Operationalisering van varianten van kleinschalig verblijf voor dementerenden
prof.dr. R. Huijsman MBA I. Bronsvoort
instituut Beleid en Management gezondheidszorg Erasmus Universiteit Rotterdam
juli 2006
Inhoudsopgave 1.
Aanleiding
3
2. 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4
Opzet van het onderzoek Vraagstellingen Methoden Literatuuronderzoek Scenario-onderzoek Selecteren van onderzoekseenheden uit landelijke databank Opzet van de vragenlijst
5 5 6 6 6 7 10
3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Literatuurverkenning Dementie wordt maatschappelijk probleem Dementie vraagt om zorginnovatie Kleinschaligheid: pijler in nieuw zorgconcept voor dementerenden? Onderzoek naar kleinschaligheid Gebrekkig inzicht in toegevoegde waarde van kleinschaligheid Enkele overwegingen
11 11 11 14 16 18 19
4. 4.1 4.1.1 4.1.2 4.2 4.2.1 4.2.2
Kleinschaligheid voor dementerenden: conceptualisering in varianten De kernelementen voor scenario’s Min of meer vaststaande zekerheden Kritische onzekerheden voor kleinschalige zorg Varianten voor kleinschaligheid op basis van de woonvorm Operationalisering woonvormen Operationalisering zorgdimensie
20 20 20 20 22 22 24
5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Gerichte inventarisatie van projecten Indelingen projecten in varianten Aard en woonbeleving van de projecten Zorg- en dienstverlening in de projecten Enkele normen voor verantwoorde zorg uitgelicht Medewerkers in groepswoningen voor dementerende ouderen Activiteiten in de groepswoning
25 25 25 28 31 34 37
6. 6.1 6.2 6.3
De lessen uit dit onderzoek naar kleinschalige zorg voor dementerenden Conclusies uit de bevindingen Discussie over de bevindingen Enkele aanbevelingen ter afronding
39 39 40 41
Literatuur
43
Bijlage Vragenlijst aspecten kleinschalige voorzieningen voor dementerenden
46
2
1. Aanleiding Een samenloop van verschillende maatschappelijke, economische en beleidsmatige ontwikkelingen in de zorg voor ouderen leidt er toe dat de zorgvraag van cliënten in verzorgingsen verpleeghuizen steeds zwaarder en complexer worden, terwijl tegelijkertijd het streven naar zo groot mogelijk zelfredzaamheid en privacy onverminderd doorzet. Deze combinatie van ontwikkelingen leidt tot allerlei nieuwe ontwikkelingen in de zorgverlening, waaronder ‘kleinschaligheid’ in het wonen voor en de zorg- en dienstverlening aan dementerende ouderen. Zijn er adequate alternatieven voor het meer traditionele concept van institutionele verpleeghuiszorg? Hoewel organisaties steeds verder fuseren, zien we in de feitelijke levering van de zorgverlening juist een ontwikkeling naar kleinschaligheid (Prismant/VWS, 2001). In een kleinschalige opzet kan meer rekening worden gehouden met voorkeuren van cliënten, bijvoorbeeld ten aanzien van privacy, woonruimte en dagritme. Ook de zorgvisie op dementerenden speelt hierin een belangrijke rol, want dementie is een voortschrijdende en onomkeerbare ziekte waaraan medisch niet veel te doen is, maar waar het accent gelegd wordt op kwaliteit van leven in een herkenbare setting die appel blijft doen op afnemende vermogens. Hoe dat het best kan worden aangepakt in de combinatie van wonen, zorg en behandeling staat echter nog grotendeels open. Er zijn verschillende sporen om kleinschaligheid te realiseren. Zo is het gemiddelde aantal plaatsen in recente nieuwbouw van verpleeghuizen lager dan voorheen en worden bij renovatie van bestaande verpleeghuizen de meerbedskamers verbouwd tot één- of tweepersoons kamers, mede onder invloed van nieuwe privacywetgeving. Voorts worden bij nieuwbouw of renovatie van verpleeghuizen groepswoningen gerealiseerd en ook buiten de instellingen zien we een toename van kleinschalige woonzorgvoorzieningen, bijvoorbeeld voor dementerende cliënten of jonge mensen met een verpleeghuisindicatie. Het is goed denkbaar dat er ook in de toekomst verschillende varianten naast elkaar kunnen blijven bestaan. De Stichting Werkt voor Ouderen heeft ondersteuning gevraagd bij het doordenken en ontwikkelen van het concept van kleinschaligheid in de zorg voor dementerende ouderen, met name in de gemeente Vlissingen. In Zeeland bestaat veel animo voor een nieuwe beleidskoers waarin kleinschaligheid centraal staat en woonzorgcomplexen zoals die in de vorige eeuw zijn ontwikkeld worden afgebouwd. De Stichting beheert diverse woonzorgcentra die gerenoveerd zijn of worden en waarbij kleinschaligheid van dagelijkse zorgverlening al langer wordt ingepast in grootschaligheid van de gebouwelijke infrastructuur. Andere organisaties in Zeeland gaan zo ver dat zij de gebouwen in z’n geheel wensen te vervangen door kleinschalige infrastructuur, tot aan ‘stand alone’ huizen in de wijk. Kleinschaligheid in zorg dient te worden onderscheiden van kleinschaligheid in de gebouwen, aldus onderzoek van het Trimbos-instituut (Broekhuizen e.a., 2004). Maar gaat ‘onderscheiden’ zo ver dat zorgverlening en infrastructuur kunnen worden ‘gescheiden’, letterlijk en figuurlijk? Hoe kunnen de kwaliteit en kosten in balans worden gehouden? Welke varianten van kleinschaligheid zijn denkbaar en hoe passen die bij de wensen en behoeften van de verschillende doelgroepen van (dementerende) ouderen? Daarmee is de behoefte geschetst aan een meer fundamentele reflectie op kleinschaligheid, de varianten en grenzen daarin. Dit rapport wil inzicht geven in de verschillende varianten voor kleinschalige zorg aan dementerenden. Wat is de achterliggende visie op dementerende ouderen, de zorg en huisvesting die hen geboden moet worden, de invloed van de externe eisen over verantwoorde zorg en het personeelsbeleid daarbij? Hoe verloopt de dagelijkse praktijk in de verschillende varianten van kleinschalige zorg voor dementerenden? Na deze meer kwalitatieve beschrijving en 3
analyse, zal een tweede rapportage ingaan op de economische bedrijfsvoering van de verschillende varianten van kleinschalig wonen voor dementerenden. Zijn alle varianten zoals die in omloop zijn, robuust genoeg om tegelijkertijd te voldoen aan zowel de zware zorgvraag en de externe toets van verantwoorde zorg als de meer interne eis van een gezonde bedrijfsvoering die de continuïteit van de organisatie waarborgt? Dit rapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 worden de vraagstellingen en methoden bij dit onderzoek besproken. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van de belangrijkste bevindingen in de literatuur. Deze worden vervolgens in hoofdstuk 4 gebruikt om te komen tot een conceptualisering van kleinschalige zorg voor dementerenden, in de vorm van een aantal varianten, onderscheiden naar woonvorm, inrichting van de zorg- en dienstverlening en de financiering. De operationalisering van dit conceptmodel wordt in dit hoofdstuk gelinkt aan de vragenlijst die is afgenomen bij 13 projecten in Nederland. Deze worden in hoofdstuk 5 in beeld gebracht en geanalyseerd. Hoofdstuk 6 eindigt deze rapportage met de conclusies, discussie van de bevindingen en aanbevelingen.
4
2.
Opzet van het onderzoek
2.1
Vraagstellingen
De centrale vraagstelling voor dit haalbaarheidsonderzoek naar kleinschaligheid in de zorg voor (dementerende) ouderen luidt: Op welke wijze kan kleinschaligheid in zorgverlening worden doorgevoerd in de zorg voor dementerende ouderen in de gemeente Vlissingen? Om deze centrale vraagstelling te beantwoorden, wordt het haalbaarheidsonderzoek opgebouwd langs verschillende deelvragen. Een aantal daarvan wordt in dit deelrapport beantwoord, de andere deelvragen komen in een tweetal andere rapportages aan de orde. Allereerst dient het concept “kleinschaligheid” nader uitgewerkt te worden: Deelvraag 1: Welke typen van kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie zijn er te onderscheiden? Deze deelvraag wordt beantwoord op basis van literatuuronderzoek en een praktijkonderzoek bij bestaande projecten. Beantwoording van deze deelvraag dient een ordeningskader voor de volgende stappen op te leveren, zoals een typologie van kleinschaligheid, bijvoorbeeld langs het wooncontinuüm van enerzijds afzonderlijke huizen in de wijk tot anderzijds grootschalige complexen en langs het zorgcontinuüm van meer huiselijke tot meer institutionele zorgarrangementen. Als het concept op deze wijze nader is uitgewerkt, kunnen bestaande inzichten en ervaringen met kleinschaligheid worden geordend op grond van een beknopte analyse van projecten elders in den lande. Er bestaan inmiddels zo’n 135 projecten met circa 2.400 plaatsen, in allerlei soorten en varianten. Voor elke variant die resulteert uit deelvraag 1, selecteren we projecten uit de praktijk die nader worden onderzocht op hun opzet, het model van zorg- en dienstverlening, de infrastructuur, de kwaliteit van wonen, zorg en welzijn en de kosten. Deelvraag 2: Zijn er significante verschillen te vinden in de verschillende verschijningsvormen van kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie? De beantwoording van deze tweede deelvraag moet helderheid verschaffen in de relatie tussen kwaliteit en kosten voor elk van de onderscheiden varianten van kleinschaligheid. Voor het onderzoek naar de dagelijkse zorgpraktijk en de operationalisering van kwaliteit van zorg is geprobeerd zo goed mogelijk aan te sluiten bij de normen verantwoorde zorg die tijdens het project openbaar werden en al bestaande IGZ-indicatoren. Deze algemene normen zijn inmiddels gespecificeerd, maar tijdens dit onderzoek naar kleinschaligheid nog niet geoperationaliseerd en gevalideerd, zodat nog niet kan worden nagegaan of de indicaotren ook geheel relevant zijn voor en toepasbaar op kleinschalige woon- en zorgarrangementen voor dementerende ouderen. De normen geven met name een indicatie over de minimaal te eisen kwaliteit van zorg, maar daar bovenop ligt nog een range van te leveren kwaliteiten tot aan maximaal te leveren kwaliteit. We willen deze range proberen in beeld te brengen, teneinde beleidsmakers en decision makers gevoelig te maken voor de verschillende varianten en de daarbij aanwezige bandbreedtes en relaties tussen kwaliteit en kosten. De bovenstaande twee deelvragen staan centraal in dit document; het totale onderzoek beslaat echter nog twee andere onderdelen die afzonderlijk worden gerapporteerd. Volledigheidshalve worden hieronder wel de vraagstellingen van betreffende onderdelen vermeld. 5
Deelvraag 3: welke kostenstructuren typeren de verschillende varianten voor kleinschaligheid en hoe staat het met de financieel-economische haalbaarheid van kleinschaligheid? De tweede deel van het totale onderzoek betreft de kosten van kleinschaligheid en wordt eveneens in beeld gebracht bij de geselecteerde projecten. Daarbij worden zowel de directe als de indirecte kosten voor de onderdelen zorg, wonen, welzijn en andere dienstverlening in beeld gebracht, alsmede de wijze waarop de kosten neerslaan bij diverse actoren, waaronder de cliënten zelf. Bij dit deel van het onderzoek is ondersteuning gevraagd van accountantonderzoekers van Ernst & Young (locatie Den Haag). De rapportage hiervan vindt plaats in een afzonderlijk rapport. Deelvraag 4: welke varianten van kleinschaligheid spreken (potentiële) cliënten zelf het meest aan? Hoe ziet de doelgroep zelf haar toekomst indien zij afhankelijk wordt van zwaardere vormen van zorg- en dienstverlening. Daartoe starten wij een gericht behoefte-onderzoek onder de (potentiële) doelgroep zelf. Deze deelvraag wordt in afzonderlijk rapportages beantwoord door Tabula Rasa.
2.2 Methoden In deze paragraaf worden de methoden die in dit deelonderzoek zijn gebruikt, beschreven. Allereerst wordt beknopt de aanpak van literatuuronderzoek beschreven. Vervolgens worden de methoden voor het scenario-onderzoek besproken. Vervolgens wordt uiteengezet hoe het onderzoek onder projecten met kleinschalige zorg voor dementerenden is aangepakt, via documentanalyse en een vragenlijst onder projectleiders of locatiemanagers beschreven.
2.2.1. Literatuuronderzoek Zeer recent zijn bij het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg in samenwerking met het lectoraat Transities in de zorg van de Hogeschool Rotterdam twee scriptie-onderzoeken voltooid die de meest recente literatuur over kleinschalige zorg aan dementerende ouderen goed in beeld hebben gebracht. Die scripties worden hier als vertrekpunt voor het literatuuronderzoek samengevat en waar nodig aangevuld met de meest actuele stand van zaken. Deze basis wordt voldoende geacht voor dit praktijkgerichte en toegepaste onderzoek.
2.2.2. Scenario-onderzoek Op de ontwikkeling van zorg en ondersteuning voor ouderen zijn verschillende factoren van invloed. Vanuit de literatuur is bepaald of het tamelijk vastliggende ontwikkelingen zijn waarvan de invloed op de zorg en ondersteuning voor ouderen redelijk voorspelbaar wordt geacht óf dat het juist kritische onzekerheden zijn waarvan de invloed op de zorg en ondersteuning voor ouderen met dementie niet goed te voorspellen is en waardoor het vaststellen van beleid en het bepalen van een (strategische) koers voor de toekomst bemoeilijkt wordt (van Arkel 1993). Op basis van dit onderscheid tussen min of meer zekere ontwikkelingen en kritische onzekerheden, is de literatuur gefilterd om daaruit de meest kritische onzekerheden voor de verdere ontwikkeling van kleinschaligheid te destilleren. Zekerheden zijn de vastliggende elementen waarvan de 6
invloed op de zorg voor ouderen met dementie voorspelbaar is. Het betreffen ontwikkelingen die vrijwel zeker worden geacht. Onzekerheden zijn de factoren waarvan de invloed op de zorg voor ouderen met dementie niet te voorspellen is. Het zijn kritieke onzekerheden die het vaststellen van beleid en het bepalen van een (strategische) koers voor de toekomst bemoeilijken (van Arkel 1993). Van de factoren die teruggevonden zijn in de literatuur, is bepaald of het zekerheden of kritische onzekerheden betreffen (zie hoofdstuk 3). De combinatie van een beperkt aantal onzekerheden geeft hiervoor verschillende scenario’s, maar in latere fase is het andersom denkbaar om vanuit ontwikkelde plannen terug te kijken naar diezelfde kritische onzekerheden en dan te bezien of die alsnog beïnvloedbaar zijn. Het scenarioonderzoek is gebruikt om de factoren te bepalen die van belang zijn bij het selecteren van de projecten. De factoren die uit het scenario-onderzoek naar voren zijn kwamen, zijn gebruikt als basis voor de vragenlijst om de praktijkprojecten in beeld te brengen.
2.2.3. Selecteren van onderzoekseenheden uit landelijke databank Teneinde te komen tot een goede selectie van relevante projecten in den lande, is de databank kleinschalig wonen van het NIZW uitvoerig bestudeerd. De landelijke Databank Wonen-Zorg kent de onderdelen woonzorgzones, woonzorgcomplexen en kleinschalig groepswonen voor mensen met dementie. Het bestand kleinschalig wonen voor dementerenden bestaat sinds 2003 en is in het najaar van 2005 geactualiseerd. Deze databank omvat vanaf dat moment een vrijwel volledige en gestandaardiseerde beschrijving van 136 operationele projecten en nog eens ruim 200 in ontwikkeling zijnde projecten voor kleinschalig wonen voor dementerende ouderen en wordt hier nadere in beeld gebracht om de selectie van onze eigen projecten toe te lichten. Tabel 2.1 laat zien welke projecten reeds operationeel zijn volgens het NIZW, naar startjaar en aard van financiering (voor zo ver bekend). De helft van alle bestaande projecten is binnen de WZV gebouwd. Van een aantal projecten is de financieringsgrondslag onbekend, met name uit de periode 1988-2000. Er voltrekt zich een ontwikkeling waarin het bouwen van kleinschalige voorzieningen voor dementeren meer binnen de WZV gebeurt dan in het VROM-domein. Het scheiden van wonen en zorg blijkt in de praktijk tal van haken en ogen te hebben, ook voor de continuïteit in de bedrijfsvoering van de zorgaanbieder. Een bekend voorbeeld is het project de Wiekslag, dat aanvankelijk binnen scheiden wonen en zorg was opgezet, maar teruggehaald is binnen de WZV om de financiering en verantwoordelijkheden duidelijker te verankeren. Tabel 2.1. Projecten kleinschalige zorg voor dementerenden
voor 1995 1995-1997 1998-2000 2001-2003 2004-2006 totaal
totaal 14 9 35 28 48 134
binnen WZV 4 5 8 18 32 67
scheiden wonen-zorg 8 3 15 10 10 46
financiering onbekend 2 1 12 0 6 21
Er is nogal wat variatie in de omvang van projecten in kleinschalig wonen voor dementerenden, zowel qua aantal groepswoningen per project als qua aantal bewoners per groepswoning. Van dat laatste element geeft tabel 2.2 een nationaal overzicht. De helft van de projecten hanteert het 7
aantal van zes bewoners per groepswoning, een omvang die ook veel in de literatuur wordt aangehaald als schijnbaar optimaal aantal om een gezinssituatie te simuleren (zie hoofdstuk 3). Een kleinere groepsgrootte komt niet of nauwelijks voor (en dan buiten de WZV), een grotere omvang juist wel. De te onderzoeken hypothese is dat de bedrijfsvoering hierin een belangrijke overweging is om de continuïteit van zorg en financiering te borgen. Tabel 2.2. Omvang kleinschalige projecten in aantal bewoners per groepswoning
Grootte=5 Grootte=6 Grootte=7 Grootte=8 totaal
totaal 9 65 25 36 135
binnen WZV 1 33 16 18 68
scheiden wonen-zorg 4 25 6 11 46
financiering onbekend 4 7 3 7 21
Het aantal groepswoningen per project verschilt eveneens (zie tabel 2.3). Projecten met slechts één woning vormen een kwart van alle projecten (40% van alle projecten in scheiden wonenzorg), goed voor 7% van de totale capaciteit van circa 3200 bewoners in kleinschalige zorg. De groep van 2 tot 4 groepswoningen per project vormt 54% van alle projecten (50% van alle projecten in scheiden wonen-zorg). De kleinere clusters zien we in het VROM-domein, de grotere clusters met name in de WZV. Op één na zijn alle projecten met zeven of meer groepswoningen gerealiseerd binnen de WZV. Tabel 2.3. Aantal groepswoningen per project
1 woning 2 woningen 3 woningen 4 woningen 5 woningen 6 woningen >= 7 totaal
totaal 33 26 26 21 5 6 18 135
binnen WZV 11 10 16 12 1 3 15 68
scheiden wonen-zorg 18 10 7 6 2 2 1 46
financiering onbekend 4 6 3 3 2 1 2 21
Tussen het aantal groepswoningen per project en het aantal bewoners per groepswoning lijkt zo op het eerste oog enig verband te zijn. Enerzijds komt het aantal van 5 bewoners per groepswoning vooral voor bij kleinere projecten (met één of twee woningen), in wat kleinere clusters (vier of vijf woningen), maar niet bij grotere clusters. Anderzijds komt het aantal van 8 bewoners per groepswoning voor bij stand-alone projecten, bij kleine clusters tot 4 woningen en helemaal aan het andere eind van het continuüm weer bij de grotere clusters. In het eerste geval lijkt bedrijfsvoering een rol te spelen, in het andere geval de verbintenis aan een zorginstelling (binnen de WZV; zie ook tabel 2.3). Al met al lijkt er een voorzichtige tendens te zijn dat hoe omvangrijker het cluster van groepswoningen is, hoe kleiner het gemiddeld aantal bewoners per woning is (tot 5 woningen circa 6,7 bewoners per woning, daarboven gemiddeld 6,4).
