OPLEIDINGEN IN DIAGNOSE Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 1.
Samenvatting
1.1.
Arbeidsmarkt en personeelsvoorziening
Goede gezondheidszorg is in hoge mate afhankelijk van gekwalificeerd personeel. Omvang, continuïteit en kwaliteit van het aanbod van medewerkers worden door uiteenlopende factoren bepaald. Opleiden is één van de middelen. Het moet worden aangevuld met arbeidsmarkt- en organisatie- en personeelsbeleid. De opbouw van het personeelsbestand wijkt af van de gemiddelde, landelijke, opb ouw en hee ft bijzondere kenmerken. Er bestaan vele deelarbeidsmarkten, gescheiden doo r de grenze n van b eroepen, die in aantal verder toenemen. De arbeidsmarkt verschilt per beroepsgroep , maar oo k per regio. V erhoud ingsgewijs is het aandeel van vrouwen in de zorg groot; zo groot dat men niet m ag verwachten het verder op te kunnen voeren. Het aantal allochtonen dat de weg naar een werkkring als functielaborant weet te vinden, is klein in verhouding tot het aandeel in de bevolking. De leeftijdsgroep waaruit de zorgsector vooral personeel recruteert daalt in ijltempo in aantal. De leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking in de gezondheidszorg zal de komende tijd veranderen. Men blijft langer in het beroep werkzaam dan voorheen; het verloop is sterk gedaald. Leeftijdbewust personeelsbeleid neemt in belang toe. Deeltijdwerk komt verhoudingsgewijs vaak voor, maar zal verder stijgen. Scholing van zittend personeel wordt belangrijker, mede als gevolg van medisch-technologische ontwikkelingen. De zorgvraag neemt in omvang toe; de diagnostische zijde ervan wellicht sterker dan de curatieve of therapeutische. Tekorten en oversc hotten aan groep en me dewerkers wisselen elkaar snel af. Van regionaal of landelijk arbeidsmarkt- en promotiebeleid van ziekenhuizen ten aanzien van functielaboranten is geen sprake. Men werft als er een manifeste behoefte is, tracht niet in groter verband vraag en aanbod te sturen en op ontwikkelingen te anticiperen. Instellingen handelen uiteenlopend op de arbeidsma rkt. Ten aanz ien van salariëring en functieinhouden bestaan verschillen. W erving van nieuwe medewerkers beperkt zich meestal tot fulltimers en gediplomeerden. Het aantrekken van aankomend beroepsbeoefenaren is begrensd door eisen als vooropleiding HAVO /VW O en een fulltime-aanstelling. Herintreding is gem eengoed gewo rden, maar zal in omvang niet veel meer toenemen. Voorspellingen over de vervangings- en uitbreidingsvraag naar functielaboranten zijn mo eilijk, aangezien de instellingen voor deze beroepsgroepen geen meerjarenramingen maken. De vraag voor de zeven groepen tezamen wordt geschat op ongeveer 190 per jaar. Voor de respectievelijke beroepsgroepen loopt het uiteen tussen 5 en 73 per jaar. Kwantitatief is deze vraag dus niet hoog, maar altijd nog ieder jaar plusminus 6% van de 3200 beoefenaren. Kwalitatief levert het wel problemen op, aangezien veel afdelingen waarbinnen functielaboranten werken klein zijn; iedere openstaande vacature kan grote consequenties hebben voor de produktie. Gezondheidszorgopleidingen weten hun aandeel in de schoolverlatersmarkt al enkele jaren te stabiliseren. Het absolute aantal schoolverlaters daalt echter scherp; in de ene regio eerder dan in andere. De sector zal, bij gelijkblijvende of groeiende vraag, haar marktaandeel moeten opschroeven. Lukt dat niet dan moeten andere middelen worden ingezet. Complicerende factor is het toenemend aandeel allochtonen onder de schoolverlaters. Leerlingen in het middelbaar onderwijs tenderen naar het volgen van meer, hoger en dus ook langer onderwijs. De verlenging van de schoolse periode en het steeds hogere eind-niveau leidt tot een groeiend aanbod van hoo g op geleiden en tot tek orten aan mid delbaar of lager op geleiden. B lijkt een vooropleidingse is van H AV O/V W O te w einig kandidaten op te leveren dan zal deze instroomeis voor de opleidingen in beneden-waartse richting moe ten worden aangepast. H et opleidingsaanb od voor functielab oranten is ondoorzichtig, door de eno rme verscheidenheid aan en het ad hoc karakter van sommige scho lingsactiviteiten. Het ontbreekt ziekenhuizen aan overzicht van het aanbod, maar ook aan inzicht in de precieze vakmatige inhoud van de functies die moeten worden vervuld. Instellingen bemoeien zich weinig met de opleidingseisen en -inhouden en vertrouwen het oordeel daarover toe aan medici en beroepsbeoefenaren. Ook de algemene promo tie over de vakgebieden en het werken daarbinnen is geen onderwerp van aandacht in ziekenhuizen. De helft van d e instroo m in de functies als diagnostisch m edewerke r bestaat uit A-ver-pleegkundigen en doktersassistenten.
SAM ENV ATT ING Opleid ingen in Diag nose, K.Brouwer
1
Als de 'honkvastheid' bij deze bero epsgroe pen toeneemt, of de vo orop leidingseisen worden over de hele linie zoals veel be trokkenen voorstaan, d an nee mt de afhankelijkheid van schoolverlaters voor de personeelsvoor-ziening toe. Voor velen van al degenen die formeel niet zijn ge schoold voor het werk als functielaborant betekent de instroomeis van een fulltime baan een belemmering voor deelname aan opleidingsp rogramma's. Horizontale doorstroming naar andere functies is moeilijk door de vergaande mate van specialisatie op één vakgebied. Binnen de afzonderlijke 'beroepskolomm en' zijn nauwelijks niveauverschillen. Men kan dus ook niet verticaal doorstromen, behoudens naar de schaarse leidinggevende positie s. De opleidingsstru ctuur ve rsterkt deze ho ge ma te van verkokering. Dat m aakt ind ividuele werknemers kwetsbaar op de arbeidsmarkt en het beperkt hun mogelijkheden van een loopbaan. Het handhaven van de huidige, veelal relatief smalle, opleidingen per vakgebied heeft gevolgen voor de instelling en haar personeelsvoorziening. Medewerkers zijn alleen inzetbaar binnen het eigen vakgebied en kunnen niet gemakkelijk wo rden geschoold voor een andere functie in het ziekenhuis. Centrale scholen spelen in het aanbod van opleidingen voor functielaboranten een zeer bescheid en rol. De ziekenhuizen hebben zich tot op heden weinig bemoeid met het opleidingsbeleid voor deze beroepsgroepen. Op bijna alle onderdelen loopt het aanbod van op leidingen en cursussen uiteen. Het ontbreekt aan een centrale regie. Instellingen wensen meer invloed uit te oefenen op organisatie en inhoud van opleidingen voor functielaboranten. Beperkt men zich tot de beroepsgroepen die in het project centraal staan dan zijn bijna 1000personeelsleden niet formeel-geschoold voor hun werk. Er bestaat dus een forse inhaalvraag. Deze varieert echter per vakgebied: van bijna de helft in het ene tot acht procent in een ander vakgebied. De helft van alle diagnostisch medewerkers verricht op gezette tijden werkzaamheden op een ander dan het eigen vakgebied. Daarvoor zijn zij in d e meeste gevallen niet opgeleid. E r is dus sp rake van pa rtieel nietgeschoolden. Bovendien behoeft het 'gediplomeerd zijn' enige relativering; so ms gaat het om korte trainingen en niet om initiële of vervolgopleidingen. De opleidingen zijn, per afzonderlijk vakgebied, gering in omvang. De instroom per discipline bed raagt, indien de huidige structuur wordt gecontinueerd, maximaal twee cursusgroepen per jaar. Het ligt niet voor de hand o m voo r ieder van d e beroepsgroepen afzonderlijk een co mpleet regionaal opleidingsaanbod te scheppen. Een landelijk aanbod ligt eerder in de rede, of een aanbod op enkele locaties, vooral waar het gaat om het theoretisch onderwijs. De vraag of het niet verstandig is (delen van de) opleidingen inhoudelijk te combineren, gezamenlijk te ontwikkelen en/of te organiseren is echter nadrukkelijk aan de orde. 1.2.
