opinie
Tekst: maj inf b.d. P.M. de Rooij
Mill 10 mei 1940
De doorbraak van de Peel-Raamstelling Op 9 mei 11.25 kreeg C Heeresgruppe B van het Ober Kommando (OK) des Heeres een telex: “An Heeresgruppe B Gelb
10 mai 1940 05.35 ”. Deze telex was het startsein voor de uitvoering van Operatieplan “Fall Gelb”; de strategische over1
val van het Westen (Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk). Het plan voorzag in een snelle bezetting van geheel Nederland. Het zwaartepunt lag zuid van de grote rivieren waarbij met een gemotoriseerde stoot door Brabant de Vesting Holland zou worden ingenomen. Daartoe zouden de strategische bruggen tussen Moerdijk en Rotterdam door luchtlandingstroepen worden bezet. Deze eenheden moesten zo snel mogelijk door grondtroepen worden versterkt.
Duitse opmarsplan door Brabant
Om de snelle doorstoot naar de Moerdijkbruggen te realiseren, moesten de Duitsers de Maaslinie en de Peel-Raamstelling (PRS) doorbreken. Daartoe hadden zij 3 zwaartepunten gepland; 3 parallelle penetraties met behulp van een (gepantserde) trein, die een bataljon troepen in de rug van de PRS diende te brengen: GennepMill, Venlo-Deurne en RoermondWeert. Het tijdschema wat daarvoor was opgesteld, was niet alleen gebaseerd op inlichtingen, maar ook op de geringe gevechtswaarde die de Duit-
36 | Carré 2 | 2013
sers het Nederlandse leger toekende. Als dat allemaal geslaagd zou zijn, zou Mill vermoedelijk niet zo prominent als voorname slag tijdens de meidagen bekend zijn geworden. In dit krijgshistorisch verslag zal de focus worden gelegd op de PRS. Initieel een sterke verdedigingsstelling van het Nederlandse leger, maar ontdaan van haar kracht door het besluit in april 1940 om de hoofdmacht van de verdediging in Noord-Brabant op de eerste oorlogsdag te laten verplaatsen naar de Vesting Holland. Van de achterblijvers werd verwacht de Duitse opmars 1 dag te vertragen.
Diepgaande meningsverschillen over de te voeren verdediging van Nederland tussen de regering en de opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, generaal Reijnders, leidde tot het ontslag van Reijnders. Zijn opvolger, generaal Winkelman, paste in april 1940 het plan aan en legde het accent meer op de verdediging van de Vesting Holland. De hoofdverdediging van het land zou gevoerd worden door de Grebbelinie en Betuwelinie dat het oostfront moest vormen, waarbij de Vesting Holland hardnekkig zou worden verdedigd langs het Zuidfront en de Waal-Lingestelling.
Het Nederlandse verdedigingsplan in vogelvlucht
De PRS zou niet meer hardnekkig worden verdedigd. Generaal Winkelman vond dat de PRS te makkelijk te omtrekken was omdat de Belgische regering het zuiden ervan niet wilde aansluiten op de Belgische defensie. Daarnaast waren de Fransen niet bereid oostelijker dan de lijn Tilburg Turnhout op te treden. Dat betekende dat de PRS niet door Geallieerde inzet zou worden ondersteund.
De regering en de Defensietop gingen er van uit dat het Nederlandse Leger te klein was om het gehele Nederlandse territorium te verdedigen. Daarom moest de verdediging uiteindelijk tot het uiterste worden gevoerd in de Vesting Holland en werden in het “buitengebied” een aantal verdedigingslinies ingericht. De belangrijkste daarvan waren de IJssel- en Maaslinie (buitenverdediging) en de daarachter gelegen Grebbelinie en PRS; de zgn. voorverdediging. De buitenverdediging moest het Veldleger de tijd bieden de voorverdediging in te richten. De Grebbelinie en PRS mochten niet tot het uiterste worden verdedigd zodat de Nederlandse troepen bij doorbreking nog konden terugtrekken op de Vesting Holland. Daarnaast hoopte men op hulp vanuit het buitenland.
De bouw van de Peel-Raamstelling
Voor het Zuidfront was de rivier de Maas de eerste natuurlijke hindernis, welke werd versterkt met kazematten (kzm’n). Bij de bruggen stonden sinds 1936 reeds zgn. rivierkazematten. Daarachter moest op een afstand variërend van zo’n 10 tot 20 km een versperringslinie komen als tweede lijn; de PRS.
Van 1934 - 1936 werd deze versperring voorbereid in het Peelgebied tussen Weert en Griendtsveen. In 1937 werd deze versperring doorgetrokken tot de Maas bij Grave en wel van Griendtsveen tot het riviertje de Raam bij Mill in de vorm van een ca 40 km tankgracht. In de herfst 1939 begon de aanleg van het kanaal (ook wel Defensiekanaal). Tegelijkertijd werd in het gehele stellinggebied langs het kanaal een groot aantal lichte kzm’n gebouwd van de typen ‘S’ (stekelvarken), ‘B’ (flankerende betonkazemat) en ‘G’ (gietstaal). Achter het Defensiekanaal en het Raamdal vormden zij een aaneengesloten vuurfront. Achter de kzm’n werd op 200 tot 1000m een zone met mijnversperringen en een driedubbele hekversperring aangelegd ten behoeve van de hoofdstelling. Dit werk werd uitgevoerd door de gemobiliseerde militairen van het Veldleger. Zij moesten de stelling bovendien versterken met vele loopgraven, schuilplaatsen, prikkeldraadversperringen, tankversperringen op de wegen enz. Bij de Duitse aanval op 10 mei 1940 was het werk vrijwel gereed. Defensiekanaal bij Mill G-kzm 546
De verdediging van de PeelRaamstelling
In het nieuwe verdedigingsplan van generaal Winkelman werd de troepensterkte teruggebracht. Het III Legerkorps (III Lk) werd uit de PRS gehaald, maar moest van elk regiment (6) één bataljon in de stelling achterlaten. Daarmee werd het regimentsvak een bataljonsvak en verdween de diepte in de verdediging. Het gros van het III Lk kwam in een verzamelgebied rond ‘s-Hertogenbosch, de LtDiv omgeving Eindhoven. Door de voorlopige concentratie achter de PRS bleef de schijn van een hardnekkige verdediging. Indien de gevechten uitbraken mochten III LK en LtDiv niet gebonden raken en dienden in de nacht van de eerste oorlogsdag terug te trekken in de Waal-Lingestelling.
grenzen met Duitsland en België. In totaal 150km frontbreedte met vakdieptes die varieerden van 12 tot 25km.
De Peeldivisie
De commandant (C) van de Peeldivisie (PD), tevens Territoriaal Bevelhebber Noord-Brabant, was kolonel L.J. Schmidt. Binnen zijn 80 km brede vak van Grave naar Weert was hij verantwoordelijk voor twee verdedigingslijnen, 80 km Maaslinie van Grave tot Maasbracht met de belangrijkste rivierovergangen en de 70 km PRS. Daarnaast waren er troepen aan de
Overzicht vakgrenzen Peeldivisie
De PD was een qua omvang en samenstelling complex. Men kon eigenlijk niet spreken van een divisie, maar van beveiligende eenheden die Limburg en Noord-Brabant moesten verdedigen. De aansturing vond plaats vanuit het divisiehoofdkwartier in Eindhoven. De PD bestond in hoofdzaak uit 17 bataljons; 12 infanteriebataljons, 4 Grensbataljons en 1 Grensbataljon Jagers. Daarvan lagen 9 bataljons in de Maaslinie en langs de grenzen met Duitsland en België. Als de strijd bij de PRS zou komen, zouden ook de 6 achtergebleven bataljons van het IIIe Lk onder de PD staf komen te vallen. Kolonel Schmidt had daardoor in feite 23 bataljons onder zijn bevel maar was, qua communicatie- en commandostructuur, daarvoor niet geëquipeerd. De PD was niet opgedeeld in regimenten maar in 5, min of meer autonome vakken (van N-Z Schaijk, Erp, Bakel, Asten en Weert) onder commando
37
opinie
Tekst: maj inf b.d. P.M. de Rooij
Mill 10 mei 1940
De doorbraak van de Peel-Raamstelling Op 9 mei 11.25 kreeg C Heeresgruppe B van het Ober Kommando (OK) des Heeres een telex: “An Heeresgruppe B Gelb
10 mai 1940 05.35 ”. Deze telex was het startsein voor de uitvoering van Operatieplan “Fall Gelb”; de strategische over1
val van het Westen (Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk). Het plan voorzag in een snelle bezetting van geheel Nederland. Het zwaartepunt lag zuid van de grote rivieren waarbij met een gemotoriseerde stoot door Brabant de Vesting Holland zou worden ingenomen. Daartoe zouden de strategische bruggen tussen Moerdijk en Rotterdam door luchtlandingstroepen worden bezet. Deze eenheden moesten zo snel mogelijk door grondtroepen worden versterkt.
