Operationalisaties Theorie Medisch Pedicure mei-09 versie 1.0
Competentie 1 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze afspraken voor te bereiden, zodat de behandeling goed uitgevoerd kan worden. 1A 1.
1B 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
De kandidaat is in staat om informatie op de cliëntenkaart/ behandelplan te analyseren, ter voorbereiding op de komende afspraak Informatie analyseren 1.1. personalia 1.1.1. naam, adres, postcode en woonplaats, telefoonnummer, geboortedatum, beroep 1.1.2. leefgewoonten 1.1.3. woonsituatie 1.2. medische voorgeschiedenis 1.2.1. doorgemaakte ziekten 1.2.2. intolerantie en allergieën 1.2.3. naam huisarts en naam specialist 1.2.4. gebruikte medicijnen 1.3. Medische gegevens 1.3.1. Gebruik antistollings-middelen 1.3.2. Insuline gebruik 1.4. Fysieke klachten / risicofactoren 1.4.1. diabetes mellitus 1.4.2. reuma 1.4.3. epilepsie 1.4.4. hart en vaatziekten 1.4.5. arterio sclerose 1.4.6. varices 1.4.7. oedemen 1.4.8. hepatitis B 1.4.9. aids 1.4.10. hemofilie 1.4.11. allergieën 1.4.11.1. jodium 1.4.11.2. zinkoxide pleisters 1.5. voetonderzoek 1.5.1. algemeen 1.5.2. huidafwijkingen 1.5.3. nagelafwijkingen 1.5.4. contra indicaties voor een behandeling 1.6. technieken 1.6.1. methodiek 1.6.1.1. anamnese 1.6.1.2. inspectie 1.6.1.3. palpatie 1.7. hulpmiddelen 1.7.1. blauwdrukraam en toebehoren 1.7.2. behandelplan 1.8. instrumenten, materialen en verzorgingsproducten 1.9. geadviseerde voetverzorgingsproducten 1.10. gekochte voetverzorgingsproducten 1.11. behandeldata
De kandidaat kan facturen voorbereiden die na de behandeling nodig zijn ter afronding van de cliëntenafspraak. AGB-code van een praktijk en/of instelling AGB-Zorgverlenerscode Praktijknaam Praktijkadres Postcode en plaats Telefoonnummer KvK nummer
8. 9. 10. 11.
BTW nummer Banknummer KRP – nummer Provoetnummer
1C 1.
De kandidaat kan op de juiste wijze omgaan met materialen, producten en apparatuur ter voorbereiding op de behandeling. materialen 1.1. huidverzorgingsmiddelen 1.1.1. huidvriendelijk op basis van hydrofiele olie 1.2. wondverzorgingsmiddelen 1.2.1. steriel gaas 1.2.2. huidvriendelijke hechtpleister 1.2.2.1. luchtdoorlatend 1.2.2.1.1. fixomull 1.2.2.1.2. hypoallergene pleisters 1.3. antidruk: 1.3.1. wol/vilt/ viltring 1.3.2. moleskin 1.3.3. fleecy web 1.3.4. tubifoam 1.3.5. pododsheet 1.3.6. PPT 1.3.7. silopad/ silopos 1.3.8. anti slip 1.3.9. epithelium 1.3.10. soft 1.3.11. tubifoam 1.3.12. fleecy foam 1.3.13. siliconen orthese 1.4. anti-druk materiaal nagelwal 1.4.1. copoline 1.4.2. clauden 1.4.3. unitule (optule) 1.4.4. smig
2.
producten 2.1. desinfecterende middelen 2.1.1. alcohol 70%-80% 2.1.2. huiddesinfectans (voor intacte huid) 2.1.2.1. 70% alcohol + chloorhexidine 2.1.3. huiddesinfectans met RVG nummer (voor niet intacte huid) 2.1.4. desinfectiemiddelen met een N-nummer (voor instrumenten en oppervlakken) 2.1.5. fysiologisch zout 2.1.6. wonddesinfectans 2.1.6.1. Desinfectants met RVG-nummer 2.1.6.2. eventueel bloedstelpend middel op eiwitconcentratie 2.1.7. desinfecterende zalven 2.2. reinigingsmiddelen/detergentia 2.2.1. zeep 2.2.2. petroleumether 2.2.3. fysiologisch zout 2.3. hoornstof oplossende- en etsende middelen 2.3.1. huidverwekers 2.3.2. salicylpreparaten 2.3.3. zilvernitraat 2.4. ontstekingswerende middelen 2.5. trekzalven
3.
instrumenten 3.1. grote nageltang 3.2. kleine nageltang of hoektang 3.3. vellentang 3.4. verbandschaar 3.5. glasvijl
3.6. hoekvijl en excavator (of combinatie-instrument) 3.7. wattenpincet 3.8. splinterpincet 3.9. houders nr. 3 voor losse mesjes vanaf nr. 10 tot 20 3.10. houder nr. 4 voor losse mesjes vanaf nr. 20 3.11. nagelheffer, palpator 3.12. frezenborstel 3.13. frezenbakje 3.14. frezenpincet 3.15. spatel 3.16. mesafhaler/ mescontainer 4.
1D
apparatuur 4.1. droogtechniek freesmotor 4.1.1. apparaat is voorzien van een CE-markering en verklaring 4.1.2. apparaat maakt minimaal 40.000 toeren 4.1.3. kan links en/of rechts omwenteling maken 4.1.4. snoerlengte is meer dan 2,5 m 4.1.5. buitenkant is bestand tegen reiniging en desinfectie 4.1.6. handstuk is trillingsarm 4.1.7. voorzien van stofafzuiging 4.1.8. verwisselbaar stofzakje 4.2. nattechniek freesmotor 4.2.1. apparaat is voorzien van een CE-markering en verklaring 4.2.2. apparaat maakt minimaal 40.000 toeren 4.2.3. kan links en/of rechts omwenteling maken 4.2.4. snoerlengte is meer dan 2,5 m 4.2.5. buitenkant is bestand tegen reiniging en desinfectie 4.2.6. handstuk is trillingsarm 4.2.7. reservoir is te reinigen en te desinfecteren 4.2.8. op waterbasis 4.3. frezen 4.3.1. Materialen 4.3.1.1. hard staal 4.3.1.2. diamant 4.3.2. Vorm 4.3.2.1. bolkopfrees 4.3.2.2. fissuurfrees 4.3.2.3. peervormige frees 4.3.2.4. pyramidefrees 4.3.2.5. cylinderfrees 4.3.2.6. eeltslijper 4.4. ultrasoon
De kandidaat kan de richtlijnen voor Medisch Pedicure toepassen zodat de behandeling volgens de richtlijnen kan worden voorbereid
1. 2. 3. 4. 5.
Richtlijnen voor de Medisch Pedicure. Betreft vakinhoudelijk Betreft behandeling Betreft specialistische technieken Betreft Preventie, educatie, emotionele aspecten en nazorg
1E
De kandidaat kan de voorschriften uit de code van het voetverzorgingsbedrijf toepassen op de voorbereiding van de behandeling Activiteiten Ondernemen Inkoop Inrichting Arbo-voorzieningen Onderhoud
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Competentie 2 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze een voetonderzoek uit te voeren. 2A 1.
2.
De kandidaat kan de mogelijkheden tot het verkrijgen van de juiste informatie met betrekking tot een voetonderzoek benoemen en beschrijven, zodat de juiste keuze kan worden gemaakt uit methoden en technieken om deze correct uit te voeren. Anamnese 1.1. personalia 1.1.1. naam, adres, postcode en woonplaats, telefoonnummer, geboortedatum, beroep 1.1.2. leefgewoonten/ sportbeoefening 1.1.3. woonsituatie 1.2. medische voorgeschiedenis 1.2.1. doorgemaakte ziekten 1.2.2. intolerantie en allergieën 1.2.3. naam huisarts en naam specialist 1.2.4. gebruikte medicijnen 1.3. Medische gegevens 1.3.1. Gebruik antistollings-middelen 1.3.2. Insuline gebruik 1.4. Fysieke klachten / risicofactoren 1.4.1. diabetes mellitus 1.4.2. reuma 1.4.3. epilepsie 1.4.4. hart en vaatziekten 1.4.5. arterio sclerose 1.4.6. varices 1.4.7. oedemen 1.4.8. hepatitis B 1.4.9. aids 1.4.10. hemofilie 1.4.11. allergieën 1.4.11.1. jodium 1.4.11.2. zinkoxide pleisters 1.5. Indicaties 1.6. Contra indicaties Inspectie 2.1.1. Bloedvatafwijkingen 2.1.2. Oedeem 2.1.3. Huidafwijkingen 2.1.4. Contra-indicaties 2.1.5. Conditie van de nagels
3.
Aandoeningen herkennen van:
4.
huid 4.1. eelt / callus 4.1.1. fysiologische eeltvorming 4.1.2. pathologische eeltvorming 4.2. netelroos / urticaria 4.3. eczeem 4.3.1. nat eczeem 4.3.2. droog eczeem 4.4. likdoorns 4.4.1. platte likdoorn / clavus planus 4.4.2. verheven likddoorn / clavus eminens 4.4.3. weke likdoorn / clavus interdigitalis 4.4.4. vasculaire likdoorn 4.4.5. neurovasculaire likddorn 4.4.6. halve maanvormige likddoorn 4.5. kloven / ragaden 4.6. blaren 4.7. wratten / verrucae 4.7.1. platte wrat – verrucae juvenilis
4.7.2. gewone wrat – verrucae vulgaris 4.7.3. ouderdomswrat 4.8. psoriasis 4.9. kloven / ragaden 4.10. Psoriasis 4.11. schimmelinfectie 4.12. nagelbed ontsteking / onychia en nagelwalontsteking / paronychia 4.13. panaritium 4.14. wintervoeten 4.15. zweetvoeten 4.15.1. hyperhydrosis 4.15.2. bromhydrosis 4.15.3. anhydrosis 4.15.4. huiddefect 4.15.5. Nagelafwijkingen 4.15.5.1. exostose onder nagel/exostosis subungualis 4.15.5.2. hypertrofische nagels 4.15.5.2.1. hoornnagel/onychauxis 4.15.5.2.2. ramshoornnagel/onychogryphosis 4.15.5.2.3. eelt/hoornstof onder de nagel/hyperkeratosis subungualis 4.15.5.2.4. schimmelnagel/onychomycosis 4.15.5.3. ingroeiende nagel/pseudo unguis incarnatus 4.15.5.4. stootnagel/unguis pulsus 4.15.5.5. losgelaten nagel/onycholysis/onychomadesis 4.15.5.6. tunnelnagel/unguis tegularis 4.15.5.7. lepeltjes nagel/holle nagel/koilonychia 4.15.5.8. gespleten nagel/onychorhexis/onychoschisis 4.15.5.9. psoriasisnagel/onychopsoriasis 4.15.5.10. witte vlekjes in de nagel/leuconychia 4.15.6. types voet 4.15.6.1.1. rechte/ normale voet 4.15.6.1.2. planus 4.15.6.1.3. valgus 4.15.6.1.4. varus 4.15.6.1.5. excavatus 4.15.6.2. standafwijking voet/ tenen 4.15.6.2.1. gezwaaide voet 4.15.6.2.2. overbelasting voet 4.15.6.2.3. uitpuilende botstukken 4.15.6.2.4. platvoet/pes planus 4.15.6.2.5. spreidvoet/pes transversus 4.15.6.2.6. spreid-platvoet/pes transverso-planus 4.15.6.2.7. holvoet/pes excavatus 4.15.6.2.8. holknikvoet/pes excavatus-valgus 4.15.6.2.9. holklompvoet/pes excavatus-varus 4.15.6.2.10. klompvoet /pes varus 4.15.6.2.11. knikvoet/pes valgus 4.15.6.2.12. platknikvoet/pes plano-valgus 4.15.6.2.13. spitsvoet/pes equinus 4.15.6.2.14. klomp-spitsvoet/pes equino-varus 4.15.6.2.15. hakvoet/pes calcaneus 4.15.6.2.16. marsvoet 4.15.6.2.17. hallux valgus 4.15.6.2.18. hallux varus 4.15.6.2.19. hallux rigidus 4.15.6.2.20. dropping first 4.15.6.2.21. hamerteen 4.15.6.2.22. klauwteen 4.15.6.2.23. ruiterteen 4.15.7. aandoeningen been/voet 4.15.7.1. bloedvatafwijkingen 4.15.7.2. oedeem 4.15.7.3. contra-indicatie 4.16 contracturen 4.16.1 dermatogene contractuur
4.16.2 4.16.3 4.16.4 4.16.5 4.16.6
2B 1.