Or gan isatorisch-, persone els- en opleidingsbeleid
De sector stevent, zo luide n de p rognoses, b ij ongewijzigd beleid af op aanzienlijke personeelstekorten. Het idee dat de personeelsproblematiek minder is geworden en dat de groei van de werkg elegenheid in de sector stagneert of zelfs terugloopt, berust op korte termijn effecten. Na verloop van tijd zullen deze dus zijn uitgewerkt; de prognoses worden realiteit. Om de personeelsvoorziening zeker te stellen zullen vele instrumenten in onderlinge samenhang moeten worden ingezet. Daarvan zijn de instroom in beroep en opleiding, taakverdeling en werkorganisatie en, ten derde, de kw aliteit van functies van extra betekenis. Alhoewel betrokkenen een voorkeur uitspreken voor de instroom van HAVO of VW O-ers, blijkt tweederde na de middelbare school eerst een vervolg- of beroepsopleiding te hebben gedaan. Bijna de helft van alle laboranten is opgeleid to t A-verp leegkundige of doktersassistent. Blijkbaar zitten er in beide opleidingen elementen waarop met vakspecifieke scholing kan worden voortgeborduurd, ook al voldoen kandidaten niet aan de HAVO/VWO-eis. Blijven huid ige instroome isen geh andhaafd dan zijn grote groepen beroepsbeoefenaren van deelname uitgesloten. Neemt men het dalend aantal schoolverlaters mee in de o verwe gingen dan is het wenselijk de instroommo gelijkheden flexibeler te maken dan ze nu zijn. De ziekenhuizen groeperen de zeven vakgebieden op zeer uiteenlopende wijze in afdelingen binnen hun organisatiestructuur. In kleinere instellingen is het gebruikelijker fun ctieonderzoek in één o f enkele gecombineerde afdelingen onder te brengen. Grotere neigen eerder naar organisatorische opsplitsing. Bestaande indelingen zijn vooral gevolg van min of meer toevallige ontwikkelingen of posities van groepen functionarissen. De organisatiestructuur wordt van buitenaf bepaald, ingegeven door de segmentatie in (medische en andere) disciplines en scholingstrajecten. Beroepsgroepen, ook de verschillende typen diagnostisch mede werkers, zijn gesteld op afgrenzing ten opzichte van andere disciplines. De instellingen legitimeren 2
SAM ENV ATT ING “Op leidingen in Diag nose”, K.Brouwer
deze 'professionaliseringstendenzen' door hun organisatie op grond van 'professies' in te delen. In de praktijk blijkt het overschrijden van de grenzen van vakgebieden van en door functielaboranten vooral mogelijk gema akt te wo rden doo r de o rganisatiestructuur, de taakverdeling en -om schrijvingen. D e helft van alle beroepsbeoefenaren verricht op gezette tijden patiëntenonderzoeken die zij zelf tot een ander vakgebied rekenen. Het bestaan van disciplines houdt niet in dat werkzaamheden door slechts één groep beroepsbeoefenaren kan of mag worden uitgevoerd. Vakgrenzen zijn vloeiend en tijdelijk, bijvoorbeeld vanwege technologische ontwikkelingen. De indeling in vakgebieden vloeit dus niet voort uit een onwrikbare logica, maar kan via organisatorische, personele en/of scholingsmaatregelen worden gestuurd. De voorb ije jaren hebben de werkzaam heden va n functielaboranten allerlei veranderingen ondergaan. Ontwikkelingen hebben steeds pér vakgebied tot aanpassingen geleid. De indeling en inhoud van en afbak ening tussen functies van diagnostisch medewerkers moeten nader worden bekeken: een proc es van functieinnovatie. Daarbij sp elen diverse, samenhangende, aspecten ee n rol: kwaliteit van zo rg, kwaliteit van arbeid, aansluiting met de arbeidsmarkt, intern-organisatorische gevolgen en financiële overwegingen. De tendens tot het afzonderen van routinematig onderzoek in aparte functies strookt niet met de wense lijkheid van kw alitatief volw aardige banen; de scheid ing van voorbereiden de, uitvoerende en ondersteunende taken in aparte functies evenmin. Ook het ontbreken van loopbaanperspectieven en opleidingsmogelijkheden voor een groot deel van de beoefenaren past niet in een dergelijk beeld. Een proces van functieinnovatie kan op zichzelf per instelling worden aangepakt. Onder meer vanwege de opleidingsaspecten ligt dit niet voor de hand. Een goed opleidingsaanbod kan nimmer worden geformuleerd op basis van slechts één bepaalde functie in één bepaald ziekenhuis. Initiële opleidingen scholen mensen voor arbeid in meer dan één organisatie, voor de 'grootste gemene deler' in al die instellingen. 1.3.
De beroepen
De afstemming op de arbeidsmarkt en de ontwikkeling van een goed gestructureerd opleidingsaanbod is geen eenvoudige zaak. Daarvoor is het beroepenveld binnen de sector te specifiek. De werkzaamheden die functielaboranten verrichten vindt men in geen enkele andere bedrijfstak terug. De sector is gevoelig voor elkaar snel afwisselende overschotten en tekorten op de deelarbeidsmarkten. Het overstappen van een beroepsgroep naar een andere is lastig, med e vanwege d e opleidingsstructuur die uitgaat van specialisatie binnen een vakgebied. Er bestaan vele sch olingstrajecten, die bovendien qua instroo m, kwa liteit, financiering, zwaarte, breedte, lengte etcetera uiteenlopen. Een centrale regievoering daarin ontbreekt. De sturing verloopt pér beroepsgroep. Professionaliseringstendenzen hebben geresulteerd in 140 'beroepen' met ieder een eigen beroepsorganisatie en vaak ook opleidingsstructuur. De professionalisering heeft ook negatieve kanten. Het referentiekader van bero epsb eoefenaren ligt vooral bij vakgenoten en me dici en in veel m indere mate bij instellingen waar men in dienst is of patiënten-groepen. Niets wijst er op dat de verkokering in relatief strak van elkaar gescheiden en smalle beroepskolommen vanzelf tot een einde komt. De groei van het aantal 'beroepen' gaat door. Op een en hetzelfde vakgebied kan meer dan een beroep sgroep ontstaan, bijvoorbeeld al naar gelang de opleidingsroute. Op gezette tijden is er discussie of een vak-gebied een differentiatie is van een ander vakgebied of een 'zelfstandige' discipline. O ude en nieuwe technieken worden geclaimd door meerdere vakgebieden. Geredeneerd vanuit de personeelsvoorziening leidt het vasthouden aan het beroepsdome in, gevoegd bij de specialistische opleidingen, tot weinig flexibel inzetbare medewerkers. Kwaliteitsbewaking wordt vooral ge zien als iets dat intern in de beroepsgroep, doo r vakgenoten, moet geschieden. Anderen, inclusief de instellingen, zouden zich daarmee niet bezig hoeven te houden, alsof deze laatsten geen (mede) verantwoordelijkheid dragen voor de kwaliteit van zorg. O pleidingen zijn een instrume nt om kwaliteit van de b eroepsuitoefening te bewaken en bevord eren. Instellingen gebruiken dit instrument, voor zo ver het functielaboranten betreft, nauwelijks. Het streven van beroepsgroepen naar formele erkenning vloeit onder meer voort uit een verlangen de kwaliteit van het diagnostisch onderzoek te verb eteren. De W et BIG is op geen d er groep en van toep assing; ook de 'opleidingstitelbescherming' niet. Voorzover sprake is van erkenning zal deze gestoeld zijn op ond erlinge afspraken tussen be trokken pa rtijen. De Kwaliteitswet Zorginstellingen heeft een aanzet gegeven tot een ontwikkeling waarin instellingen zich -wellicht meer dan voorheen- bezig zullen moeten houden met w erkinhouden en -processen, alsmede met opleidingen. In de zogeheten 'Leidschendamse Kwaliteitsconferenties' maken zorgverzekeraars, zorginstellingen, beroepsbeo efenaren, medici en patiëntenorganisaties/zorgvragers afspraken over de wijze SAM ENV ATT ING Opleid ingen in Diag nose, K.Brouwer
3
waarop de kwaliteit van zorg en van de beroepsuitoefening kan worden bevorderd. De instellingen moeten interne kwaliteitssystemen ontwikkelen. Daarvan kunnen intercollegiale toetsing, registratie en structure le feedback door gebruikers van zorg deel uitmaken. Externe verantw oording speelt een belangrijke rol. De ontwikkeling dient te geschieden in overleg met beroepsbeoefenaren en andere betrokkenen. Onder meer langs de weg van opleidingen draagt men zorg voor 'voldoende gekw alificeerd perso neel', een centrale eis uit de K waliteitswet Zorginstellingen. De instellingen spreken zich nog nauwelijks uit over afstemming van de scholing op de functies die moeten worden bekleed en dus ook niet over inhoud en organisatie van de opleidingen. Het werk van functielaboranten kan worden uiteengelegd in plusminus negentig taken, verdeeld over 7 taakgebieden: 1. omgang met, informeren en begeleiden van patiënten; 2.verrichten van diagnostisch onderzoek; 3. therapeutische (be)handelingen; 4. planning, overleg en coördinatie; 5. beheer; 6. onderwijs, overdracht en be geleiding en 7 . bijhouden, ontwikkelen en promo ten van het vakgebied. D riekwart van het werk van de functielaborant is uitvoerend. Deze vijfenzeventig procent staat in directe relatie met de functie waarvoor een laborant is aangesteld: het verrichten van of assisteren bij diagnostisch onderzoek. Het overige kwart is ondersteunend voor het verrichten van het onderzoek of noodzakelijk om de medewerker, het team, de afdeling en/of de organisatie goed te laten functionere n. Uit de taakinventarisatie (onderdeel van het tweede deelonderzoek) mag worden geconstateerd dat geen der beroepsgroepen sterk van het gemiddelde beeld afwijkt. Als het om de categorieën werkzaamheden en de daaraan bestede werktijd gaat, komen de profielen van de beroepsgroepen overeen. In bijlage 1 zijn profielen van werkzaamheden per beroepsgroep opgenome n, gemeten in minuten per week, alsmede het gemiddelde over alle zeven gro epen. Het 'beroepseigene ' is niet rechtstreeks af te leiden uit de inventarisatie van soorten werkzaamheden of de verdeling van de tijd over de taken. Daarvoor moet men te rade bij de vakspecifieke invulling van het tweede taakgebied: het verrichten van diagnostisch onderzoek. Als er een beroepsdomein bestaat dan komt dit vooral tot uitdrukking in de sóórten patiëntenonderzoeken die medewerkers verrichten. Van de 161 onderzoeken zijn er 63 die zonde r meer aan een bepaald vakgebied toegerekend kunnen wo rden, omdat ze door slechts één van de beroepsgroep en worden uitgevoerd . Daarnaast zijn 53 soorten onderzoeken op grond van inhoudelijke criteria toe te wijzen. Deze criteria zijn enerzijds het orgaan, het orgaansysteem of de lichaamsfunctie waarop het onderzoek zich richt, anderzijds de gebruikte onderzoekstechnologie of -techniek, danwel gebruikte stoffen. Van 45 onderzoeken is niet ondubbelzinnig uit te maken dat zij tot één bepaald vakgebied behoren; meer dan een derde daarvan valt onder de doppler/duplextechniek. Dat een onderzoek aan e en vakgebied wo rdt toegewezen ho udt niet in dat andere beroepsgroepen dat onderzoek niet uitvoeren. De inhoud van de functies in d e zieke nhuize n (het ge praktiseerde beroepsbeeld) loopt niet steeds parallel met de grenzen van de va kgebied en zoals die d oor beroepsbeo efenaren, me dici of anderen wo rden getrok ken (het gesproken beroep sbeeld). Instellingen willen voo ral dat het opleidingsaanbo d w ordt afgeste md op 'de inhouden van de functies zoals ze bestaan'. Beroepsverenigingen van functielaboranten wensen dat de werkelijkheid in de ziekenhuizen zo wordt gewijzigd dat functies meer overeenstemmen met de 'inhoud van de beroepen'. Het perspectief heeft consequenties voor structuur en inhoud van de opleidingen, maar ook voor de positie van de med ewerker op de arbeidsma rkt. He t heeft gevolgen voor de personeelsvoorziening en carrièreperspectieven binnen het ziekenhuis en voo r het scholingsaanbod van opleiders. 1.4.
De opleidingen
De soorten kennis, vaardigheden en houdingen waarin in initiële beroepsopleidingen aandacht moet worden geschonke n, vallen uiteen in d rie 'onde rwijsfuncties'. De ee rste twee, individuele ontplooiing en maatschappelijke vorming zijn, voorzover aanwezig, verweven met de derde functie. Deze, het aanleren van beroepskennis, vaardigheden en houdingen, staat in alle initiële opleidingen voor functielaboranten centraal. Daarbinnen is het onderwijsprogramma vooral opgebouwd rond technisch/technologische en methodische kennis en vaardigheden. Veel minder aandacht wordt besteed aan de werkzaamheden ter ond ersteuning van de functies in het ziekenhuis.