8
Tabel 2.4. Aantal bewoners naar aantal groepswoningen per project en totale capaciteit aantal groepswoningen 1 woning 2 woningen 3 woningen 4 woningen 5 woningen 6 woningen 7 tot 9 woningen 10 tot 15 woningen >15 woningen Totaal
5 bewoners 6 bewoners 7 bewoners 8 bewoners per woning per woning per woning per woning 3 13 6 11 3 16 3 4 0 13 6 7 1 8 5 7 2 3 0 0 0 5 1 0 0 0 3 2 0 6 1 2 0 1 0 3 9 65 25 36
totaal (bewoners aantal totaal aantal in % van projecten bewoners totaal) 33 223 (7,0%) 26 328 (10,2%) 26 528 (16,5%) 21 576 (18,0%) 5 140 (4,4%) 6 222 (6,9%) 5 296 (9,2%) 9 747 (23,3%) 4 146 (4,6%) 135 3206 (100,0%)
Binnen dit geheel van landelijke variatie in de kleinschalige zorg voor dementerenden projecten is geprobeerd met behulp van een vragenlijst een goede selectie van projecten te realiseren. Onderstaande tabel geeft daarvan een overzicht (NB: de enige plek in dit rapport waar de projecten met naam en toenaam worden genoemd; hierna zijn de projecten geanonimiseerd en worden resultaten steeds in geaggregeerde vorm gepresenteerd teneinde de privacy van individuele projecten zo veel mogelijk te waarborgen). De vragenlijst is ingevuld door een aantal potentiële projecten, na analyse van de vragenlijsten is een aantal projecten geselecteerd. Een eerste selectie van onderzoekseenheden is gemaakt op basis van de factor huisvesting. Op basis van de literatuur en een inventarisatie van bestaande projecten in de praktijk is een indeling van is gekomen tot een indeling van vier categorieën (zie hoofdstuk 4). Tabel 2.5 De deelnemende projecten in dit onderzoek
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
projecten Anton Pieckhofje De Wiekslag Gregoriushuis Rozenstraat, de Stromen Ter Reede Archipel Antaris SIMNIA, NVRZ De Naber De Hofstee De Willaert Stichting V&V De Blaauwe Hoeve
locatie Haarlem Soest Brunssum Rotterdam Vlissingen Almere Amsterdam Domburg Rotterdam Rotterdam Zundert Eindhoven Hulst
huisvestingsvorm geclusterde woningen in de wijk geclusterde woningen in de wijk stand alone in de wijk geclusterde woningen in zorginstelling geclusterde woningen in woonaccommodatie geclusterde woningen in zorginstelling geclusterde woningen in woonaccommodatie geclusterde woningen in woonaccommodatie geclusterde woningen in woonaccommodatie geclusterde woningen in zorginstelling geclusterde woningen in zorginstelling stand alone in de wijk stand alone in de wijk
financiering scheiden w/z WZV scheiden w/z WZV WZV scheiden w/z scheiden w/z WZV scheiden w/z WZV WZV WZV scheiden w/z
In het vervolg worden de onderzochte projecten steeds geaggregeerd gepresenteerd naar huisvestingsvorm en financieringsgrondslag.
9
2.2.4. Opzet van de vragenlijst De basis van de vragenlijst zijn de twee kritische onzekerheden die voortgekomen zijn uit het scenario-onderzoek. Omdat het doel van het onderzoek een vergelijking van de bedrijfsvoering van verschillende kleinschalige projecten voor ouderen met dementie betreft, zijn de factoren huisvesting en aard van zorg- en dienstverlening gebruikt als basis voor de vragenlijst. De financiering van de projecten komt immers in de economische analyse aan bod. De vragenlijst bevat verschillende antwoordcategorieën, zowel open vragen als meerkeuzevragen (zie bijlage 1). Binnen de meerkeuze vragen wordt nog het onderscheid gemaakt tussen de mogelijkheid om slechts één antwoord of meerdere antwoorden aan te kruisen. Om de dekking, betrouwbaarheid en de validiteit van de vragenlijst te waarborgen, zijn zowel de gemaakte categorieën als de vragenlijst voorgelegd aan een panel van experts, verenigd in de klankbordgroep bij dit onderzoek (zie bijlage 2). In overleg met hen zijn de categorieën en de vragenlijst aangepast en toegespitst op de bestaande praktijk. Tevens is aan het panel gevraagd of zij bekend waren met enkele projecten die zij passend achtten bij het onderzoek. De op- en aanmerkingen zijn weer in de vragenlijst verwerkt. Tevens is bij wijze van proef de vragenlijst ingevuld door een manager van een kleinschalig wonen project ingevuld, om te bekijken of de vragenlijst hanteerbaar zou zijn. Vervolgens is een vragenlijst opgesteld die de aard van zorg- en dienstverlening van projecten in beeld brengt en dieper ingaat op de factor huisvesting. De vragenlijst is ingevuld door middel van interviews op de verschillende locaties met verschillende leidinggevenden van de projecten. Er is gebruikt gemaakt van een-op-een interviews, wat als voordeel heeft dat er dieper ingegaan kan worden op de vragen waar dat nodig is. Zo worden onduidelijkheden en misinterpretaties vermeden. Nadeel van het houden van een op een interviews is dat de onderzoeker wellicht de geïnterviewde beïnvloedt (Cresswell 2003). Er is geprobeerd dit tegen te gaan door de vragen zo objectief mogelijk te maken, zodat er geen sociaal wenselijke antwoorden naar voren zouden komen in de antwoordcategorieën. De vragenlijsten zijn verspreid onder verschillende projecten. De variabelen van de vragenlijst zijn ingevoerd in SPSS. De antwoordcategorieën van de vragenlijst hebben elk een score gekregen. Op deze manier was het mogelijk een vergelijking te maken tussen de verschillende projecten die deelgenomen hebben aan het interview. Na deze vergelijking is bekeken welke projecten geschikt zouden zijn voor analyse van de bedrijfsvoering (zie betreffende deelrapport).
10
3. Literatuurverkenning 3.1 Dementie wordt maatschappelijk probleem De belangrijkste risicofactor voor dementie is de leeftijd. Van alle 65 plussers heeft gemiddeld 7% dementie. Hierbij hebben van de 65-jarigen ca. 1% dementie, boven de 80 jaar 20% en bij de 90jarigen is dit al 40% (RIVM 2004). Driekwart van de mensen met dementie is ouder dan 80 jaar. In Nederland neemt het aantal ouderen toe, zowel absoluut als relatief. Ouderen worden bovendien steeds ouder. Deze dubbele vergrijzing betekent een forse toename van het aantal mensen met dementie. Van de nu al tenminste 180.000 mensen met dementie groeien we naar verwachting naar 412.000 mensen met dementie in 2050. Proportioneel neemt het aantal mensen met dementie toe van 1 op de 93 nu naar 1 op de 44 in 2050. Dat is meer dan een verdubbeling (Gezondheidsraad 2002). Dementie is een ernstige aandoening. Het staat nu al op de vierde plaats in de lijst met de tien ziekten en aandoeningen met het hoogste verlies aan kwaliteit van leven (RIVM/SCP 2004). In de DSM-IV worden drie stadia van dementie onderscheiden (RIVM 2004): • Eerste stadium (lichte dementie): perioden van apathie, soms afgewisseld met perioden van geprikkeldheid. Werk en sociale activiteiten zijn belemmerd. Persoonlijke hygiëne en de oordeelsvorming zijn voldoende om zelfstandig te kunnen blijven wonen; • Tweede stadium (matige dementie): stoornissen van verschillende functies (geheugen, besef van tijd en plaats, praktische en intellectuele vaardigheden, taal en gedrag). Zelfstandig wonen wordt riskant. Toezicht is noodzakelijk, eventueel in beperkte mate; • Derde stadium (ernstige dementie): de patiënt kan dagelijkse bezigheden (zoals minimale persoonlijke hygiëne) niet meer uitvoeren. De patiënt is volledig hulpbehoevend en herkent vaak zijn familie en omgeving niet meer. Mensen met dementie kunnen depressieve gevoelens ontwikkelen, wanneer ze merken dat het verminderde geheugen en begripsvermogen de kwaliteit van het leven vermindert (RIVM 2004). Onderzoek naar de beleving van mensen met dementie laat zien dat angst en boosheid over de ziekte veel voorkomende ervaringen zijn. Ook paniek wanneer men de weg niet meer weet en frustratie over dagelijkse dingen die niet meer lukken, zijn terugkerende ervaringen. Dementie kan mede hierdoor gepaard gaan met een ontregeling van emotie en gedrag; persoonlijkheidsveranderingen, episodes van angst, achterdochtigheid, neerslachtigheid, boosheid, rusteloosheid of lusteloosheid. Zwerfgedrag en verstoringen van het waakslaapritme komen ook voor. Uitbreiding van de bestaande capaciteit van zorg voor mensen met dementie is nodig om de vraag die op ons afkomt het hoofd te bieden (Gezondheidsraad, 2002). De uitbreiding van de capaciteit van zorg voor mensen met dementie wordt niet alleen gezocht in de traditionele verpleeghuiszorg. Er is een groeiende ontwikkeling naar meer extramurale zorg en kleinschalige zorg (Arcares 2004).
3.2 Dementie vraagt om zorginnovatie De verpleeghuizen in Nederland zijn na de Tweede Wereldoorlog ontstaan. Voor het groeiende aantal ouderen met een langdurige vraag naar zorg, was in de ziekenhuizen geen plaats meer. Deze patiënten hadden geen behoefte aan specialistische hulp, maar aan langdurige verpleging. De ontwikkeling van verpleeghuizen werd verder gestimuleerd door de invoering van de Algemene Wet bijzondere Ziektekosten (AWBZ), die verpleeghuisopname financieel mogelijk 11
maakte voor iedereen die hiervoor geïndiceerd was. De opzet van deze verpleeghuizen was volledig gebaseerd op het medisch model. De verpleeghuisarts liep visites, de verpleging en verzorging werkten vooral taakgericht en er was sprake van een strakke hiërarchie. Daarbij was de cliënt vooral “patiënt” en onderging het geheel gelaten. De “huisregels” waren streng en vooral organisatiegericht (Schrijvers 1983). Tot enkele jaren terug waren vrijwel alle verpleeghuizen gestandaardiseerde organisaties met een omvang van minimaal 60 en maximaal 200 bewoners. De huizen hadden veelal de kenmerken van een instituut, waarbij niet de cliënt centraal stond maar de organisatie. Het dagritme werd meestal bepaald door de dienstverlening vanuit de keuken. Er was een beperkte aandacht voor de privacy van bewoners. Zo was het de afgelopen drie decennia heel gewoon, dat bewoners in een verpleeghuis met vier of zelfs zes personen op een slaapkamer verbleven. Een verpleeghuis had meestal vier tot zes afdelingen en huiskamers met een groepsgrootte van tien tot soms wel dertig plaatsen. Het College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen (CBZ) hanteerde lange tijd een maatstaf van 30 bewoners op één afdeling. Begin jaren ’80 begint men in te zien dat deze situatie, mede mogelijk gemaakt en in stand gehouden door de hiërarchische structuur en de op efficiency gerichte organisatie van het verpleeghuis, veranderd zou moeten worden ten gunste van een op de individuele bewoner gerichte benaderingswijze. De toenmalige Nationale Ziekenhuisraad kwam in 1981 met het standpunt dat “voorkomen moest worden dat de verpleeghuizen standaardzorg aanbieden waarin de patiënt via de weg van de geleidelijkheid zich uiteindelijk schikt en de zorg passief ondergaat. Met dit startschot in de discussie die verder werd aangezwengeld door de toentertijd zeer bekende prof. Dr. J.C.M. Hattinga Verschure, hebben de verpleeghuizen zich de afgelopen vijftien jaar ontwikkeld tot organisaties waarin het cliëntgericht werken veel meer centraal staat. Een aantal processen zijn daarbij leidend geweest: • het van “aanbodgericht” naar “vraaggestuurd” organiseren; • het van “taakgericht naar procesgericht” werken; • de verandering van visie op zorg: van “kwaliteit van zorg” naar “kwaliteit van leven”; • de cliëntenparticipatie en wettelijke regelingen omtrent medezeggenschap; • de trend naar meer privacy en eenpersoonskamers; • de maatschappelijke en politiek druk om kwalitatief goede zorg te leveren en zowel de normen hierover als het toezicht op de realisatie van kwalitatief goed zorg aan te scherpen. Tegenwoordig zijn één- en tweepersoonskamers de norm. In de meest recente bouwmaatstaven onderscheidt het CBZ drie concepten voor het wonen met zorg: Individueel wonen met maximaal twee personen, groepswonen met maximaal zes personen en afdelingswonen in groepen van maximaal tien personen. De maximale grootte van een verpleeghuis op een locatie is op dit moment gesteld op 150 cliënten en de ondergrens op 25 cliënten. Daaronder spreekt het College Bouw van kleinschalig wonen (CBZ 2002). De verpleeghuizen vormen zich steeds meer om tot tweedelijns geriatrische zorgcentra, waarbij er in grootschalig verband (min. 25 en max. 150 cliënten) kleinschalige zorg (6 tot 10 cliënten) wordt geboden. De capaciteit van het verpleeghuis wordt daarbij steeds vaker verdeeld over meerdere locaties, waardoor er geriatrische zorgcentra in de dorpen en wijken komen, met een kleinere omvang. Een aantal van de verpleeghuizen, combineren de functie van tweedelijns geriatrisch zorgcentrum met de functie van geriatrisch expertisecentrum, waarbij het expertisecentrum zich richt op de zeer complexe verpleeghuiszorg. Het expertisecentrum wordt daarmee een centrumvoorziening voor een groter verzorgingsgebied.
12
Maar ook de toenemende kennis van ziektebeelden en zorgmodellen stimuleert tot doordenking van en variatie in het totale zorgaanbod. Belangrijke erkenning daarin is dat het kernsymptoom van dementie, verslechtering van het cognitieve functioneren, in de meeste gevallen niet of nauwelijks valt te behandelen, hoogstens te verzachten en mogelijk te vertragen. Al vele jaren zoekt de farmaceutische industrie naar medicijnen die helpen tegen de dementie, tot nu toe echter met weinig resultaat. Wel worden er soms medicijnen voorgeschreven, ter voorkoming van een verdere afbraak van bepaalde neurotransmitters. Vast staat dat hoge doses van deze middelen op korte termijn gunstig kunnen uitwerken op het cognitief en algemeen functioneren van mensen met milde of matige verschijnselen van de ziekte van Alzheimer. De werking ervan blijft tot nu toe echter bescheiden en er staan behoorlijk wat bijwerkingen tegenover. De behandeling van dementie is tot nu toe dan ook vooral gericht op de nevensymptomen als wanen, depressieve stemming en gedragsstoornissen. Er is wel veel en nog immer toenemende aandacht voor het verbeteren van de kwaliteit van het leven van mensen met dementie (RIVM 2004). Interventiemogelijkheden bij mensen met dementie zijn erop gericht symptomen te verlichten en aanpassing aan en omgang met de ziekte te vergemakkelijken (Gezondheidsraad 2002): • benutting van de functionele mogelijkheden en compensatie van beperkingen; • behoud van autonomie, eigenheid en waardigheid; • beperking van de gevolgen van bijkomende somatische aandoeningen, gedragsontregeling en psychiatrische verschijnselen; • versterking van de communicatiemogelijkheden en behoud van sociaal contact; • versterking van een gevoel van veiligheid ; • benutting van de mogelijkheden om te genieten; • acceptatie van de ziekte en steun bij het zoeken naar manieren om ermee om te gaan. Overigens heeft de erkenning dat dementie een irreversibele aandoening is waarvoor vooralsnog geen effectieve behandeling bestaat, een interessante discussie rondom indicatiestelling van verpleeghuiszorg losgemaakt. Het gebeurt steeds vaker dat cliënten in een verpleeghuis een herindicatie krijgen en daarbij niet (meer) geïndiceerd worden voor de functie “behandeling”. De modernisering van de AWBZ heeft o.a. geleid tot aanscherping van de functie behandeling, die nu drie componenten kent: 1. Behandeling gericht op onderzoek en consultatie: diagnostiek en screening op stoornissen en beperkingen met als doel het opstellen van zorg- en behandelplannen. 2. Kortdurende behandeling gericht op herstel: doelstelling revalidatie, voorkomen van chroniciteit en blijvende beperkingen. Voorbeelden hiervan is de behandeling na CVA. 3. Complexe, Systematische, Langdurige (para-)Medische zorg in multidisciplinair verband met als doelstelling voorkomen van verergering en behandelen van co-morbiditeit. Volgens het nieuwe Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft de dementiezorg niet in alle gevallen het vereiste behandelkarakter en kan derhalve geen indicatie voor de functie “behandeling” worden gegeven; dit geldt m.n. de “stabiele” cliënten met weinig tot geen somatische problemen ondervinden. Maar dan kan ook geen sprake zijn van CSLM-zorg, wat nu juist weer een van de kenmerken is van verpleeghuiszorg. Hiermee vervalt de grondslag voor aanspraak en ontstaan tal van indicatie- en plaatsingsproblemen. Het CIZ heeft toegezegd dat zij in 2005 nog met een herziene versie van het protocol voor de indicatie “behandeling” komt. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft recent onderzoek laten doen naar hoe er in Nederland wordt gedacht over wat “een goed leven” is voor dementerende bewoners in een verpleeghuis. Er zijn zes categorieën ontwikkeld, met elk een 13
typerend citaat over de achterliggende zorgvisie, die samen een globaal beeld geven van wat verpleeghuizen belangrijk vinden voor een goed leven voor dementerenden (Schermer, 2004): • Autonomie – vrijheid. Vrij kunnen rondlopen hoort hierbij, ook bezoek ontvangen wanneer je wilt. Deze vrijheid is voor eenieder, dement of niet, belangrijk om je mens te voelen en tevens een basisrecht. • Eigenheid – leefstijl. Ons streven is er op gericht dat iedere bewoner zoveel mogelijk zichzelf kan zijn. • Relaties – sociaal netwerk. Angst en onzekerheid kunnen verminderen als de bewoner voelt dat de medewerkende hem nabij is. Nabijheid betekent weinig afstand nemen, zowel letterlijk als figuurlijk. Een arm om iemand heen als dat gewenst is, troosten bij verdriet maar ook samen lachen. • Warmte – veiligheid – vertrouwdheid. De psychogeriatrische bewoner moet, binnen de grenzen van de mogelijkheden die een verpleeghuis nu eenmaal heeft, zich veilig, vertrouwd en geaccepteerd voelen met de warmte van een huiselijke omgeving. • Ontwikkelen van capaciteiten – zingeving. Bij iedere bewoner wordt geprobeerd de mogelijkheden te stimuleren en te prikkelen. Dit gebeurt voor een groot deel in de leefstijlgroep door bijvoorbeeld samen een pannenkoek te bakken, te zingen of de bloemen te verzorgen. Zo blijft het gevoel van eigenwaarde zo lang mogelijk in stand. • Subjectieve ervaring – welbevinden. De omgeving en de beleving van de bewoners dienen op elkaar te zijn afgestemd. Door in deze belevingswereld de bewoners te benaderen worden ze serieus genomen en wordt in hun behoefte voorzien Bij een toekomstige beschrijving van de visie op zorg en de uitwerking daarvan bij de inhoud, opzet en vormgeving van verpleeghuizen, kunnen de bovengenoemde zorgvisie-aspecten een belangrijk kader vormen.