Duitse opmarsplan door Brabant
Om de snelle doorstoot naar de Moerdijkbruggen te realiseren, moesten de Duitsers de Maaslinie en de Peel-Raamstelling (PRS) doorbreken. Daartoe hadden zij 3 zwaartepunten gepland; 3 parallelle penetraties met behulp van een (gepantserde) trein, die een bataljon troepen in de rug van de PRS diende te brengen: GennepMill, Venlo-Deurne en RoermondWeert. Het tijdschema wat daarvoor was opgesteld, was niet alleen gebaseerd op inlichtingen, maar ook op de geringe gevechtswaarde die de Duit-
36 | Carré 2 | 2013
sers het Nederlandse leger toekende. Als dat allemaal geslaagd zou zijn, zou Mill vermoedelijk niet zo prominent als voorname slag tijdens de meidagen bekend zijn geworden. In dit krijgshistorisch verslag zal de focus worden gelegd op de PRS. Initieel een sterke verdedigingsstelling van het Nederlandse leger, maar ontdaan van haar kracht door het besluit in april 1940 om de hoofdmacht van de verdediging in Noord-Brabant op de eerste oorlogsdag te laten verplaatsen naar de Vesting Holland. Van de achterblijvers werd verwacht de Duitse opmars 1 dag te vertragen.
Diepgaande meningsverschillen over de te voeren verdediging van Nederland tussen de regering en de opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, generaal Reijnders, leidde tot het ontslag van Reijnders. Zijn opvolger, generaal Winkelman, paste in april 1940 het plan aan en legde het accent meer op de verdediging van de Vesting Holland. De hoofdverdediging van het land zou gevoerd worden door de Grebbelinie en Betuwelinie dat het oostfront moest vormen, waarbij de Vesting Holland hardnekkig zou worden verdedigd langs het Zuidfront en de Waal-Lingestelling.
Het Nederlandse verdedigingsplan in vogelvlucht
De PRS zou niet meer hardnekkig worden verdedigd. Generaal Winkelman vond dat de PRS te makkelijk te omtrekken was omdat de Belgische regering het zuiden ervan niet wilde aansluiten op de Belgische defensie. Daarnaast waren de Fransen niet bereid oostelijker dan de lijn Tilburg Turnhout op te treden. Dat betekende dat de PRS niet door Geallieerde inzet zou worden ondersteund.
De regering en de Defensietop gingen er van uit dat het Nederlandse Leger te klein was om het gehele Nederlandse territorium te verdedigen. Daarom moest de verdediging uiteindelijk tot het uiterste worden gevoerd in de Vesting Holland en werden in het “buitengebied” een aantal verdedigingslinies ingericht. De belangrijkste daarvan waren de IJssel- en Maaslinie (buitenverdediging) en de daarachter gelegen Grebbelinie en PRS; de zgn. voorverdediging. De buitenverdediging moest het Veldleger de tijd bieden de voorverdediging in te richten. De Grebbelinie en PRS mochten niet tot het uiterste worden verdedigd zodat de Nederlandse troepen bij doorbreking nog konden terugtrekken op de Vesting Holland. Daarnaast hoopte men op hulp vanuit het buitenland.
De bouw van de Peel-Raamstelling
Voor het Zuidfront was de rivier de Maas de eerste natuurlijke hindernis, welke werd versterkt met kazematten (kzm’n). Bij de bruggen stonden sinds 1936 reeds zgn. rivierkazematten. Daarachter moest op een afstand variërend van zo’n 10 tot 20 km een versperringslinie komen als tweede lijn; de PRS.
Van 1934 - 1936 werd deze versperring voorbereid in het Peelgebied tussen Weert en Griendtsveen. In 1937 werd deze versperring doorgetrokken tot de Maas bij Grave en wel van Griendtsveen tot het riviertje de Raam bij Mill in de vorm van een ca 40 km tankgracht. In de herfst 1939 begon de aanleg van het kanaal (ook wel Defensiekanaal). Tegelijkertijd werd in het gehele stellinggebied langs het kanaal een groot aantal lichte kzm’n gebouwd van de typen ‘S’ (stekelvarken), ‘B’ (flankerende betonkazemat) en ‘G’ (gietstaal). Achter het Defensiekanaal en het Raamdal vormden zij een aaneengesloten vuurfront. Achter de kzm’n werd op 200 tot 1000m een zone met mijnversperringen en een driedubbele hekversperring aangelegd ten behoeve van de hoofdstelling. Dit werk werd uitgevoerd door de gemobiliseerde militairen van het Veldleger. Zij moesten de stelling bovendien versterken met vele loopgraven, schuilplaatsen, prikkeldraadversperringen, tankversperringen op de wegen enz. Bij de Duitse aanval op 10 mei 1940 was het werk vrijwel gereed. Defensiekanaal bij Mill G-kzm 546
De verdediging van de PeelRaamstelling
In het nieuwe verdedigingsplan van generaal Winkelman werd de troepensterkte teruggebracht. Het III Legerkorps (III Lk) werd uit de PRS gehaald, maar moest van elk regiment (6) één bataljon in de stelling achterlaten. Daarmee werd het regimentsvak een bataljonsvak en verdween de diepte in de verdediging. Het gros van het III Lk kwam in een verzamelgebied rond ‘s-Hertogenbosch, de LtDiv omgeving Eindhoven. Door de voorlopige concentratie achter de PRS bleef de schijn van een hardnekkige verdediging. Indien de gevechten uitbraken mochten III LK en LtDiv niet gebonden raken en dienden in de nacht van de eerste oorlogsdag terug te trekken in de Waal-Lingestelling.
grenzen met Duitsland en België. In totaal 150km frontbreedte met vakdieptes die varieerden van 12 tot 25km.
De Peeldivisie
De commandant (C) van de Peeldivisie (PD), tevens Territoriaal Bevelhebber Noord-Brabant, was kolonel L.J. Schmidt. Binnen zijn 80 km brede vak van Grave naar Weert was hij verantwoordelijk voor twee verdedigingslijnen, 80 km Maaslinie van Grave tot Maasbracht met de belangrijkste rivierovergangen en de 70 km PRS. Daarnaast waren er troepen aan de
Overzicht vakgrenzen Peeldivisie
De PD was een qua omvang en samenstelling complex. Men kon eigenlijk niet spreken van een divisie, maar van beveiligende eenheden die Limburg en Noord-Brabant moesten verdedigen. De aansturing vond plaats vanuit het divisiehoofdkwartier in Eindhoven. De PD bestond in hoofdzaak uit 17 bataljons; 12 infanteriebataljons, 4 Grensbataljons en 1 Grensbataljon Jagers. Daarvan lagen 9 bataljons in de Maaslinie en langs de grenzen met Duitsland en België. Als de strijd bij de PRS zou komen, zouden ook de 6 achtergebleven bataljons van het IIIe Lk onder de PD staf komen te vallen. Kolonel Schmidt had daardoor in feite 23 bataljons onder zijn bevel maar was, qua communicatie- en commandostructuur, daarvoor niet geëquipeerd. De PD was niet opgedeeld in regimenten maar in 5, min of meer autonome vakken (van N-Z Schaijk, Erp, Bakel, Asten en Weert) onder commando
37
van een Luitenant-kolonel (Lkol). De vakgrenzen liepen tot aan de grens met Duitsland. De vakbreedte per bataljon was gemiddeld 13.5 km. Aan de Maas waren de mitrailleurs opgesteld in kzm’n. Verder beschikte men aan de Maas over enkele zelfstandige stukken 8-staal en pantserafweergeschut (PAG). Met het vertrek van III Lk verdwenen ook de 9 afdelingen artillerie. Dit werd gecompenseerd door het nieuw opgerichte 20e Regiment Artillerie (20RA). 20RA bestond uit 3 afdelingen van ieder 12 stukken 8-staal; een vuurmond van 1870 die in 1933 was uitgefaseerd. Eind april, begin mei betrok 20VA haar stellingen. Verder had de PD de beschikking over een aantal stukken 6-veld. Andere ondersteunende wapens zoals PAG, mortieren of luchtdoelartillerie waren niet ter beschikking. Een Regiment Infanterie (RI) bestond uit 3 infanteriebataljons (750 man) met elk weer 3 infanterie-compagnieën (175 man, 12 mitrailleur M20 Lewis) en 1 mitrailleurcompagnie (MC 180-200 man, 12 zware mitrailleurs M08/15 Schwarzlose). De bewapening van de tirailleurs was het geweer Hembrug M95. Handgranaten waren nauwelijks aanwezig. De Landmacht kende amper radio’s. Verbindingen onderling en tussen de hogere niveaus waren vaak beperkt tot lijnverbindingen, respectievelijk PTT-verbindingen. De inzet van (motor) ordonnansen was veelal de enige uitkomst. Mill lag in het vak Schaik. Als knooppunt van wegen en de oost-west lopende spoorweg was het een belangrijk tactisch punt in de PRS. In Mill waren 3 belangrijke doorgangen: de bruggen over het Defensiekanaal in de Langeboomseweg en de Graafseweg en de spoorwegbrug.
