OPVOEDINGSIDEALEN Een onderzoek naar opvoedingsidealen van pleegouders “Dus in plaats van rugzakjes krijgen ze van ons zijzakjes mee”
Janneke van Splunter Scriptie HBO Pedagogiek Hogeschool Driestar Educatief - Gouda Juli 2015 Begeleider: M. Golombek Tweede beoordelaar: A. Veenstra
Opvoedingsidealen
1
VOORWOORD In deze scriptie zijn de resultaten weergeven van het onderzoek “opvoedingsidealen van pleegouders”. Er is gekeken naar de huidige opvoedingsidealen van pleegouders en naar de opvoedingsidealen die zij hadden voor de plaatsing van pleegkinderen. Welke ontwikkelingen en veranderingen hebben de opvoedingsidealen van pleegouders doorgemaakt en wat is daarvan de oorzaak? Ten slotte is gekeken naar de belangrijke conclusies die hieruit te trekken zijn voor de begeleiding van pleegouders en de training die pleegouders voor plaatsing van pleegkinderen in het gezin krijgen. In mijn scriptie zal ik antwoord geven op deze vragen door middel van literatuur en praktijkonderzoek. Vanuit de Driestar Educatief- Gouda wil ik Marianne Golombeck bedanken voor de vele adviezen, gesprekken en feedback die mijn onderzoek tot een hoger niveau hebben getild. Ook wil ik Flexus Jeugdplein, de medewerkers en de geïnterviewde pleegouders bedanken voor de medewerking om dit afstudeerproject binnen de instelling te mogen uitvoeren. Mijn dank gaat daarbij vooral uit naar Joanna Brouwer die tijdens mijn onderzoek altijd tijd had om mij te adviseren en te steunen.
Opvoedingsidealen
2
ABSTRACT
This study provides insight into the development made by experienced foster parents regarding the parenting ideals which they employ. Parenting ideals can be defined as ideals which the parent believes are excellent or perfect and a child has to have realized when they reach adulthood. It is important to understand the parenting ideals of (foster) parents. In practice they are able to have different ideals even contradictory ideals. Besides that, not all educational ideals are good for a child’s development. Parenting ideals are also very important for the success of an intervention. If de values of an intervention are different from the values of a client this may have an impact on the success of the intervention. People are, consciously or unconsciously, sent in their parenting behavior by having these ideals. By having more knowledge about parenting ideals, choices can be explained better. The system theory shows us that a whole reality complex around the foster parent has affected the parenting ideals. This reality complex consists foster children, biological parent(s), the foster care supervisors and even environmental factors. De main results of this study shows that foster parents experience just a little impact in the different parenting ideals they have. There is a possibility to increase the awareness about differences during training for new foster parents. When applying a hierarchy in parenting ideals, a foster child is seen as the biggest influential factor. Especially the possibilities and needs of a foster child are underlying aspects. The great picture the individual foster parents have of their parenting ideals can be influenced by the foster child, foster care supervisors and even environmental factors. There is not enough evidence to be able to make a statement about the influence of the biological parents.
Opvoedingsidealen
3
INHOUD Voorwoord.......................................................................................................................... 2 Abstract ............................................................................................................................. 3 1
2
3
4
5
6
Inleiding ...................................................................................................................... 6 1.1
Relevantie ............................................................................................................ 6
1.2
Doelstelling ........................................................................................................... 7
Theoretische achtergronden ........................................................................................... 8 2.1
Opvoedingsidealen ................................................................................................. 8
2.2
Ontwikkeling en verandering van opvoedingsidealen ................................................. 13
2.3
Het opvoeden van niet biologische kinderen ............................................................. 17
2.4
Pleegzorg ............................................................................................................. 18
2.5
Samenvatting en Conclusies ................................................................................... 21
2.6
Onderzoeksvragen ................................................................................................ 22
Methode van onderzoek ............................................................................................... 24 3.1
Type onderzoek .................................................................................................... 24
3.2
Participanten ........................................................................................................ 24
3.3
procedure ............................................................................................................ 25
3.4
Meetinstrument .................................................................................................... 26
3.5
Data-analyse ....................................................................................................... 27
Resultaten .................................................................................................................. 28 4.1
Algemeen ............................................................................................................. 28
4.2
Participanten ........................................................................................................ 28
4.3
Huidige opvoedingsidealen pleegouders ................................................................... 29
4.4
Veranderingen in de opvoedingsidealen van pleegouders ........................................... 33
Conclusies en discussie ................................................................................................ 39 5.1
Bespreking van de gevolgde onderzoeksmethode ...................................................... 39
5.2
Beantwoording van de onderzoeksvragen ................................................................. 40
5.4
Aanbevelingen voor verder onderzoek ..................................................................... 46
Praktische implicaties ................................................................................................... 47 6.1.
Document t.b.v. Flexus jeugdplein ......................................................................... 47
Literatuur .......................................................................................................................... 50 Bijlage .............................................................................................................................. 55 Interviewleiddraad ........................................................................................................... 55
Opvoedingsidealen
4
Opvoedingsidealen
5
1
INLEIDING
Tijdens het derde studiejaar heb ik een kwalitatief diepte-interview gehouden met een buurman over zijn opvoedingsidealen. Deze buurman, opvoeder van een zoon en dochter, deed soms dingen in de opvoeding die ik niet begreep. Door het interview over zijn opvoedingsidealen ben ik veel meer gaan inzien waarom hij sommige beslissingen in de opvoeding neemt en waarom hij sommige zaken doet zoals hij ze doet. Hoewel ik nog steeds niet altijd met hem eens ben op het gebied van de opvoeding zou ik hem als hulpverlener nu beter kunnen ondersteunen dan voordat ik op de hoogte was van zijn opvoedingsidealen. Wanneer je iemands beweegredenen kent, de diepere achtergrond, kan er dus betere begeleiding en ondersteuning geboden worden. Alle ouders hebben opvoedingsidealen, bewust maar ook vaak onbewust (Gfellner, 1990). Tijdens mijn stage bij Flexus Jeugdplein als pleegzorgbegeleider ging ik mij steeds meer afvragen hoe het gesteld is met de opvoedingsidealen van pleegouders. Hebben zij die, passen de idealen bij het pleegkind of zijn er geen idealen en groeien deze als het kind er is? Laten zij idealen los? Interessante vragen waar ik enthousiast mee aan de slag kon gaan in het kader van het afstudeeronderzoek van de opleiding HBO pedagogiek aan de Driestar Hogeschool. In dit afstudeeronderzoek moet een praktijkvraag centraal staan. In een gesprek met Saskia Daalhof, gedragsdeskundige bij Flexus Jeugdplein bleek dat ook zij geïnteresseerd was in deze vragen. Hoe zien de opvoedingsidealen van de pleegouders eruit? Zijn de opvoedingsidealen statisch of is er sprake van een proces? Moet er bij de werving en selectie gekeken worden naar de opvoedingsidealen van de toekomstige pleegouders? Bestaat er een kans dat door het hebben van bepaalde opvoedingsidealen de plaatsing van een pleegkind mislukt. Zomaar een aantal vragen die bij Saskia Daalhof opkwamen. Daarnaast heeft de Kenniskring Opvoedingsidealen in de praktijk van Driestar Educatief behoefte aan onderzoek naar opvoedingsidealen. Deze Kenniskring is ingesteld door het College van Bestuur van Driestar Educatief in september 2012 (Driestar Hogeschool, 2012). Een van de doelstellingen van de Kenniskring is bijdragen aan bewustwording van het belang van opvoedingsidealen. De Kenniskring wil zoeken naar (nieuwe) mogelijkheden om (beroeps)opvoeders te ondersteunen bij het in de praktijk brengen van opvoedingsidealen. Over opvoedingsidealen van pleegouders is op het moment van dit onderzoek nauwelijks iets bekend. 1.1
RELEVANTIE
Zoals ik hierboven genoemd heb, in het voorbeeld van het interview met mijn buurman, is het belangrijk dat de hulpverlener inzicht heeft in de opvoedingsidealen van de cliënt. Voor het geven van goede ondersteuning aan de pleegouder zal het inzicht in de opvoedingsidealen helpend zijn in de begeleiding. Als de pleegzorgbegeleider bijvoorbeeld weet waarom pleegouders aanwezigheid op school belangrijker vinden dan het afgesproken oudercontact, kan hier op ingespeeld worden tijdens de begeleiding. Is
Opvoedingsidealen
6
het opvoedingsideaal “mijn pleegkind moet goed presteren” de reden voor het afzeggen van de afspraak met ouders of zien pleegouders zelf liever geen oudercontact? Veel opvoedondersteuning is gericht op het gedrag van het kind. Gedrag wat aan of afgeleerd moet worden. Door kennis te hebben van de achterliggende ideeën, de opvoedingsidealen van de pleegouder, kan de hulpverlener gerichter afstemmen op de hulpvragen van de pleegouder. Tegelijkertijd zal het belang van het pleegkind, dat voorop moet staan, niet uit het oog verloren moeten worden. Voor een pleegkind is het van belang dat er een veilige en stabiele leefomgeving is waar het kind kan opgroeien tot volwassenheid. Deze stabiele en veilige leefomgeving kan in gevaar komen als pleegouders worstelen met hun opvoedingsidealen. Continuïteit en stabiliteit in de levensomstandigheden wordt als belangrijke voorwaarde gezien voor het creëren van een goede opvoedingsomgeving (Blokland, 2010). Als de worsteling met opvoedvoedingsidealen te groot wordt zouden pleegouders zelfs kunnen overwegen tijdens de plaatsing af te haken waardoor geen sprake meer is van continuïteit en stabiliteit in de levensomstandigheden van het kind. Aan de andere kant kunnen ook starre pleegouders met hele stabiele opvoedingsidealen een bedreiging vormen. Als het opvoedingsideaal van pleegouders door het pleegkind onmogelijk te verwezenlijken valt zouden ook deze pleegouders kunnen afhaken.
1.2
DOELSTELLING
Het doel van dit onderzoek is inzicht verschaffen in de ontwikkeling die ervaren pleegouders, begeleid door Flexus Jeugdplein, hebben doorlopen ten aanzien van de opvoedingsidealen die zij hanteren. Daarmee geeft dit onderzoek ook inzicht in de factoren die op de ontwikkeling van de opvoedingsidealen van invloed zijn. Op grond van de resultaten van dit onderzoek wordt een advies geformuleerd over hoe Flexus Jeugdplein hierop kan inspelen bij de werving en selectie van pleegouders, bij de VIPtraining en bij de begeleiding van pleegouders. Het doel is om in een document bestemd voor medewerkers van Flexus jeugdplein deze inzichten en adviezen te beschrijven.
Opvoedingsidealen
7
2 2.1
THEORETISCHE ACHTERGRONDEN OPVOEDINGSIDEALEN.
In deze paragraaf wordt ingegaan op het begrip opvoedingsidealen. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de begrippen opvoeddoelen/opvoedingsdoelen en opvoedingsidealen. Tevens wordt besproken waarom het van belang is om een goed inzicht te hebben in opvoedingsidealen. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de verschillende onderzoeken op het gebied van opvoedingsidealen. Het begrip opvoedingsideaal in relatie met gelijkende begrippen De meeste ouders hebben hoge verwachtingen van hun kinderen. Opvoeden gebeurt niet in een dag. Het duurt jaren voordat kinderen zijn grootgebracht en alle vaardigheden hebben geleerd om zelfstandig de wereld in te trekken. Binnen het opvoeden wordt er een onderscheid gemaakt tussen intentioneel opvoeden, hierbij is sprake van reflectie van de opvoeders, en functioneel opvoeden, de vanzelfsprekende omgang van opvoeders met de kinderen (Eldering, 2008). Hoewel in de pedagogiek onderscheid wordt gemaakt tussen beide vormen, wordt verondersteld dat achter al het opvoedingshandelen, het opvoeden, bewust of onbewust ideeën en idealen zitten waardoor het handelen gestuurd wordt (Gfellner, 1990). Sieckelinck (2005) docent aan de Universiteit Utrecht geeft ook aan dat er meer is dan de dagelijkse praktijk van het opvoeden. Hij schrijft dat elke opvoeder gewild of ongewild idealen aanboort. De Ruyter (2013), hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, zegt hierover: “…, and these are bound to have an influence on children because, whether or not they are effective in their pursuit, the way in which parents raise their children is colored by their ideals” (p.369). De Ruyter (2007) geeft als definitie voor de term idealen: “The concept ideals refers to situations or characteristics of a person that a person believes to be suburb, excellent, or perfect, and that have not as yet been realized, at least not in the life of the person who holds the ideal” (p.24). Opvoedingsidealen kunnen gedefinieerd worden als idealen waarvan de opvoeder gelooft dat ze uitmuntend zijn voor een kind om gerealiseerd te hebben als zij de volwassen leeftijd hebben bereikt. In dit onderzoek zal deze definitie van opvoedingsidealen gehanteerd worden. De Ruyter schrijft dat idealen motiveren om te streven naar meer. Opvoeden, aan de hand van idealen, helpt de opvoeder het doel van de opvoeding te bereiken: “Raising children with ideals is consistent with – in fact- necessary – for the goal of educators to help children become happy en flourishing adults” (p.23-24). In de literatuur wordt ook vaak de term opvoedingsdoel/opvoeddoel of waarden gebruikt. De verschillen en overeenkomsten worden hieronder beschreven. Zo geeft Sieckelink (2005) aan dat er verschil zit tussen idealen en doelen. Hij gaat ervan uit dat bepaalde idealen deel uit maken van een goede opvoeding en dat opvoeders met die idealen aangeven waar ze in de wereld om geven. Doelen, waarden of
Opvoedingsidealen
8
wensen volstaan volgens Sieckelink niet om aan te geven wat hij bedoelt met idealen. Hij geeft aan dat er overlappingen en parallellen bestaan. De definitie van ideaal geeft hij als volgt weer: “Een ideaal heeft iemand wanneer hij/zij een beeldende voorstelling heeft over een sterk gewenste toestand en daardoor gemotiveerd wordt om zich uit te drukken volgend dit beeld en te handelen in de richting van de verwezenlijking van dit ideale beeld” (p.15). Deze definitie komt overeen met wat in deze scriptie verstaan wordt onder opvoedingsidealen. Doelen, waarden en wensen zijn beperkter dan een ideaal en geven volgens Sieckelink (2005) niet aan waar de opvoeder echt om geeft in deze wereld. In het boek “Opvoeding en integratie”, worden opvoedingsdoelen omschreven als “algemene achterliggende criteria aan de hand waarvan opvoeders keuzes maken en waardoor zich laten leiden in hun handelen ten opzichte van hun kinderen” (Nijsten & Pels, 2004, p.33). In deze definitie gaat het om onderliggende theorieën die ouders hanteren. Het gaat om begrippen als het ontwikkelen van autonomie, conformiteit en/of het aanleren van respect. Deze opvoedingsdoelen kunnen daarom ook opvoedingsidealen genoemd worden. Een andere manier om over opvoedingsidealen te denken, is denken in termen van waarden. “Sometimes it may be easier for you to think about values in terms of what is important to you” (Natrajan & Myers-Walls, z.j., p.1). Het is belangrijk om te omschrijven hoe deze waarden eruit zien. Niet voor iedereen zal dit hetzelfde zijn. “Often simular values may mean different things to different people”. In een artikel schrijft de Ruyter “Ideals can be defined as a subclass of values or preferences, with two distinct characteristics…” (de Ruyter & Schinkel, 2013, p. 372). Waarden, met als kenmerk excellent of perfect en met het kenmerk dat ze nog niet gerealiseerd zijn, noemt de Ruyter idealen. Als het gaat om waarden die kinderen moeten hebben als zij achttien jaar zijn, kan gesteld worden dat dit opvoedingsidealen zijn. Een voorbeeld van een belangrijke waarde is: respect hebben voor anderen. Een ouder kan dit als opvoedingsideaal nastreven. Op dit soort opvoedingsidealen heeft het onderzoek van deze scriptie betrekking. Een van de belangrijkste pedagogen van Nederland, hoogleraar Langeveld (1979), geeft aan dat er verschillende vormen van doelen in de opvoeding voorkomen. Als eerste noemt hij het algemene of volledige, of uiteindelijke, of het totaaldoel. Hiermee bedoelt hij datgene wat de opvoeder onder alle omstandigheden in en met het kind hoopt te bereiken. Dit totaaldoel wordt door Langeveld in direct verband gezien met de mogelijkheden van het kind en met de mogelijkheden, voorwaarden en belemmeringen die het totaaldoel meebrengen. In dit kader schrijft hij over een verbijzondering van het totaaldoel. Hiervoor noemt hij de aard en aanleg van de opvoedeling, de leeftijd en het geslacht, de mogelijkheid van het gezin en het milieu van de opvoedeling, de maatschappelijke bestemming van het kind en de vermogens van de opvoeder zelf. Maar ook de taak van het opvoedend orgaan (kerk, school ect) en de taak van volk en mensheid vallen onder de verbijzondering van het totaaldoel. Lager in de rangorde noemt Langeveld de incidentele doelen, de voorlopige doelen, de onvolledige doelen en de intermediaire doelen. Onder incidentele doelen verstaat Langeveld de losse momenten op weg naar het algemene doel. Ouders willen dat hun kinderen gehoorzame volwassenen worden. Ouders willen ook dat de kinderen komen als ze geroepen worden om aan tafel te komen eten. Deze voorlopige doelen kunnen gezien worden als
Opvoedingsidealen
9
tussenstapjes. Eerst zal een kind moeten leren zitten, praten en lopen en pas dan kan het opgroeien tot een zelfstandig persoon. De onvolledige doelen hebben betrekking op bepaalde kanten van een persoon. Langeveld geeft aan dat het hierbij gaat om de esthetische, sociale en religieuze kanten. Op de als laatste genoemde intermediaire doelen gaat hij niet verder in. Al de genoemde doelen zijn ondergeschikt aan het algemene doel. Bij het maken van een vergelijking tussen het totaaldoel van Langeveld en de opvoedingsidealen van de Ruyter lijkt hierin een overeenkomst te bestaan. Ook de verbijzondering van het totaaldoel valt onder het ideaal. Het gaat om het ideaal wat de opvoeder met het kind wil bereiken afhankelijk van de mogelijkheden van het kind. Incidentele doelen en voorlopige doelen vallen niet onder de beschrijving die de Ruyter aan idealen geeft. De Utrechtse hoogleraar pedagogiek de Winter (2000) beschrijft dat opvoeders verschillende idealen bezitten en dat deze tegenstrijdig kunnen zijn. Opvoeders willen dat kinderen zichzelf worden maar ook dat ze zich aanpassen aan sociale, culturele of religieuze conventies. Het gaat hierbij om interne tegenstrijdigheden, ouders willen verschillende idealen tegelijkertijd en deze kunnen botsen. Ook kan er sprake zijn van externe tegenstrijdigheden. Dit komt vaak voor bij gezinnen die te kampen hebben met de wij-cultuur waarin gehoorzaamheid hoog staat aangeschreven en tegelijkertijd de kinderen opvoeden in bijvoorbeeld de Nederlandse individualistische cultuur waarbij eigenbelang en zelfontplooiing hoger staat aangeschreven dan gehoorzaamheid (Brouwer, 2014). Levine (1977) stelt dat er drie universele opvoedingsdoelen zijn die alle ouders, wereldwijd, als basisprincipes in de opvoeding nastreven. Dit zijn:
Het waarborgen van het fysieke, sociale en emotionele welzijn van het kind. Het voorzien van vaardigheden bij kinderen voor economisch zelfbehoud als volwassenen. Het overdragen van de culturele waarden en normen van de cultuur waarin de kinderen opgroeien.
