VOORWOORD Op 7 augustus 2004 overleed in
Het Rembrandtjaar Regelmatig wordt het Bureau van de Vereniging Rembrandt gebeld om informatie over het Rembrandtjaar. Er wordt dan van uitgegaan dat onze Vereniging deze herdenking wel zal organiseren of er in ieder geval veel mee te maken heeft. Dit is echter niet het geval. Weliswaar is Rembrandt naamgever van onze Vereniging, maar wij steunen aankopen voor de Nederlandse musea op alle mogelijke verzamelgebieden; niet alleen schilderijen, maar ook tekeningen, beeldhouwwerken, glaswerk, goud en zilver, meubelen, religieuze kunst, niet-westerse en moderne kunst. Zo werden in het afgelopen jaar, naast schilderijen uit verschillende perioden, de aankoop van een orgelklok uit ca. 1785 voor het Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement, een zilveren kandelaar uit 1687 voor het Rijksmuseum en een collectie keramiek (eerste helft 20ste eeuw) voor Museum de Lakenhal ondersteund. Maar dit alles neemt niet weg dat de Vereniging Rembrandt in haar ruim 120-jarig bestaan, als de kans zich voordeed, niet minder dan 17 schilderijen van Rembrandt heeft helpen aankopen voor het openbaar kunstbezit, naast tekeningen, twee etsen, twee etsplaten en een zwart krijt studie van de meester. Het enthousiasme voor Rembrandts werk is niet altijd zo groot geweest als nu. Hoewel de waardering voortdurend op een laag pitje bleef staan, rees zijn ster pas tot de huidige hoogte in de tweede helft van de 19de eeuw. Voor die tijd was Rubens een van de meest gevierde schilders. Met de afscheiding van België in 1830 raakte Nederland in een diepe identiteitscrisis. Toen in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw het nationale zelfvertrouwen terugkeerde, vond men in Rembrandt – een schilder uit de Noordelijke Nederlanden – de nieuwe nationale held. Maar inmiddels was toen het overgrote deel van zijn oeuvre naar het buitenland verdwenen en konden de Nederlandse musea geen goed overzicht van zijn werk laten zien. Daarin is in de loop van de 20ste eeuw gelukkig verandering gekomen. Alleen al aan schilderijen steunde onze Vereniging de verwerving van: 1900 De stenen brug (ca. 1638) voor het Rijksmuseum 1928 Lezende oude vrouw (1631) voor het Rijksmuseum 1933 De verloochening van Petrus (1660), en Titus in monniksdracht (1660) voor het Rijksmuseum 1938 Jeremia treurend over de ondergang van Jeruzalem (1630 ) voor het Rijksmuseum 1939 Titus aan zijn schrijftafel (1655) voor Museum Boijmans Van Beuningen 1945 Jozef vertelt zijn dromen (1637) voor het Rijksmuseum 1947 Zelfportret (1669) voor het Mauritshuis 1952 Portret van Saskia van Uylenburgh (1633) voor het Rijksmuseum 1965 De heilige familie bij avond (ca 1638) voor het Rijksmuseum 1976 Het musicerend gezelschap (1626) voor het Rijksmuseum en De doop van de kamerling (1626)
voor Museum Catharijneconvent 1977 Zelfportret (ca. 1628) voor het Rijksmuseum 1979 Tobias en Anna (1626) voor het Rijksmuseum 1985 Haesje van Cleyburg (1634) voor het Rijksmuseum 1992 Portret van Johannes Wtenbogaert (1633) voor het Rijksmuseum 1999 Portret van een oude man (1667) voor het Mauritshuis