4
SAM ENV ATT ING “Op leidingen in Diag nose”, K.Brouwer
Onderwijsactiviteiten ten behoe ve van het aanleren van bero epsuitoefening-overstijgende werkzaamheden zijn bijna volledig afwezig. M en leert vooral bepaalde onderzoektechnieken uit te voeren, de re sultaten te meten, te interpreteren en te beschrijven. De opleidingen en cursussen dekken niet in alle gevallen de volledige inhoud en daarme e de b reedte van de uitoefening van de functie zoals die uit de taakinventarisatie naar voren is gekomen. Het taakgebied 'verrichten van diagnostisch onderzoek' staat centraal. Daarnaast wordt in de opleidingen aandacht geschonken aan de vakmatige inhoud van het omgaan met de patiënt, zoals instructies voor diens verlangde gedrag tijdens de uitvoering van het onderzoek en de medisch-technische kant van het informeren van de patiënt. D e and ere we rkzaa mheden komen in veel mindere mate exp liciet in de opleiding aan de orde. In bijlage 2 wordt inzichtelijk over welke soorten be roep skenn is, -vaardigheden en -houdingen een functielaborant moet besc hikken wil hij/zij een taak na ar behoren kunnen uitvo eren. H et laat zien dat er in de functies van diagnostisch medewerkers vergelijkbare elementen te onderkennen zijn. Deze kan men bestempelen als 'generieke taken': taken die door diagno stisch medewerkers worden uitgevoerd -van welke discipline dan ook- en die (ook) andere kennis, vaardigheden en houdingen vereisen dan die welke specifiek zijn voor het vakgebied. Het vakspecifieke deel van de opleidingen voor functielaboranten is terug te vinden enerzijds in de vereiste technische/technologische en methodische kennis en vaardigheden, anderzijds in de soorten patiëntenonderzoek die aan de respectievelijke vakgebieden zijn toegerekend en toegewezen. In bijlage 3 staan de lijsten met al het patiëntenonderzoek dat beoefenaren uit een vakge bied uitvoeren. Aangegeven is welke daarvan specifiek zijn voor het vakgebied (toegerekend en toegewezen) en welke daarvan met een frequentie van eens per maand worden uitgevoerd (kernonderzoek). De onderzoeken die 'vakspecifiek' genoemd worden, horen in principe thuis in de opleiding(-sactiviteit) op het betreffende vakgebied, maar wat te doen met onderzoek dat niet aan één vakgebied kan worden toebedeeld; moet dit in alle opleidingen ? Een ander probleem is dat de indelingen na verloop van tijd veranderingen ond ergaa n. Er komen nieuwe technieken bij, ze worden opsplitst, geco mbineerd, vervangen; bero epsgroep en de finieren hun domein breder of juist sma ller, nog spe cialistisc her, enzo voorts. Op d it m om ent doe t zo'n afbakeningsprobleem zich voor bij doppler en duplex-onderzoeken. Een al veel langer bekend spanningsveld bestaat rond echografisch onderzoek. Afbakeningen waaraan een ieder zich blijvend conformeert zullen onmogelijk blijken. De huidige criteria om onderzoek te 'verdelen' over vakgebieden hebben niet geleid tot een eenduidige praktijk, in de zin dat functieinhouden in de ziekenhuizen samenvallen met beroepsdo meinen. Omdat de opleidingen vooral zijn gestructureerd rond beroepsdomeinen is er, naast een afbakeningsprobleem tussen de vakg ebied en (dus ook tussen de respectievelijke opleidingen op die vakgebieden), sprake van een afstemmingsprobleem tussen opleidingen en de banen waarvoor wordt opgeleid. De oplossing daarvan kan in twee richtingen worden gezocht: aanpassing van de functies aan de beroepsdomeinen c.q. opleidingsinhouden of aanpassing van opleidingsinho uden aan d e functies zoals die zich voordoen. Het eerste benadert het uiten van een vrome edoch niet realiseerbare wens. Het laatste mag irreëel heten, omda t de situatie in de ziekenh uizen zo varieert. Met opleidingen kan men bevorderen dat het blikveld van de gemiddelde beroepsbeoefenaar breder wordt dan de eigen discipline. Het over de eigen grenzen heen kunnen zien wordt onder meer gerealiseerd door stages en oriëntatieperiodes buiten de afdeling. Ook in het vakkenpakket gedurende de opleiding kan een en ander worden bevorderd. Met uitzondering van een drietal initiële opleidingsprogramma's wordt aan niet-vakspecifieke ond erwerpen weinig aandacht geschonken, in tegenstelling tot in andere gezondheidszorgopleidingen. Grote groepen diagnostisch medewerkers worden niet formeel geschoold via een opleidingsprogramma dat verder strekt dan 'meelopen in de praktijk' en 'al doende leren'. Van de beoefenaren uit de zeven groepen waarvan in het project sprake heeft een derde geen enkele cursus of opleiding gevolgd; dat zijn er 1000. Daarnaa st krijgen velen geen b eroepsopleiding, maa r een kortdurend e, functiegerichte training op onder-delen van een vakg ebie d. De helft der laboranten verricht op gezette tijden werk op een ander dan het eigen vakgebied; onderzoek waarvoor men vaak niet apart is geschoold. De bestaande opleidingen zijn qua curriculum, opbouw en instroomeisen niet ingespeeld op de instroom van deze nog-niet, niet-formeel en partieel geschoolden. Theorie- en praktijkopleiding zijn bij het inservice onderwijs twee kanten van dezelfde medaille. Een knelpunt is de pedagogisch-didactische be geleiding in de werksituatie.
SAM ENV ATT ING Opleid ingen in Diag nose, K.Brouwer
5
Door tijdgebrek of druk der produktiedoelen schiet deze er regelmatig bij in. Praktijkbegeleiding hoort bij het inservice onderwijs en de b eroepsuitoefening die da arop volgt, maar in so mmige op leidinge n ontbreekt het in het curriculum. In een aantal gevallen ontbeert het praktijkged eelte leerdoelen en -activiteiten die verder gaan dan het uitvoeren van aantallen onderzoeken. Ook ontbreken soms expliciete criteria voor de beoordeling van de uit-voering erva n. Dat een leerling met alle aspecten van het beroep in aanraking kom t, wil niet zeggen dat het dagelijks werk daarmee (ook) een 'praktijk-opleiding s-situatie' is. Dat vergt namelijk speciale leerd oelen , -activiteiten en -situaties, een theoretische basis die de afzonderlijke bedrijfssituatie overstijgt en dergelijke. Aan de praktijkopleidingen valt het nodige te verbeteren.
6
SAM ENV ATT ING “Op leidingen in Diag nose”, K.Brouwer
2.
Aanbevelingen
De aanb evelingen zijn inged eeld naar een d rietal 'objecten van beleid': 1. arbeidsm arkt en perso neelsvoorziening, 2. organisatie en personeel en 3. opleidingen. Deze beleidsterreinen beïnvloeden elkaar wederzijds en moeten dus ook in o nderlinge samenhang worden aangep akt. 2.1.
Arbeidsmarkt en personeelsvoorziening
Ieder afzonderlijk zijn de zeven groepen beroepsbeoefenaren waarvan in het project sprake is in aantal gering. Neemt men ze echter tezamen, inclusief de 'overige functielaboranten', dan gaat het om ongeveer 4.000 personeelsleden. De aantallen lopen verder op als men de groep en meerekent die vergelijkbare posities in de zorgp roduktie innem en, zoals radiodiagnostisch laboranten. Het totaal zal dan meer dan verdubbelen en de 10.000 overschrijden. Deze rekensommen zeggen op zichze lf weinig. Opvallend is dat vaak wel gesproken wordt van samengevoegde categorieën zoals medici en verpleegkundigen. Zelden of noo it combineert men al die beroepsbeoefenaren die assisterende werkzaamheden verrichten in de diagnostiek. Het lijkt er op dat medici en verpleegkundigen (al vallen ook zij uiteen in vele 'beroepsgroepen' en specialisaties of differentiaties), beide onderling meer gemeenschappelijke beroepskenmerken vertonen dan de uiteenlopende groepen diagnostisch medewerkers. Men kan da arbij vraagtekens zetten. Als apart cluster in algemene beleid sstukken kom en diagnostisch medewerkers weinig voor. Blijkb aar is 'cure' en 'care' van meer gewicht dan diagnostiek, die men in een drieluik met voornoemde twee 'cause' zou kunnen noemen. Een andere mogelijkheid is dat men de 'care' en de 'cure' wel een eigenstandige positie in het zo rgpro ces toe dicht en de (assistentie in de) d iagnostiek niet. Voorzover het gaat om arbeidsmarktbeleid en personeelsvoorziening ten aanzien van functielaboranten en aanverwante groepen diagnostisch medewerkers, werken de ziekenhuizen onderling weinig samen. In dit rapp ort zijn vele asp ecten van de arbeids- en opleidingenmarkt aan de orde gekomen die meer aandacht voor de groep d iagnostisch medewerkers rechtvaardigen. De sector gezondheidszorg kent een bruikbaar instrument om de werking van de arbeidsmarkt voor groepen med ewerkers beter te sturen. In het zogeheten Tripartite Sector Overleg (TSO ) kunnen werkgevers, werknemers en de arbeidsvoorzieningsorganisatie gezamenlijk een aanpak ontwikkelen voor vraagstukken op de regionale arbeidsmarkt. Deze infrastructuur zou ook gebruikt moeten gaan worden voorzover het minder omvangrijke beroepsgroepen betreft. Daaronder vallen de groepen functielaboranten uit het project, zowel afzonderlijk als ook gezamenlijk. In het ka der van arb eidsm arktbeleid en personeelsvoo rziening zijn de volgende maatregelen gew enst: a. instroom-bevorderende maatregelen: (landelijke/regionale) promotieactiviteiten in de richting van vrouwen, herintreders, parttimers, schoolverlaters en allochtonen; promotie- en wervingsinspanningen van instellingen (banenmarkten, open dagen, samenstelling en verspreiding voorlichtingsmateriaal etcetera); speciale bij-, na- en om scho lingsprog ramm a's voor herintre ders e n andere doelgroep en; uitba ten van de mogelijkheden van het inservice onderwijs als vorm van twee de-kans-ond erwijs; flexibeler instroo m qua voo ropleidingseisen en omva ng van de aanstelling; creëren van instroommogelijkheden voor personeel dat eerst een andere (gezondheidszorg-)beroepsopleiding heeft gevolgd; b. doorstroming-bevorderende maatregelen: loopbaanplanning; aanvullende scholingsprogramma's, bijvoorbeeld voor verpleeg-kundigen en doktersassistenten die werkzaamheden als diagnostisch medewerker verrichten. Daardoor ontstaan arbeidsplaatsen elders en/of aan de 'onderkant' en ko mt ruimte vrij voo r functies voor speciale do elgroepen. Deze functies moeten kwalitatief volwaardig zijn, de organisatie dient er op te zijn toegesneden en de medewerkers moeten scholing ontvangen, die meer is dan 'functietraining' op een afgezonderd onderdeel van het takenpakket. De doorstroming kan oo k worden bevo rderd do or het initiële onderwijstraject te verbreden. Daarmee wordt een overstap naar andere disciplines beter mogelijk. Nu legt men met de vakgerichte opleiding vaak alleen de basis vo or het werken in een der relatief smalle beroepskolom men of disciplines. c. kwaliteit-bevorderende maatregelen: scho lingsprog ramm a's voor al diegenen die formeel niet-geschoold zijn voor het vak-gebied waaro p zij voornamelijk werkzaam zijn en voor al degenen die voor een deel van de vakgebieden waarop zij zich bewegen niet geschoold zijn. SAM ENV ATT ING Opleid ingen in Diag nose, K.Brouwer