3.3 Kleinschaligheid: pijler in nieuw zorgconcept voor dementerenden? Kleinschalig wonen voor mensen met dementie is een alternatieve vorm van verpleeghuiszorg. De opkomst van het kleinschalig wonen is begonnen midden jaren 80 van de vorige eeuw (in 1986 opende het eerste project voor kleinschalig wonen voor dementerenden zijn deuren) en is een reactie op het medische model, als uitgangspunt voor de organisatie van de zorg. Vanuit de politiek en vanuit de sector zelf is de gang naar kleinschaligheid de afgelopen jaren versterkt in gang gezet, maar pas de afgelopen 5 jaar heeft de ontwikkeling naar het kleinschalig wonen voor mensen met dementie een grote vlucht genomen. Desondanks bestonden er eind 2003 in Nederland nog slechts 57 projecten voor in totaal 1346 mensen met dementie in een kleinschalige woonvorm tegenover 33.000 mensen met dementie in een verpleeghuis (Kenniscentrum Wonen – Zorg, 2003). Het kleinschalig wonen zit met name de laatste jaren in de lift. Het overgrote deel van de projecten is in de afgelopen 5 jaar ontstaan. Medio 2006 zijn er in Nederland circa 135 projecten voor bijna 3.000 bewoners. Hoewel steeds meer zorgaanbieders overtuigd zijn van de kwaliteiten van kleinschalige woonvormen voor mensen met dementie, groeit het kleinschalig wonen niet ten opzichte van de groei van de traditionele verpleeghuiszorg voor mensen met dementie. 15% van de groei in 2002 betrof kleinschalige projecten, de overige 85% betrof grootschalig georganiseerde plaatsen (Wijnties 2003). De ministeries van VWS en VROM hebben daarom een aantal initiatieven genomen om de realisatie van kleinschalige woonvormen voor mensen met dementie te stimuleren. In wettelijk opzicht is zorg in kleinschalige groepswoningen nu gelijk aan de traditionele verpleeghuiszorg. Kleinschalige zorg wordt veelal 14
georganiseerd vanuit verpleeghuizen en verzorgingshuizen, maar er bestaan ook private initiatieven, die gefinancierd worden vanuit het Persoonsgebonden Budget. Daarbij heeft de Staatssecretaris van VWS een voorkeur voor kleinschalige zorg, geboden in zowel kleinschalige als grootschalige voorzieningen/gebouwen. In een brief aan de Voorzitter van de Tweede kamer (voorjaar 2005) wordt deze visie over kleinschaligheid en verpleeghuiszorg duidelijk door haar neergezet: “Een belangrijk onderwerp is kleinschaligheid. Die term bestrijkt twee verschillende zaken: kleinschalige voorzieningen onder andere voor mensen met dementie en kleinschalige zorgverlening in traditionele verblijfsvoorzieningen. Beide zijn belangrijk. Kleinschalige voorzieningen dienen in mijn ogen met voorrang boven meer traditionele vormen van bouw gerealiseerd te worden, omdat cliënten daardoor meer te kiezen hebben en omdat die voorzieningen beter voldoen aan de vraag naar voorzieningen in de buurt. Kleinschalige zorgverlening moet recht doen aan de feitelijke situatie waarin bewoners van verpleeghuizen zich bevinden. Zowel het gebouw als de zorgverlening moeten daarom zo veel mogelijk een zelfstandige woonomgeving nabootsen. Dat betekent dat ook in grootschalige(r) voorzieningen de klant centraal en waar mogelijk vraaggericht werken centraal staan, in eenheden die voor bewoners herkenbaar zijn, met zoveel mogelijk dezelfde zorgverleners. Aan beide vormen van kleinschaligheid (in wonen en zorgverlenen) bestaat behoefte” (Tweede Kamer, 2005). In Nederland is het concept van kleinschaligheid in wonen en zorgverlening voor mensen met dementie ontstaan vanuit de belevingsgerichte benadering van de warme zorg (Kruyver & Kerkstra 1996, De Lange 2004, Nouws 2003). Het is ontstaan uit onvrede met bestaande voorzieningen en patronen en vormt voor een belangrijk deel een reactie op het traditionele aanbod waarin het medische model domineert. Kleinschaligheid legt het accent veel meer op de kwaliteit van leven (Nouws 2003). Kleinschaligheid is ook een reactie op het sterk gereguleerde aanbodmodel in de zorg zoals wij dat in Nederland kennen. Tegenover dit aanbodmodel heeft kleinschalig wonen meer oog voor de zorgvrager. Een belangrijk onderdeel van de kleinschaligheid is vraaggerichtheid. Niet alleen met betrekking tot de woonomgeving; eigen meubels, maar ook met betrekking tot de zorgverlening; opstaan, naar bed gaan en naar het toilet gaan wanneer de bewoner zelf wil, zelf invulling geven aan de dag. Kenmerkend voor een belevingsgerichte benadering is de bereidheid aansluiting te zoeken bij de beleving van de individuele dementerende (Kruyver & Kerkstra 1996, Van der Kooij 2002, De Lange 2004). Hierin wordt benadrukt dat mensen met dementie heel gevoelig zijn voor invloeden uit hun omgeving. Mensen met dementie hebben behoefte aan een warme, liefdevolle leefsituatie, aan communicatie, nabijheid en contact, en aan een op hun persoonlijkheid toegesneden omgang. Het fundament van kleinschaligheid ligt in het bieden van een zo prettig mogelijke leefomgeving aan mensen met dementie in de laatste jaren van hun leven. Als mensen een deel van hun gezondheid, vertrouwde routines en referentiepunten kwijt raken, verliezen ze houvast. Die onzekerheid maakt mensen kwetsbaar en veroorzaakt stress. Mensen met dementie hebben voortdurend te maken met dergelijke transities die hun leven ontwrichten en om aanpassing vragen (De Lange & van Staa 2003). Daarom hebben juist deze mensen behoefte aan herkenning, vertrouwen en steun. Kleinschaligheid in de zorg voor mensen met dementie vergroot de overzichtelijkheid, bevordert de rust en maakt dat zorg op maat geboden kan worden, elementen die voor mensen met dementie van belang zijn om controle te houden op hun omgeving (Gezondheidsraad 2002).
15
3.4 Onderzoek naar kleinschaligheid Nouws (2003) heeft getracht de kern van kleinschaligheid in beeld te brengen en concludeert “dat een grote mate van consensus bestaat over de kernwaarden van kleinschaligheid: huiselijkheid, herkenbaarheid, overzichtelijkheid, eigen ervaringswereld, veilige en vertrouwde omgeving”. Het wordt ook wel samengevat in het woord “genormaliseerd”. Dit geeft de kernwaarde aan van wat er bedoeld wordt: “normaal, zoals thuis, de vertrouwde omgeving”. “Het fundament van kleinschaligheid ligt in het bieden van een zo prettig mogelijke leefomgeving aan mensen met dementie in de laatste jaren van hun leven” (Nouws 2003:4-5). Toch kwam Nouws (2003:6) ook met de conclusie dat kleinschaligheid een lastig begrip blijft: “We weten aan de ene kant perfect waarover we het hebben, maar slagen er toch niet in om scherpe grenzen te trekken en een duidelijke definitie van het begrip te geven.” Problemen doemen op wanneer de kernwaarden concreet moeten worden gemaakt. Wat is nog een aanvaardbare groepsgrootte? Hoeveel groepswoningen mogen geclusterd zijn om nog te praten over kleinschaligheid? Moet het in de wijk liggen of mag het ook bij een zorginstelling gesitueerd zijn? Is het noodzakelijk om samen met de bewoners te koken? En boodschappen te doen? Er zijn verschillende bouwkundige mogelijkheden, afhankelijk van de plaatselijke situatie. Voorzieningen kunnen ‘stand alone’, aanleunend of binnenshuis worden gerealiseerd. Idealiter bestaat een kleinschalige voorziening voor mensen met dementie uit een cluster van 4 tot 6 woningen, die onderling gemakkelijk toegankelijk zijn (voorkeur voor groepsgrootte van 6 bewoners per woning). In grote lijnen kunnen de volgende typen kleinschalige woningen worden onderscheiden: 1. Begeleid wonen. Deze woonprojecten, meestal tussen de 6 en 12 bewoners, zijn bedoeld voor ouderen met beginnende dementie en zonder familie in de buurt die op hen kan letten. 2. Vervanging verpleeghuis. Meestal tellen deze woonprojecten in één gebouw twee tot zes woningen met elk 6 bewoners. De bewoners hoeven idealiter niet meer te verhuizen naar het verpleeghuis, maar dit hangt af van de visie van het huis en de complexiteit van de zorgvraag. 3. Kleinschalige wonen in een verpleeghuis. De derde soort kleinschalige 'aparte’ woningen vinden we binnen de muren van een traditioneel verpleeg- of verzorgingshuis. 4. Ook in een zorgboerderij (of zelfs “zorgboot”) kan een kleinschalige woonvoorziening voor mensen met dementie worden gehuisvest. Er bestond tot voor kort geen lijst van criteria waar elk project zich aan dient te houden. Wel bestaan er beschrijvingen van en meer normatief geladen meningen over hoe kleinschalig wonen eruit moet zien (Aedes Arcares 2003, Fahrenfort & Reuchlin 2002, Fahrenfort 2003, Krijger 2002, Nouws 2001, 2003, Stichting Wonen met Dementie 2003.) In 2003 heeft het Trimbos-instituut middels de methode van Concept Mapping getracht kleinschalig wonen in kaart te brengen. De tien belangrijkste kenmerken die het Trimbos-instituut heeft gevonden zijn (Boekhorst e.a. 2003): • Er is sprake van een vast team medewerkers, waardoor medewerkers en bewoners elkaar goed kennen. • Er wordt zelf gekookt. • Je kunt opstaan, naar het toilet gaan en naar bed gaan wanneer je zelf wilt. • Je mag er blijven wonen tot aan de dood. • De inrichting van de woning is van jezelf. • Bewoners, familie en het team bepalen samen de dagelijkse gang van zaken. • Personeel loopt niet in uniform. • Er ligt een visie aan ten grondslag die uitgaat van de behoefte van mensen met dementie. 16
• De zorg is georganiseerd conform een huishouden. • Het team is in staat een huiselijke sfeer te creëren. Deze lijst doet nog tamelijk ongeordend en weinig systematisch aan, omdat verschillende elementen onderling samenhangen en het accent vooral ligt op de ‘zachte’ kant van de dagelijkse zorgverlening en minder op de ‘harde’ kant van het gebouw en de infrastructuur. Juist over deze mix bestaat discussie en verschil van mening. Wat een project kleinschalig maakt, is niet in een aantal kenmerken op te sommen. Het gaat niet persé om de aan- of afwezigheid van een aantal kenmerken, maar meer om de combinatie van kenmerken die het geheel kleinschalig maakt. Arcares (2002) stelt dat kleinschaligheid niet strak te definiëren is. Centraal staat dat de zorg aansluit bij de leefwereld en competenties van de cliënt. Dagindeling en zorgorganisatie zoeken aansluiting bij het gewone dagelijks leven. Arcares legt bij kleinschaligheid de nadruk op het (zorg)inhoudelijke aspect en concludeert “dat kleinschaligheid naar de inhoud ook kan plaatsvinden in een grootschaliger bouwkundige en organisatorische omgeving” (Arcares 2002). Inmiddels is vanuit verschillende onderzoeken (zie o.a. Van IJperen, 2005; Van der Wel, 2005) duidelijk geworden dat onderscheid gemaakt moet worden in kleinschaligheid qua zorgverlening en kleinschaligheid qua huisvesting. Startend met de 10 kenmerken vanuit het Trimbosonderzoek hebben Van IJperen en Van der Wel onderzoek gedaan bij 8 kleinschalige projecten, gevarieerd naar ‘leeftijd’ en opzet (in een onderscheid tussen meer visiegedreven en meer pragmatisch opgestarte projecten) en op grond van vergelijkende analyse vastgesteld dat drie hoofdfactoren van invloed zijn op de mate van kleinschaligheid: • De kernwaarden van kleinschaligheid, die vorm krijgen door de inrichting van de fysieke woonomgeving teneinde zoveel mogelijk een normale situatie na te bootsen met herkenbaarheid, huiselijkheid, veilige en vertrouwde omgeving, overzichtelijkheid en een eigen ervaringswereld • De aard van de zorgverlening; kleinschalige zorg is integrale, vraaggestuurde zorg. • De attitude van de medewerker; kleinschalige zorgverlening vraagt om medewerkers met een integrale, vraaggestuurde, persoons- of relatiegerichte attitude. Deze hoofdfactoren zijn vervolgens uitgewerkt in een lijst met kenmerken, waarmee een handvat is gegeven aan instellingen die kleinschalig wonen willen ontwikkelen. De analyse van de acht projecten heeft daarbij ook de volgorde in onderstaande lijst verschaft, naar de mate waarin een kenmerk meer of minder belangrijk is: 1. Er ligt een visie aan ten grondslag die invulling geeft aan kleinschaligheid: • Het team is in staat een huiselijke sfeer te creëren. • De inrichting van de woning is van jezelf • Het personeel loopt niet in uniform • De groep is fysiek gescheiden van andere groepen bewoners, waardoor er optimale privacy voor de groep is 2. De autonomie van de bewoner wordt gewaarborgd; de bewoner kan opstaan, naar het toilet gaan en naar bed gaan wanneer hij zelf wil. 3. De privé vertrekken van de bewoners zijn zodanig ingericht dat de bewoner een reële keuze heeft te verblijven in zijn eigen ruimte of in de groepsruimte. 4. De zorg is georganiseerd conform een huishouden; het voorbereiden en koken van de maaltijd gebeurt, met hulp van de bewoner(s), in de woning 5. De autonomie van de groep wordt gewaarborgd; bewoners, familie en het team bepalen samen de dagelijkse gang van zaken.
17
6. Er is sprake van een vast team medewerkers, die bewonergericht werken, waardoor medewerkers en bewoners elkaar goed kennen. 7. Je mag er blijven wonen tot aan je dood. In vervolgonderzoek laat Van der Wel (2005) zien, door literatuurstudie en via gemengd samengestelde focusgroepen met in totaal bijna 30 respondenten, dat kleinschalige zorgverlening niet is voorbehouden aan kleinschalige woonvoorzieningen. Het is niet zozeer de fysieke omgeving en inrichting van de woning die een project kleinschalig maakt, maar vooral de inrichting van de zorgverlening is bepalend of er sprake is van kleinschaligheid. Het tweede vervolgonderzoek door Van IJperen (2005) betreft een nauwgezette analyse en vergelijking van de kleinschalige voorziening De Naber met het naast gelegen verpleeghuis De Hofstee (dat haar verdiepingen via een ingrijpende renovatie heeft omgebouwd tot een straat met daaraan steeds vier groepswoningen). Na gedetailleerde observaties van de dagelijkse gang van zaken op de groepswoningen, aangevuld met interviews met groepsleidsters en andere professionals (deze methodiek is overgenomen van en begeleid door De Lange, die in haar proefschrift (2004) kwalitatieve methoden heeft ontwikkeld en toegepast op de dagelijkse omgang van professionals met dementerenden), maakt Van Ijperen (2005) duidelijk dat de attitude van de medewerker hierin een doorslaggevende factor is. De aard van de zorgverlening en de inrichting van de fysieke woonomgeving zijn randvoorwaarden. Hoe beter wordt voldaan aan de randvoorwaarden, hoe gemakkelijker het voor de medewerker is om invulling te geven aan de kleinschaligheid in de zorgverlening. Hoe kleinschalig de woonomgeving en de zorgverlening echter ook zijn ingericht, als de medewerker geen invulling geeft aan de kleinschaligheid is van kleinschalige zorgverlening geen sprake meer. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het niet zoveel verschil uitmaakt of een woongroep in een grootschalige of in een kleinschalige setting is gelegen; mits de setting voldoet aan alle kernwaarden van kleinschaligheid en de zorgverlening integraal en vraaggestuurd is georganiseerd, is het belangrijkste verschil de attitude van de zorgverleners. Om de gewenste attitude van medewerkers te borgen is een expliciete zorgvisie en adequate doorvertaling in het gehele organisatiemodel van groot belang (strategie en leiderschap, financieel beleid, personeelsbeleid, operationele gang van zaken, wisselwerking tussen verschillende professionals, de plaats in het zorgmodel van het facilitair bedrijf, rol van mantelzorg).
3.5 Gebrekkig inzicht in toegevoegde waarde van kleinschaligheid Kleinschaligheid vergroot de overzichtelijkheid en bevordert de rust, elementen die voor mensen met dementie van belang zijn om controle te houden over hun omgeving. “Er zijn aanwijzingen dat bij wonen in kleine groepen de patiënten langer mobiel blijven en dat de frequentie en de ernst van gedragsverstoringen verminderen. Dat zou gepaard gaan met een vermindering van psychofarmacagebruik en van toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Eveneens niet onbelangrijk is, dat de sfeer van een kleinschalige, huiselijke omgeving het werken in de zorg prettiger maakt en het leed voor de familie draaglijker” (Gezondheidsraad 2002). Er zijn echter grote verschillen in organisatie en inrichting van de verschillende projecten. Uit de bestaande onderzoeken blijkt dat de uitwerking van de kernfactoren (zorgmodel, huisvestingsvariant, medewerkersattitude) in de praktijk nogal varieert per onderdeel; de combinatie van die verschillende uitwerkingsvarianten leidt tot uiteenlopende verschijningsvormen van kleinschalig verblijf voor dementerenden. Tegelijkertijd blijkt dat ieder van die verschijningsvormen in de eigen lokale context veelal een (zeer) succesvol project oplevert, met elk bovendien vaak betere resultaten dan de meer klassieken verblijfszorg in het psychogeriatrische verpleeghuis. Kortom, 18
er is vraag naar en plaats voor een verscheidenheid aan uiteenlopende combinaties van kleinschalige woon- en zorgarrangementen voor dementerenden, die door de recente onderzoeken van Van der Wel (2005) en Van IJperen (2005) nu wel beter zijn te categoriseren langs de samenstellende factoren. Er bestaat geen wetenschappelijk onderzoek naar de vraag of binnen de verschillende vormen van kleinschaligheid ook verschillende wijzen van zorgverlening worden toegepast. Aangenomen wordt dat binnen het kleinschalig wonen altijd kleinschalige zorg wordt verleend. Het verlenen van kleinschalige zorg hoeft echter niet voorbehouden te zijn aan kleinschalige woonvormen, maar zou ook in grootschaliger woonvormen kunnen worden verleend. De onderzoeken van Van der Wel en Van IJperen geven hiervoor belangrijke aanwijzingen, maar zijn nog van te beperkte schaal en omvang om voldoende houvast voor generalisatie en beleidsontwikkeling te bieden. De verzamelde kennis en modellen zijn echter zodanig ontwikkeld dat verificatie van bestaande inzichten en bevindingen nu goed mogelijk lijkt. Lacunes in bestaand inzicht zijn: • aansluiting op het palet aan behoeften bij dementerenden zelf en hun mantelzorg, in het licht van sociaal-demografische ontwikkelingen in de specifieke regio of adherentiegebied; • beïnvloedende omgevingsfactoren (wet- en regelgeving, opvattingen van diverse actoren en stakeholders, modernisering AWBZ-zorg en WMO/welzijn, scheiding wonen/zorg, locale context qua ruimtelijke ordening, gemeentelijke en provinciaal beleid, stedenbouwkundige infrastructuur en grondpolitiek, de arena van zorgaanbieders, zowel onderling als in relatie tot zorgverzekeraars, gemeenten en andere overheidsorganen); • bedrijfsvoering en financiering van verschillende vormen van kleinschaligheid; • human resources: training en development, relatie tussen diverse professionals, aansturing; • stand alone of onderdeel van groter concern (ketenzorg): mogelijkheden en consequenties voor kwaliteit van zorg, naleving van richtlijnen, standaarden en normen, risico-analyse bij events, niet-kantooruren, medische zorg, toezicht et cetera.
