Opvoedingsondersteuning Dossier IPB 2008-2009
Op 31 mei en 4 oktober 2008 hield het Interdiocesaan Pastoraal Beraad twee Forumbijeenkomsten rond het thema opvoedingsondersteuning. Het IPB is een overlegorgaan dat in 1970 werd opgericht binnen de katholieke Kerk. De leden zijn christenen uit diocesane pastorale raden en uit diensten, organisaties en bewegingen. Drie of viermaal per jaar komen ze samen om te zoeken hoe ze vanuit het evangelie, de Traditie en hun dagelijks leven een antwoord kunnen bieden op de vragen waar zij als Kerkgemeenschap mee geconfronteerd worden. Dit geldt in het bijzonder voor de leken die door hun beroep, gezin en vrijetijdsbesteding op een intense manier betrokken zijn bij de samenleving. In deze bundel vindt u de teksten van twee overlegmomenten. Daarnaast wordt ook een kleine brochure verspreid met praktische tips om persoonlijk of in groep, in parochie of organisatie, dit thema ter sprake te brengen. Meer info op www.ipbsite.be Brussel, februari 2009
2
Eerste IPB-Forum Zaterdag 31 mei 2008 kwam het Interdiocesaan Pastoraal Beraad bijeen met als thema opvoedingsondersteuning. Twee sprekers gaven een inleiding over het thema. Hans Van Crombrugge, docent aan het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen, slaagde erin om in een kort tijdbestek de grote lijnen van de historische evolutie van de opvoedingsondersteuning te schetsen en enkele toekomstperspectieven te openen. Hij begon met een definitie en het benoemen van de mogelijke functies van opvoedingsondersteuning. Maatschappelijk zien we hoe hulpverlening en preventie van problemen zowat alle aandacht krijgen. De ‘verrijkende’ functie verdwijnt uit het beeld. Die gaat niet zozeer uit van problemen maar van de sterke kanten en mogelijkheden van gezinnen. In zijn toekomstperspectieven nodigde hij uit tot een herontdekken van initiatieven rond die opvoedingsverrijking. Essentieel in deze benadering is het samenbrengen van mensen. Opvoeden is niet iets van ouders alleen maar het is een gemeenschappelijke opdracht. Daarbij is het belangrijk om aan te sluiten bij relevante gebeurtenissen en ervaringen en niet zozeer te vertrekken vanuit wetenschappelijke inzichten. De doelstellingen zijn verrijking en groei en dus niet op de eerste plaats preventie. In zo’n benadering is ook ruimte voor ‘trage vragen’ rond motieven en zingeving. Annemie Dillen, docent aan de KULeuven en voorzitter van de Interdiocesane Dienst voor Gezinspastoraal, gaf een aantal redenen waarom opvoedingsondersteuning binnen de kerk aandacht verdient. Ze citeerde Trees Dehaene die in een interview in Transparant stelde: ‘Opvoeding is een terrein van spiritualiteit. ‘Wat je voor de minste van de mijnen hebt gedaan…’ heeft ook betrekking op het ingaan op de noden van kinderen. De vele nachten die ouders opstaan, de troost en veiligheid die ze hun kind geven, de vele keren dat ze hun eigen wensen en behoeften aan de kant zetten, het geduld en steeds weer nieuwe kansen geven, de onvoorwaardelijke liefde… dit alles maakt het domein van de opvoeding tot een terrein van dagdagelijkse spiritualiteit. De inzet in gezin of beroep kan evengoed geïnspireerd zijn door en inspirerend zijn voor geloof, als een bezinning of retraite dat zijn. Alleen worden mensen hierop niet aangesproken.’ Dillen onderstreepte ook dat het gezin geen privézaak is en dat opvoeden niet louter de zaak is van ouders. Zowel kerk als staat hebben de verplichting om alle mogelijke hulp te bieden aan gezinnen. Op maatschappelijk vlak kan onze kerk nog meer een profetische stem laten klinken om aandacht te vragen voor wat het leven van gezinnen bevordert. Ze sprak over de kansen die de Vlaamse kerk biedt voor opvoedingsondersteuning en benoemde een aantal initiatieven die in parochies en bewegingen genomen worden om gemeenschap te vormen en ouders met elkaar in contact te brengen, de aandacht voor geloofscommunicatie in het gezin en voor gezinsvriendelijke liturgie. Daarnaast verwees ze naar de pastorale zorg in concrete noodsituaties, de financiële ondersteuning o.a. via Welzijnszorg, de steun vanuit scholen en jeugdbewegingen. Ze vermeldde ook uitdrukkelijk de betrokkenheid van vele grootouders in de ondersteuning van hun kinderen. U vindt de integrale tekst van hun inleidingen op de volgende bladzijden.
3
Opvoedingsverrijking Inleiding door Hans Van Crombrugge Docent Hoger Instituut Gezinswetenschappen Brussel
Het is de bedoeling om kritisch te kijken naar wat vandaag onder opvoedingsondersteuning verstaan wordt en om tegelijkertijd een aantal andere accenten te leggen. Opvoedingsondersteuning is een verzamelnaam voor allerlei activiteiten die het opvoedingsproces in het gezin ondersteunen en het welbevinden van gezinsleden kunnen verbeteren. Opvoedingsondersteuning is iets beperkter dan gezinsondersteuning. Gezinsondersteuning betreft heel het gezin, opvoedingsondersteuning richt zich specifiek naar de ouder-kindrelatie. Gezinsondersteuning omvat alle maatregelen en voorzieningen om het welzijn van gezinnen en gezinsleden te bevorderen. Definitie Beleidsmatig verstaat men onder opvoedingsondersteuning ‘…het geheel van (beleids)maatregelen, voorzieningen en activiteiten die erop gericht zijn de mogelijkheden van primaire opvoedingsmilieus aan te spreken, te verrijken of te optimaliseren, teneinde aan kinderen en jongeren optimale opvoedings- en ontwikkelingskansen te bieden’.
Drie mogelijke functies van de opvoedingsondersteuning Een curatieve-hulpverleningsfunctie, een preventieve functie en een verrijkende functie. Curatieve-hulpverleningsfunctie: Het aanbieden van gezinsgerichte pedagogische hulpverlening. Men werkt met gezinnen die in een problematische opvoedingssituatie (POS) terechtkwamen en behoefte hebben aan een geïndividualiseerde begeleiding van het opvoedingsproces. De meeste mensen denken dat opvoedingsondersteuning te maken heeft met problemen tussen ouders en de kinderen. Alle hulp die geboden wordt bij het oplossen van die problemen is opvoedingsondersteuning. Het gaat over het begeleiden van ouders in de brede zin nl. ook pleegouders, adoptieouders, andere opvoeders in gezinsvervangende contexten. Preventieve functie: Bij de preventie van opvoedingsproblemen werkt men vooral met gezinnen waar de opvoeding onder druk staat van risico- of stressfactoren. Doordat de situaties en de problemen sterk verschillen, is hier meestal een aanbod 'op maat' nodig, dat men individueel of in groep met de gezinnen uitwerkt. Dergelijke programma's leggen de nadruk op het aanspreken van de opvoedingscompetenties en de positieve mogelijkheden in de gezinnen, met het oog op 'empowerment'. De meeste opvoedingsondersteunende initiatieven zijn preventieve initiatieven, die erop gericht zijn om allerlei mogelijke problemen te voorkomen of als er al problemen zijn om de gevolgen ervan zo snel mogelijk aan te pakken. 80% à 90% van het budget gaat naar het curatieve. Het preventieve, dat gericht is op een veel grotere groep krijgt veel minder. Verrijkende functie: Wie de verrijkende functie beklemtoont, gaat niet zozeer uit van problemen, maar van de sterke kanten en mogelijkheden van de gezinnen. Men speelt in op de opvoedingsvragen van de ouders en wil hun opvoedingscompetentie vergroten. Men richt zich tot de brede groep van gezinnen waar de opvoeding niet noemenswaardig onder druk staat. De verrijkende functie is de echte betekenis van opvoedingsondersteuning. Men benadrukt dat opvoeden iets van alledag is. Dat mensen veel mogelijkheden en capaciteiten hebben, maar dat opvoeden altijd beter kan, dat het kan verdiept, verruimd worden. Men sluit aan bij de kansen die mensen hebben en men wil die kansen vergroten. Men spreekt van ‘enrichment’, van ‘family enrichment’. 4
Deze verrijkende functie is de meest verwaarloosde functie. Het beleid is de laatste decennia sterk bezig met vooral preventieve en curatieve opvoedingsondersteuning. De initiatieven die reeds veel vroeger bestonden en die eerder opgevat kunnen worden als opvoedings- of gezinsverrijking zijn op de achtergrond verdwenen.
