WERKDOCUMENT CONCEPT DD. 17 MEI 2013
ORGAANDONATIE EN HERSENDOOD Wat iedereen er over zou moeten weten Met de onderstaande tekst beoog ik voldoende informatie en stof tot nadenken aan te reiken om ieder mens in staat te stellen een verantwoorde beslissing te nemen over het al of niet voor donatie ter beschikking stellen van zijn organen. Utrecht, 17 mei 2013 Auteur: Alexander F. de Savornin Lohman De auteur is oud advocaat, promotor van maatschappelijke duurzaamheid in de rechtspleging, oprichter/eigenaar van Center for Sustainable Justice en adviseur van de Stichting Bezinning Orgaandonatie INLEIDING Oppervlakkig gesproken ligt orgaandonatie zozeer voor de hand dat eigenlijk iedereen wel orgaandonor zou moeten zijn. Maar om een goede beslissing te kunnen nemen of je je organen wilt doneren, zou je er echter veel meer over moeten weten dan via de gebruikelijke kanalen over orgaantransplantatie aan voorlichting wordt geboden. Want wat weten we eigenlijk af van de processen die zich rond het levenseinde in de mens voltrekken? En hoe grijpt orgaandonatie in die processen in? Kan orgaandonatie geen schade opleveren aan die processen? En, beseffen we eigenlijk wel dat de orgaanontvanger voor de rest van zijn leven medicijnen moet slikken om zijn immuunsysteem te onderdrukken, om zo het natuurlijke proces van afstoting van lichaamsvreemde organen, te blokkeren? HET STERVENSPROCES Tot voor kort werd sterven gezien als het tegendeel van leven waar het leven tot iedere prijs tegen beschermd zou moeten worden. Dankzij het werk van de Zwitsers/Amerikaanse psychiater dr. Elisabeth Kübler-‐‑Ross is het besef ontstaan dat sterven en overlijden hoogst persoonlijke en intieme ervaringen zijn, die een essentieel onderdeel van het leven uitmaken en onverbrekelijk daarmee verbonden zijn. Sterven en overlijden zijn de meest ingrijpende ervaringen die de mens tijdens zijn leven meemaakt. Kübler Ross'ʹ werk doet vele vragen rijzen: Wat gebeurt er met de menselijke ziel rond het sterven? Wat met het bewustzijn? En wat met de levensenergie die cellen en organen met elkaar doet samenwerken tot een levend organisme? Wanneer begint het proces van afscheid nemen van het leven en is het wel afgelopen op het moment van het intreden van de dood? Al deze vragen spelen een rol bij de beslissing over orgaandonatie. Sterven is een proces dat al voor de geboorte begint en het hele leven doorgaat. Al kort na de conceptie sterven de eerste cellen en zet het proces van afbraak in. Maar tegenover dat destructieve proces staat een veel krachtiger proces van regeneratie en integratie, dat zorgt dat het hele organisme intact blijft, groeit en zich ontwikkelt. Dat integratieve ontwikkelingsproces wordt op de een of andere manier 'ʹgevoed'ʹ door leven-‐‑genererende krachten die ervoor zorgen dat alle cellen en organen in de mens met elkaar samenwerken en het als één geheel laten functioneren. Op die manier houdt het leven stand naast de destructieve krachten, die tegelijkertijd ook werkzaam zijn. Op het moment van de dood vallen de regeneratieve integrerende levenskrachten definitief weg, waardoor het proces van desintegratie en destructie vrij spel krijgt. Dat omslagmoment is het wezenskenmerk van het ingetreden zijn van de dood. HERSENDOOD Voor orgaandonatie wordt een ander doodscriterium gebruikt, namelijk de 'ʹhersendood'ʹ. De hersendood is als doodscriterium bedacht om orgaandonatie mogelijk te maken. Er moest een doodsmoment worden
1
gevonden nog vóór het moment waarop de integratieve leven-‐‑genererende krachten zijn uitgevallen. Die krachten moeten nog in de organen werkzaam zijn op het moment waarop de organen uit het lichaam van de donor worden verwijderd. In de Wet op de orgaandonatie wordt daarom uitdrukkelijk gesproken van een 'ʹbeademd stoffelijk overschot'ʹ, waaruit organen kunnen worden uitgenomen. Als aan de hersendoodcriteria voldaan is, mag een arts een verklaring van overlijden afgeven. De mens is dan in juridisch-‐‑formele zin een 'ʹlijk'ʹ of 'ʹstoffelijk overschot'ʹ geworden, ondanks het feit dat zijn hart nog klopt, hij nog ademt (beademd wordt) en zijn lichaamstemperatuur nog normaal warm is en blijft. Het lichaam wordt door beademing, hartbewaking en toediening van vocht en voeding in 'ʹleven'ʹ gehouden totdat op de operatietafel de organen worden uitgenomen. Daarbij treedt volgens de traditionele doodscriteria de dood in. Een 'ʹhersendode'ʹ mens kan nog behoorlijk lang 'ʹin leven'ʹ gehouden worden door kunstmatige beademing, hartslagbewaking en toediening van voeding en vocht. Er zijn meerdere gevallen bekend van zwangere vrouwen, die na hersendood verklaard te zijn, vaak langer dan een maand in 'ʹleven'ʹ gehouden zijn, waarna zij hun baby voldragen ter wereld brachten. Orgaandonoren kunnen geen natuurlijke dood sterven omdat zij niet losgekoppeld mogen worden van beademings-‐‑, voedings-‐‑ en hartbewakingsapparatuur. Deze behandeling staat diametraal tegenover het natuurlijke stervensproces dat zich in de donor zou willen voltrekken. De toestand van hersendood wordt in het leven geroepen door het stervensproces en de doorbehandeling tegen elkaar in te laten werken. Als je deze tegenstrijdige processen maar lang genoeg tegen elkaar in laat werken, zullen op een bepaald moment de hersenfuncties definitief uitvallen. Daarmee treedt dan de toestand in die 'ʹhersendood'ʹ genoemd wordt. Daarom is de hersendood, zoals deze bij orgaandonatie 'ʹopgewekt'ʹ wordt, een heel tegennatuurlijke toestand. ONTSTAAN VAN DE HERSENDOOD De hersendood criteria zijn onder grote druk ontwikkeld omdat in 1966 de niertransplantatiepraktijk plotseling op gang kwam en de daarbij benodigde donororganen uit het lichaam van de donor verwijderd moesten worden op een moment waarop de donor volgens de destijds geldende doodscriteria nog niet overleden was. Chirurgen die organen uit het lichaam van donoren verwijderden, maakten zich daarom in juridische zin schuldig aan moord door dit te doen, ook al gebeurde dit alleen bij mensen die een donorcodicil hadden afgegeven. Er moest dringend een oplossing gevonden worden om orgaanverwijdering voor transplantatiedoeleinden legaal te kunnen laten plaatsvinden. Een ambtelijke discussie over het diagnosticeren van de dood bij patiënten die nog beademd werden, liep in Nederland volkomen vast. In 1968 verscheen een cruciaal rapport waarin een ad-‐‑hoc commissie van Harvard Medical School criteria definieerde voor een onherstelbare en onomkeerbare comateuze toestand. Dat is als in een coma de hersenactiviteit door een volledig afstervingsproces van de hersenzenuwen ten gevolge van definitieve uitval van de zuurstofvoorziening van de hersenen, onherstelbaar is geëindigd. Dit geëindigd zijn moet ook gelden voor de autonome functies die nodig zijn voor de instandhouding van het leven, zoals hartslag en ademhaling. Deze toestand werd later bekend als 'ʹhersendood'ʹ. Een aantal landen accepteerde deze toestand als doodscriterium om daarmee orgaantransplantatie in hun land te wettigen. Het Hoofdbestuur van het Nederlandse Rode Kruis nam in 1968, nadat het het ambtelijke overleg was vastlopen, het initiatief om een interdisciplinair samengestelde Commissie Orgaantransplantatie (C.O.T.) in te stellen om "ʺde problematiek rondom het orgaandonorschap te doen bestuderen teneinde na te gaan of hier voor het Nederlandse Roode Kruis mogelijk een taak zou zijn weggelegd."ʺ De C.O.T. bestond uit 23 artsen, 4 theologen, 6 juristen, 4 verpleegkundigen, 3 journalisten, enige ambtenaren van het ministerie van Volksgezondheid en enige bestuursleden van het Nederlandse Rode Kruis. De commissie had zes werkgroepen die zich alle vanuit een eigen discipline zich over de problematiek hebben gebogen. Het eindrapport van de C.O.T. is een samenvatting van de conclusies van deze werkgroepen. Eén van de taken waar de commissie was voor gesteld werd was om in verband met de orgaantransplantatiepraktijk tot een omschrijving te komen wanneer een mens in coma als 'ʹonomkeerbaar dood'ʹ zou kunnen worden aangemerkt. De Medische Werkgroep stelde als criterium voor het geëindigd zijn van het menselijk leven: "ʺhet onherstelbaar geëindigd zijn van de gehele hersenfunctie, inclusief die van de hersenstam. De Ethische, de Juridische en de Verpleegkundige Werkgroepen konden zich daarbij aansluiten. De Medische Werkgroep nam haar beslissing op grond van het feit dat "ʺde biologische totaliteit van de levende mens door en bij de
2