desmogene contractuur myogene contractuur tendogene contractuur arthrogene contractuur neurogene contractuur voor mij hoeven ze dit bij de basis niet allemaal te weten de verschillende contracturen
De kandidaat kan de juiste conclusies trekken in praktijksituaties aan de hand van haar kennis van anatomie, fysiologie, pathologie, orthopedie, biomechanica Anatomie/ fysiologie 1.1. cel- en weefselleer 1.2. Opbouw van de huid 1.2.1. indeling huid/cutis 1.2.1.1. opperhuid/epidermis 1.2.1.2. lederhuid/corium 1.2.1.3. onderhuids bindweefsel/subcutis 1.2.2. bouw opperhuid/epidermis 1.2.2.1. basaalcellenlaag/stratum cylindricum 1.2.2.2. stekelvormige laag/stratum spinosum 1.2.2.3. korrelvormige laag/stratum granulosum 1.2.2.4. doorschijnende laag/stratum lucidum 1.2.2.5. hoornlaag/stratum corneum basaalcellenlaag 1.2.3. bouw lederhuid/corium 1.2.3.1. papillenlaag/stratum papillaire 1.2.3.2. netvormige laag/stratum reticulaire 1.2.4. bouw onderhuids bindweefsel/subcutis 1.2.4.1. losmazig bindweefsel 1.2.4.2. vetweefsel 1.3. bouw van de nagel/onyx, unguis 1.3.1. halve maantje/ lunula 1.3.2. nagelbed/ matrix unguis 1.3.3. nagelplaat/ corpus unguis 1.3.4. nagelriem/ eponychium 1.3.5. nageluiteinde/ par distalis unguis 1.3.6. nagelwortel/ radix 1.3.7. nagelwal/ vallum unguis 1.3.8. nagelplooi/ sulcus matrices unguis 1.3.9. zwaluwstaartje/ hyponychium 1.4. bloed en lymfe 1.4.1. slagaders en aders 1.4.1.1. slagaders 1.4.1.1.1. dijbeenslagader / arteria femoralis 1.4.1.1.2. kniekuilslagader / arteria poplitea 1.4.1.1.2.1. voortse scheenbeenslagader / arteria tibialis anterior 1.4.1.1.2.2. voetrugslagader / arteria dorsalis pedis 1.4.1.1.2.3. voetrugboog / arcus dorsalis 1.4.1.1.3. achterste scheenbeenslagader / arteria tibialis posterior 1.4.1.1.3.1. kuitbeenslagader / arteria peronea 1.4.1.1.4. voetzoolslagader / arteria plantaris pedis 1.4.1.1.4.1. mediale voetzoolslagader / arteria plantaris medialis 1.4.1.1.4.2. laterale voetzoolslagader / arteria plantaris lateralis 1.4.1.1.4.3. voetzoolboog/ arcus plantarus 1.4.1.2. aders 1.4.1.2.1. oppervlakkig gelegen venause boog / arcus venosus dorsalis pedis 1.4.1.2.1.1. rozenkransader / vena saphena Magna 1.4.1.2.1.2. dijbeenader / vena femoralis 1.4.1.2.2. oppervlakkige beenader / vena saphena parva 1.4.1.2.3. kniekuilader / vena poplitea 1.4.1.2.4. dijbeenader / vena femoralis 1.4.1.2.5. in de diepte gelegen 1.4.1.2.5.1. voorste en achterste scheenbeenader / vena tibialis anterior en posterior 1.4.1.2.5.2. kniekuilader / vena poplitea 1.4.1.2.6. dijbeenader / vena femoralis 1.5. Algemene anatomie botten 1.5.1. onderste ledematen
1.5.1.1. dijbeen/ os femur 1.5.1.2. scheenbeen/ os tibia 1.5.1.3. kuitbeen/ os fibula/perona 1.5.2. beenderen van de voet 1.5.3. Voetwortel/tarsus 1.5.3.1. hielbeen / o calcaneus 1.5.3.2. sprongbeen / os talus 1.5.3.3. scheepsvormigbeen /os navilculare 1.5.3.4. teerlingbeen / os cuboïdeum 1.5.3.5. wigvormige beenderen / 3 ossa cuneïforma 1.5.4. middenvoet / metatarsus 1.5.4.1. middenvoetsbeentjes / 5 ossa metatarsalia 1.5.5. tenen / digiti 1.5.6. 14 teenkootjes / 14 phalangi 1.6. bouw gewricht en bijzondere structuren van en rondom een gewricht van de onderste ledematen 1.6.1. gewrichten onderste ledematen 1.6.1.1. bovenste spronggewricht/articulatio talo cruralis 1.6.1.1.1. samenstellende delen 1.6.1.1.1.1. scheenbeen/tibia 1.6.1.1.1.2. kuitbeen/fibula 1.6.1.1.1.3. sprongbeen/talus 1.6.1.2. onderste spronggewricht/a.subtalaris en a.talo calcaneo navicularis 1.6.1.2.1. samenstellende delen 1.6.1.2.1.1. sprongbeen/talus 1.6.1.2.1.2. hielbeen/calcaneus 1.6.1.2.1.3. scheepvormigbeen /os naviculare 1.6.2. gewrichten van de voet 1.6.3. enkelgewricht 1.6.3.1. bovenste spronggewricht/articulatio talo cruralis 1.6.3.1.1. samenstellende delen 1.6.3.1.1.1. scheenbeen/ os tibia 1.6.3.1.1.2. kuitbeen/ os fibula 1.6.3.1.1.3. sprongbeen/ os talus 1.6.3.2. onderste spronggewricht/a.subtalaris en a.talo calcaneo navicularis 1.6.3.2.1. samenstellende delen 1.6.3.2.1.1. sprongbeen/ os talus 1.6.3.2.1.2. hielbeen/os calcaneus 1.6.3.2.1.3. scheepvormigbeen /os naviculare 1.6.4. gewrichtsbanden 1.6.4.1. mediale enkelband/ligamentum deltoïdeum 1.6.4.2. laterale enkelband/lig. talo-fibulare en lig. calcaneo-fibulare 1.6.4.2.1. calcaneo navicularis 1.6.4.2.2. hielbeen-scheepvormigbeen band/lig. calcaneo-naviculare 1.6.4.2.3. sprongbeen-scheepvormigbeen band/lig. talo-naviculare 1.6.5. voetgewrichten 1.6.5.1. gewricht van Chopart 1.6.5.1.1. ligamenten 1.6.5.2. gewricht van Lisfranc 1.6.5.2.1. ligamenten tussen voetwortel en middenvoetsbeenderen 1.6.5.2.1.1. plantair 1.6.5.2.1.2. dorsaal 1.6.6. metatarso-phalangeale gewrichten 1.6.6.1. collaterale ligamenten 1.6.6.1.1. mediaal 1.6.6.2. lateraal 1.6.6.2.1. plantaire ligamenten 1.6.7. banden en peesbladen in de voet 1.6.7.1. voetzool peesblad/aponeurosis plantaris 1.6.7.2. lange voetzoolband/lig. plantaris longum 1.7. bewegingsmogelijkheden 1.7.1. bovenste spronggewricht 1.7.1.1. plantair flexie 1.7.1.2. dorsaal flexie
1.7.2. onderste spronggewricht 1.7.2.1. pronatie 1.7.2.2. supinatie 1.7.3. gewricht van Chopart 1.7.3.1. adductie 1.7.3.2. abductie 1.7.4. samengestelde bewegingen 1.7.4.1. inversie 1.7.4.2. supinatie 1.7.4.3. eversie 1.7.4.4. pronatie 1.8. voetgewelven 1.8.1.1.1.
1.8.1.1.2.
1.8.1.1.3.
1.8.1.1.4.
bogen en gewelven 1.8.1.1.1.1. mediale lengte boog 1.8.1.1.1.2. laterale lengte boog 1.8.1.1.1.3. dwarse voetgewelf steunpunten van het voetgewelf 1.8.1.1.2.1. hielbeen 1.8.1.1.2.2. hoofdjes van 1e en 5e middenvoetbeentjes voetafdruk van een gezonde voet 1.8.1.1.3.1. 5 teenvelden 1.8.1.1.3.2. voorste en achterste voetzool 1.8.1.1.3.3. verbindingsstrook aan de laterale zijde voortgeleiding van de druk 1.8.1.1.4.1. van scheenbeen naar sprongbeen en hielbeen 1.8.1.1.4.2. van scheenbeen naar sprongbeen en voorvoet
1.9. spierstelsel 1.9.1. oorsprong/origo, aanhechting/insertie en werking van de spieren van de onderste extremiteiten 1.9.2. onderbeenspieren 1.9.2.1. voorste scheenbeenspier (m. tibialis anterior) 1.9.2.2. lange tenenstrekker (m. extensor digitorum longus) 1.9.2.3. lange strekspier van de grote teen (m. extensor hallucis longus) 1.9.2.4. lange kuitbeenspier (m. peroneus longus) 1.9.2.5. korte kuitbeenspier (m. peroneus brevis) 1.9.2.6. driehoofdige kuitspier (m. triceps surae) 1.9.2.7. scholspier (m. soleus) 1.9.2.8. tweehoofdige kuitspier (m. gastrocnemius) 1.9.2.9. lange tenenbuiger (m. flexor digitorum longus) 1.9.2.10. lange buiger van de grote teen (m. flexor hallucis longus) 1.9.2.11. achterste scheenbeenspier (m. tibialis posterior) 1.9.3. voetspieren 1.9.3.1. korte tenenstrekker (m. extensor digitorum brevis) 1.9.3.2. korte strekker van de grote teen (m. extensor hallucis brevis) 1.9.3.3. afvoerder van de grote teen (m. abductor hallucis) 1.9.3.4. korte buiger van de grote teen (m. flexor hallucis brevis) 1.9.3.5. aanvoerder van de grote teen (m. adductor hallucis) 1.9.3.6. wormvormige spieren (mm. lumbricalis) 1.9.3.7. tussenbeenspieren (mm. interossei) 1.9.3.8. korte tenenbuiger (m. flexor digitorum brevis) 1.9.3.9. afvoerder van de kleine teen (m. abductor digiti minimi) 1.9.3.10. aanvoerder van de kleine teen (m. opponens digiti minimi) 1.9.3.11. vierkante voetzoolspier (m. quadratus plantae) 1.10.
spijsvertering 1.10.1. spijsverteringskanalen 1.10.1.1. mondholte 1.10.1.1.1. 1.10.1.1.2. 1.10.1.2. keelholte 1.10.1.3. slokdarm 1.10.1.3.1. 1.10.1.4. maag 1.10.1.4.1.
werking van enzymen amylase
peristaltische beweging protease
1.10.1.4.2. werking van emzymen 1.10.1.4.3. doden van bacterien 1.10.1.5. dunne darm 1.10.1.5.1.1. voltooiing van de vertering 1.10.1.5.1.1.1. Darmsap; amylase, protease, lipase 1.10.1.5.1.1.1.1. meervoudige- in enkelvoudige suikers 1.10.1.5.1.1.1.2. eiwitten in aminozuren 1.10.1.5.1.1.2. gal 1.10.1.5.1.1.2.1. emulgeren van vetten 1.10.1.5.1.1.3. alvleeskliersap 1.10.1.5.1.1.3.1. amylase, protease, lipase 1.10.1.5.1.1.3.2. koolhydraten in glucose 1.10.1.5.1.1.3.3. geëmulgeerde vetten in glycerol en vetzuren 1.10.1.5.1.1.3.4. eiwitten in aminozuren 1.10.1.5.2. opname via darmvlokken in het bloed 1.10.1.5.3. opname van geëmulgeerde vetten in de lymfevaatjes 1.10.1.6. dikke darm 1.10.1.6.1. indikken spijsbrij 1.10.1.6.2. uitscheiding 1.10.2.
spijsverteringsorganen 1.10.2.1. Lever / hepar 1.10.2.1.1. opslagplaats van voedingsstoffen en regeling voedingsspiegel in het bloed van 1.10.2.1.1.1. bloedsuiker 1.10.2.1.1.2. eiwitten 1.10.2.1.1.3. vetten 1.10.2.1.2. aanmaken van eiwitten 1.10.2.1.3. ontgiften 1.10.2.1.4. aanmaak van gal 1.10.2.1.5. regeling van de bloedstolling 1.10.2.2. Alvleesklier/pancreas 1.10.2.2.1. ligging 1.10.2.2.2. bouw 1.10.2.2.2.1. exocriene klieren (97%) 1.10.2.2.2.1.1. afgifte alvleesklier sap 1.10.2.2.2.2. endocriene klieren (3%): eilandjes van Langerhans 1.10.2.2.2.2.1. afgifte hormonen 1.10.2.2.2.2.1.1. alfa-cel: glucagon 1.10.2.2.2.2.1.1.1. invloed op koolhydraat stofwisseling 1.10.2.2.2.2.1.1.2. omzetten van
glycogeen in glucose in de lever 1.10.2.2.2.2.1.1.3. omzetten van aminozuren in een koolwaterstofverbinding 1.10.2.2.2.2.1.2. beta-cel: insuline, anabool hormoon (eiwit) 1.10.2.2.2.2.1.2.1. regeling bloedsuikergehalte (secretie-patroon) 1.10.2.2.2.2.1.2.2. omzetten glucose in glycogeen 1.10.2.2.2.2.1.2.3. verbinding met celreceptor voor doorlating glucose 1.11.
stofwisseling 1.11.1 opname van voedingsstoffen (dunne darm) 1.11.2 opname van zuurstof (longen) 1.11.2.1 vervoer van voedingsstoffen- afvalstoffen en zuurstof (bloedvaten) 1.11.3 anabolisme / assimilatie 1.11.3.1 groei, herstel en vernieuwing cellen 1.11.4 katabolisme / dissimilatie
1.11.4.1 energievoorziening 1.11.4.2 verbruik opgeslagen voedingsstoffen 1.11.5 bouwstoffen 1.11.5.1 eiwitten 1.11.5.2 water 1.11.5.3 mineralen 1.11.6 brandstoffen 1.11.6.1 koolhydraten 1.11.6.2 vetten 1.11.7 glycosylering 1.11.7.1 binding van glucose aan lichaamseiwit 1.11.7.1.1 hemoglobine; zuurstof transport 1.11.7.1.2 collageen eiwit; bouwstof voor bindweefsel 1.11.8 adrenaline 1.11.8.1 extra hormoon uit de bijnierschors voor omzetting glycogeen in glucose 1.12. zenuwstelsel 1.12.1. Het perifere zenuwstelsel 1.12.2. Het autonome zenuwstelsel 1.12.3. centrale zenuwstelsel 1.13. zenuwuiteinden/receptoren 1.13.1. sensorische prikkels/impulsen 1.13.1.1. zintuigen 1.13.2. sensibele prikkels/impulsen 1.13.2.1. tast 1.13.2.2. druk 1.13.2.3. warmte 1.13.2.4. koude 1.13.2.5. pijn 1.13.3. zenuwvoorziening van de onderste extremiteitem 1.13.3.1. ligging en verloop 1.13.3.1.1. heupbeenzenuw/nervus ischiadicus 1.13.3.1.2. scheenbeenzenuw/nervus tibialis 1.13.3.1.3. kuitbeenzenuw / nervus peroneus communis 1.13.3.1.4. diepliggende kuitbeenzenuw / n. peroneus profundus 1.13.3.1.5. oppervlakkige kuitbeenzenuw / n. peroneus superficialis 1.13.3.1.6. dijbeenzenuw/nervus femoralis 1.13.3.1.7. oppervlakkige dijbeenzenuw/nervus saphenus 1.13.3.1.8. mediale voetzenuw/nervus plantaris medialis 1.13.3.1.9. laterale voetzenuw/nervus plantaris lateralus 2.
Pathologie 2.1. 2.2. 2.3.
2.4.
micro-organismen als ziekteverwekkers aandoeningen van de zweetklieren aandoeningen van de huid 2.3.1. fysiologisch en pathologisch eelt/hyperkeratosis 2.3.2. likdoorn/clavus (soorten) 2.3.3. likdoorn onder de nagel/clavus subungualis 2.3.4. kloven/ragaden 2.3.5. blaren 2.3.6. plaatselijke ontstekingsverschijnselen 2.3.6.1. roodheid/ rubor 2.3.6.2. warmte/ calor 2.3.6.3. zwelling/ tumor 2.3.6.4. pijn/ dolor 2.3.6.5. functieverlies/ functio laesa 2.3.7. zweer/(pre-)ulcus 2.3.8. atrofie 2.3.9. necrose 2.3.10. goed- en kwaadaardige woekeringen 2.3.11. allergische reacties nagelaandoeningen 2.4.1. exostose onder nagel/exostosis subungualis 2.4.2. hypertrofische nagels 2.4.3. hoornnagel/onychauxis 2.4.4. ramshoornnagel/onychogryphosis
2.4.5. eelt/hoornstof onder de nagel/hyperkeratosis subungualis 2.4.6. schimmelnagel/onychomycosis 2.4.7. ingroeiende nagel/pseudo unguis incarnatus 2.4.8. ingegroeide nagel/unguis incarnatus 2.4.9. stootnagel/unguis pulsus 2.4.10. losgelaten nagel/onycholysis/onychomadesis 2.4.11. tunnelnagel/unguis tegularis 2.4.12. lepeltjes nagel/holle nagel/koilonychia 2.4.13. gespleten nagel/onychorhexis/onychoschisis 2.4.14. psoriasisnagel/onychopsoriasis 2.4.15. blauwe nagel/subunguinaal haematoom 2.4.16. witte vlekjes in de nagel/leuconychia 2.5. aandoeningen circulatiesysteem 2.5.1. slagaderverkalking / Arteriosclerose 2.5.2. etalageziekte / Claudicatio intermittens 2.5.3. hartinfarct 2.5.4. ischemie 2.5.5. Angina pectoris 2.5.6. CVA 2.5.7. spataderen 2.5.8. bloedstolsel / Trombose 2.5.9. embolie 2.5.10. aderontsteking / Phlebitis 2.6. stoornissen in de stofwisseling 2.6.1. aandoeningen stofwisseling 2.6.2. suikerziekte / Diabetes mellitus 2.6.3. jicht 2.6.4. complicaties van suikerziekte/diabetes mellitus 2.6.5. neurologische afwijkingen 2.6.5.1. slechte doorbloeding 2.6.5.1.1. slechte wondgenezing 2.6.6. necrose 2.6.7. gangreen 2.7. aandoeningen zenuwstelsel 2.7.1. verlamming 2.7.2. spastische verlamming 2.7.3. kinderverlamming /Poliomyelitis) 2.7.4. zenuwontsteking / Neuritis 2.7.5. neuralgie 2.7.6. mortonse neuralgie 2.7.7. ziekte van Parkinson 2.7.8. Multiple Sclerose 2.7.9. neurologische aandoeningen 2.8. bewegingsapparaat van de onderste extremiteiten 2.9. gewrichtsaandoeningen 2.9.1. Reumatoïde arthritis 2.9.2. Artrose 2.9.3. Weke-delen reuma 2.9.4. Jicht 2.9.5. Verstuiking / Distorsie 2.9.6. Ontwrichting / Luxatie 2.9.7. Gedeeltelijke ontwrichting / Subluxatie 2.9.8. Slijmbeursontsteking / Bursitis 2.9.9. Ankylose 2.9.10. contractuur 2.10. spier- en peesaandoeningen 2.10.1. spierontsteking / Myositis 2.10.2. spieratrofie 2.10.3. peesontsteking / Tendinitis 2.10.4. peesschedeontsteking / Tendovaginitis 2.11. reumatische aandoeningen 2.11.1. ontstekingsreuma 2.11.1.1. Reumatoïde artritis (R.A.) 2.11.1.1.1. chronische gewrichtsontsteking 2.11.1.1.2. grillig verloop
2.12.
