OPDC Utrecht Jaarverslag 2014-2015
Januari 2016
Inhoudsopgave Voorwoord
2
A. Onderwijs: het primaire proces 1. Terugschakeling regulier onderwijs, speciaal onderwijs of uitstroom werk 2. Het schakelprogramma 3. Het rendement over 5 schooljaren (monitor KBA) 4. Verschil SE-CE 5. Leerwinst onderbouw en middenbouw 6. Onderwijs Perspectief Plan 7. Gerealiseerde onderwijstijd 8. Inzet kernpartners 9. Tevredenheidsonderzoeken
3 3 3 3 5 7 8 9 9 9
Bijlage - Indicatoren 2015
12
1
Voorwoord Het OPDC Utrecht ressorteert onder de vlag van het Samenwerkingsverband Sterk VO, Utrecht en Vechtstreek, maar bedient ook de scholen uit de RMC-regio. Voor u liggen de opbrengsten over het schooljaar 2014-2015. Het OPDC Utrecht zit in het zevende jaar van haar bestaan. We zijn in augustus 2009 gestart vanuit een samenvoeging van verschillende bestaande onderwijsvoorzieningen. In de beschikking van het ministerie van OC&W wordt de voorziening erkend als een plusvoorziening met de stempel van een Ortho Pedagogisch en Didactisch Centrum (OPDC). Hierin staat zeer duidelijk de schakelfunctie beschreven. Leerlingen mogen maximaal twee jaar op het OPDC blijven, tenzij in het onderwijs perspectief plan (OPP) aangetoond wordt dat een langer verblijf noodzakelijk is. De onderwijsresultaten blijven gelden voor de school waar de leerling is ingeschreven (de moederschool). Ook dit schooljaar zijn we trots op de behaalde resultaten. We hebben 297 leerlingen bediend. Daarvan hebben maar liefst 147 leerlingen onze voorziening verlaten. Van deze groep hebben 44 leerlingen een diploma behaald. Bemoedigend is de monitor door Het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA) uit Nijmegen. We bereiken de beoogde doelgroep van overbelaste leerlingen en de leerlingen zitten na terugschakeling, voor het overgrote deel, nog steeds in het reguliere onderwijs. De inzet van het managementteam van het OPDC Utrecht is gericht geweest op het schrijven van een beknopt en overzichtelijk verslag. We hopen dat u het met veel interesse zult lezen. Kees Brouwer Directeur OPDC Utrecht
2
Verantwoording opbrengsten OPDC Utrecht over het schooljaar 2014-2015 A. Onderwijs: het primaire proces 1. Terugschakeling naar regulier voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of uitstroom naar werk Het OPDC heeft in totaal 297 leerlingen bediend. Er was gedurende het schooljaar een instroom van 134 leerlingen. In totaal hebben 147 leerlingen het OPDC Utrecht verlaten. Hiervan zijn: 91 leerlingen (61,9%) geschakeld naar het regulier voortgezet onderwijs (39), het praktijkonderwijs (5) en het middelbaar beroepsonderwijs (47). 39 leerlingen (26,5%) geschakeld naar het VSO, waarvan 12 leerlingen uit de i-klassen. 13 leerlingen (8,8%), uitgestroomd naar werk (uit arbeidsroute Do It). 2 leerlingen (1,4 %) met onbekende bestemming vertrokken. 1 leerling (0,7%) onder regie van leerplicht geplaatst. 1 leerling (0,7%) naar beschermde woongroep met onderwijs. 2. Het schakelprogramma Op het OPDC Utrecht zijn ook leerlingen bediend met een kortdurend traject tussen de vier weken en een jaar. De term voor deze kortdurende trajecten is het schakelprogramma. De leerlingen zijn allemaal opgevangen in de reguliere klassen van het OPDC en zijn geplaatst in de groepen met een overeenstemmend niveau en leeftijd. In totaal hebben 24 leerlingen een kortdurend traject bij ons gevolgd. Het schakelprogramma kent drie programma’s: 1. De rebound is een korte interventie met een gemiddelde verblijfsduur van 12 weken. In principe keren de leerlingen weer terug naar hun eigen school. Er zijn 8 leerlingen bediend. 2. De diagnose is een traject met veel onderzoeks- en observatie vragen. De gemiddelde verblijfsduur ligt tussen een half en één schooljaar. Er zijn 30 trajecten afgelegd (vaak in de i-klassen). 