MR. G. J. C. SCHTLTHUIS, 1884-1972 DOOR MR. U. G. SCHILTHUIS
O
P 1 november 1972 stierf mr. Gijsbertus Jan Christiaan Schilthuis. Hij was op 23 april 1884 te Groningen geboren als tweede zoon van U. G. Schilthuis en J. M. SchilthuisMesdag. Hij had, naar de verhalen te oordelen, een vrolijke jeugd in een groot oud huis aan de Noorderhaven met een reusachtige tuin, samen met zijn broers Jan, die ongeveer twee jaar ouder was, en Albert die anderhalf jaar jonger was. De jongste broer Johan scheelde acht jaar met hem en speelde dus geen grote rol in die jongensgemeenschap. G. J. C. werd door zijn vader minder geschikt geoordeeld voor de graanhandel, waarin de Schilthuizen al enige generaties lang werkzaam waren. Hij ging daarom naar het gymnasium en studeerde daarna rechten aan de Groninger universiteit. Hij was senator van het Groninger Studenten Corps Vindicat atque Polit en roeide met animo bij Aegir. Hij won daarmee zelfs prijzen, hoewel toen nog wel in sterke mate gold hetgeen een oude Corpsprent van de hand van prof. J. Huizinga vermeldde: 'Wars van blinkend eermetaal roeit Aegir rond de ducdalfpaal'. Op 27 november 1909 promoveerde G. J. C. cum laude op het proefschrift 'De beperking van de aansprakelijkheid des reeders'. In aansluiting daarop trok hij naar Rotterdam waar hij meer dan zestig jaar zou blijven wonen. Hij werd als jong advocaat en procureur, beëdigd op 20 december 1909, medewerker op het kantoor van mrs. Van der Hoeven en Tabingh Suermondt aan de Gedempte Bierhaven no. 8. Na enkele jaren werd hij opgenomen in de maatschap, die na het vertrek uit de advocatuur van mr. Suermondt eerst zou bestaan uit mrs. Van der Hoeven en Schilthuis, later uitgebreid met mr. H. B. M. ter Haar Romeny. Mr. Abraham van der Hoeven trok zich in het begin van de dertiger jaren terug uit de praktijk en mr. Romeny werd in 1938 benoemd tot rechter, zodat mr. Schilthuis toen alleen overbleef. Hoewel mr. Schilthuis de familietraditie ontrouw was geworden 152
door geen graanhandelaar te worden, trad hij in de voetsporen van zijn voorgeslacht door zijn belangstelling voor de gemeenschap. Hij was van oktober 1910 tot september 1912 secretaris van het Burgerlijk Armbestuur en van 1 oktober 1910 tot 1 september 1939 secretaris van de Commissie van Administratie over de Gemeente Ziekenhuizen te Rotterdam. Mr. Schilthuis was gepromoveerd op een zeerecht-onderwerp. Desondanks heeft hij zich als advocaat in een geheel andere richting ontwikkeld. Voortvloeiend uit verzet onder de waterschapsbesturen in ZuidHolland tegen een nieuw Algemeen Polderreglement werd op 7 juni 1911 de Zuidhollandse Waterschapsbond opgericht. Mr. A. van der Hoeven, die bestuurslid was van de Polder Prins Alexander, werd lid van het bestuur van de nieuwe bond. Daardoor werd mr. Schilthuis al heel spoedig benoemd tot secretaris-penningmeester van die bond. Hij is dit gebleven tot 1946. De bond zou een maandblad voor zijn leden uitgeven, getiteld 'Het Waterschap'. Men zocht daarvoor een gekwalificeerde redacteur, doch tevergeefs. Na enige aarzeling stelde de jonge, op dit terrein volkomen onervaren secretaris van de bond zich daartoe beschikbaar omdat hij mocht rekenen op de hulp van mr. D. Kooiman, burgemeester van Wormer, als vaste medewerker. De heer Kooiman was een autoriteit op dit gebied en vormde dus een aanzienlijke versterking van de redactie. In maart 1912 verscheen het eerste nummer van dit maandblad. In 1941 zou de uitgave, op last van de Duitsers, gestaakt worden. Ondanks de regelmatige bijdragen van de heer Kooiman gedurende een aantal jaren was de jonge redacteur gedwongen zelf een groot deel van het blad te vullen. Dit noodzaakte hem ertoe zich te bekwamen in het waterschapsrecht en in het waterstaatsrecht, onderdelen van het recht, die niet veel advocaten onder de knie hadden (of hebben). De lezers van Het Waterschap waren grotendeels polderbestuurders, die niet in staat waren veel te begrijpen van ingewikkelde juridische betogen. Mr. Schilthuis schreef korte, eenvoudige en glasheldere artikelen over de moeilijkste problemen. Daarin was hij een meester en daarvan profiteren nog steeds de lezers van zijn latere publicaties.