Hoe deze opvoedingsidealen worden uitgewerkt zal echter van individu tot individu verschillen. Iedereen zal hier een eigen beeld van hebben. In het gezinsrapport 2011 van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) wordt ook over opvoedingsdoelen gesproken (Roos & Bucx, 2011). De definitie die de Roos en Bucx geven van opvoeden is een opvoedingsideaal op zich. “Opvoeden houdt in dat ouders het kind begeleiden bij zijn of haar ontwikkeling tot een zelfstandig participerend lid van de samenleving” (p.152). Zij noemen daarbij drie aspecten van opvoeden. De cognitieve, de affectieve en de gedragsmatige aspecten. De cognitieve aspecten gaan over de doelen die opvoeders hebben voor het opvoeden. Heel belangrijk voor de hier bedoelde doelen is het toekomstperspectief, de lange termijn. Het veilig kunnen over steken is een belangrijk doel maar de meeste opvoeders willen dit zo snel mogelijk realiseren en zien dit doel niet als ideaal voor de toekomst. In het gezinsrapport wordt daarom ook wel gesproken over opvoedingsoriëntaties in plaats van opvoedingsdoel. Hiermee worden bedoeld de algemene waarden die ouders koesteren aangaande de eigenschappen die kinderen kunnen bezitten. De oriëntaties bundelen in het gezinsrapport van het SCP de
Opvoedingsidealen
10
opvoedingsdoelen in vijf categorieën, opvoedingsoriëntaties: autonomie, assertiviteit, sociaal gevoel, conformiteit en prestatie. In tabel 1 zijn deze opvoedingsoriëntaties met de bijbehorende opvoedingsdoelen beschreven.
Oriëntaties autonomie assertiviteit sociaal gevoel conformiteit prestaties
Opvoedingsdoelen verantwoordelijkheidsgevoel hebben, zelfstandig oordelen opkomen voor jezelf, eigen doelen nastreven rekening houden met anderen, verdraagzaam zijn goede manieren hebben, respect hebben voor ouderen, goede schoolresultaten behalen, ijverig en ambitieus zijn
Tabel 1: Opvoeding oriëntaties en opvoedingsdoelen (Roos & Buxc, 2011)
De opvoedingsdoelen uit dit rapport worden in deze scriptie opvoedingsidealen genoemd omdat het gaat om het nastreven van een ideale situatie die nog niet bereikt is in het leven van het kind. De genoemde opvoedingsidealen zijn door het Nederlands jeugdinstituut (NJI) aan Nederlandse ouders voorgelegd. Aan de ouders werd gevraagd een rangorde aan te brengen in deze opvoedingsdoelen en op deze manier aan te geven welk doel zij het meest belangrijk vinden. Deze vraag is gesteld aan zowel vaders als moeders. Er werden echter geen verschillen in wat vader en moeders belangrijk vinden gevonden. Over de diversiteit in rangorde wordt in dit onderzoek niet gesproken. Van de rangorde is een top tien samengesteld (NJI, 2014). In onderstaande tabel wordt deze weergegeven. Top tien opvoedingsdoelen 1. Verantwoordelijkheidsgevoel hebben 2. Opkomen voor jezelf 3. Rekening houden met anderen 4. Respect hebben voor anderen 5. Goede manieren hebben 6. Zelfstandig oordelen 7. Eigen doelen nastreven 8. Verdraagzaam zijn 9. Goede schoolresultaten hebben 10. IJverig en ambitieus zijn Tabel 2: Top tien opvoeddoelen (NJI, 2014)
De Kenniskring Opvoedingsidealen in de praktijk (Baarda, Golombek & Veenstra, 2014) heeft onderzoek gedaan naar de opvoedingsidealen van christelijke ouders en naar de behoefte aan ondersteuning die zij op dit gebied hebben. Het gaat hierbij om een kwantitatief onderzoek waarbij een vragenlijst op basis van literatuurstudie online gepubliceerd is. Deze vragenlijst is onder zoveel mogelijk ouders van de achterban van Driestar Educatief onder de aandacht gebracht. Uit dit onderzoek komen de volgende opvoedingsidealen naar voren:
Opvoedingsidealen
11
Godsdienstige opvoedingsidealen Gerichtheid op anderen Zelfstandigheid en evenwichtigheid Functioneren in de maatschappij Verantwoordelijkheid Geluk Zelfvertrouwen en jezelf zijn Gaven en talenten gebruiken.
Als we een vergelijk maken tussen de opvoeddoelen die onderzocht zijn door het NJI (2014) en de opvoedingsidealen van de kenniskring Opvoedingsidealen, zien we overlap maar ook duidelijke verschillen. Er is sprake van andere idealen, ander taalgebruik en een andere volgorde. Bij het onderzoek uitgevoerd door het NJI (2014) konden ouders aangeven welke opvoedingsidealen zij belangrijk vonden door een rangorde aan te brengen in de tien genoemde opvoedingsdoelen. Bij het onderzoek uitgevoerd door de Kenniskring werden de idealen gevraagd met behulp van een open vraag. Naar verwachting zullen de antwoorden ook verschillend zijn geweest als in beide onderzoeken gewerkt zou zijn met open vragen. De christelijke opvoedingsidealen zullen onder christelijke opvoeders meer genoemd worden dan door de groep ouders met verschillende overtuigingen. Naast de al genoemde onderzoeken naar opvoedingsidealen wordt er op dit moment door het Instituut voor Sociale studies in Brussel onderzoek gedaan naar opvoedingsidealen van islamitische ouders en het belang van het hebben van opvoedingsidealen voor hen. Op dit moment zijn daar echter nog geen publicaties van beschikbaar. Belang van inzicht in opvoedingsidealen Er zijn een aantal redenen waarom het belangrijk is om inzicht te hebben in de opvoedingsidealen van ouders. In de vorige paragraaf is aangegeven dat opvoedingsidealen idealen zijn die men excellent vindt, zeer hoog waarderen en waar men naar moet streven (De Ruyter, 2005). Dit impliceert echter niet dat het hebben van idealen altijd goed is. Het hebben van idealen kan zorgen voor radicalisering. De Utrechtse hoogleraar pedagogiek de Winter (2010) schrijft in zijn boek ”Idealen op drift” in dit kader “Opvoeding gaat … voor een belangrijk deel om de overdracht van idealen, of die nu van religieuze, maatschappelijke of politieke aard zijn” (p.16). Hij geeft daarbij aan dat in de adolescentieleeftijd jongeren de neiging hebben om de ideeën van ouders te radicaliseren. Deze jongeren hebben een te sterke emotionele binding met idealen wat ervoor zorgt dat ze extreem reageren op bezwaren van de ander (De Ruyter, 2005). Op dit moment bestaat een groot gebrek aan kennis over de relatie tussen radicalisering, socialisering, opvoeding en de ontwikkeling van jongeren (Pels & De Ruyter, 2011). De huidige problemen in onze maatschappij op het gebied van radicalisering onderstrepen het belang van kennis over opvoedingsidealen en het onderzoek daarnaar. Een ander onderzoek wat het belang van het kennen van de opvoedingsidealen onderstreept is het onderzoek van postdoctoraal researcher Hopman (2012). Zij noemt in haar proefschrift dat de opvoedingsidealen van de cliënt, de opvoeder, van groot belang zijn voor het slagen van een interventie. Wijken de waarden van de interventie af van de waarden van de cliënt kan dat invloed hebben op het slagen van de interventie. “Fall out
Opvoedingsidealen
12
of clients during treatment may be explained by a discrepancy between the implicit values of an intervention and the personal values of parents and children” (p.186). Als derde voordeel kan genoemd worden dat opvoedingsgedrag beter te duiden is. Een voorbeeld: moeders die gericht zijn op conformiteit zullen eerder geneigd zijn het gedrag van hun kinderen te controleren dan moeders die gericht zijn op autonomie. Weet men het opvoedingsideaal dan zal het opvoedgedrag van opvoeders beter te duiden zijn. Door het hebben van idealen, bewust of onbewust, worden mensen geholpen hun acties en gedragingen te evalueren. Op grond van deze evaluaties maakt men keuzes voor het gedrag om zo het ideaal te bereiken (De Ruyter, 2007). Bucx en Roos (2011) geven aan dat de keuzes die opvoeders maken afhankelijk zijn van de gehanteerde opvoeddoelen. Door bewustwording van de idealen kunnen keuzes beter verklaard worden. De Ruyter ( 2007) schrijft dat idealen ons motiveren om te streven naar meer. Opvoeden aan de hand van idealen helpt de opvoeder het doel van de opvoeding te bereiken. “Raising children with ideals is consistent with – in fact- necessary – for the goal of educators to help children become happy en flourishing adults” (Ruyter, 2007 p.23-24). Naast de hierboven genoemde relatie van opvoedingsidealen met het opvoedgedrag geven Nijsten en Pels (2000) aan dat opvoeddoelen niet altijd duidelijk in het handelen van de opvoeders zijn terug te vinden. De opvoeddoelen zitten onbewust verpakt in de omgangsvormen en de boodschappen die opvoeders in de communicatie over en weer met elkaar en met de kinderen uitwisselen en hebben daardoor een socialiserende invloed. Maar ook hier geldt dat bij bekendheid met de opvoedingsidealen het onbewuste handelen van opvoeders beter te duiden is. Hoewel in het bovenstaande het belang van het hebben en kennen van opvoedingsidealen is onderstreept is niet iedereen het hiermee eens. Volgens de pedagoog Kok (1997) is het doel van de opvoeding, het creëren van kansen door het op de opvoeder in laten werken van de mogelijkheden van het kind. Opvoeden is volgens hem niet het sturen naar de eigen wensen, ideeën en doelen van de opvoeder. Kok geeft de volgende definitie: ”Opvoeden is het in relatie staan van opvoeder(s) en opvoedeling(en) waarin de opvoeder zich als persoon, als zijn wijze van mens‐zijn presenteert, een klimaat creëert dat persoonlijkheidsgroei bevordert en leefsituaties zo hanteert dat deze optimale kansen bieden op zelfontplooiing” (p. 19). Hij geeft duidelijk aan dat het hierbij niet gaat om het sturen naar eigen wensen en ideeën. Opvoedingsidealen spelen dus geen rol bij het opvoeden van een kind. Opvoeders hoeven ze dus niet te hebben en daarom ook niet te kennen volgens hem. Als kritiek hierop kan gesteld worden dat deze persoonlijkheidsgroei, deze zelfontplooiing als opvoedingsideaal voor de opvoeders gezien kan worden.
2.2
ONTWIKKELING EN VERANDERING VAN OPVOEDINGSIDEALEN
In deze paragraaf wordt ingegaan op de ontwikkeling van de opvoedingsidealen. Er wordt een relatie gelegd met de systeemtheorie en er wordt beargumenteerd welke belangrijke inzichten vanuit de systeemtheorie getrokken kunnen worden met betrekking tot het
Opvoedingsidealen
13
onderzoeksdoel. Ook zal beargumenteerd worden waarom voor deze aansluiting bij de systeemtheorie is gekozen. Daarnaast wordt ingegaan op welke manier opvoedingsidealen kunnen veranderen. In de huidige literatuur gaat men er vanuit dat de ontwikkeling van het kind een zeer complex proces is. De aanleg van het kind en de omgeving beïnvloeden elkaar wederzijds (Kerr et al. 2008). Garbarino en Ganzel (2000) laten zien dat er een voortdurende wisselwerking bestaat tussen omgevingskenmerken en kenmerken van het kind. Een kind zou pas een kans op ontwikkeling worden geboden als de omgeving is afgestemd op de behoeften en de capaciteiten van het kind. Ook in het beleidsplan van Flexus Jeugdplein (2014) gaat men er van uit dat opgroeien plaats vindt in een wisselwerking en samenhang met de omgeving. “Opgroeien en opvoeden gebeurt in een sociale omgeving die, naarmate het kind ouder wordt, steeds groter wordt” (p.5). (Flexus Jeugdplein, 2014) Ook in het boek: “Kiezen voor kinderen” van Choy en Schullze (2009) waarin de dynamiek van de pleegzorgcontext in de huidige tijd wordt weergegeven, wordt gebruikt gemaakt van principes uit de systeemtheorie. In de literatuur worden verschillende invloeden op de opvoedingsidealen genoemd. Pels (2000) geeft in haar boek aan dat de theorieën van de opvoeders in voortdurende interactie staan met de omgeving, in het bijzonder met het kind. Blokland (2010) beschrijft dat opvoedingsidealen zijn ontstaan door de eigen opvoeding, door ervaringen, door persoonlijkheidsontwikkeling en door interacties in het sociale netwerk. Daarnaast beschrijft ze dat de maatschappelijke en culturele context waarin iemand is opgegroeid een belangrijke rol speelt. Bakker (2009) geeft aan dat opvoedingsidealen zijn gevormd in de sociale en culturele omgeving en het intellectuele klimaat waarin ze ontstonden. Ook het idee van Langeveld (1979), zoals beschreven in paragraaf 1, beschrijft de verschillende invloeden op het opvoedingsideaal. Hij noemt dit de invloed van de verbijzondering van het totaaldoel op het totaaldoel. Vanwege de hiervoor genoemde wederzijdse beïnvloeding, de samenhang is het belangrijk dat de verschillende factoren die van belang zijn voor het opvoeden niet los van elkaar bestudeerd worden. Om deze reden is aansluiting gezocht bij de algemene systeemtheorie. De algemene systeemtheorie biedt een kader waarmee de complexe werkelijkheid in haar totale samenhang is weer te geven (Rigter, 2010). De theorie gaat in op de relaties tussen personen en hun omgeving. Er vindt wederzijdse beïnvloeding plaats. Het is een logische denkwijze waarbij men ervan uit gaat dat een systeem of een mens altijd een context, omgeving heeft. De systeemtheorie wordt in verschillende wetenschappen toegepast en wordt dus niet verbonden met één specifieke wetenschap. Op deze manier is het mogelijk om vanuit verschillende invalshoeken zoals psychologie, orthopedagogiek, opvoeding, pedagogiek of hulpverlening de werkelijkheid te belichten. (Rigter, 2010). Hoewel de systeemtheorie minder kijkt naar de afzonderlijke onderdelen worden deze niet vergeten. Zij wordt gezien in wisselwerking met de omgeving. Op basis van het inzicht uit de systeemtheorie kan gesteld worden dat de opvoedingsidealen van de opvoeder beïnvloedt worden door de gehele complexe werkelijkheid van het pleegkind. Die dus ook niet los van elkaar gezien kan worden. In het nu volgende schema staat weergegeven hoe de complexe werkelijkheid van een pleegkind eruit ziet.
Opvoedingsidealen
14
Pleegouder(s)
V.I.P
Biologische ouder(s)
Pleegkind Pleegzorgbegeleider
Omgevingsfactoren Figuur 1: De complexe werkelijkheid van een pleegkind
De complexe werkelijkheid nader bekeken. In de complexe werkelijkheid van het pleegkind hebben we te maken met pleegouder(s), met biologische ouder(s) met de pleegzorgbegeleiders en daarom heen de omgevingsfactoren. Onder de omgevingsfactoren vallen o.a. vriendjes, school, sport en buren, maar ook de cultuur waarin men leeft. Schytvlot (1999) spreekt in haar proefschrift over de dynamische driehoek. Zij geeft hiermee aan dat er een dynamische wisselwerking bestaat tussen kinderen, maatschappij en hulpverlening. Bavinck (1917) geeft in zijn pedagogische beginselen al aan dat de idealen van de opvoeding wisselen in de tijd. Hij noemt dat het opvoeddoel bij de oude Perzen en Egyptenaren overwegend religieus was en bij de Chinezen en de Japanners meer ethisch gericht. In het oude Griekenland verschilde het opvoeddoel zelfs per streek. Uit onderzoek naar succes- en faalfactoren bij de cultuurspecifieke aanpak van de opvoedondersteuning van Marokkaanse ouders blijkt dat de mate waarin ouders nadruk leggen op specifieke opvoeddoelen cultuurafhankelijk zijn (Van Schravendijk, 2010). Distelbrink, Pels, en Postma (2009) geven in hun review aan dat opvoeders in migrantengezinnen per definitie te maken hebben met de realiteit van meerdere referentiekaders, waarin verschillende en soms aan elkaar tegengestelde idealen kunnen leven. Een mooi voorbeeld hiervan is de Turkse jongen Yundus, die als pleegkind bij een Nederlands, niet-islamitisch lesbisch stel was geplaatst. Turkse media en politici schilderden de Nederlandse pleegzorg af als een instrument om Turkse kinderen zonder goede redenen bij hun ouders weg te halen en hun identiteit af te pakken (Sunier & Landman 2014). Het opvoedingsideaal om een kind op te laten groeien binnen de eigen cultuur werd door deze media en politici van veel groter belang geacht voor het fysieke, sociale en emotionele welzijn van het kind dan dat de Nederlandse pleegzorgorganisatie dit achtte. Conformiteit, ofwel aanpassing aan de eisen die de omgeving stelt, is een doel dat in niet-westerse samenlevingen meer nadruk krijgt (Kagitçibasi, 1997; Xiao, 2000). Ook de jeugdbeschermer en de andere hulpverleners vallen onder de omgevingsfactoren. In het schema staat de V.I.P. training apart genoemd. Voordat pleegouders
Opvoedingsidealen
15
pleegkinderen kunnen opvoeden zijn ze verplicht deze training te volgen. Het effect van deze training op de opvoedingsidealen van de pleegouders wordt als deelvraag meegenomen. Een ander aspect van dit onderzoek richt zich op de invloed van de pleegzorgbegeleider op de opvoedingsidealen van deze pleegouders. Ze worden daarom als aparte categorie in de complexe werkelijkheid van het pleegkind genoemd. De pleegouders worden voor het opvoeden van hun pleegkind(eren) ondersteund door de pleegzorgbegeleider. Naast een adviserende rol speelt de pleegzorgbegeleider ook een rol in de afstemming met de jeugdbeschermer en andere hulpverleners. Verandering van opvoedingsidealen De invloed van de omgeving, van de biologische ouders, van de V.I.P. training, van de pleegzorgbegeleider en van het pleegkind op de opvoedingsidealen impliceert dat opvoedingsidealen kunnen veranderen. Naar de ontwikkeling en de oorzaak van die verandering wordt in dit onderzoek op zoek gegaan. De onderstaande voorbeelden maken duidelijk dat er drie soorten veranderingen in opvoedingsidealen bestaan: 1. Een verandering in welke opvoedingsidealen men heeft. 2. Een verandering in belangrijkheid, in volgorde van de opvoedingsidealen. 3. Een verandering in de verbijzondering van het opvoedingsideaal. Bij elk van de genoemde soort veranderingen wordt hieronder een voorbeeld gegeven. 1. Als opvoedingsideaal hebben pleegouders het meegeven van het christelijk geloof en het leven naar de waarden en normen vanuit de Bijbel. Als pleegouders om welke reden dan ook dit geloof loslaten zal dit opvoedingsideaal voor hun kind waarschijnlijk verdwijnen of zeker een stuk minder belangrijk worden. 2. In eerste instantie willen de pleegouders dat het pleegkind heel goed presteert op school. Hiervoor moet dagelijks huiswerk gemaakt worden. Hierdoor speelt het kind weinig buiten en merken de pleegouders dat hun pleegkind sociaal niet goed mee kan komen. Door iets minder nadruk te leggen op het opvoedingsideaal presteren en zich meer op het sociale aspect te richten vindt er een verschuiving plaats van het ene naar het andere opvoedingsideaal. 3. Ook op het gebied van de verbijzondering van het opvoedingsideaal zou er sprake kunnen zijn van een verandering. Een voorbeeld: Pleegouders hebben het opvoedingsideaal dat hun pleegkind een volwassene wordt met veel verantwoordelijkheidsgevoel. Hoewel dit in eerste instantie een beeld schiep van een zoon met een ingewikkelde baan met veel verantwoordelijkheden, een gezin met goed opgevoede kinderen en grote behulpzaamheid naar pleeg- en biologische ouders hebben pleegouders het opvoedingsideaal iets bijgesteld naar goed voor zichzelf kunnen zorgen. Het opvoedingsideaal veel verantwoordelijkheidsgevoel is echter blijven bestaan. Er heeft een verandering plaats gevonden op de uitwerking van het opvoedingsideaal. Langeveld (1979) noemt dit de verbijzondering van het totaaldoel. Dat wil dus zeggen dat er al naar gelang de verbijzondering van het opvoedingsideaal, het opvoedingsideaal een andere invulling kan krijgen. Het gaat hier dus duidelijk niet om het opvoedingshandelen.
