Meer aandacht voor diversiteit bevolking bij wijkaanpak
Operatie geslaagd, vervolgingreep noodzakelijk Herstructurering van naoorlogse woonwijken staat
bij veel gemeenten en woningcorporaties vanaf het begin van de jaren negentig hoog op de agenda. Tijd nu voor een evaluatie: wat heeft die aanpak
eigenlijk opgeleverd? En wat kunnen we daarvan
leren voor de huidige herstructureringsoperaties? Bij herstructurering gaat het niet meer alleen om een fysieke aanpak van de wijken, maar ook de sociale en economische vernieuwing spelen een rol, evenals de ontwikkelingen in de bevolkingssamenstelling en de integratie van allochtone bevolkingsgroepen. De vraag rijst of deze verschillende doelstellingen wel zo makkelijk gekoppeld kunnen worden aan herstructurering. De fysieke aanpak van een wijk is een proces van jaren, sociale problemen vereisen echter een snellere oplossing. Kan zo’n herstructureringsaanpak wel rekening houden met die sociale dynamiek? Het Onderzoeksinstituut OTB heeft het initiatief genomen om langlopend onderzoek naar de effecten van herstructurering te doen. In het afgelopen jaar is een eerste uitvoerige voorstudie ‘Operatie geslaagd, vervolgingreep noodzakelijk’ uitgevoerd in zes naoorlogse woonwijken (zie kader). Deze wijken hebben onder meer met elkaar gemeen dat er zich in het begin van de jaren negentig problemen voordeden die hebben geleid tot een meer omvattende aanpak. Centrale vraag in het onderzoek is welke factoren in de aanpak van de naoorlogse wijken bijdragen tot een duurzame verbetering van het functioneren van de wijk.
Onderzochte naoorlogse woonwijken l l l l l l
Bouwlust, Den Haag Wielwijk, Dordrecht Zuidwijk, Rotterdam Kleinpolder, Rotterdam Paauwenburg Zuidoost, Vlissingen Selwerderwijk, Groningen
De Burgen in Zuidwijk, Rotterdam. Deze buurt zal grotendeels gesloopt worden om plaats te maken voor nieuwbouw.
(FOTO: SUZANNE DAVIS, OTB)
Tevreden Uit het vooronderzoek is gebleken dat in alle zes wijken de corporaties, gemeenten en bewoners redelijk tevreden zijn over de resultaten van de fysieke herstructurering. Toch zijn in alle wijken, met uitzondering van Paauwenburg Zuidoost en de Selwerderwijk, fysieke vervolgingrepen noodzakelijk, deels omdat een groot deel van de woningvoorraad verouderd is, deels omdat nieuwe politieke verhoudingen ontstaan, andere beleidsopvattingen opgeld doen en nieuwkomers instromen. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot een nieuwe kijk op de wijken en op de aanpak daarvan. Ook wordt er in elke wijk weer anders gekeken naar de volgende stappen, zowel ten aanzien van de omvang of ingrijpendheid, als de organisatie ervan. Alle vertegenwoordigers beamen dat de aanpak geen succes zal hebben als er alleen fysieke maatregelen worden genomen; de sociale verhoudingen zijn ook heel belangrijk. In drie van de zes wijken staat daarom nu ook de sociale aanpak duidelijk op de agenda; hierbij valt te denken aan de aanpak van voorzieningen, werkgelegenheidsprojecten, integratieprojecten en sociaal beheer. Bewonersparticipatie De bewonersparticipatie blijkt in de verschillende wijken nogal te verschillen. Het eerste verschil is dat regulier overleg op wijkniveau lang niet meer
in elke wijk aan de orde is. Hierdoor krijgen de bewoners het idee dat zij de invloed op de wijkaanpak kwijt zijn. Ten tweede bestaat er verschil in opvattingen over de onderwerpen waar Vervolg op pagina 2
Inhoud
Operatie geslaagd, vervolgingreep noodzakelijk 1 In de ban van bedrijventerreinen 2 Blijft de duurdere koopwoning in trek? 3 Hernieuwde aandacht voor hoogbouwflats in Europa 4 Prestatiegericht samenwerken bij onderhoud 5 Noordwest-Europa als arena voor ruimtelijk beleid 6 OTB-cursussen 7 Nieuwe medewerkers 8 Van de pers 8
OTB
& omgeving
In de ban van bedrijventerreinen
september 2004
Economische waarde bedrijventerreinen met nieuwe methodiek vast te stellen
Over smaak valt niet te twisten. Toch wordt in de discussie over bedrij-
venterreinen het ontbreken van esthetische waarde van deze uitsluitend
op economische productie gerichte ruimte regelmatig genoemd. Onooglijk of niet, een noodzakelijk kwaad meent het bedrijfsleven. Ruimte wordt steeds meer als een schaars goed beschouwd. Net als arbeid is ruimte een belangrijke productiefactor. Een efficiënter gebruik van ruimte is van belang. Toch is er nog maar weinig bekend over wat ruimte in economisch opzicht oplevert. Hoeveel ruimte er in Nederland nodig is om een bepaalde mate van economische groei mogelijk te maken, is onduidelijk. Evenmin is onderzocht hoe productief een bedrijventerrein is.
productiviteit van ruimte, die exclusief voor economische activiteiten wordt gebruikt, in kaart gebracht. De ruimteproductiviteit van bedrijventerreinen is gemeten op basis van de omvang en samenstelling van de werkgelegenheid per regio.
