punten die ik persoonlijk en als docent in mijn onderwijs belangrijk vind zijn: Sfeer en relatie Aanpassing van het niveau Werkelijkheidsnabijheid Activiteit Dit betekend voor mij dat ik een omgeving creëer waar de leerling zich veilig en geaccepteerd voelt, dat ze uitdaging voelen om actief te zijn. Er moet veel te doen zijn en dit allen vanuit de leef en belevingswereld van de leerling. Ik kan deze omgeving voor leerlingen creëren door een aantal belangrijke keuzes te maken. Ik houd rekening met de fysieke leeromgeving en de didactische leer omgeving. Op didactisch gebied zijn een aantal factoren erg belangrijk bij ervaringsgericht leren nl: Leren door te doen, Diversiteit van activerende werkvormen en samenwerkend leren aanbieden in de les,structuur bieden (opbouw les, opbouw lessenreeks)en waarde hechten aan leef en gedragsregels zoals bijvoorbeeld de respectkaart.
Anouk Suierveld
8
Oriëntatie profielkeuze Binnen de fysieke leeromgeving creeer ik evo d.m.v.: een eigen lokaal, de inrichting van het lokaal en de grootte van het lokaal. In de basisvorming moet het ervaringsgerichte onderwijs al eigen gemaakt worden door de leerling. Het is belangrijk dat de leerling ervaart wat verzorging (gezondheidszorg) en welzijn is. Ook hier vind ik het weer heel belangrijk dat er vanuit de leerling gedacht wordt. Wat sluit er in de basisvorming aan? Wat zijn typerende, onderscheidende kenmerken van de verschillende onderwijstypen? Ik denk dat ik deze vraag al beantwoord heb door achter de onderwijstypen een korte uitleg te geven. De is naar mijn mening wel allesomvattend als het gaat om typerende en/of onderscheidende kenmerken.
Beschrijf minimaal 4 verschillende onderwijsconcepten, gespreid over de scenario’s 1 t/m 4.
Scenario 1: Geleidelijke overgang van de bestaande situatie naar het nieuwe systeem door middel van een aantal vakoverstijgende projecten. De meeste scholen zullen in de beginfase in dit scenario hun leerprogramma vormgeven. Probleem gestuurd onderwijs/Natuurlijk leren/actief leren/ervaringsgericht leren: Is een wijze van leren die langzaam kan integreren zoals scenario 1. Van opgelepeld onderwijs naar zelf ontdekken en oplossen. Deze 3 concepten zijn ook handvaten om in scenario 1 een leerprogramma vorm te geven. Scenario 2: Structurele inzet van vakoverstijgende projecten; vaklessen behouden enigszins hun oude karakter. Het project onderwijs is een werkvorm waarbij studenten in een groep een complex probleem uit de beroepspraktijk analyseren en dat probleem op grond van een opdracht tot een oplossing brengen in de vorm van een concreet beroepsproduct. Om deze projecten heen zit nog wel een lesrooster verbonden met de nodige ‘verplichte’ vakken. Scenario 3: Inzet van vakoverstijgend projectonderwijs binnen een ander, gewijzigd rooster met lange lessen en weinig startmomenten waar gewerkt wordt binnen een project. Het jenaplan concept past wel een beetje bij scenario 3. Het is een zelfstandige vorm van onderwijs. Er is geen sprake van een bepaald verplicht rooster. Het gaat om de combinatie met het werken in en presteren als groep. De leerling staat centraal. Leerlingen van verschillende leeftijden en niveaus zitten in 1 groep. Scenario 4: Oude vakken worden losgelaten, de school gaat werken met vier leergebieden en de leerlingen werken in een 'leerwerkhuis' in plaats van een klaslokaal. Op sommige momenten worden aparte lessen gegeven in deelgebieden en vaardigheden die extra aandacht moeten hebben, zoals Nederlands, Techniek, Informatiekunde Het leren in een leergemeenschap concept realiseert veelal andere doelen dan de doelen die nu in het onderwijs gangbaar zijn. Het hoofdkenmerk is de persoonlijke betrokkenheid. De persoonlijke betrokkenheid zorgt ervoor dat de intensieve leerlingparticipatie in deze wijze van werken bijzonder groot is. Het leren, of het nu om vaardigheden of leerstof gaat, is een persoonlijke 'reis' van leerlingen en leraar. In zekere zin past dit concept bij scenario 4 omdat het leren in een leergemeenschap, soort leerwerkhuis, centraal staat.