Van volwassenenvorming en verenigingswerk naar therapie en preventie Vandaag Het beleid legt nu vooral de nadruk op preventie en hulpverlening. De logica is problemen aanpakken, oorzaken van problemen onderkennen, problemen voorkomen. Het ouderschap wordt gedefinieerd in termen van competenties noodzakelijk om problemen te voorkomen of op te lossen. Welke inzichten en vaardigheden moeten mensen hiervoor hebben? Opvoedingsondersteuning is hier gericht op het bijbrengen van die inzichten en vaardigheden. In die context is het begrijpbaar dat men tegenwoordig spreekt over ‘goed genoeg’ ouderschap. Men werkt vanuit een deficitmodel: wat missen ouders? De methode is doorgeven van informatie, het inoefenen van vaardigheden. De context is de gezondheidsen welzijnszorg. Het is niet toevallig dat men gezin koppelt aan welzijn en men daarom op een bepaalde manier met gezinnen omgaat. Geschiedenis Opvoedingsondersteuning werd vroeger opgevat als oudervorming. Oudervorming was een vorm van volwassenenvorming. Illustratief hiervoor is dat in de jaren ’50 en ’60 ouderschapsvorming één van de hoofdstukken in de handboeken voor volwassenenvorming was. Dat is nu verdwenen. Het doel was het verrijken van het gezinsleven en het ouderschap, waarbij men niet vertrok van problemen maar eerder van ‘idealen’ inzake ouderschap en gezinsleven. Men zou hier kunnen spreken over de ‘roeping’ van het ouderschap. Bv. prof. Kriekemans (gezinspedagogiek) is heel zijn leven bezig geweest met dat soort opvoedingsondersteuning. Hij was, tijdens de Tweede Wereldoorlog, actief binnen de vereniging ‘Familieleven’. Deze vereniging organiseerde voordrachten, het was een succesvol initiatief. Hij heeft nadien ook veel gewerkt voor wat nu de Gezinsbond is. De methode van oudervorming was mensen samen te brengen en over de mogelijkheden/idealen van gedachten te wisselen. De context waren verenigingen die een ruimere opdracht hadden dan louter opvoedingsondersteuning (zuilen). Meestal waren het vrouwenverenigingen die zich hiermee bezig hielden (maar ook samenwerkingsverbanden over verenigingen heen: bijv. gezinswerking van de landelijke beweging). Ontwikkelingen In de jaren ’70 en ’80 krijgen we allerlei ontwikkelingen (die niet allemaal in dezelfde richting wijzen). Eén duidelijke ontwikkeling is dat men zich afvraagt of de oudervorming als volwassenenvorming wel effect heeft, of het niet efficiënter kan. Bv. de Gordontrainingen. Gordon en Rogers zijn de kampioenen van de efficiëntie. Waarom 2 jaar lang samen zitten, wat men op tien avonden kan doen? Ook vanuit andere stromingen binnen de psychologie heeft men dergelijke trainingen. Men spreekt niet voor niets over ‘parent effectivity training’,‘effectief ouderschap’. Een andere ontwikkeling als reactie op dit soort trainingen zijn de zelfhulpgroepen, ook van ouders die met allerlei problemen te maken hebben. Men reageert tegen de trainingen waarin de ouders en de gezinnen zichzelf niet erkend voelen. In die trainingen is er een deskundige die hen allerlei vaardigheden en inzichten bijbrengt, maar hun eigen verhaal vinden ze er niet in terug. De eigen situatie komt niet of onvoldoende aan bod. Ouders en gezinnen gaan zichzelf organiseren, vaak met een heel anti-wetenschappelijke houding in de zin van ‘zeker geen deskundige’. (Lotgenoten ipv medeleerlingen, gesprek en actie ipv training.) Een ontwikkeling die vooral de laatste jaren de media haalt is de no-nonse opvoeding (gezond verstand ipv wetenschap). Bv. Volgens Furedi is het voor ouders juist zo moeilijk omdat er zo veel informatie wordt doorgegeven, ze voortdurend bestookt worden met nieuwe inzichten, allerlei opvoedingsdeskundigen hen zeggen wat ze moeten doen, zodanig dat ze niet meer weten wat te doen, niet meer durven betrouwen op hun gezond verstand.
Een aantal toekomstperspectieven Herontdekken van initiatieven ivm gezins- en opvoedingsondersteuning Men zou opnieuw op zoek moeten gaan naar modellen van verrijkende opvoedingsondersteuning en daarbij eerst kijken naar bestaande initiatieven en hoe die kunnen ondersteund worden. De kern van opvoedingsverrijking is het samenbrengen van mensen, waarbij de opvoeding uitdrukkelijk gezien wordt als een gemeenschappelijke aangelegenheid ‘sensus communis’ ‘common 5
sense’. Het is geen privé-aangelegenheid, evenmin een aangelegenheid van wetenschappers. Opvoedingsondersteuning zou vanuit de samenleving moeten gebeuren. Bij de gezinsverrijking vertrekt men niet vanuit de inzichten van de wetenschap maar vanuit de relevante ervaringen en gebeurtenissen van de mensen zelf (wat niet wil zeggen dat er geen plaats kan zijn voor opvoedingswetenschappelijke inzichten). Het doel is niet zozeer te verbeteren in de zin van efficiëntie. Het doel is de leefruimte van mensen verdiepen, verrijken, vergroten waarbij men niet uitgaat van een deficitmodel (wat bij de preventie gebeurt) maar wel van een groeimodel. De methode zou een gesprek moeten zijn, rond een inhoudelijk aanbod, geen ‘praatbarak’ waar men mensen gewoon maar samenbrengt. De inhouden zijn: de feitelijke situatie, de reële mogelijkheden van mensen en de idealen. De idealen die mensen rond opvoeding hebben, komen nu niet of nauwelijks ter sprake. De ‘trage vragen’ (Kunneman) zouden aan bod moeten komen. Eigen aan de preventieve en curatieve opvoedingsondersteuning zijn ‘snelle vragen’. ‘Er is een probleem en dat moet opgelost worden’. Op trage vragen is er niet zo direct een antwoord. Existentiële vragen - vragen naar wat men waardevol en zinvol vindt in de opvoeding - hebben niet alleen te maken met effect. Bv. als men zegt dat kinderen niet gewelddadiger worden door gewelddadige games te spelen, zal ik als ouder misschien nog altijd dergelijke games verbieden en zoeken naar zinvollere manieren van spel. De context waarin die verrijking zou gebeuren is het gezinsleven, het proces dat mensen doormaken en de ontwikkeling van kinderen en ouders, waarbij dergelijke gezinsverrijking best aansluit bij sleutelmomenten, overgangsmomenten. Voorbeelden van gezinsverrijking Vormingswerk in verenigingsverband bv. Gezinswerking van de Landelijke Beweging. Gezinsgroeperingen bv. Gelovige Gezinsgroepen. Informele basisgroepen bv. Anseremme-groep. Een inspirerend praktijkmodel Een inspirerend praktijkmodel naar de toekomst toe is het Amerikaanse ‘Family Clusters’ (Sawin). Het zijn letterlijk gezinsgroepen ontstaan uit de zondagsscholen. Inspirerend is dat gezinnen maandelijks een dag in een weekend of zelfs een heel weekend samenkomen. De inhouden van die weekends worden besproken met de mensen zelf. Er is een begeleider die vraagt waarrond men graag wil werken en die op basis daarvan een voorstel doet waarbij voortdurend wordt onderhandeld. Typisch aan dit model, en daarmee wijkt het af van het model van de gezinsgroepen, is dat men de kinderen uitdrukkelijk erbij betrekt. Een groot deel van de activiteiten van Family Clusters heeft niets te maken met vorming (nooit mag meer dan de helft van de tijd naar formele vorming gaan), de verrijking zit in het samenzijn, samen eten, samen ontspannen. Men oefent geen rollenspel, zoals bij trainingen gebeurt. Het rollenspel gebeurt in de praktijk zelf. De kern van de zaak is gezinnen ondersteunen, niet door ze in contact te brengen met allerlei inzichten en vaardigheden, maar door de gezinnen op de eerste plaats samen te brengen, zodanig dat ze er niet alleen voor staan. Want de vraag die ouders vooral hebben is om samen te kunnen profiteren van ervaringen van andere gezinnen. Dat ziet men ook in heel wat hulpverleningcontexten nl. de belangrijkste steun die men kan geven, ook aan bv. pleeg- of adoptieouders, is deze mensen samen te brengen om ervaringen uit te wisselen, geen vormingsavond. Literatuur •