Opvoedingsidealen
16
2.3
HET OPVOEDEN VAN NIET BIOLOGISCHE KINDEREN
In deze paragraaf wordt ingegaan op het verschil tussen het opvoeden van biologische kinderen en niet biologische kinderen en het effect daarvan op de opvoedingsidealen. Het grootste verschil tussen opvoeden van biologische en het opvoeden van pleegkinderen is die biologische, genetische factor. Salomon (2012) heeft geschreven over de voorkeuren of aandoeningen die het kind niet deelt met zijn biologische ouders. Identiteit staat in zijn onderzoek centraal. Hij maakt onderscheid tussen verticale identiteit en horizontale identiteit. Verticale identiteit krijgt een kind toe door afkomst. Daarbij kan gedacht worden aan geloof, etniciteit en taal. Dat zijn de dingen die het kind gemeenschappelijk heeft met zijn ouders. Bij pleegkinderen wordt er tijdens het matchen van pleegkind met pleegouder(s) rekening gehouden met deze identiteit. Er zal echter altijd een verschil zijn tussen de verticale identiteit van biologische ouder(s) en de verticale identiteit van pleegouder(s). De horizontale identiteit is de soort identiteit waarbij het kind zichzelf bij een andere groep plaatst waar het op basis van iets gemeenschappelijks hoort. Voor een kind met een reactieve hechtingsstoornis zijn dat andere kinderen met een reactieve hechtingsstoornis. De vraag achter het onderzoek van Solomon was hoe om te gaan met een kind dat anders is. Het anders zijn heeft consequenties voor zowel de ouders als voor het kind. In zijn boek komt de wisselwerking naar voren tussen aangeboren natuur en invloeden van de omgeving en opvoeding (Anderson, 2014). Dit sluit nauw aan bij de systeemtheorie waar uitgegaan wordt van een constante wisselwerking tussen mens en omgeving. De schrijver benadrukt dat ouders van "andere" kinderen tijd nodig hebben om dit te accepteren. Dat, dat bij alle geïnterviewde ouders een worsteling is geweest wordt duidelijk in zijn boek. Voor het onderzoek in deze scriptie is dat een interessant gegeven. Ouders hebben voor aanvang van het ouderschap opvoedingsidealen. Ook pleegouders hebben voor aanvang van het pleegouderschap opvoedingsidealen. Pleegkinderen zijn per definitie anders zegt Salomon. Het zijn pleegkinderen. Maar naast deze horizontale identiteit hebben ze ook, hoe goed de match met pleegouders ook is, een verticale identiteit die anders is. Bij pleegouders zal er dus zowel op het gebied van de horizontale als de verticale identiteit acceptatie moeten zijn dat het kind anders is. Een worsteling met opvoedingsidealen van pleegouders is dus net als bij de ouders uit het onderzoek van Salomon te verwachten. Het contextueel denkkader van Boszormenyo-Nagy (zoals geciteerd in Damme, 2011) geeft een denkkader voor het onderscheid tussen biologische ouders en niet biologische ouders. Er wordt onderscheid gemaakt tussen biologisch en sociaal ouderschap. In dit denkkader wordt uitgegaan van vier dimensies. De eerste dimensie gaat om de objectiveerbare feiten, de intrinsieke factoren als fysieke gezondheid, genetische inbreng en historische gegevens. Bij pleegouders in dit onderzoek is er geen sprake van genetische inbreng en hoewel de biologische ouders een rol spelen zijn niet altijd alle historische gegevens, de pre- en postnatale informatie bekent. De tweede dimensie schenkt aandacht aan de gevoelens en gedachten en wensen van betrokkenen. De hechtingstheorie van Bowlby en de ontwikkelingstheorie van Erikson (De Bil & De Bil, 2005) komen in deze dimensie aan bod. Pleegouders moeten extra aandacht besteden aan mogelijke problemen op dit gebied. Veel pleegkinderen kampen met problemen op het gebied van hechting en ontwikkelen zich daardoor op een andere wijze dan kinderen
Opvoedingsidealen
17
zonder hechtingsproblematiek. De derde dimensie besteed aandacht aan de communicatie en interactie en wordt dus sterk beïnvloed door de eerste twee dimensies. Pleegouders hebben naast de interactie tussen hun pleegkind en zichzelf te maken met de interactie tussen pleegkind en biologische ouders. De vierde, laatste dimensie is die van de contextuele interventies, zoals loyaliteit. Loyaliteit speelt een belangrijke rol bij het opvoeden van niet-biologische kinderen, zoals pleegkinderen. Loyaliteit wordt vaak omschreven als het niet kunnen of willen kiezen tussen mensen van wie je houdt (Van den Bergh, Weterings, & Schoenmakers, 2011). Pleegkinderen kunnen loyaliteitsgevoelens hebben naar biologische ouders en ook naar pleegouders wanneer zij ook met hun pleegouders een gehechtheidsrelatie zijn aangegaan (Van den Bergh, et al, 2011). Deze vier dimensies geven aan dat het opvoeden van een pleegkind voor al deze vier dimensies anders kan zijn dat het opvoeden van een biologische zoon of dochter. Dit geldt ook voor de wederzijdse beïnvloeding van de omgevingsfactoren en de vier dimensies. De complexe werkelijkheid zoals beschreven in paragraaf 2.2 kan hierdoor beïnvloed worden. De verschillen tussen niet biologische kinderen en biologische kinderen en de problemen die dit met zich mee brengt kunnen dus groot zijn. De opvoedingswerkelijkheid die bij eigen kinderen al complex is wordt bij het opvoeden van pleegkinderen door bovenstaande factoren nog groter waardoor de worsteling voor pleegouders met hun opvoedingsidealen naar verwachting zal toenemen. Het resultaat van Brits onderzoek (Triseliotis, Feast & Kyle, 2005) onder adoptieouders van adoptiekinderen met een andere etnische achtergrond als de adoptieouders geeft hier een voorbeeld van. Uit dit onderzoek blijkt dat deze adoptieouders zich soms tekort vinden schieten op het vlak van raciale verschillen en visie op de maatschappij. Ze vonden dat ze de kinderen hierbij minder goed konden begeleiden dan de biologische ouders. Ook bij pleegouders zullen naar verwachting deze verschillen een rol kunnen spelen.
2.4
PLEEGZORG
In deze paragraaf wordt ingegaan op de begrippen die genoemd zijn in het schema van de complexe werkelijkheid van het pleegkind (paragraaf 2.2) of daar een belangrijke relatie mee hebben zoals pleegkinderen, bestandsgezinnen, netwerkgezinnen en biologische ouders. Tevens wordt ingegaan op de VIP training die bestandsgezinnen moeten volgen en wordt bekeken in hoeverre in deze training aandacht geschonken wordt aan opvoedingsidealen. Pleegkinderen in pleeggezinnen Soms zijn de problemen in een gezin zo groot dat ze niet thuis opgelost kunnen worden. Soms is de situatie zo ernstig dat een kind tijdelijk of voor langere tijd niet thuis kan wonen. In deze situaties kan er gezocht worden naar een passend pleeggezin. Een gezin met of zonder kinderen die tijdelijk of voor langere duur de verzorging en opvoeding van het kind of de kinderen overneemt van de meestal biologische ouder(s). Soms gebeurt dat doordat ouders zelf hulp inroepen, van bekenden of van Jeugdzorg, en soms doordat
Opvoedingsidealen
18
Jeugdzorg ingrijpt en het kind uit huis plaatst (Choy & Schulze, 2009). Pleegzorg in Nederland heeft een lange historische traditie, maar pas sinds de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw is het erkend als volwaardige hulpverleningsvorm (Van Lieshout, 1997). In 2014 is het aantal pleegkinderen gestegen naar 21.606. Hiervan verblijft ongeveer 31 % langdurig in een pleeggezin (Pleegzorg Nederland, 2014). Een pleegkind is een jongen of meisje van 0 tot 18 jaar. Deze kinderen hebben in hun soms korte leven veel mee gemaakt en zijn soms veel tekort gekomen. Er kan sprake geweest zijn van emotionele en/of fysieke mishandeling of verwaarlozing waardoor alle aandacht van het kind gericht was op overleven en niet op ontwikkelen. Een groeiachterstand en zwakke gezondheid komen daardoor vaak voor. Een onderzoek van Weterings, Bloemberg, Pruijs, en Pool (1998) laat zien dat vrijwel alle pleegkinderen die in een pleeggezin worden geplaatst kampen met problemen in hun ontwikkeling en kampen met een ontwikkelingsachterstand. (Strijker, 2009). Veel voorkomende problemen van pleegkinderen zijn: onzekerheid over de toekomst, een negatief zelfbeeld en zich een buitenstaander voelen in het pleeggezin. Hierdoor komen gedragsproblemen regelmatig en vaak langdurig voor (zoals geciteerd in Rosmolen, 2012). Na gemiddeld drie jaar wonen in hetzelfde pleeggezin nemen de problemen wel af, maar blijft vooral de sociale en vooral de emotionele ontwikkelingsproblematiek een grote rol spelen (Van den Bergh & Weterings, 2010). Anderen hebben een lichamelijke of verstandelijke beperking, een chronische ziekte of een combinatie van het hiervoor genoemde. Maar net als bij niet-pleegkinderen is ook elk pleegkind anders. Wat pleegkinderen echter gemeen hebben is dat ze afscheid hebben genomen van hun vertrouwde opvoedomgeving, hun ouders, en vaak van vriendjes en vriendinnetjes. Hechtings- en loyaliteitsproblemen komen dan ook veelvuldig voor. In het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, dat op 1989 door de Verenigde Naties werd aangenomen en door Nederland in 1995 is ondertekend, wordt aangegeven dat: “…het kind, voor de volledige en harmonische ontwikkeling van zijn of haar persoonlijkheid, dient op te groeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip”. Dit wil niet zeggen dat een kind alleen kan opgroeien in een gezin. Dit betekent echter wel dat er gestreefd moet worden naar een situatie die dat zo dicht mogelijk benadert. Het opgroeien in een pleeggezin sluit nauw aan bij deze doelstelling. Er wordt geschat dat er wereldwijd ongeveer 150 miljoen kinderen zijn die om welke reden dan ook niet meer bij hun ouders kunnen wonen. (Bettercarenetwork, z.j.) Europese landen, Canada en Australië hebben een sterk ontwikkeld systeem voor zorg voor kinderen waarvoor de eigen ouders niet kunnen zorgen. Er zijn echter ook binnen Europa grote verschillen. De Scandinavische landen lopen voorop in de zorg voor deze kinderen. Het zuidelijk deel van Europa is hierin veel conservatiever en minder ontwikkeld. (Laklija, 2011). De reden ligt in de complexiteit van de sociale, economische en politieke ontwikkelingen in de verschillende landen en het historisch verloop hiervan.
Opvoedingsidealen
19
Als er onvoldoende structuren zijn om ervoor te zorgen dat kinderen, die om welke reden dan ook niet meer thuis kunnen wonen terecht kunnen in een ander gezin, wordt er vaak gekozen voor een residentiële instelling. Als er een plekje voor het kind gevonden wordt bij familie, vrienden of bekenden van de ouders en /of het kind dan heet dit netwerkpleegzorg. Is dit niet mogelijk dan wordt er gekeken naar een bestandsgezin. Een bestandsplaatsing is een plaatsing van een kind in een pleeggezin dat onbekend is voor de ouders en het kind. Deze pleegouders worden zorgvuldig geselecteerd en moeten zo goed mogelijk “matchen” met het profiel van het kind en het profiel van de ouders. Pleegouders hebben bewust gekozen voor het pleegouderschap en hebben daarvoor de VIP training gevolgd. (Flexus Jeugdplein, 2014) Na plaatsing van het pleegkind worden de gezinnen ondersteund door een begeleider pleegzorg. De begeleider komt regelmatig bij het pleeggezin thuis om te ondersteunen bij vragen over opvoeden en opgroeien. Wanneer de pleegouders of het pleegkind aanvullende hulp nodig hebben, kan de begeleider dat regelen. De pleegzorgbegeleider heeft nauw contact met de (gezins-)voogd en kent de instanties en mogelijkheden in het woongebied van het pleeggezin. (Flexus Jeugdplein, 2014) Met betrekking tot de duur van de plaatsing kan gesproken worden van partiële pleegzorg, kortdurende pleegzorg en langdurige pleegzorg. Bij partiële pleegzorg gaat het vaak om pleegzorg om ouders en /of kind even een time-out te geven. Dit kan af en toe een weekend zijn, een vakantie of een dag. Deze vorm komt in vele variaties voor. Bij kortdurende pleegzorg gaat het om een tijdelijke maar wel fulltime plaatsing van het pleegkind in het pleeggezin. Tijdens deze plaatsing wordt een inschatting gemaakt over de aard van de problemen en wordt er naast dat er veiligheid en rust geboden wordt, gekeken naar de mogelijkheden voor de toekomst. Kan het kind, eventueel met een bepaalde vorm van begeleiding weer terug naar huis of is een langdurige plaatsing nodig. Onder deze vorm van pleegzorg valt ook de crisispleegzorg. De derde vorm van pleegzorg is de langdurige vorm van pleegzorg. Deze vorm van pleegzorg wordt ook wel de opvoedingsvariant genoemd. In de opvoedingsvariant wordt herstel van een aanvaardbare pedagogische omgeving niet meer mogelijk geacht. De plaatsing is dan gericht op het bieden van een nieuw perspectief voor het kind. Hierbij is meestal het uitgangspunt dat het kind tot aan het bereiken van de volwassen leeftijd in het pleeggezin verblijf en daar langdurig opgevoed wordt. (Flexus Jeugdplein, 2014) V.I.P training Om pleegouders goed voor te bereiden op de keuze voor pleegouderschap en de komst van het pleegkind heeft Flexus Jeugdplein een speciaal programma, de V.I.P. ontwikkeld. De naam V.I.P. staat voor Voorbereiding, Informatie aan (kandidaat) Pleegouders. Maar V.I.P. betekent meer. Het staat voor Very Important Person. Pleegouders worden door Flexus Jeugdplein gezien als zeer belangrijke mensen met een intensieve taak in de Jeugdhulpverlening. In de training wordt stil gestaan bij hechting, samenwerking, verlies, seksuele ontwikkeling, gedrag, loyaliteit, oudercontacten en de begeleiding. Opvallend is dat het grootste deel van het programma uit gaat van het kind. Zo wordt er beschreven dat om een effectieve wijze het gedrag te kunnen veranderen men moet weten wat de bedoeling van het gedrag is, de reden achter het gedrag moet ontdekt worden. Te vaak wordt gereageerd op het gedrag zonder te weten waarom het kind zich zo gedraagt. Hoe
Opvoedingsidealen
20
meer onacceptabel het gedrag is, hoe sterker vaak de reactie erop, terwijl onderliggende motieven vaak genegeerd worden. Er wordt beschreven dat elk kind een uniek wezen is met individuele lichamelijke en mentale eigenschappen, die samen het karakter uitmaken en het gedrag beïnvloeden. Dat dit ook voor de pleegouders geldt wordt niet aangegeven. Op wat de pleegouders willen en de opvoedingsidealen daarachter wordt in het V.I.P. programma niet ingegaan. Wel wordt aangegeven dat afhankelijk van de gevoelens die er zijn, verschillend gereageerd wordt op het gedrag van het kind. Ieder mens kan verschillende gevoelens hebben bij het zelfde gedrag. Het gedrag hangt af van of iemand boos, gefrustreerd, bang teleurgesteld, blij, opgelucht of in de war is. Daarom reageert iedereen heel verschillend op het gedrag van het kind. Er wordt niet ingegaan op de oorzaken van deze emoties. In het hoofdstuk over gedrag en de betekenis van het pleegouderschap wordt genoemd dat het belangrijk is voor pleegkinderen om een positief zelfbeeld te hebben. Het zelfbeeld is het geheel van meningen dat iemand over zich zelf heeft. Dit zelfbeeld heeft vier kenmerken; -
Een Een Een Een
kind kind kind kind
moet moet moet moet
zich zich zich zich
waardevol voelen geliefd voelen bekwaam voelen verantwoordelijk voelen.
Er wordt aangegeven dat een positief zelfbeeld heel belangrijk is voor alle pleegkinderen. Dit zou dus als opvoedingsideaal vanuit het V.I.P. programma genoemd kunnen worden. De invloed van deze V.I.P. training op de opvoedingsidealen van pleegouders is onbekend en daarom een van de deelvragen van dit onderzoek.