3. De crisisplaatsing is 10 keer benut. De verblijfsduur was gemiddeld ongeveer vier weken. De moederschool heeft in die tussentijd een advies van het Loket Passend Onderwijs ontvangen. De rebound en diagnoseplaatsing worden vaak niet strak “gelabeld” door het Loket Passend Onderwijs. De aantallen komen voort uit de verblijfsduur van de leerling. 3. Het rendement over meerdere jaren (monitor KBA) Vijfde meting OPDC Utrecht Eind 2014 / begin 2015 is de vijfde meting in de monitoring van OPDC Utrecht over schooljaar 2013-2014 uitgevoerd. Het samenwerkingsverband, waar OPDC Utrecht onderdeel van uitmaakt, was toen al ruim een jaar aan de slag met Passend Onderwijs. Sinds 1 augustus 2014 is de Wet Passend Onderwijs van kracht, maar Samenwerkingsverband Sterk VO Utrecht en Stichtse Vecht (Sterk VO) was één van de drie pioniers en startte al op 1 augustus 2013 met de invoering van Passend Onderwijs. Hoofddoelen van Passend Onderwijs, waar ook Sterk VO op inzet, zijn het bieden van een passende plek, ondersteuning op maat en een doorgaande schoolloopbaan voor iedere leerling in het samenwerkingsverband. In de vijfde meting is nadrukkelijk aandacht besteed aan de positie van OPDC Utrecht binnen Passend Onderwijs en de mate waarin OPDC Utrecht er in slaagt bij te dragen aan de genoemde hoofddoelen. OPDC vaak de passende plek gezien problematiek OPDC Utrecht is een passende plek voor de meeste leerlingen, gezien de problematiek waarmee deze leerlingen te maken hebben. Vrijwel alle nieuwe instromers (schooljaar 2013-2014) zijn overbelast en kampen met zware en gestapelde problematiek. Zij hebben naast gedragsproblemen vaak ook te maken met problemen op het gebied van studiehouding en –vaardigheden, persoonlijke problemen en/of niveauproblemen. Relatief veel doorstromers naar Voortgezet Speciaal Onderwijs Relatief veel leerlingen (ongeveer 25%) stromen vanuit OPDC Utrecht door naar het VSO. Deze leerlingen hebben een dermate zware ondersteuningsvraag dat schakeling naar een intensief
3
arrangement nodig is. Blijkbaar is plaatsing op OPDC Utrecht voor deze leerlingen nodig om (goed) zicht te krijgen op de problematiek van de leerlingen en, in samenwerking met de betrokken deskundigen, te kunnen concluderen dat doorschakeling naar het VSO de meest passende vervolgstap is in de schoolloopbaan van de leerling. OPDC vervult belangrijke rol in realiseren dekkend aanbod binnen samenwerkingsverband OPDC Utrecht is zich bewust van haar faciliterende rol in het samenwerkingsverband en speelt in op de vraag van scholen. Sinds schooljaar 2013-2014 zijn er twee integratieklassen (I-klassen) voor leerlingen met internaliserende problematiek. In het schooljaar 2014-2015 zal een derde iklas opgestart worden voor VMBO leerlingen die het examentraject gaan doen. Deze groep zal ook open gesteld worden voor ileerlingen afkomstig van het Voortgezet Speciaal Onderwijs, mits zij kunnen functioneren in een medium arrangement. Er is binnen het samenwerkingsverband VO nog geen aanbod voor bovenbouw havo-leerlingen met externaliserende problematiek. Vanuit het SWV wordt nagedacht over mogelijkheden voor deze leerlingen bij OPDC Utrecht of bij de reguliere scholen zelf. OPDC Utrecht denkt mee in het realiseren van een dekkend aanbod, speelt in op vragen vanuit het SWV en blijft daardoor voortdurend in ontwikkeling. Passende ondersteuning voor merendeel leerlingen OPDC Utrecht streeft ernaar om de leerlingen de best passende vorm van ondersteuning te bieden, ondersteuning die ervoor zorgt dat de problematiek van de leerlingen vermindert en/of leerlingen met hun problemen leren omgaan (= intern rendement). Bij 18 procent van de leerlingen slaagt OPDC Utrecht daar volledig in; bij 77 procent deels. Ten opzichte van vorig schooljaar