Van Crombrugge, H. & L. Vandemeulebroecke (2002). Oudervorming door gesprek. Invalshoeken voor opvoedingsondersteuning in sociale netwerken. In: L. Vandemeulebroecke, HVC, J. Janssens & H. Colpin (Eds). Gezinspedagogiek. Deel 2. Opvoedingsondersteuning. (pp. 71-94). Leuven: Garant. (Met verwijzingen naar verdere literatuur terzake)
6
Opvoedingsondersteuning binnen de Kerk Inleiding door Annemie Dillen Voorzitter Interdiocesane Dienst Gezinspastoraal Docente KULeuven
Waarom opvoedingsondersteuning binnen de kerk aandacht verdient…? Waarom is dit thema vanuit kerkelijke context, vanuit christelijk perspectief zo belangrijk? 1. Het dagelijkse gezinsleven van mensen kan een vindplaats van spiritualiteit zijn. Trees Dehaene verwoordt in Transparant van april 2008 heel treffend wat hiermee bedoeld wordt. Ze zegt: “Opvoeding is een terrein van spiritualiteit. ‘Wat je voor de minste van de mijnen hebt gedaan…’, heeft ook betrekking op het ingaan op de noden van kinderen. De vele nachten die ouders opstaan, de troost en de veiligheid die ze hun kind geven, de vele keren dat ze hun eigen wensen en behoeften aan de kant zetten, het geduld en steeds weer nieuwe kansen geven, de onvoorwaardelijke liefde…, dit alles maakt het domein van de opvoeding tot een terrein van dagdagelijkse spiritualiteit. De inzet in gezin of beroep kan evengoed geïnspireerd zijn door en inspirerend zijn voor geloof als een bezinning of een retraite dat kan zijn. Alleen worden de mensen hierop niet aangesproken.” Mensen associëren spiritualiteit meestal met vormen van gebed, afzondering, stilte, speciale plaatsen waar men die spiritualiteit kan beleven. Ouders ervaren soms dat in de drukte van het dagelijkse gezinsleven daarvoor weinig ruimte overblijft. Een complementaire benadering is dat het gezinsleven zelf een bron, een vindplaats van spiritualiteit kan zijn. Spiritualiteit omvat ook het ingaan op het appèl van de andere (ethische component), niet alleen de andere als iemand die in armoede leeft, maar ook de partner, de kinderen op wie men betrokken is. 2. Het ‘gewone’ gezinsleven van mensen verdient aandacht, niet alleen de problemen en de grote idealen. Crisisdenken, kijken naar wat er met de gezinnen misloopt is niet het goede vertrekpunt om na te denken over opvoedingsondersteuning. Men moet aandacht hebben, present zijn, nabij zijn bij gewone mensen in het dagelijkse leven. Eigen aan een christelijke benadering is de aandacht voor de zwakste mensen, de mensen die elders uit de boot vallen, die op andere plaatsen niet gezien worden of niet bereikt worden. Dat is een hele uitdaging. Aandacht hebben voor het gewone gezinsleven doet denken aan de huisbezoeken, die in de hedendaagse kerkelijke context niet meer zo evident zijn, maar die in de geschiedenis altijd een rol gespeeld hebben en die nu op bepaalde plaatsen toch weer nieuwe aandacht krijgen. Het is een mogelijkheid om aanwezig te zijn bij gezinnen in al hun complexiteit. 3. Het gezin is geen privé-zaak. Vele mensen beschouwen het gezin als hun privé-terrein. Maar opvoeding is echter niet louter een kwestie van de ouders. Het gezinsleven is iets waar mensen samen moeten kunnen over praten. De nadruk op het samenbrengen van mensen is ingaan tegen het idee dat het gezinsleven een privé-zaak is. 4. Deze visie hangt samen met het klassieke idee uit de sociale leer van de kerk, het subsidiariteitsprincipe. Subsidiariteit zegt enerzijds dat de kleinst mogelijke eenheid best de zorg voor bepaalde zaken opneemt, dat wat op een lager niveau kan worden gedaan, ook op dat laagste niveau moet gebeuren en anderzijds dat die laagste echelons ondersteuning moeten krijgen. Het klassieke kerkelijk principe geldt ook voor gezinnen en opvoedingsondersteuning en wordt onder andere verwoord in het citaat ‘Familiaris consortio’, de apostolische exhortatie van paus JohannesPaulus II van 1981: “Staat en Kerk hebben de verplichting aan de gezinnen alle mogelijke hulp te bieden, opdat zij hun taken van opvoeding passend kunnen vervullen. Kerk en Staat moeten derhalve die instellingen en activiteiten scheppen en bevorderen waarom de gezinnen terecht vragen en deze hulp moet in verhouding staan tot de noden van de gezinnen.” (JOHANNES-PAULUS II, Het gezin, p. 40) Gezinnen nemen zelf waardevolle taken in de samenleving op en opvoeding is er één van. Vanuit het subsidiariteitsprincipe gaat men ervan uit dat ouders het best geplaatst zijn om de kinderen op te voeden, maar zij kunnen het niet alleen. Staat en kerk moeten de opvoedingstaken niet overnemen maar hebben de verantwoordelijkheid om gezinnen, om ouders te ondersteunen.
7
5. Een theologisch idee dat het belang van opvoedingsondersteuning als belangrijk christelijk thema aangeeft, is de visie van het gezin als huiskerk. Het is een mooi principe omdat het de waarde van het gezin uitdrukt. Het drukt uit dat gezinnen zelf ook een bijdrage kunnen leveren aan het kerk zijn. Niet alleen in de ‘grote’ kerk, in de ‘grote’ gemeenschap, maar ook in het dagelijks gezinsleven vindt kerk plaats. Bepaalde interpretaties van de term leggen veel nadruk op geloofsopvoeding. Hierin schuilt het gevaar van functionalisering, van gezinnen te willen ondersteunen omdat zij de kerk doen leven. Het is inderdaad zo dat een kerk, een gemeenschap, een parochie vitaal en levend is op het moment dat er ouders met jonge kinderen aanwezig zijn, maar tegelijkertijd is het gevaarlijk om hun aanwezigheid louter te zien in functie van hoe de kerk nu kan bloeien. Men moet ook altijd kijken naar wat belangrijk is voor de ouders en de kinderen zelf en hoe zij zelf die religieuze of algemene aspecten kunnen beleven. In de klassieke theologische benadering van het gezin als huiskerk gaat het enkel over gezinnen die gebaseerd zijn op een huwelijk: twee ouders, man en vrouw en kinderen. Maar ook in andere vormen van gezinnen, juist in de gezinnen die het meest kwetsbaar zijn, kan het idee van huiskerk beleefd worden. 6. Een andere reden waarom opvoedingsondersteuning vanuit de kerk belangrijk is, is de geloofsopvoeding. Belangrijk is dat geloofsopvoeding niet alleen relevant is in functie van hoe de kerk meer leden kan hebben, in functie van ‘later’, maar dat geloofsopvoeding, geloofscommunicatie een plaats krijgt voor kinderen en ouders hier en nu, in functie van hun eigen vragen, hun eigen spiritualiteit. 7. Opvoedingsondersteuning is ook meewerken aan het Rijk Gods. Dat wil onder andere zeggen dat mensen geïnspireerd door de Geest niet perfect moeten zijn, maar wel sporen van God in de dagelijkse ambiguïteit van het gezinsleven kunnen ervaren. ‘Het niet perfect zijn‘ is een kritiek op het expertidee. De kerk moet, als ze opvoedingsondersteuning aandacht wil geven, niet denken dat zij de grote experten gaat leveren.