vernielingstaken (15.C.Pn). Het gebied leende zich uitstekend voor een verdediging. Echter, het bos in de sector van I-6RI mocht niet worden gekapt waardoor de Duitsers daar het kanaal ongezien konden naderen. De omgeving van de spoorlijn en het dorp zelf was aan I-3RI toevertrouwd. In de stelling van 1-I-3RI (kzm 530 t/m 537) bevond zich een artilleriewaarnemingspost in een boom. Voor de verovering van Nederland was een nieuw leger gevormd; het 18e leger waarvan het 26e Armee Korps (AK) verantwoordelijk was voor de snelle doorstoot naar de Moerdijkbruggen. 26 AK werd daartoe versterkt met de 9.Pantser Divisie (PD). De weg voor 9.PD moest worden vrijgemaakt door 254 Infanterie Divisie (ID) en 256.ID en de SS-Verfügungsdivision. Hitler zelf had het idee geopperd om voor de verovering van de Maasbruggen overvalcommando’s in te zetten. Hiertoe werd een bijzondere eenheid geformeerd: Bau-Lehrbataillon z.b.V 800 (zur besondere Verwendung). Voor de overvallen op de Nederlandse bruggen maakten de Duitsers gebruik van in Duitsland wonende Nederlandse NSB’ers (Nationaal Socialistische Beweging) die waren aangesloten bij de turnkring “Sport en Spel”. Bij Gennep zou een overvalcommando met een list de spoorbrug veroveren waar-
38 | Carré 2 | 2013
De Gennepse Maasbrug
Rond 03.30 op 10 mei overviel een 10-koppige overvalcommando onder bevel van Oberleutnant Wilhelm Walther de spoorbrugbewaking te Gennep. De bewaking werd misleid door enkele Nederlanders die in Nederlands Marechaussee uniform Duitse gevangenen “afleverden”. Met deze actie kregen de Duitsers de enige bruikbare Maasbrug in handen. De Pz, gevolgd door de troepentrein, kon via de brug ongehinderd opstomen naar Mill omdat alle geplande vernielingen in de verdere route ook niet of niet tijdig ten uitvoer waren gebracht.
De acties in de Peel-Raamstelling bij Mill
Op 10.01.00 mei kreeg Lkol Detmar van de C PD opdracht de hindernissen te stellen en de stellingen om 03.00 volledig te bezetten. Toen Duitse vliegtuigen overvlogen was de algemene mening “dat het wel eens een kwade dag voor Engeland zou kunnen worden”. Toen verscheen tot ieders stomme verbazing rond 04.30 de Pz die met een snelheid van 40-50 km/u door de stelling reed. “Hebben wij ook van die dingen” is de verbaasde reactie van C 1-I-3RI, C ter plaatse.
Om 04.45 werd op 3 1/2 km achter de linie het Duitse bataljon uitgeladen. Het toeval wil dat de Pz stopte ter hoogte van de CP 1-3RI, majoor Netze, en de troepentrein ter hoogte van de CP van C 3-I-3RI. Netze meldde dit aan zijn compagniescommandanten en aan C Vak Schaik. Een deel van de staf van majoor Netze en een ploeg kabelleggers werd gevangengenomen maar Netze wist met zijn CP tijdelijk uit te wijken naar de CP van 1-I-3RI. Bij de CP van 3-I-3RI werd een sectie van 3-I-3RI en een 6-veld bemanning gevangen genomen De C 3-I-3RI kon weliswaar ongezien uitwijken maar bleef met zijn commandogroep tot 19.00 afgesneden van alle andere Nederlandse troepen. C 2-I-3RI nam maatregelen tegen een flankaanval vanuit het westen. De bevolking van Mill werd geëvacueerd. C III/IR.481had al snel de indruk dat alleen de kzm’n en de stellingen bezet waren en er geen reserve was in het achterland. Doordat er aan Nederlandse zijde maar 1 bataljon per regiment is achtergebleven, was er immers geen personeel om de hoofdstelling geheel te bezetten. Hij besloot een aanval in de rug van de stelling uit te voeren met als doel de kzm’n aan de belangrijkste wegen uit te schakelen. Het bataljon splitste zich in 2 aanvalsgroepen; een noord en een zuid van de spoorlijn. De Duitse BC kon geen verbinding krijgen met de Divisions Gefechtsstand van 256.ID2 en besloot de Pz terug te sturen. Deze rangeerde bij halte Zeeland en reed terug. Inmiddels hadden de Nederlandse soldaten, bekomen van de schrik, de asperges ter afsluiting geplaatst en ook opgegraven mijnen. Met de wagons nu voor de Pz-locomotief reed de Pz omstreeks 05.15 op de asperges en ontspoorde.
Van III Lk bleven in Mill I-3RI, I-6RI en III-14RI achter en stonden samen met de 2 andere bataljons in vak Schaik onder bevel van res Lkol Detmar. I-3RI (majoor Netze) en I-6RI (majoor Allard) leverden de hoofdbezetting in het bijna 10 km brede vak bij Mill, noordelijk aangeleund door III-14RI en zuidelijk door II-2RI. I-3RI en I-6RI behielden de batterij 6-veld (4 stukken) van hun regiment. Lkol Detmar kreeg als rechtstreekse steun III-20VA. Daarnaast was er 1 compagnie pioniers ingedeeld voor
na een Panzerzug (Pz) en troepentrein met daarin het versterkte IIIe bataljon Infanterie Regiment (IR) 481 256.ID o.l.v. Majoor Rüdi Schenk de PRS zou doorbreken.
Kaart Duits aanvalsplan 256.ID
De Nederlandse militairen in kzm 534, de hoofdstelling 1-I-3RI (Kapelruïne) en de troepen west daarvan openden het vuur op de Pz. De Nederlanders beschikten echter niet over PAG. Onder dekking van de Pz konden de Duitsers de trein wel naar het zuiden verlaten en overvielen kzm 533 en 532 direct zuid van de Pz. Daardoor ontstond er een gat in de Nederlandse verdediging. De Duitse BC bleef verstoken van verbinding met de Divisi-
Ontspoorde Panzerzug. Op de voorgrond de kzm 533 (vak 1-I-3RI)
ons Gefechtsstand en met zijn eigen C IR.481.
De noordelijke aanval 05.00-06.00
Deze aanval bedreigde III-20VA in de rechterflank en rug. De opmars werd opgemerkt door Luitenant Mulder; C 1e (rechter) batterij. Hij vroeg toestemming om de Duitsers te beschieten. Andere middelen zoals mitrailleurs waren niet beschikbaar. Hij kreeg toestemming voor 1 van zijn 4 x 8-staal dat 120 graden moest worden gedraaid. Gezien de dreiging werden al snel de andere 3 stukken ook ingezet. De stukken moesten beurteling over elkaar vuren vanwege het gevaar voor de bemanningen. Uiteindelijk werd de gehele afdeling ingezet waarbij de vuurleiding plaats vond door Mulder. De aanval werd na één uur op 400m afstand voor de stelling gestopt; de vijand viel terug richting spoorlijn. Deze actie ging de Nederlandse krijgsgeschiedenis in als uniek. Luitenant Mulder ontving hiervoor de MWO4. Een Duitse compagnie die na de door III-20VA afgeslagen aanval even later optrok langs het spoor, wist gebruik makend van de dekking van de spoordijk, de kzm’n 526-531 aan de achterzijde te naderen en te overvallen. Daardoor werd het gat in de Nederlandse verdediging verder vergroot. Van 1-I-3RI waren nu 4 van de 7 kzm ingenomen, van 3-I-3RI 4 van de 12. Het was inmiddels 07.30.