2.5
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
De Ruyter (2007) geeft als definitie voor de term idealen: “The concept ideals refers to situations or characteristics of a person that a person believes to be suburb, excellent, or perfect, and that have not as yet been realized, at least not in the life of the person who holds the ideal” (p.24). Opvoedingsidealen kunnen gedefinieerd worden als idealen waarvan de opvoeder gelooft dat ze uitmuntend zijn voor een kind om gerealiseerd te hebben als zij de volwassen leeftijd hebben bereikt. In de literatuur wordt ook vaak de term opvoedingsdoel/opvoeddoel of waarden gebruikt. Sieckelinck (2005) geeft aan dat doelen, waarden of wensen beperkter zijn dan een ideaal en niet aangeven waar de opvoeder echt om geeft in deze wereld. De definitie van Nijsten en Pels (2004) voor opvoedingsdoelen komt overeen met de definitie van de Ruyter (2007) voor opvoedingsidealen. Langeveld (1979) geeft aan dat er verschillende vormen van doelen in de opvoeding voorkomen. Als eerste noemt hij het algemene of volledige of uiteindelijke of het totaaldoel. Hiermee bedoelt hij datgene wat de opvoeder onder alle omstandigheden in en met het kind hoopt te bereiken. Dit totaaldoel wordt door Langeveld in direct verband gezien met de mogelijkheden van het kind en met de mogelijkheden, voorwaarden en belemmeringen die het totaaldoel meebrengen. In dit kader schrijft hij over een verbijzondering van het totaaldoel. Bij het maken van een vergelijking tussen het totaaldoel van Langeveld en de opvoedingsidealen van de Ruyter
Opvoedingsidealen
21
lijkt hierin een overeenkomst te bestaan. Ook de verbijzondering van het totaaldoel valt onder het ideaal. Er zijn een aantal redenen waarom het belangrijk is om inzicht te hebben in de opvoedingsidealen van ouders. Opvoeders bezitten verschillende idealen, deze idealen kunnen tegenstrijdig zijn. Niet alle idealen zijn bovendien goed. De huidige problemen in onze maatschappij op het gebied van radicalisering onderstrepen het belang van kennis over opvoedingsidealen en het onderzoek daarnaar. De opvoedingsidealen van de cliënt, de opvoeder, zijn daarnaast van groot belang zijn voor het slagen van een interventie. Wijken de waarden van de interventie af van de waarden van de cliënt kan dat invloed hebben op het slagen van de interventie. Als laatste voordeel kan genoemd worden dat opvoedingsgedrag beter te duiden is. Door het hebben van idealen, bewust of onbewust, worden mensen geholpen hun handelen een richting te geven en kunnen keuzes beter verklaard worden. In de literatuur worden verschillende invloeden op de opvoedingsidealen genoemd. Vanwege deze genoemde wederzijdse beïnvloeding, is aansluiting gezocht bij de algemene systeemtheorie. De algemene systeemtheorie biedt een kader waarmee de complexe werkelijkheid in haar totale samenhang is weer te geven (Rigter, 2010). Op basis van het inzicht uit de systeemtheorie kan gesteld worden dat de opvoedingsidealen van de opvoeder beïnvloedt worden door de gehele complexe werkelijkheid van het pleegkind. In de complexe werkelijkheid van het pleegkind hebben we te maken met pleegouder(s), met biologische ouder(s) met de pleegzorgbegeleiders en daarom heen de omgevingsfactoren waaronder de V.I.P. De invloed van de omgeving, van de biologische ouders, van de V.I.P. training, van de pleegzorgbegeleider en van het pleegkind op de opvoedingsidealen impliceert dat opvoedingsidealen kunnen veranderen. Salomon (2012) heeft geschreven over de voorkeuren of aandoeningen die het kind niet deelt met zijn biologische ouders. Hij maakt hierbij onderscheid tussen verticale identiteit en horizontale identiteit. Door het verschil tussen het opvoeden van biologische en niet biologische kinderen is te verwachten dat de worsteling van pleegouders met de opvoedingsidealen groot kan zijn. Naar de ontwikkeling en de oorzaak van die verandering wordt in dit onderzoek op zoek gegaan. Er kunnen drie soorten verandering in opvoedingsidealen onderscheiden worden: 1. Een verandering in welke opvoedingsidealen pleegouders hebben. 2. Een verandering in belangrijkheid, in volgorde van de opvoedingsidealen. 3. Een verandering in de verbijzondering van het opvoedingsideaal
2.6
ONDERZOEKSVRAGEN
Hoofdvraag
Opvoedingsidealen
22
Welke ontwikkeling hebben ervaren pleegouders die nu begeleid worden door Flexus Jeugdplein doorlopen ten aanzien van de opvoedingsidealen die zij hanteren? Deelvragen
1. Welke opvoedingsidealen hebben ervaren pleegouders in hun huidige situatie voor ogen?
2. Welke opvoedingsidealen hadden de ervaren pleegouders voorafgaand aan het pleegouderschap voor ogen?
3. Wat heeft ervoor gezorgd dat verschillende opvoedingsidealen al dan niet zijn bijgesteld? Deelvraag drie bestaat uit volgende deelaspecten:
a. Welke invloed heeft de VIP cursus invloed gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders?
b. Welke invloed heeft de hulpverlening gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders?
c. Welke invloed hebben de pleegkinderen gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders?
d. Welke invloed hebben de biologische ouders gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders?
e. Welke invloed hebben de Overige omgevingsfactoren (naast de in a t/m d genoemde factoren) gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders?
Opvoedingsidealen
23
3
METHODE VAN ONDERZOEK
3.1
TYPE ONDERZOEK
Voor dit praktijkgerichte onderzoek is gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksmethode. In dit soort onderzoek richt de vraagstelling zich op onderwerpen die te maken hebben met de wijze waarop mensen betekenis geven aan hun sociale omgeving en hoe ze zich op basis daarvan gedragen (Evers, 2007). Mensen hebben een verschillend perspectief op sociale verschijnselen. De betekeniswereld achter de werkelijkheid wordt geëxploreerd. Er wordt gebruik gemaakt van diepte interviews. Dat maakt het mogelijk om de opvoedingsidealen en het proces dat de participant t.a.v. de opvoedingsidealen heeft doorlopen vanuit het perspectief van de participant te leren kennen en te beschrijven. Het gaat hierbij dus om de lokale context niet om algemene wetmatigheden.
3.2
PARTICIPANTEN
De participanten die meedoen aan dit onderzoek zijn pleegouders. Naast pleegouderschap voldoen de gekozen participanten ook aan de volgende criteria.
het
Minimaal 3 jaar ervaring als pleegouder Minimaal 2 plaatsingen Bestandspleegouder Pleegkinderen van 4 jaar en ouder.
Deze criteria zijn vastgelegd na overleg met een aantal ervaren pleegzorgbegeleiders. Zoals hierboven genoemd is gekozen voor een onderzoek onder bestandspleegouders. Deze pleegouders hebben heel bewust gekozen om pleegouder te zijn en dus heel bewust gekozen voor het opvoeden van kinderen. Zij hebben geen biologische band met hun pleegkinderen. De culturele achtergrond, de sociaal maatschappelijke positie, hun kennis en ervaring van en met opvoeden, hun eigen opvoeding kan daardoor erg verschillen met de achtergrond van de pleegkinderen en hun biologische ouders. De opvoedingsidealen van bestandpleegouders zouden daardoor anders kunnen zijn dan de opvoedingsidealen van de biologische ouders. De kans dat er zich een ontwikkeling heeft voorgedaan ten aanzien van de opvoedingsidealen wordt daardoor groter. Ook de duur van het pleegouderschap speelt hierbij een rol. Een proces, een ontwikkeling is immers een geleidelijke verandering. Daarom is gekozen voor pleegouders met minimaal drie jaar ervaring. Daarnaast moet er sprake zijn van minimaal twee plaatsingen om de ervaring met het opvoeden van pleegkinderen te vergroten. Ook de leeftijden van de pleegkinderen zijn belangrijk. Het is te verwachten dat als het kind ouder is er meer omgevingsfactoren hun invloed kunnen uitoefenen. Daarom is gekozen voor bestandgezinnen met kinderen boven de vier jaar.
Opvoedingsidealen
24
Er is gekozen voor een grote diversiteit in gezinssamenstelling en religieuze overtuiging om een zo breed mogelijk beeld krijgen van de opvoedingsidealen en het proces hierin. Daardoor is in overleg met Flexus Jeugdplein gekozen voor een:
christelijk gezin gezin met twee vaders/twee moeders surinaams/antiliaans/islamitischgezin een-ouder-gezin gezin christelijk, niet praktiserend
Het interview in het pleeggezin heeft plaats gevonden met de ouder die zich het meest met de opvoeding van het pleegkind bezig houdt. Hij of zij geeft immers het meest uiting aan de opvoedingsidealen van het gezin. De pleegouders die geïnterviewd zijn, zijn afkomstig uit het bestand van Flexus Jeugdplein en bekend bij de onderzoeker of bekend bij collega’s en voor dit doel door hen aangedragen. Het deelnemen aan het onderzoek was geheel op vrijwillige basis.
3.3
PROCEDURE
Begin november en in december 2014 zijn er twee proef-interviews afgenomen bij ouders die veel met hulpverlening ten aanzien van de opvoeding te maken hebben. Ook deze ouders zijn immers gewend over opvoeding na te denken in een situatie die ze zelf niet als ideaal zien. In overleg met Flexus Jeugdplein is er gekozen om de proef interviews niet met pleegouders te doen. Dit om hen niet te veel te belasten. Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de lokale context is ervoor gekozen om deze proef interviews maar ook de latere interviews bij de gezinnen thuis af te nemen. In hun eigen omgeving voelen mensen zich het meest thuis, naar verwachting zullen zij daar het meest vrij uit praten. De gehouden proefinterviews hebben inzicht gegeven in de mogelijkheden van ouders om te denken over opvoedingsidealen zonder eerst een vaste omschrijving te krijgen over wat de verschillende begrippen inhouden. Deze informatie is helpend geweest in het vorm geven van de vragen voor het interview omdat bleek dat ouders het lastig vonden om antwoord te geven op open vragen. Hierdoor is het idee ontstaan om te werken met vaste opvoedingsidealen op kaartjes en zo op deze manier de benodigde structuur aan te brengen. Hiervoor wordt de top tien van opvoeddoelen gebruikt van het NJI (NJI, 2014). Hierbij wordt er vanuit gegaan dat bestandspleegouders een bepaald denkniveau hebben. Bestandspleegouders hebben bewust gekozen voor pleegkinderen, hebben een VIP training gevolgd, hebben ongeveer één keer per zes weken een gesprek met de pleegzorgbegeleider over opvoeden. Door dit denkniveau werd verwacht dat men zich een goede voorstelling zou kunnen maken van de verschillende opvoedingsidealen op de kaartjes. In januari 2015 heeft er een derde proefinterview plaatsgevonden, omdat de opbouw van het interview niet naar tevredenheid was. Het laatste proefinterview heeft geleerd dat het toch verstandig is om eerst de participant te laten vertellen. Het vertellen zorgt dat
Opvoedingsidealen
25
men nadenkt over hun pleegkind en hun opvoeding. Het geven van de kaartjes zorgde ervoor dat de participant ging nadenken over het opvoedingsideaal op het kaartje en pas later een relatie legt met het eigen pleegkind. De structuur die de onderzoeker met het gebruik van de kaartjes juist wilde toevoegen bleef weg. In het eerste gedeelte van het interview zal daarom geen gebruik gemaakt worden van de opvoedingsidealen op kaartjes. In het tweede gedeelte zal wel de lijst van opvoedingsidealen gebruikt worden. Op deze manier wordt het vertelde gekoppeld aan vaste begrippen. Hoewel de lijst van het NJI niet uitputtend is geeft deze lijst wel de top tien van opvoedidealen van de opvoeders in Nederland weer. Het onderzoek van het NJI heeft plaats gevonden onder een brede groep ouders met verschillende achtergronden. Het onderzoek onder pleegouders vindt ook plaats onder pleegouders met een verschillende achtergrond. Door het gebruik van deze lijst wordt bij alle interviews over de belangrijkste opvoedingsidealen gesproken en kunnen de verschillende interviews beter vergeleken worden. Daarnaast kan het gesprek over opvoedingsidealen op verschillende abstractieniveaus gevoerd worden. Door het gebruik van deze lijst met opvoedingsidealen wordt verwacht hier enigszins sturing aan te geven. Naast de kaartjes met de genoemde begrippen liggen er lege kaartjes op tafel. Hier kan de participant naar behoefte een eigen opvoedingsideaal opschrijven. Het is belangrijk dat de participant op een serieuze manier benaderd wordt en dat ook de door de participant genoemde idealen die niet op de kaartjes staan een plaats kunnen krijgen. Bovendien kunnen eventuele idealen die alleen door pleegouders genoemd zouden kunnen worden een plek krijgen in het onderzoek. Alvorens het interview gehouden wordt zal een introductie worden gegeven en de respondent bedankt worden voor de medewerking. Er wordt uitgelegd dat er gevraagd naar meningen en ideeën, dat wil zeggen dat foute antwoorden niet te geven zijn. De informatie uit dit onderzoek wordt niet gebruikt in de verdere hulpverlening door de pleegzorgbegeleiders en zal ook niet met hen besproken worden. Het is puur bedoeld voor dit onderzoek en zal losgekoppeld worden van hun naam. Daarnaast heeft de onderzoeker als pleegzorgbegeleider een beroepsgeheim en dat geldt ook voor dit gesprek. Tijdens het interview zullen er aantekeningen gemaakt worden. Dit is helpend voor het doorvragen en zorgt ervoor dat de onderzoeker alle onderdelen van het interview aanbod laat komen.
3.4
MEETINSTRUMENT
Er is gebruik gemaakt van kwalitatieve interviews. (Zie voor de interviewleidraad met hoofdvragen bijlage I.) Het interview bestaat uit drie delen. Elk deel heeft zijn eigen doel. Deel 1 Open vraag opvoedingsidealen Dit deel heeft tot doel de respondent zoveel mogelijk laten vertellen over hun eigen opvoedingsidealen voor hun pleegkinderen. Het gaat om de opvoedingsidealen die de respondent verwezenlijkt zou willen hebben wanneer het kind achttien jaar is geworden,
Opvoedingsidealen
26
de leeftijd waarop kinderen officieel volwassen jeugdbescherming ophoudt.
zijn en de bemoeienis van de
Deel 2 Kaartjes met opvoedingsidealen In dit deel worden de kaartjes met opvoedingsidealen geïntroduceerd. Het doel van dit deel van het interview is dat de respondent een persoonlijke rangorde in de opvoedingsidealen aanbrengt. Deel 3 Ontwikkeling opvoedingsidealen In het laatste deel van dit onderzoek wordt de respondent gevraagd om mee te denken met de onderzoeker. De respondent wordt deelgenoot van de doelstelling van deze fase van het interview. Het doel is om antwoord te vinden op de vraag of er een ontwikkeling heeft plaats gevonden ten aanzien van de opvoedingsidealen. De opvoedingsidealen op het moment dat men besloten heeft pleegouders te willen worden en de opvoedingsidealen hoe ze er op dit moment uit zien worden met elkaar vergeleken. Samen wordt gekeken naar welke veranderingen er zijn en waardoor deze zijn ontstaan. In eerste instantie zal de respondent zelf oorzaken en veranderingen kunnen aangeven. Daarna worden de deelaspecten behorende bij deelvraag 3 uit het onderzoek erbij gepakt. De onderzoeker en de respondent zoeken samen naar een antwoord op deze vragen.
3.5
DATA-ANALYSE
De onderzoeksvraag heeft het vertrekpunt gevormd voor de data analyse. Voor de verschillende deelvragen zijn verschillende manieren van analyseren toegepast. Bij deelvraag 1 is gebruik gemaakt van horizontale vergelijkingsmethode. Een methode waarbij alle antwoorden gevormd door tekstfragmenten naast elkaar geplaatst worden en er op zoek gegaan wordt naar overeenkomsten en verschillen (Donk & Lanen 2011). Voor het beantwoorden van deelvraag 2 en 3 is gebruik gemaakt van een methode van analyseren met behulp van categorieën (Donk & Lanen 2011). Deze categorieën zijn gevormd op basis van de literatuur. Bij deelvraag drie vallen de categorieën daarnaast samen met de deelaspecten behorende bij deze deelvraag. Per categorie wordt gebruik gemaakt van de horizontale vergelijkingsmethode. De tekstfragmenten die geen relatie hebben met het beantwoorden van de onderzoeksvraag worden buiten beschouwing gelaten (Donk & Lanen 2011).
Opvoedingsidealen
27
4
RESULTATEN
In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven die volgen uit de antwoorden die door de participanten tijdens de interviews zijn gegeven. In de eerste paragraaf worden een aantal algemene opmerkingen gemaakt na aanleiding van het analyseren van de interviews. In de tweede paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de participantengroep en in paragraaf 4.3 worden de huidige opvoedingsidealen van pleegouders besproken. In paragraaf 4.4 wordt een vergelijking gemaakt tussen de huidige opvoedingsidealen van pleegouders en de opvoedingsidealen van pleegouders voor het pleegouderschap. Hierbij wordt ingegaan op de invloed die de verschillende factoren uit de complexe werkelijkheid van het pleegkind hebben gehad op deze opvoedingsidealen.
4.1
ALGEMEEN
De opzet zoals beschreven in Hoofdstuk 3, Methode van onderzoek is voor het grootste deel gerealiseerd. Alle participanten die gevraagd zijn mee te doen aan het onderzoek hebben enthousiast deelgenomen. Zij hebben allemaal aangegeven het interview als prettig te hebben ervaren. Het gaf een nieuwe, frisse blik op opvoeden. “Gek, daar heb ik nooit bij stil gestaan”, was een van de opmerkingen toen er gesproken werd over de invloed van het pleegkind op de opvoedingsidealen. Aan de opzet van het interview zijn een klein aantal aanpassingen gedaan. Deze worden hieronder besproken. Na het analyseren van de eerste vijf interviews is besloten om nog een interview te houden. De vijf interviews leken een te mager resultaat op te leveren om het verzadigingspunt te bereiken. Het zesde interview zorgde voor een betrouwbaarder resultaat en meer lijn in de antwoorden zodat het mogelijk werd om goede conclusies te trekken en de hoofdvraag te beantwoorden. De opzet van het interview was dat het gesprek in het pleeggezin plaats zou vinden met de opvoeder die zich het meest met de opvoeding van het pleegkind bezig houdt. Dit is ook gelukt. Het gesprek met een Somalische pleegmoeder heeft plaats gevonden met een tolk. Bij deel 3 van het interview is er niet gevraagd aan de deelnemers om een volgorde in de belangrijkheid van opvoedingsidealen aan te geven. Hier is voor gekozen omdat het algemene antwoord van de participanten was dat er geen verschil zat tussen de huidige opvoedingsidealen en de opvoedingsidealen van voor het pleegouderschap.