hersendood uiteengevallen is omdat dan de coördinerende en stimulerende functies van de hersenen geheel en voorgoed zijn verdwenen"ʺ. De Ethische Werkgroep vond dat "ʺals de biologische totaliteit van het organisme geheel en voorgoed is uitgevallen, het bestaan van een psychosomatische totaliteit "ʺlevend mens"ʺ onmogelijk is geworden. Het specifiek menselijk leven is dan geëindigd; de mens is dood."ʺ De Juridische Werkgroep had geen bezwaar tegen het doodscriterium, maar stelde vast dat de Medische en Ethische Werkgroep "ʺspecifiek menselijk leven"ʺ zien als kwalitatief verschillend van "ʺcel-‐‑ en orgaanleven"ʺ. De Juridische Werkgroep adviseerde om voor de gevallen waarin een medische ingreep onmiddellijk na het overlijden moet plaatsvinden, hetgeen bij orgaandonatie het geval is, de wijze waarop de dood wordt vastgesteld in een wet vast te leggen. Secretaris van deze commissie was de juriste dr. mr. H.A.H. van Till – d'ʹAulnis de Bourouill, die in 1970 een gezaghebbend proefschrift schreef 'ʹMedisch-‐‑juridische aspecten van het einde van het menselijk leven'ʹ. Haar proefschrift kwam tot stand kort voordat de Commissie Orgaandonatie in 1971 haar eindrapport uitbracht. Van Till'ʹs proefschrift geeft een duidelijk beeld over de achtergronden van de hersendood als doodscriterium. De Commissie orgaandonatie was interdisciplinair samengesteld omdat de beslissing wanneer iemand als overleden kon worden aangemerkt terwijl de ademhaling en hartslag nog niet gestopt zouden zijn, niet alleen door medici, maar ook door ethici, juristen, psychologen en theologen onderschreven moest kunnen worden. In aansluiting met het Harvard-‐‑rapport en rapporten die uitgebracht waren in de landen die het hersendood-‐‑criterium al wettelijk hadden erkend, constateerde de Commissie orgaandonatie dat er over het algemeen onder medici overeenstemming bestond dat het ogenblik waarop de functies van de hersenen, inclusief die van de hersenstam, volledig en onherstelbaar verloren waren gegaan, als einde van het specifieke 'ʹmenselijk leven'ʹ kon worden bestempeld. Medici konden daarmee leven omdat de hersenen de vitale en hogere levensfuncties van de mens aansturen. Als de hersenfunctie volledig en onherstelbaar is uitgevallen, is dit aansturende vermogen volledig en voorgoed verloren gegaan, inclusief de psychische activiteit, zo werd geredeneerd. Op dat moment de 'ʹgeïntegreerde psychosomatische totaliteit levend mens'ʹ definitief verbroken. Van Till schrijft er zelf over: "ʺDe medische en ethische meningen samenvattend kan men zeggen: Als van een mens de geïntegreerd functionerende organisch-‐‑psychische totaliteit geheel en onherstelbaar is verbroken, is aan zijn specifiek menselijk leven definitief een einde gekomen; die mens is als zodanig dan 'ʹdood'ʹ. Mijns inziens is dat wat er dan over is: een stoffelijk overschot, een lijk, ook al zijn daarin nog korte tijd levende cellen en organen aanwezig. Op grond van recente en steeds meer aanvaarde medische inzichten moet men aannemen dat deze verbreking een feit is geworden wanneer de gehele hersenfunctie onherstelbaar is uitgevallen."ʺ 'ʹMENSEN'ʹLEVEN TEGENOVER 'ʹORGAAN-‐‑ OF CEL-‐‑LEVEN'ʹ Het in de mens nog aanwezige leven noemt Van Till 'ʹorgaan-‐‑leven'ʹ, in tegenstelling tot 'ʹspecifiek menselijk leven'ʹ, dat immers met het intreden van de hersendood als geweken wordt beschouwd. Als bijkomend argument om de hersendood als menselijke dood te kunnen aanvaarden werd bedacht dat de functie van alle organen in het menselijk lichaam kunnen worden overgenomen door machines of door donororganen, maar dat dit bij de hersenen niet mogelijk is. Van Till vindt dat de hersendood het enige doorslaggevende doodscriterium is. Na hersendood is reanimatie bij voorbeeld niet meer mogelijk omdat de bloedtoevoer naar de hersenen definitief geblokkeerd is, terwijl bij de traditionele doodscriteria, het opgehouden zijn van hartslag en ademhaling, reanimatie soms nog met succes mogelijk is. Van Till ziet het eindigen van de hartslag en ademhaling als oorzaken, of symptomen van de (hersen)dood. Zij wijst erop dat de hersendood met volledige zekerheid medisch vast kan worden gesteld. Van Till beschouwt de problematiek van leven en sterven objectiverend. Zij reduceert de patiënt bewust tot 'ʹbio-‐‑medisch geval'ʹ, geabstraheerd van zijn individualiteit en persoonlijke beleving. Zij houdt dus geen rekening met de menselijke individualiteit, psyche, bewustzijn en zielsaspecten. Van Till sluit expliciet 'ʹzwangere patiënten'ʹ uit van haar beschouwingen over leven en dood. Nadrukkelijk wijst Van Till er op dat de keuze van een doodscriterium veel maatschappelijke gevolgen heeft. Het gaat iedereen aan. Daarom moet de samenleving in staat zijn zich goed in de problematiek te verdiepen om daarover mee te kunnen praten. Medici moeten deze discussie stimuleren en de overheid mag