De zuidelijke aanval
De Duitse compagnie die zuid was
Kaart noordelijke en zuidelijke opmars III/IR.481
getrokken, volgde vanwege de prikkeldraad en mijnen achter de kzm’n, de niet bezette hoofdstelling van 3-I-3RI. Om 07.00 overvielen zij ter hoogte van de sectie van de Luitenant Bleeker (kzm 518 t/m 520) een mitrailleurpost. Bleeker reageerde met een tegenaanval en wist de Duitsers te verdrijven. Omdat Bleeker geen contact kon krijgen met zijn BC, meldde hij dit aan C Vak Schaijk. De Duitsers vielen terug op de spoorlijn. De Duitsers die de kzm’n 526-531 hadden ingenomen, trokken vervolgens verder in zuidelijke richting en namen aansluitend de kzm 525-522 in. Bij kzm 522 sprong Soldaat Van Dam terug in de kzm, sloot de stalen toegangsdeur en opende het vuur vanuit het linker schietgat waardoor de andere kzm’n gewaarschuwd
39
van een Luitenant-kolonel (Lkol). De vakgrenzen liepen tot aan de grens met Duitsland. De vakbreedte per bataljon was gemiddeld 13.5 km. Aan de Maas waren de mitrailleurs opgesteld in kzm’n. Verder beschikte men aan de Maas over enkele zelfstandige stukken 8-staal en pantserafweergeschut (PAG). Met het vertrek van III Lk verdwenen ook de 9 afdelingen artillerie. Dit werd gecompenseerd door het nieuw opgerichte 20e Regiment Artillerie (20RA). 20RA bestond uit 3 afdelingen van ieder 12 stukken 8-staal; een vuurmond van 1870 die in 1933 was uitgefaseerd. Eind april, begin mei betrok 20VA haar stellingen. Verder had de PD de beschikking over een aantal stukken 6-veld. Andere ondersteunende wapens zoals PAG, mortieren of luchtdoelartillerie waren niet ter beschikking. Een Regiment Infanterie (RI) bestond uit 3 infanteriebataljons (750 man) met elk weer 3 infanterie-compagnieën (175 man, 12 mitrailleur M20 Lewis) en 1 mitrailleurcompagnie (MC 180-200 man, 12 zware mitrailleurs M08/15 Schwarzlose). De bewapening van de tirailleurs was het geweer Hembrug M95. Handgranaten waren nauwelijks aanwezig. De Landmacht kende amper radio’s. Verbindingen onderling en tussen de hogere niveaus waren vaak beperkt tot lijnverbindingen, respectievelijk PTT-verbindingen. De inzet van (motor) ordonnansen was veelal de enige uitkomst. Mill lag in het vak Schaik. Als knooppunt van wegen en de oost-west lopende spoorweg was het een belangrijk tactisch punt in de PRS. In Mill waren 3 belangrijke doorgangen: de bruggen over het Defensiekanaal in de Langeboomseweg en de Graafseweg en de spoorwegbrug.
vernielingstaken (15.C.Pn). Het gebied leende zich uitstekend voor een verdediging. Echter, het bos in de sector van I-6RI mocht niet worden gekapt waardoor de Duitsers daar het kanaal ongezien konden naderen. De omgeving van de spoorlijn en het dorp zelf was aan I-3RI toevertrouwd. In de stelling van 1-I-3RI (kzm 530 t/m 537) bevond zich een artilleriewaarnemingspost in een boom. Voor de verovering van Nederland was een nieuw leger gevormd; het 18e leger waarvan het 26e Armee Korps (AK) verantwoordelijk was voor de snelle doorstoot naar de Moerdijkbruggen. 26 AK werd daartoe versterkt met de 9.Pantser Divisie (PD). De weg voor 9.PD moest worden vrijgemaakt door 254 Infanterie Divisie (ID) en 256.ID en de SS-Verfügungsdivision. Hitler zelf had het idee geopperd om voor de verovering van de Maasbruggen overvalcommando’s in te zetten. Hiertoe werd een bijzondere eenheid geformeerd: Bau-Lehrbataillon z.b.V 800 (zur besondere Verwendung). Voor de overvallen op de Nederlandse bruggen maakten de Duitsers gebruik van in Duitsland wonende Nederlandse NSB’ers (Nationaal Socialistische Beweging) die waren aangesloten bij de turnkring “Sport en Spel”. Bij Gennep zou een overvalcommando met een list de spoorbrug veroveren waar-
38 | Carré 2 | 2013
De Gennepse Maasbrug
Rond 03.30 op 10 mei overviel een 10-koppige overvalcommando onder bevel van Oberleutnant Wilhelm Walther de spoorbrugbewaking te Gennep. De bewaking werd misleid door enkele Nederlanders die in Nederlands Marechaussee uniform Duitse gevangenen “afleverden”. Met deze actie kregen de Duitsers de enige bruikbare Maasbrug in handen. De Pz, gevolgd door de troepentrein, kon via de brug ongehinderd opstomen naar Mill omdat alle geplande vernielingen in de verdere route ook niet of niet tijdig ten uitvoer waren gebracht.
De acties in de Peel-Raamstelling bij Mill
Op 10.01.00 mei kreeg Lkol Detmar van de C PD opdracht de hindernissen te stellen en de stellingen om 03.00 volledig te bezetten. Toen Duitse vliegtuigen overvlogen was de algemene mening “dat het wel eens een kwade dag voor Engeland zou kunnen worden”. Toen verscheen tot ieders stomme verbazing rond 04.30 de Pz die met een snelheid van 40-50 km/u door de stelling reed. “Hebben wij ook van die dingen” is de verbaasde reactie van C 1-I-3RI, C ter plaatse.
Om 04.45 werd op 3 1/2 km achter de linie het Duitse bataljon uitgeladen. Het toeval wil dat de Pz stopte ter hoogte van de CP 1-3RI, majoor Netze, en de troepentrein ter hoogte van de CP van C 3-I-3RI. Netze meldde dit aan zijn compagniescommandanten en aan C Vak Schaik. Een deel van de staf van majoor Netze en een ploeg kabelleggers werd gevangengenomen maar Netze wist met zijn CP tijdelijk uit te wijken naar de CP van 1-I-3RI. Bij de CP van 3-I-3RI werd een sectie van 3-I-3RI en een 6-veld bemanning gevangen genomen De C 3-I-3RI kon weliswaar ongezien uitwijken maar bleef met zijn commandogroep tot 19.00 afgesneden van alle andere Nederlandse troepen. C 2-I-3RI nam maatregelen tegen een flankaanval vanuit het westen. De bevolking van Mill werd geëvacueerd. C III/IR.481had al snel de indruk dat alleen de kzm’n en de stellingen bezet waren en er geen reserve was in het achterland. Doordat er aan Nederlandse zijde maar 1 bataljon per regiment is achtergebleven, was er immers geen personeel om de hoofdstelling geheel te bezetten. Hij besloot een aanval in de rug van de stelling uit te voeren met als doel de kzm’n aan de belangrijkste wegen uit te schakelen. Het bataljon splitste zich in 2 aanvalsgroepen; een noord en een zuid van de spoorlijn. De Duitse BC kon geen verbinding krijgen met de Divisions Gefechtsstand van 256.ID2 en besloot de Pz terug te sturen. Deze rangeerde bij halte Zeeland en reed terug. Inmiddels hadden de Nederlandse soldaten, bekomen van de schrik, de asperges ter afsluiting geplaatst en ook opgegraven mijnen. Met de wagons nu voor de Pz-locomotief reed de Pz omstreeks 05.15 op de asperges en ontspoorde.
Van III Lk bleven in Mill I-3RI, I-6RI en III-14RI achter en stonden samen met de 2 andere bataljons in vak Schaik onder bevel van res Lkol Detmar. I-3RI (majoor Netze) en I-6RI (majoor Allard) leverden de hoofdbezetting in het bijna 10 km brede vak bij Mill, noordelijk aangeleund door III-14RI en zuidelijk door II-2RI. I-3RI en I-6RI behielden de batterij 6-veld (4 stukken) van hun regiment. Lkol Detmar kreeg als rechtstreekse steun III-20VA. Daarnaast was er 1 compagnie pioniers ingedeeld voor
na een Panzerzug (Pz) en troepentrein met daarin het versterkte IIIe bataljon Infanterie Regiment (IR) 481 256.ID o.l.v. Majoor Rüdi Schenk de PRS zou doorbreken.
Kaart Duits aanvalsplan 256.ID
De Nederlandse militairen in kzm 534, de hoofdstelling 1-I-3RI (Kapelruïne) en de troepen west daarvan openden het vuur op de Pz. De Nederlanders beschikten echter niet over PAG. Onder dekking van de Pz konden de Duitsers de trein wel naar het zuiden verlaten en overvielen kzm 533 en 532 direct zuid van de Pz. Daardoor ontstond er een gat in de Nederlandse verdediging. De Duitse BC bleef verstoken van verbinding met de Divisi-
Ontspoorde Panzerzug. Op de voorgrond de kzm 533 (vak 1-I-3RI)
ons Gefechtsstand en met zijn eigen C IR.481.