7
De zieken huizen beschikken over nog een instrum ent op region aal niveau: de region ale samenwerkingsverbanden in de vorm van centrale scholen voor gezondheidszorgonderwijs of van overeenkomsten met betrekking to t contractactiviteiten met M BO - en HB O-instellingen. Instellingen maken beperkt gebruik van deze infrastructuur voor wat betreft omvang (afstemming op de arbeidsmarkt) en inhouden van opleidingen (afstem ming o p de functieinhouden) voor diagnostisch medewerkers. Door onderlinge afspraken en me erjare n-overeenkomsten met opleidingsinstituten kunnen instellingen de instroom sturen. Deze overeenkomsten hebben niet alleen betrekking op het initieel opleiden van medewerkers, maar kunnen zich uitstrekken tot na-, bij- en omscholing van zittend personeel. Het huidige aanbod van opleidingen voor functielaboranten loopt op bijna alle onderdelen uiteen (lengte, zwaarte, instroomvoorwaarden, vervolg- of initieel, cursus- of onderwijsprogramma, inhoud en vormgeving praktijkdeel etcetera). Er is een belangrijke rol weggelegd voor de instellingen. Wil er iets aan de structuur en de inhouden van de opleidingen voor functielaboranten veranderen dan zullen de ziekenhuizen een duidelijk signaal moeten afgeven in welke richting er iets moet veranderen, hoe en met wiens betrokkenheid. Zonder signaal en enige centrale sturing blijft de huidige situatie zeer waarschijnlijk voortduren. Bij het verbeteren van opleidingen voor functielaboranten, alsmede bij de uitvoering ervan, dient uitdrukkelijk te worden uitgegaan van samenwerking tussen de betrokken partijen. Dat zijn beroepsbeoefenaren, medisch specialisten, instellingen en op leidingsinstituten. De com municatie en samenwerking kan bijvo orbeeld gestalte krijgen in (landelijke) begeleidingscommissies: een platform voor de afstemming van de opleiding op de inhoud van de functies in de instellingen, op ontwikkelingen in het organisatorisch en personeelsbeleid, op de ontwikkelingen in de vakgebieden, de gezondheidszorg en de samenleving. Binnen allerlei andere (initiële en post-initiële) opleidingen in de gezondheidszorg voldoet een dergelijke structuur redelijk tot goed . Net z oals dat ten aanzien van de zorgverlening het geval is, hebben de betrokkenen een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een der belangrijkste instrumenten om de kw aliteit daarvan te verbeteren, te weten opleidingen. Voor wat betreft de veranderingsrichting moet worden gekeken naar de afstemming van de opleidingen op de inhoud en van de functies die in de ziekenhuizen voorkomen. Daarmee komt men op het terrein van het organisatie- en personeelsbeleid. 2.2.
Organisatie en personeel
Om ook op langere termijn in de kwantitatieve en kwalitatieve personeelsbehoeften te kunnen voorzien dienen instellingen drie hoofddoelstellingen na te streven: bevorderen van de instroom, optimaliseren van de personeelsinzet en beheersen van de uitstroom . Het bevorderen van de instro om m aakt onderdeel uit van arbeidsmarktbeleid. Het optimaliseren van de personeelsinzet en het beheersen van de uitstroom vormen onderdeel van het organisatorisch- en personeelsbeleid. Een deel van het instru-mentarium (zie paragraaf 3.2.1.) is in het kader van het project functielaboranten van extra betekenis. De bevordering van de instroom kwam hiervoor ter sprake. D e and ere twee zijn taa kverd eling en werko rganisatie en, tot slot, de kwaliteit van functies. De ziekenhuizen groeperen afdelingen voor diagnostisch onderzoek op uiteenlopende wijze. De afbakening tussen vakgebieden varieert, evenals de functieinhouden; zelfs binnen een ziekenhuis of een afdeling. Het opleidingsbeleid van ziekenhuizen stemt niet met elkaar overeen, ook niet binnen één enkel vakgebied. Er is sprake van een gedifferentieerde beroeps- en scholingspraktijk. De indeling in vakgebieden (per ziekenhuis, maar ook op grotere schaal) kan, desgewenst, via organisatorische, personele en/of scholingsmaatregelen worden gestuurd. Ténzij men ervan uitgaat dat o pleiders voor ied ere bedrijfssituatie een betaalb aar scholingspakket van goede inhoudelijke kwaliteit kunnen aanbieden, zal er iets aan de diversiteit moeten worden gedaan. Alleen dan kan sprake zijn van afstemming van opleidingen op de inhoud van de functies, zoals die zich in de dagelijkse praktijk voordoen. Inhoudelijke, technologische en andere ontwikkelingen binnen en tussen de afzonderlijke disciplines hebben tot nu toe vooral pér vakgebied tot aanpassingen geleid (in beroepsdomein en opleidingen). De tijd is aangebroken de vraag te beantwoorden of de ontwikkelingen en omstandigheden organisatorische en personele consequenties moeten hebben. Aanbevelenswaardig zijn: een heroverweging van de taak- en functieinhouden voor diagnostisch medewerkers, van de afbakening tussen vakgebieden en van de indeling in afdelingen voor diagnostisch onderzoek. Een dergelijke operatie kan worden aangeduid met functieinnovatie, dat dient te worden onderscheiden van herindeling binnen het systeem van functiewaardering. Aanpassingen in de interne organisatiestructuur kunnen uitvloeisel zijn van functieinnovatie. 8
SAM ENV ATT ING “Op leidingen in Diag nose”, K.Brouwer
Het opnieuw bezien van de indeling van het dia gnostisch onderzoek in afdelingen en het proces van functieinnovatie is ook gewenst om andere dan de hiervoor geschetste redenen. De p rofessionaliseringstendens heeft tot steeds meer beroepen geleid en er zijn ge en aanwijzingen dat deze trend 'vanzelf' tot een einde komt. Op gezette tijden is een herordening van de interne organisatie nodig. Eén van de ond erwerpen in de kwaliteitszorg van instellingen is een goede verdeling van verantwoordelijkheden binnen het ziekenhuis; de organisatiestructuur, taakverdelingen en functieinhouden maken daar deel vanuit. Functieinnovatie kan leid en tot he t hergro eperen van taken in functies en het hergroe peren van functies in organisatorische eenheden. Er dient te worden gestreefd naar het behouden, dan wel samenstellen, van kwalitatief hoogwaardige en volwaardige arbeidsplaatsen. Kwaliteit van arbeid wordt steeds belangrijker in het personeelsbeleid. Het bevorderen van de kwaliteit van arbeid draagt bij aan 'het beheersen van de uitstroom'. Tegelijkertijd levert het bijd ragen aan de kwaliteit van de instelling en van de beroepsuitoefening; beide van toenemend belang. Het invoeren van een 'tweede deskundigheidsniveau' via het afzonderen van routinematig onderzoek in aparte functies op een lager niveau (één van de o pties bij functiedifferentiatie of -innovatie), past niet in de o pbo uw van kwalitatief volwaardig werk; het aanbrengen van een scheiding tussen vo orbereidende, uitvoerende en ondersteunende taken evenmin. In voorko mende gevallen mo eten deze uitgangspunten leiden tot verbreding van takenpakketten van medewerkers. Door herordening van het werk dienen loopbaanperspectief en de mogelijkheid van horizontale doorstroming naar andere functies en/of vakgebieden te worden bevorderd. Het flexibeler inzetten van personeel en het vergroten van loopbaanperspectieven van individuele werkneme rs vereist dat men opleiding en/of werk zo inricht dat leerlinge n/beroep sbeo efenaren ervaringen opdoen met andere vakgebieden en ond erdelen van het zorgproces; men treedt daarmee buiten het eigen werkterrein. Onderwijsprogramma's moeten leerlingen systematisch voorbereiden op d e volledige b reedte van d e functieuitoefening; niet alleen op het vakspecifieke gedeelte. In de beroepsuitoefening komen met enige regelmaat werkzaamheden voo r op andere vakgebieden dan waarop men in hoofdzaak is aangesteld. Ook komen in de instellingen banen voor waarin delen van vakgebieden in een functie en in een afdeling worden gecombineerd. M et deze feiten (aan te duiden met vakgrensoverschrijdingen) dient men bij inhoud en vormgeving van het onderwijs rekening te houden. Twee belangrijke schreden in een proces van functieinnovatie zijn met het project functielaboranten gezet: verkenningen van de arbeidsmarkt en inventarisatie van taken. Hulpmiddel bij het proces van functieinnovatie kan de 'gemiddelde laborant' (per vakgebied) zijn, zoals dat uit het project naar voren gekomen. Het is neergelegd in de overzichten van taakgebieden en werkzaamheden (zie Functies in Praktijk en bijlage 1 b ij het eindrapport) en het toegerekende en toegewezen patiëntenonderzoek (het tweede deelrapport en bijlage 3). Tezamen geven deze een beschrijving van de inhoud van hetgeen iemand, die in hoofdzaak binnen een bepaald vakgebied werkzaam is, aan werkzaamheden heeft te verrichten. Men kan het op d e realiteit gebaseerde beroeps-profielen noemen. Op deze profielen moeten de opleidingen worden afgestemd. In het kader van het organisatie- en personeelsbeleid moe ten de volgende stappen wo rden gezet; overigens niet noodzakelijkerwijs in deze volgorde: - formuleren van doelstellingen van de zorg binnen de instelling en de afdelingen; - bepalen van functieinhouden aan de hand van de gegevens en instrumenten die uit project zijn voortgevloeid, te weten de overzichten in taakgebieden en werkzaamheden en de ove rzichten van patiëntenonderzoek per discipline; - het beoordelen van de kwaliteit van die functies, bijvoorbeeld met een instrument genaamd WEBA; - functieinnovatie; - heroverwegen van de organisatorische indelingen van het diagnostisch onderzoek in afdelingen; - opleidingsb ehoeften bepalen: kwantitatief en kw alitatief; - opleidingsb eleid en personeelsbeleid formuleren in samenhang met arbeidsmarkt en personeelsvoorziening. Organisatie- en persone elsbeleid is instellingsgebonden; het p roces van functieinnovatie eveneens. W il men echter de opleidingen verder ontw ikkelen, dan ligt ee n mee r gezamenlijke aanpak van d e zieke nhuizen voor de hand; landelijk en/of regionaal. Opleidingen moeten inspelen op die taakaspecten welke in de ziekenhuizen gemeenschappelijk zijn. Anders ontstaan immers opleidingen die de functie binnen een concreet ziekenhuis niet overstijgen: de 'huisopleiding' in extremo. Dat is om redenen van efficiency, goed perso neelsb eleid, p erson eelsvo orziening en arbeidsmarktbeleid ongewenst. SAM ENV ATT ING Opleid ingen in Diag nose, K.Brouwer
9
2.3.