Dat in het jaar 2006 wordt gevierd dat Rembrandt vierhonderd jaar geleden werd geboren is terecht. De schilder heeft immers door zijn wereldwijde beroemdheid Nederland mede op de kaart gezet. Dat de werken van Rembrandt ook in het Nederlands openbaar kunstbezit goed vertegenwoordigd zijn mag gevierd worden door allen, die zelf of via de Vereniging Rembrandt aan zoveel belangrijke aankopen van zijn werk hebben bijgedragen. De associatie Vereniging Rembrandt – Rembrandtjaar valt dan ook wel te begrijpen. Maar voor onze Vereniging valt het Rembrandtjaar pas in 2008, want dan vieren wij ons 125-jarig jubileum. Huub Blankenberg Directeur van de Vereniging Rembrandt
4
VERENIGING REMBRANDT VOORJAAR 2006
Amsterdam op 75-jarige leeftijd mevrouw Lina Louise Sjoer. Bijna twintig jaar eerder, in 1985, had zij een testament opgemaakt waarbij zij aan de Vereniging Rembrandt al haar in de loop van vele jaren verzamelde schilderijen, antieke meubelen, zilveren en andere kunstvoorwerpen legateerde. RUDI EKKART De nalatenschap waarmee de Vereniging Rembrandt werd verrast, omvatte onder andere zo’n dertig schilderijen uit de 17de tot en met de 20ste eeuw, een ongeveer even groot aantal stukken zilver, voornamelijk uit de 18de eeuw, circa 35 grotere en kleinere meubelen, vooral uit de 18de en vroege 20ste eeuw en nog een zestigtal andere voorwerpen, waaronder glas, porselein en aardewerk. Kortom, een zeer heterogene verzameling stukken van allerlei aard en kwaliteit, waarin ieder stuk ongetwijfeld een facet van de belangstelling van mevrouw Sjoer vertegenwoordigde. Haar testament maakte duidelijk dat zij het Nederlands openbaar kunstbezit wilde steunen, maar zich ten volle realiseerde dat een collectie als de hare wel voor haar persoonlijk een kostbare eenheid vormde, maar als zodanig niet in aanmerking kwam om als geheel bijeen te blijven. Zij legateerde het geheel aan de Vereniging Rembrandt, maar liet de vereniging geheel vrij om haar verzameling te verkopen of stukken eruit een permanente bestemming te geven. De belangstelling voor kunst was de verzamelaarster met de paplepel ingegoten, aangezien haar vader, die een bouwbedrijf in Schiedam had, in het kader van zijn werkzaamheden nogal eens in aanraking kwam met eigenaren van kunstwerken en van hen regelmatig schilderijen kocht, vooral van laat 19de-eeuwse en vroeg 20ste-eeuwse kunstenaars. Zijn dochter, die opgeleid was tot vertaalster en door haar werkzaamheden voor een internationale handelsorganisatie onder andere veelvuldig in Frankrijk, Duitsland en Zwitserland kwam, heeft tientallen jaren lang alle gelegenheden
De nalatenschap van mevrouw Lina Sjoer
aangegrepen om bij handelaren, op markten en op veilingen in binnen- en buitenland rond te snuffelen en objecten die haar aanstonden te kopen. Die activiteiten namen nog toe nadat zij met de VUT was gegaan en daardoor meer tijd kreeg voor de beoefening van deze hobby. Het resultaat van deze inspanningen was een zeer gemengde collectie voorwerpen van allerlei aard. ZILVER
Kistje met drie zilveren theebusjes Adrianus Wegman 1793, Den Haag. Kistje van eikenhout met marqueterie in satijnhout, H 12,2 cm, B 20,6 cm, D 12 cm. De kleine busjes: H 8,7 en 8,4 cm, B 5,5 cm, D 7,8 cm; de grote bus: H 8,7 cm, B 6,8 cm, D 8,8 cm. GEMEENTEMUSEUM DEN HAAG
Zilveren hengselmand Francois Marcus Simons 1789, Den Haag. H 10,9 cm (met hengsel 27 cm), B 30,9 cm, D 23 cm. GEMEENTEMUSEUM DEN HAAG
5
VERENIGING REMBRANDT VOORJAAR 2006