De noordelijke aanval 05.00-06.00
Deze aanval bedreigde III-20VA in de rechterflank en rug. De opmars werd opgemerkt door Luitenant Mulder; C 1e (rechter) batterij. Hij vroeg toestemming om de Duitsers te beschieten. Andere middelen zoals mitrailleurs waren niet beschikbaar. Hij kreeg toestemming voor 1 van zijn 4 x 8-staal dat 120 graden moest worden gedraaid. Gezien de dreiging werden al snel de andere 3 stukken ook ingezet. De stukken moesten beurteling over elkaar vuren vanwege het gevaar voor de bemanningen. Uiteindelijk werd de gehele afdeling ingezet waarbij de vuurleiding plaats vond door Mulder. De aanval werd na één uur op 400m afstand voor de stelling gestopt; de vijand viel terug richting spoorlijn. Deze actie ging de Nederlandse krijgsgeschiedenis in als uniek. Luitenant Mulder ontving hiervoor de MWO4. Een Duitse compagnie die na de door III-20VA afgeslagen aanval even later optrok langs het spoor, wist gebruik makend van de dekking van de spoordijk, de kzm’n 526-531 aan de achterzijde te naderen en te overvallen. Daardoor werd het gat in de Nederlandse verdediging verder vergroot. Van 1-I-3RI waren nu 4 van de 7 kzm ingenomen, van 3-I-3RI 4 van de 12. Het was inmiddels 07.30.
De zuidelijke aanval
De Duitse compagnie die zuid was
Kaart noordelijke en zuidelijke opmars III/IR.481
getrokken, volgde vanwege de prikkeldraad en mijnen achter de kzm’n, de niet bezette hoofdstelling van 3-I-3RI. Om 07.00 overvielen zij ter hoogte van de sectie van de Luitenant Bleeker (kzm 518 t/m 520) een mitrailleurpost. Bleeker reageerde met een tegenaanval en wist de Duitsers te verdrijven. Omdat Bleeker geen contact kon krijgen met zijn BC, meldde hij dit aan C Vak Schaijk. De Duitsers vielen terug op de spoorlijn. De Duitsers die de kzm’n 526-531 hadden ingenomen, trokken vervolgens verder in zuidelijke richting en namen aansluitend de kzm 525-522 in. Bij kzm 522 sprong Soldaat Van Dam terug in de kzm, sloot de stalen toegangsdeur en opende het vuur vanuit het linker schietgat waardoor de andere kzm’n gewaarschuwd
39
werden. Er was nu een gat van ca 2 km in de Nederlandse verdediging. M.u.v. de sectie Bleeker was 3-I-3RI grotendeels gevangen genomen of uitgeschakeld (7 van de 12 kzm’n ingenomen en daarnaast de bemanning van kzm 522 m.u.v. Soldaat Van Dam). De Duitsers die langs de spoorlijn opgetrokken probeerden bij de Pz te komen maar werden tegengehouden door mitrailleurvuur vanuit de CP MC I-3RI in het boscomplex noord van de spoorlijn (de Meeren) en een provisorische afgrendeling vanuit de Kapelruïne. De Duitsers besloten het boscomplex van west naar oost te zuiveren. De CP beschikte slecht over 1 zware mitrailleur. C MC droeg het bevel over aan een kornet en ging zelf naar 2-I-3RI om de aldaar van zijn MC ingedeelde sectie (luitenant Vreugdenhil) opdracht te geven zijn CP te versterken. De door Luitenant Vreugdenhil aangevoerde zware mitrailleur bleek door een val met de motor defect. Na een strijd van ruim 4 uur viel om 10.45 de CP MC I-3RI. Luitenant Vreugdenhil mocht van de Duitse C zijn klewang behouden: “Auf Grunde seines tapferen Verhaltens wurde dem Leutnant der Holländischen Armee Vreugdenhil der Säbel überlassen”. De Duitse aanval werd nu voortgezet richting de hoofdstelling van 1-I-3RI bij de Kapelruïne. De verdediging o.l.v. de sectiecommandanten luitenant van Eekelen en Van Velden verplaatsten 2 van de 4 mitrailleurs front west. Er was geen verbinding meer met C 1-I3RI.
Wat is de reactie bij de Nederlandse staf
Het was 05.15 als de C III Lk met toestemming van de staf in Den Haag inmiddels had besloten om het 2e Regiment Huzaren Motorrijders (RHM) van de LtDiv in te zetten om de dreiging bij Mill weg te nemen. Daarmee moest de terugtrekking van zijn Lk alsmede de LtDiv veilig worden gesteld. Ook de C PD had inmiddels 2 eenheden aangewezen ter versterking van C Vak Erp en Schaijk en opdracht gegeven tot spoorbrugvernielingen over de Zuid-Willemsvaart. Het 2RHM (500 man, 24 mitrailleurs, 4 stukken PAG) onder leiding van Lkol Mathon vertrok pas om 07.00, echter zonder de commandant Vak Schaijk te
40 | Carré 2 | 2013
informeren over de komende actie en zonder kennis te hebben van de indeling van de PRS. 2 RHM meldde zich rond 08.00 bij sectie Bleeker maar die had weinig actuele informatie over de vijand. Eerst werd de troepentrein, die ter zelfbescherming op en neer bleef rijden, uitgeschakeld met een 6-veld. Pas om 12.00 voerde 2RHM, met ondersteunend vuur van de sectie Bleeker, een aanval uit die aan weerszijde van de spoorlijn plaatsvond. Zuid van de spoorlijn liep de aanval vast op de eigen mijnenvelden, prikkeldraadversperringen en vijandelijk vuur. De Duitsers, inmiddels besloten niet meer op hun regiment te wachten en op het punt stonden uit te breken richting noord, richtten een verdediging in. Kzm’n 522-525 werden ingenomen; de Duitsers waren gevlucht uit angst te worden afgesneden. Noord werd alleen naast de spoorbaan opgerukt maar de Duitsers bleven er heer en meester. Het gat in de Nederlandse verdediging was verkleind van 2000 tot 800m. Toen om 14.00 een gepantserde Duitse verkenningsgroep op de weg naar Volkel de ravage van de trein zag en werd beschoten vanuit de net “heroverde” kzm’n, dachten zij dat de linie nog intact was. Van III/ IR.481 werd niets waargenomen.
De Duitse oversteek van de Maas
Inmiddels worstelden bij Gennep 256. ID om hun zware materiaal over de Maas te krijgen. Hoewel de overval bij Gennep succesvol was, hebben de Nederlandse verdedigers aan de Maas, mede door gebrek aan verbindingen, hun verdediging voortgezet. Menig Duitse poging tot oversteek werd door Nederlands mitrailleurvuur afgeslagen. Sommigen bemanningen hebben tot het laatst standgehouden voordat zij door inmiddels aangetrokken zwaarder Duits geschut, één voor één werden uitgeschakeld. De Gennepse spoorbrug was niet geschikt voor zwaar materiaal. Er werd een pontonbrug gelegd maar deze werd na de middag geblokkeerd door een zware artillerietrekker die door een ponton was gezakt. Daarmee werd ook de aanvoer van de zware artillerie, noodzakelijk voor de aanval bij Mill vertraagd. Wel was via de spoorbrug het restant van IR.481 over de Maas getrokken met 1 batterij 105mm houwitsers die nog over de pontonbrug was ge-
komen. Na onderweg door een Nederlandse eenheid uren te zijn opgehouden, kwam om 12.00 het 1e bataljon aan in Mill en het 2e in St.Hubert. De C IR.481, Oberstleutnant Weber, beschikte niet over informatie m.b.t. de locatie en situatie van zijn 3e bataljon. Hij plande een aanval om 15.50 maar zag vanwege het uitblijven van de zware artillerie van de aanval af. Wel werden in het vak tussen kzm 536 en 545 de stellingen met zware mitrailleurs en PAG beschoten waardoor 2-I-3RI nu ook bij strijd werd betrokken. Bij 2-I-3RI zijn, nadat de mitrailleurs waren vernield, om 15.00 4 kzm’n (van de 10) ontruimd. Op de aan drie zijden belaagde stelling Kapelruïne (1-I-3RI) kwam van 16.00-18.00 accuraat mortiervuur te liggen. III-20VA had op verzoek van commandant I-3RI om 17.00 middels kaartvuur een beschieting op de Pz uitgevoerd maar de uitwerking daarvan was bij gebrek aan goede waarneming niet vast te stellen. In het vak van I-6RI was de morgen rustig verlopen. De bevolking van buurtschap Bruggen was om 11.00 geëvacueerd. Rond 15.00 arriveerde de voorhoede van ID.254 bij Bruggen en kasteel Tongelaar. Na de eerste aanval om 16.00 was het ook hier snel duidelijk dat een aanval zonder zware artillerie niet makkelijk zou worden. De eerste Duitse vliegtuigen vlogen over, maar de Nederlanders hadden geen luchtdoelbestrijdingsmiddelen. De hinderlijke mitrailleur, tevens waarnemingspost boven in de kerktoren van Mill, werd met een 6-veld van 2-I-6RI na 28 schoten uitgeschakeld. Onder dekking van de bossen aan het kanaal konden de Duitsers het kanaal bereiken en de kzm’n in die sector beschieten. Bij Gennep waren inmiddels veerponten gebouwd om het zware materiaal, nodig voor de aanval op Mill over de Maas te zetten. Aan de westzijde liep het verkeer echter vast in een verkeerschaos. C 256.ID stuurde 2 officieren naar Mill om C IR.481 op de hoogte te brengen van zijn ingesloten 3e bataljon, maar vooral om hem tot spoed te manen. De opmars van de 9.PD naar de Moerdijkbruggen mocht niet verder worden vertraagd. De PRS moest op 10 mei doorbroken worden. IR.481
bevel gestelde bataljons van IR.456 aan die vanuit St. Hubert aansluiting moesten vinden met het ingesloten 3e bataljon.