2.11.1.1.3. ochtend stijfheid 2.11.1.1.4. algehele malaise 2.11.1.1.5. gewrichtszwellingen 2.11.1.1.6. reumaknobbels (reumatoïde noduli) 2.11.1.1.7. standafwijkingen van de tenen 2.11.1.2. Juveniele Chronische Artritis (J.C.A.) 2.11.1.2.1. chronische gewrichtsontstekingen bij kinderen (jonger dan 16 jaar) 2.11.1.3. Syndroom van Bechterew (Spondylitis Ankylopoetica = SA) 2.11.1.3.1. ontstekingen van de gewrichten van bekken en wervelkolom 2.11.1.3.2. veelal eerste klacht hielpijn 2.11.1.3.3. ochtendstijfheid en pijn in de rug 2.11.1.3.4. ankylose wervelkolom 2.11.1.4. Artritis Psoriatica (A.P.) 2.11.1.4.1. psoriasis + gewrichtsontstekingen 2.11.1.4.2. DIP- gewrichten 2.11.1.4.3. nagelafwijkingen 2.11.1.4.3.1. putjes 2.11.1.4.3.2. bruinverkleuring 2.11.1.5. Ziekte van Reiter 2.11.1.5.1. gewrichtsontstekingen 2.11.1.5.2. oog- en urinebuisontstekingen 2.11.1.5.3. huidafwijkingen 2.11.1.5.3.1. etterige blaasjes voetzool en handpalmen 2.11.1.5.4. nagelafwijkingen 2.11.1.5.4.1. niet pijnlijke blaasjes onder de nagelplaat 2.11.2. systeemziekte, auto immuunziekten 2.11.2.1. Sclerodermie 2.11.2.1.1. toename activiteit bindweefsel 2.11.2.1.2. strakke en droge huid 2.11.2.1.3. geen beharing aangedane huid 2.11.2.1.4. Raynaud-fenomeen 2.11.2.1.5. rode plekjes op de huid 2.11.3. Polymyalgie Reumatica (=P.M.R.) 2.11.3.1. pijn en stijfheid in bepaalde groepen spieren 2.11.3. Artrose /arthrosis deformans / AD 2.11.3.1. degeneratieve afwijking gewrichtsoppervlakken 2.11.3.2. afname gewrichtskraakbeen kwaliteit 2.11.3.3. versneld verouderingsproces 2.11.3.3.1. startstijfheid 2.11.3.3.2. bewegingsbeperking gewricht 2.11.3.3.3. noduli DIP- en PIP gewrichten 2.11.4. weke delen reuma aan spieren, pezen, banden en kapsels van en rondom gewricht omschrijven 2.11.4.1. ziekte van Ledderhose 2.11.4.1.1. pijnloze verschrompeling bindweefselplaat onder de voet 2.11.4.1.2. noduli in voetzool 2.11.4.2. Fibromyalgie 2.11.4.2.1. pijn in houdings- en bewegingsapparaat (zonder ontsteking en vergroeiing) 2.11.4.3. tendinitis / peesontsteking 2.11.4.3.1. ontstekingsachtige veranderingen in het peesweefsel 2.11.4.3.1.1. achterste scheenbeenspier / m. tiblialis posterior 2.11.4.3.1.2. achillespees /tendinitis achilleï 2.11.4.3.1.3. aanhechting spierfascie voetzool 2.11.5. reumatische slijmbeursontsteking / bursitis 2.11.5.1. ontsteking slijmbeurs bij reumatoïde artritis 2.11.5.1.1. elleboog en hiel 2.11.6. Jicht / artritis urica 2.11.6.1. stofwisselingsziekte 2.11.6.1.1. acuut aanvalsgewijs 2.11.6.1.1.1. MTP-1 gewricht/Podogra 2.11.7. Acuut Reuma 2.11.7.1. acuut ontstane aandoening van gewrichten na keelontsteking door streptococcen. aandoeningen die kunnen ontstaan door reuma 2.12.1. huidaandoeningen die kunnen ontstaan door reuma 2.12.1.1. roodheid en zwelling 2.12.1.2. huidkleur
2.12.2.
2.12.3.
2.12.4.
2.12.5.
2.13.
2.12.1.3. schilfering t.g.v. artritis psoriatica 2.12.1.4. droge huid 2.12.1.5. kloven/ragiden 2.12.1.6. verschuiving van vetkussen onder de bal 2.12.1.7. eelt en likdoornvorming 2.12.1.8. atrofische huid 2.12.1.9. vasculitis 2.12.1.10. slechte wond genezing 2.12.1.11. hyperhidrosis 2.12.1.12. noduli 2.12.1.13. bursitis 2.12.1.14. gevoelsstoornis nagelaandoeningen die kunnen ontstaan door reuma 2.12.2.1. bloedingen en bloeduitstorting onder de nagelplaat 2.12.2.2. brokkelig 2.12.2.3. schuurpapiernagel 2.12.2.4. verkleuringen van de nagelplaat 2.12.2.5. pachyonychia 2.12.2.6. eeltvorming onder de nagelplaat 2.12.2.7. onychorrexis 2.12.2.8. onychogryphosis 2.12.2.9. onychopsoriasis 2.12.2.10. onycholysis aandoeningen aan de gewrichten van de onderste extremiteiten die kunnen ontstaan door reuma 2.12.3.1. gewrichtsontsteking 2.12.3.1.1. roodheid, zwelling, pijn, temperatuurverhoging, functieverlies 2.12.3.2. DIP- en PIP gewrichten 2.12.3.3. klauwstand van de tenen 2.12.3.4. hamerstand van de tenen 2.12.3.5. ruiterteen 2.12.3.6. hallux rigidus en hallux limitus 2.12.3.7. hallux valgus 2.12.3.8. luxatie aandoeningen aan spieren, pezen en banden van de onderste extremiteiten die kunnen ontstaan door reuma 2.12.4.1. spierstijfheid 2.12.4.2. tendinitis 2.12.4.2.1. achillespees 2.12.4.2.2. achterste scheenbeenspier 2.12.4.2.3. aanhechting spierfascie voetzool 2.12.4.3. ontsteking van de kapselbanden aandoeningen aan zenuwen van de onderste extremiteiten die kunnen ontstaan door reuma 2.12.5.1. gevoelsstoornis 2.12.5.1.1. beknelling door zwelling 2.12.5.1.1.1. achter binnenenkel / nervus tibialis posterior
stofwisselingsziekte 2.13.1. hormoon insuline 2.13.1.1. vormen van Diabetes Mellitus 2.13.1.1.1. Type l 2.13.1.1.1.1. diabetes afhankelijk van insuline 2.13.1.1.1.2. vermindering of geen activiteit beta-cel 2.13.1.1.1.3. beschadiging beta-cel door antistoffen 2.13.1.1.1.4. verhoging bloedsuikerspiegel 2.13.1.1.2. Type ll 2.13.1.1.2.1. diabetes niet afhankelijk van insuline 2.13.1.1.2.2. onvoldoende aanhechting insuline receptor 2.13.1.1.2.3. insulineresistent 2.13.1.1.2.3.1. minder goed functioneren insulinereceptor 2.13.1.1.2.3.2. toename productie insuline 2.13.1.1.2.3.3. afname productie insuline 2.13.1.1.3. verhoging bloedsuikerspiegel 2.13.1.2. symptomen bij diabetes 2.13.1.2.1. veel plassen en grote dorst 2.13.1.2.1.1. teveel glucose in urine 2.13.1.2.1.2. vochtverlies
2.13.1.2.2.
2.13.1.2.3. 2.14
2.13.1.2.1.3. dorst energieverlies 2.13.1.2.2.1. insuline tekort of 2.13.1.2.2.2. verminderde werking celreceptor gevoeligheid voor infecties 2.13.1.2.3.1. verhoogde bloedsuikerspiegel
de alvleesklier 2.14.2.1 een relatief of absoluut tekort aan insuline 2.14.2.2 insuline productie niet toereikend of niet effectief genoeg 2.15 gevolgen en complicatie van diabetes mellitus 2.15.2 verschijnselen 2.15.2.1 hypoglykemie (verlaagde bleodsuikerspiegel) 2.15.2.1.1 hartkloppingen 2.15.2.1.2 duizelig / beverig 2.15.2.1.3 wazig zien; transpireren 2.15.2.1.4 honger; agressief gedrag 2.15.2.1.4.1 suikerklontje / gezoete limonade 2.15.2.1.4.2 boterham met beleg 2.15.2.1.4.3 afspraak arts 2.15.2.2 hyperglykemie 2.15.2.2.1 veel plassen en dorst 2.15.2.2.2 vermoeidheid, hoofdpijn, vermageren 2.15.2.2.3 het warm hebben 2.15.2.2.4 krampen in beenspieren 2.15.2.2.5 tinteling in de voeten 2.15.2.2.6 keto-acidose (verzuring) 2.15.2.2.6.1 oogproblemen 2.15.2.2.6.2 nierproblemen 2.15.2.2.6.3 hoge bloeddruk 2.15.2.2.6.4 zenuwbeschadiging 2.15.2.2.6.5 afwijkingen aan hart en bloedvaten 2.15.2.2.6.6 de diabetische voet 2.15.2.2.6.6.1 veel water drinken 2.15.2.2.6.6.2 extra lichaamsbeweging 2.15.2.2.6.6.3 afspraak arts 2.15. complicaties 2.15 .1 infectie ten gevolge van 2.15.1.1 angiopathie 2.15.1.2 sensibele- en motorische neuropathie 2.15.1.3 verminderde diapedese 2.15.2 Hypertensie 2.15.2.3 I.A.D.M.; samenhang met nierbeschadiging 2.15.2.4 N.I.A.D.M.; gevolg van te hoog insulinegehalte 2.15.2.5 verminderde flexibiliteit van de vaatwand 2.16 neuropathie 2.16.2 sensibele neuropathie 2.16.2.1 verhoogde bloedsuikerspiegel 2.16.2.1.1 afname myo-inisitol 2.16.2.1.2 afname geleidingssnelheid zenuwprikkel gevoelszenuwen 2.16.2.1.2.1 verdwijnen oppervlakkige gevoel 2.16.2.1.2.1.1 temperatuur 2.16.2.1.2.1.2 tastzin 2.16.2.1.2.1.3 ulcus / infectie 2.16.3 motorische neuropathie 2.16.3.1.1 verhoogde bloedsuikerspiegel 2.16.3.1.1.1 afname myo-inisitol 2.16.3.1.1.2 afname geleidingssnelheid zenuwprikkel 2.16.3.1.1.2.1 spieren 2.16.3.1.1.2.2 uitvallen kleine voetspieren 2.16.3.1.1.2.2.1 standafwijkingen 2.16.3.1.1.2.2.2 ulcus / infectie 2.16.4 autonome neuropathie 2.16.4.1.1 verhoogde bloedsuikerspiegel 2.16.4.1.1.1 afname regelsysteem bloedvaten 2.16.4.1.1.1.1 atrofie huid / slechte wondgenezing
2.16.4.1.1.1.2 2.16.4.1.1.1.3 2.17
2.18
2.19
verminderde zweetsecretie / droge huid / kloven osteoporose / botontkalking
angiopathie 2.17.2 door vaataandoeningen 2.17.2.1 macro-angiopathie 2.17.2.2 artheroschlerose 2.17.2.3 arteriosclerose 2.17.2.4 aantasting grote slagaderlijke bloedvaten 2.17.2.4.1 aanzetting vettige substantie 2.17.2.4.1.1 verminderde doorbloeding 2.17.2.4.1.2 hartinfarct 2.17.2.4.1.3 CVA 2.17.2.4.1.3.1 hersenbloeding 2.17.2.4.1.3.2 herseninfarct 2.17.2.4.1.4 claudicatio intermittens (etalagebenen) 2.17.2.4.1.5 voetgangreen 2.17.2.4.2 mediasclerose 2.17.2.4.2.1 verharding middelste wand middelgrote bloedvaten 2.17.2.4.2.1.1 onbetrouwbare- of onmogelijke bloeddrukmeting 2.17.2.5 micro-angiopathie 2.17.2.5.1 aantasting kleine slagaderlijke bloedvaten 2.17.2.5.1.1 verdikking basale membraan 2.17.2.5.1.2 woekering endotheelcellen 2.17.2.6 micro-angiopathie + verhoogde glycosylering 2.17.2.6.1 onvoldoende zuurstofafgifte 2.17.2.6.2 verstoring collageen opbouw 2.17.2.6.2.1 aantasting gezichtsvermogen 2.17.2.6.2.2 verstoring nierfunctie] 2.17.2.6.2.3 spier- en gewrichtsproblemen 2.17.2.6.2.4 aantasting zenuwbanen 2.17.2.6.2.5 afname onderhuids bindweefsel 2.17.2.6.2.6 slechte wondgenezing 2.17.2.6.2.7 verhoogde kans op infectie 2.17.2.6.2.8 ulcus huidafwijkingen 2.18.2 circulatiestoornissen 2.18.3 verkleuringen 2.18.3.1 rood 2.18.3.1.1 versterkte doorbloeding 2.18.3.2 bleek of blauw 2.18.3.2.1 verminderde doorbloeding 2.18.3.3 bruine, witte of blauwzwart 2.18.3.3.1 vergaande stoornis in voeding en weefselgroei 2.18.3.3.1.1 gangreen, droog of nat (geïnfecteerd) 2.18.3.3.1.2 necrose (afstervend weefsel; zwart) 2.18.3.3.2 afname onderhuids bindweefsel (collageen) 2.18.3.3.2.1 ulcusvorming 2.18.3.4 autonome neuropathie 2.18.3.4.1 vochtigheid 2.18.3.4.1.1 verminderde of geen zweetafscheiding 2.18.3.4.1.1.1 kloven 2.18.3.4.2 atrofie (dunne huid) 2.18.3.4.2.1 kwetsbaar 2.18.3.4.3 opgezwollen aderen voetrug 2.18.3.4.4 ontbreken van beharing voetrug 2.18.3.5 overmatige druk 2.18.3.5.1 eelt en likdoorns 2.18.3.5.2 zwelling 2.18.3.6 temperatuur van de voethuid 2.18.3.6.1 warm; beide of eenzijdig 2.18.3.6.2 koud; beide of eenzijdig nagelafwijkingen 2.19.2.1 circulatiestoornissen 2.19.2.1.1 verdikte geelachtige nagels 2.19.2.2 neuropathie
2.20
3
2.19.2.2.1 brokkelige nagels standafwijkingen 2.20.1 pes planus 2.20.2 pers transversus planus 2.20.3 pes excavatus 2.20.4 pes valgus 2.20.5 pes varus 2.20.6 Charcot voet 2.20.7 onderlinge skeletdelen 2.20.7.1 hallux valgus/ varus / limitus 2.20.7.2 klauw / hamertenen 2.20.8 aandoeningen omschrijven door mechanische invloeden (mechanische stress) 2.20.8.1 verkeerd schoeisel 2.20.8.1.1 eelt / likdoorn vorming 2.20.8.2 standafwijkingen 2.20.8.2.1 verschuiven van plantaire vetkussen 2.20.8.3 verkeerd knippen van de nagels 2.20.8.3.1 ingroeiende nagels 2.20.9 micro-organismen 2.20.9.1 virussen 2.20.9.2 bacteriën 2.20.9.2.1 infecties / ulcus 2.20.9.3 schimmels / candida albicans 2.20.9.3.1 huid; vochtige plaatsen (tussen de tenen) 2.20.9.3.1.1 rode jeukende uitslag 2.20.9.3.1.2 schimmelinfectie
Orthopedie 3.1 aandoeningen aan de gewrichten en de beenderen 3.2 aandoeningen van de wervelkolom 3.3 aandoeningen van het heupgewricht 3.4 aandoeningen van het kniegewricht 3.5 aandoeningen aan de beenderen 3.6 de gevolgen van gewrichtsaandoeningen 3.7 de oorzaken van voetaandoeningen 3.8 de kenmerken van voetaandoeningen 3.9 de gevolgen van voetafwijkingen 3.10 oorzaken van orthopedische afwijkingen 3.11 aandoeningen aan de beenderen 3.12 aandoeningen aan de gewrichten 3.12.1 gewrichtsontsteking/artrits 3.12.2 gewrichtsdegeneratie/arthrosis deformans 3.12.3 gewrichtsverstijving/ankylose 3.13 aandoeningen aan de spieren en pezen 3.14 aandoeningen aan het zenuwstelsel 3.15 botwoekeringen/exostosen 3.16 standafwijkingen van de voet en tenen 3.16.1 standafwijkingen reuma 3.16.1.1 pes planovalgus 3.16.1.1.1 deformatie 3.16.1.2 pes cavus 3.16.1.2.1 ankylose 3.16.1.3 spreidvoet 3.16.1.4 overbelasting voorvoet 3.16.2 standafwijkingen diabetes mellitus 3.16.2.1 pes planus 3.16.2.2 pes transversus planus 3.16.2.3 pes excavatus 3.16.2.4 pes valgus 3.16.2.5 pes varus 3.16.2.6 Charcot voet 3.16.2.7 onderlinge skeletdelen 3.16.2.7.1 hallux valgus / varus / limitus 3.16.2.7.2 klauw / hamertenen
4
Biomechanica 4.1 Het bewegingsapparaat ( passief en actief) 4.1.1 spierwerking bij staan 4.1.1.1.1 evenwicht 4.1.1.1.2 steunvlak 4.1.1.1.3 symetrische stand 4.1.1.1.4 a-symetrische stand 4.1.1.2 relatie tussen evenwicht en het staan 4.1.1.2.1 stabiel 4.1.1.2.2 instabiel 4.1.1.2.3 indifferent 4.1.1.3 spierwerking bij gaan 4.1.1.3.1 standbeen 4.1.1.3.2 slingerbeen 4.1.1.3.3 fasen van de afwikkeling 4.1.1.3.4 lichaamszwaartepunt 4.1.2 spierwerking bij het gaan 4.1.2.1 lichaamszwaartepunt en steunvlak 4.1.2.2 evenwicht 4.1.2.3 afwikkelingsfases van de voet
2C
De kandidaat is in staat de indicaties en contra-indicaties voor een voetbehandeling te omschrijven van zowel de normale als de risicovoet zodat deze tijdens het voetonderzoek kunnen worden herkend. Indicaties 1.1. pathologisch eelt / Callus 1.2. likdoorns / Clavus (Neuro-, Vasculaire- en Neuro-vasculaire en Mollus) 1.3. nagelaandoeningen 1.4. eeltkloven / Ragaden
1.