Opleidingen
Fundamenteel Voo rafgaand aan een nadere invulling van onderwijsprogramma's dient men zich af te vragen waartoe eigenlijk wordt op geleid. Bij vernieuwing van op leidingen spelen fund amentele keuzes een ro l zoals: opleiden voor een p laats op de arbeidsmarkt of voor een specifieke functie in een bep aald ziekenh uis; opleiden vanuit het gepraktiseerde beroepsbee ld of het gesproken beroepsbeeld; vak-(gebied)gericht versus functiegericht opleiden. Instellingen tenderen naar functiegericht opleiden (scholen voor de specifieke functie in het ziekenhuis), voor het takenpakket zoals zich dat in de praktijk voordoet (het gepraktiseerde beroepsbeeld). Daarbij wenst men zich niet strak te houden aan de afgrenzingen van disciplines; overschrijdingen van vakgebieden behoren tot de beroepspraktijk. Beoefenaren hebben voorkeur voor vak(g ebied )-gericht opleiden, voor opleiden voor de arbeidsmarkt en opleiden vanuit een afgeperkt bero epsd ome in. De wederzijdse beïnvloeding tussen arbeidsmarkt-, organisatorische en perso nele vraagstukken, vormgeving en inhouden van opleidingen maakt het wenselijk dat de verschillende perspectieven worden gecombineerd. Opleidingsbehoeften Professiegerichte opleidingsbehoeften gaan uit van het opleiden voor het gehele taken-pakket dat een perso neelslid heeft uit te vo eren. O pleiden van uit produktiegerichte opleidingsbehoeften betekent scholing voor een deel van het takenpakket; het bijbrengen van kennis en kunde nodig voor het vervullen van omschreven taken. De derde soort 1 kan word en aangeduid met perso onsgerichte behoeften: scholing vanuit het perspectief van het individu; bijvoorbeeld in verband met het vergroten van kansen op de arbeidsmarkt of een loopb aan b innen d e organisatie. V ervolgopleidinge n en bij- en nasc holing gaan uit van produktiegerichte behoeften. Produktiedoelstellingen spelen ec hter oo k in initiële opleidingen een rol, omd at het gaat om scholing voo r de vervulling van bestaand e functies in ziekenhuize n. Opleidingen kennen een drietal onde rwijsfuncties: het aanleren van beroepskennis, -vaardigheden en houdingen, individuele ontplooiing en maatschappelijke vorming2. De eerste is vooral gericht op de professie- en de produktiegerichte behoeften, de laatsten deels ook op de persoonsgerichte behoeften. Binnen de kw aliteit van d e beroep suitoefening wo rden (naast d e kwaliteit van het metho disch technisch handelen) de kwaliteit van de attitude van de beroepsbeoefenaar en de kwaliteit van de organisatie van de beroeps-uitoefening onderscheiden. De laatste twee aspecten worden med e ontwikkeld door opleidingsactiviteiten die onder individuele ontplooiing en maatschappelijke vorming te vatten zijn. Het gaat niet alleen om vaktechnische vaardigheden, maar ook om 'respectvolle bejegening, informatiebereidheid, vertrouwensrelatie, coöperatie en verantwoordingsbereidheid' en om 'continuïteit, beschikbaarheid, doe lmatigheid en integrale zorg'3. Beide onderwijsfuncties zijn verweven met en staan in dienst van de beroepsuitoefening. Bij initiële bero epso pleidingen ga at het eerst en vo oral o m het vervullen van professiegerichte opleidingsbehoeften: opleiden voor functies die in de sector herkenbaar zijn. D e vervolgvraag is: hoe zien die functies er dan uit ? D ient bij het ontwikkelen e n uitvoe ren van opleidinge n uitgegaan te worden van het gepraktiseerde beroepsbeeld of van het gesproken beroepsbeeld ? Beroeps- en opleidingsprofielen Alhoewel de keus helder lijkt doet zich waar het functielaboranten betreft een definitievraagstuk voor met mogelijk grote consequenties. Sprekend over de specificiteit van het beroep en de daarvoor noodzakelijke opleiding, hebben beroepsbeoefenaren vaak een deel van de werkzaamheden uit de functie op het oog: de toegerekende en toegewe zen patiëntonderzoe ken en de kennis en vaardigheden die daarmee rechtstreeks verband houden (de technische/technologische en de methodische). Bij het bepalen van de opleidingsinhouden spelen andere taken die volgens de taakinventarisatie evenzeer tot de functies van diagnostisch medewerkers behoren (zoals die in taakgebieden 1 en 4 t/m 7; bijlage 1) een weinig prominente rol. Kennis en vaardigheden die het beroepsmatig c.q. professioneel functioneren beter mogelijk maken horen volgens velen niet in de initiële vakopleiding thuis, maar ofwel in een onderwijstraject dat daaraan voorafgaat, ofwel in he t post-initiële onderwijs. Daartoe kunnen sociale, verplegende en verzorgende, beroepsuitoefening-ondersteunende en beroepsuitoefening-overstijgende kennis en vaardigheden worden gerekend. Het beroepsmatige aspect van de functie wordt dus beperkter gedefinieerd dan het totaal der werkzaamheden dat een beoefenaar heeft te verrichten. Deze invulling van het beroepsspecifieke leidt ertoe dat in de (vak)opleiding alleen aandacht 'hoeft' te zijn voor de vakkennis en -vaardigheden. 10
SAM ENV ATT ING “Op leidingen in Diag nose”, K.Brouwer
Het 'beroep' is smaller dan d e 'functie'; de vakopleiding minder breed dan een opleidingstraject voor de gehele functie. Dat leidt in sommige gevallen tot een smaller (initieel) onderwijspakket dan vanuit de professiegerichte opleidingsb ehoeften wenselijk zou zijn. Een individuele beoefenaar is echter geba at bij een initiee l opleidingstra ject dat hem/haar o p de volle breedte van d e functie voorbereidt. Ook vanuit d e organisatie b ekeken hee ft dit de voorkeur. Een deel van de opleidingen en cursussen besteedt uitsluitend aandacht aan produktiegerichte opleidingsbehoeften: het verrichten van diagnostisch onderzoek en de verwerking van de resultaten. Voor instellingen lijkt dit een voor de hand liggend standpunt. Een deel van de evaluerende opmerkingen vanuit de ziekenhuizen houdt kritiek in juist op het ontbréken van scholing in de niet-vakspecifieke aspec ten van de functie. Dat pleit voor een scholingstraject waarin ook andere werkzaamheden en onderwerpen aan bod komen dan die welke rechtstreeks verband houden met het doen van patiëntenonderzoek. M en dient dus eveneens te worden geschoold in kennis, vaardigheden en beroepshoudingen buiten het eigen (medisch, technisch) diagnostisch vakgebied. Betrekt men de personeelsvoorziening en het organisatie- en personeelsbeleid in de overwegingen dan verdient opleiden vanuit professiegerichte behoeften (breed ingevuld) de voorkeur. Er moet worden opg eleid voor de arbeidsmarkt en niet uitsluitend voor één bepa ald takenpakket in een specifiek ziekenhuis. Uitgangspunt bij de initiële opleidingen is de grootste gemene deler in de zieke nhuizen; een b eroepsof functieprofiel zoals dat in de realiteit herkenbaar is. Het project functielaboranten heeft dergelijke pro fielen opgeleverd. Zowel de functies in afzonderlijke ziekenhuizen als de opleidingen kunnen daarop worden afgestemd. Alhoewel er binnen een en dezelfde baan onderzoek wordt verricht behorend tot verschillende disciplines, blijken er wel degelijk profielen te bestaan waarin de vakgebieden zichtbaar zijn. Wanneer men deze verder aanscherpt door er het toegewezen onderzoek aan toe te voegen is het resultaat een gepraktiseerd beroepsbeeld per discipline. Dit beroepsbeeld voldoet zowel aan d e realiteit in d e zieke nhuize n als aan het gesproken beroepsbeeld per vakgeb ied, zoals dat door beoefenaren, medici en ople iders wordt gezien. De geïnventariseerde werkzaamheden en onderzoe ken kúnnen dus als uitgangspunt dienen voor verbetering van de opleidingen. In de profielen kunnen generieke onderdelen en vakspecifieke onderdelen worden onderscheiden. Het ligt dan ook voor de hand om in de opleidingsstructuur uit te (blijven) gaan van vakgebieden zoals die uit het project naar voren komen. Daarvan kan alleen worden afgeweken als men de keus zou maken voor het op termijn introduceren van een beroepsbeoefenaar die in de praktijk nog niet bestaat of als me n de indeling in diagnostische afdelingen ingrijpend verandert of wanneer men van bestaande grenzen tussen disciplines af wil. Er zijn voorlopig geen signalen dat de instellingen dergelijke, vergaande, veranderingen voorstaan. Overigens zou een proces van functieinnovatie die uitkomst wel kunnen hebben, maar dit terzijde. De aanpassingen zullen eerder bestaan uit het beter laten aansluiten van functies op het gemiddelde gepraktiseerde beroepsbeeld per vakgeb ied en de aanvullingen die daarop zijn gemaakt doo r vakinh oudelijk deskundigen (het toegewezen onderzoek) alsmede uit het afstemmen van opleidingsinhouden op dat beroepsbeeld. Opleidingsinhouden Resumerend dient he t opleidingsaanbod voor functielab oranten te wo rden opgebo uwd vanuit de volgende opleidingsbehoeften, onderwijsfuncties en werkzaamheden; - van de o pleidingsbe hoeften dienen in de initiële opleidingen de professiegerichte centraal te staan; er moet echter ook aandacht te zijn voor produkt- en persoonsgerichte opleidingsbehoeften; - van de onderwijsfuncties vormen de bero epske nnis, -vaardigheden en -ho udingen in een initiële beroepsop leiding de kern, maar evenzeer dient reken ing te word en geh ouden me t de func ties individuele ontplooiing en maatschappelijke vorming; - binnen de onderwijsfunctie beroepskennis, -vaardigheden en -houdingen staan de technisch/technolo gische en de methodische aspecten ervan in het middelpunt van de opleidingsinspanningen. Toch m aken ook de overige kennis, vaardigheden en houdingen ten behoeve van d e directe functieuitoefening, die ten beho eve van d e functieondersteunende en die ten behoeve van de beroepsuitoefening-overstijgende taken onderdeel uit van initiële opleidingen; - geredeneerd vanuit de te verrichten taken is taakgebied 2 het belangrijkst. De opleidingsinhoud moet derhalve met name zijn afgestemd op d e daa rbinnen ond erscheiden taken, alsmede op de werkzaamheden in de andere taakgebieden die direct met de uitvoering van het diagnostisch onderzoek van doen hebben. De voorbereiding op een professionele beroepspraktijk vergt echter meer dan overdracht van vakmatige kennis en kunde. SAM ENV ATT ING Opleid ingen in Diag nose, K.Brouwer