Ruimteproductiviteit per regio en sector Gemiddeld levert een Nederlands bedrijventerrein per hectare € 1,7 miljoen aan toegevoegde waarde op. Met € 3,4 miljoen per hectare is de ruimteproductiviteit in de provincie Utrecht het Eerste stap hoogst. De provincie Noord-Holland is een goede Onderzoeksinstituut OTB ontwikkelde een Het tweede met ruim € 2,3 miljoen per hectare methodiek om de economische waarde van bedrijventerreinen en zeehaventerreinen te bere- bedrijventerrein. Zeeland heeft met € 0,7 miljoen de laagste ruimteproductiviteit. De provincies kenen, de zogenaamde ‘ruimteproductiviteit’. Ruimteproductiviteit is de hoeveelheid bruto toe- Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel en ZuidHolland scoren rond het Nederlands gemiddelde. gevoegde waarde per hectare bedrijventerrein. Het onderzoek is een eerste stap naar meer ken- De ruimteproductiviteit in de overige provincies ligt duidelijk lager. nis over de inzet van de productiefactor ruimte in het economische proces. Nog niet eerder is de De gevonden uitkomsten lijken voor een belangrijk deel samen te hangen met de sectorsamenstelling van een bedrijventerrein. Bij de sectoren zijn de onderlinge verschillen in ruimteproductiviteit groot. Afgezien van sectoren die vooral in kantoorgebouwen gehuisvest zijn, is de ruimteproductiviteit in de voedings- en genotmiddelenindustrie hoog. Zeer laag is de ruimteproductiviteit in de vervoer- en communicatiesector. De ruimteproductiviteit op zeehaventerreinen ligt fors Zeehaventerrein in het Rotterdamse havengebied. (FOTO: AXEL SMITS, OTB)
onder het gemiddelde. De daar aanwezige aardolie- en chemische industrie neemt erg veel ruimte in. De omvang van het aanbod aan bedrijventerreinen en de ruimteproductiviteit lijken eveneens samen te hangen. In perifere gebieden waar het aanbod aan bedrijventerreinen relatief groot is, is de ruimteproductiviteit laag. De ruimteproductiviteit neemt toe naarmate het aanbod schaarser wordt. Het lijkt erop dat de meeropbrengst van extra meters afneemt naarmate meer oppervlak wordt ingezet. Vervolgonderzoek Nieuwe inzichten over ruimtegebruik kunnen in de toekomst richting geven aan het debat over bedrijventerreinen. Een definitief antwoord op de vraag of schaarste aan bedrijventerreinen schadelijk is voor de groeikracht van een regio kan op basis van dit onderzoek nog niet gegeven worden. Nader onderzoek zal de relatie tussen het aanbod van ruimte en economische groeikracht verder moeten uitdiepen. Verdere analyses kunnen bijvoorbeeld uitwijzen met welke combinaties van sectoren en ruimte de hoogste of maatschappelijk meest gewenste opbrengsten kunnen worden bereikt. Op die manier heeft de overheid een sturingsinstrument in handen om de ruimteproductiviteit te beïnvloeden. Ook naar de vraag hoe de inzet van ruimte zich verhoudt tot de inzet van de traditionele productiefactoren arbeid en kapitaal kan verder onderzoek worden gedaan. Het Onderzoeksinstituut OTB zal zich binnen het Bsik-programma ‘Vernieuwend Ruimtegebruik’ en in het Delft Centre for Sustainable Urban Areas met vervolgonderzoek naar ruimteproductiviteit bezighouden. Louw, E., Y.M. Bontekoning en H.
Olden, 2004, Ruimteproductiviteit op bedrijventerreinen. Een verkenning van een nieuwe methodiek.
Het rapport is digitaal beschikbaar op www.ez.nl van het ministerie van
Economische Zaken. De publicatie,
uitgebracht in de onderzoeksreeks van het ministerie, staat onder documenten/publicaties.
Vervolg pagina 1: Operatie geslaagd, vervolgingreep noodzakelijk
2
bewoners wel en niet over mee mogen en willen praten. Vaak worden beslissingen over belangrijke richtinggevende kaders op wijk- en stadsdeelniveau buiten de bewoners om genomen. Corporaties en gemeenten menen dat bewoners te vaak gericht zouden zijn op hun deelbelangen en te weinig op het algemeen belang van de wijk. Ten derde zoeken zowel gemeenten als corporaties naar nieuwe technieken om alle verschillende bewonersgroepen te kunnen onderscheiden. Dit is nodig om de bewonersparticipatie zo goed mogelijk vorm te geven, bijvoorbeeld door focusgesprekken, informele inloopdagen en toneelvoorstellingen.
Sociale dynamiek Uit het onderzoek blijkt verder dat de kleine instroom van midden- en hogere inkomensgroepen, met name in de herstructureringswijken in
van de bevolking een rol speelt in de huidige waardering van het functioneren van de wijk en de ondernomen wijkaanpak. Door corporaties en autochtone bewoners wordt wel gesteld dat de
Gevolgen van instroom kansarme bewoners belangrijk aandachtspunt
de Randstad, vaak in schril contrast staat met de vestiging van grote groepen nieuwkomers die behoren tot de etnische minderheden. Het is nog onduidelijk in hoeverre de ontstane diversiteit
nieuwkomers geen binding met de wijk zouden hebben, zij leggen vaak een direct verband met de overlast in de wijk. Nieuwkomers hebben echter een ander beeld. Ook zijn bewoners vaak
OTB
& omgeving
september 2004
Blijft de duurdere koopwoning in trek? Promovendus brengt vraag nauwkeurig in beeld
Behalve een aantal demografische en
sociaal-economische kenmerken spelen de persoonlijke context en de woning-
marktomstandigheden een belangrijke rol in de keuze van huishoudens voor een
duurdere koopwoning. Deze kenmerken zijn nu in kaart gebracht. Toch blijft de
Iedereen heeft gevoelsmatig of beroepsmatig wel een idee over de factoren die van invloed kunnen zijn op de keuze van een huishouden voor een nieuwe woning. Maar zijn die invloeden ook te beschrijven en te kwantificeren en naar de toekomst door te trekken? Dat vroeg socioloog Harry Boumeester zich af toen hij zich voor zijn promotieonderzoek richtte op de analyse van de vraag naar duurdere koopwoningen in Nederland vanaf 1975. Aan duurdere koopwoningen wordt door de overheid sinds de jaren negentig een cruciale rol toegekend in het woonbeleid. Boumeester: ‘Begin jaren negentig wilde het ministerie van VROM weten of de ontwikkelingen op de koopwoningmarkt niet weer dezelfde kant op zouden gaan als tien jaar daarvoor. Het instorten van die markt rond 1980, na een korte maar heftige periode van groei, zat nog vers in het geheugen. De uitkomsten van een onderzoek dat ik tussen 1992 en eind 1994 heb uitgevoerd, waren geruststellend voor het ministerie, want de omstandigheden die de vraag naar koopwoningen bepalen, bleken af te wijken van die rond 1980.’