3
de beantwoording van "ʺvragen over de waarde van het leven [en] over de vergelijkende waardeverhouding van twee of meer levens onderling"ʺ (orgaandonor en orgaanontvangers) niet uitsluitend aan artsen overlaten. IS HERSENDOOD DOOD? Hersendood en de operatie waarbij organen worden uitgenomen vinden plaats op een moment waarop de donor zijn stervensproces nog niet heeft voltooid. Hij heeft zelfs de strijd om behoud van het leven nog niet opgegeven en kán die ook niet opgeven, omdat beademing, hartbewaking en toediening van voeding hem dit opgeven onmogelijk maken. Hoe zou de stervende tijdens zijn stervensproces de medische onderzoeken om te beoordelen of de hersendood al is ingetreden beleven? En hoe de narcose en de operatie waarbij zijn organen uit zijn lichaam worden verwijderd? Uit de ervaringen van mensen die bijna dood ervaringen hebben beleefd, blijkt dat zij zelfs in een staat van verhoogd bewustzijn kunnen verkeren. Er zijn beslist vraagtekens te plaatsen bij de vraag of men bij hersendood wel echt dood is. Als eerste valt op dat het hersendoodcriterium, ruim veertig jaar na de legalisering ervan, nog steeds alleen maar bij orgaandonatie als doodscriterium wordt gehanteerd. De hersendood heeft dus nooit de status van "ʺenig doorslaggevend doodscriterium"ʺ weten te verwerven. Algemeen wordt onverkort vastgehouden aan de traditionele criteria voor het vaststellen van de dood, het definitief gestopt zijn van zowel de ademhaling als de hartslag. Daarnaast valt op dat er geen uniformiteit is ten aanzien van hersendoodcriteria. In ieder land gelden andere criteria en procedures om de hersendood vast te stellen. Ook erkent Van Till dat het in de medische praktijk veel voorkomt dat er geen 100% zekerheid is. Hersendood is ongeschikt als algemeen doodscriterium voor alle levende wezens, omdat dieren en planten ofwel geen hersenen hebben of niet als psychosomatisch geïntegreerde wezens functioneren. Daar komt bij dat op grond van de evolutieleer moet worden aangenomen dat het vermogen van de mens om als psychosomatisch geïntegreerd wezen te functioneren (met een bewustzijn en een vrije wil), een verworvenheid is die ergens in de loop van de evolutie van de aap tot mens, tot ontwikkeling is gekomen. Vanuit deze gedachte is het weinig rationeel om het verlies van deze evolutionaire verworvenheid tot een doodscriterium te verheffen. Men zal toch ook een roofvogel niet 'ʹdood'ʹ kunnen noemen op het moment waarop hij zijn vermogen tot vliegen heeft verloren omdat hij bij voorbeeld blijvend vleugellam is geworden en hij daarom nooit meer als 'ʹspecifieke roofvogel'ʹ kan functioneren. Met een goede behandeling en verzorging kan hij immers gewoon voortleven. Zo kan ook een hersendode nog een flinke tijd voortleven als hij adequaat behandeld, beademd en gevoed wordt en zijn hartslag wordt bewaakt. De hersendode zwangere vrouwen, die langer dan een maand werden doorbehandeld en vervolgens een volwaardige baby ter wereld brachten, hebben dit bewezen. Hoe kan een echte dode immers in staat zijn leven in zich tot volwaardige ontwikkeling te laten komen en door te geven? Dat lijkt een contradictie. De Braziliaanse hoogleraar/arts Cicero Coimbra uit Sao Paulo bestrijdt dat hersendood onomkeerbaar de dood betekent. Hij heeft enkele hersendood verklaarde patiënten succesvol behandeld met bepaalde hormoonkuren en hen weer tot leven gebracht. Hersendood is weliswaar rechtens als doodscriterium erkend. Het is niet een onbetwist doodscriterium is. Er zijn veel mensen, waaronder ook veel artsen die hersendode mensen niet als echt dood beschouwen en die van mening zijn dat een donor pas écht sterft als op de operatietafel zijn organen uit zijn nog levende lichaam worden verwijderd. Ik meen dat het verschil tussen leven en dood schuilt in de vraag of in een mens, dier of plant integratieve leven-‐‑generende krachten werkzaam zijn die ervoor zorgen dat de organen als één geheel met elkaar samenwerken. Zolang die krachten werkzaam zijn is er sprake van een levend organisme. Zodra deze integratieve leven-‐‑genererende krachten definitief uitvallen treedt de dood in. Vanaf dat moment valt het organisme ten prooi aan destructieve krachten die het zullen doen uiteenvallen. Dit doodscriterium is universeel hanteerbaar voor alle levensvormen. Vanuit dit gezichtspunt is iemand die beademd wordt en voldoet aan de voor hersendood gestelde criteria, beslist níet dood, omdat hij door de kunstmatige beademing, hartbewaking en toediening van voeding en vocht, juist in léven gehouden wordt en in de onmogelijkheid wordt gesteld te overlijden. Pas als de kunstmatige beademing en toediening van voeding en vocht en hartbewaking worden stopgezet, herkrijgt de patiënt de mogelijkheid om zijn stervensproces op