4.2
PARTICIPANTEN
Er hebben zes pleegouders deelgenomen aan de interviews. Deze pleegouders voldoen allen aan de voorwaarden voor deelname aan het interview. Het aantal pleegkinderen dat op dit moment in de gezinnen verblijft is één of twee. In drie van de zes pleeggezinnen
Opvoedingsidealen
28
waren ook biologische kinderen aanwezig. Bij een gezin is er sprake van een biologisch kind dat twee jaar jonger is dan het pleegkind. In de onderstaande tabel is de diversiteit in gezinssamenstelling en religieuze overtuiging weergegeven. Een van de participanten was van Somalische afkomst de andere participanten hebben een Nederlandse achtergrond.
Diversiteit Ouders Tot. aantal plaatsingen Religieuze overtuiging Aantal biologische kinderen 18 + Aantal biologische kinderen onder 18 met leeftijd
1 Vader en Vader totaal nu 2 2 christelijk 0
Gezin 2 Moeder totaal nu 3 1 geen 0
3 Vader en Moeder totaal nu 2 2 islam 2
0
0
0
Gezin Ouders Tot. aantal plaatsingen Religieuze overtuiging Aantal biologische kinderen 18 + Aantal kinderen onder 18 met leeftijd
4 Vader en Moeder totaal nu 4 2 reformatorisch 3
5 Vader en Moeder totaal nu 2 2 geen 1
1 (16 jaar)
1 (14 jaar)
6 Vader en Moeder totaal nu 3 1 atheïst 2
Tabel 3: Diversiteit in gezinssamentelling en religieuze overtuiging bij de participanten.
4.3
HUIDIGE OPVOEDINGSIDEALEN PLEEGOUDERS
Welke opvoedingsidealen hebben ervaren pleegouders in hun huidige situatie voor ogen? Vraag één van het interview, “kunt u een ideaalbeeld schetsen van uw pleegkind als hij/zij 18 is geworden?” geeft informatie over de huidige opvoedingsidealen van pleegouders. Voor het beantwoorden van deze vraag is gebruik gemaakt van het horizontaal vergelijken van tekstfragmenten. Vier van de zes participanten noemen dat veiligheid, veilig gehecht, het veilig voelen van groot belang is. “Dat je je veilig voelt.” Hierbij wordt aangegeven dat die veiligheid nodig is om te kunnen ontwikkelen. “In staat is om in staat is zich ergens veilig, uh en prettig te voelen en zich zo nog verder kan ontwikkelen.” Alle participanten geven aan dat zelfstandig functioneren voor hen een belangrijk opvoedingsideaal is. Het gaat hierbij om het praktisch functioneren, het zich zelfstandig
Opvoedingsidealen
29
in de maatschappij kunnen bewegen. “De hele praktische dingen, voor jezelf kunnen zorgen maar ook jezelf inderdaad letterlijk overeind houden in de samenleving.” Hoe doe je dat, hoe kom je aan je geld, hoe kom je aan je, uh aan woonruimte?” “Wat trek je aan bij welk weer, wanneer gebruik je deodorant?” Alle participanten geven hierbij aan dat het belangrijk is dat het pleegkind een eigen plekje heeft, een eigen leven. “…eigen plekje in de maatschappij hebben kunnen verwerven. Gewoon een eigen plek.” “…rustig opbouwen naar een eigen huis.” Vier participanten geven aan dat het weten dat je bij anderen terecht kan voor vragen of hulp een belangrijk onderdeel is van het zelfstandig functioneren. “dat ze ook de hulp daarbij mag blijven krijgen die ze nodig heeft”, “Zorg dat je mensen hebt waar je op terug kan vallen.” “ … toch altijd de vrijheid zullen hebben om problemen en vragen toch nog aan durven te kloppen dat hoop ik”. Twee participanten noemt het opvoedingsideaal geloof, “geworteld weten in het geloof”, “…ik denk aan contact met God hebben en je houdt stille tijd en je leest uit de Bijbel en je bidt voor anderen dan ben ik ervan overtuigt dat God ook in het leven werkt op een positieve manier.” “Een doel waar alles onder valt.” Eén andere participant noemt naast het geloof het opvoedingsideaal het kennen van de eigen cultuur. “Het is belangrijk dat het kind de taal meekrijgt en cultuur. Cultuur en geloof wat het kind heeft dat hij dat mee krijgt voor op zijn 18. Het is belangrijk dat ieder kind zijn eigen cultuur krijgt.” Eén participant noemt naast de al genoemde opvoedingsidealen het ideaal dat je tevreden moet zijn met wie je bent. “Je bent goed zoals je bent. Je bent perfect gemaakt. Je ouders hebben goed werk geleverd. En dat is dan wel iets wat ik belangrijk vindt.” In de nu volgende tabel wordt per participant (part 1 t/m 6) met een X weergegeven welke opvoedingsidealen er door de participanten genoemd werden. In de tabel is een onderverdeling gemaakt naar opvoedingsidealen die door de participanten werden genoemd en niet overeen kwamen met de opvoedingsidealen die door het NJI werden genoemd en opvoedingsidealen die door de participanten werden genoemd en wel overeen kwamen met de opvoedingsidealen die door het NJI worden genoemd. In de tabel zijn ook de opvoedingsidealen opgenomen die door het NJI werden genoemd maar niet door de participanten werden aangegeven.
Opvoedingsidealen
30
Opvoedingsidealen (niet genoemd door NJI) Veiligheid Geloof Cultuur Zelfstandig functioneren Tevreden zijn met jezelf Opvoedingsidealen (NJI) Verantwoordelijkheidsgevoel hebben Opkomen voor jezelf Rekening houden met anderen Respect hebben voor anderen Goede manieren hebben Zelfstandig oordelen Eigen doelen nastreven Verdraagzaam zijn Goede schoolresultaten hebben IJverig en ambitieus zijn
Participanten 1 x
2 x
x x
x
x x x
3
x x
x x x
x
x x
4 x x
5 x
6 x x
x
x
x
x x x
x x
x x
x
x x x x
x x
x
x x
Tabel 4: Opvoedingsidealen genoemd door participanten.
De vergelijking tussen de opvoedingsidealen genoemd door het NJI en opvoedingsidealen genoemd door de participanten komt naar voren in het tweede deel van het interview. In dit deel werden de kaartjes met opvoedingsidealen geïntroduceerd en een vergelijking gemaakt met de al door de participant genoemde opvoedingsidealen. Zoals uit de tabel blijkt worden verantwoordelijkheidsgevoel hebben, en ijverig en ambitieus zijn, niet door de participanten aangedragen als opvoedingsideaal. IJverig en ambitieus heeft voor drie participanten een negatieve bijklank. “Ambitieus vind ik meer de buurman heeft een grotere en duurdere auto dan ik en dat maakt niet het geluk.” “ Ik hou niet zo van ambitieuze mensen, ik kan er niet zo goed tegen. Ze gaan soms een beetje over lijken en daarom heb ik er dus heel veel moeite mee.” Twee participanten geven aan dat ijverig en ambitieus handig is voor later. “Dat, nou ijverig en ambitieus…, het is een prettige bijkomstigheid.” “Het is allemaal voor later.” Een participant doet geen uitspraken over dit opvoedingsideaal. Over het opvoedingsideaal verantwoordelijkheidsgevoel hebben, wat op een van de kaartjes stond wordt door 4 participanten niets gezegd. Eén participant geeft aan dat het voort vloeit uit datgene waar je mee bezig bent. “Verantwoordelijkheden heb ik niet
Opvoedingsidealen
31
zozeer genoemd maar dat vloeit eigenlijk wel voort uit weet waar je mee bezig bent.” Eén participant geeft aan dat verantwoordelijkheidsgevoel hebben belangrijk is. “Als hij niet de verantwoordelijkheid gevoel kan dragen of hem niet geleerd heeft vanuit huis dat kan dan consequenties hebben voor hem voor zijn latere leeftijd.” Twee participanten geven in eerste instantie aan dat de opvoedingsidealen verschillen per kind. “Het is heel verschillend wat de ontwikkelingen van een kind geweest zijn en wat ze aan contacten hebben en wat ze zelf aan eigen wensen hebben.” In het verdere verloop van het interview blijkt echter dat de opvoedingsidealen niet verschillen maar dat het belang om aan de betreffende opvoedingsidealen te werken per kind kan verschillen. “Bij de een is voor jezelf opkomen niet nodig om dat nog eens te gaan stimuleren. Het ligt eraan wat het kind nodig heeft.” In paragraaf 4.3 wordt hier verder op ingegaan. De laatste vraag van het tweede deel (kaartjes met opvoedingsidealen) was welke rangorde men in de volgorde van belangrijkheid in de opvoedingsidealen van het NJI kon aanbrengen. Ook hier is voor de analyse gebruik gemaakt van het horizontaal vergelijken. De rangorde, die door de participanten is aangebracht, wordt in de volgende tabel weergegeven. Met de cijfers van 1 tot tien heeft men aangegeven welke het meest belangrijk is (1) en welke het minst belangrijk is (10). Drie participanten hebben ervoor gekozen om een aantal opvoedingsidealen hetzelfde cijfer te geven, een gedeelde plek. Zij geven aan dat de opvoedingsidealen sterk met elkaar samen hangen. ”Ja, het hangt allemaal een beetje aan elkaar, rekening houden met anderen, respect hebben voor anderen, verdraagzaam zijn. Dat vind ik eigenlijk wel dezelfde.” “Eigenlijk kan je ze allemaal niet los van elkaar zien.” Top tien opvoedingsidealen Verantwoordelijkheidsgevoel hebben Opkomen voor jezelf Rekening houden met anderen Respect hebben voor anderen Goede manieren hebben Zelfstandig oordelen Eigen doelen nastreven Verdraagzaam zijn Goede schoolresultaten hebben IJverig en ambitieus zijn
Part 1 5
Part 2 3
Part 3 5
Part 4 1
Part 5 4
Part 6 6
1 7 7 3 3 1 5 9 9
1 5 5 9 3 1 5 8 10
7 10 2 1 4 9 8 3 6
9 4 2 5 6 3 10 7 8
3 6 5 8 1 2 7 9 10
2 2 1 10 4 5 7 9 8
Tabel 5: Volgorde opvoedingsidealen participanten
Uit de tabel wordt duidelijk dat het verschil, de spreiding in volgorde die de verschillende participanten (part 1 t/m 6) aanbrengen in belangrijkheid (0 t/m 10) van de verschillende opvoedingsidealen zeer groot is.
Opvoedingsidealen
32
4.4
VERANDERINGEN IN DE OPVOEDINGSIDEALEN VAN PLEEGOUDERS
Welke opvoedingsidealen hadden de ervaren pleegouders voorafgaand aan het pleegouderschap voor ogen en wat heeft ervoor gezorgd dat verschillende opvoedingsidealen al dan niet zijn bijgesteld? Voor het beantwoorden van de vraag wat ervoor heeft gezorgd dat de verschillende opvoedingsidealen al dan niet zijn bijgeteld werd samen met de participanten gekeken naar welke veranderingen er zijn en waardoor deze zijn ontstaan. De participant kon eerst zelf, middels een directe vraag, oorzaken en veranderingen aangeven met betrekking tot hun opvoedingsidealen. Daarna is samen met de participant besproken wat de verschillende mogelijke invloeden op de opvoedingsidealen, de deelaspecten behorende bij deelvraag 3 zouden kunnen zijn. Deze deelaspecten komen overeen met de in de theorie genoemde factoren die invloed hebben op de complexe werkelijkheid van het pleegkind. Voor het analyseren van de antwoorden is gebruik gemaakt van het horizontaal vergelijken van tekstfragmenten. Daarnaast is gebruik gemaakt van drie categorieën van verandering. Deze categorieën zijn besproken in de literatuurstudie. Er bestaat een verschil tussen wat de participanten expliciet aangegeven als de vraag direct gesteld wordt en wat er in de bespreking van de ontwikkeling van de opvoedingsidealen aan de hand van de deelaspecten naar voren is gekomen. In tabel 6 wordt het verschil aangegeven tussen welke invloed men zelf noemt op de opvoedingsidealen en de invloed die men noemt bij de bespreking van de verschillende deelaspecten op de opvoedingsidealen. Invloed op de verschillende categorieën voor en na bespreking van de deelaspecten
Invloed
1 Voor
1 Na
2 Voor
2 Na
3 Voor
3 Na
V.I.P
-
-
-
-
-
x
Hulpverleners
-
-
-
x
-
x
Pleegkinderen
-
-
x
x
-
x
Biologische ouders
-
-
-
x
-
x
Omgeving
-
-
-
-
-
x
Tabel 6: Invloed van de verschillende deelaspecten, vanuit de complexe werkelijkheid van het pleegkind, op de opvoedingsidealen van pleegouders na plaatsing van de pleegkinderen per categorie verandering voor en na de bespreking van de verschillende deelaspecten.
Uit tabel 6 valt te lezen dat de participanten geen invloed op de verbijzondering van het opvoedingsideaal noemen op de open vraag maar dat als expliciet naar deze factoren gevraagd wordt er bij alle factoren sprake is van invloed op de verbijzondering van de opvoedingsidealen. Bij de invloed op de rangorde, de volgorde van belangrijkheid geven
Opvoedingsidealen
33
de participanten na bespreking van de deelaspecten aan dat er sprake is van invloed van hulpverleners, pleegkinderen en biologische ouders. Voorafgaand aan die bespreking werd alleen de invloed van de pleegkinderen genoemd. “De pleegkinderen, die zijn natuurlijk ook van invloed geweest want die zijn natuurlijk ook mijn leven.” Zowel voor als na de bespreking van de deelaspecten geven de participanten aan dat er geen invloed is op welke opvoedingsidealen de participanten hebben.
Analyse van de directe vraag Categorie 1 In deze categorie gaat het om de verandering in welke opvoedingsidealen men heeft. De participanten geven allen aan dat de opvoedingsidealen voorafgaand aan het pleegouderschap gelijk zijn aan hun huidige opvoedingsidealen zoals beschreven in de vorige paragraaf. ”Ik denk dat daar niets aan is veranderd, want ook voor de andere kinderen heb ik deze idealen.” “Nee, dezelfde idealen.” Drie participanten gaven zonder dat daarna gevraagd werd aan dat hun eigen opvoedingsidealen gevormd zijn door het verleden. “…, merk je wel dat je gekleurd bent door wie je bent, door je opvoeding en je ervaring.” “En ik lijk wat dat betreft heel erg op mijn opa die had ook een enorm rechtvaardigheidsgevoel en dat zit er gewoon heel diep in. Mijn genetische belasting.” “Wij hadden natuurlijk een voorsprong,…, We zitten bij elkaar wel zo’n zestig jaar in de zorg. En ik heb altijd met gedragsgestoorde mensen gewerkt.” Categorie 2 In deze categorie gaat het om verandering in belangrijkheid, in volgorde van de opvoedingsidealen. Alle participanten geven aan dat een verandering in belangrijkheid, in volgorde van de opvoedingsidealen niet optreedt. “Dan verandert er niets.” “Ik denk niet dat iemand mijn opvoedingsidealen kan beïnvloeden”. Vijf participanten geven echter bij het beantwoorden van de open vraag ook aan dat de kinderen invloed uitoefenen op de opvoedingsidealen. “Het ligt er aan wat het kind nodig heeft dat dat de nadruk heeft.” “Bij de een is voor jezelf opkomen niet nodig om dat nog eens te gaan stimuleren.” De volgorde van belangrijkheid van de opvoedingsidealen verandert echter niet in zijn algemeenheid maar per kind kan er een verandering ontstaan. Categorie 3 In deze categorie gaat het om de verbijzondering van het opvoedingsideaal. Op de open vraag welke veranderingen ten aanzien van de opvoedingsidealen er zijn en waardoor deze zijn ontstaan werd door geen van de participanten verandering ten aanzien van de verbijzondering van een opvoedingsideaal genoemd. Analyse van de bespreking aan de hand van de verschillende deelaspecten In de bespreking over wie en wat invloed uitoefent op de opvoedingsidealen van pleegouders geeft één participant aan dat het een geleidelijk proces zou kunnen zijn wat vaak onbewust verloopt. “ik denk,…, dat we door de tijd heen de idealen onbewust hoor hebben bijgesteld”.
Opvoedingsidealen
34
Welke invloed heeft de V.I.P. training gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders? Een van de participanten heeft de V.I.P. training niet gevolgd en heeft deze vraag dus niet kunnen beantwoorden. Categorie 1 en 2 Vijf participanten geven aan dat de V.I.P. training geen invloed heeft gehad op welke opvoedingsidealen men heeft of op de rangorde, de volgorde van belangrijkheid van de opvoedingsidealen. “Ik denk niet dat het invloed heeft gehad op onze idealen”. “Achteraf niet, nee. Weet je, je realiseert je toch niet wat het is in de praktijk als je de pleegkinderen binnen hebt.” Categorie 3 Een participant geeft aan dat er invloed van de V.I.P. training geweest is op de verbijzondering van de opvoedingsidealen, categorie 3. “qua inhoud wat meer gaat en moet maneuvreren. Omdat je toch, …op het moment dat je het kind centraal stelt.” Vier van de vijf participanten geven aan dat de training op het gebied van opvoedingsidealen verbeterd zou kunnen worden. Drie participanten geven aan dat er meer aandacht besteed moet worden aan hoe pleegkinderen tegen je opvoedingsidealen kunnen ingaan. “Wij weten hoe die kinderen op je kunnen inwerken en daar kan die cursus veel beter op in springen. Het gaat soms tegen alles in waar je in gelooft. Het komt binnen”. “Je moet eigenlijk die kinderen weer terug brengen naar het beginpunt en dan beginnen met jouw idealen.” “…, doordat die basisbehoefte niet vervuld zijn zullen ze dat (ontevreden) gedrag vertonen. Het gaat soms zo tegen je eigen gevoelens, misschien wel opvoedingsidealen in“. Een participant geeft aan dat zij het prettig gevonden had als ze gewaarschuwd was voor het feit dat iedereen een mening heeft. “ Maar je weet niet dat iedereen daar ook een mening over hebt.” Welke invloed heeft de hulpverlening gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders? Categorie 1 Geen van de participanten geeft aan dat de hulpverlening iets verandert heeft aan welke opvoedingsidealen men als pleegouder heeft. Een participant geeft heel expliciet aan dat de pleegzorgbegeleider geen invloed heeft op opvoedingsidealen. “Opvoedingsidealen? Nee, die staan daar helemaal los van. Die hebben te maken met mijn eigen persoonlijke leven. Omdat in mijn privéleven zij niet zitten.” Deze participant geeft aan dat de laatste jaren het contact met de pleegzorgbegeleider is veranderd, meer zakelijk is geworden. “Het wordt allemaal zakelijker en afstandelijker, gestuurd en geregeld”. Categorie 2 en 3 In deze categorie gaat het om verandering in belangrijkheid, in volgorde van de opvoedingsidealen en om de verbijzondering van de opvoedingsidealen. Vijf participanten geven aan dat de pleegzorgbegeleider wel een positieve invloed heeft op de opvoedingsidealen. De pleegzorgbegeleiders geven bevestiging en ruimte aan de
Opvoedingsidealen
35
opvoedingsidealen van de pleegouders. “Ik voel mij eigenlijk altijd wel gesteund in de keuzes die ik maakte.” “Nou, ze hebben ons wel gecoached,…, ik denk dat ,…, de hulpverlening,…, ons heeft begeleidt in een opvoedideaal.” “Er speelde eventjes een vriendje en dan maak je bepaalde keuzes van hoe je dat gaat afbakenen, hoe je dat beheersbaar en overzichtelijk houd en dat heb je zelf ook wel eens even van zijn wij nu te voorzichtig, is dit nog gewoon? Is dit passend bij haar? Dan is het prettig om die begeleiding te hebben.” Een participant geeft aan dat de pleegzorgbegeleider als klankbord fungeert om te reflecteren op eigen opvoedingsidealen en de verbijzondering daarvan. “Om kijk te checken van schiet je niet door, uh een beetje grens bewakend. De realiteitstoets erop los te laten.”