Anouk Suierveld
9
Oriëntatie profielkeuze Gebruik minimaal zes verschillende bronnen die je expliciet verwerkt. NB: Maak gebruik van een gestandaardiseerde notatiewijze van bronvermelding en noten. Helaas kan ik bronnen niet vermelden met noten. Ik zit op dit moment op de cursus word plus dus hoop dit snel te gaan leren. Daarom doe ik het nog even op de ‘ouderwetse manier’. Voor de onderwijsconcepten/onderwijstypen het ik gebruikt: www.aps.nl (27-09-2012) www.edu-actief.nl (27-09-2012) effectief leren van Ebbens en Ettekoven actief leren van Ebbens en Ettekoven Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding van Jos van der Wal, Ineke de Mooij & Jacob De Wilde Lesgeven en zelfstandig leren van Geerlings De vijf rollen van de leraar van Slooter Verzorging doet je goed
Anouk Suierveld
10
Oriëntatie profielkeuze
Competenties docent Wat onderscheidt een docent binnen het ene schooltype van een docent binnen een ander schooltype? Het vraagt verschillende vakkundigheid op pedagogisch en didactisch gebied van docenten binnen verschillende schooltypen. Op een basisschool pak je het anders aan dan op een havo, en op een universiteit pak je het weer anders aan dan op het MBO. Welke competenties worden versterkt aangesproken? Welke aspecten van een competenties hebben de nadruk? (zie hierboven genoemd) Eigenlijk vind ik dat je als leraar competent moet zijn in alle 7 competenties. Dus hier echt de competenties genoemd waarvan ik denk dat ze versterkt aangesproken worden. Schooltype en Competentie die wordt aangesproken Op welk aspect wordt de onderwijsconcept nadruk gelegd? Kenmerken van een docent in dat schooltype In het basisonderwijs: pedagogisch, didactisch en de nadruk ligt op de organisatorisch competent. aspecten: taalgebruik afstemmen en het signaleren van problemen bij leerlingen. Ook het organiseren van de praktische kan van het onderwijs en het kiezen van de juiste evaluatiemiddelen vind ik belangrijke aspecten van die competentie voor het basis onderwijs.
In het speciaal basis onderwijs (sbo):
In het voortgezetonderwijs: Lwoo: Vmbo: Havo: Vwo:
In het middelbaar beroepsonderwijs (MBO):
Anouk Suierveld
pedagogisch, didactisch en organisatorisch competent
Interpersoonlijk, pedagogisch competent pedagogisch, interpersoonlijk competent vakinhoudelijkpedagogisch en didactisch competent vakinhoudelijkpedagogisch en didactisch competent
competent in reflectie en ontwikkeling, samenwerken met collega’s
De nadruk wordt gelegd op het pedagogische en het organisatorische aspect. Veel structuur geven aan de leerling(en). Een docent in dit schooltype moet duidelijk en gestructureerd van aard zijn. Een docent in het voortgezet onderwijs moet flexibel zijn, georganiseerd, empatisch vermogen hebben en dicht bij de belevingswereld van de leerling(en)staan. Vakinhoudelijk staat ook centraal omdat dit de cultuur van het vo is. Verschillende gespecialiseerde docenten in hun verschillende vakken. Binnen het mbo is het belangrijk om goed samen te kunnen werken met je collega’s en samen nieuwe 11
Oriëntatie profielkeuze (vakoverstijgende) producten en lessen te leveren. Flexibel zijn is in het MBO ook geen overbodige luxe. Wees je bewust van afspraken van de school, met je studenten en met je collega’s.
In het hoger beroeps onderwijs (HBO):
vakinhoudelijk, interpersoonlijk competent. En competent in reflectie en ontwikkeling.