Welke kansen biedt de Vlaamse kerk voor opvoedingsondersteuning? Men kan dit onderverdelen in 4 klassieke terreinen van de kerk: gemeenschapsvorming en ontmoeting; geloofscommunicatie; liturgie; pastorale zorg of diaconie. Gemeenschapsvorming en ontmoeting Dit houdt in dat mensen en gezinnen worden samengebracht. Kerkelijke bewegingen en alles wat met kerk te maken heeft kunnen hierin een rol vervullen bijvoorbeeld doordat mensen met elkaar praten aan de uitgang van de kerk. Mensen samenbrengen kan via gezinsgroepen in alle mogelijke vormen, via groepen waar het koppel centraal staat bv. Marriage Encounter, plaatsen waar thema’s over samenleven in een gezin ter sprake komen, waar mensen elkaar kunnen ondersteunen. Er bestaan ook ontmoetingen voor gescheiden mensen. Ze kunnen elkaar verrijken en ondersteunen in wat te doen met de kinderen na een relatiebreuk. De spontane uitwisseling over het dagelijks gezinsleven in allerlei mogelijke verenigingen, de praatjes voor en na vergaderingen. Geloofscommunicatie Hier zijn heel wat mogelijkheden om binnen de kerk de opvoeding ter sprake te brengen, om te laten zien dat het een essentieel deel is van het menselijk leven en dat het ook in het christelijk leven belangrijk is. De sacramentencatechese biedt heel wat aanknopingspunten om met gezinnen te werken. Sacramenten staan niet los van het dagelijkse leven. Binnen huwelijksvoorbereiding kan het al dan niet christelijk opvoeden van de kinderen ter sprake komen, naast dialoog over welke waarden in het algemeen men belangrijk vindt. Ook doopselvoorbereiding biedt vele kansen voor opvoedingsondersteuning. Het kind laten dopen wil zeggen het kind laten opnemen in de kerkgemeenschap en het christelijk opvoeden. Dit heeft niet alleen te maken met praten over God, over Jezus, maar ook met in het dagelijkse leven gestalte te geven aan een waardevolle opvoeding. Tijdens vormselcatechese en eerste communiecatechese kunnen gezinnen samenkomen. Mensen kunnen met mekaar tijdens ouderavonden en gezinsontmoetingen praten en uitwisselen over opvoeding. Het is een uitdaging om mensen het gevoel te geven dat ze met hun gezin welkom zijn. Een mogelijkheid is om bijvoorbeeld ter plaatse voor kinderopvang zorgen, zodat ouders hun kinderen niet moeten thuislaten om naar de vergaderingen te komen. 8
Specifiek kan men in verenigingen, parochies vorming aanbieden over hoe men kinderen gelovig kan opvoeden, hoe men met kinderen in dialoog kan gaan. Maar het gaat niet alleen over geloof, het gaat ook over vorming in het algemeen. Zo is er bijvoorbeeld een initiatief in Tertio waarbij Hans Van Crombrugge in dialoog met Piet Raes brieven schrijft over opvoeding. Het is een vorm van bewustmaking, een vorm van reflectie, van aandacht voor de dagelijkse opvoeding binnen de klassieke christelijke kanalen. In Amerika heeft men veel aandacht voor opvoeding vanuit een heel conservatieve evangelische hoek waarbij gehamerd wordt op discipline, waarbij men kinderen fysiek mag straffen. Dergelijke vorm van opvoedingsondersteuning is hier niet wenselijk. Wel is het belangrijk om te zoeken naar aandacht voor opvoeding vanuit de ‘gematigde’ middenstroming binnen het christelijk denken. Liturgie In de klassieke eucharistievieringen, in de homilie kan er aandacht zijn voor opvoeding. Bij de homilie is er wel het gevaar om te moraliserend te worden of de homilie te vervlakken tot een soort waardepraatje. Dit is niet de bedoeling. Maar af en toe de thema’s van opvoeding ter sprake brengen kan wel belangrijk zijn. Ook in voorbeden kan gebeden worden voor ouders en kinderen. ‘Gedeeld ouderschap’ is een andere vorm van opvoedingsondersteuning in liturgische vieringen. Tijdens liturgische vieringen kan men een vorm van gedeeld ouderschap bevorderen waarbij iedereen, ook wie zelf geen kinderen heeft een deel van de zorg voor de kinderen op zich neemt. Opvoedingsondersteuning veronderstelt ook gezinsvriendelijke liturgie. Gezinnen ondersteunen wil zeggen de gezinnen welkom laten voelen in eucharistievieringen, in gebedsviering en dergelijke. In de doopsel- en vormselvoorbereiding zou men aandacht kunnen schenken aan peter en meter omdat zij mee opvoedingstaken vervullen. Hieruit blijkt weer dat de opvoeding in gezinnen niet louter een taak van de ouders is. Pastorale zorg, diaconie Mensen die een scheiding meemaken vinden binnen de kerk plaatsen om er met anderen over samen te komen. Mensen die een overlijden meemaken vinden vanuit christelijke groeperingen hun weg naar rouwgroepen. Het zijn mogelijkheden die de kerk biedt om mensen in concrete moeilijke situaties nabij te zijn en die indirect, soms direct opvoedingsondersteunende of -verrijkende effecten hebben. Financiële ondersteuning is een andere vorm van diaconie die bijdraagt tot opvoedingsondersteuning. Bijvoorbeeld Welzijnszorg en alle organisaties die Welzijnszorg sponsoren doen veel voor gezinnen in armoede in de brede betekenis. De kerk kan er voor die gezinnen zijn door bv. Welzijnszorg te ondersteunen. Diaconie vindt ook plaats in de concrete zorg van mensen voor elkaar, bijvoorbeeld waar mensen voor opvang van kinderen zorgen of via pleegzorg, vaak vanuit christelijke bewogenheid. Spontane initiatieven bv. in Leuven, in de universitaire parochie worden studenten uitgenodigd om mee te werken met ‘Domo’. Domo is een organisatie die kansarme ouders op vrij informele basis begeleidt bv. een alleenstaande moeder met 4 kinderen helpen op het moment dat ze naar het zwembad wil gaan met de kinderen. Dergelijke initiatieven ondersteund door christenen kunnen ook een vorm van opvoedingsondersteuning zijn vanuit de kerkgemeenschap. Daarnaast is er ook zorg van grootouders. Heel veel opvoedingsondersteuning gebeurt door grootouders. Als het dagelijkse leven een vindplaats van spiritualiteit is of als de opvoeding een religieuze praktijk is, geldt dat niet alleen voor ouders, maar ook voor de grootouders en voor al de andere betrokken familieleden. Steun vanuit de school, vanuit jeugdbewegingen aan ouders en aan gezinnen, vanuit christelijke organisaties zijn mogelijkheden om mensen concreet nabij te zijn. Pastorale zorg in brede zin omvat ook pastorale zorg in ziekenhuizen, woon- en zorgcentra, psychiatrie, waar het niet alleen gaat over zorgpastoraat voor een individuele persoon, maar ook voor het hele gezin. De kerk kan daarnaast ook een stem laten horen in maatschappelijke thema’s waarbij kinderen en ouders in de verdrukking komen. Het gaat niet altijd over grote ethische thema’s maar ook over het dagelijkse gezinsleven van ouders en kinderen bv. voor speelterreinen, speelmogelijkheden.
Slotbedenking Het is belangrijk om gezinnen, om ouders en kinderen nabij te zijn maar het gaat niet alleen over een beweging van de kerk naar de gezinnen toe, het is ook heel belangrijk om als kerk oog te hebben voor de beweging van gezinnen naar de kerk toe. De kerk moet gezinnen ondersteunen, niet alleen door hen mogelijkheden aan te bieden om samen te komen, om vorming te krijgen e.d. maar ook door te laten voelen dat ze zelf inspraak hebben, dat hun ervaringen ernstig genomen worden binnen de verschillende terreinen van de kerkgemeenschap. 9
Tweede IPB-Forum Op zaterdag 4 oktober 2008 kwam het IPB een tweede keer bijeen rond het thema opvoedingsondersteuning. Aan 3 sprekers uit verschillende werkterreinen werd gevraagd in twintig minuten weer te geven wat zij belangrijk vinden. Johan Govaerts, CCV Antwerpen, vertelde hoe ouders ondersteund kunnen worden in de geloofsoverdracht naar hun kinderen. Hij begon zijn uiteenzetting met het verhaal van Maarten, een jongetje van 6 dat aan zijn moeder vraagt waar God is. In de dialoog die volgt ontdekken zoon en moeder samen nieuwe plekken waar God te vinden is. Ook al lijkt zo’n intense conversatie eerder een zeldzaam gebeuren, toch kunnen we er een aantal dingen van leren. Om de mama van Maarten te helpen antwoorden te vinden voor haar zoon heeft ze niet zozeer didactische middeltjes nodig maar veeleer spirituele steun. Als ze zelf bij haar geloof kan stilstaan en het verhelderen, zal ze wel de manier vinden om er met haar kind over te spreken. Daarom is het op ouderavonden zo belangrijk om met de volwassenen een gesprek aan te gaan over hun eigen vragen naar zingeving en geloof. Voor vele ouders gaat het op dat moment om een eerste verkondiging. Het aanbod moet dus smaak geven en zin naar méér. Pas daarna is een meer catechetische aanpak wenselijk. Kristien Nys, docente aan het Hoger Instituut Gezinswetenschappen, stelde de vraag of opvoedingsondersteunend werken met maatschappelijk kwetsbare gezinnen anders is dan met de modale middenklasse gezinnen. Waarom hebben we zo vlug een oordeel klaar over anderen en hun manier van opvoeden? Ze nodigde ons uit om van perspectief te wisselen en te kijken vanuit de wereld van de ander. Ouders houden van hun kinderen en proberen hen het beste te geven. Maar in gezinnen zonder of met een beperkt sociaal netwerk is dat veel moeilijker. Dan staan ouders vaker alleen en ondervinden weinig steun. Haar uiteenzetting was een warm betoog om betrokken te zijn op anderen en ervaringen rond opvoeding uit te wisselen in een informeel netwerk. Zo worden mensen emotioneel ondersteund en kunnen zelf leren oplossingen te vinden voor hun vragen. In ontmoetingen kunnen we elkaars bedoelingen beluisteren en ontstaat begrip voor het anders zijn van de ander. Als voorbeeld gaf ze hoe de afwezigheid van maatschappelijk kwetsbare ouders op afspraken vaak te maken heeft met overmacht. Ze hebben geen opvang kunnen regelen, geen vervoer naar de plaats van afspraak of ze moeten onverwacht naar andere instanties om dringende zaken te regelen. Wie daar meer oog voor krijgt, zal minder vlug een oordeel klaar hebben. Leo Kwanten sprak vanuit zijn engagementen in het OCMW, het Netwerk Opvoedingsondersteuning Maasmechelen en SOMA, een vereniging waar armen het woord voeren. In de beperkte tijd die hem restte, belichtte hij vooral de insteek vanuit het onderwijs. Ook al hebben we in ons land het beste onderwijs van heel Europa, toch is er een zeer grote kloof tussen kansrijken en kansarmen. Het decreet Gelijke Onderwijskansen (GOK) probeert daar wel iets aan te doen. Maar de algemene onderwijscultuur en de organisatie van ons secundair onderwijs in algemeen, technisch en beroepsonderwijs zijn niet bevorderlijk om de ongelijkheid weg te werken. Vanuit de kansarme ouders klinkt de vraag aan de scholen om hen niet vast te pinnen op wat niet vlot loopt zoals brieven invullen, afspraken naleven of rekeningen stipt betalen. Ze vragen veel meer om respectvol benaderd te worden en op hun gemak gesteld te worden zodat de liefdevolle zorg voor hun kinderen gezien en erkend kan worden. Hier volgen hun teksten.