Het bestuur van de Vereniging Rembrandt besloot de gehele nalatenschap grondig te laten bekijken om te zien of er zich daarin wellicht één of enkele stukken bevonden die in aanmerking zouden komen voor een Nederlands museum. Het resultaat was verrassend, want uiteindelijk bleken negen stukken, vier schilderijen, een tekening en vier zilveren objecten een zeer fraaie aanvulling te vormen voor de Collectie Nederland, waarbij het in het merendeel van de gevallen ook direct duidelijk was welk museum daarbij als eerste gegadigde moest worden aangemerkt. Deze kunstwerken werden apart gezet voor nader overleg met de beoogde musea, terwijl de verdere nalatenschap werd toevertrouwd aan de firma Christie’s om daar in de loop van het jaar 2005 als onderdeel van diverse gespecialiseerde veilingen te worden verkocht. De opbrengsten van deze stukken vormen een uiterst welkome versterking van de middelen van Rembrandt. Gezien de uit haar nalatenschap blijkende belangstelling van mevrouw Sjoer voor zilver werd het totale resultaat van de verkoop van de uit haar verzameling afkomstige zilveren objecten gebruikt om een themafonds voor de ondersteuning van aankopen op dit gebied in te stellen.1 Drie musea konden rechtstreeks gelukkig worden gemaakt met zilveren voorwerpen die hebben behoord tot de collectie van mevrouw Sjoer. Een stel Louis Seize kandelaars uit 1790 door de uit Hildesheim afkomstige en in Middelburg werkzame zilversmid Johann Werner Gericke (1746 -1801) werd uiteraard aangeboden aan het Zeeuws Museum in Middelburg.2 Dit museum, dat maar uiterst beperkte mogelijkheden heeft om de zilververzameling door aankopen aan te vullen, kon daardoor de collectie uitbreiden met
deze zeer representatieve laat-18de-eeuwse kandelaars. Uit dezelfde tijd dateert een in Groningen vervaardigd ovaal zilveren blad dat in 1794 werd vervaardigd door Lucas van Giffen II, een telg uit een bekende familie van Groninger edelsmeden, waarvan zes leden in de 18de en 19de eeuw in de stad werkzaam zijn geweest. Het Groninger Museum bezat al diverse andere stukken van de hand van Lucas van Giffen, maar dit eenvoudig uitgevoerde blad vormt daarop een uitstekende aanvulling.3 De twee meest opvallende stukken zilver uit de collectie van mevrouw Sjoer zijn beide van Haagse makelij en werden aangeboden aan het Gemeentemuseum Den Haag, dat deze geschenken met enthousiasme verwelkomde. De schenking kwam juist op tijd om de stukken nog op te nemen in de in het najaar van 2005 verschenen omvangrijke catalogus van het Haagse zilver.4 Het is opvallend dat deze twee objecten uit precies dezelfde periode dateren als het zilver dat naar Middelburg en Groningen ging, namelijk uit 1789 en 1793. Wanneer we ons realiseren dat er onder de uiteindelijk niet voor een museale bestemming geselecteerde zilverstukken uit de collectie van mevrouw Sjoer ook nog eens zes voorwerpen uit precies dezelfde jaren dateren, wordt het duidelijk dat de verzamelaarster een bijzondere voorkeur had voor zilver uit de late 18de eeuw. Het jongste van de beide Haagse stukken is een houten theekistje met drie zilveren busjes, in het jaar 1793 vervaardigd door Adrianus Wegman (1764-1814). Dergelijke kistjes met zilveren busjes zijn in de tweede helft van de 18de eeuw in Den Haag in diverse vormen en uitvoeringen gemaakt, maar in de rijke verzameling zilver van het Gemeentemuseum Den Haag ontbrak tot nu toe een voorbeeld van een dergelijk ensemble. Het eikenhouten rechthoekige kistje is versierd met marqueterie met bloem- en bladmotieven en sierlijstjes en is voorzien van een zilveren hengsel. De drie zilveren busjes hebben deksels met geprofileerde randen, waarbij op de twee kleine exemplaren een enkele bloem ligt en op de grotere bus een geheel boeket. De natuurgetrouwe weergave van de bloemen is kenmerkend voor de neoclassicistische stijl. Het theekistje heeft eertijds behoord tot de collectie van de bekende