hebben in 2013-2014 meer leerlingen al hun doelen – gericht op het aanpakken van problemen – volledig bereikt. Er zijn daarentegen ook meer leerlingen bij wie geen van de doelen volledig bereikt zijn. Bij het merendeel van deze leerlingen zijn doelen wel deels behaald. Dat betekent dat zij, dankzij de ondersteuning van OPDC Utrecht, een positieve ontwikkeling doormaken. Leerlingen maken deze ontwikkeling door in de gemiddeld ruim 16 maanden die zij op OPDC Utrecht verblijven. Ontwikkeling naar scherper gedefinieerde routes Het Samenwerkingsverband VO beoogt mede door de introductie van Passend Onderwijs de verschillende routes tussen PO, VO, VSO, OPDC en MBO beter en scherper te definiëren. OPDC Utrecht wordt (nog) duidelijker als tussenvoorziening gepositioneerd, waarbij zowel de weg naar een intensiever arrangement mogelijk is (OPDC-VSO), maar zeker ook andersom (VSO-OPDC [-VO/MBO]). Deze laatst genoemde route wordt steeds duidelijker zichtbaar. In 2013-2014 zijn voor het eerst enkele leerlingen vanuit het VSO geschakeld naar het OPDC met het doel hen daar examen te laten doen. In 2014-2015 betreft het al een aanzienlijke groep van circa 15-20 leerlingen. Goede uitstroomresultaten Start It , Make It en Link It, risico bij 18+ en ongediplomeerden Leerlingen die uitstromen van Start It, Make It en Link It komen in overgrote meerderheid terecht op de beoogde onderwijsbestemming. OPDC Utrecht slaagt er goed in om leerlingen te schakelen naar een plek in het (vervolg)onderwijs en op korte termijn – enkele maanden na uitstroom – is het vsv-percentage nihil, zeker bij de leerplichtige leerlingen. Ook op lange termijn blijven de meeste oud-leerlingen van Start It, Make It en Link It in opleiding. Het aandeel leerlingen dat een startkwalificatie weet te behalen ligt, ook bij de oudere uitstroomcohorten, nog niet erg hoog omdat veel leerlingen nog steeds in opleiding zijn. Het rendement op lange termijn is daarom nog niet duidelijk. De resultaten van het oudste uitstroomcohort (2009-2010) laten - vijf jaar na uitstroom - een toenemend VSV-percentage zien. Twee factoren spelen hierbij een belangrijke rol. De eerste factor is de leeftijd van de leerling. Het percentage vsv-ers loopt zichtbaar op in het jaar dat leerlingen 18 jaar worden en de leer/kwalificatieplicht afloopt. Deels hebben deze leerlingen wel een diploma mbo-1 op zak. Diegenen met een baan van ten minste 12 uur per week worden niet tot de groep vsv-ers meegerekend. De tweede factor is het behalen van een vodiploma. Leerlingen met vo-diploma hebben een kleinere kans om vsv-er te worden dan leerlingen zonder vo-diploma. Eenzelfde logica geldt ook voor Do It leerlingen met en zonder mbo-1diploma (AKA). Route naar Do It nog weinig gevonden, tegelijkertijd vragen bij perspectief van de leerlingen OPDC Utrecht vervult naast de rol van Plusvoorziening voor het VO ook de rol van Plusvoorziening voor mbo niveau 1. Vanaf augustus 2014 omvat Do It leerwerktrajecten (vmbo-b) en vervult het de rol van entreeopleiding voor overbelaste studenten. Geconstateerd wordt dat een groot deel van de beoogde populatie voor de entreeopleiding niet terecht komt op het OPDC: uit (ander) onderzoek naar de Utrechtse mboinstellingen komt naar voren dat circa een kwart van de studenten in de mbo-1- opleidingen (in 2013-2014) als overbelast te typeren is. Dit zou betekenen
4