Kaart aanval over vakbreedte van 256.ID en 254.ID
moest het zonder zware artillerie stellen. Wel zou om 18.00 een bombardement op de PRS worden uitgevoerd. Commandant IR.481 dacht echter nog steeds dat zich achter de PRS het III Lk verschanste. Van 18.00-19.00 werden de Nederlandse stellingen in het vak Mill, Bruggen en kasteel Tongelaar zwaar gebombardeerd. Bij Mill volgde nog een inleidende artillerie beschieting met de enige batterij van IR.481. Hoewel er aan Nederlandse zijde geen slachtoffers vielen is de morele impact enorm. Verbindingen vielen weg voor zover ze al niet verbroken waren en kleine groepjes verdedigers verlieten de stellingen. Sommigen keerden weer terug. Bij de commandanten was er echter geen overzicht meer van bezette en onbezette stellingdelen. Om 18.00 was bij Kapelruïne de situatie door mitrailleur- en mortiervuur en de vanuit het westen opduikende vijand (III/IR.481) onhoudbaar en om 18.45 werd de stelling na ruim 13 uur vijandelijk vuur verlaten. Een mitrailleursectie kon niet meer gewaarschuwd worden maar wist ‘s nachts om 02.00 weg te komen. C 1-I-3RI bleef tot 23.00 in een reserve sectie-opstelling geïsoleerd van zijn voorsecties achter.
De Duitse aanval
Om 19.35 volgde de hoofdaanval van IR.481 met het zwaartepunt bij het 2e bataljon dat optrad tussen de spoorlijn en kerk en moest oprukken naar het ingesloten 3e bataljon. Noord daarvan viel het 1e bataljon aan. Zuid van de spoorlijn vielen 2 aan C IR.481 onder
Het ingesloten III/IR.481 kreeg door de Duitse aanval weer moed en wist de linkerflank van 2RHM te bedreigen. Een peloton, de reserve van 2RHM onder commando van luitenant Peterse, moest met een flankaanval de situatie herstellen. In zijn geestdrift pikte hij onderweg een groep vluchtende soldaten op. Het peloton dreef de vijand terug. Toen hij om 23.00 verbinding wilde maken met het noordelijke eskadron, ontdekte hij tot zijn frustratie dat het 2RHM zonder melding reeds was weggetrokken. Peterse keerde terug naar zijn uitgangstelling (Spie) en nam aldaar tot 11 mei 04.30 stelling front oost. Noord van de spoorlijn, tegenover het centrum van Mill, werd de stelling om 20.30 doorbroken en kzm na kzm opgerold. Geïsoleerde groepjes Nederlanders werden uitgeschakeld. Zuid van de spoorlijn kwam III/IR.456 er niet door en buigt af naar het vak van II/IR.481. Pas om 21.30 kon de Pz door II/IR.456 worden bereikt. Om 22.00 kon het ingesloten III/IR.481 worden ontzet. De stelling werd vanaf kzm 534 naar het noorden opgerold. Van 2-I-3RI waren na het bombardement groepjes weggetrokken. C 2-I3RI verzamelde zijn manschappen en probeerde op de Vilheide een nieuwe positie in te richtten. Na te zijn omsingeld is de eenheid gevangen genomen. Het restant van 3-I-3RI (sectie Bleeker) kon grotendeels met vervoer van 2RHM terugtrekken. C I-3RI verloor door het bombardement de verbinding met al zijn compagnieën. De verbinding met C Vak Schaijk werd om 21.00 ook verbroken. Om 20.30 gaf C PD opdracht de PRS om 24.00 te verlaten en terug te trekken achter de Zuid-Willemsvaart. De bevelen moesten echter door ordonnansen worden gebracht. Bij de bataljons die in gevecht waren kwam deze opdracht niet aan. Wel werden 2RHM, III-20VA en wat andere eenheden bereikt. Hier en daar heerste ongeloof; nog niet iedere stelling had gevechtscontact gehad. West van Mill werd gedurende de nacht door verstrooide groepjes weerstand geboden. III-20VA trok terug met achterlating
van hun stukken na eerst alle munitie te hebben verschoten (stormvuur). Tegen middernacht hield II/IR.481 ter hoogte van de verlaten stelling III20VA halt en herstelde het verband. Het noordelijk aanvallende I/IR.481 wist rond 20.45 in het vak 2-I-3RI het kanaal over te steken. Twee compagnieën trokken door naar de Meeren en sneden veel vluchtende Nederlanders de pas af. Een compagnie trok naar het noorden en wist achter de stellingen van I-6RI te komen.
Vak I-6RI
Na het bombardement zijn enkele groepjes teruggetrokken maar het merendeel bleef op zijn post. Om 18.45 vernielde de centralist I-6RI, vanwege een gerucht over een vijandelijke nadering, de centrale en werd de verbinding met C Vak Schaijk en tussen C I-6RI en zijn ondercommandanten verbroken. De Duitsers hadden zich aan de oostzijde van het kanaal tegenover kzm 34-38 vastgezet. Daar sloot het bos aan op het kanaal. C 3-I-6RI zag als eerste de Duitsers (I/IR.481) op zijn R-flank naderen en liet 2 groepen (luitenant Boersma) een verdediging inrichten. Toen uitgezonden patrouilles meldden dat er geen eigen troepen meer aanwezig waren en hij door Duitse lichtkogels de indruk kreeg te zijn ingesloten, verliet C 3-I-6RI om 21.15 zijn stelling, echter zonder zijn BC, luitenant Boersma en zijn kzm’n 35-39 te informeren. De links aanleunende 1-I-6RI was op basis van verkeerde meldingen, met toestemming van de BC, om 21.00 teruggevallen met als doel een nieuw front in te nemen. Ook hier waren de kzm-bemanningen (28-34) niet geïnformeerd. De rechter 2-I-6RI, die om 01.30 begreep nagenoeg te zijn ingesloten, wist onder dekkingsvuur van de groep Boersma van 3-I-6RI om 02.30 terug te trekken. In de CP Langenboom kon om 02.30 de C I-6RI, majoor Allard, de op Langenboom teruggevallen troepen bewegen terug te keren naar de stellingen: “Voor ons zitten nog eigen jongens in de kzm’n aan het Defensiekanaal; zolang die niet terug zijn gaan we nooit”. Om 03.00 volgde na een artillerie beschieting de aanval. Bij Bruggen kwam IR.454 over het kanaal maar liep zich vast in een mijnenveld en mitrailleur vuur van achtergebleven secties. Er
41
werden. Er was nu een gat van ca 2 km in de Nederlandse verdediging. M.u.v. de sectie Bleeker was 3-I-3RI grotendeels gevangen genomen of uitgeschakeld (7 van de 12 kzm’n ingenomen en daarnaast de bemanning van kzm 522 m.u.v. Soldaat Van Dam). De Duitsers die langs de spoorlijn opgetrokken probeerden bij de Pz te komen maar werden tegengehouden door mitrailleurvuur vanuit de CP MC I-3RI in het boscomplex noord van de spoorlijn (de Meeren) en een provisorische afgrendeling vanuit de Kapelruïne. De Duitsers besloten het boscomplex van west naar oost te zuiveren. De CP beschikte slecht over 1 zware mitrailleur. C MC droeg het bevel over aan een kornet en ging zelf naar 2-I-3RI om de aldaar van zijn MC ingedeelde sectie (luitenant Vreugdenhil) opdracht te geven zijn CP te versterken. De door Luitenant Vreugdenhil aangevoerde zware mitrailleur bleek door een val met de motor defect. Na een strijd van ruim 4 uur viel om 10.45 de CP MC I-3RI. Luitenant Vreugdenhil mocht van de Duitse C zijn klewang behouden: “Auf Grunde seines tapferen Verhaltens wurde dem Leutnant der Holländischen Armee Vreugdenhil der Säbel überlassen”. De Duitse aanval werd nu voortgezet richting de hoofdstelling van 1-I-3RI bij de Kapelruïne. De verdediging o.l.v. de sectiecommandanten luitenant van Eekelen en Van Velden verplaatsten 2 van de 4 mitrailleurs front west. Er was geen verbinding meer met C 1-I3RI.