11
Aankomend beroepsbeoefenaren hoeven geen 'expert' te zijn in alle taken die zij blijkens de taakinventarisatie verrichten. Wel is het zinvol dat men basiskennis en -vaardigheden opdoet in andere dan de vakmatige aspecten van het dagelijks werk; zeker wa nneer die taken esse ntieel zijn voor een p rofessio nele uitvoering van het takenpakket. Voorbeeld en van dergelijke, niet-vakgebonden, kennis en kunde zijn verpleegkundige handelingen, informatie vergaren en voorlichten, bijhouden van patiënt- en onderzoeksgegevens, het genereren van overzichten daaruit, administratief werk, het functioneren in een team, werk- en ander intern overleg, kwaliteitszorg, praktijk- en werkbegeleiding en bijhouden van het eigen vakgebied. Daarnaast wordt ook binnen de spec ifieke, va kmatige, taken ande re kennis en kunde verlangd dan die welke gebonden is aan de disciplines. In bijlage 2 zijn de vakgebied-gebonden kennis en vaardigheden terug te vinden in de kolommen III.1.1. en III.1.2. De andere kennis, vaardigheden en houdingen ten behoeve van een goede taakvervulling zijn terug te vinden in de grijze vlakken in de overige kolommen. In hoofdstuk 5 zijn, per taakgebied, suggesties gedaan voor de op leidingsinhouden op d ie onderdelen, suggesties die aanvulling en concretisering behoeven. B ijlage 2 is een sch ematisch pro fiel van de initiële opleidingen voor d e verschillende b eroepsgroepe n. Het dient als basis voor d e verbetering va n scholingsactiviteiten ten behoeve van functielaboranten en andere diagno stisch medewerkers. De initiële opleiding zal moeten stimuleren dat het blikveld van de beoefenaar breder wordt dan de eigen discipline en de functieuitoefening binnen het ziekenhuis. Het verruimen van het perspectief kan worden bevorderd door stages en oriëntatieperiod es buiten de eigen afdeling, door vakken in de opleiding op te nemen waarin leerlingen op de hoogte raken van de gezond heidszorg in zijn algemeenheid, de financieringsstructuur en beleidsontwikkelingen in de gezondheidszorg. Inzicht in de ziekenhuisorganisatie, de ro l van de versc hillende betro kkenen, de afdelingsstructuren, medezeggenschap, rechtspositie en dergelijke dragen bij aan een functievervulling waarin men de eigen positie leert zien als radertje in een samenhangend netwerk van zorgverlening. Aandacht voor juridische verhoudingen en ontwikkelingen, voor ethische vraagstukken en vo or maatschappelijke, culturele en godsdienstige opvattingen bij categorieën patiënten en dergelijke leveren bijdragen aan een beroepshouding die met de term 'professio neel' te kenschetsen valt. Patiëntenonderzoek Eerder is geconstateerd dat de vakgebieden in de realiteit herkenbaar zijn; niet zozeer in de profielen van de taakgeb ieden en werkzaa mheden zoals neergelegd in bijlage 1, maar wel in de overzichten van het patiëntenonderzoek dat aan disciplines is toegerekend en toegewezen. De vereiste vakkennis en vaardigheden voor deze ond erzoeken per discipline zijn naar de mening van beoefenaren en medici van een dusdanige omvang dat één gecombineerde inservice opleiding voor alle of enkele vakgebieden niet mogelijk is. Daarbij hanteert men het uitgangspunt dat een aankomend beroepsbeoefenaar tijdens de opleidingsperiode de onderscheiden onderzoeken volledig leert beheersen. Een alternatief is het ontwikkelen van ee n dagopleiding waarin men alle of enkele vakgebieden combineert, zoals dat binnen de MBRTopleiding is geschied ten aanzien van vier disciplines waarvoor binnen het inservice onderwijs gescheiden trajecten bestaan. Een analogie maakt een belangrijk verschil duidelijk tussen inservice onderwijs en vakgerichte scholing bin nen het dagonderwijs. In het dagonderwijs leert men de basisvaardigheden van het autorijden. Een succesrijk leerling haalt een rijbewijs, maar een ervaren chauffeur wordt hij of zij pas later. In het inservice onderwijs krijgt iemand pas een rijbewijs nadat is aangetoond dat hij of zij een relatief ervaren autorijder is (overigens wel in een bepaald merk en type). Betrokkenen lijken te kiezen voor de inservice filosofie, tenm inste voorzo ver het de diagnostisch medewerkers betreft waaro m het in het project gaat. In de structuur van initiële inservice-opleidingen voor functielaboranten moet dus worden uitgegaan van differentiaties of specialisaties in de respectievelijke vakgebieden. Deze differentiaties of specialisaties kunnen worden opgebouw d rond de vakspecifieke patiëntenonderzoeken (zie bijlage 3). Een deel van het toegerekende en toegewezen onderzoek word t met een minimale frequentie van eens per maand uitgevoerd (het kernond erzoek). U it overwegingen van arbeidsmarkt- en personeelsbeleid dient al het ond erzoek da t volgens de overzichten tot een bepaald vakgebied beho ort in de initiële opleiding te word en op geno men. Sommige onderzoekingen vinden niet in alle ziekenhuizen plaats, maar in gespecialiseerde centra. Gaat men uit van professiegerichte opleidingsbehoeften dan is het nodig dat alle toekomstige beroepsbeoefenaren op zijn minst met die patiëntenonderzoeken op de ho ogte raken. Men kan echter onderscheid aanbrengen tussen onderzoeken die een leerling daadwerkelijk moet leren beheersen en onderzoek dat moet zijn bijgewoond, onderzoek waarvan m en de basisprincipes moet kennen, maar niet zelf -als volleerd 12
SAM ENV ATT ING “Op leidingen in Diag nose”, K.Brouwer
medewerker- hoeft te kunnen uitvoeren. Med ewerkers moeten initieel worden opgeleid voor het vakgebied waarin zij in hoofdzaak werkzaam zullen zijn. Het uitvoeren van werkzaamheden op andere vakgebieden behoort tot de functies van (een groot dee l van de) diagnostisch medewerkers. Beroepsbescherming zou leiden tot een 'verbod' op deze grensoverschrijdingen. Men m oet echter, onder meer uit kwalitatieve overwegingen, een eind maken aan de praktijk dat d ergelijk onderzoek wo rdt uitgevoerd zond er dat men daarvoor formeel is geschoold. Een dergelijk standpunt mag er niet toe leiden dat medewerkers een volledige tweede of derde vakopleiding moeten volgen, zoals onder de huidige opleidingsstructuur het geval zou zijn. Onderzoek buiten het vakgebied waarop men in hoofdzaak werkzaam is kan onderwerp zijn van relatief kortdurende cursussen rond een bepaalde onde rzoektechniek. Ook ten aanzien van het onderzoek dat niet aan een der vakgebieden kan word en toegerekend of toegewezen (zie bijlage 3) is een scholingsaanbod gewenst dat toegankelijk is voor beo efenaren uit de verschillende disciplines. Praktijkopleiding Een goed e praktijkop leiding vraagt o m een systematisch opgebouwd leertraject. Het betekent het creëren van speciale omstandigheden in het werk die als leersituaties zijn aan te duiden. Praktijkbegeleiding is in deze bijzondere omstandigheden essentieel. Werkbegeleiding richt zich op het behalen van produktiedoelen; praktijkbegeleiding op leerdoelen. Deze vorm van begeleiding is meer dan het geven van het goed e vakinhoud elijke voorbeeld of voorschrijven hoe vakmatig te handelen. Praktijkbegeleiding behelst activiteiten waarmee de begeleider kennis en vaardigheden, maar ook beroeps-houdingen, op de aankomend beroepsbeoefenaar overdraagt. De begeleider ondersteunt de leerling zowel pedagogisch als vakinhoudelijk in zijn/haar leerproces. Deze ondersteuning maakt in het inservice onderwijs ond erdeel uit van de normale beroepsuitoefening. Men dient binnen de o pleiding te wo rden geschoold in deze beg eleidende rol. Men wordt in de opleiding dus begeleid, maar leert ook te begeleiden. Er is sprake van een praktijkopleiding als er praktijklee rdoelen zijn omschreven (wa t moet iemand lere n in het we rk) en als vooraf en voor iedereen inzichtelijk vastligt op grond waa rvan leerlingen een positieve beoordeling krijgen over dat wat zij hebben geleerd (objectieve criteria voor praktijkbeoordelingen). Leerdoelen en beo ordelingscriteria behelzen meer dan het uitvoeren van omschreven aantallen patiëntenonderzoeken. Om te kunnen garanderen dat afgestudeerden in een vakgebied aan dezelfde eindtermen van de opleiding voldoen moeten de criteria waaraan de uitvoering van het onderzoek wordt getoetst vooraf en objec tief omschreven zijn. Gaat men uit van de professiegerichte opleidingsbehoeften dan dient in de praktijkopleiding ook aandacht te worden besteed aan kennis en vaardigheden buiten het technische en methodische terrein van het eigen vakgebied. Er zullen dus ook leer-doelen zijn geformuleerd en praktijkbeoordelingen plaatshebben op de andere aspec ten van het professioneel functioneren, op het verwerven van andere kennis en vaardigheden dan de vakinhoudelijke. In het praktijkgedeelte van een initiële opleiding voor functielaboranten zullen o efensituaties moeten worden ingebouwd op het terrein van verplegende en verzorgende handelingen. Begeleide stages op verpleegafdelingen maken het mogelijk die