3.6 Enkele overwegingen We kennen allemaal wel een of meer projecten en de gedrevenheid die daar vaak achter zit, volgen de literatuur in de vakbladen, of lezen het vele casusmateriaal van afzonderlijke projecten. Er loopt onderzoek bij het Trimbosinstituut dat helaas nog niet te gebruiken is door de lange looptijd (tot 2007). Hardere vormen van evaluatie op basis van experimentele designs met controlegroepen zijn al helemaal niet voorhanden. Op basis van dit alles is dus eigenlijk geen goede onderbouwing te geven wat beter is of wat minder goed werkt. Wat dat betreft levert dit onderzoek waarschijnlijk een goede bijdrage aan de verheldering van de mogelijkheden en grenzen van kleinschaligheid voor dementerende ouderen. Er is een zeer brede en sterke hang naar kleinschaligheid in de psychogeriatrische verpleeghuiszorg, dus laten we nu eens kijken hoe je dat zo moet vormgeven dat aan de eisen voor verantwoorde zorg wordt voldaan en wat dat kost in diverse uitvoeringsvarianten. Dat is in essentie de kern van dit onderzoek.
19
4.
Kleinschaligheid voor dementerenden: conceptualisering in varianten
4.1 De kernelementen voor scenario’s 4.1.1 Min of meer vaststaande zekerheden Op basis van de literatuur zijn de volgende factoren te betitelen als redelijk vaststaand, dus als zekerheden voor toekomstige ontwikkelingen waarmee overheden, zorgverzekeraars en zorgaanbieders rekening kunnen houden in hun beleid en strategie: 1. zekerheid in demografische ontwikkelingen Nederland vergrijst; het aantal ouderen neemt toe, zowel absoluut als relatief. Op basis van de huidige gegevens over de samenstelling van de bevolking en de prevalentie en incidentie van dementie, is een schatting te maken van het aantal ouderen met dementie in de toekomst. Het aantal mensen met dementie zal groeien van 185.000 nu tot 281.000 in 2020 en 412.000 in 2050 (gezondheidsraad 2002). Aangezien er redelijke schattingen gemaakt kunnen worden van het aantal mensen met dementie in de toekomst, is dit geen factor die het vaststellen van beleid en bepalen van de koers bemoeilijkt. Andersom is straks met de uitkomsten van het onderzoek waarschijnlijk wel aan te geven of verdere uitbouw van kleinschaligheid voor dementerenden een bijdrage kan leveren aan de opvang van de vergrijzingslast, zowel qua aansluiting bij de doelgroep als qua bedrijfsvoering. 2. zekerheid in wet- en regelgeving Op het gebied van wet- en regelgeving staat in de zorg een hoop te gebeuren. Er zijn wijzigingen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning wordt per 1 juli 2006 van kracht. Daarnaast hebben we binnen de ouderenzorg nog te maken met onder andere het Persoons Gebonden Budget en de Wet ZiekenhuisVoorzieningen (WZV) c.q. de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi). Daarnaast hebben ook de gemeente en de provincie hun invloed op de ontwikkeling van zorg voor ouderen. Het is nog niet voor alle regelgeving duidelijk welke uitwerking ze zal gaan hebben. Toch wordt deze factor als zekerheid beschouwd. De wet- en regelgeving rondom de ziektekostenverzekering (2006), AWBZ en WMO (2007) zal vrijwel zeker definitief van kracht worden. Wanneer dit het geval is, is ook duidelijk wat hun invloed zal zijn. Immers wanneer de wet- en regelgeving vastgelegd is, zijn dit vaste regels waar de instellingen zich aan moeten houden. Andersom is het echter niet uit te sluiten dat ons onderzoek naar kleinschaligheid voor dementerenden stuit op bepaalde (interpretaties van) wet- en regelgeving die een verdere optimalisering van de bedrijfsvoering mogelijk belemmeren of met nieuwe oplossingen komt qua issues als verantwoorde zorg en toezicht.
4.1.2 Kritische onzekerheden voor kleinschalige zorg De kritische onzekerheden voor de zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie zijn huisvesting, de aard van de zorg- en dienstverlening en de financiering van de zorg- en dienstverlening. Deze onzekerheden vergen eigen opvattingen en contextgebonden antwoorden en zijn tot zekere hoogte beïnvloedbaar door afzonderlijke partijen in de gezondheidszorg. 20
1. onzekerheid over zorggerelateerde huisvesting De manier waarop de huisvesting wordt vormgegeven is bepalend voor de ontwikkeling van de zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie. De literatuur beschrijft diverse huisvestingsvormen voor ouderen met dementie, variërend van stand alone groepswoningen in de wijk, tot geclusterde woningen in een (al dan niet gerenoveerde) instelling. De keuze voor een bepaalde huisvestingsvorm heeft grote invloed op de verdere ontwikkeling van de zorg voor ouderen met dementie. Immers, in stand alone woningen wordt zorg- en dienstverlening anders vorm gegeven dan in een zorginstelling, met vraagstukken over bedrijfsvoering, de welzijnsfunctie en beschikbaarheid van expertise van (para)medische functies. Daarnaast is er steeds meer sprake van het scheiden van wonen en zorg, met mogelijke consequenties om al dan niet in WZV te kunnen bouwen. Dit kan voor de huisvestingsvormen van ouderen bijvoorbeeld leiden tot aparte huur- en zorgovereenkomsten. Als zorgaanbieder is het dan belangrijk duidelijk te stellen wat het aanbod inhoudt, door preciezer in het contract met de cliënt aan te geven welke diensten door wie worden geleverd. Het scheiden van wonen, zorg en welzijn wordt ingegeven door de geldende wet- en regelgeving. Echter, voor adequate ondersteuning aan ouderen met dementie, moeten deze drie aspecten weer geïntegreerd worden. 2. onzekerheid over aard van zorg- en dienstverlening Er zijn verschillende vormen van zorgverlening bekend voor ouderen met dementie. Hierin is in de mate van detail en consequenties waarin de zorgvisie is uitgediept en uitgewerkt. De basis is in ieder geval verantwoorde zorg, zoals via CSLM-zorg (continue, systematische langdurige multidisciplinaire zorg), protocollen en richtlijnen. Maar daarboven op komt het aan op de wijze waarop de zorg- en dienstverlening op gebied van begeleid wonen, welzijn en kwaliteit van leven is doorgevoerd in allerlei details als werkwijze van medewerkers in de woning, de rol van (para)medisch en verpleegkundig personeel, de positie van facilitaire diensten en voorzieningen e.d. De manier waarop zorg- en dienstverlening verleend wordt, is van belang voor adequate zorg voor dementerenden. Complexere meer verpleegkundige zorg vraagt bijvoorbeeld andere faciliteiten en werknemers dan zorg in de vorm van ondersteuning op gebied van wonen. Het scheiden van wonen en welzijn is hierin een belangrijk vraagstuk. Welk deel van de ondersteuning aan ouderen met dementie valt nog onder zorg en wat is dan het welzijnsdeel? Ook hier geldt dat door de wet- en regelgeving deze twee zaken gescheiden moeten worden, maar dat zij weer geïntegreerd aangeboden worden aan de ouderen met dementie. 3. onzekerheid over financiering van zorg De financiering van zorgverlening voor ouderen met dementie kan op verschillende manieren plaatsvinden. Zo bestaat er verschil in financiering tussen intramurale zorg (WZV) en de extramurale zorg (scheiden wonen – zorg), er is sprake van verschillende systemen en hoogten van eigen bijdragen, het persoonsgebonden budget en eigen bijdragen via de AWBZ. Daarnaast kan er nog gedacht worden aan particuliere initiatieven, sponsoring door externe bedrijven, kruissubsidies en subsidies als huursubsidie. In het gedeelte van het onderzoek waarin we scenario’s opstellen, wordt in ieder geval qua financiering onderscheid gemaakt tussen WZV- en andere financiering; in het kostenonderzoek berekenen we de kosten en opbrengsten van wonen, zorg- en dienstverlening in principe op het niveau van de groepswoning bekeken. Voor zover het haalbaar is, kan nog worden gekeken naar het individuele niveau, maar wat daar op naar voren komt, wordt steeds teruggebracht tot het groepsniveau. Zo is bijvoorbeeld te denken aan individuele huursubsidie als er niet is gebouwd in de WZV; in principe is dat individuele financiering, maar het kan effect hebben op de totale financiering op groepsniveau.
21
4.2 Varianten voor kleinschaligheid op basis van de woonvorm Op basis van de literatuur en het scenario-onderzoek, wordt in dit hoofdstuk “kleinschaligheid” verder geoperationaliseerd, teneinde projecten uit de praktijk op vergelijkbare noemers in beeld te brengen en te vergelijken. De conclusies die in de literatuur getrokken worden over kleinschaligheid, zijn sterk gebaseerd op opinies, overwegingen en eigen ervaringen van pioniers en innovatoren in de sector, terwijl onderzoek nog betrekkelijk pril en beperkt is. De laatste anderhalf jaar beginnen zich echter wel de contouren van de kernelementen af te tekenen. Op grond is gekomen worden tot een conceptualisering langs twee dimensies: de zorgdimensie (met detaillering naar de breedte en diepte van de zorgvisie en de wijze waarop die is vertaald naar allerlei deelterreinen van de inrichting en het management van kleinschalige voorzieningen) en de huisvestingsdimensie (de totale inrichting van één groep en de wijze van clustering van een of meer groepen in een gebouw). Omdat er zo veel verschillende manieren van financiering (denkbaar) zijn voor zorg- en dienstverlening voor ouderen, zal steeds per huisvestingsvariant een tweetal projecten vergeleken worden qua financiering en kostenstructuur. Zo ontstaan diverse types van kleinschaligheid (zie onderstaande figuur), mede als basis voor de vervolganalyses naar bedrijfsvoering en bekostiging in het vervolgonderzoek.
diep
Uitwerking van zorgvisie Fin.vorm B
Fin.vorm B Fin.vorm B Fin.vorm B
Fin.vorm A
Fin.vorm A
Fin.vorm A Fin.vorm A
Huisvesting
globaal stand-alone in de wijk
>4 cluster in woonaccom.
2 a 4 cluster in de wijk
>4 in zorgcomplex
4.2.1 Operationalisering woonvormen De conceptualisering is zo concreet en pragmatisch mogelijk aangepakt, om te vermijden dat dit een heel onderzoek op zichzelf zou worden. Daarom kiezen we voor selectie van projecten in bestaande verschijningsvormen aan de huisvestingskant, om daarna de geselecteerde projecten meer te analyseren. Het vertrekpunt daarbij vormt de groep van circa 6 tot 8 ouderen, als eigen entiteit met een eigen inrichting, sfeer en dagelijkse gang van zaken. Het al dan niet clusteren van een aantal groepen en de wijze waarop dat clusteren gebeurt, heeft geleid tot vier huisvestingsvarianten: 1. één groepswoning, gesitueerd in de wijk (vergelijkbaar met het gezinsvervangend tehuis in de gehandicaptenzorg); 2. een aantal geclusterde groepswoningen in de wijk;
22
3. geclusterde groepswoningen in een afzonderlijk daartoe ontworpen woonaccommodatie, meestal nabij of op het terrein van een zorginstelling; 4. groepswoningen in een (al dan niet gerenoveerd) zorggebouw. Vervolgens worden geselecteerde projecten in meer detail in beeld gebracht. Problemen doemen op wanneer de uitvoeringsvariabelen, die resulteren in diverse uitvoeringsvarianten van kleinschaligheid voor dementerenden, concreet moeten worden gemaakt. Daarbij gaat het ons niet alleen over de nadere invulling van kleinschaligheid maar ook om de haalbaarheid van de diverse varianten. We redeneren daarbij steeds vanuit de groep bewoners die als het ware een huisgezin vormen. Wat is nog een aanvaardbare groepsgrootte, in relatie tot zowel de zorgvisie als de bedrijfsvoering? Hoe ziet men de begrenzing van de groepsgrootte, want een heel kleine groep (van 4 of 5 personen) kan ook nadelen hebben als de onderlinge verhoudingen niet optimaal zijn tussen de ‘gezinsleden’ die elkaar niet hebben uitgezocht, terwijl een grotere groep (vanaf 8 tot 9 personen) mogelijk uiteenvalt in subgroepen, meer dan één medewerker vergt e.d. Rondom het vertrekpunt van een groep als huisgezin spelen nog meer uitvoeringskwesties. Is het noodzakelijk om samen met de bewoners te koken? En boodschappen doen? Wat betekent dat voor het personeel en hun inbedding in de organisatie? Hiermee komen we op de dimensie zorg, in al z’n deelfacetten en uitwerkingsrichtingen, o.a. voor personeel. Welke eisen worden gesteld aan de inrichting van en faciliteiten binnen de groep? Hoeveel groepswoningen mogen geclusterd zijn om nog te kunnen spreken van kleinschaligheid? Moet het in de wijk liggen of mag het ook in de nabijheid of zelfs binnen een zorginstelling gesitueerd zijn? Op basis van de beschikbare literatuur (zie hoofdstuk 3) zijn verschillende deelaspecten aan de huisvestingkant belicht in de enquête onder de 13 praktijkprojecten: • De groepsgrootte; ideaal wordt gesproken over zes bewoners (je moet nog met zijn allen aan tafel kunnen eten); • cliënten hebben eigen privé-ruimte(n); • de privé-ruimten zijn door de bewoners zelf ingedeeld (eigen meubels); • de groepswoning heeft een huiselijk karakter (gezellige inrichting met deels eigen meubels en snuisterijen, geen instellingsmeubels, geen ziekenhuiswitte muren, onderscheid tussen zit- en eetgedeelte, gezellige inrichting met deels eigen meubels en snuisterijen; muziek, TV en radio; boeken, spelletjes en krant) • de groepswoning heeft eigen sanitair; • geen organisatiegebonden ruimten binnen de woning (bv. kantoorruimte voor personeel); • de woning bevindt zich midden in de wijk, het liefst dicht bij het centrum of de dorpskern; • cliënten kunnen er blijven wonen tot aan hun dood, zonder overplaatsing naar verpleeghuis. Voorts wordt er geworsteld met een aantal vraagstukken, onder meer als groepswoningen worden geclusterd: • hoe moet 24-uurs zorg en toezicht worden vormgegeven, in de verschillende huisvestingsvarianten van een stand-alone groep tot aan groepswoningen die zijn geclusterd in een woon- of zorggebouw? • welke gemeenschappelijke ruimten zijn er buiten de afzonderlijke groepswoning nog verder nodig in het gebouw (praktijk/therapie-ruimten van disciplines, restaurant, facilitaire voorzieningen voor bewassing, overlegruimten voor personeel en management)? De verschillende deelaspecten omtrent huisvesting, met bijbehorende invulmogelijkheden, zijn uitgewerkt in de conceptvragenlijst (zie bijlage 1, vragen 1 t/m 7). 23
4.2.2 Operationalisering zorgdimensie De zorgdimensie wordt samengesteld uit diverse deelaspecten, uitgaande van de premisse dat een steeds verdere uitwerking in alle consequenties is te operationaliseren en te scoren met een oplopend aantal deelaspecten. De zorgdimensie wordt bij ieder geselecteerd project uitvoering in beeld gebracht, zowel wat betreft de concrete uitwerking van de onderliggende visie, als wat betreft de consequenties voor de financieel-economische bedrijfsvoering van kleinschalig wonen voor dementerenden. Daartoe zijn de volgende elementen geselecteerd, op basis van de beschikbare literatuur: • er ligt een concreet uitgewerkte visie aan ten grondslag die uitgaat van de behoeften van mensen met dementie. De visie is het fundament van het project kleinschalig wonen en moet breed en uitvoerig worden overgedragen aan en uitgedragen door de medewerkers; • de attitude of liever nog werkhouding van medewerkers is erg belangrijk. De medewerkers moeten niet alleen professioneel zijn in het leveren en borgen van verantwoorde zorg, maar ook veel ‘gewone’ taken uitvoeren, meer richting het huiselijke groepsgebeuren, omdat de meeste huishoudelijke en verzorgende taken in de woning plaatsvinden; • sterke oriëntatie op de cliënt en zijn behoeften zoals die tot uiting komen in het dagelijkse gedrag, communicatie en interpersoonlijke verkeer, op zowel individueel als groepsniveau; • ondersteuning is gericht op wonen, georganiseerd conform een huishouding, niet op zorg; • de autonomie van de cliënten is zo veel als nog mogelijk gewaarborgd of gestimuleerd; cliënten bepalen mede zelf wanneer ze opstaan, naar het toilet gaan en naar bed gaan; ook in de veelvoorkomende situaties dat de regie over het eigen leven niet voor de volle honderd procent is vol te houden, is de insteek van de groepsleider in de woning er op gericht steeds te werken en te organiseren vanuit de behoeften en leefgewoonten van de cliënt, stimulerend en activerend, zoveel mogelijk appellerend aan op restvermogens. • er werkt een vast, multidisciplinair team van medewerkers. Dit team is in staat een huiselijke sfeer te creëren en de dagelijkse herkenbaarheid en borging voor cliënten te garanderen door continuïteit in leefklimaat, in benadering van cliënten en in persoon en gezicht; • bewoners en familie spreken in enige mate een woordje mee in de bepaling van de dagelijkse gang van zaken en hoe de betreffende oudere daarin past. De cliënt is thuis, de medewerkers komen “op bezoek”. Alle zorg en activiteit dient op de woning plaats te vinden; • de zorg op de groepswoning heeft het karakter van een huishouding; er wordt gekookt en gewassen op de woning; • het is een levensloop bestendige woning, cliënten kunnen er blijven wonen tot hun dood. • personeel loopt niet in uniform, trekt zich niet terug in professionele ruimten en routines. Onder deze meer visie-gedreven elementen ligt echter ook de basis van verantwoorde zorg, die door de landelijke ontwikkelingen bovendien thans erg in de aandacht staat als noodzakelijke voorwaarde om überhaupt te kunnen spreken van adequate verpleeghuiszorg. Dat betekent dat de visiegedreven uitwerking van kleinschalige zorg voor ouderen met dementie ten minste ook garanties dient te realiseren voor de volgende kernelementen: • er wordt Complexe, Systematische, Langdurige en Multidisciplinaire zorg geleverd; • er wordt 24-uurs zorg geleverd tot en met begeleiding en toezicht; • de medewerkers zijn hoog-professioneel opgeleid en vaak sterk verpleegkundig. De verschillende deelaspecten voor zorg- en dienstverlening, met bijbehorende invulmogelijkheden, zijn uitgewerkt in de conceptvragenlijst (zie bijlage 1, de vragen 8 t/m 18).