2.
Contra-indicaties 2.1. ontstekingen 2.2. open wonden 2.3. necrose 2.4. ernstig eczeem 2.5. abcessen 2.6. allergieën 2.7. ingegroeide nagels / unguis incarnatus 2.8. wrat / verrrucae 2.9. weefselversterf 2.10. botwoekering onder de nagel / exostose subungualis 2.11. noduli 2.12. pre-ulcus
2D
De kandidaat is in staat specifieke risico’s te benoemen en te omschrijven zodat hierdoor tijdens het voetonderzoek de juiste conclusies kunnen worden getrokken. diabetes 1.1. verlaagde bloedsuikerspiegel / hypoglycemie 1.2. verhoogde bloedsuikerspiegel / hyperglycemie 1.3. verhoogde infectie kans 1.4. zenuwbeschadiging / neuropathische complicaties 1.4.1. sensibele neuropathie 1.4.2. motorische neuropathie 1.4.3. autonome neuropathie 1.5. circulatiestoornissen / angiopathische complicaties 1.5.1. macro angiopathie 1.5.1.1. artherosclerose 1.5.1.2. mediasclerose (Mönckebergsclerose) 1.5.2. micro angiopathie 1.5.2.1. netvliesschade / retinopathie 1.5.2.2. nierproblemen / nefropathie 1.5.2.3. aantasting zenuwbanen 1.5.2.4. afname onderhuids bindweefsel 1.5.2.5. slechte wondgenezing
1.
1.6. beperkte gewrichtsbeweeglijkheid / Limited Joint Mobility 2.
reuma 2.1. gewrichtsontstekingen 2.2. zwellingen aan de PIP-gewrichten 2.3. ontwrichting / luxaties in MTP I-gewrichten 2.4. slijmbeursontsteking / bursitis 2.5. bloedvatontsteking / vasculitis 2.6. ontsteking peesweefsel / tenditis 2.7. noduli en jichttophi 2.8. gevoel vermindering
3.
spasticiteit 3.1. oncontroleerbare spiersamentrekking 3.2. gewrichtsaandoeningen 3.3. vaataandoeningen 3.4. huidatrofie 3.5. slijmbeursontsteking / bursitis 3.6. bloedvatontsteking / vasculitis 3.7. ontsteking peesweefsel / tenditis 3.8. gevoel vermindering
4.
ouderdom 4.1. gewrichtsaandoeningen 4.2. vaataandoeningen 4.3. huidatrofie 4.4. slijmbeursontsteking / bursitis 4.5. bloedvatontsteking / vasculitis 4.6. ontsteking peesweefsel / tenditis 4.7. gevoel vermindering
5.
hepatitis 5.1. besmetting met hepatitis B of C door bloedcontact (snijd-incident)
6.
aids 6.1. besmetting met HIV door bloedcontact (snijd-incident) 6.2. besmetting met Aids door bloedcontact (snijd-incident)
7.
verwaarlozing 7.1. gewrichtsaandoeningen 7.2. vaataandoeningen 7.3. huidatrofie 7.4. slijmbeursontsteking / bursitis 7.5. bloedvatontsteking / vasculitis 7.6. ontsteking peesweefsel / tenditis 7.7. infectie ziekten 7.8. open wonden
8.
contra-indicaties 8.1. ontstekingen
9.
open wonden 9.1. necrose 9.2. ernstig eczeem 9.3. abcessen 9.4. allergieën 9.5. ingegroeide nagels 9.6. blauwe nagel / subunguaal hematoom 9.7. botwoekering onder de nagel / exostose subungualis 9.8. noduli
2E 1.
De kandidaat heeft globale kennis van de andere disciplines in de zorgketen en weet de cliënt informatie te verstrekken over een voor de cliënt relevante discipline arts
1.1. weten welke aandoeningen ze niet mag behandelen 1.2. weten wanneer zij een cliënt adviseert een bezoek te brengen aan een arts 1.3. een duidelijke omschrijving van de klacht voor een arts kunnen formuleren 2.
fysiotherapeut 2.1. op de hoogte zijn of de cliënt onder behandeling is van een fysiotherapeut met betrekking tot de beweeglijkheid van de onderste extremiteiten 2.2. afweging maken over het wel of niet plaatsen van een antidruktechniek (evt. in overleg met de fysiotherapeut)
3.
podotherapeut 3.1. op de hoogte zijn of de cliënt onder behandeling is van een podotherapeut 3.2. rekening houden met de mogelijk aangepaste therapeutische zolen 3.3. doorverwijzen als de antidruktechniek in de therapeutische zool verwerkt kan worden 3.4. een duidelijke omschrijving van de klacht voor de podotherapeut kunnen formuleren
4.
podoloog 4.1. de kandidaat moet op de hoogte zijn of de cliënt onder behandeling is van een podoloog 4.2. rekening houden met de mogelijk aangepaste therapeutische zolen 4.3. doorverwijzen als de antidruktechniek in de therapeutische zool verwerkt kan worden 4.4. een duidelijke omschrijving van de klacht voor de podoloog kunnen formuleren
5.
schoenhandelaar 5.1. de kandidaat moet de cliënt schoenadvies kunnen geven 5.2. op de hoogte zijn van schoenhandelaren in haar omgeving 5.3. een duidelijke omschrijving kunnen meegeven met betrekking tot het schoenadvies
6.
schoenmaker 6.1. de kandidaat moet op de hoogte zijn van de normale en abnormale slijtage plekken aan en in de schoen 6.2. kunnen adviseren slijtageplekken te laten repareren
7.
schoentechnicus 7.1. de kandidaat moet op de hoogte zijn voor het verkrijgen van orthopedisch schoeisel en de cliënt hierover informeren
8.
Diabetisch verpleegkundige 8.1. weten of de cliënt onder controle staat bij een diabetisch verpleegkundige of een diabetespli bezoekt 8.2. een duidelijke omschrijving van de klacht/vraag voor de diabetisch verpleegkundige kunnen formuleren
2F
De kandidaat heeft kennis van de Code van het Voetverzorgingsbedrijf en kan handelen volgens deze richtlijnen zodat het voetonderzoek op de juiste manier wordt uitgevoerd Volgens Competentie 1.5 2G
De kandidaat kan de richtlijnen voor de medisch pedicure toepassen zodat het voetonderzoek volgens de Richtlijnen wordt uitgevoerd Volgens competentie 1.4
Competentie 3 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze een screening van de voet uit te voeren 3A De kandidaat kan de juiste conclusies trekken in praktijksituaties aan de hand van haar kennis van anatomie, fysiologie, pathologie, orthopedie, biomechanica Volgens competentie 2 D
3B 1.
2.
De kandidaat is bekend met de hulpmiddelen welke bij een screening kunnen worden gebruikt en weet de gebruikswijze hiervan te benoemen Monofilament : 1.1. Testen oppervlakkige gevoel Stemvork – stemvorkspanner 2.1. Testen dieper gevoel
3.
Voetmaatmeter
4.
Binnenmaatstok
5.
Blauwdrukraam met toebehoren
3C 1.
De kandidaat kent de onderdelen van de screening en kan benoemen hoe en waar deze moet worden uitgevoerd. Screening 1.2 oppervlakkig gevoel (na verwijderen eelt) beide voeten 1.2.1 monofilament 1.2.1.1 top digiti 1, 3 en 5 plantair 1.2.1.2 MTP 1, 3 en 5 plantair 1.2.1.3 mediale en laterale geleng 1.2.1.4 plantaire zijde hiel 1.2.1.5 voetrug tussen digiti 1 en 2 1.2.1.6 monofilament in C-vorm gedurende één seconde 1.2.1.7 test driemaal wisselend op drie plaatsen 1.3 dieptegevoel 1.3.1 Rydel Seiffer stemvork (na verwijderen eelt) beide voeten 1.3.1.1 stemvork in trilling brengen 1.3.1.2 interfalangeale gewricht grote teen 1.3.1.3 zijkant MTP 1 en 5 1.3.1.4 mediale en laterale enkel 1.3.1.5 trilling 10 seconden voelbaar 1.3.1.6 bij twijfel test herhalen 1.4 doorbloeding 1.4.1 temperatuur (palpatie) beide voeten 1.4.1.1 handen normale kamertemperatuur 1.4.1.2 palperen met rugzijde van de handen (zonder handschoenen) voor het waarnemen van temperatuurverschillen 1.4.1.3 gehele voet 1.4.1.4 voorvoet 1.4.1.5 ter hoogte van de tenen 1.4.1.6 de hiel 1.5 mobiliteit 1.5.1 gewrichtsbeweeglijkheid (Limited Joint Mobility = LJM) 1.5.1.1 Prayer's sign (bidstand van de handen) 1.5.1.1.1 volledig sluiten van de pinken en de rest van de handen 1.5.1.1.2 handen maken een hoek van 90 graden met onderarmen 1.5.1.2 Voetgewrichten 1.5.1.3. bovenste spronggewricht 1.5.1.3.1 plantair flexie 1.5.1.3.2. dorsaal flexie 1.5.1.4 middenvoet 1.5.1.5. metatarsophalangeale gewricht (MPT 1) 1.5.1.5.1. plantair flexie 1.5.1.5.2. dorsaal flexie 1.5.1.6 tenen 1.5.1.6.1 plantair flexie 1.5.1.6.2 dorsaal flexie 1.6 inspectie 1.6.1 huidconditie 1.6.1.1 droog 1.6.1.2 vochtig 1.6.1.3 normaal 1.6.2 huidafwijkingen 1.6.2.1 circulatiestoornissen 1.6.2.1.1 verkleuringen 1.6.2.1.1.1 rood 1.6.2.1.1.2 bleek of blauw 1.6.2.1.1.3 bruin, wit of blauwzwart 1.6.2.1.1.4 afname onderhuids bindweefsel 1.6.2.2 vochtigheid
1.6.2.2.1 verminderde zweetafscheiding 1.6.2.2.2 geen zweetafscheiding 1.6.2.3 atrofie 1.6.2.4 myose 1.6.2.5 opgezwollen aderen voetrug 1.6.2.6 ontbreken beharing voetrug 1.6.2.7 noduli 1.6.2.8 mechanische druk 1.6.2.8.1 eelt en likdoorns 1.6.2.8.2 blaar 1.6.2.8.3 kloven 1.6.2.9 zwelling/ oedeem 1.6.2.10 wond/ ulcus 1.6.2.11 nagelafwijkingen (zie competentie 2A) 1.7. schoeninspectie 1.7.1. pasvorm 1.8 voetlengtemeter 1.8.1 op blote voeten naast elkaar 1.8.2 schuifmaat tot aan langste teen 1.9 binnenmaatstok 1.9.1 in schoen behorend bij de langste voet 1.9.2 vergelijk lengte voetmaat met lengte binnenmaat van de schoen 1.10 hakhoogte 1.10.1 2-3 cm 1.11 sluiting 1.11.1 vetersluiting of klittenband 1.12 stevigheid van de hiel 1.12.1 stevig contrefort 1.12.2 niet te stevig sluitende hiel 1.12.3 achternaad gelijk aan stand hielbeen 1.13 breedte en hoogte van de voorvoet 1.13.1 voldoende hoogte en breedte 1.13.2 zonder sierstiksels 1.14 voering en binnenzool 1.14.1 glad 1.15 blauwdrukken 1.15.1 statische blauwdruk 1.15.1.1 drukbelasting 1.15.1.2 standafwijking 1.15.1.3 beoordeling pasvorm schoen met gemaakt statische blauwdruk 1.15.1.4 verklaring en omschrijving dit is meer voor de medische pedicure en niet voor de basis 1.15.1.4.1 juiste stand voet 1.15.1.4.1.1 recht voet 1.15.1.4.2 onjuiste stand voet 1.15.1.4.2.1 gezwaaide voet 1.15.1.4.2.2 overbelaste voet 1.15.1.4.2.3 uitpuilende botdelen 1.15.1.4.2.4 vetpolster 1.15.1.4.3 type voet 1.15.1.4.3.1 standafwijking voet 1.15.2 dynamische blauwdruk 1.15.2.1 afwikkelpatroon 1.15.2.2 overdrukplaatsen
3D
De kandidaat heeft kennis over voettypen en voetafwijkingen en kan deze herkennen, zodat deze tijdens de screening kunnen worden geconstateerd Volgens competentie 2D 1. Voettypen 1.1 planustype 1.2 excavatustype 1.3 valgustype 1.4 varustype 2.
Standafwijkingen van de voet
3.
4.