10
Opvoedingsondersteuning vanuit de parochie Inleiding door Johan Govaerts CCV-Antwerpen
Opvoedingsondersteuning vanuit de parochiecatechese is een specifieke invalshoek.
Een verhaal uit ‘Rondom Gezin’ Vrijdagavond, op Maartens bedrand. Het verhaaltje was verteld, het avondgebedje gebeden en ik stond al op om van een uurtje rust beneden te gaan genieten. “Mama, waar is God?” O nee, en dat op een vrijdagavond. Wat plichtsmatig antwoordde ik glimlachend: “God is overal.” en ik wilde de deur achter me dichttrekken. Natuurlijk nam de jongen met dat antwoord geen genoegen. Hij schaterde het uit. Ik kreeg het gevoel dat ik iets heel stoms gezegd had. Ik had net zo goed kunnen zeggen dat God op een dak van een zweethut in de Himalaya woonde. Dus moest ik wel even uitleggen hoe ik dat bedoeld had. “God heeft alles gemaakt, dus is het ook normaal dat je God in alles kunt zien, in mensen, in bloemen.” “Ook in triestige dingen? Heeft God die ook gemaakt?” Ik antwoordde eerlijk: “Ja, dat begrijp ik zelf ook niet zo, maar ik voel wel dat hij me troost als ik triestig ben. Dus is hij in die troost, en eigenlijk ook in het verdriet.” Dit werd net iets te abstract. Maarten keek rond in zijn kamer. Zijn gezicht klaarde op in een brede grijns. “Is God in mijn knuffeldekentje?” Wat aarzelend zei ik van ja. “En in mijn lievelingsridder?” “Ja, dat denk ik wel, als die ridder jou blij maakt.” En met nieuwe bewondering keek hij naar zijn tot de tanden gewapende ridder. Ik begon juist te denken dat we ons op theologisch drijfzand bevonden toen hij uitriep: “En natuurlijk is God in de deur.” Dit ging echt te ver. “Maarten, God leeft. Een deur leeft niet.” Hij keek me verwonderend aan. “Maar jij en papa komen ’s morgens door die deur en jullie maken blij, dus is God in de deur.” Ik zweeg en dacht aan een hele oude bijbeltekst ‘Ik ben de deur’. Maarten had van die tekst voor mij een nieuwe ervaring gemaakt. Het is een zeer mooi verhaal omdat het heel wat elementen die in een gezin kunnen gebeuren, blootlegt. Misschien komt zulk theologisch gesprek tussen een ouder en een kind meestal niet voor maar zulke vragen en interessepunten zijn er toch altijd. In elk moment van opvoeding en contact met een kind waar zinvragen worden gesteld, komen een aantal zaken aan de orde. Er is altijd een vorm van verbijstering. Een ouder wil de vraag ernstig nemen. Er is altijd wat twijfel. Een ouder zoekt naar opvoeding. Men wil zichzelf verantwoorden, zoeken naar verstaanbare woorden. Toegeven dat men niet alle antwoorden kent. Getuigen vanuit eigen aanvoelen. Ook het besef dat men ‘te ver’ gaat is belangrijk. Doorredeneren: door mee te gaan in het filosoferen ontdekt men ook voor zichzelf een andere kijk op de symboliek. Zwijgende, positieve verstomming. Reflecteren vanuit het eigen, persoonlijk zoeken. Enkelen zullen aan een bijbeltekst denken, maar niet iedereen. Vanuit situaties zoals het verhaal van Maarten komt de laatste jaren de vraag van gelovige opvoedingsondersteuning vanuit de parochiecatechese. Hoe kan men een ondersteuning bieden opdat ouders zekerder, weerbaarder worden om met zulke situaties om te gaan? Enkele punten: Ten eerste: Men kan niet invullen wat Maartens mama zal steunen, dat zal zijzelf zoeken. Het zal een weg zijn die zijzelf vindt via lectuur, uitwisseling, internet enz. Zij zal zelf daarop dieper willen ingaan. Dit kan men niet plannen. Men kan hooguit voor de omkadering zorgen. Zij gaat zelf op zoek naar een antwoord. Het aanbod omkadert slechts. Ten tweede: Maartens mama wil op een goede manier antwoorden en op een goede manier met haar kind omgaan. Hier is didactische ondersteuning op zijn plaats. Goed kunnen reageren is één zaak. Het andere luik is vanuit welke achtergrond. Maartens mama dacht aan een oude bijbeltekst. Men zou kunnen zeggen dat haar eigen spiritualiteit mee in het geding is. Hoe kan men haar eigen zingevingshorizon verbreden? Ten derde: Men spreekt nooit over één type van mama of ouder. De catechisten moeten beseffen dat er een enorme verscheidenheid is. Daarom is het niet onverstandig om te denken aan een gevarieerd aanbod. En zo mogelijk ook een intergenerationeel model. 11
Aanbod uitklaren De Belgische bisschoppen hebben in hun boekjes rond volwassenencatechese heel duidelijk een onderscheid gemaakt tussen enerzijds eerste verkondiging en anderzijds catechese. Het is een subtiel, maar erg belangrijk onderscheid. Bv. bij het organiseren van een ouderavond is men niet met catechese bezig, zelfs niet met volwassenencatechese, maar gaat het vooral om interesse te wekken voor geloven. Het is meer een smaakmakend aanbod, over zingeving die de humus vormt om tot geloven te komen. Een lage drempel staat hier voorop. Geloof zal hier als ontwerp worden aangeboden, als mogelijkheid. Een keuze die nog niet de hunne is maar die het nog kan worden. Het is de eerste verkondiging. Aan de andere kant is er een geloofsverdiepend aanbod, waar bijbel en leven met elkaar in verband gebracht worden. Er wordt een bewuste keuze gemaakt, waar intrinsiek vanuit de gelovige identiteit wordt geleefd. Hier spreekt men wel van catechese. Het onderscheid tussen eerste verkondiging en catechese vraagt een gedifferentieerde aanpak.
Context uitklaren De context waarbinnen men gezinnen ontmoet is zeer belangrijk. Op een ouderavond gezinnen ontmoeten is een totaal andere context dan gezinnen zondags tijdens een gezinsviering in de kerk onthalen. Er is de context waar de gelovige opvoeding van kinderen centraal staat. Er is ook de context van volwassenencatechese, waar het gaat over de persoon van de volwassene zelf. Bij Maartens mama en haar spiritualiteit en haar eigen zingevingshorizon gaat het niet over het opvoedingsaspect, maar over wie zij zelf is als persoon en hoe zij kan groeien als volwassen gelovige. Een derde context is medewerker in de catechese. Volwassenen die zich voor een korte of langere periode engageren voor parochiecatechese groeien ook hier als gelovige.