dat van passende ondersteuning (op het mbo) niet altijd sprake is. De uitsortering van leerlingen vanuit het VO naar de reguliere entreeopleidingen versus de entreeopleiding voor overbelasten (i.c. Do It) zou dan ook een belangrijk aandachtspunt moeten zijn binnen het project de Overstap. Ook de intake van het MBO blijft hierin een onderwerp van belang. Hoewel Do It als entreeopleiding voor overbelasten dus voor een grotere groep leerlingen dan de huidige groep een passend alternatief lijkt te zijn, constateren we tegelijkertijd dat het rendement van het huidige Do It beperkt is. Weliswaar is het diplomarendement de afgelopen twee jaar toegenomen tot 73 procent, op termijn slagen veruit de meeste leerlingen van Do It er niet in om een startkwalificatie te behalen. Leerlingen die met diploma op mbo-1 uitstromen naar werk (12 uur of meer) worden niet tot de groep vsv-ers gerekend. Toch lijkt ook voor een deel van de leerlingen die er niet in slagen een mbo-1-diploma te behalen de uitstroom richting werk het meest kansrijk. Het is belangrijk om binnen Do It een kwalitatief goede uitstroomrichting naar de arbeidsmarkt te creëren, inclusief de overstap/transitie naar werk. Dit is reeds op gemeentelijk niveau en in regionaal overleg een belangrijk punt van aandacht (werkgroep ‘Kansen voor jongeren in een kwetsbare positie’). 4. Verschil SE-CE, eindcijfer, diplomering Examencijferanalyse Theoretische Leerweg 8 leerlingen hebben examen gedaan. 1 leerling is na een herkansing geslaagd. 1 leerling is gezakt, zonder mogelijkheid tot herkansing. Hieronder zijn de behaalde gemiddelden per klas te zien. Het SE (schoolexamen) staat genoemd en het CE (centraal eindexamen). Dit keer is ook het landelijk gemiddelde opgenomen in het overzicht. Dat geeft inzicht in onze resultaten afgezet tegen alle examenkandidaten van Nederland en is het gemiddelde landelijke SE/CE cijfer.
Conclusies: Wij kunnen tevreden zijn over het behaalde verschil tussen SE en CE. Bij economie en wiskunde is het verschil positief ten opzichte van het SE. Hoewel we ook dat niet willen is het goed te verklaren. Deze vakken werden door de kandidaten extra moeilijk gevonden, wat te maken heeft met achterstanden op het gebied van rekenen/wiskunde. Er waren bij diverse leerlingen motivatieen werkhoudingproblemen, wat resulteerde in tegenvallende schoolexamens. Naar het eindexamen toe is dit langzaam verbeterd en is door leerlingen en docenten nog hard gewerkt om de stof toch te leren. We zijn er daarom trots op dat dit geleid heeft tot betere resultaten op het CE dan op basis van het SE verwacht mocht worden. Bij het vak biologie is een negatief verschil van 0,6. Dit vak is door twee leerlingen gevolgd. Bij een van hen viel het resultaat van het CE tegen, naar inschatting door onvoldoende leerinspanning. Afgezet tegen het landelijk gemiddelde hebben de leerlingen zeer goed gescoord. Gezien onze populatie van veel allochtone leerlingen valt het cijfer voor Nederlands wat gelijk ligt aan het landelijk gemiddelde extra op. Wel moet worden opgemerkt dat er diverse leerlingen waren die ergens in hun schoolcarrière zijn afgestroomd van de HAVO. Examencijferanalyse Basis en Kaderberoepsgerichte Leerweg Er hebben 6 BBL leerlingen en 2 KBL leerlingen examen gedaan. 1 BBL en 1 KBL leerling zijn na herexamen geslaagd. Er is 1 BBL leerling gezakt, na herexamen.
5
Conclusies: De relatieve grote positieve verschillen tussen SE en CE bij Nederlands, wiskunde en economie vallen op, voornamelijk bij de KBl-ers. Met name één KBL leerling heeft pas aan het eind van het schooljaar het doorzettingsvermogen kunnen opbrengen om te presteren naar zijn kunnen. Op het resultaat voor Nederlands zijn wij trots, zowel bij KBl als BBL, gezien de voornamelijk allochtone doelgroep. We zitten hiermee zelfs hoger dan het landelijk gemiddelde. Examencijferanalyse i klas Basis, Kader en Theoretische Leerweg Er hebben in totaal 11 i klas leerlingen examen gedaan. 3 Tlers, 2 KBl en 6 BBL. 1 BBler en 1 KBler zijn gezakt, zonder mogelijkheid tot herkansing. Een leerling hebben we moeten terugtrekken van het examen. Zij blokkeerde volledig op de praktijkvakken en heeft het SE niet kunnen afronden.