2.1 platvoet/pes planus 2.2 spreidvoet/pes transversus 2.3 spreid-platvoet/pes transverso-planus 2.4 holvoet/pes excavatus 2.5 hol-knikvoet/pes excavatus-valgus 2.6 hol-klompvoet/pes excavatus varus 2.7 supinatievoet/pes varus 2.8 knikvoet/pes valgus 2.9 plat-knikvoet/pes plano-valgus 2.10 spitsvoet/pes equinus 2.11 klompvoet/pes equino-varus 2.12 hakvoet/pes calcaneus 2.13 charcotvoet Standafwijkingen van de tenen 3.1 hallux valgus 3.2 hallux varus 3.3 hallux rigidus 3.4 gebogen grote teen/hallux flexus 3.5 hamerteen/digitus maleus 3.6 klauwteen/krabbelteen 3.7 ruiterteen Overige afwijkingen 4.1 dropping first 4.2 haglundse exostose 4.3 hielspoor 4.4 marsvoet 4.5 luxatie 4.6 subluxatie
3E
De kandidaat heeft kennis van aandoeningen zodat tijdens de screening aandoeningen worden herkend en de juiste conclusies worden getrokken en de gevolgen worden meegenomen in het behandelplan. Volgens competentie 2A 3F
De kandidaat is in staat de indicaties en contra-indicaties voor een voetbehandeling te omschrijven van zowel de normale als de risicovoet zodat deze tijdens de screening kunnen worden herkend. Volgens competentie 2C 3G
De kandidaat is in staat specifieke risico’s te benoemen en te omschrijven zodat het tijdens de screening de juiste constateringen kunnen worden gedaan. Volgens competentie 2D 3H
De kandidaat weet welke disciplines er zijn en kan globaal de taak benoemen zodat ze weet wat de grenzen van haar eigen vakgebied zijn zodat ze weet wanneer en aan wie ze een cliënt moet doorverwijzen tijdens de screening De kandidaat heeft globale kennis van de andere disciplines in de zorgketen en weet de cliënt door te verwijzen naar een voor hem/haar relevante discipline. Volgens competentie 2E 3I
De kandidaat heeft kennis van de Code van het Voetverzorgingsbedrijf en kan handelen volgens deze richtlijnen zodat de screening juist wordt uitgevoerd. Volgens competentie 1E 3J
De kandidaat kan de richtlijnen voor de medisch pedicure toepassen zodat de screening volgens de Richtlijnen wordt uitgevoerd
Volgens competentie 1D
Competentie 4 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze een behandelplan op te stellen als voorbereiding op het behandelen van de voet. 4A
De kandidaat kent anatomie, fysiologie, pathologie, orthopedie, biomechanica met deze kennis de juiste conclusies in de praktijksituaties getrokken kunnen worden. Volgens competentie 2B 4B
De kandidaat heeft kennis van anamnese, inspectie en palpatie zodat het behandelplan kan worden opgesteld.
Volgens competentie 2A 4C De kandidaat is in staat om op systematische wijze een behandelplan op te stellen. Volgens competentie 6D 4D
De kandidaat heeft kennis over voettypen en voetafwijkingen en kan deze herkennen, zodat deze in het behandelplan kunnen worden meegenomen. Volgens competentie 2D 4E
De kandidaat heeft kennis van aandoeningen zodat deze worden herkend, de juiste conclusies worden getrokken en de gevolgen worden meegenomen in het behandelplan. Volgens competentie 2E 4F
De kandidaat is in staat de indicaties en contra-indicaties voor een voetbehandeling te omschrijven, van zowel de gewone als de risicovoet, zodat deze op de juiste wijze in het behandelplan worden verwerkt. Volgens competentie 2C 4G
De kandidaat is in staat specifieke risico’s te benoemen en te omschrijven zodat deze in het behandelplan kunnen worden meegenomen. Volgens competentie 2F 4H
De kandidaat weet welke disciplines er zijn en kan globaal de taak benoemen zodat ze weet wat de grenzen van haar eigen vakgebied zijn zodat ze weet wanneer en aan wie ze een cliënt moet doorverwijzen tijdens het opstellen van het behandelplan. De kandidaat heeft globale kennis van de andere disciplines in de zorgketen en weet de cliënt door te verwijzen naar een voor hem/haar relevante discipline. Volgens competentie 2G 4I
De kandidaat heeft kennis van de Code van het Voetverzorgingsbedrijf en kan handelen volgens deze richtlijnen zodat het behandelplan op de juiste manier wordt opgesteld. Volgens competentie 1E 4J
De kandidaat kan de Richtlijnen voor de medisch pedicure toepassen zodat het behandelplan volgens de Richtlijnen wordt opgesteld Volgens competentie 1D
Competentie 5 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze een basisbehandeling aan de voet uit te voeren, rekening houdend met de verwachtingen van de cliënt. Zie competentie 4 van de basis
Competentie 6 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze een behandeling aan de (potentiële) risicovoet uit te voeren, rekening houdend met de verwachtingen van de cliënt. 6A
De kandidaat kent anatomie, fysiologie, pathologie, orthopedie, biomechanica met deze kennis de juiste conclusies in de praktijksituaties getrokken kunnen worden. Volgens competentie 2B 6B 1.
2.
De kandidaat kan voor de behandeling van de potentiële risicovoet de juiste frees en instrumenten kiezen en het gebruik van de reinigings- en desinfectieapparatuur beschrijven. freesapparatuur 1.1. De kandidaat kent de eisen waaraan freesapparatuur dient te voldoen en weet het verschil tussen droog- en nattechniek te omschrijven 1.1.1. het vereiste aantal toeren voor de pedicuremotor 1.1.2. het gebruik van de vloeistof (bij nattechniek) 1.1.3. het gebruik van stofafzuiging (bij droogtechniek) 1.1.4. reiniging van de pedicuremotor reinigings- en desinfectieapparatuur 2.1. De kandidaat kan het gebruik van reinigings- en desinfectieapparatuur beschrijven 2.1.1. ultra soon reiniger 2.1.2. instrumentenwasmachine
3.
bak voor desinfectie met alcohol 70 en/of 80 %
4.
handinstrumenten (tangen, vijlen, nagelheffer, e.d.) 4.1 de kandidaat is in staat het juiste instrument te kiezen voor de gewenste behandeling 4.2 de kandidaat is in staat de juiste freesjes voor de behandeling te kiezen.
6C 1.
De kandidaat weet de verschillende onderdelen van een behandeling te benoemen en te omschrijven. snijtechnieken 1.1. De kandidaat weet de juiste snijdrichting te benoemen en het gebruik van het juiste mesje aangeven (15 – 10 – 20 – 11)
2.
freestechnieken (nat en droog) 2.1. De kandidaat kan de eisen gesteld aan de apparatuur benoemen met betrekking tot: 2.1.1. het vereiste aantal toeren voor de motor 2.1.2. het gebruik van desinfectiemiddel (bij nattechniek) 2.1.3. het gebruik van stofafzuiging (bij droogtechniek) 2.1.4. reiniging van de motor
3.
nagelomgeving schoonmaken 3.1. De kandidaat kan omschrijven op welke wijze en met welk instrument de nagelomgeving wordt gereinigd
4.
nagelriemen soepel en los maken 4.1. De kandidaat kan omschrijven op welke wijze en met welk instrument de nagelriemen soepel en los worden gemaakt
5.
(nagel)substantie verwijderen 5.1. De kandidaat kan omschrijven op welke wijze en met welk instrument de nagelsubstantie wordt verwijderd
6.
nagels behandelen (desinfecteren, knippen, polijsten etc.) 6.1. De kandidaat kan omschrijven op welke wijze en met welk instrument de nagels worden geknipt en behandeld
7.
eelt verwijderen en behandelen 7.1. De kandidaat kan omschrijven op welke wijze en met welk instrument het eelt wordt verwijderd en behandeld
8.
ragaden/kloven behandelen 8.1. De kandidaat kan omschrijven op welke wijze en met welk instrument kloven / ragaden worden behandeld
9.
likdoorns/eeltpitten verwijderen en behandelen 9.1. De kandidaat kan omschrijven op welke wijze en met welk instrument likdoorns worden verwijderd en behandeld
10. wondjes behandelen 10.1. De kandidaat kan omschrijven op welke wijze wonden worden behandeld 11. blaren behandelen 11.1. De kandidaat kan omschrijven op welke wijze blaren worden behandeld 12. ontstekingen/infecties behandelen 12.1. De kandidaat weet te vermelden dat ontstekingen/infecties een contra-indicatie zijn 13. (pseudo) ingroeiende nagels behandelen 13.1. De kandidaat kan omschrijven op welke wijze en met welk instrument ingroeiende nagels worden behandeld 14. voethuid verzorgen. 14.1. De kandidaat kan omschrijven op welke wijze de voethuid wordt verzorgd
6D
1.
De kandidaat kan het ziektebeeld, vormen en gevolgen van Diabetes, Reuma, verwaarlozing, spasme en ouderdom herkennen zodat hier tijdens het behandelen van de potentiële risicovoet rekening mee kan worden gehouden. Verwaarloosde voet 1.1. aandoeningen 1.1.1. Hoornnagel / Onychausis 1.1.2. Ramshoornnagel / Onychogryphosis 1.1.3. Schimmelnagel / Onychomycose
1.2.
1.3.
1.4.
1.5
2.
1.1.4. Voetschimmel 1.1.5. Infectieziekten 1.1.6. Open wonden 1.1.7. Ontstekingen Oorzaken 1.2.1. Verwaarloosde persoonlijke hygiëne 1.2.2. Ouderdom 1.2.3. Degeneratie 1.2.4. Dak- of thuisloos 1.2.5. Psychische aandoeningen Gevolgen 1.3.1. Verminderde mobiliteit 1.3.2. Vorming van ernstig pathologisch eelt 1.3.3. Likdoorns 1.3.4. Ingroeiende nagels Complicaties 1.4.1. Abcessen 1.4.2. Zweren 1.4.3. Necrose 1.4.4. Gangreen Standafwijking voet/ tenen 1.5.1 gezwaaide voet 1.5.2 overbelasting voet 1.5.3 uitpuilende botstukken 1.5.4 platvoet/pes planus 1.5.5 spreidvoet/pes transversus 1.5.6 spreid-platvoet/pes transverso-planus 1.5.7 holvoet/pes excavatus 1.5.8 holknikvoet/pes excavatus-valgus 1.5.9 holklompvoet/pes excavatus-varus 1.5.10 klompvoet /pes varus 1.5.11 knikvoet/pes valgus 1.5.12 platknikvoet/pes plano-valgus 1.5.13 spitsvoet/pes equinus 1.5.14 klomp-spitsvoet/pes equino-varus 1.5.15 hakvoet/pes calcaneus 1.5.16 marsvoet 1.5.17 hallux valgus 1.5.18 hallux varus 1.5.19 hallux rigidus 1.5.20 dropping first 1.5.21 hamerteen 1.5.22 klauwteen 1.5.23 ruiterteen
Spastische voet 2.1. aandoeningen 2.1.1. Standafwijkingen 2.1.2. Spierverkrampingen 2.1.3. Tremoren 2.1.4. Contracturen 2.2. oorzaken 2.2.1. Ziekte van Huntington 2.2.2. Ziekte van Parkinson 2.2.3. Multiple Sclerose 2.2.4. Cerebrovasculair accident / CVA 2.2.5. Aangeboren 2.2.6. Trauma 2.3. gevolgen 2.3.1. Pathologische eeltvorming / Callus 2.3.2. Vorming likdoorns / Clavus 2.3.3. Gestoorde mobiliteit 2.3.4. Oncontroleerbare bewegingen 2.3.5. Spiercontractie 3.4 standafwijking voet/ tenen
2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.4.4 2.4.5 2.4.6 2.4.7 2.4.8 2.4.9 2.4.10 2.4.11 2.4.12 2.4.13 2.4.14 2.4.15 2.4.16 2.4.17 2.4.18 2.4.19 2.4.20 2.4.21 2.4.22 2.4.23 3.
gezwaaide voet overbelasting voet uitpuilende botstukken platvoet/pes planus spreidvoet/pes transversus spreid-platvoet/pes transverso-planus holvoet/pes excavatus holknikvoet/pes excavatus-valgus holklompvoet/pes excavatus-varus klompvoet /pes varus knikvoet/pes valgus platknikvoet/pes plano-valgus spitsvoet/pes equinus klomp-spitsvoet/pes equino-varus hakvoet/pes calcaneus marsvoet hallux valgus hallux varus hallux rigidus dropping first hamerteen klauwteen ruiterteen
Ouderdom en oudere voet 3.1. Aandoeningen 3.1.1. Vaataandoeningen 3.1.2. Nagelaandoeningen 3.1.3. Huidatrofie 3.1.4. Ontstekingen 3.1.5. Ouderdomswratten 3.1.6. Oedeem 3.2. Oorzaken 3.2.1. Gestoorde bloedsomloop 3.2.2. Vaatvernauwing 3.2.3. Degeneratie 3.2.4. Celafname van de huid 3.2.5. Infectie ziekten 3.2.6. Circulatiestoornissen / Veneuze insufficiëntie 3.2.7. Verminderde werking aderkleppen 3.2.8. Vochtophoping in onderhuids bindweefsel 3.3. Gevolgen 3.3.1. Slagaderverkalking / Atherosclerose 3.3.2. Etalageziekte / Claudicatio intermittens 3.3.3. Aderontsteking / Phlebitis 3.3.4. Mediasclerose 3.3.5. Hoornnagel / Onychocausis 3.3.6. Schimmelnagel / Onychomycose 3.3.7. Spataderen / Varices 3.3.8. Pigmentvlekken 3.4. Complicaties 3.4.1. Hartinfarct 3.4.2. Herseninfarct / CVA 3.4.3. Trombose 3.4.4. Embolie 3.4.5. Verminderde wondgenezing 3.4.6. Standafwijking voet/ tenen 3.4.6.1 gezwaaide voet 3.4.6.2 overbelasting voet 3.4.6.3 uitpuilende botstukken 3.4.6.4 platvoet/pes planus 3.4.6.5 spreidvoet/pes transversus 3.4.6.6 spreid-platvoet/pes transverso-planus 3.4.6.7 holvoet/pes excavatus 3.4.6.8 holknikvoet/pes excavatus-valgus
3.4.6.9 3.4.6.10 3.4.6.11 3.4.6.12 3.4.6.13 3.4.6.14 3.4.6.15 3.4.6.16 3.4.6.17 3.4.6.18 3.4.6.19 3.4.6.20 3.4.6.21 3.4.6.22 3.4.6.23
6E 1.