Voorbeelden binnen de luiken ‘smaakgevend’ (eerste verkondigend) ‘geloofsverdiepend (catechetisch) aanbod en de drie verschillende contexten.
aanbod
of
Vb. van geloofsverdiepend aanbod in de context van geloofsopvoeding, van hoe men zou kunnen reageren als opvoeder is, ‘stilstaan bij waarom-vragen’. Het is een model van ouderavond. Goede boekjes hiervoor zijn: o.a. ‘Waarom’ van Kolet Janssen en ‘Waar is God?’. Men werkt met kaarten waarop vragen staan bv. Heeft Jezus echt bestaan? Het is de bedoeling dat mensen een kaart trekken en even nadenken over het antwoord dat ze zouden geven. Daarna gaat men in het boek kijken welk antwoord Kolet Janssen geeft. Heel verrassend is dat mensen soms nieuwe boeiende elementen aandragen. Vb. van het smaakgevend aanbod in de context als persoon (volwassenencatechese) is een diamontage ‘In de stroming van het leven’ die de band wil leggen tussen zingevingsvragen die volwassenen stellen en het aanbod van een joods-christelijke traditie. Een ander vb. is op ouderavonden meefilosoferen met volwasssenen. Vb. van geloofsverdiepend aanbod in de medewerkingscontext is ‘Coaching in kwadraat’ Op enkele plaatsen wordt het moeilijk om nog voldoende vormselcatechisten te vinden. Men schakelt dan gelegenheidscatechisten in. Soms zijn enkele ouders bereid om (voor een jaar) mee te werken aan de
12
vormselvoorbereiding. Deze ouders moeten goed gecoached, goed begeleid worden. Men heeft vastgesteld dat de mensen die meewerken zelf zeggen dat dit voor hen een aantal geloofsvragen oproept en dat zij ook bij hun eigen geloof moeten stilstaan. Voorstel was om de hele catechetische didactiek en de voorbereiding voor hen op mail te zetten. Zodat zij, als ze samenkomen rond hun eigen geloofsvragen, met elkaar in gesprek kunnen gaan. Zo kan coaching van ouders tot een kwadraat leiden.
13
Opvoedingsondersteunend werken met maatschappelijk kwetsbare gezinnen Gewoon … of toch ook niet…? Inleiding door Kristien Nys Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen
Een aantal jaren geleden startten we vanuit het Centrum voor Gezinspedagogiek met een onderzoeksproject rond het werken met maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Vanuit de praktijkorganisatie vzw De Keerkring, een centrum voor opvoedingsondersteuning in Sint-Niklaas, zetten we een evaluatieonderzoek op van hun groepsgewijs aanbod mét maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Tijdens deze uiteenzetting zal duidelijk worden waarom we uitdrukkelijk spreken over een aanbod mét en niet over een aanbod voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Ik geef ook inzichten en aandachtspunten mee die ingaan op de vraag of kwetsbare gezinnen wel zo anders zijn dan ‘modale of middenklassse’gezinnen of dat zij toch ook heel wat gemeenschappelijke punten hebben. Bij opvoedingsondersteuning of bij het uitwerken van een informeel, dan wel een meer georganiseerd of gestructureerd aanbod van opvoedingsondersteuning, stelt zich eerst de vraag wat men onder opvoeding of opvoeden verstaat. Volgens Bernard De Wulf (De Morgen) lijkt het voor sommige gedragswetenschappers vrij evident te zijn. ‘Wees een gezag- en liefhebbende ouder en simsalabim en u zal komen tot een gelukkig kind of de ontwikkelingskansen van uw kind zullen zo groot als mogelijk zijn.’ Uit onderzoek blijkt dat voor het merendeel van de gezinnen de opvoeding in een positief klimaat verloopt, dat het met het merendeel van de kinderen echt wel goed gaat. Kinderen en jongeren geven zelf te kennen dat ze best tevreden zijn over de wijze waarop zij thuis opgevoed worden. Maar dit alles neemt niet weg dat er altijd aandachtspunten blijven, dat er soms moeilijkheden of problemen zijn. Bovendien hebben mensen, al dan niet zelf ouder zijnde, bij moeilijkheden of opvoedingssituaties die zij als ‘anders’ ervaren, soms snel een oordeel klaar of het idee het zelf beter of anders te doen. Dit heeft veelal te maken met het perspectief van waaruit deze situaties bekeken worden. In opvoedingsondersteuning is het belangrijk om als ondersteuner net te proberen om zich in het perspectief van de andere (bv. de ouder, het kind, de partner enz.) te plaatsen. Belangrijk daarbij is te weten dat perfect ouderschap een onmogelijke opdracht is. Wel kunnen aandachtspunten meegeven worden of met ouders op zoek gaan naar mogelijkheden opdat het opvoeden of het ouderschap zo goed mogelijk verloopt. Wat zijn belangrijke elementen die daartoe bijdragen? Veel hangt samen met de sfeer, het klimaat dat in gezinnen aanwezig is. Naarmate dat gezinnen erin slagen om een positief klimaat te scheppen, zal dit de ontwikkeling van de kinderen, het functioneren van zowel de kinderen als de ouders ten goede komen (zie bv. Triple P-programma: positief opvoeden). Een ander element is hoe ouders in hun dagelijkse omgang met de kinderen meer concreet vorm geven aan de opvoedingsrelatie. Jo Voets bijvoorbeeld, verwijst naar drie belangrijke componenten. Een eerste belangrijke component is ‘sturen’, wat staat voor grenzen afbakenen, monitoring of opvolgen, weten waar de kinderen mee bezig zijn, weten waar ze naar toe gaan. Een tweede belangrijke component is ‘steun geven’. Dit zegt iets over het inlevingsvermogen van de ouders, het zich in de plaats stellen van het kind, komen tot positieve en sensitieve reacties op de kinderen. Een laatste element is ‘stimuleren’ of er als ouder voor zorgen dat kinderen de plaats en de nodige ruimte krijgen om nieuwe dingen te ontdekken, om hun eigen weg te gaan. Als ouders kinderen willen opvoeden tot volwaardige verantwoordelijke volwassenen, dan moeten ze binnen hun gezin en de nabije omgeving reeds de kans krijgen om te oefenen of te experimenteren. Hoe ouders dagelijks met de kinderen omgaan, staat onder invloed van heel wat factoren (bv. persoonlijk functioneren, kindkenmerken enz.), ook van factoren buiten het gezin. Het gezin en de opvoeding staan niet los van de sociale, maatschappelijke context. Denk bijvoorbeeld aan de buurt waarin kinderen opgroeien, gezinnen wonen, de school van de kinderen, het al dan niet op zeer jonge leeftijd in contact kunnen komen met leeftijdsgenoten, al dan niet gebruik maken van kinderopvang, beschikbaarheid en laagdrempeligheid van sociale diensten en voorzieningen enz. De vraag stelt zich of de voorgaande inzichten ‘volstaan’ als een opvoedingsondersteunend initiatief met maatschappelijk kwetsbare gezinnen wil werken? 14
De betrokkenen moeten zich in eerste instantie bewust zijn van de vele moeilijkheden waarmee deze gezinnen geconfronteerd worden en van het feit dat deze moeilijkheden niet los van mekaar staan. Minder kansen of minder toegang tot bijvoorbeeld de gezondheidszorg - de CM heeft uitgebracht dat bij het gebruik van gezondheidszorg de kloof tussen maatschappelijk kwetsbare gezinnen t.o.v. middenklasse of hogere klasse gezinnen enorm groot is, veel groter dan verwacht – heeft ook te maken met de beperkte mobiliteit, de beperkte informatie (cf. onvoldoende toegankelijk, raadpleegbaar, te complex geformuleerde informatieboodschappen), de beperktheid van hun sociale netwerk, dat voor sommigen zo goed als onbestaande is en/of weinig standvastig. Uit recent onderzoek blijkt dat er inderdaad grote verschillen zijn tussen laaggeschoolden en hooggeschoolden inzake bijvoorbeeld het gebruik van basis- en gezondheidsvoorzieningen, (bv. tandartsbezoek). Hetzelfde geldt voor de deelname aan het verenigingsleven en de mobiliteit. Het volstaat m.a.w. niet om te wachten tot gezinnen zelf bij een dienst of voorziening aankloppen. Belangrijk is de wijze waarop voorzieningen of organisaties maatschappelijk kwetsbare gezinnen tegemoet treden. Zoals Johan Govaerts al zei, gaat een moeder zelf op zoek naar informatie. Dit brengt ons bij een belangrijke opdracht van opvoedingsondersteuning. Het is de kunst om een aanbod te voorzien en toegankelijk te maken dat aansluit bij de behoeften en vragen van ouders. Wat is opvoedingsondersteuning? Opvoedingsondersteuning is een heel ruim begrip. We leggen hier de focus op het ‘verrijken van de opvoedingssituatie’, d.w.z. ouders mee ondersteunen en begeleiden zodanig dat ze bewuster worden van de betekenis van het dagelijkse opvoeden. Het is ook belangrijk te weten dat opvoeden niet alleen ‘doen’ is of enkel te maken heeft met hoe ouders op kinderen reageren. Opvoeden heeft ook te maken met wat de ouders in de opvoeding belangrijk vinden, wat hun motieven of doelen zijn, welke