4
een natuurlijke manier te voltooien en een natuurlijke dood te sterven. Maar het is dan ook denkbaar dat de mens toch weer, op eigen kracht, tot leven komt. PROCESSEN DIE ZICH ROND HET LEVENSEINDE IN DE MENS VOLTREKKEN Er is weinig bekend over de processen die zich rond het levenseinde in een mens voltrekken. Maar met ons voorstellingsvermogen kunnen wij ons toch bepaalde indrukken vormen die kunnen helpen om een voor ons goede beslissing te nemen. Ik wil een paar logische gedachten voorleggen. Rond het moment van de dood is de stervende verwikkeld in de meest ingrijpende levenservaring die hij tijdens zijn leven meemaakt: het volledig afscheid nemen van het leven op aarde. Het kan zijn dat de stervende een heftige doodsstrijd beleeft voordat hij de strijd opgeeft; het sterven kan ook heel geleidelijk en vredig verlopen. Ieder stervensproces is uniek. De mens heeft een ziel en in de mens zijn integratieve leven-‐‑genererende krachten werkzaam, die alle cellen en organen in zijn organisme als één geheel met elkaar doet samenwerken. Wat gebeurt er rond het sterven met de ziel en met die integratieve leven-‐‑genererende kracht? Wij weten niet op welk moment de ziel zich losmaakt van het lichaam, maar het ligt voor de hand dat dit pas het geval zal zijn nadat de dood is ingetreden en de hartslag en de ademhaling definitief zijn gestopt. Over de integratieve leven-‐‑genererende krachten hebben we meer zekerheid. Die zijn op het moment van de hersendood nog volledig werkzaam en intact. Ze worden bewust actief en vitaal gehouden met behulp van preserverende maatregelen om organen geschikt te houden voor donatie. De orgaanuitname moet heel snel na het intreden van de hersendood plaatsvinden. Dat is omdat die vitale integratieve leven-‐‑generende krachten nog in de te doneren organen aanwezig en werkzaam moet zijn. Die krachten moeten in het orgaan 'ʹgevangen'ʹ blijven, zodat ze met het donororgaan 'ʹmeegetransplanteerd'ʹ worden. Maar hoe zit het dan met de zielsenergie van de donor, en met diens bewustzijn (dat, denk ik, met de ziel verbonden is)? Worden die ook voor een deel meegetransplanteerd en gaan die daarbij over op de orgaanontvanger? De ziel en de integratieve leven-‐‑genererende krachten zijn op de een of andere manier vormen van energie. Einstein leert over energie dat die nooit verloren kan gaan, maar wel andere vormen kan aannemen, zoals elektrische energie kan overgaan in licht, warmte en motorische kracht. Verdwijnen kan de energie niet. Voor zover de ziel en de integratieve leven-‐‑genererende krachten vormen van energie zijn, kunnen ze bij het sterven niet in het niets verdwijnen. Ze kunnen wel in een andere vorm overgaan. Dat zou een metafysische vorm kunnen zijn in een 'ʹhiernamaals'ʹ. In Nederland schijnt een meerderheid van mensen te geloven in enige vorm van voortleven na de dood. Einstein lijkt aanknopingspunten te bieden voor dit geloof. Gezien de ingrijpendheid van dit proces moeten we ervan uitgaan dat de stervende psychisch en fysiek intensieve belevingen kan hebben. Het is niet aannemelijk dat deze belevingen die met het proces van sterven gepaard gaan op het moment waarop de hartslag en ademhaling definitief stoppen, plotseling eindigen. GEVOLGEN VOOR DE DONOR Maar als dit zo zou zijn: Wat zijn dan de gevolgen voor de donor? Betekent dit dan dat bij orgaandonatie de ziel van de donor, diens bewustzijn en diens integratieve leven-‐‑genererende krachten – die volgens de wet van Einstein niet verdwijnen, maar wel in een andere vorm kunnen overgaan 'ʹverknipt'ʹ in andere vormen overgaan, doordat zij partieel met verschillende organen mee naar verschillende orgaanontvangers overgaan? Zou dit op de een of andere manier schadelijk kunnen zijn voor de donor in geestelijk opzicht, in het hiernamaals, of in een volgend leven? Wij weten het niet. Wij hebben er geen benul van. Maar de wet van Einstein dwingt ons bij dit soort vragen stil te staan. En daar niet langs heen te leven.