Ook moet je een duidelijke methode hebben voor reflectie en ontwikkelingen voor jezelf en voor de leerling. Als docent moet je kunnen relativeren, evalueren en reflecteren. Goede communicatie vaardigheden zijn belangrijk op het HBO. Hier geldt eigenlijk de uitleg die ik bij MBO gegeven heb ook. Binnen het HBO is het belangrijk om goed samen te kunnen werken met je collega’s en samen nieuwe (vakoverstijgende) producten en lessen te leveren.
In het wetenschappelijk onderwijs (WO):
vakinhoudelijk competent en competent in samenwerken met de omgeving.
Ook moet je een duidelijke methode hebben voor reflectie en ontwikkelingen voor jezelf en voor de leerling. Als docent moet je kunnen relativeren, evalueren en reflecteren Het is in het WO belangrijk om wetenschappelijk onderbouwd onderwijs te bieden. Het moet innovatief zijn en onderzoeksgericht. Als docent moet je op de hoogte zijn van maatschappelijke ontwikkelingen.
Anouk Suierveld
12
Oriëntatie profielkeuze
Eigen competenties Wat zouden binnen elk onderwijstype jouw grootste leerdoelen zijn? (NB: versterken zwakke punten of uitbouwen sterke punten) Ik heb de leerdoelen per niveau binnen het voortgezet onderwijs uitgewerkt. Dit om het overzichtelijk te houden. Zelf ben ik van mening dat de leerdoelen ten aanzien van het vo en MBO met elkaar in verband staan. Het ene leerdoel kan ook prima gelden bij een ander niveau/type. Onderwijstype Basisonderwijs SBO Voortgezet onderwijs: Lwoo
Vmbo
Havo
Anouk Suierveld
Leerdoel N.V.T N.V.T Ik kan bij het ontwerpen van mijn onderwijs rekening houd met verschillen tussen leerlingen.
Argumentatie
Dit vind ik nog wel moeilijk. Ik herken de verschillen wel. Ik heb wel inzicht in de ontwikkeling van leerlingen. Maar om goed te differentiëren in mijn onderwijs vind ik moeilijk. Ik maak werkbare Met afspraken maken heb afspraken met de ik niet zoveel moeite. Ik leerlingen en hanteer die weet wat ik wil en wat ik consequent van de leerlingen verwacht. Deze verwachtingen uit ik ook naar de leerlingen toe. Klein puntje: Ik ben er niet echt consequent in en bij overtreding doe ik soms net of ik het niet zie of kijk het door de vingers.
Ik stimuleer zelfstandigheid van leerlingen
Dit ook omdat ik vaak niet goed weet hoe ik moet reageren. Gelijk een sanctie of te veel loze waarschuwingen. Ik wil hier aan werken. Het zou veel duidelijkheid geven in de klas en de leerling weet wat de consequenties kunnen zijn. Dit is een toepasbaar leerdoel op de havo naar mijn inziens. Ik vind dat er op het VMBO veel gedacht wordt aan hulp en de zelfstandigheid van leerlingen dan op de havo. Zelf vind ik de zelfstandigheid stimuleren bij een havo 1 en 2 klas 13
Oriëntatie profielkeuze pittig. Ze zijn niet zo zelfstandig als velen (o.a. docenten) denken. Vaak ontbreken er structuur en planningsvaardigheden. Ook dit is belangrijk op de havo vooral omdat het van de leerlingen verwacht wordt. Ik vind het moeilijk om aan te pakken. Hoe stimuleer je nou echt zelfstandigheid op een meetbare manier?
Vwo
MBO
Anouk Suierveld
Ik kan stem mijn taalgebruik en omgangsvormen af op mijn leerlingen
Ik kan mezelf zichtbaarder opstellen voor de klas door een centraal punt binnen het lokaal op te zoeken.