Jongen met vogelnest Jan van Noordt Olieverf op paneel, 73 x 56,5 cm REMBRANDTHUIS, AMSTERDAM
Amsterdamse verzamelaar W.J.R. Dreesmann, die zich vooral toelegde op schilderijen en kunstvoorwerpen met een Amsterdamse herkomst, maar daarnaast ook belangrijke objecten uit andere steden bijeenbracht. Het tweede Haagse zilveren voorwerp dat het Gemeentemuseum uit de nalatenschap van mevrouw Sjoer verkreeg, is een in 1789 door François Marcus Simons (1750-1828) vervaardigde opengewerkte hengselmand op een gewelfde voet. Hoewel het werk van Simons in het Haags Gemeentemuseum met zo’n 25 stukken is vertegenwoordigd, vormt deze aanwinst een zeer welkome aanwinst voor het museum. In zijn uitvoering biedt dit stuk boeiende vergelijkingsmogelijkheden met de al langer tot de collectie behorende kleine draadmand uit 1786 en de grote draadmand uit 1805, die beide ook door Simons zijn vervaardigd.5 De mand uit 1789 is niet alleen een fraai stuk zilver, maar ook een interessant historisch object. Aan de onderzijde van de bodem is een inscriptie gegraveerd, waaruit blijkt dat deze mand door Petrus Alexander Boreel de Mauregnault, schepen van Goes, is geschonken aan zijn ouders, Mr. Johan Boreel de Mauregnault, president van de Hoge Raad, en Antonetta Bregitta van Schagen, ter gelegenheid van hun vijftigste trouwdag op 1 november 1789. Het is opvallend dat dit stuk, evenals enkele van de beste schilderijen uit de collectie van mevrouw Sjoer, door haar pas werd verworven nadat zij haar testament had gemaakt, waarin zij haar collectie naliet aan de Vereniging Rembrandt. Zij kocht de mand in 1991 op een veiling in Amsterdam en men kan zich nauwelijks aan de indruk onttrekken dat bij een dergelijke aankoop ook de overweging dat het hier ging om een werk dat duidelijk museale waarde heeft, een rol heeft gespeeld. SCHILDERIJEN EN TEKENINGEN
Putti met schilderijen Jacob de Wit (in de stijl van) Olieverf op doek, 23,5 x 95,5cm RIJKSMUSEUM TWENTHE, ENSCHEDE
6
VERENIGING REMBRANDT VOORJAAR 2006
Bij de schilderijen en tekeningen in de collectie Sjoer was er geen sprake van een duidelijk zwaartepunt op een bepaalde periode, zoals we bij het zilver zagen. In de verzameling bevonden zich naast een beperkt aantal stukken uit de 17de en 18de eeuw zo’n 25 schilderijen en tekeningen uit de 19de en 20ste eeuw, die echter voor het
Vanitas stilleven met parfumbrander Pieter Gerritsz van Roestraten Olieverf op doek, 39,5 x 29 cm FRANS HALSMUSEUM, HAARLEM
Stilleven Gerrit van Vucht Olieverf op paneel, 39 x 32 cm STEDELIJK MUSEUM, SCHIEDAM
7
VERENIGING REMBRANDT VOORJAAR 2006
merendeel niet in aanmerking kwamen voor een museale bestemming. Uitzondering daarop vormde een aantrekkelijke, zeldzame tekening uit 1813 met een winterlandschap door de Rotterdamse kunstenaar Joannes Bemme Adriaansz. (1775-1841), die behalve tekenaar ook etser, graveur en medailleur was. Een groot deel van zijn grafiek bestaat uit reproducties naar tekeningen van oudere kunstenaars, maar in zijn eigen oorspronkelijke tekeningen, zoals dit blad met de afbeelding van een bevroren rivier met figuren, toont Bemme zich een charmante vertegenwoordiger van de vroege 19de eeuw.6 De