5
Uit de informatie die tot ons komt van mensen die 'ʹbijna dood ervaringen'ʹ hebben gehad blijkt dat zij daarbij intense ervaringen hebben opgedaan en dat zij die ervaringen ook buitenlichamelijk opdeden. Zij beschrijven dat zij 'ʹvan boven af'ʹ hun lichaam en alles eromheen helder konden waarnemen. Dit zou er mogelijk op kunnen duiden dat hersenfuncties niet vereist zijn om toch bewustzijnservaringen te kunnen hebben. GEVOLGEN VOOR DE NABESTAANDEN VAN DE DONOR Hoe is het voor de nabestaanden van de donor? Nabestaanden verkeren vaak in een emotionele toestand omdat zij afscheid moeten nemen van een geliefd persoon. Soms worden zij plotseling en onverwacht met zo'ʹn afscheid geconfronteerd. Midden in die emotionele sfeer moet eerst de donatievraag worden gesteld. Als de stervende zelf geen beslissing over donorschap genomen heeft, kan het zijn dat de nabestaanden daarover mogen beslissen. Dat vraagt nogal wat van hen. Hun hoofd en hart zijn bij de stervende en hun afscheidsproces. Het denkbeeld dat de organen van hun geliefde waardevol kunnen zijn voor medemensen, dwingt hen zich los te maken uit hun verwerkingsproces en 'ʹover te stappen'ʹ naar een totaal ander perspectief. Wat doet orgaandonatie met het proces van rouw en afscheid nemen? Geeft orgaandonatie niet een (misplaatst?) gevoel dat je nog niet helemaal afscheid van je geliefde hoeft te nemen omdat de stervende, via zijn organen, toch nog een beetje in anderen doorleeft en 'ʹbij ons'ʹ blijft? In de wekelijkse TV-‐‑uitzendingen 'ʹHart nodig'ʹ van BNN, waarin ontmoetingen tussen nabestaanden van donoren en de ontvangers van hun organen in beeld gebracht worden, zie je regelmatig dat de nabestaanden van donoren het gevoel hebben hun geliefde overledene weer een beetje terug te zien. Is dat goed? Is dat fout? Er zijn ook nabestaanden die heel traumatische ervaringen hebben overgehouden van hun beslissing de organen van hun geliefde voor donatie ter beschikking te stellen. Bedenk dat je als ouder moet verwerken dat je kind bij een ongeval dodelijk verwond is geraakt en je bij het bed van je kind zit en hoort dat het hersendood is. De artsen hebben gevraagd of zijn organen voor donatie gebruikt zouden mogen worden. En je hebt daar na een innerlijke tweestrijd uiteindelijk 'ʹja'ʹ op gezegd. Je kind wordt dan bij je weggereden naar de operatiekamer, terwijl zijn hart nog gewoon klopt, zijn lichaam warm is en hij nog precies ademt zoals je hem na het ongeval in het ziekenhuis in coma hebt aangetroffen. Je wilt hem niet in de steek laten op die laatste momenten. Maar je mag niet bij hem blijven. Hij moet de operatiekamer in. Zo'ʹn afscheid is hartverscheurend. En als je kind dan weer uit de operatiekamer terug komt is hij een écht lijk geworden. Dan is zijn lichaam koud. Hij ademt niet meer en zijn hartslag is weg. En in die tussentijd heb je niet bij hem kunnen zijn. Dit kan een hartverscheurende ervaring opleveren, die nabestaanden diep kan traumatiseren en hen jarenlang met ondraaglijke schuldgevoelens kan opzadelen. Hebben zij wel goed gehandeld? Hadden zij hun kind of geliefde wel aan zijn lot mogen overlaten, juist op die ultieme en moeilijkste momenten? GEVOLGEN VOOR DE ORGAANONTVANGER Orgaantransplantatie brengt mee dat de orgaanontvanger verder leeft met een orgaan dat een ander DNA heeft dan hijzelf. Lichaamsvreemd weefsel roept van nature een afweerreactie op in het lichaam van de ontvanger. En dat leidt tot afstoting van het ontvangen donororgaan. Om die afstoting te voorkomen moet het immuunsysteem van de orgaanontvanger blijvend met medicijnen onderdrukt worden. Alleen onder die tegennatuurlijke omstandigheden kan het geïmplanteerde donororgaan in het lichaam van de ontvanger functioneren. We kunnen ons afvragen wat het onderdrukken van het natuurlijke afweersysteem doet met de psyche van de orgaanontvanger. Want is het niet juist een gezond afweersysteem dat bewerkstelligt dat een mens zich krachtig en vol zelfvertrouwen kan voelen? Bij jíj nog wel jíj nadat een donororgaan in je lichaam is geïmplanteerd? Er zijn veel verhalen bekend dat bij orgaanontvangers karakterveranderingen optreden na ontvangst van een donororgaan. De Engelse krant Daily Mail schreef op 7 april 2008 dat er 70 wetenschappelijk gedocumenteerde gevallen bekend zijn van orgaanontvangers bij wie na de transplantatie
6