FOTO: AXEL SMITS, OTB
woningmarkt grillig van karakter.
den- als de inkomenscyclus ontstond. Ook de carrière op de woningmarkt zou daardoor minder langs vaste lijnen gaan verlopen.’ Boumeester vond evenwel nog steeds significante verbanden tussen enerzijds de keuze voor een duurdere koopwoning (met een prijs vanaf € 290.000, prijspeil 2003) en anderzijds demografische en sociaal-economische kenmerken van
Harry Boumeester:
‘De woningmarkt blijft omringd met onzekerheden’
Bestaande en nieuwe verbanden In zijn promotieonderzoek richtte Boumeester zich vervolgens op de ontwikkeling van de potentiële en de geëffectueerde vraag naar duurdere koopwoningen. ‘Tot aan de jaren tachtig deed de career/lifecycle theorie opgeld. Deze theorie, die uitgaat van meer algemene verhuispatronen, kwam onder vuur te liggen toen er steeds meer differentiatie in zowel de huishou-
de huishoudens. Maar daarnaast blijken ook de al bereikte positie op de woningmarkt en het verhuismotief van het huishouden en de dynamiek van de woningmarkt zelf, significant van invloed op de vraag naar duurdere woningen. De hausse op de markt in de jaren negentig is voor een deel veroorzaakt door de babyboomers, de omvangrijke generatie die vlak na 1945 is geboren. Zij vormen een grote groep stabiele
bang dat de herstructureringsingrepen in omliggende wijken zorgen voor een nieuwe toestroom van kansarme nieuwkomers met snelle verpaupering van hun woon- en leefomgeving als gevolg. De huidige wijkaanpak biedt geen adequaat antwoord op de instroom van nieuwe kansarme bewoners en de daaruit voortvloeiende samenlevingsproblemen tussen bevolkingsgroepen van verschillende achtergrond. In de huidige aanpak moet daarom expliciet aandacht komen voor de botsende leefstijlen. Daarnaast kan de gewijzigde bevolkingssamenstelling ook van invloed zijn op de programmabepaling van een wijk. Bewoners hebben in enkele cases duidelijk aangegeven meer inspraak te willen; er kan dus meer
draagvlak onder bewoners ontstaan voor de te nemen herstructureringsmaatregelen. Voor meer informatie over het vooronderzoek kunt u contact opnemen met
Suzanne Davis (
[email protected]) of André Ouwehand (a.ouwehand@
otbtudelft.nl). In het najaar van 2004 zal een vervolgstudie plaatsvinden binnen het onderzoeksprogramma
Corpovenista. Dit programma loopt tot en met 2007, wordt meegefinancierd door acht woningcorporaties en koepelorganisatie Aedes en maakt deel uit van het Habiforum-project ‘Vernieuwend Ruimtegebruik’.
huishoudens, vaak met vaste en goede inkomens. Tezamen zorgden zij voor een meer dan normale druk op de koopwoningmarkt. ‘Toch hadden we het probleem kunnen zien aankomen’, constateert Boumeester. ‘Het aanbod aan duurdere koopwoningen was ontoereikend en de nieuwbouwproductie kon het tempo van de sterk groeiende vraag niet bijhouden.’ Onzekerheden blijven bestaan De Nota Mensen, wensen, wonen bevat een hoog ambitieniveau. Het is de vraag of de woningvraag zich inderdaad zal ontwikkelen zoals daarin verondersteld wordt. ‘Bij het verschijnen van deze nota stabiliseerde de koopwoningmarkt. Daarentegen nam de druk op de huurwoningmarkt sterk toe. Het is maar afwachten of de vraag naar woningen aan de bovenkant van de markt de komende jaren voldoende groot zal zijn om de doelstellingen van de overheid ten aanzien van de woningkwaliteit en het aandeel koopwoningen in de woningvoorraad te realiseren binnen de gestelde termijn. Hoewel de kinderen van de babyboomers, bij elkaar eveneens een omvangrijke groep, vanaf 2015 waarschijnlijk opnieuw voor een grotere druk op de koopwoningmarkt zullen zorgen als te laat op hun potentiële wensen wordt ingespeeld.’ De komende jaren is op basis van de verklaringsmodellen uit dit onderzoek echter een verdere afname van de potentiële vraag en een stabilisatie of lichte daling van de geëffectueerde vraag naar duurdere koopwoningen te verwachten. ‘En dan ga ik er daarbij nog van uit dat de hypotheekrenteaftrek ongemoeid blijft.’ Deze voorspelling blijft volgens Boumeester wel met veel onzekerheden omringd, omdat de woningkeuze niet alleen door rationele motieven wordt beheerst. ‘De woningmarkt kent wel wetmatigheden, maar geen allesomvattende wetten.’ Zie de rubriek Van de pers op blz. 8.
3
OTB
Omvangrijke erfenis vraagt actieve aanpak
Hernieuwde aandacht voor hoogbouwflats in Europa
& omgeving
september 2004
Hoewel ieder Europees land eigen huisvestingstradities heeft, is er
één woningtype dat ze gemeen hebben: de hoogbouwflat. Dat beweren althans Richard Turkington, Ronald van Kempen en Frank Wassenberg in hun boek ‘High-rise housing in Europe: current trends and future
prospects’. Uit hun onderzoek blijkt dat vele tienduizenden hoogbouwflats flink moeten worden aangepakt om nog een generatie mee te kunnen.