24
5. Gerichte inventarisatie van projecten 5.1 Indeling projecten in varianten In totaal hebben dertien projecten deelgenomen de vragenlijst ingevuld. De verdeling naar vormen van huisvesting en financiering is als volgt: Huisvesting: - stand alone in de wijk 2 projecten - geclusterde groepswoningen in de wijk 3 projecten - geclusterde groepswoningen in woonaccommodatie 3 projecten - groepswoningen in een zorginstelling 5 projecten Financieringsvorm: - gefinancierd binnen de WZV/WTZi 7 projecten - gefinancierd volgens principe scheiden wonen/zorg 8 projecten De resultaten bij de verschillende onderwerpen uit de vragenlijst worden in dit hoofdstuk gepresenteerd. Waar aangetroffen, bespreken we significante verschillende tussen de projecten naar huisvestings- en financieringsvorm, maar in het algemeen zijn deze verschillen vrijwel niet aangetroffen. Het kleine aantal waarneming van 13 projecten is daaraan mede debet.
5.2 Aard en woonbeleving van de projecten In tabel 5.1 is te zien welke groepsgrootte gehanteerd wordt in de verschillende vormen van huisvesting. Een groepsgrootte van zes bewoners komt het meest voor. Gevraagd naar de motivatie voor de keuze voor het aantal bewoners per wooneenheid, stellen de meeste respondenten dat de grootte van de groep zo veel mogelijk weg moet hebben van een ‘normaal gezin’. De doelstelling is het leven van de bewoners zoveel mogelijk op het normale gezinsleven te laten lijken. Hierbij is het belangrijk dat het aantal ‘gezinsleden’ te overzien is, om een indeling naar meerdere kleinere groepen in een ‘gezin’ te voorkomen. Welk aantal bewoners de ideale groepsgrootte vormt, dus de grootte van een normaal gezin, verschilt echter per instelling. Een ander argument was dat de groep bewoners werkbaar moet zijn voor één medewerker; de groep moet niet alleen overzichtelijk zijn voor de bewoners zelf, maar ook voor de medewerkers. Uit de tabel valt voorts af te lezen dat er in de financieringsvorm scheiden van wonen en zorg geen groepen van minder dan 6 en geen groepen van meer dan 8 bewoners te vinden zijn. De groepsgrootte met financiering vanuit de WZV kent een grotere variatie. Het blijkt echter dat het hier geen significante verschillen betreffen. Tabel 5.1 Aantal bewoners per groepswoning, in de verschillende varianten Los in de wijk
geclusterd in de wijk
geclusterd in wooncomplex
- < 6 ouderen per groep 0 1 - 6 ouderen per groep 0 2 - 7 / 8 ouderen per groep 2 0 - > 8 ouderen per groep 0 0 NB: Geen significante verschillen naar financieringsvorm.
25
0 3 0 0
geclusterd in instelling
0 2 2 1
Financiering scheiden WZV W/Z
1 3 2 1
0 4 2 0
Totaal
1 7 4 1
Gezamenlijke cliëntenruimten In het onderzoek is gekeken naar de gezamenlijke cliëntenruimten die aanwezig zijn in verschillende vormen van huisvesting (zie tabel 5.2). Er blijken maar weinig verschillen te bestaan tussen de verschillende huisvestingsvormen. Elke wooneenheid heeft een huiskamer en compleet ingerichte keuken. Hoewel maar tien van de dertien projecten een apart ingericht washok hebben, geven twee andere projecten aan een wasmachine in de badkamer te hebben. Op één na, hebben alle projecten dus faciliteiten in de wooneenheid om hun eigen was te doen. Geen enkele wooneenheid heeft een aparte behandelruimte. Toch zijn er wel een aantal wooneenheden waar de behandelingen in de wooneenheden zelf plaatsvinden. Deze worden echter vaak op de eigen kamer of soms in de multifunctionele ruimte gegeven. Bij de andere projecten vindt de behandeling in een instelling plaats. Andere ruimten die nog aanwezig waren in enkele projecten zijn een multifunctionele ruimte (deze wordt ook wel eens ingezet als behandelkamer) en een bijkeuken. Tevens heeft een van de projecten een snoezelbadkamer, een ruimte met licht- en geluidsapparatuur en een bad waarin ouderen zich kunnen ontspannen met behulp van rustgevende muziek- en lichteffecten. Er zijn weinig verschillen in gezamenlijke cliëntenruimten wanneer gekeken wordt naar de verschillende financieringsvormen van de projecten. Kleine verschillen zijn zichtbaar bij de factoren ‘eigen voordeur’, ‘huisdieren toegestaan’ en ‘eigen buitenruimte’. De eerste twee factoren komen vaker voor de financieringsvorm scheiden van wonen en zorg, de eigen buitenruimte komt vaker voor bij de financieringsvorm vanuit de WZV (significant bij de minder strenge p-waarde van 0,1). Tabel 5.2 Aard van de gezamenlijke ruimten voor bewoners binnen de groepswoning Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
- huiskamer 2 3 - compleet ingerichte keuken 2 3 - ingerichte wasruimte 2 3 - eigen voordeur (*) 2 2 - eigen meubilair 2 3 - eigen klimaatregeling 2 2 - aparte behandelruimte 0 0 - huisdieren toegestaan (*) 2 1 - eigen buitenruimte 2 3 - overige eigenschappen 0 1 (*) Significant verschil naar financieringsvorm, bij p=0,10.
3 3 2 3 3 3 0 3 2 0
geclusterd in instelling (n=5)
5 5 3 3 3 2 0 4 5 1
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
7 7 5 4 5 3 0 4 7 2
6 6 5 6 6 6 0 6 5 0
Totaal (n=13)
13 13 10 10 11 9 0 10 12 2
Eigen ruimten In tabel 5.3 komt naar voren hoe de eigen ruimten van de bewoners in de woongroepen vormgegeven zijn, ingedeeld naar de huisvestingsvorm. In de onderzochte wooneenheden hadden alle bewoners een eigen ruimte. Bij slechts vier projecten hebben de bewoners hun eigen sanitair. Verder hebben bij alle projecten de bewoners in hun eigen ruimte de reële keus om daar te verblijven, dat wil zeggen dat de ruimte groter is dan de beperkte oppervlakte die voor een enkel bed zou volstaan. Het is ook mogelijk er andere activiteiten te ontplooien, zoals bijvoorbeeld het ontvangen van eigen bezoek. Over het algemeen mogen de bewoners hun eigen ruimte naar eigen inzicht indelen, slechts bij één project was dit niet het geval. Elke kamer is overdag toegankelijk voor de bewoner van de kamer, hierbij zijn geen restricties. Het komt zelfs voor dat de bewoner de keuze heeft de kamer 26
af te sluiten voor het personeel als hij of zij dat wenst. Bij een rondleiding door de woning wordt de cliënt uitdrukkelijk om toestemming gevraagd de kamer te bezichtigen. Bij weigering gebeurt dit dan ook niet, maar de bewoners zijn altijd bereid en vaak trots hun kamer te laten zien. Alle projecten waarbij de bewoners eigen sanitair hebben, worden gefinancierd volgens de WZV (significant bij p=0,10). Bij de overige aspecten bestaan geen significante verschillen. Tabel 5.3 Eigen ruimten voor de bewoners in de groepswoning Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
- eigen sanitair (*) 0 1 - kamer zelf indelen 2 3 - voldoende bezoekruimte 2 2 - reële keuze om in eigen ruimte te blijven 2 3 - eigen ruimte overdag afgesloten 0 0 (*) Significant verschil naar financieringsvorm, bij p=0,10.
geclusterd in instelling (n=5)
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
Totaal (n=13)
1 3 3
2 4 5
4 6 6
0 6 6
4 12 12
3
5
7
6
13
0
0
0
0
0
Aspecten van de woning Alle projecten richten zich op een huiselijke sfeer waarin het leven van een ‘normaal’ gezin zo veel mogelijk wordt nagebootst (zie tabel 5.4). Tevens wordt door alle projecten gezegd dat de ingrediënten voor de maaltijd zelf gekocht worden. In hoeverre dit daadwerkelijk het geval is, is echter de vraag, want voor een project is het bekend dat gebruik wordt gemaakt van een bezorgservice die aan huis bezorgt (bedoeling van de vraag was dat men zelf naar winkel gaat). Als er is aangegeven door een project dat het personeel in uniform loopt, is dat overigens het niet altijd gedurende de gehele dienst want het personeel draagt het uniform dan vooral op die momenten dat de bewoners persoonlijke verzorging krijgen. Het personeel vindt dat hygiënischer, omdat de medewerker vervolgens in aanraking komt met voedsel. Naar financieringsvorm vallen weer weinig verschillen op te merken. Er is één opvallend verschil (bij p=0,1): In projecten gefinancierd vanuit de WZV wordt vaker een uniform gedragen. Het enige project waar niet zelf gewassen wordt, valt buiten de WZV-financiering, maar dit is niet significant. Tabel 5.4 Aspecten van het leven in de groepswoning Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
- in woning heerst huiselijke sfeer 2 3 - het leven in de woning lijkt op een gezinshuishouden 2 3 - er wordt gewassen en gekookt in de woning 2 3 - ingrediënten voor maaltijd worden zelf gekocht 2 3 - personeel geen uniform (*) 2 2 - personeel heeft eigen kantoorruimte in de woning 2 3 (*) Significant verschil naar financieringsvorm, bij p=0,10.
27
geclusterd in instelling (n=5)
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
Totaal (n=13)
3
5
7
6
13
3
5
7
6
13
3
4
6
6
12
3 3
5 3
7 4
6 6
13 10
1
2
4
4
8
Levensloopbestendig In de literatuur is terug te vinden dat de levensloopbestendigheid van de wooneenheid een belangrijk aspect van kleinschalig wonen is. Dat wil zeggen dat de bewoner in de wooneenheid kan blijven wonen tot zijn dood. Uit de vragenlijst is gebleken dat dit niet bij alle projecten het geval is (zie tabel 5.5). Bij vijf van de dertien projecten wordt overplaatsing naar het verpleeghuis als een mogelijkheid genoemd, want het soms noodzakelijk geacht om bewoners over te plaatsen als de zorgzwaarte of agressief gedrag niet langer hanteerbaar zijn binnen de groep. De enige projectvorm waarbij dit niet voorkomt is het geclusterd groepswonen in een woonaccommodatie. Er zijn geen significante verschillen naar financieringsvorm aangetroffen. Tabel 5.5 Levensloopbestendigheid van de groepswoning Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
- ongeacht zorgbehoefte, kan cliënt blijven tot de dood 0 2 - in principe verblijf tot de dood, maar overplaatsing is enkele keer onvermijdelijk 1 0 - overplaatsing niet uitgesloten, meer dan uitzondering 1 1 NB: Geen significante verschillen naar financieringsvorm.
geclusterd in instelling (n=5)
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
Totaal (n=13)
3
3
4
4
8
0
2
2
1
3
0
0
1
1
2
5.3 Zorg- en dienstverlening in de projecten Een groot onderdeel van de vragenlijst betrof de zorg- en dienstverlening in de projecten met kleinschalig wonen. Deze paragraaf geeft de resultaten van deze topics weer. Zorgvisie Vanuit de literatuur is naar voren gekomen dat het slagen van een project voor kleinschalig wonen in grote mate afhangt van de visie die erachter zit en de mate waarin die wordt uitgedragen door de medewerkers. Aan de projecten is gevraagd of de visie van een instelling is uitgeschreven en tot op welk niveau in de organisatie deze visie wordt uitgedragen door de medewerkers, waardoor de visie automatisch richtinggevend wordt voor het dagelijks denken en handelen van de medewerkers (zie tabel 5.6). Er bestaat weinig variatie tussen projecten in de mate waarin de zorgvisie is uitgewerkt en doorgevoerd. In elk project is de visie uitgeschreven en uitgedragen in de organisatie tot en met de uitvoerende medewerkers. In de meeste projecten is de visie ook automatisch richtinggevend voor het denken en handelen van de medewerker, zonder verschillen naar financieringsvorm. Tijdens het afnemen van de vragenlijsten is ook gesproken met medewerkers. Sommige medewerkers die eerder in een klassiek verpleeghuis werkzaam waren, gaven aan dat de verandering in visie voor hen soms erg lastig was. Zij hebben dan ook daadwerkelijk hun denken en handelen moeten veranderen. Anderen geven aan dat het juist een verademing was om via de nieuwe visies te kunnen werken, dat deze veel meer in hun lijn van werken lagen. Een medewerker gaf zelfs aan dat zij eerder uit de verpleeghuiszorg gestapt was en er weer in teruggekeerd is zodra bekend was dat de instelling volgens het principe kleinschalig wonen ging werken, met de daarbij behorende visie. Maar er zijn ook voorbeelden andersom, dus de zorgvisie moet de medewerker werkelijk passen. 28
Tabel 5.6 Visie op zorg bij de verschillende projecten Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
- beschreven én uitgedragen t/m uitvoerenden, richting1 3 gevend voor handelen - beschreven én uitgedragen t/m uitvoerenden, maar nog 1 0 wel verschillen in handelen - beschreven én uitgedragen t/m middenmanagement 0 0 - uitschreven, maar nog niet 0 0 geïmplementeerd - nog niet uitgeschreven 0 0 NB: Geen significante verschillen naar financieringsvorm.
geclusterd in instelling (n=5)
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
Totaal (n=13)
2
3
5
4
9
1
2
2
2
4
0
0
0
0
0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
Zorg- of leefplan Het zorg- of leefplan (in vervolg aangeduid als zorgplan) wordt gezien als een belangrijk middel om de zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie te coördineren. In de ideale situatie wordt het document wordt opgesteld in een multidisciplinair overleg, waarbij de bewoner zelf of zijn directe naaste nauw betrokken worden. Dit zorgplan zou elk jaar minimaal twee keer cyclisch bijgesteld moeten worden, wederom in samenspraak met klant of familie (zie tabel 5.7). Iets meer dan de helft van de projecten stelt het zorgplan op in een multidisciplinair overleg, met aanwezigheid van de betrokkenen. In deze gevallen wordt het zorgplan ook cyclisch bijgesteld met een minimum van twee keer per jaar. In enkele andere gevallen wordt er wel vooraf overlegd met de betrokkenen, maar zijn zij niet zelf aanwezig tijdens het overleg. Als argumentatie voor deze beslissing wordt aangegeven dat de aanwezigheid van de bewoner of zijn naasten niet altijd een positieve uitwerking heeft. De bewoner of zijn naasten kunnen soms niet goed omgaan met de situatie waarin zij verkeren en kunnen overstuur raken van een overleg over het zorgplan. Soms wordt aangegeven dat het lastig is om medische en andere zaken te bespreken in het bijzijn van de bewoner en/of zijn naasten, vanwege het risico dat er onbegrip of miscommunicatie ontstaat. Men geeft aan dat het makkelijker en rustiger is om de tijdens een rustig gesprek voor of na het MDO te bespreken wat de beste aanpak kan zijn en wat de bewoner of naasten hierin te zeggen willen hebben. In slechts één project is er helemaal geen overleg met de bewoner of zijn naasten. In het project waar een zorgplan niet in een multidisciplinair overleg wordt opgesteld, werd aangegeven dat het zorgplan slechts handreikingen geeft. Volgens de visie van dit project gebeurt in de woning alles zo veel mogelijk als thuis. Thuis bestaat er ook geen zorgplan en heeft de bewoner ook geen beschikking over een multidisciplinair team, dus dat wordt in de woning ook niet als noodzakelijk geacht. Er wordt binnen projecten die gefinancierd zijn volgens het principe scheiden van wonen en zorg in bijna alle gevallen wel overlegd met de betrokkenen, en het zorgplan wordt ook vrijwel altijd opgesteld in een multidisciplinair overleg, maar het zorgplan wordt in het merendeel van de projecten niet cyclisch bijgesteld (significant bij p=0,10). Binnen de WZV wordt het zorgplan dus vaker cyclisch bijgesteld. Overleg voorafgaand aan het MDO vindt vaker plaats in projecten die gefinancierd worden vanuit het principe scheiden van wonen en zorg. 29
Tabel 5.7 Wijze van werken met zorgplan (ZP) bij de verschillende projecten Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
- ZP aanwezig, opgesteld in MDO, met betrokkenen en 0 2 cyclisch bijgesteld (*) - ZP aanwezig, opgesteld in MDO, met betrokkenen, maar niet cyclisch bijgesteld 0 0 - ZP aanwezig, opgesteld in MDO, vooraf overleg met 1 1 betrokkenen (*) - ZP aanwezig, opgesteld in MDO 0 0 - ZP aanwezig 1 0 - geen ZP aanwezig 0 0 (*) Significant verschil naar financieringsvorm, bij p=0,10.
geclusterd in instelling (n=5)
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
Totaal (n=13)
1
4
6
1
7
1
0
0
1
1
1
1
1
3
4
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 1 0
0 1 0
Gebruik relevante zorgfaciliteiten Er bestaan voor de woningen verschillende mogelijkheden om gebruik te maken van relevante zorgfaciliteiten (zie tabel 5.8). Een groot deel maakt in de eigen woning gebruik van zorgfaciliteiten, zeker als de groepswoningen zich bevinden in een woonaccommodatie. De professionals komen naar de woning om zorg en ondersteuning te verlenen. Alleen waar de woning zich in een instelling bevindt, wordt niet in de woning zelf, maar elders in het gebouw gebruik gemaakt van zorgfaciliteiten. Interessant is dat instellingen het gebruik maken van zorgfaciliteiten buiten de instelling verschillend waarderen. Sommigen geven aan daarin een meerwaarde te zien, horend bij het ‘normale leven’ waar een burger naar buiten gaat voor een bezoek aan de dokter. Anderen stellen dat het voor ouderen met dementie makkelijker is als de dokter op bezoek komt. Een opvallend verschil qua financieringsvorm is dat het gebruik van zorgfaciliteiten buiten de woning, maar binnen hetzelfde gebouw als het cluster zich bevindt, alleen plaats vindt bij projecten financiering vanuit de WZV. Het gebruik van zorgfaciliteiten in de woning zelf vindt het meest plaats bij het scheiden van wonen en zorg. De verschillen zijn echter niet significant. Tabel 5.8 Gebruik van verschillende zorgfaciliteiten in en rond de groepswoning Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
- in de groepswoning zelf 1 2 - buiten de woning, maar binnen het gebouw 0 0 - buiten gebouw, eventueel bij aanliggende locatie 1 1 NB: Geen significante verschillen naar financieringsvorm.