persoonlijkheidsveranderingen optraden waarbij de ontvanger karaktereigenschappen van de donor heeft overgenomen. In dat artikel werd de navrante gebeurtenis beschreven van een man die een donorhart ontving van een donor die met een schot van een jachtgeweer door zijn strot een einde aan zij leven had gemaakt. De orgaanontvanger, die daar niet van op de hoogte was, wilde in contact komen met de nabestaanden van de donor. Dat contact leidde tot een huwelijk met de weduwe van de donor. Twaalf jaar na de harttransplantatie pleegde de orgaanontvanger volkomen onverwacht suïcide op precies dezelfde manier als de donor dat destijds gedaan had. Al deze feiten en overdenkingen maken duidelijk dat orgaandonatie veel diepere implicaties heeft en veel dieper in het leven van de mens (donor en ontvanger) ingrijpt dan in de donorvoorlichting wordt gesuggereerd. Overheid en transplantatielobby moeten veel terughoudender omgaan met het 'ʹdonor maken'ʹ van mensen. De geilheid en lichtvaardigheid waarmee donoren geworven worden vormen een flagrante miskenning van de diepe (en wrede) ingreep die orgaantransplantatie in het stervensproces van de donor veroorzaakt. Op geen enkel wijze kan ervoor worden ingestaan dat orgaandonatie geen gevolgen heeft voor de energetische processen die zich rond het sterven in de donor voltrekken. Op grond van de wet van Einstein moet er zelfs ernstig rekening mee gehouden worden dat orgaandonatie (wellicht zelfs blijvende en onherstelbare) schade kan toebrengen aan de overgang van deze energieën naar andere vormen, bij voorbeeld in de vorm van een hiernamaals, leven na de dood of nieuwe incarnatie. Donorvoorlichting: In het algemeen geldt voor goede voorlichting dat deze inzicht moet geven in alle relevante aspecten over het onderwerp en dat op objectieve en neutrale wijze informatie wordt verstrekt over voor-‐‑ en nadelen. De voorlichting moet mensen adequaat in staat stellen op bewuste en verantwoorde manier een keuze te maken. Vanuit dit uitgangspunt bezien is de kwaliteit van de voorlichting over orgaandonatie zo ongeveer van het laagste en slechtste niveau dat ik me kan voorstellen: De voorlichtingscampagnes belichten uitsluitend positieve kanten van orgaandonatie. Over alles wat het positieve beeld zou kunnen verfletsen wordt gemeden. De 'ʹvoorlichting'ʹ is er in het geheel niet op gericht mensen in staat te stellen om een bewuste en verantwoorde keuze te maken. Nee, donorvoorlichting – en de overheid bezondigt zich aan dezelfde ernstige fout – is er uitsluitend op gericht zoveel mogelijk donoren te ronselen. Met dit doel voor ogen wordt de burger misleid, om de tuin geleid en gemanipuleerd. Ik heb er geen goed woord voor de donorvoorlichting over. Iedereen van wie een beslissing over het doneren van organen wordt gevraagd, behoort te beseffen dat orgaandonatie diep ingrijpt in het stervensproces van de mens en een vredig en natuurlijk stervensproces onmogelijk maakt. Zij moeten weten dat onderzoek naar de psychische en lichamelijke processen die zich in de stervende (donor) voltrekken ontbreekt en dat daarom onbekend is of orgaandonatie het verloop van die processen kan beïnvloeden en schaden. Zij moeten weten dat de organen uit hun lichaam zullen worden verwijderd om een moment waarop zijn lichaam nog warm is en door beademing, toediening van voeding en vocht en hartbewaking in deze toestand gehouden wordt en dat zijn nabestaanden niet bij hem zullen kunnen zijn op het moment waarop hij zijn laatste adem uitblaast. Hij moet weten dat dit voor zijn nabestaanden traumatisch kan zijn en schuldgevoelens kan veroorzaken en het advies krijgen om dit met zijn nabestaanden te bespreken, zodat zij ingeval orgaandonatie aan de orde komt, niet onnodig getraumatiseerd worden en `niet met blijven zitten dat zij niet bij het hele stervensproces aanwezig hebben kunnen zijn. Donoren behoren te weten dat er geen garantie gegeven kan worden dat orgaanuitname en -‐‑transplantatie onschadelijk is voor een eventueel voortbestaan na de dood, omdat onderzoek naar de processen die zich rond het levenseinde in de mens voltrekken. Zowel de donor als orgaanontvangers moeten ervan doordrongen zijn dat na orgaantransplantatie het immuunsysteem van de ontvangers van de organen blijvend moet worden onderdrukt om afstoting van het gedoneerde orgaan te voorkomen.