Alle niveaus van de i examenklassen hebben tegelijk les gekregen. Dat vereist veel van de docent aan differentiatie. De Tl leerlingen hebben voor hun specifieke vakken soms samen met de reguliere leerlingen les gehad en soms in kleine groepjes. Conclusies: De verschillen tussen SE en CE zijn over de hele klas genomen in de goed lijn. Alleen dienstverlening valt negatief op, met een verschil van 0,7. Bij nadere bestudering komt dit verschil door de KBl ers. Als je kijkt naar de verschillen per niveau zijn die soms te groot volgens de norm. Het is moeilijk hier een algemene lijn uit te halen. Bij de Tlers is het verschil soms negatief, dan weer positief. Bij KBL is over de hele linie op het CE lager gescoord dan op het SE, met uitzondering van economie. De BBl’ers hebben juist hoger gescoord op het CE. Dit zou erop kunnen duiden dat het lesgeven aan drie niveaus in een klas geleid heeft tot een nivellering: niveau van lesgeven tussen BBl en KBL in. De resultaten van de Tl-ers spreken die theorie echter tegen. In acht moet worden genomen dat het om kleine groepjes leerlingen per niveau gaat. Eén slecht of juist goed scorende leerling kan de uitkomst bepalen. Onze leerlingen laten onvoorspelbaarheid in hun resultaten zien, onder invloed van de examensituatie. Dit is de eerste keer is dat we met i leerlingen een examentraject hebben vormgegeven. We hebben docenten ingezet die nog nooit in de examenklas hebben lesgegeven. Dat alles in ogenschouw nemend, zijn wij tevreden met de behaalde resultaten. Examencijferanalyse LeerWerkTraject klas DO iT! 17 leerlingen hebben het LWT examen gedaan. 8 van hen zijn in een keer geslaagd. 9 hebben een herkansing gedaan. 2 hebben de herkansing niet gehaald.
6
Dit was het eerste jaar dat we het LWT examentraject hebben uitgevoerd. De docenten Nederlands hadden nog nooit in een examentraject lesgegeven. De doelgroep van de LWT is heel divers qua niveau en motivatie. Het wordt ingezet om leerlingen toch nog de kans te bieden een VMBO examen te behalen met veel stage, ondanks weinig schoolse motivatie of zitvlees. Wij hadden niet voorzien dat er zoveel herkansingen nodig zouden zijn. Ik kan niet goed verklaren waarom het niveau van het schoolexamen tijdens het CE er niet naar verwachting uitkwam. Gelukkig zijn de herkansingen succesvol verlopen. Het verschil tussen SE en CE is voorbeeldig. Dat we iets onder het landelijk gemiddelde zitten is naar verwachting, valt ons zelfs mee. Examenanalyse Entree 8 leerlingen hebben deelgenomen aan het entree traject in schooljaar 2014- 2015. Zij stonden ingeschreven bij het ROC MN, liepen 2 dagen stage en kwamen drie dagen naar school. 6 van hen hebben het entree diploma behaald. 2 niet, zij hebben een negatief studieadvies gekregen door onvoldoende aanwezigheid en onvoldoende studiehouding. Zij zijn niet opgegaan voor het examen. Geslaagd- gezakt In totaal hebben 50 leerlingen examen gedaan. Daarvan zijn er 44 geslaagd en 6 gezakt. Dat is een percentage geslaagden van 88%. Het percentage gezakten is dus 12%. Dat is meer dan in vorige jaren. Er zijn veel meer leerlingen opgegaan dan vorige jaren. We zetten nu vol in op het behalen van een VMBO diploma waar we voorheen leerlingen eerder in het AKA traject plaatsten. Hoewel de doorstroomkansen met een AKA of BBL diploma gelijk zijn, is de examendruk voor leerlingen gedurende het jaar een stuk hoger dan bij de AKA. Omdat gebleken is dat leerlingen met een VMBO diploma meer kansen hebben binnen het MBO zetten we dit beleid voort. Het entree traject zien wij niet als een gelijkwaardig alternatief met LWT. Als leerlingen onverhoopt niet aan de eisen tijdens de opleiding kunnen voldoen is de weg richting het MBO nagenoeg afgesloten, daarbij sluiten de opleidingseisen van de entree niet goed aan bij de doelgroep. 