holklompvoet/pes excavatus-varus klompvoet /pes varus knikvoet/pes valgus platknikvoet/pes plano-valgus spitsvoet/pes equinus klomp-spitsvoet/pes equino-varus hakvoet/pes calcaneus marsvoet hallux valgus hallux varus hallux rigidus dropping first hamerteen klauwteen ruiterteen
De kandidaat is in staat de juiste materialen, producten, beschermingsmiddelen en contra-indicaties te benoemen bij om bij cliënten met risicovoeten een verantwoorde behandeling uit te voeren. Materialen 1.1. Anti-druk materialen 1.1.1. Vilt 1.1.2. Moleskin 1.1.3. Fleecy web (omgekeerd gebruiken) 1.1.4. Tubifoam 1.1.5. Pedilastik 1.1.6. Plastozote 1.1.7. Roval foam 1.1.8. PPT 1.1.9. Podosheet/rings 1.1.10. Copoline 1.1.11. wol-vilt 1.1.12. fleecy foam 1.1.13. roval foam 1.1.14. silopad 1.1.15. siliconen orthese 1.1.16. epithelium 1.2. anti-druk materiaal nagelwal 1.2.1. copoline 1.2.2. clauden 1.2.3. unitule (optule) geïmpregneerd gaas op parafinebasis 1.2.4. beugeltechniek, beugeltechniek in relatie tot DM(zie Richtlijnen) 1.2.5. nagelregulatie, nagelregulatie in relatie tot DM (zie Richtlijnen) 1.3. orthese materiaal 1.4. Confectie hulp middelen 1.4.1. Knokbeschermer met lus / ballenbed 1.4.2. Hallux-valgus dag- en nachtspalk 1.4.3. Teenspreider (Schuimrubber met schuimplastic, pararubber, Schuimplastic) 1.4.4. Hamerteenstrekker (voor één of twee tenen) 1.4.5. Hamerteenkussen 1.4.6. Teenkussen (met en zonder uitsparing) 1.4.7. Teenmof 1.4.8. Teenkap 1.4.9. Voorvoetkussen 1.4.10. Bandage vijfde teen 1.4.11. Hielkussen (met en zonder uitsparing) (zachte uitvoering) 1.4.12. Inlegzolen 1.5. Correctie hulpmiddelen 1.5.1. Hallux-valgus dag- en nachtspalk 1.5.2. Hamerteenstrekker 1.5.3. Spreidvoetbandage (met en zonder pelot) 1.5.4. Voorvoetkussen (met en zonder uitsparing) 1.5.5. Pelotten (hart-, nier- en maagvormig) ? 1.5.6. Knikvoetsteun met hielvanger
1.5.7. Gelengkeil 1.5.8. Hielkussen (met en zonder uitsparing) 2.
producten (cosmetische, semi-medische en medische producten) 2.1. huidverzorgingsmiddelen 2.1.1. huidvriendelijk op basis van hydrofiele olie 2.2. desinfecterende middelen[1] 2.2.1. alcohol 70%-80% 2.2.2. huiddesinfectans (voor intacte huid) 2.2.3. huiddesinfectans met RVG nummer (voor niet intacte huid) 2.2.4. combi product – 70% alcohol + chloorhexidine 2.2.5. desinfecterende zalven 2.2.6. desinfectiemiddelen met een N-nummer (voor instrumenten en oppervlakken) 2.2.7. fysiologisch zout 2.2.8. wonddesinfectans 2.2.8.1. alcohol 70%-80% 2.2.8.2. desinfectans met een RVG-nummer 2.2.8.3. sterilon 2.2.8.4. eventueel bloedstelpend middel op eiwitconcentratie 2.2.8.5. Combi product van 70% alcohol met chloorhexidine (Sterilon, Hibitane, Hibiscrub) 2.2.8.6. Desinfecterende zalf (Betadinezalf , Calendulazalf) 2.2.8.7. Povidon – Betadinejodium - Betadinescrub 2.2.9. wondverzorgingsmiddelen 2.2.9.1. steriel gaas 2.2.9.2. huidvriendelijke hechtpleister 2.2.9.3. luchtdoorlatend 2.2.9.4. fixomull 2.2.9.5. “papieren” pleisters 2.3. reinigingsmiddelen/detergentia 2.3.1. zeep 2.3.2. petroleumether 2.3.3. fysiologisch zout 2.3.4. waterstofperoxyde 1,5% 2.3.5. soda en Biotex 2.4. hoornstof oplossende- en etsende middelen 2.4.1. huidverwekers 2.4.2. salicylpreparaten (20% t/m 60%) (niet op diabetische voet) 2.4.3. zilvernitraat (niet op diabetische voet) 2.5. ontstekingswerende middelen 2.5.1. Ichtyolzalf 2.5.2. Diachylonzalf 2.5.3. Alcohol 70% 2.5.4. Willospon 2.5.5. Spongostan 2.6. trekzalven
3.
beschermingsmiddelen 3.1. Huidbeschermende middelen / materialen /verbanden 3.1.1. Vilt 3.1.2. Moleskin 3.1.3. Fleecy web (omgekeerd gebruiken) 3.1.4. Tubifoam 3.1.5. Pedilastik 3.1.6. Plastozote 3.1.7. Roval foam 3.1.8. PPT 3.1.9. Podosheet/rings 3.1.10. Copoline 3.2. Watten, windsels, gazen, pleisters, drukwerende middelen, confectiehulpmiddelen, etc.) 3.2.1. Witte watten (katoen) / Vette Watten / Synthetische Watten 3.2.2. Hydrofiele zwachtels / Cambric zwachtels / Elastische zwachtels 3.2.3. Dekverband / Drukverband / Wonddrukverband 3.2.4. Steriele gazen / Zalf gazen / Metalline gazen / Rondgeweven gazen / Engels pluksel 3.2.5. Hypoallergenen wond- en hechtpleisters 3.2.6. Drukwerende middelen
3.2.6.1. Vilt 3.2.6.2. Moleskin 3.2.6.3. Fleecy Web (omgekeerd gebruiken 3.2.6.4. Tubifoam 3.2.6.5. Pedilastik 3.2.6.6. Plastozote 3.2.6.7. Roval foam 3.2.6.8. PPT 3.2.6.9. Podosheet / Rings 3.2.6.10. Copoline 3.2.7. Confectie hulpmiddelen 3.2.7.1. Knokbeschermer met lus / Ballenbe 3.2.7.2. Hallux Vlagus dag- en nachtspalk 3.2.7.3. Teenspreider (Schuimrubber met schuimplastic, pararubber, schuimplastic) 3.2.7.4. Hamerteenstrekker (voor één of twee tenen) 3.2.7.5. Hammerteenkussen 3.2.7.6. Teenkussen (met en zonder uitsparing) 3.2.7.7. Teenmof en Teenkap 3.2.7.8. Voorvoetkussen 3.2.7.9. Bandage vijfde teen 3.2.7.10. Hielkussen (met/zonder uitsparing van zacht materiaal) 3.2.7.11. Inlegzolen 4.
contra-indicaties 4.1. Ontstekingen 4.2. Open wonden 4.3. Weefselversterf / Necrose 4.4. Ernstig eczeem 4.5. Abcessen 4.6. Allergieën 4.7. Ingegroeide nagels 4.8. Blauwe nagel / subunguaal hematoom 4.9. Botwoekering / exostose subungualis 4.10. Noduli
5.
contra indicaties reumatische aandoeningen: 5.1. ingegroeide nagels 5.2. gewrichtsontsteking 5.3. slijmbeursontsteking 5.4. allergieën 5.5. ontstekingen
6F
De kandidaat heeft kennis van overige relevante procedures, regels en voorschriften zodat de basisbehandeling veilig en volgens voorschrift verloopt. veiligheidsvoorzieningen benoemen t.a.v. elektrische apparatuur 1.1. zekeringen 1.2. veiligheidsaarding 1.3. geaarde wandcontactdozen 1.4. geaarde stekkers 1.5. aardlekschakelaar 1.6. dubbele isolatie 1.7. CE keurmerk
1.
2.
uitleggen basisprincipes elektriciteit 2.1. ampère / stroomsterkte / A 2.2. volt / spanning / V 2.3. ohm / weerstand / Ω 2.4. watt / vermogen / W 2.5. gelijkstroom / = 2.6. wisselstroom 2.7. hoogspanning 2.8. aarde 2.9. dubbele isolatie
3.
gebreken aan apparaten herkennen aan beoordelingspunten 3.1. spanningvoerende delen dienen afgeschermd 3.2. kabels dienen deugdelijk bevestigd en ondersteund 3.3. leidingen moeten goed passend zijn binnengeleid 3.4. stopcontacten, schakelaars en armaturen mogen niet beschadigd zijn
4.
huidbeschermende middelen 4.1. barrièrecrèmes 4.2. handschoenen
5.
allergieën en eczeem 5.1. allergische reacties 5.1.1. jeuk 5.1.2. droogheid 5.1.3. vochtigheid 5.1.4. roodheid 5.1.5. schilferigheid 5.1.6. oedeem 5.1.7. uitval van beweeglijkheid 5.1.8. blaasjes 5.1.9. etter 5.1.10. verdikking van de huid 5.1.11. benauwdheid 5.1.12. branderig gevoel tijdens inademen 5.1.13. tranende en jeukende ogen 5.1.14. rode ogen 5.2. allergenen stoffen komen in het lichaam door 5.2.1. mond 5.2.2. neus 5.2.3. huid 5.3. maatregelen om allergische reacties zo veel mogelijk te voorkomen 5.3.1. productinformatie lezen 5.3.2. bijsluiters lezen
6G
De kandidaat is in staat specifieke risico’s te herkennen zodat hier tijdens de behandeling aan de (potentiële) risicovoet rekening mee kan worden gehouden. Volgens competentie 2F
6H
De kandidaat heeft globale kennis van de andere disciplines in de zorgketen en weet de cliënt door te verwijzen naar een voor hem/haar relevante discipline. Volgens competentie 2G 6I 1.
De kandidaat heeft kennis van de Arbowet en kan het belang van handelen volgens de Arbowet aangeven bij het behandelen van de (potentiële) risicovoet. Arbowet 1.1 doel 1.1.1. terugdringen ziekteverzuim 1.1.2. terugdringen arbeidsongeschiktheid (WAO-ers) 1.1.3. voorkomen van ongevallen 1.2. richtlijnen van de arbo-wet 1.2.1. risico-inventarisatie en – evaluatie (RI&E) 1.2.2. plan van aanpak 1.2.3. Periodiek Arbeids Gezondheidskundig onderzoek (PAGO) 1.2.4. Arbeidsomstandigheden spreekuur 1.2.5. Bedrijfshulpverlening 1.2.6. Arbozorg 1.2.7. Algemene fysieke voorzieningen 1.2.8. Fysische factoren 1.2.9. Gassen/dampen/stoffen 1.2.10. Lichamelijke belasting 1.2.11. Werkplekinrichting 1.2.12. Gereedschappen en machines
2. 3. 4. 5. 6.
1.2.13. Functie/inhoud en werkdruk 1.2.14. Werk- en rusttijden 1.3. uitvoering 1.3.1. Overheid 1.3.1.1. Ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid 1.3.1.2. Arbeidsinspectie 1.3.2. Werkgever 1.3.3. Werknemer Kwaliteitshandboek van het bedrijf omschrijven van de soorten handelingen evalueren aanpassingen noemen met betrekking tot de kwaliteitsverbeteringen richtlijnen voor het gewenste resultaat noemen
6J
De kandidaat kan de richtlijnen voor Medisch Pedicure toepassen zodat de behandeling van de (potentiële) risicovoet veilig en adequaat wordt uitgevoerd.
Zie 1D
6K
De kandidaat kan het doel van hygiënische maatregelen bij de behandeling van de (potentiële) risicovoet benoemen en de maatregelen omschrijven, zodat de behandeling volgens de Code van het Voetverzorgingsbedrijf plaatsvindt. Hygiëne (Code van het voetverzorgingsbedrijf): 1. besmettingsrisico’s 2. omgaan met besmet materiaal 3. persoonlijke hygiënische maatregelen (beschermingsmiddelen, verzorging etc.) 4. reinigen en desinfecteren 5. wondbehandeling 6. ontstekingen/infecties
Competentie 7 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze antidruktechnieken toe te passen om bepaalde delen van de voet (preventief) drukvrij te leggen of te ontlasten. 7A De kandidaat kent anatomie, fysiologie, pathologie, orthopedie, biomechanica met deze kennis de juiste conclusies in de praktijksituaties getrokken kunnen worden. Volgens competentie 2B 7B De kandidaat heeft kennis van anti-drukmaterialen zodat antidruktechnieken adequaat worden toegepast. Kennis van antidrukmiddelen (vilt, epithelium, silopad, soft, smig, copoline) 1. Vilt: 1.1. kent de verschillende soorten en dikten van vilt 1.2. kan de voor- en nadelen van vilt omschrijven 1.3. kan omschrijven wanneer het gebruik van vilt de voorkeur biedt 1.4. kan vilt op maat maken zonder een nieuwe drukplek te creëren P 2. Epithelium: 2.1. kent de verschillende modellen epithelium 2.2. kan de gebruiksaanwijzing en de voor- en nadelen van epithelium omschrijven 2.3. kan omschrijven wanneer epithelium de voorkeur biedt 3. Silopad: 3.1. kent de verschillende modellen silopad 3.2. kan de gebruiksaanwijzing en de voor- en nadelen van silopad omschrijven 3.3. kan omschrijven wanneer silopad de voorkeur biedt 4. Soft: 4.1. kent de verschillende breedtes soft 4.2. kan de gebruiksaanwijzing en de voor- en nadelen van soft omschrijven 4.3. kan omschrijven wanneer soft de voorkeur biedt 5. Smig: 5.1. kan de gebruiksaanwijzing (smig + chloroform) en de voor- en nadelen van smig omschrijven 5.2. is op de hoogte wanneer smig kan worden gebruikt (ingroeiende nagels) 6. Copoline: 6.1. kan de gebruiksaanwijzing en de voor- en nadelen van copoline omschrijven 6.2. is op de hoogte wanneer copoline kan worden gebruikt (ingroeiende nagels) 6.3. op de hoogte zijn van nieuw anti-drukmateriaal
7C 1.
De kandidaat kan beoordelen of een aandoening aan de voet een indicatie of een contra-indicatie is voor het toepassen van anti-druktechniek Contra-indicaties om de antidruk toe te passen: 1.1 atrofie 1.2 allergische reacties
7D
De kandidaat herkent risicovolle situatie voor het aanbrengen van anti-druktechniek waardoor zij de grenzen van haar eigen vak (bewaakt) weet te bewaken en de cliënt tijdig adviseert een andere discipline te bezoeken. Grenzen van het eigen vak 7E
De kandidaat weet welke disciplines er zijn en kan globaal de taak benoemen zodat ze weet wat de grenzen van haar eigen vakgebied zijn zodat ze weet wanneer en aan wie ze een cliënt moet doorverwijzen tijdens het toepassen van antidruktechnieken De kandidaat heeft globale kennis van de andere disciplines in de zorgketen en weet de cliënt door te verwijzen naar een voor hem/haar relevante discipline. Volgens competentie 2F 7F 1.
De kandidaat heeft kennis van de Arbowet en kan het belang van handelen volgens de Arbowet aangeven bij het drukvrij leggen. Arbowet 1.1. algemene veiligheids eisen 1.2. persoonlijke beschermingsmiddelen 1.3. gebruikt het anti-drukmateriaal volgens de door de fabrikant geleverde voorschriften
7G
De kandidaat kan de richtlijnen voor de medisch pedicure toepassen zodat de antidruktechnieken volgens de Richtlijnen worden toegepast.
7H
De kandidaat heeft kennis van hygiëne (Code van het Voetverzorgingsbedrijf) zodat het toepassen van antidruktechnieken volgens deze richtlijnen verloopt. Volgens competentie 6D
Competentie 8 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze ortheses te maken en aan te brengen zodat bepaalde delen van de voet (permanent) drukvrij gelegd worden. 8A De kandidaat kent anatomie, fysiologie, pathologie, orthopedie, biomechanica met deze kennis de juiste conclusies in de praktijksituaties getrokken kunnen worden. Volgens competentie 2B 8B
De kandidaat kan verschillende orthesematerialen (omschrijven) en (verschillende) technieken omschrijven en toepassen zodat zij tijdens de behandeling het juiste materiaal kiest en de cliënt uitleg kan geven. 1. Kennis van ortheses 1.1. soorten 1.2. middelen 1.3. vervaardigen 1.4. aanbrengen 1.5. droogproces 1.6. verhoudingen 1.7. eigenschappen 8C
De kandidaat heeft kennis van verschillende orthesematerialen en toepassingsmogelijkheden zodat zij op de juiste manier ortheses maakt en toepast. 1.Kennis van orthesemateriaal 1.1. siliconen 1.1.1. verschillende soorten siliconen 1.1.2. voor- en nadelen 1.1.3. gebruiksaanwijzing 1.1.4. De kandidaat kan een orhese van verschillende soorten vervaardigen en plaatsen zonder een nieuwe drukplek te creëren 1.2. medium 1.2.1. voor- en nadelen van medium 1.2.2. gebruiksaanwijzing 1.2.3. De kandidaat kan bepalen wanneer medium de voorkeur biedt. 1.3. soft 1.3.1. voor- en nadelen van soft 1.3.2. gebruiksaanwijzing 1.3.3. voorkeurstoepassing soft 1.4. De ontwikkeling van nieuw orthesemateriaal blijven volgen
8D
De kandidaat kan beoordelen of een aandoening aan de voet een indicatie of een contra-indicatie is voor het toepassen van ortheses Volgens competentie 2C 8E
De kandidaat herkent risicovolle situatie voor het vervaardigen van ortheses waardoor zij de grenzen van haar eigen vak weet te bewaken en de cliënt tijdig adviseert een andere discipline te bezoeken. Volgens competentie 2D 8F
De kandidaat weet welke disciplines er zijn en kan globaal de taak benoemen zodat ze weet wat de grenzen van haar eigen vakgebied zijn en ze weet wanneer en aan wie ze een cliënt moet doorverwijzen tijdens het maken en aanbrengen van ortheses. De kandidaat heeft globale kennis van de andere disciplines in de zorgketen en weet de cliënt door te verwijzen naar een voor hem/haar relevante discipline. Volgens competentie 2E
8G
De kandidaat heeft kennis van de Arbowet en kan het belang van handelen volgens de Arbowet aangeven bij het maken van ortheses Volgens competentie 6J 8H
De kandidaat heeft kennis van het kwaliteitshandboek van het bedrijf zodat het maken van ortheses volgens de beschreven regels en richtlijnen uitgevoerd wordt, passend bij het bedrijf Volgens competentie 6J 8I
De kandidaat kan de richtlijnen voor de medisch pedicure toepassen zodat het vervaardigen van de ortheses volgens deze richtlijnen verloopt. (voetonderzoek volgens de Richtlijnen wordt uitgevoerd.)