30
geclusterd in instelling (n=5)
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
Totaal (n=13)
3
2
3
5
8
0
2
2
0
2
0
1
2
1
3
5.4 Enkele normen voor verantwoorde zorg uitgelicht 24-uurs toezicht In de zorg en ondersteuning voor ouderen met dementie wordt 24-uurs toezicht als een belangrijke factor gezien. In de vragenlijst was dan ook een vraag opgenomen hoe het 24-uurs toezicht geregeld is in de verschillende projecten. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toezicht in de woning zelf, binnen het cluster van woningen, en toezicht vanuit een andere locatie (zie tabel 5.9). Opmerking die hier geplaatst mag worden is dat er binnen de verschillende instellingen geen duidelijkheid is wat precies 24-uurs toezicht is, volgens de normen van verantwoorde zorg. De beantwoording van deze vraag zal dan ook niet eenduidig geweest zijn. Het merendeel van de projecten regelt het 24-uurs toezicht binnen de afzonderlijke groepswoning of binnen een cluster van groepswoningen. In slechts één geval is het 24-uurs toezicht geregeld vanuit een andere locatie. Het betreft hier een project dat is vormgegeven als geclusterde groepswoningen in een woonaccommodatie. De variatie binnen het 24-uurs toezicht blijkt in deze verschijningsvorm erg variabel, want elk van de drie projecten binnen deze verschijningsvorm heeft een andere manier waarop het 24-uurs toezicht is geregeld. De verschillen naar financieringsvorm zijn hier allen significant, zelfs bij de meer restrictieve waarde van p=0,05. Tabel 5.9 Regeling van 24-uurs toezicht in de verschillende projecten Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
- in de groepswoning zelf (**) 2 2 - binnen het cluster van groepswoningen (**) 0 1 - vanuit andere locatie (**) 0 0 (**) Significant verschil naar financieringsvorm, bij p=0,05.
geclusterd in instelling (n=5)
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
Totaal (n=13)
1
0
1
4
5
1 1
5 0
6 0
1 1
7 1
Verantwoorde zorg buiten kantooruren De projecten is gevraagd naar de manier waarop zij hun verantwoorde zorg regelen buiten de gebruikelijke kantooruren, zodat er 24 uur per dag, 7 dagen per week de juiste zorg geleverd kan worden. Daarbij is onderscheid gemaakt naar de verpleegkundige zorg en de medische zorg (zie tabel 5.10). Tevens is geprobeerd te achterhalen hoeveel FTE (Full Time Equivalent) er beschikbaar en oproepbaar was voor één wooneenheid. Dit bleek lastig, omdat sommige projecten deze zorg geïntegreerd regelen, met bijvoorbeeld een naburige zorginstelling, waardoor het niet duidelijk is hoeveel FTE er aan één woning toe te schrijven is. Een aantal projecten zat nog in de ontwikkelingsfase, waardoor er nog geen beschikbare gegevens beschikbaar waren. Het valt op dat geen enkel project de zorg buiten kantooruren op het niveau van de afzonderlijke groepswoning geregeld heeft. Als argumentatie hiervoor werd veelal genoemd dat het financieel niet haalbaar is de zorg buiten kantooruren per afzonderlijke groepswoning te regelen. Overigens zijn eventuele verschillen naar financieringsvorm niet significant, ook niet bij p=0,10. Het project waar de zorg buiten kantooruren niet geregeld is, heeft hiervoor bewust gekozen. Zij streven ernaar mensen hun leven te leiden dat zoveel mogelijk op het leven thuis lijkt. In een thuissituatie wordt de zorg buiten kantooruren met de dienstdoende huisarts geregeld, bijvoorbeeld bij de huisartsenpost, of in eventuele noodgevallen kan men naar een ziekenhuis gaan. Dit principe wordt in dit project gehandhaafd. Indien nodig wordt de dienstdoende huisarts gewaarschuwd of wordt de bewoner naar het ziekenhuis vervoerd.
31
Tabel 5.10 Regeling van verpleegkundige en medische zorg buiten kantooruren Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
Regeling verpleegkundige zorg buiten kantooruren: - op niveau van cluster 1 2 - op niveau groepswoning 0 0 - (nog) niet geregeld 1 0 - onbekend 0 1 Regeling medische zorg buiten kantooruren: - op niveau van cluster 1 2 - op niveau groepswoning 0 0 - (nog) niet geregeld 1 0 - onbekend 0 1 NB: Geen significante verschillen naar financieringsvorm.
geclusterd in instelling (n=5)
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
Totaal (n=13)
2 0 0 1
4 0 0 1
6 0 0 1
3 0 1 2
9 0 1 3
3 0 0 0
4 0 0 1
6 0 0 1
4 0 1 1
10 0 1 2
Er bestaan meerdere projecten waar voor medische expertise buiten kantooruren de huisarts ingeschakeld wordt. Soms is daarvoor een aparte regeling getroffen met een huisarts uit de regio of is er daarnaast ook nog een verpleeghuisarts beschikbaar. Er zijn verschillende varianten hoe de verpleegkundige zorg buiten kantooruren geregeld wordt. Sommige projecten hebben een contract gesloten met de plaatselijke thuiszorgorganisatie en andere projecten regelen dat onderling binnen het cluster woningen in de wijk, waarbij ze elkaar bij toerbeurt waarnemen om de zorg buiten kantooruren te regelen voor alle groepswoningen binnen het cluster. Bij woningen die zich in een instelling bevinden wordt vaak gebruik gemaakt van de ‘nachtwacht’ die in de instelling aanwezig is. Beveiliging Een belangrijk punt van aandacht is veilige zorg en de veiligheid van bewoners en personeel. In de praktijk blijkt er veel variatie te zijn in de toegepaste vormen van beveiliging (zie tabel 5.11). Bij de financieringsvorm van scheiden van wonen en zorg wordt minder gebruik gemaakt van beveiligingsmaatregelen. Deze verschillen zijn echter niet significant. Bij de vraag of er andere vormen van beveiliging worden toegepast binnen de wooneenheid is het opvallend dat het bij het scheiden van wonen en zorg bij alle drie geluidsdetectie betrof. Tabel 5.11 Vormen van beveiliging in de groepswoningen Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
- alarmsysteem 2 1 - bewegingsdetectie 2 1 - deur afgesloten 2 2 - cameratoezicht 1 1 - bedhekken 1 2 - fixatie 1 1 - anders 0 1 NB: Geen significante verschillen naar financieringsvorm.
32
1 1 3 0 2 0 2
geclusterd in instelling (n=5)
3 4 3 0 4 3 1
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
5 5 6 1 6 3 1
2 3 4 1 3 2 3
Totaal (n=13)
7 8 10 2 9 5 4
Bij een groot deel van de projecten is het mogelijk de deur naar buiten af te sluiten. Ook het gebruik van een alarmsysteem en bewegingsdetectie komt bij een meerderheid van de projecten voor. Verder zijn de toegepaste vormen van beveiliging erg variabel. Opvallend is voorts dat bij drie van de vier antwoorden gegeven op de vraag of er nog andere vormen van beveiliging worden toegepast, geluidsdetectie genoemd werd. Kennelijk is dat een vorm van beveiliging die regelmatig gebruikt wordt. De andere vorm van beveiliging die nog toegepast wordt, is het alarmmatras, eigenlijk een vorm van bewegingsdetectie. Er wordt verschillend gedacht over wat fixatie precies inhoudt. Soms worden er wel beperkende maatregelen toegepast, ter bescherming van de veiligheid van de bewoner, maar wordt dit niet benoemd als fixatie. Hier gaat het bijvoorbeeld om het vastzetten van bewoners in hun rolstoel. Fixatie wordt wel door alle projecten gezien als een maatregel die zo min mogelijk zou moeten worden toegepast. Organisatie van zorg- en dienstverlening In de vragenlijst is gekeken naar de organisatie van de zorg- en dienstverlening in specifieke situaties; wat gebeurt bij ziekte van medewerkers, is er extra personeel aanwezig in de piekuren en hoe moeten medewerkers handelen wanneer zich calamiteiten voordoen? (zie tabel 5.12). Uit de resultaten blijkt dat niet alle projecten duidelijke afspraken zijn gemaakt over hoe de medewerkers moeten handelen bij calamiteiten. Een aantal van deze projecten geeft aan dat de protocollen voor deze afspraken nog in ontwikkeling zijn. Opvallend is dat vier van de vijf projecten in de categorie ‘geclusterde woningen in een instelling’ niet zelf vervanging regelen bij ziekte, terwijl dat op één na alle andere projecten dat wel doen. Het grootste deel van de projecten zet extra personeel in tijdens de piekuren, de verschijningsvormen van extra personeel variëren echter. Sommige projecten hanteren een vast aantal uren dat extra personeel in de piekuren aanwezig is. Andere projecten, deze zijn meestal geclusterd, gebruiken een zogenaamde ‘vliegende kiep’. Dit is een extra medewerker die inspringt in de woning waar extra hulp nodig is. Wanneer gekeken wordt naar de organisatie van zorg- en dienstverlening in verschillende financieringsvormen, valt op dat er bij projecten die gefinancierd worden binnen de WZV vaker extra personeel ingezet in de piekuren dan bij projecten gefinancierd volgens het principe scheiden van wonen en zorg. Ook zijn er bij projecten gefinancierd binnen de WZV bij meer projecten duidelijke afspraken over hoe te handelen bij calamiteiten. Bij projecten die volgens het principe scheiden van wonen en zorg worden gefinancierd, regelen medewerkers echter vaker zelf vervanging bij ziekte. Bij het uitvoeren van de chikwadraattoets blijkt echter dat geen van deze verschillen significant zijn. Tabel 5.12 Organisatie van zorg- en dienstverlening in de verschillende projecten Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
geclusterd in instelling (n=5)
2
1
3
5
8
2
4
6
3
9
2
3
6
3
9
- medewerkers regelen zelf vervanging bij ziekte e.d. (^) 2 3 - er is extra personeel voor de piekuren 1 2 - er zijn duidelijke afspraken over handelen bij calamiteit 1 3 (^) Significante verschillen naar huisvestingsvorm.
33
Totaal (n=13)
5.5 Medewerkers in groepswoningen voor dementerende ouderen De medewerkers spelen een belangrijke rol in de groepswoning. Zij zijn degene de bewoners begeleiden in hun dagelijks leven en maken deel uit van ‘het gezin’. In deze paragraaf bespreken wij de aard van hun werk en de ondersteuning die de medewerkers daarin zelf ontvangen. Aanwezigheid groepsleider De groepsleider speelt een centrale rol in het leven in de woning. Hij of zij begeleidt de bewoners gedurende de dag en maakt deel uit van het gezin. Toch blijken er verschillen te bestaan in de manier waarop de groepsleider in de woning aanwezig is (zie tabel 5.13). Tabel 5.13 Aanwezigheid van groepsleider binnen de verschillende projecten Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
- continu tussen bewoners tijdens de gehele dienst 2 3 - pauzes buiten de groep 0 0 - contact met collegae buiten 1 1 de pauzes - mogelijkheid tot terugtrekken in kantoor 2 2 - personeelskantine 0 0 NB: Geen significante verschillen naar financieringsvorm.
geclusterd in instelling (n=5)
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
Totaal (n=13)
2 2
4 2
5 3
6 1
11 4
1
4
5
2
7
2 1
3 1
5 1
4 1
9 2
De meeste groepsbegeleiders zijn tijdens hun dienst volcontinu aanwezig in de woning, tussen de bewoners. De projecten waar dit niet het geval is, vallen in de categorieën cluster van een aantal woningen in een woonaccommodatie en cluster van een aantal woningen in een instelling. Opvallend is, dat dit ook de categorieën zijn waar de groepsleider de mogelijkheid heeft om de pauze buiten de groep te houden. Tevens zijn dit de categorieën waar een personeelskantine aanwezig is in de organisatorische eenheid waarvan de groepswoning onderdeel uitmaakt. Deze verschillen naar financieringsvorm blijken echter niet significant te zijn. Tijdens de interviews gaf een van de medewerkers aan dat ze het absoluut overbodig vond om pauzes buiten de groep te hebben. In haar opinie maak je als medewerker deel uit van het gezin en is het logisch dat je je dag doorbrengt met het gezin en niet bijvoorbeeld de maaltijd ergens anders nuttigt. Een andere medewerker in een andere instelling stelde echter het juist belangrijk te vinden even weg te kunnen uit de groepswoning en contact te hebben met andere collegae. Het zou interessant zijn nader onderzoek te doen naar de achtergrond van deze verschillen. Overigens bestaat er enige twijfel over de juistheid van de wijze waarop deze vraag is voorgelegd. Sommige antwoordmogelijkheden waren wellicht multi-interpretabel. Zo is er in sommige woningen bijvoorbeeld geen kantoor, maar wel een ruimte of eigen hoekje waar de medewerker zich terug kan trekken. Deze ruimte heeft voornamelijk als doel een plek te creëren waar bijvoorbeeld moeilijke gesprekken gevoerd kunnen worden. Ook de vraag over contact met collega’s buiten de gebruikelijke pauzes was wellicht niet helder genoeg gesteld. Hier werd contact tijdens werktijd bedoeld, maar dit was niet voor alle projecten duidelijk.
34
Ondersteuning en werkhouding van de medewerker In de vragenlijst zijn verschillende stellingen geponeerd over de cliëntondersteuning en de werkhouding van de groepsleider. Er zijn bij elke stelling twee uitersten gegeven, waarbij het project kon aangeven waar zij het meeste mee overeenkwamen (zie figuur 5.1). Over het algemeen worden de stellingen vrij eenduidig beantwoord, er zijn maar enkele stellingen waarbij de respondenten verdeeld zijn. De meeste variatie betreft de stelling over hoe het werk wordt ervaren door de medewerkers: sommigen vinden het werken in een groepswoning voor ouderen met dementie eenzaam, meestal omdat er een aantal uren per dag zijn waarin zij alleen moeten werken. Het collegiale contact wordt dan erg gemist. Anderen geven juist aan dat ze door het solistische werk extra groepsgericht moeten zijn om alle zaken in de woning op een goede manier te kunnen laten functioneren. Een andere stelling die variatie vertoont betreft de keuze of het accent op zorg wordt gelegd of op welzijn. Enkele van de projecten geven aan dat het accent wel op welzijn zou moeten liggen, maar dat het bij mensen die aan dementie lijden toch altijd draait om de zorg, zeker in de laatste fase van de ziekte. Andere projecten onderkennen dit weliswaar, maar vinden toch dat het welzijn en kwaliteit van leven het uitgangspunt moeten zijn, maar welzijn. Zorg is daarvan slechts een onderdeel, zij het een belangrijk onderdeel van de gehele formule. De antwoorden op de overige stellingen variëren ook, maar daar is een lijn in te zien; voor elke stelling hellen de antwoorden van de projecten naar een van de uitersten. Kennelijk kunnen zij zich vinden in die zijde van de stelling, maar variëren ze in de mate ervan. Sommige projecten vinden het bijvoorbeeld te ver gaan dat de cliënt de gang van zaken echt volledig bepaalt. Immers, ouderen met dementie zijn niet altijd meer in staat de gang van zaken op een goede manier te regelen en dit moet dus in samenspraak met de groepsleider plaatsvinden. Naar noch huisvestingsvorm, noch financieringsvorm, zijn de onderlinge verschillen significant. Figuur 5.1 Enkele stellingen over de aard van het werk in groepswoningen: verdeling van projecten aanpak vooral individugericht gericht op zorgtaken
3x 4x 4x 2x O---------O--------O--------O--------O--------O--------O 1x 3x 4x 5x O--------O--------O--------O--------O--------O--------O
1x 1x 8x 3x dagritme bepaald O--------O--------O--------O--------O-------O--------O door medewerker 1x 3x 3x 6x accent op zorg O--------O--------O--------O--------O--------O--------O cliënt is in instelling het werk is solitair
2x 3x 8x O--------O--------O--------O--------O--------O--------O 2x 2x 5x 1x 2x 1x O---------O--------O--------O--------O--------O--------O
aanpak vooral groepsgericht gericht op cliënt als geheel mens dagritme bepaald door cliënt accent op wonen en welzijn cliënt is “thuis” het werk is teamgericht
personeel bepaalt 2x 2x 8x 1x dagelijkse gang O--------O--------O--------O--------O--------O--------O van zaken
cliënt bepaalt dagelijkse gang van zaken
medewerker is taakspecifiek
medewerker is allround bezig
6x 7x O---------O--------O--------O--------O--------O--------O 35
Naar financieringsvorm zijn slechts kleine verschillen te vinden. Zo lijkt het alsof projecten vanuit scheiden wonen/zorg vaker de overtuiging hebben dat de gang van zaken door de cliënt moet worden geregeld, terwijl WZV-projecten van mening zijn dat de medewerkers hierin een groter aandeel hebben. Deze verschillen zijn echter niet significant. Coaching Zoals eerder beschreven is het voor medewerkers die binnen kleinschalige projecten gaan werken en eerder werkzaam waren in een klassiek verpleeghuis vaak een omschakeling. Ook kan het lastig zijn om een team goed te laten functioneren wanneer de medewerkers diensten alleen draaien. Coaching van het team medewerkers dat werkzaam is in de woning is dan ook erg belangrijk voor de kwaliteit van de zorg- en dienstverlening. Er zijn een aantal methoden voor coaching die door veel projecten worden toegepast en ondersteund. Dit geldt bijvoorbeeld voor de duidelijke overdrachtsmomenten, periodiek contact met het management, regelmatig multidisciplinair overleg en werkoverleg van het team van medewerkers. Deze vormen van coaching worden gezien als belangrijke middelen om de zorgen dienstverlening te coördineren en de kwaliteit ervan hoog te houden. Andere vormen van coaching worden minder vaak toegepast, zoals besprekingen van specifieke bewonerscasuïstiek en het actief werken aan teambuilding. Wel wordt door diverse projecten aangegeven dat deze vormen van coaching vaak geïntegreerd zijn in bijvoorbeeld multidisciplinair (team)overleg. Onder de antwoordcategorie ‘anders’ worden nog extra vormen van coaching genoemd, bijvoorbeeld een speciale cursus voor werken binnen kleinschalig wonen, ondersteund door een extern bureau. Een andere interessante vorm zijn cursussen die gevolgd worden met medewerkers uit andere takken in de zorg, zoals de psychiatrie. De medewerkers van dit project gaven aan het erg nuttig te vinden om ervaringen uit te wisselen met een andere sector. Een van de projecten gaf aan dat dit onderwerp bij hen nog extra aandacht verdient en dat het in ontwikkeling is. Tabel 5.14 Coaching van groepsleiders binnen de verschillende projecten Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
- duidelijke momenten voor 1 3 overdracht - periodiek contact met het management 2 3 - regelmatig werkoverleg tussen medewerkers 2 3 - aanspreken op werkhouding onderdeel cultuur 1 2 - actief werken aan 1 2 teambuilding - regelmatig MDO** 1 3 - organisatie zorgt voor interne scholing/training 1 3 - besprekingen over voorkomende casuïstiek 1 1 - besprekingen over werk2 2 vormen en protocollen - trainingen op groepsniveau 1 2 - anders 0 1 ** Significant verschil naar financieringsvorm, bij p=0,05.
36
geclusterd in instelling (n=5)
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
Totaal (n=13)
3
4
6
5
11
2
4
6
5
11
3
5
7
6
13
2
4
5
4
9
1 1
1 5
4 7
1 3
5 10
3
5
7
5
12
2
1
3
2
5
2 1 0
3 1 2
6 4 2
3 1 1
9 5 3
Bij een vergelijking van coaching binnen verschillende financieringsvormen, blijkt er een opvallend verschil. Binnen het principe scheiden van wonen en zorg wordt minder gebruik gemaakt van het overleggen in een multidisciplinair overleg dan bij projecten gefinancierd vanuit de WZV. Een aantal projecten die gefinancierd worden volgens het principe scheiden van wonen en zorg, maakt bewust geen gebruik van een MDO. Dit verschil blijkt significant. Bewoners roepen bij medische problemen de hulp in van hun huisarts, en daar is geen speciaal overleg over. Het is een opvallende waarneming, omdat vanuit de literatuur aangegeven wordt dat een MDO, of een ander overleg tussen verschillende participerende disciplines, erg belangrijk is voor het optimaal functioneren van een bewonersgroep. Andere verschillen zijn te vinden bij het actief werken aan teambuilding, besprekingen van protocollen en werkvormen en trainingen op groepsniveau. Deze verschillen blijken niet significant te zijn en kunnen ook relatief zijn, omdat sommige projecten deze vormen van coaching wel gebruiken, maar integreren met andere vormen, zoals het regelmatig werkoverleg.