kennis of inzichten ze over kinderen en hun ontwikkeling hebben én met de wijze waarop ze de opvoeding, het gedrag van hun kinderen, hun gezin beleven of de betekenis die ze daaraan geven. Wat wensen ouders dan? In elk onderzoek komt naar voren dat ouders vooral behoefte hebben aan emotionele ondersteuning, vooral vanuit het informele netwerk nl. de partner, de familie, buren, andere ouders en dergelijke. De sociale netwerken, niet alleen van maatschappelijk kwetsbare gezinnen, zijn echter kleiner geworden. Zo blijven gezinnen niet wonen waar ze opgegroeid zijn, maar verhuizen ze in functie van bijvoorbeeld hun job naar verder gelegen oorden. De ondersteuning die deze gezinnen anders in de dagelijkse of wekelijkse contacten met de eigen ouders, broers of zussen hebben, neemt af. Ondersteuningsinitiatieven trachten dit op te vangen door bijvoorbeeld ouders met mekaar, in groep, in contact te brengen. Deze bijeenkomsten variëren van sterk gestructureerde en vooraf ingevulde programma’s tot meer informele ouderbijeenkomsten. Ouders geven in onderzoek te kennen dat in gestructureerde programma’s hun eigen bekommernissen en hun eigen ervaringen onvoldoende tot hun recht komen. Ouders hebben een grote behoefte om hun ervaringen te mogen vertellen en daarop feedback te krijgen, alsook om hun ‘specifieke’ vragen te mogen stellen en daarop een antwoord te krijgen. Dat geldt ook voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Ook zij hebben een zeer grote behoefte om met andere ouders in contact te komen, om met hen te kunnen praten en ervaringen uit te wisselen. Het sociale isolement van maatschappelijk kwetsbare gezinnen is echter niet gemakkelijk te overwinnen. We zien dit geïllustreerd in de motieven van maatschappelijk kwetsbare gezinnen om aan opvoedingsondersteunend groepswerk deel te nemen. Zo blijkt uit ons onderzoek dat een pedagogische bekommernis aan de basis kan liggen (bv. met het oog op het verminderen van het lastig gedrag van één van de kinderen of het verbeteren van de ouder-kindrelatie), maar even belangrijk of voor sommigen zelfs nog belangrijker is het doorbreken van het sociale isolement. Ze zien het groepswerk als een mogelijkheid om buiten ‘de muren van hun huis’ te treden en hun leefwereld te verruimen. Marie, één van de deelneemsters aan het groepswerk getuigt over de uitbreiding van haar contactmogelijkheden én over het bijstellen van haar ‘vooroordeel’: ‘Ik kende al heel wat moeders van aan de schoolpoort, maar het was nooit in mij opgekomen om één van die moeders aan te spreken. Want je ziet de wijze waarop zij er staan, je ziet de wijze waarop ze omgaan met de kinderen. Dan heb je voor jezelf je conclusies getrokken.’ Deze moeder ondervindt, door de andere moeders de kans te geven hun verhaal te vertellen vanuit hun perspectief, dat zij het niet zo slecht bedoelen en dat ook zij proberen om het zo goed mogelijk te doen voor de kinderen. Door het samenbrengen van ouders in een groep kan m.a.w. gewerkt worden aan de beeldvorming over mekaar. Dit vraagt dat er in het groepswerk veel ruimte gecreëerd wordt of deelneemsters gestimuleerd worden om zich in het
15
perspectief van de andere ouders te verplaatsen. Ze worden ook aangemoedigd om mét elkaar te praten, elkaar te bevragen, aan te vullen enz. Stel dat een school, een vereniging of een dienst een ouderavond wil organiseren over thema’s zoals bijvoorbeeld positief aandacht geven, de samenwerking tussen ouders en school, geloof en zingeving, dan is vaak één van de grootste (terechte) bekommernissen: hoe bereiken we ‘onze gezinnen’. Onderzoek toont aan dat uitval of afwezigheid zowel bij individuele als bij groepsgebonden ondersteunings- of hulpverleningsvormen een steeds weerkerend probleem is. Voor het groepswerk dat we in het kader van ons onderzoek volgden, werden 60 gezinnen aangemeld, waarvan precies de helft ‘effectief’ deelnam. ‘Effectief deelnemen’ betekent dat de moeders tijdens minstens de helft van de bijeenkomsten aanwezig waren. Vergeleken met internationaal onderzoek is dit een behoorlijk resultaat. Uitval blijkt ‘overal’ een vast gegeven te zijn, ondanks de grote inspanningen die organisaties doen om ouders bijvoorbeeld naar een ouderbijeenkomst te krijgen. Ook als het gaat over de voorbereiding van een vormsel of een eerste communie blijven vaak verschillende ouders weg of valt de bedenking dat altijd dezelfde ouders aanwezig, dan wel afwezig zijn. Daarbij is het belangrijk zich de vraag te stellen hoe het komt dat die ‘specifieke’ gezinnen niet bereikt worden. Voor maatschappelijke kwetsbare gezinnen leert het onderzoek dat de afwezigheid in belangrijke mate te maken heeft met overmacht: een kind dat plots ziek wordt, geen kinderopvang ter beschikking of niet over een wagen kunnen beschikken. Zowel gezinsinterne als gezinsexterne factoren kunnen hun deelname in de weg staan, bijvoorbeeld het onverwacht moeten verschijnen voor de rechtbank, een afspraak met een maatschappelijk werker i.v.m. schuldbemiddeling e.d. Volgens sociale sleutelfiguren (bv. hulpverleners die gezinnen naar het groepswerk kunnen doorverwijzen) en afhakers (moeders die slechts één of twee bijeenkomsten aanwezig waren) is het vaak niet evident om in groep hun ervaringen, vragen of moeilijkheden te delen. Eens de ‘instap’ gemaakt, komt het erop aan om bijzondere aandacht te besteden aan de wijze waarop de deelneemsters hun ervaringen kunnen weergeven. Dit is ook van belang in gesprekken met bijvoorbeeld kinderen. Een jongen had het wat moeilijk op de speelplaats. Zijn klasgenoten wilden niet altijd meespelen met het spel dat hij bedacht had of ze volgden niet altijd ‘de’ spelregels. Zijn moeder suggereerde hoe hij dat op een andere manier kon aanpakken. Een paar dagen later, toen zijn moeder vroeg of de speeltijden nu beter verliepen, zei hij: ‘Ik ga het niet zeggen want dan ga je toch weer zeggen hoe ik het moet aanpakken’. Ouders hebben vanuit een bezorgdheid, vanuit een oprechte bekommernis het idee dat ze iets moeten doen, dat ze een antwoord moeten geven, maar in de praktijk werkt dit niet of niet altijd zo goed. Het groepswerk leert dat samen met andere ouders, die ook hun eigen ervaringen en perspectieven hebben, tot een mogelijk antwoord of oplossing komen, veel sterker is dan dat hen onmiddellijk, a.h.w. één oplossing gegeven wordt. Het elkaar bevragen en samen nadenken over een mogelijke oplossingsstrategie werkt ook veel beter op langere termijn. Naarmate ouders meer ervaring hebben om zelf na te denken over mogelijke veranderingen of manieren waarop ze hun eigen gedrag, dat van de kinderen of anderen in hun omgeving kunnen bijsturen, over de steun die ze in eigen omgeving kunnen vinden enz. zullen ze in de toekomst veel sterker staan. Tot slot: Wat te verwachten van het groepsgewijs opvoedingsondersteunend werken met maatschappelijk kwetsbare gezinnen? Zowel de deelneemsters als sociale sleutelfiguren (bv. hulpverleners, regioverpleegkundigen van Kind & Gezin die contact hebben met de deelnemende gezinnen) wijzen op betekenisvolle resultaten. Een heel sterk punt is het ‘persoonlijk functioneren’. 85% geeft te kennen dat deelneemsters sterker uit het groepswerk komen, dat ze meer zelfvertrouwen hebben en met een grotere zekerheid tegenover de toekomst en de opvoeding van de kinderen aankijken. Belangrijk daarbij is de ruimte die de deelneemsters krijgen om hun ervaringen mee te delen en de stimulansen om zelf te zoeken hoe het voor de kinderen en voor zichzelf als ouder en als partner anders kan. Ook op het vlak van de ‘opvoedingsaanpak’, de manier waarop ze met de kinderen omgaan is er een verbetering. Het groepswerk draagt er ook toe bij dat de ‘beeldvorming’ van de deelneemsters over de hulpverlening, over bepaalde diensten en organisaties kan veranderen. 54% van de sociale sleutelfiguren zegt dat dit inderdaad anders is geworden. 62% van de sociale sleutelfiguren zegt bovendien dat hun ‘contacten’ met deze gezinnen nu beter verlopen. Ze stellen bijvoorbeeld vast dat ouders nu verwittigen als ze niet op een afspraak aanwezig kunnen zijn. Door in het groepswerk een openheid te laten, door ruimte te geven aan de eigen bekommernissen over de opvoeding, maar ook over hun huisvesting of financiële kwesties, wordt op verschillende levensdomeinen een vooruitgang geboekt. Het zijn hoopvolle resultaten die maatschappelijk kwetsbare gezinnen, ondersteund vanuit het groepswerk, zelf in belangrijke mate gerealiseerd hebben.