5. Leerwinst onderbouw en middenbouw Op de Utrechtse School wordt Cito LVS ingezet om de leerlingen in hun ontwikkeling te volgen. Er zijn twee bronnen waarin de voortgang wordt gerapporteerd: de voortgangsrapportage van Cito en de rapportage in het kader van het Utrechts Taaleffect door de CED-groep. Aangezien de school een hoge doorstroom kent van leerlingen (de gemiddelde verblijfsduur is zo’n 13 maanden), zijn de voortgangsrapportages moeilijk te interpreteren. We kunnen alleen over de eerste twee leerjaren voorzichtige conclusies trekken, omdat daarna heel weinig leerlingen die op het OPDC gestart zijn nog op de school verblijven. Cito: In beide leerjaren valt op dat de leerlingen op veel lager niveau presteren dan verwacht mag worden op basis van het landelijke gemiddelde. Vooral de niveaus BBL en LWOO (BBL+)vallen hierbij op. Over het algemeen ontwikkelen de leerlingen zich in het tweede leerjaar zoals verwacht mag worden of zelfs beter. Heel opvallend is dat zowel bij lezen, woordenschat als rekenen/wiskunde in het eerste leerjaar een sterke negatieve tendens laat zien op alle niveaus: we zien een negatieve groei t.o.v. de landelijke gemiddelde groei. Dit verschijnsel kwam ook voor in leerjaar 2012-2013, en het is opvallend dat die groep leerlingen in het tweede leerjaar wel een sterke ontwikkeling doormaken. Utrechts taaleffect: Uit de rapportage van het Utrechts Taaleffect is af te leiden dat in het eerste leerjaar een afname is te constateren van leerlingen die onder voldoende niveau scoren bij leesvaardigheid van zeven procent. Dit betekent dat er een groei is van leerlingen die voldoende scoren aan het eind van het schooljaar. Toch scoort aan het eind van het jaar nog 60% van de leerlingen onder voldoende niveau. Bij woordenschat zien we dat er toename is van leerlingen die onder voldoende niveau scoren van acht procent. Hier zien we dus een negatieve ontwikkeling: meer leerlingen scoren onvoldoende aan het eind van het jaar. Per niveau BBL, KBL en KGT zijn er wel grote verschillen.
7
In leerjaar twee is het positief dat er een goede stijging is van leerlingen die bij leesvaardigheid boven het referentieniveau 2F scoren. Dat is een goede ontwikkeling: 50% scoort op of boven het gewenste eindniveau voor het vmbo. Een grote groep leerlingen had dusdanige achterstanden dat interventies nodig waren. Voor de taalvaardigheid was een belangrijke interventie het starten van het LIST (Lezen is Top) programma. In het lesrooster is dagelijks een verplicht lees-half-uur opgenomen ( de eerste t/m de derde klas). Daarnaast werd de methode Nieuwsbegrip ingevoerd om tekstbegrip en leesvaardigheid te verbeteren. Dit schooljaar willen we deze programma’s nog intensiever inzetten door scholing, feedback op de didactiek, en bij List extra opdrachten aan te reiken om de taalvaardigheid te bevorderen. Om de ontwikkelingen te volgen worden de volgende meetinstrumenten periodiek ingezet. * CITO * AMN * Nieuwsbegrip toetsen De belangrijkste opbrengsten worden zichtbaar uit de CITO toetsen. Deze test is “leading” als graadmeter binnen het OPDC. Hoewel de goed presterende leerlingen het OPDC Utrecht verlaten en dus niet meer in de voortgang meegenomen worden, geeft het een redelijk reëel beeld. Wel dient opgemerkt te worden dat voor sommige niveaus het beeld door weinig leerlingen is bepaald, een hogere of lagere score van één leerling werkt dan dus sterk door in het totaalbeeld. De ontwikkeling op de volgende gebieden is gemeten: 1. leesvaardigheid (Ne en En) 2. woordenschat (Ne en En) 3. taalverzorging 4. rekenen/wiskunde Dit schooljaar is voorzichtig gestart met het analyseren en gebruiken van de rapportages voor het beleid en de lespraktijk. Hiervoor zijn