tekening werd bestemd voor het Rijksprentenkabinet in Amsterdam. Evenmin een meesterwerk, maar een uiterst welkome aanwinst voor het op de kunst van de 18de eeuw gespecialiseerde Rijksmuseum Twenthe in Enschede is een witje van zeer langgerekt formaat, een decoratieve schildering in de stijl van Jacob de Wit.7 Dergelijke witjes zijn gemaakt als decoratiestukken, die de indruk moeten wekken van een gebeeldhouwd reliëf. Het aantrekkelijke van dit schilderij is de voorstelling: de mollige putti zijn bezig met een veiling van schilderijen, een uiterst zeldzaam thema in de beeldende kunst. Het is niet onwaarschijnlijk dat dit stuk is gemaakt om te worden geplaatst boven een deur in het kantoor van een Amsterdamse veilinghouder. Drie 17de-eeuwse schilderijen completeren de reeks museumaanwinsten uit de collectie van mevrouw Sjoer en deze schilderijen blijken alle te zijn verworven in de periode nadat de verzamelaarster in 1985 in haar testament had bepaald dat de Vereniging Rembrandt erfgenaam van haar kunstwerken zou worden. Een zeer aantrekkelijk genrestuk is de Jongen met vogelnest van de hand van de Amsterdamse schilder Jan van Noordt (ca. 1620-na 1676). Deze vooral door de inspanningen van de Duitse kunsthistoricus Werner Sumowski pas in de laatste vijfentwintig jaar weer volledig in de aandacht gekomen kunstenaar vertoont in zijn gevarieerde oeuvre een sterke invloed van Jacob Backer en van diverse andere kunstenaars die worden gerekend tot de school van Rembrandt. De Jongen met vogelnest draagt een valse signatuur van Govaert Flinck en vertoont vooral verwantschap met het werk van de Duitse Rembrandt-leerling Jurriaen Ovens.8 Ook bij dit schilderij was de ideale bestemming onmiddellijk duidelijk, zodat het nu behoort tot de collectie van het Rembrandthuis. Van bijzondere betekenis is ook een stilleven van de hand van de Haarlemse kunstenaar Pieter Gerritsz. van Roestraten (1630-1700), leerling
en schoonzoon van Frans Hals. Van Roestraten, die vanaf het midden van de jaren zestig in Engeland werkzaam was, schilderde genrevoorstellingen en vooral stillevens. Het aan het Frans Halsmuseum geschonken schilderij behoorde tot de aantrekkelijkste categorie van zijn stillevens, namelijk de zeer eenvoudige composities met een of enkele kostbare voorwerpen. In dit geval betreft het de afbeelding van een in een nis geplaatste zilveren parfumbrander en een medaille, aan de zijkanten van de nis geflankeerd door een broche en een parelsnoer.9 Waarschijnlijk heeft de kunstenaar dergelijke stukken vooral in Engeland geschilderd. Een zeer vergelijkbaar, iets kleiner schilderij van Van Roestraten met een in een nis geplaatste zilveren urn bevond zich meer dan een halve eeuw lang in de verzameling van het Rijksmuseum in Amsterdam, maar behoort tot de 202 kunstwerken die begin februari van dit jaar door de Nederlandse regering werden teruggegeven aan de erfgenamen van kunsthandelaar Jacques Goudstikker. Het laatste stuk tenslotte is ook een stilleven. Het is een eenvoudige ontbijtje door de Schiedamse schilder Gerrit van Vucht (circa 1610-1697), dat mevrouw Sjoer wellicht niet alleen had verworven omdat het schilderij haar aansprak, maar ook omdat het een werk is van een van de weinige ons bekende 17de-eeuwse schilders uit haar geboortestad Schiedam.10 Gerrit van Vucht was tot vijftig jaar geleden een nauwelijks bekende kunstenaar, maar in 1957 publiceerde Bob Haak in het