Wat is de reactie bij de Nederlandse staf
Het was 05.15 als de C III Lk met toestemming van de staf in Den Haag inmiddels had besloten om het 2e Regiment Huzaren Motorrijders (RHM) van de LtDiv in te zetten om de dreiging bij Mill weg te nemen. Daarmee moest de terugtrekking van zijn Lk alsmede de LtDiv veilig worden gesteld. Ook de C PD had inmiddels 2 eenheden aangewezen ter versterking van C Vak Erp en Schaijk en opdracht gegeven tot spoorbrugvernielingen over de Zuid-Willemsvaart. Het 2RHM (500 man, 24 mitrailleurs, 4 stukken PAG) onder leiding van Lkol Mathon vertrok pas om 07.00, echter zonder de commandant Vak Schaijk te
40 | Carré 2 | 2013
informeren over de komende actie en zonder kennis te hebben van de indeling van de PRS. 2 RHM meldde zich rond 08.00 bij sectie Bleeker maar die had weinig actuele informatie over de vijand. Eerst werd de troepentrein, die ter zelfbescherming op en neer bleef rijden, uitgeschakeld met een 6-veld. Pas om 12.00 voerde 2RHM, met ondersteunend vuur van de sectie Bleeker, een aanval uit die aan weerszijde van de spoorlijn plaatsvond. Zuid van de spoorlijn liep de aanval vast op de eigen mijnenvelden, prikkeldraadversperringen en vijandelijk vuur. De Duitsers, inmiddels besloten niet meer op hun regiment te wachten en op het punt stonden uit te breken richting noord, richtten een verdediging in. Kzm’n 522-525 werden ingenomen; de Duitsers waren gevlucht uit angst te worden afgesneden. Noord werd alleen naast de spoorbaan opgerukt maar de Duitsers bleven er heer en meester. Het gat in de Nederlandse verdediging was verkleind van 2000 tot 800m. Toen om 14.00 een gepantserde Duitse verkenningsgroep op de weg naar Volkel de ravage van de trein zag en werd beschoten vanuit de net “heroverde” kzm’n, dachten zij dat de linie nog intact was. Van III/ IR.481 werd niets waargenomen.
De Duitse oversteek van de Maas
Inmiddels worstelden bij Gennep 256. ID om hun zware materiaal over de Maas te krijgen. Hoewel de overval bij Gennep succesvol was, hebben de Nederlandse verdedigers aan de Maas, mede door gebrek aan verbindingen, hun verdediging voortgezet. Menig Duitse poging tot oversteek werd door Nederlands mitrailleurvuur afgeslagen. Sommigen bemanningen hebben tot het laatst standgehouden voordat zij door inmiddels aangetrokken zwaarder Duits geschut, één voor één werden uitgeschakeld. De Gennepse spoorbrug was niet geschikt voor zwaar materiaal. Er werd een pontonbrug gelegd maar deze werd na de middag geblokkeerd door een zware artillerietrekker die door een ponton was gezakt. Daarmee werd ook de aanvoer van de zware artillerie, noodzakelijk voor de aanval bij Mill vertraagd. Wel was via de spoorbrug het restant van IR.481 over de Maas getrokken met 1 batterij 105mm houwitsers die nog over de pontonbrug was ge-
komen. Na onderweg door een Nederlandse eenheid uren te zijn opgehouden, kwam om 12.00 het 1e bataljon aan in Mill en het 2e in St.Hubert. De C IR.481, Oberstleutnant Weber, beschikte niet over informatie m.b.t. de locatie en situatie van zijn 3e bataljon. Hij plande een aanval om 15.50 maar zag vanwege het uitblijven van de zware artillerie van de aanval af. Wel werden in het vak tussen kzm 536 en 545 de stellingen met zware mitrailleurs en PAG beschoten waardoor 2-I-3RI nu ook bij strijd werd betrokken. Bij 2-I-3RI zijn, nadat de mitrailleurs waren vernield, om 15.00 4 kzm’n (van de 10) ontruimd. Op de aan drie zijden belaagde stelling Kapelruïne (1-I-3RI) kwam van 16.00-18.00 accuraat mortiervuur te liggen. III-20VA had op verzoek van commandant I-3RI om 17.00 middels kaartvuur een beschieting op de Pz uitgevoerd maar de uitwerking daarvan was bij gebrek aan goede waarneming niet vast te stellen. In het vak van I-6RI was de morgen rustig verlopen. De bevolking van buurtschap Bruggen was om 11.00 geëvacueerd. Rond 15.00 arriveerde de voorhoede van ID.254 bij Bruggen en kasteel Tongelaar. Na de eerste aanval om 16.00 was het ook hier snel duidelijk dat een aanval zonder zware artillerie niet makkelijk zou worden. De eerste Duitse vliegtuigen vlogen over, maar de Nederlanders hadden geen luchtdoelbestrijdingsmiddelen. De hinderlijke mitrailleur, tevens waarnemingspost boven in de kerktoren van Mill, werd met een 6-veld van 2-I-6RI na 28 schoten uitgeschakeld. Onder dekking van de bossen aan het kanaal konden de Duitsers het kanaal bereiken en de kzm’n in die sector beschieten. Bij Gennep waren inmiddels veerponten gebouwd om het zware materiaal, nodig voor de aanval op Mill over de Maas te zetten. Aan de westzijde liep het verkeer echter vast in een verkeerschaos. C 256.ID stuurde 2 officieren naar Mill om C IR.481 op de hoogte te brengen van zijn ingesloten 3e bataljon, maar vooral om hem tot spoed te manen. De opmars van de 9.PD naar de Moerdijkbruggen mocht niet verder worden vertraagd. De PRS moest op 10 mei doorbroken worden. IR.481
bevel gestelde bataljons van IR.456 aan die vanuit St. Hubert aansluiting moesten vinden met het ingesloten 3e bataljon.
Kaart aanval over vakbreedte van 256.ID en 254.ID
moest het zonder zware artillerie stellen. Wel zou om 18.00 een bombardement op de PRS worden uitgevoerd. Commandant IR.481 dacht echter nog steeds dat zich achter de PRS het III Lk verschanste. Van 18.00-19.00 werden de Nederlandse stellingen in het vak Mill, Bruggen en kasteel Tongelaar zwaar gebombardeerd. Bij Mill volgde nog een inleidende artillerie beschieting met de enige batterij van IR.481. Hoewel er aan Nederlandse zijde geen slachtoffers vielen is de morele impact enorm. Verbindingen vielen weg voor zover ze al niet verbroken waren en kleine groepjes verdedigers verlieten de stellingen. Sommigen keerden weer terug. Bij de commandanten was er echter geen overzicht meer van bezette en onbezette stellingdelen. Om 18.00 was bij Kapelruïne de situatie door mitrailleur- en mortiervuur en de vanuit het westen opduikende vijand (III/IR.481) onhoudbaar en om 18.45 werd de stelling na ruim 13 uur vijandelijk vuur verlaten. Een mitrailleursectie kon niet meer gewaarschuwd worden maar wist ‘s nachts om 02.00 weg te komen. C 1-I-3RI bleef tot 23.00 in een reserve sectie-opstelling geïsoleerd van zijn voorsecties achter.