Het is opmerkelijk dat hoogbouw overal in Europa in de jaren na de Tweede Wereldoorlog gezien werd als hèt moderne antwoord op woningtekorten. Stoelend op ideeën van moderne functionalistische architecten en planners, verrezen vooral in de jaren zestig hoogbouwwijken. Het maakte weinig uit of je rondliep in Amsterdam, Stockholm, Warschau, Hamburg of Milaan: de hoogbouwflat was de meest in het oog springende uiting van Europese planning en volkshuisvesting. Overal werd hoogbouw verwelkomd als expressie van een nieuwe toekomst. De Amsterdamse Bijlmermeer was een toonaangevend voorbeeld en is nog steeds een van de bekendste hoogbouwwijken van Europa.
flats. Aan elk van de landen is een apart hoofdstuk gewijd. In drie overkoepelende hoofdstukken kijken de auteurs over de landsgrenzen heen. Het boek sluit goed aan bij de hernieuwde internationale aandacht voor de problematiek van veel hoogbouwwijken. Begin 2005 vindt met Nederlandse voorbereiding een Europese ministeriële top plaats in Praag, gewijd aan de hoogbouwproblematiek, een behoefte die vooral in de Oost-Europese landen speelt. De uitbreiding van de EU kan met name hoogbouwwijken in OostEuropese landen in gevaar brengen, zoals al bleek uit de leegloop van voormalig Oost-Duitse flatwijken.
Uiteenlopende ontwikkelingen In de decennia erna groeiden de oorspronkelijk vergelijkbare ontwikkelingen echter uiteen. In sommige landen stopte de productie van hoog-
Perspectief De diversiteit in kwaliteit, woningmarktsituatie en maatschappelijke ontwikkelingen maakt het niet mogelijk een eenduidige aanpak en toe-
Hoogbouw lijkt uniform, maar toch zijn er per land grote verschillen
bouwflats tamelijk abrupt, zoals in Nederland, West-Duitsland en Engeland. Suburbanisatie, doorzonwoningen en laagbouwappartementen zetten daar de toon en het duurde tot rond 1990 alvorens hier weer hoogbouw tot stand kwam. In de Oostbloklanden kwam de productie van hoogbouwflats eigenlijk pas goed op gang toen deze in West-Europa al was gestopt. Zonder de politieke omwenteling van 1989/1990 zouden in Oost-Europa nog veel meer hoogbouwflats zijn gebouwd. Opmerkelijk is dat hoogbouw ook in Zuid-Europese landen veel voorkomt. Een stedelijk middenklassegezin met kinderen woont in Zuid-Europa gewoonlijk in een hoogbouwflat, terwijl zo’n gezin in Nederland in een eengezinshuis met tuin woont, ook in de stad.
4
Hernieuwde aandacht ‘High-rise housing in Europe’ biedt een overzicht van het verschijnsel hoogbouw in vijftien landen, waar tezamen zeker vijfentwintig miljoen huishoudens in een hoogbouwflat wonen. De gehele periode vanaf de eerste gedachten tot de huidige stand van zaken komt aan bod, alsmede toekomstperspectieven van de huidige hoogbouw-
komst voor hoogbouw aan te geven. Duidelijk is wel dat samenwerking tussen alle betrokkenen, van overheid tot bewoners, noodzakelijk is om een duurzame toekomst van hoogbouwwijken veilig te stellen. Toekomstmogelijkheden zijn er met name voor hoogbouwwijken die nu in goede staat verkeren, met ruime woningen en een goede locatie. Zeer slechte kwaliteit van de woningen, structurele leegstand en afgelegen locaties pleiten uiteindelijk voor sloop. De auteurs zien dat echter pas als ingreep als andere mogelijkheden niet meer helpen. Forse ingrepen blijken een hoogbouwwijk nog wel degelijk weer op de kaart te kunnen zetten. Turkington, R., R. van Kempen en F. Wassenberg (eds.), 2004, High-rise housing in Europe.
Current trends and future prospects, ISBN 90-407-2483-0, 284 pag.,
€ 49,50, Delft (Delft University Press).
Hoogbouw in (van boven naar beneden) Duitsland, Italië, Slowakije, Nederland en Spanje.
Landen die aan bod komen Zweden Denemarken Finland Italië Spanje
Frankrijk België Nederland Groot-Brittannië Duitsland
Polen Oekraïne Slowakije Hongarije Slovenië
Prestatiegericht samenwerken bij onderhoud OTB
& omgeving
september 2004
Budgetzekerheid opdrachtgevers belangrijk motief Groeiend woningbezit van corporaties als gevolg van fusies en een strategisch
voorraadbeleid maakt betere beheersing van onderhoudsprocessen noodzakelijk.
Woningcorporaties en onderhoudsbedrijven zoeken daarom samen naar prestatiegerichte oplossingen.
Jaarlijks besteden woningcorporaties ruim € 2,5 miljard aan bouwkundig en installatietechnisch onderhoud. Dit bedrag neemt door de veroudering van de woningvoorraad de komende jaren fors toe. Bijna 90% van het bedrag wordt uitbesteed aan onderhoudsbedrijven. Woningcorporaties en andere beheerinstellingen hebben er dus alle belang bij om de uitbesteding van onderhoud goed te regelen. Steeds meer corporaties professionaliseren de inkoop van onderhoud en kiezen voor prestatiegericht werken in plaats van de traditionele werkwijze met gedetailleerde opdrachten en inkopen op prijs. Voordelen Prestatiegerichte samenwerking biedt grote voordelen voor zowel opdrachtgevers als opdrachtnemers. Opdrachtgevers besparen op personeelslasten, de kwaliteit van het eindresultaat is hoger en er ontstaat zekerheid over de