5.6 Activiteiten in de groepswoning Het is belangrijk dat ouderen met dementie een zeker dagritme kunnen opbouwen en activiteiten kunnen ontplooien die hen zoveel mogelijk stimuleren. Het ziektebeeld zorgt er in sommige gevallen voor dat het mensen aan initiatief ontbreekt, dus het gestructureerd aanbieden van activiteiten kan dan als stimulans werken. Met behulp van de vragenlijst is onderzocht welke activiteiten er zoal aangeboden worden aan de bewoners van de groepswoningen. Dagelijkse activiteiten De projecten is gevraagd welke activiteiten zij met de bewoners ondernemen (zie tabel 5.15). Een aantal activiteiten wordt standaard door alle projecten opgepakt, dus die worden hier buiten beschouwing gelaten. Dat betreft huishoudelijke activiteiten, lezen/bekijken media en wandelen. Er is één project waar de bewoners niet helpen met boodschappen doen, omdat er gebruik gemaakt wordt van een bezorgservice, die de boodschappen bezorgt bij de groep. Bij het grootste gedeelte van de projecten vinden bewegingstherapeutische bewegingen plaats in de woning zelf. Bij sommige projecten bestaat er de mogelijkheid om therapeutische bezigheden zowel in de woning als buiten de woning te ontvangen. Bij één woning in de categorie geclusterde woningen in de wijk gaan de bewoners, indien dit nog mogelijk is, zelf naar het zorgcentrum in de buurt om hun therapie te ontvangen. In de categorie geclusterde woningen in een instelling gebruikt de meeste de projecten de faciliteiten voor bewegingstherapie van de instelling. Tabel 5.15 Activiteiten voor bewoners binnen de verschillende projecten Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
- creatieve activiteiten 1 3 - boodschappen doen 2 3 - gezamenlijke uitjes 2 3 - bewegingstherapeutische activiteiten in de woning zelf 2 2 - bewegingstherapeutische activiteiten buiten woning(**) 0 2 - anders 0 1 (**) Significant verschil naar financieringsvorm, bij p=0,05.
37
geclusterd in instelling (n=5)
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
Totaal (n=13)
3 2 3
3 5 2
6 7 4
4 5 5
10 12 9
3
1
3
5
8
1 1
3 1
5 1
1 2
6 3
Bij de financieringsvorm scheiden van wonen en zorg, is het significant minder vaak het geval dat bewoners buiten de woning bewegingstherapeutische bezigheden hebben. Enkele projecten noemen nog een aantal extra bezigheden. Ten eerste vindt bij een van de projecten in de buurt bejaardengym plaats, waar een keer in de week een aantal van de bewoners naar toe gaat. Ten tweede is het verenigingsleven genoemd, bij de categorieën geclusterde woningen in een woonaccommodatie en in een instelling. De maaltijd De maaltijd is zeker in het gezinsleven een centrale gebeurtenis. Dat geldt ook zeker voor de bewoners in kleinschalige woonprojecten, waar immers wordt gestreefd naar een leven dat zoveel mogelijk lijkt om een normaal gezinsleven. Er bestaat echter nog discussie over de precieze de rol van de groepsleider tijdens de maaltijd zelf. Enerzijds wordt gezegd dat de medewerker onderdeel uitmaakt van het gezin en derhalve mee-eet, anderzijds wordt gezegd dat het voor de medewerker van belang is een moment van rust te hebben tijdens de dienst en op eigen gelegenheid de maaltijd te kunnen nuttigen. Voor de aspecten die betrekking hebben op de aanwezigheid van een begeleider of het mee-eten van de begeleider bestaan wat kleine verschillen. Zo vallen de projecten waar de begeleider niet mee-eet met de bewoners, allemaal in de categorie cluster van een aantal woningen in een instelling. Deze en andere kleine verschillen naar financieringsvorm zijn echter niet significant. Bewoners kunnen niet altijd kiezen wanneer en waar zij willen eten. Sommige projecten geven aan dat de maaltijd een groepsgebeuren is, waar elke bewoner bewust bij betrokken wordt. Soms ter stimulering van het eetgedrag, of ‘verdwaalde’ bewoners te helpen door een zeker ritme in te bouwen in de dag. Tabel 5.16 De vormgeving van de maaltijd binnen de verschillende projecten Los in de wijk (n=2)
geclusterd in de wijk (n=3)
Financiering scheiden WZV W/Z (n=7) (n=6)
geclusterd in wooncomplex (n=3)
geclusterd in instelling (n=5)
3
3
4
4
8
1
2
3
4
7
3
5
6
4
10
3
2
5
5
10
1
0
0
3
3
3
5
6
4
10
- bewoners eten op door hen zelf aangegeven moment 1 1 - bewoners eten op door hen zelf aangegeven plek 2 2 - bewoners eten gezamenlijk 1 1 aan de eettafel (^) - groepsleider eet samen met de bewoners 2 3 - assistent eet mee met bewoners; groepsleider 2 0 heeft dan pauze (*) - bewoners kunnen eten buiten de groepswoning (^) 1 1 (^) Significante verschillen naar huisvestingsvorm. (*) Significante verschillen naar financieringsvorm.
38
Totaal (n=13)
6.
De lessen uit dit onderzoek naar kleinschalige zorg voor dementerenden
In dit slothoofdstuk wordt de onderzoeksvragen beantwoord. Vervolgens wordt een discussie van en reflectie op de bevindingen gegeven, om het rapport te beëindigen met enkele aanbevelingen.
6.1 Conclusies uit de bevindingen Deelvraag 1: Welke typen van kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie zijn er te onderscheiden? Van kleinschalige zorg- en dienstverlening is sprake als een kleine groep ouderen met dementie, die intensieve zorg- en dienstverlening nodig hebben blijkens een AWBZ-indicatie, met elkaar in een groepswoning leven. De nadruk bij kleinschalige zorg- en dienstverlening ligt op de kernwaarden huiselijkheid, herkenbaarheid, overzichtelijkheid en een veilige vertrouwde omgeving, maar ook de normen voor verantwoorde zorg worden natuurlijk in principe nageleefd. In de woning waar kleinschalige zorg- en dienstverlening geleverd wordt, wordt zoveel mogelijk een normale huishouding gevoerd, waarbij de bewoner zo veel mogelijk zelfstandigheid heeft. Het personeel maakt daarbij zoveel mogelijk deel uit van “het gezin” dat in de woning woont. Op grond van de kernelementen van kleinschaligheid, is “kleinschaligheid” geconceptualiseerd langs twee dimensies, namelijk de zorg- en huisvestingsdimensie. Zo zijn vier typen ontwikkeld voor kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie: 1. één groepswoning (stand alone), gesitueerd in de wijk (vergelijkbaar met het gezinsvervangend tehuis in de gehandicaptenzorg); 2. een aantal geclusterde groepswoningen in de wijk; 3. een aantal geclusterde groepswoningen in een speciaal daartoe ontworpen woonaccommodatie, meestal nabij of op het terrein van een zorginstelling; 4. een aantal groepswoningen in een (al dan niet gerenoveerd) zorggebouw. Voor de financiering van kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie zijn twee modellen te onderscheiden. Ten eerste binnen het regime van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi, voorheen WZV) en kan worden omschreven als zorg met verblijf, waarbij wordt ook de huisvesting wordt gefinancierd vanuit de AWBZ. De tweede mogelijkheid is door middel van het principe scheiden van wonen en zorg. Alleen de geïndiceerde zorg wordt gefinancierd vanuit de AWBZ. De cliënt huurt de woning zelfstandig en de regels van de volkshuisvesting (VROM) zijn van toepassing (zoals huursubsidie). Van elke variant is er een aantal projecten (in totaal 13 stuks) uit de praktijk onderzocht. Deelvraag 2: Zijn er significante verschillen te vinden in de verschillende verschijningsvormen van kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie? In hoofdstuk 5 is uitvoering gerapporteerd over allerlei aspecten van het dagelijkse reilen en zeilen van de groepswoningen, de zorgverlening en de inzet van medewerkers. In het algemeen zijn er geen significante verschillen gevonden tussen de verschillende verschijningsvormen van kleinschalige zorg- en dienstverlening. Het summiere aantal verschillen dat gevonden is, blijken vooral kwesties te zijn die te maken hebben met medewerkers (bijvoorbeeld systematisch multidisciplinair overleg) en zijn dan met name te vinden wanneer gekeken wordt naar de verschillende financieringsvormen, maar niet naar verschillende huisvestingsvormen. Uit de interviews met de projectvertegenwoordigers over de wijze waarop de zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie is opgezet en uitgevoerd, zijn geen significante verschillen 39
gevonden, noch qua huisvestingsvormen noch qua financieringsvormen. Het niveau en de kwaliteit van de zorg- en dienstverlening blijkt gelijk binnen de verschillende verschijningsvormen. Ontplooide activiteiten voor de bewoners zijn nagenoeg hetzelfde voor alle projecten. Het enige verschil is te vinden in bezigheden buiten de woning. Deze vinden meer plaats in projecten die gefinancierd worden volgens het principe van scheiden van wonen en zorg. Centrale probleemstelling: Op welke wijze kan kleinschaligheid in zorgverlening voor dementerende ouderen worden doorgevoerd in de gemeente Vlissingen? Met dit rapport kan nog slechts partieel antwoord worden gegeven op de centrale probleemstelling, omdat nog twee deelonderzoeken plaats vinden, één over de wensen en behoeften van (potentiële) klanten (reeds gerapporteerd) en één over de bedrijfsvoering van kleinschalige voorzieningen. Vooralsnog lijken op basis van dit deelrapport de vier verschijningsvormen van kleinschalige zorg- en dienstverlening allemaal bestaansrecht te hebben. Geen van de typen lijkt ten aanzien van de huisvesting en de zorginhoudelijke aspecten boven de anderen uit te stijgen. Uit het behoefteonderzoek is gebleken dat er ruimte is voor verschillende varianten naast elkaar, maar dat de stand alone variant niet of nauwelijks gewenst wordt door potentiële klanten. Zowel qua zorgconcept als qua gepeilde behoefte is er dus geen aanleiding om het aanbod te beperken tot slechts één variant voor kleinschalige zorgverlening aan dementerende ouderen. Er ligt echter nog een grote vraag met betrekking tot de bedrijfseconomische kant van de verschijningsvormen. Het verdient aanbeveling te onderzoeken of er op dit gebied wel wezenlijke verschillen bestaan tussen de vier verschijningsvormen van kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie. Het financieel-economisch onderzoek zal moeten duidelijk maken hoe het werkelijk zit met cruciale factoren als personeelsopbouw en –inzet, en hoe men er in slaagt een adequate bedrijfsvoering op te zetten met een structurele balans tussen alle directe en indirecte kosten en de opbrengsten uit verschillende financieringsbronnen.
6.2 Discussie over de bevindingen Bij het bestuderen van de beschikbare literatuur over kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie, werd duidelijk dat er nog weinig literatuur bestaat over kleinschalige zorgen dienstverlening voor ouderen met dementie met een wetenschappelijke basis. Het gaat vaak om beschrijvingen van verschillende meningen. In de literatuur is wel overeenstemming te vinden over de verschillende kernwaarden van kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie, maar over de invulling daarvan bestaan verschillende meningen. De invulling van de kernwaarden wordt in verschillende stukken gedaan zonder dat er wetenschappelijk onderzoek aan vooraf gegaan is. Dit onderzoek probeert in deze leemte te voorzien, hoewel ook onze aanpak beperkingen kent. De belangrijkste beperking is het aantal projecten dat is onderzocht en de aanpak via een vragenlijst bij projectvertegenwoordigers op managementniveau. Het aantal onderzoekseenheden is weliswaar beperkt (13 stuks; eerder onderzoek richtte zich vaak op slechts één of een paar projecten), maar geeft door het vertrek vanuit een goede onderbouwde typologie van verschijningsvormen waarvoor ook steeds enkele projecten zijn onderzocht, wel een adequate afspiegeling van de landelijke situatie. Deze aanpak via een vragenlijst (zie bijlage) volstaat vanwege de fundering in eerder onderzoek en als het gaat om het reconstrueren van de zorgvisie en de uitgangspunten van het betreffende project, maar kan slechts op hoofdlijnen inzicht bieden in de werkelijke gang van zaken in de dagelijkse zorgverlening aan ouderen en de 40
werkwijze van de groepsleiders. De interactie met andere (para)medische en verplegende professionals is nauwelijks in beeld gekomen. Ook de precieze inzet en kwalificaties van het personeel is via dit deelonderzoek niet in beeld te brengen, maar komt in principe aan de orde in het bedrijfseconomische deelonderzoek. De resultaten van dit deelonderzoek zijn wellicht beïnvloed door een aantal factoren. Gehanteerde begrippen in de vragenlijst over eigenschappen van kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen, bleken niet eenduidig geïnterpreteerd te worden. Kennelijk waren we ook wat te optimistisch dat er over de gebruikte begrippen consensus in het veld zou bestaan. Het betreft hier bijvoorbeeld het 24-uurs toezicht. Ook speelde mee dat tijdens de looptijd van het onderzoek nog volop discussie over de verpleeghuiszorg plaats vond en in die periode ook de nieuwe normen voor verantwoorde zorg verschenen, die thans nog nader worden geoperationaliseerd. Ook de instelling van de opdrachtgever participeert in het pilotproject ten behoeve van deze operationalisatie, die nog tal van haken en ogen kent, ook als het gaat om de specifieke toepassing op kleinschalige voorzieningen. De geïnterviewde personen hadden niet allemaal dezelfde verantwoordelijkheden binnen de instelling. Wellicht hebben zij een andere kijk op het geheel en heeft dit doorgewerkt in de resultaten van het onderzoek. Tevens werd de visie van de uitvoerende medewerkers op de vormgeving gemist. Hun aandeel in dit deelonderzoek was wellicht te gering. Tijdens rondleidingen in de verschillende woningen kwam in korte gesprekken met de medewerkers vaak al erg bruikbare informatie vanuit een ander perspectief naar voren. Het zou zinvol geweest zijn bij elk project twee interviews af te nemen, bij zowel leidinggevenden als medewerkers.
6.3 Enkele aanbevelingen ter afronding Het verdient aanbeveling vervolgonderzoek te doen naar de precieze invulling van de kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie,met name op het gebied van de kwaliteitszorg (o.a. implementatie normen verantwoorde zorg) en op het terrein van het personeelsbeleid. Het zou zeer waardevol zijn onderzoek te doen naar de verschillende uitgangspunten van waaruit medewerkers werken en welke eigenschappen en kwaliteiten zij zouden moeten bezitten. Zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie is complex en specifiek, wellicht is het nodig om binnen de verschillende opleidingen een aparte cursus te starten voor mensen die werkzaam willen zijn binnen de kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie. Maar ook de keuzes die worden gemaakt bij de inzet en aansturing van de groepsleiders, hun werkverhoudingen met de andere professionals en disciplines in de (verpleeghuis)zorg en hoe dat alles zich vertaald in financiële consequenties van de gekozen personeels- en organisatie-inrichting verdienen nader onderzoek. Een belangrijk aspect is de kwaliteit van zorg- en dienstverlening. Er is discussie of het kwaliteitsniveau in kleinschalige zorg zich kan meten met dat van de klassieke verpleeghuiszorg. Hoewel de verschijningsvormen van kleinschalige zorg- en dienstverlening divers zijn en elk project zijn eigen opvattingen heeft over de manier waarop kleinschalige zorg- en dienstverlening vormgegeven moet worden, tonen de resultaten van dit onderzoek onder vier verschillende varianten van kleinschaligheid en verschillende financieringsregimes nauwelijks of geen significante enkel verschillen in de kwaliteit van zorg- en dienstverlening. Belangrijke zaken als 24-uurs toezicht en op afroep beschikbare medische en verpleegkundige expertise zijn goed geregeld. Gedrevenheid van de uitvoerende medewerkers lijkt hier ook een belangrijke rol in te 41
spelen. Zij hebben een centrale rol in de invulling van de zorg- en dienstverlening voor de ouderen woonachtig in de kleinschalige projecten. Zij hebben een grote verantwoordelijkheid in de kwaliteit van zorg. Goede begeleiding, coaching en selectie van medewerkers is dan ook cruciaal en kan vergaande consequenties voor de kwaliteit en de bedrijfsvoering hebben. Omdat de variatie binnen kleinschalige projecten aanzienlijk is, is het van belang dat de onderzoekspopulatie groot genoeg is en dat een adequate kwantitatieve onderzoeksopzet wordt gevolgd. Alleen dan is het mogelijk betrouwbare resultaten te verkrijgen die iets meer kunnen zeggen over de invulling van de kernwaarden van kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen. De bedrijfsvoering van het fors groeiende aantal kleinschalige voorzieningen zou de zorg moeten zijn van zowel zorgaanbieders, als de financiers (zorgverzekeraars, banken) en de overheid. De consequenties van suboptimale besluiten kunnen lang doorklinken in de exploitatie van deze voorzieningen, waarvan uiteindelijk de klanten de meest consequenties zullen dragen. Tenslotte is de wet- en regelgeving aangaande zorg- en dienstverlening voor dementerende ouderen, momenteel nog te sterk gericht op de klassieke verpleeghuiszorg. Dit levert nog problemen op bij de bouw, organisatie en financiering van kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie. Het Ministerie van VWS zou kunnen bezien of er mogelijkheden zijn de wet- en regelgeving zo in te richten dat zij ook passend zijn voor kleinschalige zorg- en dienstverlening aan ouderen met dementie. Ondanks de brede ondersteuning die kleinschalige zorg- en dienstverlening lijkt te hebben, worden in de praktijk nog relatief weinig aanvragen tot het bouwen van projecten voor kleinschalige zorg- en dienstverlening gedaan. De Inspectie Gezondheidszorg zou kunnen bezien of kleinschalige zorg- en dienstverlening voor ouderen met dementie onder hetzelfde generieke toezicht zou moeten vallen als klassieke zorg- en dienstverlening of dat de nieuwe normen voor verantwoorde zorg wellicht een amendement verlangen bij hun toepassing op kleinschalige zorg- en dienstverlening aan dementerende ouderen. Met zo’n aangepaste regeling (bijvoorbeeld over het 24-uurs toezicht en de inzetbaarheid van allerlei disciplines buiten de reguliere kantooruren) zouden de instellingen op meer toegesneden wijze toch kunnen voldoen aan de eisen voor verantwoorde zorg. Wanneer de wet- en regelgeving meer gericht is op kleinschalige zorg- en dienstverlening, zou dit tevens een stimulans kunnen zijn voor instellingen om projecten met kleinschaligheid op te richten.