Welke invloed hebben de pleegkinderen gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders? Vijf participanten geven aan dat het opvoeden van pleegkinderen erg pittig is. “Het gaat soms zo tegen je eigen gevoelens, misschien wel opvoedingsidealen in.” “Bij pleegkinderen moet je gewoon heel erg hard werken”. Het gedrag wat pleegkinderen kunnen vertonen verschilt heel erg van wat de pleegouder als normaal gedrag ervaart. “Ze hebben totaal geen basispakketje van normen en waarden.” Vier participanten geven hierbij aan dat het meegeven van opvoedingsidealen bij de eigen kinderen makkelijker verloopt, minder bewust. “Nou ik heb met mijn biologische kinderen helemaal niet zo nagedacht, …,maar nu ga jij bijna iets meer schools aan het werk, bewust, schools”. “Terwijl dat bij eigen kinderen eigenlijk via de weg van de geleidelijkheid wel ingegroeid is.” De pleegkinderen hebben vaak al heel veel meegemaakt maar moeten daarnaast ook nog veel leren. “Dus in plaats van rugzakjes krijgen ze van ons zijzakjes mee.” Drie participanten geven aan dat het verleden van het pleegkind, hun kennis en ervaring, invloed uitoefent op hun eigen opvoedingsidealen “Doordat .. de basisbehoefte niet vervuld is zullen ze dat negatieve gedrag vertonen.” “De laatste kwamen hier toen ze acht en negen waren met een hele waslijst aan bagage.” Een participant geeft aan dat de idealen daardoor versterken. “,…,versterkt omdat ik merk dat kinderen door hun ontwikkeling tegen jouw grenzen aangaan stoten en dan merk je gewoon dit kan echt niet.” Categorie 1 Geen van de participanten geeft aan dat de pleegkinderen invloed hebben op welke opvoedingsidealen de pleegouders hebben. Categorie 2 In deze categorie gaat het om verandering in belangrijkheid, in volgorde van de opvoedingsidealen. Vijf participanten geven aan dat de pleegkinderen invloed uitoefenen op de opvoedingsidealen. Het kind wordt centraal gezet en op basis van de mogelijkheden en behoeften van het pleegkind wordt het ene dan wel het andere ideaal benadrukt. “,…, je ontwikkelt ,…, op basis van je eigen kind verder en ik denk dat het per
Opvoedingsidealen
36
kind ook nog wel verschilt. De volgorde is denk ik per kind iets anders.,.., bij de een is voor jezelf opkomen niet nodig om dat nog eens te gaan stimuleren”. .”Het ligt er aan wat het kind nodig heeft dat dat de nadruk heeft.” De volgorde van wat de participanten het meest en het minst belangrijke opvoedingsideaal vinden voor de kinderen in het algemeen verandert echter niet. Categorie 3 In deze categorie gaat het om de verbijzondering van het opvoedingsideaal. Drie participanten geven aan dat de verbijzondering van het opvoedingsideaal beïnvloedt wordt door de pleegkinderen. “mag ik een ideaal hebben maar als dat volstrekt niet met elkaar correspondeert dan moet ik niet degene zijn die zegt jij moet daar naar toe. Maar dan moet ik meebewegen met het kind om te zeggen ,…,dat halen we dan niet, wat is dan wel een haalbaar doel.” Twee participanten geven aan dat bij de invulling van de verbijzondering van het opvoedingsideaal, het opvoedingshandelen, het goede voorbeeld geven heel belangrijk is. “Goed doen is ook goed volgen.” ”,…,, als ik de waarheid niet zeg dan bijt het in mijn staart. Ja maar jij liegt ook en dat moet ik voorkomen.” Welke invloed hebben de biologische ouders gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders? Drie participanten geven aan dat de biologische ouders weinig invloed hebben op de opvoedingsidealen. Bij deze participanten is er weinig contact met de biologische ouders. Een van de participanten geeft aan dat als er wel contact zou zijn met vader de invloed van vader op het opvoedingsideaal groot zal zijn. “ik denk dat pa als hij in de buurt gebleven was we permanent zulke conflictjes hadden gehad”. Drie participanten, die regelmatig contact hebben met de biologische ouder(s) geven aan dat de biologische ouders invloed hebben op de opvoedingsidealen. “Dat heeft zeker wel beïnvloed. Dat verstoort wel de idealen”. Twee participanten noemen duidelijk de loyaliteit van de pleegkinderen naar de biologische ouders. Deze loyaliteit bemoeilijkt het overbrengen van opvoedingsidealen. “Als het biologische netwerk trekt dan…, wordt aan opvoedingsidealen, gesleuteld altijd”. Hierbij wordt aangegeven dat er hard gewerkt moet worden aan de opvoedingsidealen. “Ik moet dan dus meer mijn best doen om die idealen te bereiken.” Hier wordt door de participanten geen onderscheid gemaakt tussen de invloed op de rangorde, de volgorde van belangrijkheid van de opvoedingsidealen en op de verbijzondering hiervan. Twee participanten geven aan dat zij zich vast houdt aan het idee dat ouders niet genoeg bevonden zijn om voor de kinderen te zorgen. “…, maar dan hou je je ook wel vast aan het idee dat ze wel hier wonen. Ik zal het wel beter doen anders zaten ze niet hier”. Categorie 1 Geen van de participanten geeft aan dat de biologische ouders invloed hebben op welke opvoedingsidealen de pleegouders hebben. Categorie 2 en 3
Opvoedingsidealen
37
Geen van de participanten geeft aan dat de biologische ouders invloed hebben op de rangorde, de volgorde van belangrijkheid van de opvoedingsidealen. Twee participanten geven aan dat de biologische moeder een andere volgorde zal hebben maar hier niet naar kan handelen. “Moeder zal in een andere volgorde in grote lijnen wel het idee hebben maar ze weet niet hoe ze er vorm en inhoud aan moet geven”. Over invloed wordt echter niet gesproken. Hoewel de participanten aangeven dat de biologische ouders invloed hebben op de opvoedingsidealen hebben de voorbeelden die zij geven betrekking op de invulling, het opvoedingshandelen van de pleegouders. Ze hebben geen invloed op de volgorde van belangrijkheid, categorie 2 of de verbijzondering van het opvoedingsideaal, categorie 3. “Vechten op het schoolplein bijvoorbeeld. En dan zei haar vader door de telefoon. Goed zo kom jij maar voor jezelf op. Pleegmoeder zal het wel niet met mij eens zijn.”
Welke invloed hebben de omgevingsfactoren gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders? Categorie 1 en 2 Geen van de participanten geeft aan dat de omgeving invloed heeft op welke opvoedingsidealen men heeft als pleegouder of welke meer of minder belangrijk is. Categorie 3 Vijf van de zes participanten geven aan dat de omgeving invloed heeft op hun opvoedingsidealen. “Ja, dat denk ik wel, je omgeving je familie, je vriendenkring. Alles heeft invloed op het jouw leven en op het leven van de kinderen”. “Je kijkt toch ook wel wat om je heen natuurlijk of je wat en hoe vrienden en familie dat doet en je gaat daar ook soms wel mee in gesprek met hen, met anderen”. De participanten brengen hier geen onderscheid aan tussen de verbijzondering van het opvoedingsideaal en het opvoedingshandeling. “Hoe ga je nou om met elkaar, dat zijn toch vriendjes en vriendinnetjes verhaal”. “Als het gaat om het liegen en dat soort dingen en bepaalde regels”. Drie participanten geven aan dat zij soms hun opvoedingsidealen moeten verdedigen tegen de omgeving. “Het is hard werken om vast te houden aan je eigen ideeën”. “Je moet soms vechten tegen de buitenwereld”. “Want goed schoolresultaten zijn voor sommige mensen pas wanneer je een VWO opleiding gedaan hebt en ik vindt dat als je met goed gevolg je VMBO leerwegondersteunend doorloopt heb je een prima schoolresultaat, want dat is wat bij jou past”. Een participant geeft aan dat zij juist een voorbeeld is voor anderen en dat anderen juist van haar leren. “Ze zien haar meer als voorbeeld zegt ze. Ze leert niet van hen. Ze weet zelf wat goed en niet goed is”. Vier participanten geven aan dat de steun van de omgeving heel belangrijk is. Er wordt belang gehecht aan gedeelde opvoedingsidealen. “Het helpt ons dat er aan dezelfde dingen gewerkt wordt. Dat is niet alleen maar school en kerk, dat is ook onze familie en onze vrienden”. “Ik denk dat het een stuk makkelijker zou zijn dat je als ouders van dezelfde leeftijd het met elkaar eens zou zijn.”
Opvoedingsidealen
38
5
CONCLUSIES EN DISCUSSIE
De hoofvraag voor het onderzoek luidde als volgt: Welke ontwikkeling hebben ervaren pleegouders die nu begeleid worden door Flexus Jeugdplein doorlopen ten aanzien van de opvoedingsidealen die zij hanteren? In dit hoofdstuk zal per deelvraag de belangrijkste resultaten en conclusies gepresenteerd worden. Daarnaast zullen sommige conclusies bediscussieerd worden en zullen punten aangegeven worden voor verder onderzoek. Allereest zal gereflecteerd worden op de gevolgde onderzoeksmethode.
5.1
BESPREKING VAN DE GEVOLGDE ONDERZOEKSMETHODE
Het onderzoek is volgens plan verlopen. Allereerst zijn er informatieve gesprekken gevoerd met verschillende pleegzorgbegeleiders en een pedagoog verbonden aan Flexus Jeugdplein. Na verdieping in de literatuur over opvoedingsidealen, de relatie met de systeemtheorie zijn er drie proefinterviews gehouden. Hierna is een onderzoeksinstrument gemaakt in de vorm van een interview leidraad. Alle benaderde participanten hebben deelgenomen en zo is de opzet om een gedifferentieerde groep participanten te interviewen geslaagd. Alle deelnemers hebben het interview als prettig ervaren. Met behulp van deze interviews zijn data verzameld en vervolgens geanalyseerd ter beantwoording van de hoofd- en deelvragen van het onderzoek. Om tot een betrouwbaarder onderzoek te komen is na analyseren van de eerste vijf interviews besloten om nog een interview af te nemen. Tijdens dit laatste interview werd door de onderzoeker niet ervaren dat er nieuwe informatie naar boven kwam. Daarom is besloten dat het totaal van de informatie vanuit de interviews voldoende was voor het beantwoorden van de hoofdvraag van dit onderzoek. Omdat het om een klein aantal interviews gaat is het echter niet mogelijk om de resultaten van het onderzoek te generaliseren naar pleegouders in het algemeen en zeker niet naar netwerkpleegouders en pleegouders die door andere organisaties begeleid worden. De interviews zijn gehouden door een pleegzorgbegeleider. Een pleegzorgbegeleider heeft kennis van pleegzorg en als de participant bekend is ook met de problematiek in
Opvoedingsidealen
39
dat betreffende pleeggezin. Hoewel natuurlijk getracht is om zo onbevooroordeeld en objectief te interviewen is dat nooit helemaal te voorkomen. Ook bij het beschrijven van de resultaten kan voorkennis van de participant en pleegzorg een rol gespeeld hebben. Een drietal participanten was bekend met de onderzoeker. Hoewel voorafgaand aan het interview verteld is dat informatie uit de interviews niet gebruikt zou worden voor de begeleiding van de pleegouders zouden de antwoorden beïnvloed kunnen zijn door de relatie met de onderzoeker. Bij een van de interviews is gebruik gemaakt van een, niet professionele, tolk. Het is mogelijk dat de vragen en antwoorden anders dan bedoeld zijn verwoord. Bij deel drie van het interview is geen standaard vraag gesteld. De bedoeling was dat de participanten samen met de interviewer op zoek zouden gaan naar de ontwikkeling van de opvoedingsidealen en naar de oorzaken hiervan. Het is mogelijk dat, doordat niet iedereen dit deel op dezelfde wijze startte, d.m.v. een standaard vraag, de antwoorden beïnvloedt zijn en verschillen. Na het beantwoorden van de hoofdvraag wil ik met dit onderzoek bereiken dat Flexus Jeugdplein aan opvoedingsidealen van pleegouders aandacht gaat geven bij de screening en begeleiding van pleegouders. Door de grote invloed op vooral de verbijzondering van het opvoedingsideaal is het belangrijk dat in de begeleiding van de pleegouders hier voldoende aandacht voor is. Vooral omdat een aantal participanten aangeeft hard te moeten werken om hun idealen vast te houden. In dit kader zou het waardevol zijn dat er onderzoek gedaan wordt naar het perspectief van de pleegzorgbegeleiders en hun idealen en handelen. Er wordt in dit onderzoek geen antwoord gegeven op de vraag in hoeverre pleegzorgbegeleiders zich bewust zijn van de opvoedingsidealen van pleegouders en in welke mate zij hier in de begeleiding van de pleegouders rekening mee houden of op sturen.
5.2
BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAGEN
1. Welke opvoedingsidealen hebben ervaren pleegouders in hun huidige situatie voor ogen? De participanten noemen in totaal 13 opvoedingsidealen. Dit zijn opkomen voor jezelf, rekening houden met anderen, respect hebben voor anderen, goede manieren hebben, zelfstandig oordelen, eigen doelen nastreven, verdraagzaam zijn, goede schoolresultaten hebben, veiligheid, zelfstandig functioneren, geworteld weten in het geloof, het kennen van de eigen cultuur en tevreden zijn met jezelf. Deze opvoedingsidealen kunnen uitgesplitst worden in twee groepen. Opvoedingsidealen die door de participanten genoemd worden en opvoedingsidealen die door de participanten genoemd worden en ook voorkomen in het onderzoek van het NJI. De opvoedingsidealen veiligheid, zelfstandig functioneren, geworteld voelen in het geloof, kennen van de eigen cultuur en tevreden zijn met jezelf worden niet in het onderzoek
Opvoedingsidealen
40
van het NJI meegenomen. Vooral de opvoedingsidealen veiligheid en het zelfstandig functioneren die door bijna alle respondenten worden genoemd lijken specifiek bij het pleegouderschap te horen. Zij lijken een sterke relatie te hebben met het opvoedingsideaal dat genoemd wordt in de V.I.P. training. Het noemen van deze opvoedingsidealen door de participanten zou hierdoor verklaard kunnen worden. Bij het bespreken van het deelaspect V.I.P. training wordt dit verder toegelicht. De opvoedingsidealen geworteld weten in het geloof, het kennen van de eigen cultuur en tevreden zijn met jezelf, die door een enkele participant genoemd worden, kunnen hier niet door verklaard worden. Op basis van het inzicht uit de systeemtheorie kan echter gesteld worden dat de opvoedingsidealen van de opvoeder voorafgaand aan de plaatsing van het pleegkind gevormd zijn door kennis en ervaringen uit het verleden. Deze opvoedingsidealen neemt de opvoeder mee naar de complexe werkelijkheid van het pleegkind in het heden. Een drietal participanten geven dit in de interviews ook aan. Hun eigen kennis en ervaringen in het verleden zou een grote rol gespeeld hebben bij de vorming van hun opvoedingsidealen. Dit zou ook de grote diversiteit in de aangegeven rangorde, de volgorde van belangrijkheid van de verschillende opvoedingsidealen die de participanten hebben aangegeven kunnen verklaren. De rangorde die door het NJI is gevonden is niet in de rangorde van de participanten terug te vinden. De oorzaak hiervan zou gezocht kunnen worden in de kleine onderzoeksgroep. Een andere verklaring voor het wel noemen door de participanten en het niet noemen in het onderzoek van het NJI kan gezocht worden in de methode van onderzoek. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van open vragen en het NJI heeft gebruikt gemaakt van gesloten vragen. Wordt er een vergelijk gemaakt met de opvoedingsidealen die door de Kenniskring worden genoemd en die ook gebruik gemaakt hebben van open vragen, zien we dat daar door de respondenten gesproken wordt over het godsdienstig opvoedingsideaal en het functioneren in de maatschappij. Door het NJI wordt “ijverig en ambitieus” en “verantwoordelijkheidsgevoel hebben” in tegenstelling tot de participanten ook genoemd als opvoedingsideaal. Dat “ijverig en ambitieus” niet door de participanten genoemd wordt zou verklaard kunnen worden doordat deze participanten aangeven dat deze term een negatieve bijklank heeft “Ambitieus vindt ik meer de buurman heeft een grotere en duurdere auto dan ik en dat maakt niet het geluk.” Het niet noemen van het opvoedingsideaal “verantwoordelijkheidsgevoel hebben” kan hier niet mee verklaard worden. Het al eerder genoemde verschil in onderzoeksmethode, open of gesloten vragen, zou hier de oorzaak van kunnen zijn. Het zou kunnen dat bij open vragen ouders niet zo snel verantwoordelijkheid gevoel en ijverig en ambitieus spontaan zouden noemen.
2. Welke opvoedingsidealen hadden de ervaren pleegouders voorafgaand aan het pleegouderschap voor ogen? Ervaren bestandspleegouders, die begeleid worden door Flexus Jeugdplein vinden dat zij voorafgaand aan het pleegouderschap dezelfde opvoedingsidealen voor ogen hadden als dat zij op dit moment hebben.