Volgens 1D 8J
De kandidaat heeft kennis van hygiëne (de Code van het Voetverzorgingsbedrijf) zodat de ortheses volgens deze richtlijnen worden gemaakt Volgens competentie 1E
Competentie 9 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze nagelreparaties uit te voeren en nagelprothesen en nagelbeugels te vervaardigen en aan te brengen zodat de (standafwijking van de) nagel op de juiste wijze gecorrigeerd wordt. 9A De kandidaat kent anatomie, fysiologie, pathologie, orthopedie, biomechanica met deze kennis de juiste conclusies in de praktijksituaties getrokken kunnen worden. Volgens competentie 2B 9B 1.
De kandidaat heeft kennis van de materialen die nodig zijn voor het goed uitvoeren van een nagelreparatie of het plaatsen van een nagelprothese. nagelreparaties 1.1. materiaal 1.1.1. gel 1.1.1.1. eenfase gel waarin alle componenten zitten van een driefase gel 1.1.1.2. driefase gel 1.1.1.2.1. bind gel 1.1.1.2.2. bouw gel 1.1.1.2.3. verzegelende gel 1.1.1.3. penselen 1.1.1.4. reiniger/ontvetten 1.1.1.5. freesmateriaal 1.1.2. acryl 1.1.2.1. poeder 1.1.2.2. vloeistof 1.1.2.3. penselen 1.1.2.4. ontvetter 1.1.2.5. dappendish 1.1.2.6. spatel 1.1.2.7. copoline 1.1.3. overig reparatiemateriaal 1.1.3.1. materiaal op lijmbasis 1.2. werkwijze 1.2.1. werkt volgens gebruiksaanwijzing van de fabrikant 1.2.2. indicaties 1.2.2.1. Gescheurde nagel/Onychorexis 1.2.2.2. Gespleten nagel/Onychoschisis
1.2.2.3. 1.2.3. Contra indicaties 1.2.3.1. 1.2.3.2. 1.2.3.3.
Afbrokkelende nagel Ontstekingen Open wondjes allergieën (weet niet echt of het voorkomt)
2.
nagelprotheses (gelnagels, acrylnagels) 2.1. materiaal 2.1.1. gel 2.1.1.1. eenfase gel waarin alle componenten zitten van een driefase gel 2.1.1.2. driefase gel 2.1.1.2.1. bind gel 2.1.1.2.2. bouw gel 2.1.1.2.3. verzegelende gel 2.1.1.3. penselen 2.1.1.4. reiniger/ontvetten 2.1.2. acryl 2.1.2.1. poeder 2.1.2.2. vloeistof 2.1.2.3. penselen 2.1.2.4. ontvetter 2.1.2.5. dappendish 2.1.2.6. spatel 2.1.2.7. copoline 2.1.3. overig reparatiemateriaal 2.1.3.1. materiaal op lijmbasis 2.1.4. werkwijze 2.1.4.1. werkt volgens gebruiksaanwijzing van de fabrikant 2.1.5. indicaties 2.1.5.1. gescheurde nagel/Onychorexis 2.1.5.2. gespleten nagel/Onychoschisis 2.1.5.3. afbrokkelende nagel 2.1.6. Contra indicaties 2.1.6.1. ontstekingen 2.1.6.2. open wondjes 2.1.6.3. allergieen (weet niet echt of het voorkomt)
3.
nagelbeugels (3TO, BS-Spange, spangen, federstaal, onyclip) 3.1. stalen plakbeugel 3.1.1. stalen plakbeugel met coating 3.1.2. goudkleurige stalen beugel 3.1.2.1. lijm 3.1.2.2. buigtang 3.1.2.3. kniptang 3.1.2.4. aandrukinstrument 3.1.2.5. nagelheffer 3.1.2.6. excavator 3.1.2.7. freesmateriaal 3.1.3. kunststofplakbeugel 3.1.3.1. kunststof plakbeugel 3.1.3.2. lijm 3.1.3.3. kniptang 3.1.3.4. buigtang 3.1.3.5. aandrukinstrument 3.1.3.6. nagelheffer 3.1.3.7. excavator 3.1.3.8. freesmateriaal 3.1.4. draadbeugel in 3 delen 3.1.4.1. buigtang 3.1.4.2. kniptang 3.1.4.3. vasthoudtang 3.1.4.4. pincet 3.1.4.5. nagelheffer 3.1.4.6. excavator 3.1.4.7. freesmateriaal 3.1.4.8. gel of acryl om vast te zetten 3.1.5. spangen, federstaal 3.1.5.1. draadbeugel 3.1.5.2. buigtang 3.1.5.3. kniptang
3.1.5.4. 3.1.5.5. 3.1.5.6. 3.1.5.7. 3.1.5.8.
pincet nagelheffer excavator freesmateriaal gel of acryl om vast te zetten
9D
De kandidaat kent de materialen die geschikt zijn om de huid en nagels te ontvetten zodat dit met de juiste materialen plaatsvindt Kennis van voethuid en nagels ontvetten 1. Materialen 1.1. Petroleum aether ether 1.2. Aceton 1.3. Alcohol 70%
9E 1.
9F 1.
9G 1. 2. 3. 4.
9H 1.
De kandidaat kent de materialen die gebruikt kunnen worden om een nagelwal drukvrij te leggen en weet een keuze te maken wanneer deze worden gebruikt. Antidrukmaterialen 1.1. smig 1.2. copoline 1.3. clauden 1.4. unitule
De kandidaat heeft kennis van de te gebruiken materialen om te necrotiseren Kennis van necrotiseren (likdoorns, nagelwallen)
De kandidaat heeft kennis van contra -indicaties voor het behandelen van nagelwalproblemen. Contra-indicaties Ontstekingen Wondjes Allergieën
De kandidaat herkent risicovolle situatie voor het uitvoeren van nagelreparaties, nagelprotheses en nagelbeugels waardoor zij de grenzen van haar eigen vak (bewaakt) weet te bewaken en de cliënt tijdig adviseert een andere discipline te bezoeken. Grenzen van het eigen vak
9I
De kandidaat heeft kennis van de Arbowet en kan het belang van handelen volgens de Arbowet aangeven bij uitvoeren van nagelreparaties en het plaatsen van nagelprotheses en nagelbeugels. Volgens competentie 6J
9J
De kandidaat heeft kennis van het kwaliteitshandboek van het bedrijf zodat het uitvoeren van nagelreparaties, nagelprotheses en nagelbeugels volgens de beschreven regels en richtlijnen uitgevoerd wordt, passend bij het bedrijf Volgens competentie 6J 9K 9L
1.
9M
De kandidaat heeft kennis van ergonomische richtlijnen tijdens de behandeling zodat ze verantwoord kan handelen. De kandidaat weet welke disciplines er zijn en kan globaal de taak benoemen zodat ze weet wat de grenzen van haar eigen vakgebied zijn zodat ze weet wanneer en aan wie ze een cliënt moet doorverwijzen tijdens het uitvoeren van nagelreparaties en het plaatsen van nagelprothesen en nagelbeugels. De kandidaat heeft globale kennis van de andere disciplines in de zorgketen en weet de cliënt door te verwijzen naar een voor hem/haar relevante discipline. Globale kennis van andere disciplines: 1.1 arts 1.2 reumatoloog 1,3 fysiotherapeut 1,4 podotherapeut 1,5 podoloog 1,6 schoenhandelaar 1,7 schoenmaker 1,8 schoentechnicus 1,9 Volgens competentie 2.6
De kandidaat kan de richtlijnen voor de medisch pedicure toepassen zodat volgens deze richtlijnen nagelreparaties worden
uitgevoerd en nagelprotheses en nagelbeugels worden geplaatst (volgens de Richtlijnen.) Volgens competentie 1D 9N
De kandidaat heeft kennis van hygiëne (de Code van het Voetverzorgingsbedrijf) en kan handelen volgens deze richtlijnen zodat nagelreparaties, nagelprotheses en nagelbeugels met de juiste hygiënische maatregelen worden gemaakt. Volgens competentie 1E
Competentie 10 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze de werkzaamheden ui te voeren volgens de Code van het Voetverzorgingsbedrijf, zodat ongelukken en schade worden voorkomen en de behandeling optimaal wordt uitgevoerd. Zie basis pedicure, competentie 1B
Competentie 11 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze advies en voorlichting te geven Zie basis pedicure, competentie 5
Competentie 12 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze klantvriendelijk met de cliënten om te gaan en de continuïteit van het bedrijf te waarborgen Dit onderdeel wordt meegenomen in de praktijk.
Competentie 13 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze samen te werken met andere disciplines (bijvoorbeeld podotherapeut, diabetesverpleegkundige, arts, etc.) Zie basis pedicure, competentie 2D, 3E
Competentie 14 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze een onderneming te starten c.q. zich te vestigen als zelfstandig vakvrouw. 14A Productkennis. 1. De kandidaat kan een omschrijving geven van product/behandeling 1.1. de verschillende behandelingen die gegeven worden 1.2. de salonproducten die gebruikt worden 1.3. de verkoopproducten 1.3.1. assortiment 14B Kennis van de markt 1. De kandidaat kan aan de hand van de begrippen de betekenis van doelgroepen omschrijven 1.1. ouderen, jongeren, sporters 1.2. positionering 1.3. marktsegmentatie 2.
De kandidaat kan de marktvormen omschrijven 2.1. salon/praktijk 2.2. praktijk op andere lokatie 2.3. ambulante praktijk
3.
De kandidaat kan een omschrijving geven van concurrentieanalyse met daarbij de begrippen directe en indirecte concurrentie en het begrip marktaandeel 3.1. directe concurrentie 3.2. indirecte concurrentie 3.3. marktaandeel
4.
De kandidaat kan de commerciële en maatschappelijke samenwerkingsverbanden aangeven 4.1. commercieel: 4.1.1. inkoopcombinatie 4.1.2. vrijwillig filiaalbedrijf 4.1.3. franchising 4.2. maatschappelijk: 4.2.1. HBA en HBD 4.2.2. brancheorganisaties
14C Wet- en regelgeving 1. De kandidaat kan een omschrijving geven van de vestigingsregels, de regels voor de bescherming van de consument en de regels ter bescherming van het bedrijf
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9
bestemmingsplan (Wet Ruimtelijke Ordening) Wet productaansprakelijkheid De wet REACH Warenwet (Cosmeticabesluit) Wet milieubeheer Winkeltijdenwet Handelsnaamwet Hinderwet ARBOwet
14D Kansen en bedreigingen 1. De kandidaat kan een onderzoek doen naar de kansen en bedreigingen van de onderneming 1.1. Swot maken /sterkte/zwakte analyse 1.1.1. sterke punten benoemen 1.1.2. zwakke punten benoemen 1.1.3. mogelijkheden benoemen 1.1.4. valkuilen benoemen 1.2. marktonderzoek 1.3. concurentie onderzoek 1.4. kwaliteitsonderzoek 1.4.1 vrije en gebonden koopkracht 1.4.2 bestedingpatroon 1.4.2.1 demografische ontwikkelingen 1.4.3 koopgedrag 1.4.4 soorten goederen 1.4.4.1 gewoonte 1.4.4.2 keuze 1.4.4.3 speciale 1.4.5 prijs en plusshopping 1.4.6 consumentisme 1.4.7 klachtenbehandeling
14E 1.
14F
Kennis t.b.v. een ondernemingsplan De kandidaat kan het doel en de functie van een ondernemingsplan omschrijven 1.1. de kandidaat kan de verschillende onderdelen van een ondernemingsplan beschrijven zoals 1.1.1. persoonlijke gegevens 1.1.2. idee ontwikkelingen van de op te zetten onderneming incl. check wettelijke voorschriften 1.1.3. marktaandeelbepaling, vestigingsplaatskeuze, organisatie / personeelsafstemming 1.1.4. het financieel plan
Sterkte-zwakte analyse (SWOT) zie competentie 14 D
14G De kandidaat kan naar aanleiding van het ondernemersplan een onderbouwde beslissing nemen 1. Beslissing met onderbouwing wel of niet starten
14H Ondernemingsplan opstellen 1. De kandidaat kan een ondernemingsplan maken voor een bedrijf 1.1. de kandidaat kan de financiële kengetallen berekenen en beoordelen 1.1.1. vaste en vlottende activa 1.1.2. kort en lang vermogen 1.1.3. liquiditeit 1.1.4. solvabiliteit 1.1.5. rentabiliteit 1.2. de kandidaat kan op basis van de financiële administratie een calculatie maken en kosteninformatie verwerken 1.2.1. kostensoorten 1.2.2. prijsberekeningen 1.2.3. economisch resultaat 1.2.4. directe en indirecte kosten 1.2.5. vaste en variabele kosten 1.2.6. algemene kosten 1.2.7. percentage berekeningen 1.3. de kandidaat kan de diverse belastingwetten omschrijven 1.3.1. belastingstelsel 1.3.2. IB /LB / VB / BTW 1.3.3. gemeentelijke belastingen
1.4. de kandidaat kan de diverse aspecten met betrekking tot ondernemingsvormen beschrijven 1.4.1. soorten ondernemingsvormen (eenmanszaak, VOF, CV, BV, maatschap) 1.4.2. juridische aspecten (oprichting, aansprakelijkheid, continuïteit, eigendom, winstverdeling, winstreservering) 1.5. de kandidaat kan de meest relevante aspecten omschrijven die een rol spelen bij aanname van personeel, de arbeidswetgeving en bepaling van de personeelsbehoefte 1.5.1. kwantitatieve en kwalitatieve personeelsbehoefte 1.5.2. wervings- en selectiemethoden 1.5.3. arbeidsproductiviteit 1.6. de kandidaat kan de meest relevante aspecten met betrekking tot marketing omschrijven 1.6.1. marktstrategieën 1.6.2. marketingmix 1.6.3. marketinginstrumenten 1.7. de kandidaat kan de relatie aangeven tussen interne en externe organisaties van het bedrijf en het bedrijfsleven 1.7.1. vergunningverlenende instanties (Inspectie Gezondheidsbescherming, ECD, Arbeidsinspectie) 1.7.2. voorlichtende instanties (brancheorganisaties, EIM, HDB, HBA, CBS, Innovatiecentrum) 1.8. de kandidaat kan de diverse wetten met betrekking tot klant en bedrijf omschrijven omtrent een ordelijk economisch verkeer 1.8.1. vestigingsregels 1.8.2. regels ter bescherming van de consument 1.8.3. regels ter bescherming van bedrijven 1.8.4. koop / huur / lease
14I 1.