42
Literatuur Arcares 2002. Handreiking zorg en huisvesting. Internet). Bereikbaar op www.arcares.nl Arcares 2002. Kwaliteitsbeleid, de inzet van Arcares. (Internet). Bereikbaar op www.arcares.nl Arcares 2003. Investeringsplan wonen en zorg. (Internet). Bereikbaar op www.arcares.nl Aedes-Arcares 2003. Van verpleeghuis naar tweedelijns zorgcentrum. (Internet). Bereikbaar op www.kcwz.nl Arcares, 2004. Slagvaardig beleid voor Dementie. (Internet). Bereikbaar op www.arcares.nl Arcares e.a., juni 2005. Op weg naar normen voor Verantwoorde zorg. (Internet). Bereikbaar op www.arcares.nl Aedes-Arcares, 2003. Nog steeds overwegend grootschalige bouw voor dementerenden. (Internet). Bereikbaar op www.kcwz.nl Boekhorst, S. te, M. Depla & J. de Lange. 2003. Kleinschalig wonen in kaart gebracht. Trimbos-instituut. Utrecht. Niet gepubliceerde presentatie. CDA 2005. Leven met zorg; actieplan verpleeghuiszorg. (Internet). Bereikbaar op www.cda.nl College bouw ziekenhuisvoorzieningen 2002. Bouwmaatstaven voor verpleging en verzorging. (Internet). Bereikbaar op www.cb.nl College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen 2003. Op tijd bouwen voor ouderen. (internet). Bereikbaar op www.cb.nl Denkbeeld, tijdschrift voor psycho-geriatrie, oktober 2003. Speciale editie Kleinschalig wonen. Fahrenfort, M. & O. Reuchlin. 2002. Kleinschalig wonen voor dementerenden; handreiking voor de organisatie. Rotterdam / Utrecht. NIZW / Innovatieprogramma wonen en zorg. Fahrenfort, M. 2003. Roeien met de riemen die je hebt; variatie kenmerkend voor kleinschalig wonen. Denkbeeld Tijdschrift voor Psychogeriatrie 15 (10):12-16. Fahrenfort, M. en O. Reuchlin, Kleinschalig wonen voor dementerenden, Handreiking voor de organisatie. B&A Groep Beleidsonderzoek & -advies BV in opdracht van het IWZ, 2002. Gezondheidsraad. 2002. Advies Dementie. Den Haag, Gezondheidsraad. Hagen, G.J. en T. Mandemaker, De woonbeleving van 50-plussers. Leusden /Utrecht: NIZW 12 augustus 2003. (www.smartagent.nl/download/Artikel%20zorgsector%20gjh1.pdf) Huijsman, R en M. Zanen, 2005 Toekomst-scenario’s klinische geriatrie; richting geven aan vergrijzing in de gezondheidszorg. Assen: Van Gorcum. IWZ/SEV, juli 2002. Receptuur voor kleinschaligheid; Een onderzoek naar de stand van zaken, kansen en knelpunten van acht kleinschalige initiatieven in de zorg voor mensen met dementie. Utrecht/Rotterdam.
43
Kennedie H.W.R. 2005. Waarde, Waardering, Waardigheid; Hospitality Care en de toekomst van de Nederlandse Verpleeghuiszorg. (Internet).Bereikbaar op www.minvws.nl Kenniskring Transities in Zorg 2004. Kleinschalige zorg voor mensen met dementie. (Internet). Bereikbaar op www.transitiesinzorg.nl Klingeman, C. , J. de Lange en N. van ’t Leven. 2004. Kleinschalige zorg voor mensen met dementie: een onderzoek naar de overgang naar een nieuwe woonomgeving en hoe verzorgenden mensen met dementie daarbij ondersteunen. Rotterdam: Kenniskring Transities in Zorg, Hogeschool Rotterdam. Krijger, E. 2002. Receptuur voor kleinschaligheid. Utrecht. NIZW, Innovatieprogramma wonen en zorg. Krijger, E. 2003. Leren van elkaar; kleinschalig wonen in andere sectoren. Denkbeeld, tijdschrift voor psychogeriatrie, nr. 5. Krijger, E. Handleiding kleinschalig groepswonen voor mensen met dementie; Inhoudelijke en praktische adviezen. Utrecht, IWZ, 2004. Lange, J. de. 2004. Omgaan met dementie. Trimbosinstituut, Utrecht. Lange, J. de & Staa, A. van. 2003. Transities in zorg, op zoek naar een nieuw evenwicht. Hogeschool Rotterdam. Ministerie van VWS, 2005. Ouderenbeleid in het perspectief van de vergrijzing. (Internet). Bereikbaar op www.minvws.nl Netwerk Verpleging & Verzorging, juni 2002. Checklist wonen & zorg; wensen van ouderen. Utrecht. NIZW 2004. Het landelijk Dementieprogramma “de regio’s aan zet”. (Internet). Bereikbaar op www.dementieprogramma.nl Nouws, H. 2001. Huiselijk en vertrouwd; handreiking voor de bouw en inrichting van woonvoorzieningen voor dementerenden. Utrecht: NIZW. Nouws, H. 2003. Wat is kleinschalig wonen voor dementerenden? Op zoek naar een definitie. Denkbeeld, tijdschrift voor psychogeriatrie 15 (5): 4-7. Schermer M. 2005. Een goed leven in het verpleeghuis; zorgvisie en praktijk. Denkbeeld, tijdschrift voor psychogeriatrie, april 2005. Schrijvers G. & Boot J.M. 1983. “Een halve eeuw gezondheidszorg 1950 – 2000”. De Tijdstroom. Lochem. Singelenberg, J.P.J. Het Deense model voor de ouderenzorg, Ouderenzorg, 2001, nr. 1. Sprietsma, M. en R. Huijsman, 2001, Kleur bekennen: toekomstscenario’s voor de Rotterdamse ouderenzorg. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom Stichting Wonen met Dementie. 2003. Geen tehuis, maar een thuis (internet). Stichting Wonen met Dementie, Bereikbaar op www.wonenmetdementie.nl Taam, S., I. Tomberg & E. Troost. 2004. Een thuis, meer dan een dak en 4 muren…Literatuuronderzoek gericht op het woningontwerp van kleinschalig wonen voor mensen met dementie. Hogeschool van Amsterdam.
44
Wel, P.C. van der Wel, 2005, Toekomstschets verpleeghuiszorg; onderzoek naar de verschillende visies op de toekomst van de kleinschalige woonvoorzieningen en het verpleeghuis in de zorgverlening aan mensen met een ernstige vorm van dementie. Erasmus Universiteit Rotterdam, Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (scriptie). Wijnties M. 2003. Wordt kleinschalige zorg groot? (Internet). Aedes Arcares, Bereikbaar op www.kcwz.nl Wijnties M. 2004. Een thuis, meer dan een dan en 4 muren…(Internet) Aedes Arcares, 2004. Bereikbaar op www.KCWZ.nl Wijnties M. 2004. Hoe maken we kleinschalige zorg groot? ZM Magazine maart 2004, Media Business Press, Rotterdam IJperen, M.J. van, 2005, Kleinschalige zorg, grote verschillen? Een onderzoek naar de overeenkomsten en verschillen tussen zorgverlening in een kleinschalige woonvorm en kleinschalige zorgverlening in een grootschalige setting. Erasmus Universiteit Rotterdam, Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (scriptie).
Websites: http://www.kcwz.nl/doc/trends/Het%20Deense%20model%20voor%20de%20ouderenzorg.pdf IWZ-kenniscentrum voor ouderen: IWZ-kenniscentrum voor ouderen: http://www.kenniscentrumouderen.nl/smartsite.htm?id=46128 http://www.iwz.nl/index.php?id=62 Beeldarchief wonen & zorg; alle nieuwe complexen in beeld http://www.beeldarchief.net/cgibin/beeldarchief.cgi Aedes/Arcares Kenniscentrum Databank Wonen-Zorg, Kleinschalig wonen dementerenden http://www.kcwz.nl/cgibin/databank.cgi?page=databank/kleinschalig_lijst&soort=kleinschalig
45
Bijlage Vragenlijst aspecten kleinschalige voorzieningen voor dementerenden De vragenlijst wordt door de onderzoekers mondeling afgenomen bij projectleiders / locatiemanagers van de geselecteerde projecten en een meer ervaren groepsbegeleider. We willen nagaan hoe kleinschaligheid is uitgewerkt, hoe de normen over verantwoorde zorg voor dementerenden daarin zijn geborgd en welke consequenties dat heeft voor de bedrijfsvoering. De vragenlijst belicht verschillende aspecten van kleinschalige woonvoorzieningen voor dementerende ouderen. Het zijn meerkeuzevragen; voor sommige vragen is het mogelijk meerdere antwoorden te geven. Wanneer dit het geval is, staat dit bij de vraag aangegeven. Kies bij elke vraag het antwoord dat het beste bij uw kleinschalige woonvoorziening past (als u documenten heeft waarin we details kunnen lezen, dan graag!). 1. Groepsgrootte Welke grootte hebben de verschillende woongroepen in uw instelling? (één antwoord aangeven)
□ □ □ □
minder dan 6 ouderen per groep 6 ouderen per groep 7 of 8 ouderen per groep meer dan 8 ouderen per groep
1b. Kunt u aangeven waarom en hoe gekozen is voor een bepaalde groepsgrootte? ……………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… 2. Gezamenlijke cliëntenruimten Welke aspecten heeft de groepswoning? (er zijn meerdere antwoorden mogelijk)
□ □ □ □ □ □ □ □ □ □
Huiskamer Compleet ingerichte keuken Ingericht washok (wasmachine, evt. droger) Eigen voordeur Eigen meubilair Eigen klimaatregeling Aparte behandelruimte Huisdieren toegestaan Eigen buitenmogelijkheden (tuin, terras, balkon, binnenplaats) anders, nl.: ………………………………………………………………......
3. Eigen ruimte voor individuele bewoner Welke eigenschappen hebben de eigen ruimten van de bewoners? (meerdere antwoorden mogelijk) 46
□ □ □ □ □
Eigen ruimte met eigen sanitair Eigen ruimte(n) naar eigen inzicht ingedeeld Eigen ruimte(n) met voldoende ruimte om bezoek te ontvangen Reële keus om in eigen ruimte(n) of gezamenlijke ruimte te verblijven Eigen ruimte(n) overdag afgesloten
4. Beveiliging Op de woning wordt gebruik gemaakt van de volgende beveiligingsmaatregelen (meerdere antwoorden mogelijk):
□ □ □ □ □ □ □
alarmsysteem bewegingsdetectie deur afgesloten (eventueel met elektrische code) cameratoezicht bedhekken fixatie (onrustband / zweedse band, vastzetten bewoners op een (rol)stoel) anders, nl.: ………………………………………………………………......
5. Gebruik van alle relevante zorgfaciliteiten Het gebruik van alle relevante zorgfaciliteiten (denk aan medische ondersteuning, fysiotherapie, mondhygiëne, dagbesteding) gebeurt in principe op niveau van (één antwoord aangeven):
□ □ □
de groep zelf buiten de groep, maar binnen het gebouw waarin de cluster groepswoningen zich bevindt bij, eventueel aanliggende, andere locatie; buiten cluster
6. 24-uurs toezicht Het 24-uurs toezicht op zorgverlening en dagelijks leven is geregeld op niveau van (één antwoord aangeven):
□ □ □ □
de groep van 6 tot 8 ouderen zelf cluster van enkele groepen, binnen dezelfde woonaccommodatie vanuit andere, eventueel aanliggende locatie nog niet geregeld
47
7. Regeling van verantwoorde zorg buiten kantooruren Op welk niveau is de zorg buiten de gebruikelijke ‘kantooruren’ geregeld zodat 24 uur per dag, 7 dagen per week, ook in het weekend en vakanties, de juiste zorg geleverd kan worden? 7a. Voor verpleegkundige expertise is buiten kantooruren ……… fte beschikbaar en oproepbaar en dat is geregeld op het niveau van de:
□ □
organisatorische eenheid van geclusterde woningen afzonderlijke groepswoning, voor elke woning apart
7b. Voor medische expertise is buiten kantooruren …….… fte beschikbaar en oproepbaar en dat is geregeld op het niveau van de:
□ □
organisatorische eenheid van geclusterde woningen afzonderlijke groepswoning, voor elke woning apart
8. Levensloop bestendig De mate waarin de kleinschalige woonvoorziening levensloopbestendig is (één antwoord aangeven):
□ □ □
ongeacht de ontwikkeling in zorgbehoefte, bewoner blijft tot haar/zijn dood in principe blijft bewoner tot haar/zijn dood, maar soms is overplaatsing onvermijdelijk als de ontwikkeling in zorgbehoefte het nodig maakt, is overplaatsing naar een verpleeghuis niet uitgesloten
9. Het Zorgplan/leefplan Het zorgplan/leefplan van de bewoners is als volgt opgesteld (één antwoord aangeven):
□
Elke bewoner heeft een zorgplan/leefplan dat opgesteld is samen met de bewoner/partner/familie in een multidisciplinair overleg. Het zorgplan wordt minstens twee keer per jaar in gezamenlijkheid cyclisch bijgesteld.
□
Elke bewoner heeft een zorgplan/leefplan dat opgesteld is samen met de bewoner/partner/familie in een multidisciplinair overleg.
□
Elke bewoner heeft een zorgplan/leefplan dat opgesteld is in een multidisciplinair overleg. Er is overleg geweest over het zorgplan/leefplan tussen de bewoner/partner/familie en de eerste verantwoordelijke begeleider.
□ □ □
Elke bewoner heeft een zorgplan/leefplan dat opgesteld is in een multidisciplinair overleg. Elke bewoner heeft een zorgplan/leefplan. De bewoner heeft geen zorgplan/leefplan
48
10. Visie De visie binnen de kleinschalige woonvoorziening is vormgegeven naar aanleiding van de algemene norm voor verantwoorde zorg: de cliënt wordt adequate zorgverlening van een goed niveau geboden, die de kwaliteit van leven vakbekwaam ondersteunt op de domeinen van lichamelijk welbevinden/ gezondheid, woon-/leefomstandigheden, participatie en mentaal welbevinden (Arcares et al 2005). De visie heeft de volgende status binnen de kleinschalige woonvoorziening (één antwoord aangeven):
□
De visie is uitgeschreven en zodanig verankerd in de organisatie dat deze automatisch richtinggevend is voor het handelen van het middenmanagement en de uitvoerende medewerkers
□
De visie is uitgeschreven en wordt gedragen tot en met het niveau van de uitvoerende
medewerker, maar er bestaat een verschil tussen het denken en handelen van medewerkers.
□
De visie is uitgeschreven en wordt gedragen tot en met het niveau van het middenmanagement. De visie is nog niet bekend bij de uitvoerende medewerkers, dit vergt nog actie (bijvoorbeeld scholing).
□ □
De visie is uitgeschreven, maar nog niet geïmplementeerd. De visie is nog niet uitgeschreven.
11. Ondersteuning en werkhouding van de medewerker Hieronder staan enkele contrastparen die te maken hebben met de eigenschappen van de zorg- en dienstverlening in de kleinschalige woonvoorziening. Geef per eigenschap aan waar u de zorg- en dienstverlening in de kleinschalige woonvoorziening zou plaatsen, d.w.z. in het midden, meer naar links of juist meer naar rechts: aanpak vooral individugericht gericht op zorgtaken
2x
3x
4x
2x
O--------O--------O--------O--------O--------O--------O 1x
3x
3x
4x
O--------O--------O--------O--------O--------O--------O
aanpak vooral groepsgericht gericht op cliënt als geheel mens
dagritme bepaald 1x 8x 2x door medewerker O--------O--------O--------O--------O--------O--------O
dagritme bepaald door cliënt
accent op 5x 3x 2x 1x wonen en welzijn O--------O--------O--------O--------O--------O--------O
accent op zorg
6x
3x
2x
cliënt is “thuis”
O--------O--------O--------O--------O--------O--------O
cliënt in instelling
het werk is solitair
1x
het werk is teamgericht
cliënt bepaalt dagelijkse gang
1x
medewerker is allround bezig
1x
5x
2x
1x
O--------O--------O--------O--------O--------O--------O 6x
2x
2x
O--------O--------O--------O--------O--------O--------O 6x
5x
O--------O--------O--------O--------O--------O--------O 49
personeel bepaalt dagelijkse gang medewerker is taakspecifiek bezig
12. Groepsleider Aanwezigheid van de groepsleider (meerdere antwoorden mogelijk)
□ □ □ □ □ □
de groepsleider is tijdens de dienst volcontinu temidden van de bewoners de groepsleider heeft pauzes buiten de groep de groepsleider kan buiten de pauzes contact onderhouden met collegae groepsleider heeft de mogelijkheid zich terug te trekken in een kantoor er is een personeelskantine op de organisatorische eenheid van geclusterde woningen anders, nl.: ………………………………………………………………......
13. Bij het vormgeven van kleinschalig wonen spelen verschillende aspecten. Welke daarvan zijn in uw project van toepassing
□ □ □ □ □ □
leven in de woning lijkt op gezinshuishouden er wordt gekookt en gewassen in de woning ingrediënten worden zelf gekocht personeel loopt niet rond in een uniform personeel heeft eigen ruimte/kantoortje in woning in woning heerst huiselijke sfeer
14. Activiteiten De volgende activiteiten zijn onderdeel van het dagprogramma (meerdere antwoorden mogelijk)
□ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □
huishoudelijke activiteiten (helpen koken, was vouwen, stofzuigen etc.) media (krant lezen, televisie kijken, tijdschriften lezen) creatieve activiteiten (knutselen, bloemschikken etc) bezigheid zoals een spelletje doen (gezelschapspel, puzzle) bezoek ontvangen helpen boodschappen doen wandelen een (gezamenlijk) uitje bewegingstherapeutische activiteiten op de woning zelf bewegingstherapeutische activiteiten buiten de woning anders, nl.: ………………………………………………………………...... 50
15. De maaltijd Hoe verloopt het eten van de maaltijd binnen de kleinschalige woonvoorziening? (meerdere antwoorden mogelijk)
□ □ □ □ □ □ □
de bewoners eten op het moment dat zij aangeven te willen eten de bewoners eten op de plek waar zij aangeven graag te willen eten de bewoners eten gezamenlijk aan een eettafel de bewoners eten met begeleider de begeleider eet met de bewoners mee de assistent eet met de bewoners mee de bewoners kunnen buiten de woning eten (restaurant, bij familie)
16. Organisatie zorg- en dienstverlening De organisatie van zorg- en dienstverlening door het team van medewerkers heeft de volgende aspecten (meerdere antwoorden mogelijk):
□ □ □
het personeel op de kleinschalige woonvoorziening regelt zelf vervanging bij ziekte
□
anders, nl.: ………………………………………………………………......
Tijdens piekuren (opstaan, naar bed gaan etc.) komt er extra personeel naar de woning
Er zijn duidelijke afspraken over hoe te handelen bij incidenten of calamiteiten en de dan eventueel benodigde extra inzet van het juiste personeel is ook daadwerkelijk geborgd
17. Coaching Wat gebeurt er om het team van medewerkers als team te laten functioneren? (meerdere antwoorden mogelijk):
□ □
er zijn duidelijke overdrachtsmomenten tussen de verschillende diensten
□ □
er is regelmatig werkoverleg tussen de verschillende medewerkers die werken in de woning
□ □ □
er wordt binnen het team actief gewerkt aan teambuilding
er is periodiek contact met het management over de verantwoordelijkheden van medewerkers (vakgebied, uitvoeren zorgplan, hoe kwaliteit van leven van bewoners te bevorderen)
de aanspreekbaarheid op werkhouding en onderlinge verhoudingen is onderdeel van de organisatiecultuur
er is regelmatig multidisciplinair overleg (MDO) waar werk en bewoners worden besproken de organisatie zorgt voor interne scholing en deskundigheidsbevordering
(denk aan trainingsdagen, cursussen)
□ □ □ □
er worden regelmatig besprekingen gehouden over vaak voorkomende casuïstiek er worden regelmatig besprekingen gehouden over nieuwe protocollen, werkvormen en er zijn gezamenlijke trainingen op groepsniveau anders, nl.: ………………………………………………………………......
18. Deskundigheidsniveau
51
□
Wat is het deskundigheidsniveau en de inschaling van de groepsleider in de groepswoning? s.v.p. omschrijven: ………………………………………….
□
Wat is het gemiddelde deskundigheidsniveau en de inschaling van de medewerkers die inspringen tijdens piekuren in de groepswoning (bv. bij opstaan van bewoners)? s.v.p. omschrijven: ………………………………………….
19. Opmerkingen / vragen ......................................................................................................................... ......................................................................................................................... ......................................................................................................................... ......................................................................................................................... ......................................................................................................................... .........................................................................................................................
52