7
Conclusies: Het rechtens onverantwoord en niet toelaatbaar dat anderen dan de mens zelf beslissen over het voor beschikbaar stellen van organen, omdat: •
• •
ieders recht om een natuurlijke dood te mogen sterven, onvoorwaardelijk behoort te worden gerespecteerd en orgaandonatie de mens in de onmogelijkheid stelt een natuurlijke dood te sterven. Inbreuken daarop zijn in strijd met het grondrecht op leven en het grondrecht op bescherming van de lichamelijke integriteit. niet kan worden ingestaan voor de afwezigheid van schadelijke gevolgen
De wetgeving zou moeten waarborgen dat orgaandonatie alleen mogelijk is met uitdrukkelijke toestemming van de donor zelf. In de huidige Wet op de orgaandonatie behoort de mogelijkheid dat anderen voor de donor mogen beslissen over het voor donatie beschikbaar stellen van organen, te worden geschrapt. Het initiatiefwetsontwerp Actieve Donorregistratie van D66 kan niet worden aanvaard. . Degene die, na deugdelijk te zijn voorgelicht, zich als orgaandonor aanmeldt, verkiest en aanvaardt uitdrukkelijk dat hij ten behoeve van zijn medemens afstand doet van zijn recht om een natuurlijke dood te sterven en aanvaardt dat zijn organen uitgenomen zullen worden nadat bij hem de hersendood zal zijn vastgesteld. Voor de volledigheid en objectiviteit sluit ik af met een citaat van de bekende Tibetaanse monnik en schrijver Sogyal Rimpoche uit 'ʹHet Tibetaanse boek van leven en sterven'ʹ, waarin de Dalai Lama het voorwoord schreef, 8e druk 1998, uitgeverij Servire. In het slot van dit boek schrijft hij onder 'ʹVragen over de dood"ʺ pag 364, over de vragen 'ʹMoeten wij, wanneer wij komen te sterven, onze organen ter beschikking stellen? En wat gebeurt er wanneer deze verwijderd moeten worden terwijl het bloed nog stroomt, of voordat het stervensproces beëindigd is? Stoort of schaadt dit het bewustzijn op het moment van de dood?'ʹ het volgende: "ʺLeraren aan wie ik deze vraag heb voorgelegd, zijn het er allen over eens dat het ter beschikking stellen van organen een uiterst positieve daad is, aangezien zij voortvloeit uit de oprecht mededogende wens anderen te helpen. Zolang het dus de oprechte wens van de stervende is, zal het bewustzijn dat het lichaam verlaat op geen enkele wijze schade ondervinden. Integendeel, met zo'ʹn laatste edelmoedige daad creëert men goed karma. Een andere leraar zei dat alle lijden en pijn die iemand ondergaat tijdens het proces van het afstaan van zijn of haar organen en ieder moment van afleiding goed karma creëert. Dilgo Khyentse Rimpoche zei: 'ʹIndien vaststaat dat de persoon binnen enkele ogenblikken zal sterven en hij de wens heeft uitgesproken zijn organen ter beschikking te stellen en zijn geest vervuld is van mededogen, kan het geen kwaad dat zijn organen worden verwijderd, zelfs voordat het hart ophoudt te kloppen.'ʹ"ʺ -‐‑.-‐‑.-‐‑.-‐‑.-‐‑.-‐‑
8