Opvoedingsidealen
41
Op basis van het inzicht uit de systeemtheorie kon gesteld worden dat de opvoedingsidealen van de opvoeder beïnvloed zouden worden door de gehele complexe werkelijkheid van het pleegkind. Een antwoord als hierboven lijkt daarmee in tegenstelling. Zoals een van de participanten ook aangeeft kan de oorzaak hiervan zijn dat het ontwikkelen van opvoedingsidealen een onbewust proces is wat geleidelijk verloopt en het daardoor lastig is om een vergelijking te maken tussen twee specifieke momenten. Door verder onderzoek naar de invloed vanuit de hele complexe werkelijkheid van het pleegkind op de opvoedingsidealen is dan ook gebleken dat er wel degelijk een verandering in opvoedingsidealen heeft plaats gevonden. Deze verandering wordt bij de beantwoording van deelvraag 3 besproken. Een andere verklaring voor het verkregen antwoord kan gezocht worden in de wijze van interviewen. Er is niet gekozen voor een vaste vraag. Er is gekozen voor het laten meedenken van de respondent met de onderzoeker met als doel antwoord te vinden op de vraag of er een ontwikkeling heeft plaats gevonden ten aanzien van de opvoedingsidealen. De opvoedingsidealen op het moment dat men besloten heeft pleegouders te willen worden en de opvoedingsidealen hoe ze er op dit moment uit zien worden met elkaar vergeleken. Mogelijk dat dit een rol heeft gespeeld bij de beantwoording van deze deelvraag.
3. Wat heeft ervoor gezorgd dat verschillende opvoedingsidealen al dan niet zijn bijgesteld? Vanuit 1. 2. 4.
de literatuur is gesteld dat er drie categorieën van verandering mogelijk zijn: Een verandering in welke opvoedingsidealen men heeft. Een verandering in belangrijkheid, in volgorde van de opvoedingsidealen. Een verandering in de verbijzondering van het opvoedingsideaal.
Zowel bij de open vraag als bij de bespreking van de verschillende factoren geven de participanten aan dat er geen sprake is van invloed op welke opvoedingsidealen men heeft. De oorzaak hiervan kan gezocht worden in het ontstaan van de opvoedingsidealen van de pleegouders. Vanuit de principes van de systeemtheorie hebben de opvoedingsidealen van de pleegouders voordat zij pleegouder werden al een hele ontwikkeling doorgemaakt. Dit is een constant en langzaam proces geweest dat al begonnen is in de jeugd van de opvoeder en is daarom lastig te wijzigen. In belangrijkheid , in volgorde van de opvoedingsidealen kan geconcludeerd worden dat de participanten zich alleen bewust zijn van de invloed van het pleegkind op de rangorde, de volgorde van belangrijkheid. Het gaat hier om de invloed van het individuele kind. Voor de invloed van pleegkinderen in het algemeen verandert er in rangorde voor de verschillende opvoedingsidealen niets. Van de invloed van de hulpverleners en de biologische ouders zoals zij later in het interview aangeven zijn de pleegouders zich niet bewust. Dit zou verklaard kunnen worden uit het feit dat de ontwikkeling van de opvoedingsidealen van de opvoeder een langzaam proces is wat onbewust verloopt. Een
Opvoedingsidealen
42
van de participanten geeft dit ook aan in het interview. Dat de pleegouders wel bewust zijn van de invloed van de individuele kinderen op de rangorde zou verklaard kunnen worden door de impact die het opvoeden van pleegkinderen op het eigen gezin heeft. De impact van de hulpverlener of de biologische ouder op het gezin is veel kleiner te noemen en daardoor is men zich niet van bewust van de invloed daarvan op de opvoedingsidealen. Bij het kijken naar de verandering in categorie 3, de verbijzondering van het opvoedingsideaal, valt op dat de participanten ook op de open vraag geen invloed op de verbijzondering van de opvoedingsidealen benoemen. Bij de bespreking van de verschillende factoren vanuit de complexe werkelijkheid van het pleegkind komt echter naar voren dat alle factoren invloed uitoefenen op de verbijzondering van het opvoedingsideaal. Wellicht zijn de participanten zich niet bewust van de invloed die zij ondervinden. Dat de participanten dit niet zelf hebben aangegeven zou ook verklaard kunnen worden vanuit de systeemtheorie. Er vindt een constante wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding plaats tussen de pleegouder en de complexe werkelijkheid van het pleegkind. Het gaat hierbij om een geleidelijk proces wat vaak onbewust verloopt. “ik denk,…, dat we door de tijd heen de idealen onbewust hoor hebben bijgesteld”. Een andere verklaring voor het verschil in antwoorden op de open vraag en bij de bespreking van de verschillende factoren kan gezocht worden in manier van vragen. Er is niet gebruik gemaakt van een standaard vraag. De participanten zijn samen met de interviewer op zoek gegaan naar verandering. Dit heeft geresulteerd in verschillende open vragen. Het is mogelijk dat de participanten hierdoor anders geantwoord hebben. Het is daarnaast mogelijk dat de pleegouders bij deze verschillende vragen vooral denken aan andere opvoedingsidealen zoals genoemd in het rijtje of in de volgorde en niet zozeer in verandering in verbijzondering. Dit betekent dat de gebruikte interview methode: eerst de lijst en de volgorde en dan de vraag of er iets veranderd is in opvoedingsidealen niet een bepaalde denkrichting heeft gegeven. Uit de analyse van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat het onderscheid wat Langeveld maakt tussen het totaaldoel en de verbijzondering daarvan die beide vallen binnen de term opvoedingsideaal dus wel degelijk belangrijk is om tot een de analyse te komen van de ontwikkeling van de opvoedingsidealen. Bij de bespreking van de invloed op de verschillende opvoedingsidealen is gekeken naar een vijftal aspecten. Deze worden hieronder bediscussieerd. a. Welke invloed heeft de V.I.P. cursus invloed gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders? In De V.I.P. training wordt positief zelfbeeld als belangrijk opvoedingsideaal genoemd. De participanten benoemen niet dat ze dit opvoedingsideaal tijdens de training hebben besproken. Als onderdeel van het positief zelfbeeld wordt in de training genoemd: -
Een kind moet zich waardevol voelen Een kind moet zich geliefd voelen Een kind moet zich bekwaam voelen
Opvoedingsidealen
43
-
Een kind moet zich verantwoordelijk voelen
De participanten noemen veiligheid en zelfstandig functioneren als opvoedingsidealen. Tussen deze opvoedingsidealen en die genoemd worden in de training zijn duidelijke paralellen te trekken. Hoewel de participanten aangeven voor en na de bespreking van de invloed van de verschillende factoren dat de V.I.P. training geen invloed heeft gehad op hun opvoedingsidealen, lijkt hier toch een verband te bestaan. Of we kunnen concluderen dat mensen die pleegouder willen worden deze opvoedingsidealen hebben of de training maakt de pleegouders bewust van de opvoedingsidealen die ze al hebben. Het is minder aannemelijk dat de V.I.P. training pleegouders nieuwe opvoedingsidealen meegeeft. De V.I.P. training bestaat uit vier dagen waardoor van een onbewust en langzaam proces van het ontwikkelen van opvoedingsidealen geen sprake kan zijn. Geen van de participanten heeft bovendien aangegeven dat de V.I.P. training invloed zou hebben op de opvoedingsidealen. Het hebben van nieuwe opvoedingsidealen zou men toch hebben moeten ontdekken bij zich zelf. De participanten geven echter ook aan dat er tijdens de training meer aandacht mag zijn voor de invloed die er is op de opvoedingsidealen. Er zou een duidelijker besef moeten komen dat iedereen, en zeker het pleegkind, eigen en soms ook andere opvoedingsidealen heeft. Uit het onderzoek kunnen we concluderen dat men graag handvaten zou willen hebben hoe met die andere opvoedingsidealen, de andere meningen om te gaan.
b. Welke invloed heeft de hulpverlening gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders? Vijf van de zes participanten geven aan dat de hulpverlening een positieve invloed heeft op de opvoedingsidealen. De pleegzorgbegeleiders geven bevestiging en ruimte aan de opvoedingsidealen van de pleegouders. De respondenten maken hierbij geen onderscheid tussen het belang wat ze aan een bepaald opvoedingsideaal hechten of in de verbijzondering van de opvoedingsidealen. Er is geen verband gevonden tussen welke opvoedingsidealen men heeft en de pleegzorgbegeleider. c. Welke invloed hebben de pleegkinderen gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders? Uit het onderzoek is gebleken dat de invloed van de pleegkinderen op de opvoedingsidealen groot is. Er kan echter niet geconcludeerd worden dat er door de invloed van de pleegkinderen iets verandert aan welke opvoedingsidealen de participanten hebben. Er wordt wel geduwd en getrokken door de pleegkinderen aan die idealen, maar de idealen blijven overeind. Een van de participanten geeft aan dat ze juist versterken door de invloed van de pleegkinderen. De helft van de participanten geeft aan dat het kind centraal staat en dat op basis van de mogelijkheden en de behoeften van
Opvoedingsidealen
44
het pleegkind het ene of het andere ideaal meer nadruk moet krijgen. Op basis hiervan kan er geen algemene ontwikkeling aangegeven worden voor de volgorde van de opvoedingsidealen of op de verbijzondering van de opvoedingsidealen. De volgorde en verbijzondering is immers per kind afhankelijk. De helft van de participanten geeft aan dat de kennis en ervaring vanuit het verleden van het pleegkind de oorzaak is van de invloed van de pleegkinderen op de opvoedingsidealen van de pleegouders. Dit komt overeen met het inzicht uit de systeemtheorie waarin gesteld wordt dat de opvoedingsidealen van de opvoeder beïnvloedt worden door de gehele complexe werkelijkheid van het pleegkind. Die dus ook niet los van elkaar gezien kunnen worden. Vier participanten geven hierbij aan dat het meegeven van opvoedingsidealen bij de eigen kinderen makkelijker verloopt, minder bewust. De oorzaak hiervan kan gezocht worden in het verschil in verticale identiteit maar ook in de horizontale identiteit. Pleegkinderen zijn per definitie anders, het zijn pleegkinderen. Vanuit de literatuur bleek dat een worsteling door de invloed van de pleegkinderen met de opvoedingsidealen van pleegouders te verwachten was. d. Welke invloed hebben de biologische ouders gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders? De invloed van de biologische ouders is afhankelijk van het contact met de biologische ouders. Als er weinig contact is, is de invloed kleiner. De participanten die wel contact hebben met de biologische ouders geven aan dat er invloed is op de verbijzondering van het opvoedingsideaal. Uit de analyse van de resultaten blijkt echter dat biologische ouders meer invloed uitoefenen op het opvoedingshandelen dan op de opvoedingsidealen. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat de biologische ouders geen invloed uitoefenen op de verbijzondering van het opvoedingsideaal of dat het voor de participanten lastig was om duidelijke voorbeelden te geven op het niveau van de verbijzondering van het opvoedingsideaal. Een klein deel van de participanten geeft aan gesteund te worden door het idee dat de kinderen wel ben hen mogen wonen en niet bij de biologische ouders. De opvoedingsidealen maar vooral de uitwerking, het opvoedingshandelen wordt kennelijk als beter gezien door de maatschappij, de verschillende instanties, dan de uitwerking die de biologische ouders aan de opvoedingsidealen geven. e. Welke invloed hebben de omgevingsfactoren gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders? De omgevingsfactoren hebben invloed op de opvoedingsidealen van de pleegouders. Bij de bespreking van deze invloed geven participanten aan dat het gaat om de verbijzondering van de opvoedingsidealen. Iets meer dan de helft van de participanten geeft aan dat dat de steun van de omgeving heel belangrijk is. Hoewel er veel steun ontvangen wordt van de omgeving zegt de helft van de participanten dat zij soms hun eigen opvoedingsidealen moeten verdedigen tegen over de buitenwereld. Tot slot
Opvoedingsidealen
45
Door het beantwoorden van de deelvragen van dit onderzoek kan de hoofdvraag beantwoord worden. De ontwikkeling van ervaren pleegouders die nu begeleid worden door Flexus Jeugdplein ten aanzien van de opvoedingsidealen die zij doorlopen kunnen in drie categorieën worden opgesplitst. 1. Een verandering in welke opvoedingsidealen men heeft. 2. Een verandering in belangrijkheid, in volgorde van de opvoedingsidealen. 5. Een verandering in de verbijzondering van het opvoedingsideaal. Er is nauwelijks sprake van invloed op de ontwikkeling van welke opvoedingsidealen de pleegouders hebben. Mogelijk zou de V.I.P. training wel invloed kunnen hebben gehad op het bewuster worden van de opvoedingsidealen die in de cursus genoemd zijn. Op de rangorde, de volgorde van belangrijkheid wordt door het pleegkind de meeste invloed worden uit geoefend. Vooral de mogelijkheden en de behoefte van het pleegkind liggen hieraan ten grondslag. Ook pleegzorgbegeleider heeft invloed op de rangorde en hoewel de participanten aangeven dat de biologische ouders op dit niveau ook invloed uitoefenen wordt dat niet door de participanten bewezen. Op de verbijzondering van de opvoedingsidealen hebben zowel de hulpverleners, de pleegkinderen, als de omgeving invloed. De invloed van de training is gering. De participanten geven aan dat ook de biologische ouders invloed hebben op de verbijzondering van het opvoedingsideaal maar geven daar geen bruikbare aanwijzingen voor.
5.4
AANBEVELINGEN VOOR VERDER ONDERZOEK
Door middel van dit onderzoek is antwoord gegeven op de vraag welke ontwikkelingen hebben ervaren bestandspleegouders die nu begeleid worden door Flexus Jeugdplein doorlopen ten aanzien van de opvoedingsidealen. In dit onderzoek wordt geen antwoord gegeven op de vraag welke opvoedingsidealen ervaren netwerkpleegouders, die nu begeleid worden door Flexus Jeugdplein, hebben doorlopen ten aanzien van de opvoedingsidealen. Worstelen deze pleegouders net zo als bestandspleegouders of hebben zij door eventuele familiebanden en dus een minder groot verschil in horizontale identiteit hier minder last van? Moeten de opvoedingsidealen van netwerkpleegouders invloed hebben op de screening van deze gezinnen? Ook zou dit onderzoek verbreedt kunnen worden naar andere instellingen die zich bezig houden met het begeleiden van pleegouders. Verdergaand onderzoek zou gericht kunnen zijn op het hoe pleegzorgbegeleiders zo goed mogelijk hun begeleiding kunnen inzetten met betrekking tot de opvoedingsidealen van pleegouders. Daarnaast kan onderzocht worden op welke manier de training beter kan aansluiten bij de praktijk van het pleegouderschap m.b.t. de opvoedingsidealen.
Opvoedingsidealen
46
6 6.1.
PRAKTISCHE IMPLICATIES DOCUMENT T.B.V. FLEXUS JEUGDPLEIN
Opvoedingsidealen van pleegouders Het afgelopen jaar heeft er onderzoek plaatsgevonden naar opvoedingsidealen van bestandspleegouders die begeleid worden door Flexus Jeugdplein. In dit document wordt ingegaan op dit onderzoek en wordt tevens aangegeven wat de uitkomsten van dit onderzoek kunnen betekenen voor de begeleiding van pleegouders en voor de inhoud van de V.I.P training.
Opvoedingsidealen
47
Opvoedingsidealen kunnen gedefinieerd worden als idealen waarvan de opvoeder gelooft dat ze uitmuntend zijn voor een kind om gerealiseerd te hebben als zij de volwassen leeftijd hebben bereikt. In dit onderzoek zal deze definitie van opvoedingsidealen gehanteerd worden. Deze defenitie sluit aan bij de defenitie van De Ruyter (2007) voor de term idealen: “The concept ideals refers to situations or characteristics of a person that a person believes to be suburb, excellent, or perfect, and that have not as yet been realized, at least not in the life of the person who holds the ideal” (p.24). Er zijn een aantal redenen waarom het belangrijk is om inzicht te hebben in de opvoedingsidealen van ouders. De Utrechtse hoogleraar pedagogiek de Winter (2000) beschrijft dat opvoeders verschillende idealen bezitten en dat deze tegenstrijdig kunnen zijn. Niet alle idealen zijn bovendien goed. De huidige problemen in onze maatschappij op het gebied van radicalisering onderstrepen het belang van kennis over opvoedingsidealen en het onderzoek daarnaar. Hopman (2012) noemt in haar proefschrift dat de opvoedingsidealen van de cliënt, de opvoeder, van groot belang zijn voor het slagen van een interventie. Wijken de waarden van de interventie af van de waarden van de cliënt kan dat invloed hebben op het slagen van de interventie. Als derde voordeel kan genoemd worden dat opvoedingsgedrag beter te duiden is. Door het hebben van idealen, bewust of onbewust, worden mensen gestuurd in hun opvoedingshandelen. Door het kennen van de opvoedingsidealen kan dit handelen en de keuzes die daarin gemaakt worden beter verklaard worden. Dit geldt voor ouders maar zeker ook voor pleegouders. Salomon (2012) heeft geschreven over de voorkeuren of aandoeningen die het kind niet deelt met zijn biologische ouders. Identiteit staat in zijn onderzoek centraal. Hij maakt onderscheid tussen verticale identiteit en horizontale identiteit. Verticale identiteit krijgt een kind toe door afkomst. Daarbij kan gedacht worden aan geloof, etniciteit en taal. Dat zijn de dingen die het kind gemeenschappelijk heeft met zijn ouders. Bij pleegkinderen wordt er tijdens het matchen van pleegkind met pleegouder(s) rekening gehouden met deze identiteit. Er zal echter altijd een verschil zijn tussen de verticale identiteit van biologische ouder(s) en de verticale identiteit van pleegouder(s). De horizontale identiteit is de soort identiteit waarbij het kind zichzelf bij een andere groep plaatst waar het op basis van iets gemeenschappelijks hoort. Voor pleegkinderen zijn dat bijvoorbeeld andere pleegkinderen. Voor dit onderzoek was dat een interessant gegeven. Ouders hebben voor aanvang van het ouderschap opvoedingsidealen. Ook pleegouders hebben voor aanvang van het pleegouderschap opvoedingsidealen. Pleegkinderen zijn per definitie anders zegt Salomon (2012). Bij pleegouders zal er dus zowel op het gebied van de horizontale als de verticale identiteit acceptatie moeten zijn dat het kind anders is. Ook in het contextueel denkkader van Boszormenyo-Nagy (zoals geciteerd in Damme, 2011) wordt onderscheid gemaakt tussen biologische en niet biologische ouders. Door het verschil tussen het opvoeden van biologische en niet biologische kinderen is te verwachten dat de worsteling van pleegouders met de opvoedingsidealen groter zijn dan dat het geval is bij biologische ouders.