tijdschrift Oud-Holland een artikel over deze meester, die zijn werk slechts nu en dan signeerde en nooit dateerde. Aan dat artikel is een lijst van 26 werken van de kunstenaar toegevoegd.11 Het schilderij uit de verzameling van mevrouw Sjoer dook echter pas op in 1989 en was toen zwaar overschilderd, maar na verwijdering van de overschilderingen bleek het een karakteristiek werk van Van Vucht te zijn, nauw aansluitend bij diverse andere schilderijen van zijn hand. Vanzelfsprekend werd dit stilleven geschonken aan het Stedelijk Museum in Schiedam, waar men tot nu toe beschikte over slechts een werk van de kunstenaar. Het legaat van mevrouw Lina Sjoer aan de Vereniging Rembrandt is een prachtig voorbeeld van een type testamentaire regeling dat in de Verenigde Staten veelvuldig voorkomt, maar in ons land nog vrij zeldzaam is: het zonder nadere voorwaarden nalaten van een verzameling kunstwerken, zodat de begunstigde organisatie zelf kan bepalen welke stukken in aanmerking komen voor een museale bestemming en daar-
• OGENBLIK •
‘De zonde loert van binnen en van buiten’ P R O F. D R H . W. V A N O S De bangste droom voor ondersteuners van kunstaankopen voor publieke verzamelingen is wat tegenwoordig ‘ontzamelen’ heet. Stel je voor dat een kunstwerk gekocht met steun van onze Vereniging Rembrandt door een van god verlaten museumdirecteur op de markt wordt gebracht. Of denk je de familieleden van een toegewijde schenker in, die tot de ontdekking komen dat zo’n onverlaat het kunstwerk laat veilen dat aan hun erfenis is onttrokken om aan een museum te geven. Toch kan ontzamelen nuttig zijn. Menig museum heeft veel te veel spullen, waar het echt nooit iets mee zal doen. Museumdirecteuren hebben vaak veel te makkelijk van alles geaccepteerd, omdat ‘nee’ zeggen hen teveel moeite kostte. Maar het kost wel veel gemeenschapsgeld om van alles te bewaren, waar in een museum nooit iets mee zal worden gedaan. Daarom is er in Nederland voor musea een indrukwekkende regelgeving ontwikkeld om spullen van de hand te kunnen doen. Ontzamelen had en heeft ook niet zelden minder eerbare redenen. Een museumdirecteur met weinig geld voor aankopen wil toch meedoen op de kunstmarkt. Om aan geld te komen moet er verkocht worden, liefst hoogwaardige kunstwerken, die flink wat opbrengen. In Nederland is dat geprobeerd, maar mede door toedoen van de Vereniging Rembrandt zijn er toen regels bedacht waardoor dat vrijwel onmogelijk is geworden. Maar elders gaat dat heel anders. Zo maakte het Museum of Modern Art in New York onlangs bekend dat dertien werken op de markt zullen worden gebracht van kunstenaars als Picasso, Henry Moore en Theo van Rysselberghe. Het pointillistische schilderij van Van Rysselberghe uit 1892 is van uitzonderlijke kwaliteit. Maar de betrokken hoofdconservator deelde aan de New York Times (26/10/2005) mee, dat dat er niet toe deed omdat hij dat deel van de verzameling niet verder wilde ontwikkelen. Door dit topwerk te verkopen is het in elk geval onmogelijk geworden voor al zijn opvolgers om dat deel van de verzameling verder te ontwikkelen, omdat het belangrijkste uitgangspunt daarvoor van de hand is gegaan. Wie denkt zo’n man dat hij is? Is de collectie er voor hem of is hij er voor de collectie? Maar los daarvan. In de discussie over ontzamelen hoor je bijna nooit, dat zo’n ‘ontzamelingsbeleid’ museummensen blootstelt aan enorme druk van de kunsthandel. Opeens