onderhoudskosten op de lange termijn. Onderhoudsbedrijven streven naar duurzame relaties met opdrachtgevers. De interne logistiek kan worden geoptimaliseerd doordat menskracht en materiaal efficiënter worden ingezet. Onderhoudsbedrijven denken in deze vorm van samenwerking mee over het onderhoudsproces. Ze nemen verantwoordelijkheden en risico’s ten aanzien van kwaliteit en kosten van opdrachtgevers over en worden zo gestimuleerd innovatief te werken. Op termijn streven de woningcorporaties naar een langetermijnsamenwerking met onderhoudsbedrijven. Naast proces- en prestatieverbeteringen vinden zowel de woningcorporaties als de onderhoudsbedrijven dat door prestatiegerichte samenwerking tevens kostenvoordelen behaald moeten worden. Anders heeft deze vorm van samenwerking volgens hen geen zin. Uiteenlopende motieven In 2002 heeft het Onderzoeksinstituut OTB het initiatief genomen om met vijf grote woningcorporaties, zeven grote onderhoudsbedrijven en de Stichting Bouwresearch (SBR) onderzoek te doen naar prestatiegerichte werkwijzen in het onderhoud waarmee zowel woningcorporaties als onderhoudsbedrijven uit de voeten kunnen. In de eerste fase van het onderzoek is een literatuurverkenning gedaan en zijn prestatieovereenkomsten voor het onderhoud aan c.v.-installaties, liftinstallaties, platte daken en gevelonderhoud geïnventariseerd en geëvalueerd. Vervolgens zijn bijeenkomsten georganiseerd waarin met de
Onderhoudsbedrijven nemen de verantwoordelijkheid en risico’s van opdrachtgevers op zich. (FOTO: AXEL SMITS, OTB) woningcorporaties en onderhoudsaannemers is gediscussieerd over de bevindingen. Uit het onderzoek blijkt dat de motieven voor prestatiegericht samenwerken per bouwdeel kunnen verschillen. Voor schilderwerk zoeken woningcorporaties efficiëntere inkoopmogelijkheden en gelijktijdig duurzame beheersing van de prestaties. Bij prestatieovereenkomsten voor
Bij prestatieovereenkomsten
voor bouwdelen is planmatige en preventieve aanpak het uitgangspunt
platte daken is nadrukkelijk het verschuiven van garanties van toeleverancier naar onderhoudsbedrijf aan de orde. Bij het verhelpen van storingen van installaties gaat het niet zozeer om het onderhoudsprestatieniveau maar om het niveau van technische dienstverlening, bijvoorbeeld de responstijd en de afhandelingstijd. Woningcorporaties hebben hiervoor varianten gemaakt op het modelprestatiecontract van Aedes uit 1998, die soms verder gaan dan het ‘modelcontract’. De woningcorporaties willen ook mechanische ventilatiesystemen onderbrengen in de prestatieovereenkomsten voor c.v.-installaties maar dat is nog
niet gelukt. De woningcorporaties zijn in het algemeen ontevreden over de huidige prestaties die de liftonderhoudsbedrijven leveren. Zij benadrukken de kostenbesparingen en prestatieverhoging die zij met de invoering van nieuwe overeenkomsten voor het onderhoud van liftinstallaties willen bereiken. Snelle opmars De ontwikkeling van prestatiegerichte samenwerkingsvormen is ondanks de soms al jaren bestaande modelovereenkomsten nog van vrij recente datum. Toch is het de verwachting van de onderzoekers dat deze vormen binnen een termijn van tien jaar een vaste plaats zullen hebben veroverd als aanpak voor planmatig onderhoud. Voor het zover is zullen nog de nodige hindernissen moeten worden genomen, want de invoering van prestatiegerichte samenwerkingsvormen is een complexe aangelegenheid die specifieke kennis, instelling en vaardigheden vraagt. ‘Prestatiegericht samenwerken bij
onderhoud. Handreiking tot betere samenwerking tussen vastgoedbe-
heerders en onderhoudsbedrijven’,
ISBN 90-5367-383-0, €32,50, SBR, Rotterdam, tel. (010) 2065959,
www.sbr.nl. In het najaar is een
publicatie te verwachten over gevelonderhoud.
Betrokkenen bij het onderzoek De woningcorporaties DelftWonen (Delft), Portaal (Amersfoort/Arnhem-Nijmegen/Utrecht/Leiden), Staedion (Den Haag), Vestia (Zuidvleugel Randstad/Midden-Nederland), Vivare (Arnhem), De Woonplaats (Enschede) en Ymere (Amsterdam). De onderhoudsbedrijven, gespecialiseerd in gevelonderhoud en schilderwerk, Bouw Totaal Onderhoud (Gemert), Etro Vastgoedzorg (Wormerveer), Hagemans Verenigde bedrijven (Nijmegen), Logchies renovatie en onderhoud BV (Beverwijk), Mens Zeist Totaalonderhoud (Emmen), Rutges Vastgoedonderhoud BV (Montfoort), Smits Vastgoedzorg (Rotterdam), Wessles Onderhoudsgroep (Sittard) en Van Wijk Groep (De Meern). WVB Vastgoed Onderhoudsbedrijven is vanaf 2004 financier van het onderzoek met de onderhoudsbedrijven.
5
Noordwest-Europa als arena voor ruimtelijk beleid
OTB
& omgeving
september 2004
Twee internationale onderzoeken naar de ontwikkeling van meerkernige stedelijke regio’s en grensoverschrijdende megacorridors in Noordwest-Europa hebben
een groot aantal belemmeringen bij het
ontwikkelen van de ruimtelijke structuur
aan het licht gebracht. Overheden zullen
veel intensiever moeten samenwerken en eenduidig beleid moeten ontwikkelen om die structuur in Europa in goede banen te leiden.