De kandidaat kent de verschillende mogelijkheden voor gebruik van ICT in de praktijk ICT-vaardigheden 1.1. salonprogramma’s 1.2. word 1.3. excell 1.4. mail 1.5. internet
14J Bedrijfsruimte aanschaffen en inrichten 1. De kandidaat kan een omschrijving geven van de vestigingsplaats 1.2 winkelcentra 1.3. A/B-locaties 1.4. diverse vestiging 2. De kandidaat kan een omschrijving geven van de inrichting van de vestiging 2.1. exterieur vestiging 2.2. interieur vestiging 2.3. artikelpresentatie
14K Kiezen van een systeem voor de (financiële) administratie (handmatig of geautomatiseerd) 1. De kandidaat kan een keuze maken voor van een systeem voor de (financiële) administratie (handmatig of geautomatiseerd)
Competentie 15 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze het bedrijf op de markt te profileren met het doel bestaande cliënten te behouden en nieuwe cliënten te werven. 15A Kennis van de markt 1. De kandidaat kan aan de hand van de begrippen de betekenis van doelgroepen omschrijven 15B Bedrijfsprofiel en huisstijl bepalen 1. De kandidaat is in staat om een bedrijfsprofiel op te stellen 2. De kandidaat kan een eigen huisstijl ontwikkelen 15C Netwerken 1. de kandidaat kent het begrip netwerken 15D Kansen signaleren 1. De kandidaat is in staat om kansen voor het bedrijf te signaleren 15E Marketinginstrumenten toepassen(o.a. adverteren). 1 De kandidaat kan een omschrijving geven van promotie en de onderlinge samenhang tussen de marketinginstrumenten 1.1 reclame en promotie 1.2 sponsoring 1.3 public relations 1.4 direct mail 1.5 presenteren (demonstraties, beurzen, wedstrijden).
15F Presenteren (demonstraties, beurzen, wedstrijden). 1. De kandidaat kan op beurzen het bedrijf presenteren 2. De kandidaat kan demonstraties geven van het vak 15G Service leveren. 1. Relatie wens van de klant en het te leveren product 1.1 kwaliteitscontrole bij inkoop/productie/opslag/verkoop 1.2 levering en nazorg 1.3 klachtenbehandeling.
15H Vakkennis bijhouden (vakliteratuur, cursussen). 1. De kandidaat is opgenomen in het KRP en voldoet aan de eisen die daar aan gesteld worden 2. De kandidaat leest de vakliteratuur 3. De kandidaat volgt regelmatig bijscholingen 15I 1. 2. 3. 4.
Communicatieve vaardigheden. Verbale communicatie Non verbale Communicatieomgang met klanten en opdrachtgevers Verschillende gespreksvormen
15J Klantgericht 1. Relatie wens van de klant en het te leveren product 15K Alert zijn op marktontwikkelingen, innovaties en trends 1. De kandidaat kent en volgt trends in de branche
Competentie 16 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze het inkoop- en voorraadbeleid te ontwikkelen en uit te voeren met het doel producten tegen een scherpe prijs in te kopen en de omvang, kwaliteit en samenstelling van de voorraad op peil te houden. 16A Operationeel management 1. De kandidaat hanteert een goed voorraadbeheer (in- en verkoop) 2. De kandidaat kent en hantert het begrip f.i.f.o. 16B Productkennis 1. De kandidaat heeft kennis van de behandelingen die gegeven kunnen worden 2. De kandidaat heeft kennis van de producten waar mee gewerkt wordt 3. De kandidaat heeft kennis van de producten die verkocht worden 16C Kennis van de markt (trends, tarieven, e.d.) 1. De kandidaat kent en volgt trends in de branche 2. De kandidaat hanteert de juiste tarieven 16D Financiële administratie 1. De leerling kan op basis van de financiële administratie een calculatie/begroting samenstellen 1.1 kostenposten/groepen en prijzen 1.1.1 directe en indirecte kosten 1.1.2 vaste en variabele kosten 1.1.3 algemene kosten en percentageberekeningen 1.1.4 kosteninformatie. 16E 1.
Prijsafspraken maken De kandidaat heeft kennis van de NMA en maakt derhalve geen prijsafspraken met collega’s
16F 1. 2. 3.
Inkopen (tijdig, juiste hoeveelheid, houdbaarheid) De kandidaat koopt tijdig de producten in De kandidaat let op de houdbaarheidsdatum De kandidaat bestelt de juiste hoeveelheden om binnen de houdbaarheidstermijn de producten nog te kunnen gebruiken of verkopen
16G Onderhandelingsvaardigheden 1. De kandidaat is in staat om te onderhandelen over de prijs 1.1. kwantumkorting 1.2. korting voor contante betaling 1.3. kredietbeperkingstoeslag 1.4. omzetbonus 1.5. service voor, tijdens en na levering, kwaliteitscontrole
16H Anticiperen 1. De kandidaat anticipeert tijdig en bestelt daardoor tijdig nieuwe voorraad
Competentie 17 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze tot een reële en concurrerende prijsstelling te komen, zodat producten/diensten geleverd worden volgens de juiste prijs-kwaliteitsverhouding. 17A Kennis van de markt 1. De kandidaat kan een omschrijving geven van de inhoud en het belang van marktonderzoek. 1.1 vormen van marktonderzoek 1.2 omzetanalyse 1.3 omzetprognose. 17B Financieel management 1. Vaste kosten 1.2 normale bezetting 1.3 constante kosten per eenheid (C:N) 1.4 bezettingsverschillen 1.5 sprongsgewijze capaciteits-verandering 2.
Variabele kosten: 2.1 werkelijke bezetting 2.2 variabele kosten per eenheid (V:W) 2.3 proportionele, degressieve en progressief variabele kosten
3.
Totale kosten per eenheid: 3.1 (C:N)+(V:W) 3.2 kostprijs en het bedrijfsminimum
17C Kostprijscalculaties opstellen 1. Kosten materiaal: 1.1 3R (ruimte, rente, risico) en bestelkosten, vervangingswaarde 2.
Kosten duurzame productiemiddelen: 2.1 technische en economische levensduur 2.2 restwaarde 2.3 afschrijving van aanschafwaarde 2.4 gemiddelde rente en onderhouds-kosten 2.5 afschrijving van boekwaarde
3.
Kosten van arbeid: 3.1 loon 3.2 vakantietoeslag 3.3 sociale lasten werkgeversdeel 3.4 personeelskosten 3.5 loonstelsels 3.6 prestatieloon
4.
Kosten van diensten van derden: 4.1 prijs
5.
Kosten van belasting en heffingen
17D Tarief vaststellen 1. Dienstverlening, detailhandel 1.1 begrote directe en indirecte kosten en eenvoudige opslagmethode 1.2 begrote constante en variabele bedrijfskosten en uurtarief (tarief per minuut) 2.
Artikelprijzen 2.1 inkoopprijs + brutowinstopslag = netto verkoopsprijs 2.2 netto verkoopsprijs + BTW = consumentenprijs 2.3 prijsberekening via omrekenfactor
17E Tarieven evalueren 1. Aandachtspunten 1.1 kostenposten/groepen en prijzen 1.1.1 directe en indirecte kosten
1.1.2 vaste en variabele kosten 1.1.3 algemene kosten en percentageberekening 1.1.4 kosteninformatie. 17F Winstmarge bepalen 1. Kostenposten/groepen en prijzen 1.1 directe en indirecte kosten 1.2 vaste en variabele kosten 1.3 algemene kosten en percentageberekening 1.4 kosteninformatie.
Competentie 18 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze de financiële administratie van een bedrijf bij te houden ter ondersteuning van een optimale bedrijfsvoering. 18A De kandidaat kan een omschrijving geven van de diverse aspecten met betrekking tot de geautomatiseerde gegevensverwerking 1. Toepassingsmogelijkheden van programmatuur. 18B De kandidaat kan een omschrijving geven van de belangrijkste regels waaraan een factuur moet voldoen 1. Nederlandse taal 2. Vormgeving 3. Inhoud 18C 1. 2. 3, 4.
De leerling kan een omschrijving geven van de diverse aspecten van administratie in het MKB. Doel en functie Bepalingen in de wetgeving Opbouw/inrichting financiële administratie Exploitatieoverzicht.
5.
Diverse aspecten van een balans en een resultatenrekening. 5.1 begrippen met betrekking tot de balans en de resultatenrekening 5.2 opzet en verwerkingswijze 5.3 rekeningschema.
6.
Veranderingen in het eigen vermogen. 6.1 begrip eigen vermogen 6.2 kosten, opbrengsten, privé-opnamen en winstreserve 6.3 nettowinst, fiscale winst en bedrijfseconomische winst.
7.
Veranderingen in de liquide middelen. 7.1 kas 7.2 begrip liquide middelen 7.3 verwerkingsmethoden (kas, bank, giro) 7.4 valuta, betalingsmiddelen.
8.
Administratieve verwerking van de goederenstroom. 8.1 uitgaande goederen 8.2 binnenkomende goederen 8.3 voorraadadministratie/werkenadministratie 8.4 diverse posten.
9.
Veranderingen in vorderingen en schulden en de administratieve verwerking ervan uiteenzetten. 9.1 debiteuren-/crediteurenbeheer 9.2 vooruitbetaalde en nog te betalen kosten 9.3 omzetbelasting.
10
Duurzame bedrijfsmiddelen en de administratieve verwerking ervan 10.1 afschrijving en afschrijvingsmethoden 10.2 groot onderhoud 10.3 diverse posten.
11.
Liquiditeitsbalans samenstellen en de financiële kengetallen berekenen en beoordelen 11.1 vaste en vlottende activa 11.2 kort/lang vreemd vermogen/reserveringen 11.3 liquiditeit 11.4 solvabiliteit 11.5 werkkapitaal 11.6 gemiddelde krediettermijn
11.7 omloopsnelheid. 12.
Op basis van de financiële administratie een calculatie/begroting samenstellen 12.1 kostenposten/groepen en prijzen 12.2 directe en indirecte kosten 12.3 vaste en variabele kosten 12.4 algemene kosten en percentageberekeningen 12.5 kosteninformatie.
13.
Over de diverse aspecten van een exploitatierekening een oordeel geven en een onderlinge relatie aangeven 13.1 economisch resultaat 13.2 rentabiliteit
14. Op basis van een balans- en resultatenrekening een uitwerking maken van het bedrijfsbudget/begroting naar de diverse budgetvormen en begrotingsonderdelen 14.1 omzetbudget 14.2 kostenbudget 14.3 investeringsbudget 14.4 liquiditeitsbudget/-begroting 14.5 financieringsbudget. 14.6 cash-flow 14.7 brutowinst 14.8 gewaardeerde kosten. 15.
Omschrijving geven van de diverse belastingswetten 15.1 belastingstelsel 15.2 inkomstenbelasting 15.3 vennootschapsbelasting 15.4 vermogensbelasting 15.5 omzetbelasting.
16.
Een omschrijving geven van de diverse soorten verzekeringen 16.1 pensioenverzekering 16.2 bedrijfsschadeverzekering 16.3 aansprakelijkheidsverzekering.
Competentie 19 De medisch pedicure is in staat op adequate wijze ICT-middelen in te zetten en te gebruiken ter ondersteuning van een optimale bedrijfsvoering 19A Kennis van de gebruikte applicaties 19B
ICT-vaardigheden: handigheid, informatie zoeken, website ontwikkelen en actueel houden
19C
De juiste ICT-middelen selecteren
19D
Bedrijfsregels opstellen
19E
Zonodig medewerkers instrueren
19F
Digitale managementinformatie interpreteren
19G
Creativiteit
19H
Ontwikkelingsbereidheid
19I
Reageren op managementinformatie
Competentie 20 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze personeelsbeleid te ontwikkelen en leiding te geven aan de medewerkers binnen de onderneming met als doel de medewerkers optimaal te laten presteren en een goede arbeidssfeer te creëren. 20A Relatie aangeven tussen interne en externe organisatie van het bedrijf en het bedrijfsleven. 1. Vergunningverlenende instanties (zoals Kamer van Koophandel en Fabrieken, Gemeente) 2. Controlerende instanties (zoals Keuringsdienst van Waren, Economische Controledienst, Arbeidsinspectie) 3. Voorlichtende instanties (zoals brancheorganisatie EIM, IMK, HBD, HBA, innovatiecentra). 20B
Omschrijving geven van de meest relevante aspecten die een rol spelen bij de bepaling van personeelsbehoeften
1. 2. 3.
Kwalitatieve en kwantitatieve personeelsbehoefte Methoden voor behoeftebepaling personeels Personeelsplanning
20C omschrijving geven van de meest relevante aspecten die een rol spelen bij de aanname van personeel. 1. Wervingsmethoden 2. Selectiemethoden 3. CAO, arbeidsovereenkomsten 20D 1. 2. 3. 4. 5.
Arbeidsovereenkomst opstellen CAO Salaris Uren Huisregels Soort contract 5.1 Jaar/ 1/ jaar 5.2 Voor onbepaalde tijd 5.3 oproep
20E Inwerkprogramma opstellen en begeleiden 1. De kandidaat kan een inwerkprogramma maken 2. De kandidaat kan een begeleidingstraject opstellen 2.1 Sociale vaardigheden 20F 1. 2. 3. 4. 5. 6.
De kandidaat kan een passend gesprek voeren met de werknemer Sollicitatie gesprek Beoordelingsgesprek Evaluatiegesprek Functioneringsgesprek Begeleidingsgesprek Ontslaggesprek
20G 1. 2. 3. 4. 5.
Coachingsvaardigheden Instrueren Corrigeren Faciliteren Motiveren Beoordelen (taken, doel, kwaliteit)
20H Stagières begeleiden en beoordelen 1. De kandidaat kan een inwerkprogramma maken 2. De kandidaat kan een begeleidingstraject opstellen 3. De kandidaat kan een passend gesprek voeren met de werknemer 3.1 Sollicitatie gesprek 3.2 Beoordelingsgesprek 3.3 Evaluatiegesprek 3.4 Functioneringsgesprek 3.5 Begeleidingsgesprek 20I 1 2.
Aandacht voor de ontwikkeling van medewerkers Opleidingsmogelijkheden bespreken Bij en nascholingen stimuleren
Competentie 21 De medisch pedicure is in staat om op adequate wijze kwaliteit-, veiligheid-, arbo- en milieubeleid voor het eigen bedrijf te ontwikkelen, hieraan richting te geven en het te borgen binnen het bedrijf, zodat gewerkt wordt volgens de geldende bedrijfsrichtlijnen en procedures. 21A Code van het Voetverzorgingsbedrijf 1. De kandidaat kent de nieuwste versie van de code van het voetverzorgingsbedrijf en handelt daarnaar. 21B Richtlijnen voor de medisch pedicure 1. De kandidaat is bekend met de richtlijnen voor de medisch pedicure en weet daarnaar te handelen 21C Kwaliteitszorg 1. De kandidaat maakt gebruik van de checklist van de code van het voetverzorgingsbedrijf 2. De kandidaat maakt naar aanleiding van de checklist een plan van aanpak 3. De kandidaat voort de plannen uit
21D Beleid faciliteren (o.a. geschikte middelen aanschaffen) 1. De kandidaat weet welke regels er gehanteerd worden voor de aanschaf van geschikte middelen 2. De kandidaat raadpleegt daarvoor de code van het voetverzorgingsbedrijf 21F Medewerkers instrueren en corrigeren 1. De kandidaat kan medewerkers instrueren over kwaliteit 2. De kandidaat kan medewerkers corrigeren wat betreft kwaliteit 21G Medewerkers veiligheids- en kwaliteitsbewust maken 1. De kandidaat geeft instructies over de veiligheidsnormen binnen de voetverzorgingsbranche 21H Verbetervoorstellen doen 1. De kandidaat maakt een plan van verbeteringen 21I Systematisch (laten) werken. 1. De kandidaat heeft de werkprocessen systematisch op papier 21J Alert zijn op het negeren van bedrijfsrichtlijnen en procedures 1. De kandidaat let goed op of medewerkers werken volgens de bedrijfsrichtlijnen en corrigeert indien nodig 21K Veiligheids- en kwaliteitsbewust 1. De kandidaat let op veiligheid en kwaliteit