vaardigheden op te doen, nadat er ook in het theoriegedeelte aandacht voor is geweest. Via oriëntaties op andere diagnostische afdelingen leert men andere bero epsgroep en en vakgeb ieden kenne n; kennis die men nu vaak o ntbee rt. Dergelijke periodes leveren een bijdrage aan een meer brede kijk op de gezondheidszorg, op de zorgproduktie in het ziekenhuis en leveren inzichten in de context waarbinnen het specifieke diagnostische onderzoek zich afspeelt. Men leert de grenzen van de eigen beroepsuitoefening zien en er over heen te kijken. In het initieel inservice onderwijs en dus ook in dat voor functielaboranten maakt het leren in de praktijk onderdeel uit van de opleiding; praktijk en theorie zijn twee zijden van ee nzelfde medaille. Er moet dus ook een directe relatie zijn tussen het theorie- en het praktijkgedeelte. De theorie bereidt voor op de praktijk, ervaringen uit de praktijk worden in het theoriegedeelte voorzien van een theoretische ondergrond die de specifieke bedrijfssituatie overstijgt, men leert in de praktijk uitvoeren en begrijpen wat in de theorie wordt aangedragen. Deze relaties over en weer zijn, als het goed is, binnen het onderwijsprogramma zichtbaar gem aakt. Een deel van de huidige initiële op leidinge n voo r diagnostisch m edewerke rs vold oet geheel of grotendee ls aan de hiervo or gestelde voorwaarden, een deel niet. H et is aan te beve len de praktijkopleidingen qua structuur op een vergelijkbare wijze op te bouwen. Daarbij kan gebruikt gemaakt worden van bestaande invullingen van het praktijkd eel; ook van opleidingen voor and ere bero epsgroe pen in de gezond heidsSAM ENV ATT ING Opleid ingen in Diag nose, K.Brouwer
13
zorg die over een uitgewerkt praktijkopleiding beschikken. B ij de invulling van het praktijkopleidingsgedeelte dient rekening te worden gehouden met de breedte van de functie. Het moet derhalve het gepraktiseerde beroepsbeeld bestrijken. Voorzover het leersituaties en -doelen betreft die niet vak technisch en methodisch zijn kunnen de praktijkopleidingen dezelfde vorm en inhoud krijgen. Instroom De huidige instroom be staat voor een niet onaanzienlijk deel uit mensen die niet voldoen aan de door velen gewenste vooropleiding HAVO/VW O-ex act. In de instroo mvereisten zou men er b eter aan doen uit te gaan van de omschrijving van een kennis-niveau in plaats van een specifieke m iddelbare schoolop leiding. Als iemand op het mom ent da t hij/zij in de opleidingen voor functielaboranten instroomt niet voldoet aan dat niveau, moet de leerling in staat worden gesteld dit alsnog te bereiken, via aanvullende programmao nderdelen. Het aand eel me dewerkers dat al een and ere initiële o pleiding in de gezo ndhe idszorg achter de rug heeft, zoals doktersassistenten en A-verpleegkundigen, is aanzienlijk. Indien zij qua voorkennis onder het HAV O/VW O-niveau blijven zullen ook zij aanvullende onderdelen moeten volgen. Tevens dient in het opleidingstraject dat voor deze leerlingen wordt uitgezet rekening te worden gehouden met het feit dat zij naar alle waarschijnlijkheid reeds in onderdelen van de opleidingen voor functielaboranten zijn geschoold. Daarbij valt te denken aan verpleegkundige ha ndelingen, de m eer algeme ne aspecten van de ge zondheidszorg, beheer van patiëntengegevens, individuele bijdragen aan kwaliteit van de beroepsuitoefening, sociale vaardigheden, praktijkbegeleiding, algemene taken zoals ontvangen van patiënten en dergelijke. Voor dergelijke onderdelen zouden zij vrijstelling moeten krijgen. De schoolverlatersmarkt kan men verbreden door instroom van opgeleiden uit het middelbaar beroepsonderwijs mogelijk te maken. Men zal zich daarnaast moeten richten op ande re do elgroepen. Daartoe kunnen med ewerkers binnen het ziekenhuis behoren, maar evenzeer zullen de mogelijkheden van he t inservice onderwijs als tweede-kans-onderwijs moe ten worden benut. Onder de huidige voorwaarden kunnen parttime werkenden een deel van de opleidingen niet volgen; een van de vereisten is een fulltime aanstelling. Het is te overwegen aan deze praktijk een einde te maken door parttime varianten van de o pleidingen te o ntwikkelen. Deze moeten zowel instroom mogelijk maken van diegenen die nu parttime w erkza am zijn, maa r niet geschoold, als van diegenen die zich (weer) parttime op de arbeidsm arkt aanbieden. Er zijn medewerkers met een fulltime aanstelling waarvan de functie is opgedeeld over meer dan een vakgebied. Werkzaamheden op een ander dan het eigen vakgebied komen regelmatig voor, ook bij diagnostisch medewerkers die zijn aangesteld op één enkel vakgebied. Het huidige initiële op leidingsaanb od is niet ingesteld op het voo rkom en van dergelijke o pgesplitste functies en van 'grensoverschrijdingen'. Resultante is dat mensen die zich ook op een ander vakgebied begeven voor dat deel van hun func tie niet form eel (kunnen) worden geschoold. Aan dit fenomeen dienen de opleidingen te worden aangepast. Om in de toekomst te kunnen blijven voorzien in kwalitatief en kwantitatief voldoe nde pe rsoneel is het gewenst opleidingspro gramm a's en beroepsinhouden zo vo rm te geven dat deze aantrekkelijk worden voor bijvoorbeeld allochtonen en herintrede rs. In zijn algeme enheid gesproken zal er gewerkt moeten worden aan flexibeler instroomvoorwaarden en het aanpassen van het opleidingstraject, op een dusdanige wijze dat zij die nu van scholing zijn uitgesloten alsnog kunnen instromen. Beperkt men zich tot de zeven beroepsgroepen waarvan hier voortdurend sprake is, dan moet het getal van 1000 m edewerkers die geen enkele formele scholing hebben, leiden tot een inspanning om hen alsnog voor hun werk op te leiden. Aangezien zij vaak vele jaren praktijkervaring hebben zal het veeleer gaan om bij- en nascholing of om een vervolgopleiding op het vakgebied, dan om een volledige initiële opleiding. Uitgangspunt dient te zijn dat zij uiteindelijk qua kwalificaties op eenzelfde niveau terechtkomen als al diegenen die wel een dergelijke initiële beroepsopleiding hebben kunnen afronden. In een eerder stadium is deze opleidingsbehoefte aangeduid met 'inhaalvraag'. Deze bestaat, naast de formeel-ongeschoolden, uit al diegenen die wel in een vakgebied zijn opgeleid, maar niet op een ander vakgebied waarop zij zich op gezette tijden ook bewegen. Op enkele vakgeb ieden dreigt het aantal beoefenaren da t zond er form ele scholing werkz aamheden verricht verder to e te nemen, als men het huidige instroom-niveau han dhaaft (zie tabel 2.5 in het eindrapport). Door toename van het parttime werk zullen er meer mensen initieel moeten worden opgeleid. Het aantal dat een opleiding volgt moet ook om die reden omhoog. De verlenging van de beroepscarrière en de he rintreding leide n tot een grotere om -, bij- en nascholingsvraag. D e cap aciteit van he t opleidings- en cursusa anbod zal daa raan m oeten word en aangep ast. 14
SAM ENV ATT ING “Op leidingen in Diag nose”, K.Brouwer
Algemene opbouw initiële opleiding Het is wenselijk medewerkers d ie assisteren bij het ve rrichten van diagnostisch onderzoek een vo lwaardig initieel op leidingstraject te laten vo lgen. Zij zouden op zijn minst geschoold moe ten worden in het vakgebied waarop zij in hoofdzaak werkzaam (zullen) zijn. De opleiding dient voor te bereiden op het gepraktiseerde beroepsbeeld zoa ls dat uit het project functielaboranten naar voren is gekomen. Dit bestaat uit zeven taakgebieden en de daarbinnen onderscheiden plusminus 90 werkzaamheden, alsmede uit het toegedeelde onderzoe k. De gepraktiseerde beroep sbeelden o f beroepsp rofielen van de vakg ebied en ken nen ge nerieke en specifieke onderdelen. In de functies komen elementen voor -zowel in taakgebieden, in werkzaamheden als in benodigde kennis, vaardigheden en beroepshoudingen- die een (deels) gemeenschappelijke onderwijsinspanning rechtvaardigen. Naast deze overeenkomende taakelementen zijn er ook onderdelen van de functies die per vakgebied bijzondere, afzonderlijke, aandacht in het onderwijs rechtvaardigen. De ziekenhuizen lijken vooralsnog niet te kiezen voor de introductie van een d iagnostisch me dewerker die meer dan één vak gebied, over de volle breedte, kan bestrijken, zo als bijvoorbeeld het ge val is bij afgestudeerden van de MBR T-dagopleidingen. Bij de uitwerking van de opleidingen zal derhalve moeten worden uitgegaan van het handhaven van een inservice-vorm van beroepsonderwijs voor functielaboranten. Het initiële opleidingstraject moet bestaan uit een beroepsvoorbereidende periode, zoals die ook in andere inservice o pleidingen zeer gebruikelijk is, en ee n trajec t per va kgeb ied dat men een beroepskwalificerende periode zou kunnen noemen. De beroeps-voorbereidende periode kan voo r alle functielaboranten of diagnostisch med ewerkers ee n vergelijkba re of dezelfde inhoud krijgen. H et kan d aarm ee oo k in gezamenlijkheid word en ontwikkeld , georganiseerd, uitgevoerd en b ewaakt door beroepsgro epen, med ici, ziekenhuizen en opleiders. De beroepskwalificerende periode is als het ware een specialisatie per vakgebied, nadat men de beroep svoorbereidende periode heeft afge-rond. Men kwalificeert zich dus uiteindelijk in één bepaalde discipline. Voortbouw en Bij de concretisering van de beroepsvoorbereidende periode kan gebruik worden gemaakt van gegevens en inzichten die uit het project functielaboranten naar voren zijn gekomen zoals: het opleidingsprofiel dat schematisch in bijlage 2 is neergelegd; overzichten van patiëntenonderzoek