De Duitse aanval
Om 19.35 volgde de hoofdaanval van IR.481 met het zwaartepunt bij het 2e bataljon dat optrad tussen de spoorlijn en kerk en moest oprukken naar het ingesloten 3e bataljon. Noord daarvan viel het 1e bataljon aan. Zuid van de spoorlijn vielen 2 aan C IR.481 onder
Het ingesloten III/IR.481 kreeg door de Duitse aanval weer moed en wist de linkerflank van 2RHM te bedreigen. Een peloton, de reserve van 2RHM onder commando van luitenant Peterse, moest met een flankaanval de situatie herstellen. In zijn geestdrift pikte hij onderweg een groep vluchtende soldaten op. Het peloton dreef de vijand terug. Toen hij om 23.00 verbinding wilde maken met het noordelijke eskadron, ontdekte hij tot zijn frustratie dat het 2RHM zonder melding reeds was weggetrokken. Peterse keerde terug naar zijn uitgangstelling (Spie) en nam aldaar tot 11 mei 04.30 stelling front oost. Noord van de spoorlijn, tegenover het centrum van Mill, werd de stelling om 20.30 doorbroken en kzm na kzm opgerold. Geïsoleerde groepjes Nederlanders werden uitgeschakeld. Zuid van de spoorlijn kwam III/IR.456 er niet door en buigt af naar het vak van II/IR.481. Pas om 21.30 kon de Pz door II/IR.456 worden bereikt. Om 22.00 kon het ingesloten III/IR.481 worden ontzet. De stelling werd vanaf kzm 534 naar het noorden opgerold. Van 2-I-3RI waren na het bombardement groepjes weggetrokken. C 2-I3RI verzamelde zijn manschappen en probeerde op de Vilheide een nieuwe positie in te richtten. Na te zijn omsingeld is de eenheid gevangen genomen. Het restant van 3-I-3RI (sectie Bleeker) kon grotendeels met vervoer van 2RHM terugtrekken. C I-3RI verloor door het bombardement de verbinding met al zijn compagnieën. De verbinding met C Vak Schaijk werd om 21.00 ook verbroken. Om 20.30 gaf C PD opdracht de PRS om 24.00 te verlaten en terug te trekken achter de Zuid-Willemsvaart. De bevelen moesten echter door ordonnansen worden gebracht. Bij de bataljons die in gevecht waren kwam deze opdracht niet aan. Wel werden 2RHM, III-20VA en wat andere eenheden bereikt. Hier en daar heerste ongeloof; nog niet iedere stelling had gevechtscontact gehad. West van Mill werd gedurende de nacht door verstrooide groepjes weerstand geboden. III-20VA trok terug met achterlating
van hun stukken na eerst alle munitie te hebben verschoten (stormvuur). Tegen middernacht hield II/IR.481 ter hoogte van de verlaten stelling III20VA halt en herstelde het verband. Het noordelijk aanvallende I/IR.481 wist rond 20.45 in het vak 2-I-3RI het kanaal over te steken. Twee compagnieën trokken door naar de Meeren en sneden veel vluchtende Nederlanders de pas af. Een compagnie trok naar het noorden en wist achter de stellingen van I-6RI te komen.
Vak I-6RI
Na het bombardement zijn enkele groepjes teruggetrokken maar het merendeel bleef op zijn post. Om 18.45 vernielde de centralist I-6RI, vanwege een gerucht over een vijandelijke nadering, de centrale en werd de verbinding met C Vak Schaijk en tussen C I-6RI en zijn ondercommandanten verbroken. De Duitsers hadden zich aan de oostzijde van het kanaal tegenover kzm 34-38 vastgezet. Daar sloot het bos aan op het kanaal. C 3-I-6RI zag als eerste de Duitsers (I/IR.481) op zijn R-flank naderen en liet 2 groepen (luitenant Boersma) een verdediging inrichten. Toen uitgezonden patrouilles meldden dat er geen eigen troepen meer aanwezig waren en hij door Duitse lichtkogels de indruk kreeg te zijn ingesloten, verliet C 3-I-6RI om 21.15 zijn stelling, echter zonder zijn BC, luitenant Boersma en zijn kzm’n 35-39 te informeren. De links aanleunende 1-I-6RI was op basis van verkeerde meldingen, met toestemming van de BC, om 21.00 teruggevallen met als doel een nieuw front in te nemen. Ook hier waren de kzm-bemanningen (28-34) niet geïnformeerd. De rechter 2-I-6RI, die om 01.30 begreep nagenoeg te zijn ingesloten, wist onder dekkingsvuur van de groep Boersma van 3-I-6RI om 02.30 terug te trekken. In de CP Langenboom kon om 02.30 de C I-6RI, majoor Allard, de op Langenboom teruggevallen troepen bewegen terug te keren naar de stellingen: “Voor ons zitten nog eigen jongens in de kzm’n aan het Defensiekanaal; zolang die niet terug zijn gaan we nooit”. Om 03.00 volgde na een artillerie beschieting de aanval. Bij Bruggen kwam IR.454 over het kanaal maar liep zich vast in een mijnenveld en mitrailleur vuur van achtergebleven secties. Er
41
ontstonden verwarde gevechten tussen het kanaal en de Graafseweg. Uit Langenboom terugkerende militairen probeerden hun stellingen weer te bezetten. Alleen bij de 3e compagnie konden groepjes de stelling bereiken en heropenden het vuur. De rest werd door vijandelijk vuur vastgepind, dan wel raakten slaags of krijgsgevangen. Van een echte doorbraak was nog geen sprake. C 254.ID liet op 11 mei om 07.00 de aanval herhalen wat tenslotte leidde tot de doorbraak. Sommige kzm-bemanningen hebben tot het laatst tegenstand geboden. Om 07.45 werd er nergens meer geschoten.
de Maaslinie en PRS hadden zij hun primaire taak volbracht: het III Lk en de LtDiv hebben vrijwel ongehinderd hun sector in de Vesting Holland kunnen bereiken.
Epiloog
In Mill is nog veel terug te vinden van de PRS. In het vak van 256.ID zijn er diverse monumenten zoals het I-3RI plantsoen, het spoormonument bij de ontsporinglocatie van de Pz en het monument van III-20VA op de toenmalige stellinglocatie. In het vak van 254.ID is een herinneringsplaquette geplaatst in kasteel Tongelaar. Middels verwijsborden geeft Sporen van de Oorlog tekst en uitleg bij alle genoemde locaties maar ook bij individuele kazematten die in de tekst zijn genoemd.
27 Uur na het eerste vuurcontact was de slag bij Mill voorbij. Aan Nederlandse zijde vielen 32 doden en minstens 31 gewonden. Bij de Duitsers vielen ruim 100 doden. 700 Nederlandse krijgsgevangenen werden op 12 mei afgevoerd. De materiële schade was groot. 53 Boerderijen, 33 woningen en 1 fabriek gingen verloren. Bijna 10% van de bevolking was dakloos. 9 Burgers lieten het leven. De Duitse Staf meldde dat er taaie weerstand was geboden en dat de gevechtswaarde van de Nederlandse troepen veel hoger was gebleken dan verwacht. Ondanks de snelle val van
De weg voor de Duitse troepen naar de Moerdijkbruggen lag echter zo goed als open. Pas op 11 mei overschreed 9.PD de Maas, doorschreed op 12 mei de beide voordivisies, ging vervolgens in opmars naar de Moerdijkbruggen en maakte in de namiddag contact met de luchtlandingeenheden. 9.PD stootte door naar Rotterdam.
uitgave SMG De Peel-Raamstelling 1993, SMG brochure reeks nummer 7 H.J. Mulder en de strijd bij Mill 1990, E.P Brongers Mei 1940, de strijd op Nederlands grondgebied, de militaire Spectator maart 1941 Het gevecht bij Mill door Lkol Wilson, diverse internet publicaties en foto’s w.o. Zuidfront Holland, Stichting Sporen van de Oorlog Mill en Stichting Menno van Coehoorn.
Voetnoten 10 5.35 Duitse (zomer) tijd is 03.55 Nederlandse (winter) tijd. Alle verder genoemde tijdstippen zijn vermeld in Nederlandse (winter) tijd. Zon op 3.53, zon onder 19.16. 2D oor een samenloop van omstandigheden zal de C III/IR.481 een groot deel van de dag verstoken blijven van verbinding met C IR.481 en 256.ID. p sommige punten wijken de bronnen 3O onderling af. De auteur heeft zich bij twijfel zo veel mogelijk gehouden aan de publicatie van de krijgsgeschiedkundige sectie van het Hoofdregelingsbureau in maart 1941 door Lkol Wilson. Deze publicatie is samenge-
Bronnen3
steld op basis van gedegen veldonderzoek,
Bij de samenstelling van dit artikel is gebruik gemaakt van het NIMH;
gevechtsberichten en commandanten verklaringen.
verenigingsnieuws Nieuwe leden Maj. M.A. Dierckx KL Maj. W.A.J. Morreau CLAS Maj. H.S. Wijbenga CLAS Ritm J.J. Kapteijn CLAS postactief Maj. Th.F.J. van der Meijden CLAS Tlnt M.W.C. de Jonge CLAS Kap. M. van der Vorm CLAS
In Memoriam In de afgelopen periode zijn ons de volgende leden ontvallen: Cdre KLu M. Kamphuis Maj W.J.A. Schouten Kapt S. Welles Maj G.W. Molenaar Maj L.W. Bogert Kapt H.A. Gommans
10/12/12 13/12/12 25/12/12 10/1/13 1/12/12 12/1/13
Lkol A.J.T. Lennarts Maj F.A.B.M. Vos Lkol J.A.J. Verborg Lkol J.K. Schijffelen Kol S.R. Veldhuis Cdre KLu A.D. Jansen
Het hoofdbestuur betuigt de nabestaanden oprechte deelneming met hun verlies.
42 | Carré 2 | 2013
22/1/13 30/1/13 18/12/12 17/2/13 23/10/12 15/8/12