16
17
18
Project opvoedingsondersteuning Maasmechelen met focus op de schoolwereld Inleiding door Leo Kwanten
Even vooraf: 1. Ik wil een inbreng doen vanuit ervaringen die ik de afgelopen vijftien jaren heb opgebouwd in de gemeente Maasmechelen (38.000 inwoners, hoge concentraties van kansarmoede en leerachterstand). Mijn insteek is meervoudig: - vanuit het OCMW: 15 jaar eindverantwoordelijke geweest van kansarmoedeprojecten: visieontwikkeling vanuit het maatschappelijk schuldmodel, strategische planning, coördinatie, afstemming, sectoroverstijgend werken, netwerkontwikkeling, - vanuit een bestuursfunctie van het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg, een dienst waaruit een project “opvoedingsondersteuning” is opgestart, - vanuit “soma”: een vereniging waar armen het woord voeren, en van waaruit ondermeer een werkgroep “onderwijs” is ontstaan, - vanuit het voorzitterschap van het LOP (Lokaal Overlegplatform inzake gelijke(re) onderwijskansen). Ik ken het voorrecht om steeds te mogen balanceren op het snijpunt van en de afstemming tussen meerdere sectoren, diensten en initiatieven. 2. Ik ga de noodzaak van opvoedingsondersteuning niet meer aantonen. Ik wil wel één en ander kwijt omtrent de randvoorwaarden die vervuld moeten zijn, wil men de primaire opvoeders, nl de ouders, ondersteunen.
1. Wat zie ik gebeuren? a. Op het macroniveau. De achillespees van het Vlaamse onderwijs: aan de top van Europa, maar met de grootste kloof tussen meekunners en niet-meekunners, en dit ondanks goed doordachte en goed onderbouwde initiatieven. Ook in de gezondheidszorg begint zich een identieke polarisatie aan te dienen. b. Mesoniveau. Beleid en bedrijfscultuur van de school: i. Hoe profileer ik mijn school naar buiten? Welke visie hanteert mijn school mbt maatschappelijk kwetsbaren? Is er bewuste aandacht en ruimte c.q. voorkeur voor kinderen uit achtergestelde milieus? ii. Hoe kan ik die doelstelling verzoenen met andere doelstellingen/verwachtingen? (Het hoger/universitair onderwijs verwacht van de secundaire scholen steviger voorbereiding mbt exacte wetenschappen.) iii. Hoe communiceert mijn school hierover met die jongeren, hun ouders en leefwereld, welzijnsdiensten? iv. Kan van een katholieke (ergo evangelisch geïnspireerde) school verwacht worden dat zij zich méér toelegt op de doelgroep van maatschappelijk kwetsbaren? c. Microniveau. De leerkracht in relatie met zijn leerlingen: hoe kijkt hij/zij naar maatschappelijk kwetsbaren? Spelen eigen opvoeding of afkomst hem parten? Door wat laat hij zich (bewust of onbewust) leiden? Uit welke bron put hij kracht om zich specifieke vaardigheden eigen te maken? M.a.w. heeft een evangelisch geïnspireerde leerkracht een pijl méér op zijn boog? d. Op het ‘nulde’ niveau. De leefwereld van de maatschappelijk kwetsbaren: ze moeten ‘in orde’ zijn met de (te) hoge verwachtingen en regels van de samenleving, zijn diensten en instituten (onderwijs is er één van). Dit dagelijks gevecht vergt veel energie, en ze slagen er niet in hun problemen ‘ten gronde’ aan te pakken. Het lukt hen niet te beantwoorden aan wat de school van hen verwacht. Ze blijven hangen in een ‘overlevingsgedrag’. Dit soort gedrag mag niet vereenzelvigd worden met onwil om hun kinderen een goede opvoeding te geven!
19
2. Wat kan er gebeuren? a. Er zal communicatie en ‘toegroei’ nodig zijn tussen alle niveaus. Voorwaarde is dat aan de kant van het instituut de ‘kansarmoedereflex’ zijn intrede doet, nl de erkenning van de specifieke leefwereld van kansarmen. In het veld zijn al talloze mooie voorbeelden van winwinsituaties, waarbij wederzijds vertrouwen de basis vormt voor een betere schoolloopbaan. b. ‘Soma’, een lokaal initiatief waar armen het woord nemen, heeft tien tips ontwikkeld ter verbetering van de relatie tussen ouders en onderwijs: i. een goed en persoonlijk onthaal, ii. bij wie op school kunnen wij terecht voor hulp? iii. luister naar het verhaal van mensen, iv. geef in het begin van het schooljaar een duidelijk zicht op de schoolkosten, v. ons kind mag niet geplaagd worden omdat wij minder centen hebben, vi. help ons de weg te vinden naar diensten die ons kunnen helpen, vii. discretie: kleineer ons niet door persoonlijke problemen aan de grote klok te hangen (discretie geeft vertrouwen), viii. laat ons ons verhaal niet telkens opnieuw doen: bij personeelswissels dient vertrouwelijke informatie zorgvuldig doorgegeven, ix. een advies over studiekeuze is pas een advies als het niet dwingend is, x. het is niet omdat we arm zijn, dat we dom zijn. c. Soma zegt dus niet: voedt u mijn kind maar op in mijn plaats, maar wèl: zit niet voortdurend op mijn kop, luister naar me, respecteer me, houd rekening met me. d. Om de twee werelden van school en thuis wat korter bijeen te brengen, dienen onderwijs en opvoeding een plek te krijgen in het lokaal beleid van een gemeentebestuur en OCMW. De formule van de ‘brede school’ past eveneens in dit plaatje: de school als spiegel én als actor in de lokale samenleving. e. Vanuit het LOP. Slechts één voorbeeld: de idee van een vakbondsafgevaardigde om voor zijn leden een lokale studiedag te houden over maatschappelijke kwetsbaarheid, wordt opengetrokken naar de drie onderwijsvakbonden. Voorlopig besluit: blijven sleutelen aan betere omstandigheden waarbinnen ouders hun kinderen kunnen opvoeden. Er zijn geen slechtere of betere opvoeders, wel kwetsbare en onzekere opvoeders.
20
Richtvragen voor een reflectie binnen de eigen context (parochie, school, dienst, organisatie…) We focussen vooral op de verrijkende functie zoals Hans Van Crombrugge die schetste in zijn inleiding op 31 mei 2008 ‘Wie de verrijkende functie beklemtoont, gaat niet zozeer uit van problemen, maar van de sterke kanten en mogelijkheden van de gezinnen. Men speelt in op de opvoedingsvragen van de ouders en wil hun opvoedingscompetentie vergroten. Men richt zich tot de brede groep van gezinnen waar de opvoeding niet noemenswaardig onder druk staat. Deze verrijkende functie is de meest verwaarloosde functie. Het beleid is de laatste decennia sterk bezig met vooral preventieve en curatieve opvoedingsondersteuning. De initiatieven die reeds veel vroeger bestonden en die eerder opgevat kunnen worden als opvoedings- of gezinsverrijking zijn op de achtergrond verdwenen.’
Dat neemt niet weg dat een aantal organisaties en diensten ook initiatieven hebben die gericht zijn op meer problematische gezinssituaties.
Neem je werking zelf onder de loep en omschrijf wat je doet aan opvoedingsondersteuning: Wie? Wie wil je bereiken? Wie bereik je effectief? Wie niet? Waarom? Ouders, jonge kinderen, pubers, … Gaat het om individuele contacten of groepen? Heeft gemeenschapsvorming er een plaats in? Wie is initiatiefnemer? Wie zijn je partners? Waar? Waar bereik je deze mensen? Zaal, thuis, vakantie… Wanneer? Naar aanleiding van iets anders, op uitnodiging, toevallig, overdag, ’s avonds…. Wat? Wat is je inhoudelijke aanbod? Hoe? Welke werkvormen gebruik je? Voldoen die aan je doelstellingen of is er nood aan andere vormen? Zie je een bepaalde evolutie in je werking?
Evaluatie Positief Welke positieve ervaringen heb je? Waaraan zijn ze volgens jou te danken? Knelpunten – aandachtspunten Welke knelpunten of mislukkingen heb je ervaren? Kan hieraan iets gedaan worden? Wat vind jij belangrijk naar de toekomst toe?
21