Meerkernige stedelijke regio’s staan de laatste tijd sterk in de belangstelling. Aan dergelijke regio’s wordt een steeds belangrijkere rol in strategisch-ruimtelijke ontwikkelingsplannen toegedicht, ook op grensoverschrijdend niveau. Het onderzoeksproject EURBANET, waaraan het Onderzoeksinstituut OTB samen met Europese partners heeft gewerkt, heeft een bijdrage geleverd aan ruimtelijke planning op NoordwestEuropees niveau. Bestudeerd is hoe een samenhangende benadering van deze regio’s de gezamenlijke concurrentiekracht en omgevingskwaliteit regionaal en internationaal kan versterken. Vier regio ’s zijn onder de loep genomen: de Randstad, de Vlaamse Ruit (Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven), het RijnRoergebied en het gebied Glasgow-Edinburgh. Van regionale naar internationale benadering Diverse belemmeringen kunnen het concurrentievermogen en de omgevingskwaliteit van meerkernige stedelijke regio’s frustreren. Zo wordt de onderlinge afhankelijkheid tussen de verschillen-
de steden en stedelijke netwerken vaak nog onvoldoende erkend. Ook anticiperen de huidige lokale plannings- en besluitvormingsregels niet genoeg op de bredere ruimtelijke ontwikkelingen en wordt samenwerking tussen bestuurslagen van uiteenlopende niveaus nog te weinig ondersteund. Daarnaast is sprake van hevige interlokale concurrentie en slechte beleidscoördinatie. Een meer expliciete regionale benadering in meerkernige stedelijke regio’s lijkt nodig. Waar meer gelijksoortige regio’s bij elkaar liggen, is zelfs een internationaal ruimtelijk beleid noodzakelijk. Dit vereist het besef dat de deelgebieden onderling afhankelijk van elkaar zijn. Europese corridors De relaties tussen stedelijke regio’s komen tot uitdrukking in complexe stromen van mensen, goederen, kapitaal en informatie. Deze stromen vereisen een goede infrastructuur. Uitgangspunt van het meerjarenproject CORRIDESIGN was de constatering dat regio’s steeds meer met elkaar samenhangen in economische netwerken op Europese schaal. Naar aanleiding hiervan richtte
Instituten betrokken bij EURBANET en CORRIDESIGN EURBANET was een gezamenlijk project van: l Onderzoekinstituut van OTB, Technische Universiteit Delft (Lead partner) l Department of Urban Studies, University of Glasgow l Institut für Landes- und Stadtentwicklungsforschung des Landes Nordrhein-Westfalen en Universität Dortmund l Departement Architectuur, stedenbouw en ruimtelijke ordening (ASRO), Katholieke Universiteit van Leuven l Nijmegen School of Management, Universiteit van Nijmegen
6
CORRIDESIGN, uitgevoerd in het North Western European Area Operational Programme, was een gezamenlijk project van: l Onderzoekinstituut OTB, Technische Universiteit Delft (Lead partner) l Bartlett School of Planning, University College London l University of Central England, Birmingham l Department of Social Sciences Administration, London School of Economics l Institute of Urban and Regional Planning, Katholieke Universiteit van Leuven l Institute for Traffic Planning and Design, Essen University l Institut Fédératif de Recherche sur les Economies et les Sociétés Industrielles (IFRESI), Lille (in samenwerking met Territoires, Sites & Cités)
7 6
4
1
3
2
5
Het CORRIDESIGN-project onderzocht 7 megacorridors: 1) Randstad/Vlaanderen; 2) Randstad/ Rijn-Roergebied; 3) Rijn-Roer/Vlaanderen; 4) Vlaanderen/Lille; 5) Lille/Parijs; 6) Lille/Londen; 7) Londen/West Midlands. dit project zich op de vraag in hoeverre, en op welke wijze, deze ruimtelijke ontwikkeling samenhangt met de ontwikkeling van grensoverschrijdende megacorridors. Het concept ‘corridor’ heeft in discussies over de territoriale ontwikkeling in Europa een belangrijke plek veroverd. Het ‘Europa 1992-project’ dat een grenzeloos Europa beoogde, speelde hierbij een centrale rol. De veronderstelling was dat de afschaffing van de nationale grenzen zou leiden tot een aanzienlijke stijging van grensoverschrijdingen die de ruimte in Europa opnieuw vorm konden geven. Het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP) heeft de discussie over ‘Euro-corridors’ op een nieuw niveau gebracht door te pleiten voor een omvattende beleidsbenadering. Euro-corridors maken een bestuurlijke koppeling mogelijk tussen infrastructuur, economische ontwikkeling, urbanisatie en milieu. Het ontwikkelingsperspectief voor dergelijke corridors zal duidelijk moeten aangeven in welke gebieden groei van activiteiten kan worden geclusterd en in welke gebieden de open ruimte moet worden beschermd. Bij Delft University Press zijn de num-
mers 18, 25, 26 en 27 in de serie Housing and Urban Policy Studies gewijd aan bovenstaande onderzoeken.
Tevens zijn artikelen verschenen in
Journal of Transport Geography, jaargang 2003 nr.3 en European Planning Studies, jaargang 2004, nr 3.
OTB
OTB-Cursussen 2004/2005 4-daagse cursus Herstructurering van naoorlogse woonwijken Data: 14/15 oktober en 18/19 november 2004 Locatie: De Reehorst, Ede Kosten voor deelname: € 1.900,-, excl. overnachting
Na de Tweede Wereldoorlog zijn overal in Nederland grootschalige woonwijken gerealiseerd met vooral veel goedkope flats en kleine eengezinswoningen. De aanvankelijke populariteit van deze wijken maakte echter geleidelijk aan plaats voor leefbaarheids- en exploitatieproblemen. De monotonie van de dikwijls sobere bebouwing staat er in schril contrast tot de huidige behoeften van bewoners. Goed beheer kan vaak problemen voorkomen, maar is lang niet overal voldoende. Herstructurering is een middel om sobere woonmilieus te differentiëren, (verhuisgeneigde) bewoners meer kansen in hun wijk te bieden en een wijk een kwaliteitsimpuls te geven. De centrale opgaven daarbij zijn om een woonmilieu te realiseren dat aantrekkelijk is, een eigen identiteit uitstraalt en kansen schept voor de bewoners. Het op papier komen tot vernieuwingsbeleid is stap één, maar het in de praktijk vormgeven is stap twee: waar dreigen problemen en waar niet? Welke oplossingen kunnen worden bedacht en hoe wordt het beste alternatief gekozen? Hoe zorg je ervoor dat de realisatie in de praktijk overeenkomt met de globale doelen? Hoe stel je een investeringsvisie en een actieplan op? En hoe zorg je ervoor dat fraaie papieren ambities worden vertaald in daadwerkelijke resulta-
ten? Naast de inhoud is het proces minstens zo belangrijk om voldoende draagvlak te ontwikkelen bij de verschillende betrokkenen. Hoe kunnen verantwoordelijkheden over actoren worden verdeeld? Hoe organiseer, financier en communiceer je dat? Hoe kan de verbinding tussen een fysieke en een sociale wijkvisie inhoud worden gegeven? De cursus Herstructurering en beheer van naoorlogse woonwijken verbindt praktijkbenadering, theoretische achtergrond en eigen inbreng met elkaar en is geknipt voor gemeenteambtenaren, corporatiemedewerkers, projectleiders, opbouwwerkers, ontwikkelaars, makelaars, ontwerpers, adviseurs en leden van bewonersorganisaties.