in bijlage 3; profielen in taakgebieden en werkzaamheden samengevat in bijlage 1, beschreven in he t tweede deelrapport en nader uitgew erkt in dit eindrappo rt. Een overlegforum van een aantal beroepsverenigingen en opleidingsinstituten heeft, voorafgaand aan het project func tielabo ranten, een plan uitgew erkt voor een 'basisjaar' waaruit eveneens suggesties voor onderwijsinhouden van de bero epsvoorbereidend e periode kunnen worden gehaa ld. Ee n tweetal centrale scholen heeft in een eerder stadium een leerplan ontwikkeld voor het eerste deel van een opleidingstraject van assisterende beroepsbeoefenaren c.q. diagnostisch m edewerke rs. In enkele van de huidige initiële opleidingen zitten bruikbare elementen, zowel voor het theoretische deel van de beroepsvoorbereidende periode als voor de vormgeving van de praktijkopleiding in de beginfase alswel in de beroepskwalificerende fase. Beroepsvoorbereidende periode In de beroepsvoorbereidende periode worden onderwijsactiviteiten aangeboden gericht op het aanleren van beroepskennis en -vaardigheden die voor alle diagnostisch medewerkers van belang zijn: de kolommen III.1.3 t/m III.3.2 uit bijlage 3 en de daarbij behorende taken. In deze eerste fase maken de leerlingen ook kennis met de verschillende vakgebieden. In het theo rieged eelte moeten die vakken aan bod kome n die een fund ament leggen ond er de vaksp ecifieke kennis die men in het verdere verloop van de opleiding aan gaat bieden. Daarbij kan men denken aan algeme ne ba siskennis anatomie, fysiolo gie, pathologie en farm acologie. Tevens komen in deze periode ond ersteunende vakken terecht zoals wiskunde, scheikunde, natuurkunde, elementaire statistiek en basisprincipes achter medische technieken. Een deel van deze vakken kunnen word en aangewend om verschillen in instroomn iveau te reduceren . De periode bereidt voor op werkzaamheden zoals de niet-discipline-gebonden onderdelen van taakgebieden 1 en 5, alsm ede op taken binnen taakgebieden 4, 6 en 7. Daarnaast worde n kennis en vaardigheden overgedragen die het vakmatig handelen binnen taakgebied 2 ondersteunen. Het onderwijsaanbod b estaat m ede uit leeractiviteiten waa rmee de onderwijsdoelstellingen in dividuele SAM ENV ATT ING Opleid ingen in Diag nose, K.Brouwer
15
ontplooiing en maatschappelijke vorming vorm krijgen. Zij zijn gericht op beroep shoudingen en op een deel van de persoonsgerichte opleidingsbehoeften. De periode kan worden gebruikt voor het scheppen van een brede zienswijze op de gezondhe idszo rg en d e eigen positie daarbinnen, voo r stages en oriën taties in de verschillende onderdelen van de zorgproduktie en het diagnostisch onderzoek. Verpleegkundige situaties en handelingen, het vergaren van informatie en het geven van voorlichting, het bijhouden van patiënten- en onderzoeksgegevens, het genereren van overzichten daaruit, het functioneren in een team, werk- en ander intern overleg, de zorg voor de kwaliteit van de beroepsuitoefening, praktijk- en werkbegeleiding en het bijhouden van het eigen vakgebied; het zijn eve nzovele o nderwerpen die in een beroe psvoorbereidende periode voor diagnostisch medewerkers moeten worden meegenom en, wil er sprake zijn van een initiële opleiding die uitgaat van het gepraktiseerde beroepsbeeld en de professiegerichte opleidingsbehoeften. De beroepsvoorbereidende periode kent niet alleen een theoretisch onderwijs-programma. Tot de activiteiten dienen oo k oriëntatieperiod es in functie- en and ere relevante afdelingen te behoren. V ia beg eleide stages op verpleegafdelingen kunnen leerlingen kennismaken met verzorgende en verplegende situaties en handelingen. Tijdens deze stages doen zij de noodzakelijke vaardigheden op dat terrein op. Leerlingen in de beroepsvoorbereidende periode zouden geconfronteerd moeten worden met bepaalde onderzoeken die voor vele vakgebieden relevant zijn, zoals die welke dienen ter beoordeling en bewaking van de toestand van de p atiënt. De beroepsvoorbereidende periode leidt op zichzelf niet op voor een functie binnen een bepaalde discipline in het ziekenhuis. Het wordt beschouwd als noodzakelijk traject voordat men instroomt in een beroepsop leiding in een vakgebied (beroepskwalificerende periode). Beroepskwalificerende periode Het discipline-gebonden de el van het theorieonderwijs word t in principe afzonderlijk aangeb ode n, als aparte vakken/lessen, met name na de beroepsvo orbe reidende perio de. D e adm inistratieve, organisatorische en beheersmatige aspecten van het theorieonderwijs per vakgebied kunnen gecoördineerd verlopen, bijvo orbeeld via de bestaande infrastructuur van centrale scholen of -waar dat aan de orde is- via afdelingen co ntract-ac tiviteiten van het dagonderwijs. De theore tische onderdelen per vakge bied moe ten zo word en op gezet dat zij in voorkomende gevallen facultatief door (aankomend) b eroepsbeoefenaren uit andere disciplines kunnen worden bijgewoond. Deze onderdelen zouden ook toegankelijk moeten worden gemaakt voor bij-, na- of omscho lers, waaronder al diege nen waarva n bij de inhaalvraag sprake was. Onderdelen uit de beroepsvoorbereidende periode zullen in de periode daarna worden uitgebouwd en verdiept. In de praktijk worden (ook niet vakspecifieke) ervaringen opgedaan en deze ervaringen kunnen tot onderwerp word en gemaakt van onderwijs-activiteiten en praktijkopdrachten. Die activiteiten kunnen door leerlingen uit verschillende vakgebieden gezamenlijk worden gevolgd; praktijk- of scriptieopdrachten wellicht multidisciplinair uitgevo erd. In de beroepskwalificerende period e ligt de nadruk op de praktijko pleiding, die grotendeels vakinhoudelijk gericht is. De training in de specifieke diagnostische onderzoeken verloopt derhalve relatief onafhankelijk van die in andere onderzoek-methoden. Onderwijskundig en procesmatig kan de praktijkopleiding voor d e verschillende vakgebieden op eenzelfde wijze worden uitgewerkt, georganiseerd en uitgevoerd. Daarbij valt te denken aan: toetsingsmomenten; de wijze van toetsing; vorm; voorschriften ten aanzien van de praktijkbegeleiding; organisatie en inhoud van begeleidings- en beoordelingsgesprekken; praktijkopdrachten; wijze waarop de praktijk in het theoriedeel wordt ingebracht en bewerkt; de omschrijvingen van kennis en kunde die men geacht wordt in de praktijk op te doen buiten die welke aan de discipline gebonden is. Ook studiefaciliteiten, rechtspositionele aspecten en vorm en structuur van het praktijkopleidingsboe k kunnen voor de resp ectieve lijke vakgebieden gelijk wo rden gema akt. Erkenningen Het gepraktiseerde beroepsbeeld voldoet op een belangrijk punt niet aan de verlangens van beroepsbeoefenaren. De grenzen tussen de 'beroepsdomeinen', tussen de vakgebieden, zijn niet gesloten. Er vinden over en weer 'grensoverschrijdingen' plaats en een deel van het onderzoek is niet aan een der groepen toe te delen. Pogingen om deze grenzen via beroep sbescherming hermetisch af te sluiten zijn bij voorbaat gedoemd te mislukken, maar ook niet wenselijk. Toch is het aan te bev elen tot enigerlei vorm van regulering, afgrenzing, civiel effect of erkenning te geraken. De totstandkoming van een aanbod zoals dat 16
SAM ENV ATT ING “Op leidingen in Diag nose”, K.Brouwer
hiervoor is geschetst zal, in samenhang met het arbeidsma rkt-, organisatorisch en personeelsbeleid, een eind kunnen maken aan de diversiteit in opleidingsactiviteiten. Stemmen de instellingen de interne organisatie en de functieinhouden me er af op het gem iddelde gepraktiseerde beroepsbeeld, dan wordt ook de spreiding in beroepsuitoefening geringer. Na een proces van functieinnovatie ontstaan kwalitatief hoogwaardige arbeidsplaatsen met volwaardige takenpakketten. De grenzen tussen de vakgebieden komen tot stand (of worden bestendigd) in de beroepskwalificerende periodes van de opleidingen. Medew erkers worden via een beroepsvoorbereidende periode breed voorbereid op een functie als diagnostisch medewerker binnen de gezondheidszorg. Daarmee geeft men vorm aan verdergaande professionalisering van de bero epsuitoefening. Op veelal impliciete wijze erkennen de ziekenhuizen nu een aantal vak- en of initiële opleidingen voor diagnostisch medewerkers, door voo ral mensen aan te stellen die een bepaalde opleiding hebben gevolgd of moeten gaan volgen. Dit beleid zou expliciet voor alle beroepsgroepen waarom het hier gaat moeten worden gevolgd. Er is geen enkele aanleiding om voor één der vakgebieden een uitzondering te maken. De ziekenhuizen moe ten daarom de intentie uitspreken dat iedere beroep sbeo efenaa r die ee n functie als diagnostisch medewerker gaat bekleden (of bekleedt) een initieel opleidingstraject dient te volgen, bestaande uit een beroepsvoorbereidende en een beroep skwalificerende periode. Aan deze intentie zou een soort 'opleidingstitel-bescherming' kunnen worden gekoppeld. Uitsluitend iemand die zowel heeft voldaan aan de tussentermen van de beroepsvoorbereidende periode, als aan de eindtermen van de beroepskwalificerende periode op een bepaald vakgebied mag zich tooien met een b epaalde 'beroepsnaam '. Deze beroepsnamen kunnen overeenkomen met de in de huidige praktijk en het project gebezigde aanduidingen. Noten: 1.
onderscheid van Simons e.a.; aangehaald in: Dijk, J.K.van; J.D.Buwalda (1992)
2.
zie voor een verdere uitsplitsing tabel 5.1.
3.
uit het begripp enkader van de Nationale Raad voor de Volksge zondheid
SAM ENV ATT ING Opleid ingen in Diag nose, K.Brouwer
17