twee datacoaches aangesteld. In alle gebieden is (zoals al gezegd) een progressieve lijn op te merken in het tweede leerjaar, en er is een duidelijke negatieve opbrengst aan het eind van het eerste leerjaar. Dit is al een paar jaar zo. Dit kan te maken hebben met de grote uitstroom en vernieuwde instroom van leerlingen. Voor taalbeleid wordt de rapportage Utrechts Taaleffect gebruikt, waarbij voor alle leerlingen per leerjaar de ontwikkeling van lezen en woordenschat wordt uitgewerkt. Op basis hiervan worden groepsplannen ontwikkeld en maatwerk taal ingevuld. Daarnaast wordt de toetsen AMN afgenomen in alle leerjaren om de ontwikkeling en hiaten van de leerling gedetailleerd in beeld te brengen. Per onderdeel wordt vastgesteld of de leerling voldoet aan de referentieniveaus 1F en 2F, zodat gericht gewerkt kan worden aan de achterstanden. De acties voor komend schooljaar zijn: Continuering van het programma LIST, lezen is top, en Nieuwsbegrip en intensivering hiervan door verbeteren didactiek en aanpak; Implementatie van het taalbeleidsplan, scholing op taal voor alle docenten; Implementatie rekenplan, scholing rekendocenten op maat, scholing alle docenten; Maatwerk rekenen en taal opnieuw opzetten m.b.v. werkgroep rekenen en taal en rapportage Utrechts Taaleffect. Streven is om dit schooljaar een pilot te draaien in enkele klassen. Er is al een overzicht gemaakt van methoden taal en rekenen, er wordt een gericht groepsplan door de datacoaches en mentoren gemaakt op basis van rapportage Utrechts Taaleffect, waarmee bepaald kan worden welke leerlingen voor maatwerk in aanmerking komen; Op maat gemaakte professionalisering in opbrengstgericht werken voor ervaren docenten middels het directe instructiemodel en het werken met groepsplannen, pilot start in eerste leerjaar; Twee datacoaches zijn aangesteld om de data uit de rapportages te vertalen naar een groepsplan en een plan van aanpak in hun lessen. Daarnaast volgen zij de ontwikkeling van leerlingen door aan het eind van het schooljaar de gegevens van Cito en AMN te evalueren. Tevens zullen de datacoaches docenten begeleiden bij het opstellen van een groepsplan en het vorm geven van maatwerk rekenen en taal. De Pilot start in eerste leerjaar. 6. Onderwijs Perspectief Plan (OPP) Alle nieuwe leerlingen zijn met een OPP gestart. De afspraak binnen het samenwerkingsverband is dat een leerling met extra ondersteuningsbehoefte een OPP krijgt. Ze komen daardoor altijd op het OPDC met een OPP binnen. Voor de leerlingen uit het basisonderwijs maakt het OPDC zelf de
8
OPP’s. Iedere acht weken wordt het OPP aangepast en met de leerling en de ouders besproken. In het schooljaar 2014-2015 heeft iedere leerling dus een OPP per periode van acht weken gehad. 7. Gerealiseerde onderwijstijd Start it!: Make it!: Do it!: Link it!:
1055 (1ste klas) 1045 (2de en 3de klas) 950 (4de klas extraneus AKA) 820 (4de klas BBL, KBL en TL)
Het OPDC Utrecht heeft aan de norm van 1000 klokuren voor de eerste drie schooljaren voldaan en zit ruim boven de norm voor het vierde leerjaar. Het OPDC kent in principe geen lesuitval. Als er sprake van erg veel zieke personeelsleden is wordt bij uitzondering lessen aan het begin of aan het eind van de dag uitgeroosterd. 