4-daagse cursus Strategisch voorraadbeleid en beheerplannen bij woningcorporaties Periode: voorjaar 2005 Locatie en kosten: nog onbekend Strategisch woningvoorraadbeleid staat in het middelpunt van de belangstelling. Corporaties zien zich geplaatst voor omvangrijke investeringen in de huidige woningvoorraad, terwijl zij onder meer te maken hebben met een groeiende concurrentie van de koopsector en van nieuwbouw, met klanten die om een hogere kwaliteit vragen, en met financiële en organisatorische randvoorwaarden. Al deze ontwikkelingen hebben consequenties voor het strategisch voorraadbeleid van de corporatie. De cursus gaat uitvoerig in op de producten van de beleidsontwikke-
& omgeving
september 2004
ling, zoals: complexplannen, wijkvisies, huurbeleidsplannen, het strategisch voorraadbeleidsplan en de beheerplannen. Tevens komt het proces waarmee het beleid tot ontwikkeling komt aan de orde en wordt aandacht besteed aan de samenhang tussen beleidsontwikkeling, informatievoorziening en de rol van de automatisering. Er wordt ruimschoots ingegaan op de implementatie van het voorraadbeleid binnen en buiten de organisatie. De rode draad van de cursus wordt gevormd door het ‘stappenplan strategisch voorraadbeleid’ van het Onderzoeksinstituut OTB. In deze vierdaagse cursus komen echter ook andere methoden voor het voorraadbeleid aan de orde.
Informatie en aanmelding Ongeveer drie maanden voor aanvang van een cursus is uitvoerige informatie over het programma en de sprekers beschikbaar. Mocht u een specifieke programmafolder toegestuurd willen krijgen, stuurt u dan een e-mail aan Angélique Dersjant:
[email protected]. Voor meer informatie over één of meer van de genoemde cursussen of voor inlichtingen omtrent specifieke incompanytrainingen, kunt u zich ook wenden tot het secretariaat van het Onderzoeksinstituut OTB, tel. (015) 278 30 05,
[email protected]. Ook kunt u kijken op onze website www.otb.tudelft.nl Natuurlijk kunt u voor het aanvragen van informatie eveneens gebruikmaken van de invulstrook.
Congres Management van rampenbestrijding Van 21 t/m 23 maart 2005 wordt in de Aula van de TU Delft het ‘First International Symposium on Geoinformation for Disaster Management’ gehouden. Het primaire doel van dit symposium is het aanpakken van de beheersproblemen van rampen, waarbij de nadruk ligt op: l de technologie (zowel software als hardware toepasbaar bij rampenbestrijding); l gebruikerseisen ten aanzien van de geo-informa-
tie (zowel ten behoeve van het management als ten behoeve van de mobiele gebruikers); l informatieleveranciers (gegevens en standaards). Daarbij gaat het om de volgende doelstellingen: l het weergeven van de stand van zaken op het gebied van rampenbeheer; l het beoordelen van gereedschappen, software, bestaande geo-informatiebronnen, organisatorische structuren en methoden bij crisissituaties;
Ik wil graag meer informatie over:
° 4-daagse cursus Strategisch voorraadbeleid en beheerplannen bij woningcorporaties
(30 september/1 oktober en 4/5 november 2004) ° 4-daagse cursus Herstructurering van naoorlogse woonwijken (14/15 oktober en 18/19 november 2004) ° congres Management van rampenbestrijding (21 t/m 23 maart 2005)
° Ik wil graag op de verzendlijst komen van OTB & Omgeving ° Ik wil standaard op de hoogte gehouden worden van alle OTB-cursussen en -studiedagen ° Ik wil standaard op de hoogte gehouden worden van alle OTB-publicaties
(alleen mogelijk per e-mail) Naam :
Instelling :
Afdeling/dienst :
Soort instelling/organisatie : Adres :
Postcode/Plaats : E-mail :
.................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... .................................................................................................................... ....................................................................................................................
het schetsen van de tekortkomingen op het gebied van huidig gebruik, inzage, integratie en uitwisseling van geo-informatie; l suggesties doen voor toekomstig onderzoek. l
Nadere informatie is te vinden op: www.gdmc.nl/gi4dm en www.otb.tudelft.nl. De deelnamekosten bedragen € 200. Inlichtingen en aanmelding: Elfriede Fendel,
[email protected].
U kunt dit strookje faxen of in een ongefrankeerde enveloppe sturen aan: Technische Universiteit Delft Onderzoeksinstituut OTB Afdeling Voorlichting en Publiciteit t.a.v. Angélique Dersjant Antwoordnummer 10178 2600 VB Delft fax (015) 278 44 22
7
OTB
NIEUWE MEDEWERKERS
Elma Bast-Gast is per 1 juni de nieuwe secretaresse voor de sectie Geo-informatie en Grondbeleid. Op 1 augustus is mr. Jaap Besemer benoemd tot praktijkhoogleraar Geo-informatie Infrastructuur bij de faculteit Techniek Bestuur en Management (TBM). Hij heeft een aanstelling voor 0,4 fte en is volledig gedetacheerd bij het Onderzoeksinstituut OTB. Daar zal hij verantwoordelijk zijn voor het helder positioneren van het onderzoeksthema ‘geo-informatievoorziening’ in het algemeen en daarbinnen in het bijzonder van de geoinformatieinfrastructuur. Jaap Besemer was hiervoor werkzaam als voorzitter van de Raad van Bestuur van het Kadaster en lid van verschillende overleg- en samenwerkingsverbanden op het
VAN DE PERS
Boumeester, H.J.F.M., 2004, Duurdere koopwoning en wooncarrière. Een modelmatige analyse van de vraagontwikkeling aan de bovenkant van de Nederlandse koopwoningmarkt, Volkshuisvestingsbeleid en Woningmarkt 35, ISBN 90-407-2516-0, 386 pag., € 62,50, Delft (Delft University Press). Zie het artikel op blz. 3. Groetelaers, D.A., 2004, Instrumentarium locatieontwikkeling. Sturingsmogelijkheden voor gemeenten in een veranderde marktsituatie, Stedelijke en Regionale Verkenningen 32, ISBN 90-407-2515-2, Delft (Delft University Press), 302 pag., € 49,95. Sinds de jaren negentig is er een verschuiving waarneembaar van een
terrein van de geo-informatie.