kunnen kostbare kunstvoorwerpen, die waardeloos waren geworden doordat men ze veilig in een museum had opgeborgen, door ontzamelen weer deel gaan uitmaken van het commerciële proces. Omdat het te moeilijk bleek te zijn om weerstand te bieden aan de druk, en aan de daarbij behorende omkooppraktijken, zijn in de jaren zestig en zeventig verschillende directeuren van belangrijke musea in de VS en elders van hun functies ontheven. Waarom leert men niet van de geschiedenis? Waren er op dit gebied en ook elders nog maar van die strenge calvinistische bestuurders, die er terecht van uitgingen, dat ieder mens geneigd is tot alle kwaad en dat de zonde loert van binnen en van buiten. Dan zouden we bij ontzamelen en bij veel gelijksoortige bedenksels niet zulke bange dromen hoeven te hebben. (Met dank aan Frank Robertson)
• OGENBLIK •
naast de vrijheid heeft om de verdere collectie te verkopen en de opbrengst aan te wenden voor de verrijking van het openbaar kunstbezit. Het voorgaande maakt duidelijk dat een dergelijk legaat voor de Vereniging Rembrandt prachtige mogelijkheden biedt om haar doelstellingen nog beter te realiseren. Door de verkoop van niet-museale kunstwerken werden de middelen voor de ondersteuning van museale aankopen aanzienlijk versterkt en kon zelfs het al langer gewenste themafonds voor zilver worden ingesteld, terwijl acht verschillende musea rechtstreeks met in totaal negen zeer welkome aanwinsten konden worden verrijkt. Door de aanduiding “Geschenk van de Vereniging Rembrandt uit de nalatenschap van mevrouw L.L. Sjoer” leeft daarbij de herinnering aan de erflaatster permanent voort s
Noten 1. Zie voor het Themafonds Zilver de rubriek Nieuws van de Vereniging, pp. 32-33. 2. Zilveren kandelaars op vierkante voet, hoog 18 cm. 3. Het ovale blad meet 39 x 31 cm. 4. J. Pijzel-Dommisse, Haags goud en zilver. Edelsmeedkunst uit de Hofstad, Den Haag/Zwolle 2005, pp.142143, nr. 7, p. 352, nr. 193. 5. Idem, pp. 144-145, nr. 10, en p. 147, nr. 13. 6. De gesigneerde tekening (23,5 x 32 cm) werd door mevrouw Sjoer verworven op de veiling Amsterdam (Christie’s), 10-4-1990, nr. 4. 7. Blijkens een etiket aan de achterzijde heeft het schilderij toebehoord aan Kunsthandel J. Goudstikker in Amsterdam; het komt echter niet voor in de lijst van werken in het bezit van Goudstikker bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en was dus al voor die tijd door de firma verkocht. 8. Zie: W. Sumowski, Gemälde der Rembrandt-Schüler, dl. VI, Landau [1994], pp. 3737
en 4021, nr. 2403a. Mevrouw Sjoer verwierf het paneel op veiling Amsterdam (Sotheby’s), 7-5-1993, nr. 34. Vroegere herkomsten: veiling Londen (Christie’s), 25-7-1952, nr. 113; veiling Londen (Christie’s), 9-1-1971, nr. 122. 9. Herkomst: kunsthandel A. Brod, Londen (cat. februari / maart 1959, nr. 26); veiling Londen (Christie’s), 29-10-1993, nr. 123; Kunsthandel Rafael Valls, Londen (cat. 19931994, nr. 29); gekocht door mevrouw Sjoer in 1996 bij kunsthandel Edel, Keulen (getoond TEFAF, Maastricht 1996). 10. Herkomst: Veiling Den Haag (Venduhuis), 7/9-11-1989, nr. 78 (als Hollandse school, 19de eeuw, sterk overschilderd); particuliere verzameling, Den Haag; Veiling Londen (Sotheby’s), 1-10-1990, nr. 53; gekocht door mevrouw Sjoer op veiling Amsterdam (Sotheby’s), 12/13-11-1991, nr. 125. 11. B. Haak, “Gerrit van Vucht, een stilleven-schilder te Schiedam”, Oud-Holland 72 (1957), pp. 115-121.