Zelf ben ik een enorme planner en erger ik me aan het ‘lakse’ gedrag wat een leerling in mijn ogen dan vertoont. Hier moet ik aan werken. Dit lakse kan ook een andere oorzaak hebben. Zelf heb ik heel snel de neiging in ‘kindertaal’ te spreken. Hier hebben veel leerlingen helemaal geen behoefte aan en het komt vaak bemoeienisachtig en truttig over op de leerling. Toch ga ik heel vaak weer de fout in omdat ik leerstof en lesstof zo begrijpbaar mogelijk voor de leerling wil maken. Binnen het mbo vind ik het belangrijk dat leerlingen mijn aanwezigheid opmerken. Ik moet zichtbaar zijn. Niet alleen letterlijk gezien worden maar ook bereikbaar zijn voor leerlingen en open staan. Ik ben nu nog niet zo open en zichtbaar. Niet dat ik me achter mijn bureau verschuil maar ik ben rustig en kalm. Ik moet meer die leidende rol op me nemen en de leiding in handen 14
Oriëntatie profielkeuze nemen. Op die manier treed ik op de voorgrond. Dit geeft duidelijkheid zowel voor mij als de leerlingen. HBO WO
Anouk Suierveld
N.V.T N.V.T
15
Oriëntatie profielkeuze
Profiel Welk uitstroomprofiel kies je? Beargumenteer deze keuze met behulp van de voorgaande onderdelen. Voor welk onderwijstype en onderwijsconcept kies je? Beargumenteer deze keuze met behulp van de voorgaande onderdelen. Ik kies voor het uitstroomprofiel MBO. Dit omdat ik hier nog geen ervaring als docent mee heb. Ik heb zelf wel op het MBO gezeten. Toen sprak het docentschap binnen het MBO mij al heel erg aan. De doelgroep vind in heel dynamisch omdat je met veel verschillende leerlijnen, projecten, vakken en opleidingen bezig bent. Ook zijn er verschillende functie mogelijkheden als docent binnen het mbo die mij erg aanspreken als; opleidingscoördinator, stagebegeleider en praktijkopleider. Binnen dit onderwijstype zou ik het liefst werken volgens het onderwijsconcept; ervaringsgericht onderwijs. Op het mbo heb ik als docent veel te maken met stagelopende leerlingen. Leerlingen die professioneel beroepsbeoefenaar willen worden. Leerlingen in het MBO stellen naar mijn idee hogere doelen/diepere doelen dan alleen; ik wil mijn diploma halen. Nee ze willen meer dan dat. Dit lijkt me zo leuk aan de combinatie tussen MBO en ervaringsgericht onderwijs. Leerlingen leren door te ervaren. Zo snel mogelijk op stage. Ze leren van feedback, krijgen feedback en gaan feedback geven. Ze leren door ervaring beter te relativeren en te beredeneren. Hun keuzes worden op die manier bewuster gemaakt en dat is wat ik wil bereiken. Dat ze bewust worden van eigen gedragingen, attitude en professionaliteit. Na bewust wording, middels door feedback , reflectie en evaluatie is het doel dat ze hier naar gaan handelen. Op professioneel gebied past dit onderwijstype en dit onderwijsconcept ook bij mij. Ik vind het belangrijk dat er gelet wordt op reflectie en ontwikkeling en samenwerken met collega’s. Zelf vind ik samenwerken af en toe ook heel erg lastig. Maar het geeft me ook houvast, feedback over mijn handelen en hoger kwalitatief onderwijs binnen een team en het opleidingsaanbod. Scenario 1 heeft me altijd al het meeste aangesproken ook bij onderzoek voor p taken en andere opleidingsgerelateerde opdrachten waar de scenario’s aan bod kwamen. Ik vind het een mooie tussenweg tussen ‘ouderwets’ en ‘nieuw’ onderwijs. Je werkt wel vakoverstijgend maar verliest concrete opleidingsdoelen/competenties niet uit het oog. Het blijft overzichtelijk voor de leerling en voor de docent. “Scenario 1: Geleidelijke overgang van de bestaande situatie naar het nieuwe systeem door middel van een aantal vakoverstijgende projecten. De meeste scholen zullen in de beginfase in dit scenario hun leerprogramma vormgeven. Probleem gestuurd onderwijs/Natuurlijk leren/actief leren/ervaringsgericht leren: Is een wijze van leren die langzaam kan integreren zoals scenario 1. Van opgelepeld onderwijs naar zelf ontdekken en oplossen. Deze 4 concepten zijn ook handvaten om in scenario 1 een leerprogramma vorm te geven.”
Anouk Suierveld
16