8. Inzet kernparners De samenwerking met de kernpartners (Leerplicht, Jeugdgezondheidszorg, Schoolmaatschappelijk Werk en Begeleider Passend Onderwijs) is intensief en constructief geweest. Naast de individuele inzet kwamen de kernpartners 1x per vier weken bij elkaar in het zogeheten kernpartneroverleg (KPO). In het kernpartneroverleg zijn leerlingen ingebracht met complexe hulpvragen en voor het aanvragen van toelaatbaarheidsverklaringen Voortgezet Speciaal Onderwijs. Daarnaast is in elk overleg een actueel overzicht van de thuiszitters besproken. Inbreng in het KPO gebeurde altijd door de mentor en de orthopedagoge met een recent Onderwijs Perspectief Plan (OPP) en met toestemming van ouders. Er is een verschuiving geconstateerd in de aard van de casusbesprekingen. Deze werden steeds minder gevoerd vanuit de inhoud van de casus en steeds vaker vanuit de actiekant. Worden de juiste interventies, door de juiste partijen, tijdig opgepakt en uitgevoerd? Hier is de focus van de kernpartners op komen te liggen. De casemanager op een casus werd altijd duidelijk benoemd. Dit is een wenselijke ontwikkeling, die ook aansluit bij de nieuwe rol die het VO-team (gezinswerk op school) en de buurtteams in de zorg gekregen hebben. In de eindevaluatie van het schooljaar is afgesproken om de frequentie van het kernpartneroverleg te verhogen naar 1x per twee weken. Er komt dan meer ruimte voor gewenste themabesprekingen (b.v. kenmerken van de doelgroep, in het bijzonder de i-klassen, maar ook met de transitie in de jeugdzorg en het aanbod in de tweede lijn). Verder is het voor de kernpartners acceptabel dat complexe hulpvragen vaker buiten het kernpartneroverleg opgepakt worden. Zo goed als altijd zijn 1 of meer kernpartners direct betrokken bij de leerlingen van het OPDC en kan er direct tot 1 kind – 1 plan gekomen worden. Met de komst van het VO-team (gezinswerk) zet deze ontwikkeling sterk door. Het VO-team krijgt een centrale rol in het mobiliseren van buitenschools hulp. 9. Tevredenheidsonderzoeken De onderzoeken bij leerlingen zijn structureel verankerd in de kwaliteitscyclus van het OPDC Utrecht. Voor het 2e jaar is gewerkt met de tevredenheidsonderzoeken van Vensters voor Verantwoording. Over het geheel valt op dat de groep helemaal oneens of oneens relatief klein is, 7,5 %. De groep neutraal is 33,3 %. De groep eens/helemaal eens is 59 %. Het beeld is net als vorig jaar positief. Aandacht vragen de gebieden: - De docenten houden rekening met wat ik wel en niet kan. (13% heel oneens/oneens). - Ik vind lessen interessant (10% heel oneens/oneens). Naarmate het schooljaar vordert stijgt dit percentage licht. Dit schooljaar zijn ook bij ouders enquêtes afgenomen. Over het algemeen geven ouders aan tevreden te zijn over de school, haar docenten en mentoren. Zij vinden dat zij goed geïnformeerd worden over wat zij moeten weten over hun kind. In de onder- en bovenbouw liggen de percentages iets hoger dan in de middenbouw (klas 2 en 3) Ouders zijn kritischer over de vraag of de school het leren voor hun kind aantrekkelijk maakt.
9
10
11
Bijlage 1. Indicatoren OPDC Utrecht 2015 INDICATOREN
A. Primair proces 1. Terugschakeling regulier onderwijs of uitstroom werk 2. Diplomering 3. Gem. cijfer CE VMBO
4. 5. 6. 7. 8.
Verschil SE-CE VMBO Rendement onderbouw Rendement middenbouw Rendement bovenbouw OPP
9.
Onderwijstijd
10. Leerling-tevredenheid 11. Oudertevredenheid
AMBITIE
RISICO Niet voldoen aan basis norm = risico
METEN/ANALYSE Momenten waarop informatie beschikbaar is. Zit in cyclus.
INDICATOR GEHAALD
75%
70%
Jaarlijks, oktober
Ja (70,1%)
90% Min. 6
80% 5,4
Jaarlijks, oktober Jaarlijks, oktober
<0,4 4de bolletje inspectie 4de bolletje inspectie 4de bolletje inspectie Ieder leerling heeft een OPP
> 0,4 Middelste bolletje Middelste bolletje Middelste bolletje 100% van de leerlingen 1040 klokuren 800 (bovenbouw) 950 (Do It) Eens/oneens >10%
Jaarlijks, oktober Jaarlijks, oktober Jaarlijks, oktober Jaarlijks, oktober 5x per jaar (per 8 weken) Jaarlijks, oktober
Ja (88%) LWT: ja (6,3) BBL: ja (6,6) KBL: ja (6,0) TL: ja (6,4) Ja (0,23) nvt nvt nvt Ja
Jaarlijks, in cyclus
Ja Ja Ja Ja
Eens/oneens >10%
Jaarlijks, in cyclus
Ja (2%)
Vensters voor Verantwoording Vensters voor Verantwoording
12
(1050) (820) (950) (7,5%)