Dr. Sylvia Jansen is per 15 augustus gestart als methodoloog/hoofd veldwerk bij de sectie Methodologie en Informatica. Zij zal onder meer collega’s adviseren bij hun onderzoeken. Sylvia studeerde aan de Rijksuniversiteit Leiden en werkte hiervoor als onderzoeker op de afdeling Medische Besliskunde van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). Op 1 september is Jitske de Jong gestart bij het Onderzoeksinstituut OTB als hoogleraar Onroerendgoedrecht. Eerder werkte zij al bij de voormalige faculteit Geodesie van de TU Delft. De hoogleraar, aangesteld bij de faculteit TBM, is volledig gedetacheerd bij het OTB. Zij zal zich richten op bestuurs-
meer actieve rol naar een meer sturende rol van de overheid en is het grondbeleidsinstrumentarium, ten behoeve van de controle over het proces en de grondmarkt, aangepast. De vraag is echter of alle aanpassingen in het beleid en het instrumentarium de gewenste resultaten hebben opgeleverd. Deze dissertatie beschrijft wat er gebeurt in de gemeentelijke praktijk van de inzet van grondbeleidsinstrumentarium bij de realisatie van uitbreidingslocaties en in hoeverre de voorgestelde en deels ook doorgevoerde aanpassingen in het grondbeleidsinstrumentarium deze praktijk ondersteunen. Stoter, Jantien E., 2004, 3D Cadastre, Publica-
kundige en juridische aspecten van ruimtegebruik en grondbeleid en een bijdrage leveren aan het TBM-onderwijs. Tessa Mulder is per 1 september gestart als nieuwe leerling-medewerkster op het secretariaat. Als onderdeel van haar secretaresseopleiding zal zij een jaar bij het OTB in dienst zijn. Ir. Karin Soldaat is de nieuwe promovendus prestatieafspraken duurzame woningkwaliteit en is per 1 september bij ons in dienst getreden. Zij is in 2002 cum laude afgestudeerd bij de afdeling Huishoud- en Consumentenwetenschappen van de Universiteit van Wageningen, Oriëntatie Huishoudtechnologie. Zij heeft werkervaring opgedaan bij Het landelijk Contact van de VAC en werkte als
tions on Geodesy 57, ISBN 90-6132286-3, Delft (Nederlandse Commissie voor Geodesie), 327 pag. Verkrijgbaar bij het NCG, www.ncg.knaw.nl. Proefschrift over de noodzaak voor een 3D Kadaster in Nederland, het technisch kader en het realiseren van dit kadaster. Jantien is inmiddels werkzaam bij het International Institute for Geo-Information Science and Earth Observation (ITC) in Enschede. Kruijthoff, H.M. en T. van der Pennen, Samenwerken aan Wonen. Evaluatie Raamovereenkomst Participatie de Nieuwe Unie, OTBouwstenen 89, ISBN 90-4072511-X, Delft (Delft University Press), 148 pag., € 22,50. In juli 2001 heeft de
allround woonconsulent bij ‘Woningstichting In’ te Groningen. Dr. Laure Itard is per 15 september in dienst getreden als senior onderzoeker duurzaam en gezond wonen. Zij studeerde in Frankrijk Natuurkunde en Toegepaste thermodynamica. In 1998 is zij aan de faculteit Werktuigbouwkunde in Delft gepromoveerd. Laure werkte hiervoor op een R&D afdeling van ingenieursbureau Deerns. Het Onderzoeksinstituut OTB is gastheer voor professor Hui Sun en zijn vrouw professor Jiang Liang. Jiang Liang blijft tot en met september 2004; Hui Sun blijft tot en met januari 2005. Beiden bestuderen de Nederlandse ruimtelijke structuur en vergelijken deze met die van China.
Nieuwe Unie met haar huurdersorganisaties een Raamoveenkomst Participatie gesloten om de kwaliteit van de dienstverlening in de ruimste zin van het woord te optimaliseren. Deze overeenkomst en de aard en inhoud van het overleg zijn na twee jaar geëvalueerd. Deze raamovereenkomst blijkt een prima kader te bieden voor de uitvoering van het overleg tussen de Nieuwe Unie en haar huurders. Bestellen Delft University Press, tenzij anders vermeld. Fax (015) 2785706,
[email protected] en www.library.tudelft.nl. De prijzen zijn inclusief BTW en exclusief verzendkosten. Vermeld bij de bestelling van elk boek het ISBN.
& omgeving
september 2004
Colofon OTB & Omgeving is een kwartaaluitgave van het Onderzoeksinstituut OTB Onderzoeksinstituut OTB Jaffalaan 9 2628 BX Delft Tel. (015) 2783005 e-mail:
[email protected] http://www.otb.tudelft.nl Redactie Peter Boelhouwer, Dirk Dubbeling, Caroline Faber, Esther Philipsen en Eveline Vogels Vormgeving Ontwerpburo Cyril Strijdonk, Gaanderen Druk Nivo, Delft
Onderzoeksinstituut OTB
Het Onderzoeksinstituut OTB is onderdeel van de TU Delft en bestaat sinds 1985. Het is gespecialiseerd in onafhankelijk onderzoek op het gebied van wonen, bouwen en de gebouwde omgeving. Er werken ongeveer 125 mensen, waaronder planologen, sociaal-geografen, bouwkundigen, economen, geodeten, bestuurskundigen en woonecologen. De directie bestaat uit Peter Boelhouwer (wetenschappelijk directeur) en Willem Korthals Altes (directeur). De onderzoekers zijn verdeeld over zeven secties:
Duurzaam Woningvoorraadbeleid en Kwaliteitszorg (coördinator Henk Visscher) l Geo-informatie en Grondbeleid (coördinator Willem Korthals Altes) l GIS-technologie (coördinator Peter van Oosterom) l Stedelijke en Regionale Ontwikkeling (coördinator Kees Maat) l Stedelijke Vernieuwing en Wonen (coördinator André Ouwehand) l Vervoer en Infrastructuur (coördinator Yvonne Bontekoning) l Volkshuisvesting en Woningmarkt (coördinator Harry van der Heijden). Daarnaast is er een ondersteunende sectie Methodologie en Informatica (coördinator Henny Coolen). l