Opvoedingsidealen
48
Op basis van het inzicht uit de systeemtheorie kan gesteld worden dat de opvoedingsidealen van de opvoeder beïnvloedt worden door de gehele complexe werkelijkheid van het pleegkind. In de complexe werkelijkheid van het pleegkind hebben we te maken met pleegouder(s), met biologische ouder(s) met de pleegzorgbegeleiders en daarom heen de omgevingsfactoren waaronder de V.I.P De invloed van de omgeving, van de biologische ouders, van de V.I.P. training, van de pleegzorgbegeleider en van het pleegkind op de opvoedingsidealen impliceert dat opvoedingsidealen kunnen veranderen. Naar de ontwikkeling en de oorzaak van die verandering is in dit onderzoek op zoek gegaan. Er bestaan drie soorten veranderingen t.a.v. de opvoedingsidealen. 1. Een verandering in welke opvoedingsidealen men heeft. 2. Een verandering in rangorde, in volgorde van de opvoedingsidealen. 3. Een verandering in de verbijzondering van het opvoedingsideaal. De laatste categorie kan het beste duidelijk gemaakt worden met het volgende voorbeeld. Als opvoedingsideaal hebben pleegouders dat hun pleegkind een volwassene wordt met veel verantwoordelijkheidsgevoel. Hoewel dit in eerste instantie een beeld schiep van een zoon met een ingewikkelde baan met veel verantwoordelijkheden, een gezin met goed opgevoede kinderen en grote behulpzaamheid naar pleeg- en biologische ouders hebben pleegouders het opvoedingsideaal iets bijgesteld naar goed voor zichzelf kunnen zorgen. Het opvoedingsideaal veel verantwoordelijkheidsgevoel is echter blijven bestaan. Het afgelopen jaar zijn door middel van een zestal kwalitatieve interviews met bestandspleegouders gesprekken gevoerd over hun opvoedingsidealen. De conclusie van het onderzoek is uitgesplitst in de drie categorieën van verandering zoals hierboven genoemd. 1. Er is nauwelijks sprake van invloed op de ontwikkeling van welke opvoedingsidealen de pleegouders hebben. Alleen de VIP training zou mogelijk invloed kunnen uitoefenen en zorgen dat men zich meer bewust wordt van de opvoedingsidealen die men heeft. 2. Op de rangorde, de volgorde van belangrijkheid kan door het pleegkind Vooral de mogelijkheden en de behoefte van het pleegkind liggen hieraan ten grondslag. Ook de pleegzorgbegeleider heeft invloed op de rangorde van de opvoedingsidealen. De invloed van de biologische ouders wordt genoemd maar niet bewezen. 3. Op de verbijzondering van de opvoedingsidealen hebben zowel de hulpverleners, de pleegkinderen, als de omgeving invloed. De invloed van de training is gering. De invloed van de biologische ouders is niet bewezen maar wordt wel door participanten aangegeven. Praktische implicaties De huidige training en begeleiding lijken weinig invloed uit te oefenen op welke opvoedingsidealen pleegouders hebben. Bij de werving en selectie en training van
Opvoedingsidealen
49
pleegouders is het dus verstandig om te kijken of de opvoedingsidealen die aspirant pleegouders hebben overeenkomen met het gedachtengoed voor goed pleegouderschap van Flexus Jeugdplein. Opvoedingsidealen die hier niet mee overeenkomen kunnen veel strijd opleveren daar opvoedingsidealen niet verdwijnen. Dit vraagt veel van de begeleiding en zou zelf de plaatsing van het kind in gevaar kunnen brengen. Het is ook goed om te beseffen dat middels de V.I.P. training pleegouders zich bewust kunnen worden van een aantal opvoedingsidealen. Hier zou gebruik van gemaakt kunnen worden. Aan opvoedingsidealen die als belangrijk gezien worden voor pleegouders zou meer aandacht geschonken kunnen worden. De inhoud van de V.I.P. training zou dan aangepast moeten worden. De participanten geven aan dat er tijdens de training meer aandacht mag zijn voor de invloed die er is op de opvoedingsidealen. Er zou een duidelijker besef moeten komen dat iedereen, de omgeving eigen en soms ook andere opvoedingsidealen heeft. Uit het onderzoek kunnen we concluderen dat men graag handvaten zou willen hebben hoe met die andere opvoedingsidealen, de andere meningen om te gaan. In de begeleiding van pleegouders is het verstandig om door te vragen naar de achterliggende motieven van sommige beslissingen. De opvoedingsidealen sturen het handelen van de pleegouder en kunnen bij onbekendheid met die opvoedingsidealen zorgen voor onbegrijpelijk handelen. Als de pleegzorgbegeleider meer bekend is met de opvoedingsidealen kunnen zij pleegouders beter begrijpen en ondersteunen. Vooral op het gebied van de verbijzondering van het opvoedingsideaal kunnen zij hierin veel betekenen. Interessant is om te kijken naar in hoeverre de huidige pleegzorgbegeleiders zich bewust zijn van de opvoedingsidealen van pleegouders en hoe zij hun begeleiding daarop aanpassen. Het gehele onderzoek, de resultaten, conclusie en achtergrond informatie is te vinden op intranet onder opvoedingsidealen.
LITERATUUR Andersson, A. (2014). Als je kind anders is: "Liefde is er altijd, acceptatie vraagt tijd". Retrieved from: van http://hetkind.org/2014/10/06/boek-ver-van-de-boom-als-je-kindanders-is/
Opvoedingsidealen
50
Baarda, P.D., Golombek, M. & Veenstra, A. (2014). Opvoedingsidealen van ouders. Gouda: Driestar educatief. Bakker, N. (2009). De ‘goede’ opvoeding in het gezin: over veranderende kwaliteitsnormen in de twintigste eeuw. In Het pedagogisch quotiënt (pp. 21-44). Bohn: Stafleu van Loghum. Bavink, H. (1917). Pedagogische beginselen. Kampen: Kok. Bergh, P. van den, Weterings, T., & Schoenmakers, M. (2011). Gehechtheid en loyaliteit bij pleegkinderen: Een analyse vanuit de theorie en de praktijk. Tijdschrift voor Orthopedag Kinderpsych en Klinische Kinderpsych, 36(3), 128. Bil, M. de & Bil, P. de (2006). Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie, van Wieg tot hangplek: de ontwikkeling van 0- tot 18 jarigen. Soest: Uitgeverij Nelissen. Blokland, G. (2010). Over opvoeden gesproken: Methodiekboek pedagogisch adviseren. Amsterdam: SWP Uitgeverij. Brouwer, J. (2014). Onderzoek naar een sluitende aanpak voor de culturele diversiteit van clienten waar Flexus Jeugdplein haar hulp aan verleent. Rotterdam: Hogeschool Rotterdam, pedagogiek. Bucx, F., en Roos S. de (2011). Gezinsleven in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Choy, J. & Schulze, E. (2009). Kiezen voor kinderen. Een nieuwe blik op het samenspel in de pleegzorg. Amsterdam: Nisto publicaties en Spirit. Damme, S. van (2011). Hoe beleven ouders hun adoptiekinderen. Gent: Universiteit Gent. Distelbrink, M. Pels, T. & Postma, L. (2009). Opvoeding in de migratiecontext. Review van recent onderzoek naar de opvoeding in gezinnen van nieuwe Nederlanders, in opdracht van NWO. Donk, V. D. C., & Lanen, B. van (2011). Praktijkonderzoek in zorg en welzijn. Bussum: Uitgeverij Coutingo. Driestar Hogeschool.(2012). Kenniskring Opvoedingsidealen in de praktijk. Projectplan Kenniskring Opvoedingsidealen in de praktijk. Gouda: Driestar Educatief. Eldering, L. (2008). Cultuur en opvoeding interculturele pedagogiek vanuit ecologisch perspectief. Rotterdam: Lemniscaat. Evers, J.(red) (2007). Kwalitatief interviewen: kunst én kunde. Den Haag: Lemma. Retrieved from: http://www.nji.nl/Opvoeddoelen. Flexus jeugdplein (2011). Flexus Jeugdplein Versterkt; perspectief 2014. Eigenaar Raad van Bestuur.
Opvoedingsidealen
51
Garbarino, J. & Ganzel, B. (2000). The human ecology of early risk. In J.P. Shonkoff & S.J. Meisels (Eds.), Handbook of early childhood intervention. Cambridge: Cambridge University Press. Gfellner, B. M. (1990). Culture and consistency in ideal and actual child‐rearing practices: A study of canadian indian and white parents. Journal of comparative family studies, 21, 3,413‐424. Hopman, M. (2012). Unraveling the Hidden Curriculum: Interventions and Youth Policy. Utrecht: Universiteit Utrecht.
Values in
Youth
Care
Kagitçibaşi, Ç. (1997). Individualism and collectivism. In J. W. Berry, M. H. Segall & Ç. Kağitçibaşi (Eds.), Handbook of cross-cultural psychology. Volume 3: Social behavior and applications (pp. 1-51). Boston et al.: Allyn and Bacon. Kerr, m., H. Stattin en R.C.M.E. Engels (redactie) (2008). What can parents do? New insights into the role of parents in adolescent problem behavior. Chichester: Wiley & Son. Kok, J.F.W. (1997). Specifiek opvoeden: Orthopedagogische theorie en praktijk. Utrecht: De Tijdstroom. Laklija, M. (z.j.). Foster care models in Europe. Results of a conducted survey: Zagreb: z.u.. Langeveld, M.J. (1979). Beknopte theoretische pedagogiek. Groningen: WoltersNoordhoff. LeVine, R.A. (1977). 'Child rearing as cultural adaptation', In: P.H. Leiderman, S. R. Tulkin en A. Rosenfeld (Eds.), Culture and Infancy: Variations in the human experience. New York, Academic Press. Lieshout, J. van (1997). De ontwikkeling van het pleegouderschap. In H. Baartman & Tj. Zandberg (Eds.), Pleegzorg Groningen: Wolters‐Noordhoff. Natrajan, R. & Myers-Walls, J.A. (z.j.) What are goals in parenting? Retrieved from http:// www.extension.purdue.edu. Pels, T. & Ruyter, D. de (2011). De relatie tussen opvoeding, socialisatie, ontwikkeling en radicalisering: overzicht van en hiaten in de beschikbare kennis in Pedagogiek 2, 2011, z.p.: Van Gorcum educatief. Pels, T. (2000). Opvoeding en integratie, Een vergelijkende studie van recente onderzoeken naar gezinsopvoeding en de pedagogische afstemming tussen gezin en school. Assen: Van Gorcum. Pleegzorg Nederland. (2014). Factsheet pleegzorg 2013. Utrecht: Pleegzorg Nederland. Ruyter, D.J. de (2005). Autonomie door betrokkenheid. In Ruyter, D.J. de BetramTroost, G.D. & Sieckelinck, S.M.A. (2005) Idealen, idolen en iconen van pedagogiek. Amsterdam: Uitgevrij SWP. P. 138-146.
Opvoedingsidealen
52
Ruyter, D.J. de (2007). Ideals, education, and happy Flourishing. Educational Theory. 57 (1) 23-35 Ruyter, D.J. & Schinkel, A. (2013). On the relations between parent’s ideals and children’s autonomy. Educational Theory. 63 (4) 369-388. Roos, S. de & Bucx, F. (2010). Hoofdstuk 3 Piepen de jongen zoals de ouders zongen. In Broek, A. van den, Bronnenman-Helmers, R en veldheer, V. (redactie) (2010) Wisseling van de wacht: generaties in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Roos, S. de & Bucx, F. (2011). Hoofdstuk 7 Opvoeden in Nederland. In Bucx, A. (redactie) (2011). Gezinsrapport 2011, een portret van het gezinsleven in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Rosmolen, H. G. (2012). Inzicht in loyaliteit bij pleegkinderen: Aan de hand van het Relatiediagram van het PSI-P. Leiden: Universiteit Leiden. Rigter, J. (2010). Het palet van de psychologie, stromingen en hun toepassingen in hulpverlening en opvoeding. Uitgeverij Coutinho, Bussum. San, M. van, Sieckelinck, S. & Winter, M. (2010). Idealen op drift, Een pedagogische kijk op radicaliserende jongeren. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers. Savater, F. (2006). De waarde van opvoeden. Filosofie van ouderschap en onderwijs. Uitgeverij Bijleveld, Utrecht. Schravendijk, H.W.R. van (2010). 'Evaluatieonderzoek Al Massoelijat, Onderzoek naar succes- en faalfactoren bij de cultuurspecifieke aanpak van de opvoedondersteuning van Marokkaanse ouders door Kleur in 't Werk'. Amsterdam: Schravendijk Consultancy. Schuytvlot, A. H. (1999). Een dynamische driehoek. Gezinsvoogd, ouder en kind een jaar lang gevolgd. Delft: Eberon. Siekelinck, S.M.A. (2005). Kiezen tussen praktijken en idealen? Over de rol van idealen in de opvoedingspraktijk. In De Ruyter, D.J., Betram-Troost, G.D. & Sieckelinck, S.M.A. (2005) Idealen, idolen, iconen van de pedagogiek. Amsterdam: z.u. Solomon, A. (2012). Ver van de Boom, Als je kind anders is. Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers. Strijker, J. (2009). Kennisboek pleegzorg. Utrecht: Stili Novi.
Sunier, T. & Landman, N. (2014). Turkse islam: Actualisatie van kennis over Turkse religieuze stromingen en organisaties in Nederland, Een literatuurstudie in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Amsterdam: VU University Amsterdam.
Opvoedingsidealen
53
Triseliotis, J., Feast, J., & Kyle, F. (2005). The Adoption Triangle Revisited. BAAF. Weterings, A. M., Bloemberg, W.A., Pruijs, H., & Pool, W. (1998). De ontwikkeling van kinderen in pleeggezinnen: een onderzoek onder 58 pleegzorgsituaties met behulp van de IPP. Leiden: Universiteit Leiden. Winter, M. (2000). Beter maatschappelijk opvoeden, hoofdlijnen van een eigentijdse participatie-pedagogiek. Assen: Van Gorgum.
Opvoedingsidealen
54
BIJLAGE INTERVIEWLEIDDRAAD Het interview bestaat uit drie delen. Elk deel heeft zijn eigen doel. Voorafgaand aan het interview zal niet verteld worden dat het interview bestaat uit drie delen. In het eerste deel zullen de respondenten hun eigen verhaal moeten vertellen. Zij moeten niet het gevoel krijgen opgejaagd te worden door de tijd of door interesse naar het volgende onderdeel. Tijdens alle drie de delen van het interview wordt er een opname gemaakt. Tussen de delen door is eventueel gelegenheid om een korte pauze te houden (koffie, toiletbezoek). Deel 1 open vraag opvoedingsidealen Dit deel heeft tot doel de respondent zoveel mogelijk laten vertellen over hun eigen opvoedingsidealen voor hun pleegkinderen. Door goed door te vragen wordt geprobeerd een hoog abstractieniveau te bereiken. (bijvoorbeeld als pleegouders vertellen over hun kinderen die stil moeten zitten aan tafel, zal doorgevraagd worden op de achterliggende gedachte. Waarom moeten ze stil zitten en wat is daar voor u belangrijk aan?) De onderzoeker is bekend met de opvoedingsidealen die genoemd zijn op de kaartjes uit deel twee van het interview. Het is niet de bedoeling om precies deze letterlijke opvoedingsidealen door de respondent te laten noemen maar wel om ook op dat abstractie niveau het gesprek te laten plaats vinden. Het gaat om de opvoedingsidealen die de respondent in gedachten heeft voor als het kind achttien is geworden, de leeftijd waarop de kinderen officieel volwassen zijn en de bemoeienis van de jeugdbescherming ophoudt. Mochten de respondenten zich afvragen over welk kind ze moeten vertellen, zal gevraagd worden of de opvoedingsidealen voor de verschillende kinderen anders zijn, wat er anders is en wat daar de oorzaak of reden van is. Startvraag: Kunt u uw ideaal beeld schetsen van uw pleegkind als hij/zij 18 is geworden? Dit deel wordt afgesloten met een samenvatting van de opvoedingsidealen die de respondenten zelf in hun verhaal hebben genoemd of omschreven. Deel 2 kaartjes opvoedingsidealen In dit deel worden de kaartjes met opvoedingsidealen geïntroduceerd. Pas op dit moment worden ze ook uit de tas gehaald. Door de kaartjes al eerder op tafel te leggen kunnen respondenten afgeleid worden in het gesprek over in deel 1. Het doel van dit deel van het interview is dat de respondent een persoonlijke rangorde in de opvoedingsidealen aanbrengt. De kaartjes met opvoedingsidealen worden in willekeurige volgorde gepresenteerd. De rangorde die de respondent noemt moet worden genoteerd. De volgende vragen worden gesteld:
Opvoedingsidealen
55
Welke opvoedingsidealen herkent u uit uw verhaal?
Heeft u naast de opvoedingsidealen op deze kaartjes nog andere opvoedingsidealen die u zou willen toevoegen? Er zijn immers meer opvoedingsidealen dan dat er op de kaartjes staan.
Welke opvoedingsidealen worden er op de kaartjes genoemd en zijn niet in het eerste deel van het interview naar voren gekomen? o
Wat verstaat u onder dit opvoedingsideaal en wilt u dat illustreren met een voorbeeld van hoe het ideaal eruit zou zien als uw pleegkind achttien geworden is? Er wordt naar een voorbeeld gevraagd om een duidelijk beeld te krijgen van wat de respondent verstaat onder dit opvoedingsideaal.
Tot slot wil ik vragen of u de kaartjes op volgorde wilt leggen. Van, voor u, heel belangrijk naar minder belangrijk.
Deel 3 ontwikkeling opvoedingsidealen. In het laatste deel van dit onderzoek wordt de respondent gevraagd om mee te denken met de onderzoeker. De respondent wordt deelgenoot van de doelstelling van deze fase van het interview. Het doel is om antwoord te vinden op de vraag of er een ontwikkeling heeft plaats gevonden ten aanzien van de opvoedingsidealen. De opvoedingsidealen op het moment dat men besloten heeft pleegouders te willen worden en de opvoedingsidealen hoe ze er op dit moment uit zien worden met elkaar vergeleken. Samen wordt gekeken naar welke veranderingen er zijn en waardoor deze zijn ontstaan. In eerste instantie zal de respondent zelf oorzaken en veranderingen kunnen aangeven. Daarna worden de deelvragen uit het onderzoek erbij gepakt. De onderzoeker en de respondent zoeken samen naar een antwoord op deze vragen.
a. Welke invloed heeft de VIP cursus gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders?
b. Welke invloed heeft de hulpverlening gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders?
c. Welke invloed hebben de pleegkinderen gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders?
d. Welke invloed hebben de biologische ouders gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders?
e. Welke invloed hebben de omgevingsfactoren gehad op de opvoedingsidealen van de pleegouders? Afronding Voordat het interview wordt afrond wordt gevraagd of er nog iets is wat de respondent nog niet verteld heeft maar wel graag wil vertellen over opvoedingsidealen. Als laatste wordt de respondent nogmaals bedankt en wordt aangeboden de resultaten van het onderzoek toe te sturen.
Opvoedingsidealen
56