153
Intussen was mr. Schilthuis op 2 februari 1912 te Groningen gehuwd met Maria Johanna Franchise Brugsma, uit welk huwelijk twee zoons geboren werden: op 5 november 1912 Ulferdus Gerhardus en op 23 juli 1916 Frans. De eerstgenoemde werd in 1938 advocaat op het kantoor van zijn vader en zette dat op den duur zelfstandig voort. Het ging Mr. Schilthuis goed als advocaat. Hij ontwikkelde zich tot een bekende en geduchte pleiter met een goede praktijk. Naast de algemene praktijk en zaken betreffende waterschapsrecht, hield hij zich onder meer bezig met onteigeningszaken. Hij was verder van 1918 tot 1932 Kantonrechter-plaatsvervanger en werd in 1927 gekozen tot lid van de Raad van Toezicht en Discipline van de Orde van Advocaten te Rotterdam. Hij bleef dit tot 1946, in welk jaar hij de praktijk zou staken. Hij liet zich eerst op 28 augustus 1954 van het tableau schrappen, doch hij deed de laatste acht jaren niet veel meer aan de praktijk, behoudens adviezen omtrent waterschapszaken. Hij was van 25 november 1933 tot 3 december 1938 lid van het bestuur van de Nederlandse Advocaten Vereniging en schreef in 1938 een prae-advies voor die vereniging over 'Welke bepalingen van rechtsvordering hebben wijziging noodig ter voorkoming van onredelijke gevolgen?' (Advocatenblad 1938, bladzijde 123). Zijn mede-prae-adviseur was mevrouw mr. L. Westerouen van Meeteren-Francois, advocate te 's-Gravenhage. De deskundigheid van mr. Schilthuis op het gebied van het waterschapsrecht (en het waterstaatsrecht in algemenere zin) vond erkenning door zijn benoeming tot lid van de Staatscommissie voor de Waterstaatswetgeving met ingang van 4 januari 1935. Toen de Waterschapsbond in 1936 zijn 25-jarig bestaan vierde en mr. Schilthuis 25 jaar lang het secretariaat had bekleed, werd hij onderscheiden door benoeming tot officier in de orde van Oranje-Nassau. De oorlog en de Duitse bezetting hadden ook op het leven van mr. Schilthuis grote invloed. Het kantoor aan de Gedempte Bierhaven verbrandde volledig met alle dossiers, die er in waren. Ook het archief van de Waterschapsbond ging verloren. Dat alles bracht natuurlijk veel werk mee, doch daarentegen lag de praktijk in de eerste tijd ongeveer stil. 154
Het kantoor werd in mei 1940, toen dat nog ging, gevestigd in een flat aan de Mathenesserlaan 192, die mr. Schilthuis huurde tezamen met mr. S. Naaijen, met wie hij gedurende enige jaren deze flat deelde ten behoeve van de vestiging van hun beider kantoren. Dat gaf weieens problemen, omdat de bediende van mr. Naaijen een enthousiast lid van de N.S.B. was. Echte moeilijkheden veroorzaakte die man echter niet, omdat hij eigenlijk nog niet zo'n kwade was. Vertrouwen deden we hem echter niet. In 1941 werd prof. mr. A. C. Josephus Jitta door de bezetters ontslagen als hoogleraar aan de Technische Hogeschool te Delft. Op zijn voorstel werd mr. Schilthuis aangezocht hem voor de duur van de bezetting, voor een deel van zijn leeropdracht te vervangen. Deze was daartoe bereid. Hij werd benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de afdeling der algemene wetenschappen om onderwijs te geven in het staatsrecht, het administratiefrecht (met uitzondering van de arbeids- en fabriekswetgeving en het mijnrecht) en het handelsrecht, en nam de toga van prof. Josephus Jitta over met het recht van deze tot wederinkoop. Op 12 december 1941 aanvaardde mr. Schilthuis zijn functie met het uitspreken van de rede 'Waterschapslasten en verhaal op roerend goed'. Met ingang van 6 september 1945 werd hem op zijn verzoek eervol ontslag als zodanig verleend. Gelukkig kon prof. Josephus Jitta gebruik maken van zijn recht van wederinkoop van zijn toga. In 1942 verbleef mr. Schilthuis gedurende bijna acht maanden als gijzelaar in St. Michielsgestel. Daar werden de eerste grondslagen gelegd voor zijn later verschenen handboek over het waterschapsrecht, waarop ik nog terugkom. Mr. Schilthuis was lid van de Vrijzinnig Democratische Bond, net als zijn vader, die tot de oprichters van die partij behoorde, en zijn oudste broer, die jaren lid van de Tweede Kamer was. In 1925 werd mr. Schilthuis voorzitter van de afdeling Rotterdam van de V.D.B, en hij bleef dat tot 1946, toen de V.D.B, werd opgeheven bij de oprichting van de Partij van de Arbeid, waaraan hij met volle instemming meewerkte en die hij tot zijn dood trouw bleef. In 1928 werd hij gekozen tot lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland. In de kleine fractie van de V.D.B, viel er natuurlijk voor ieder lid veel te doen, doch de waterschapszaken hadden toch 155
zijn bijzondere belangstelling. Het lidmaatschap eindigde toen de Duitsers de vertegenwoordigende lichamen op non-actief stelden. Hij werd echter bij de eerste verkiezingen na de oorlog voor de Staten in 1946 als lid van de Partij van de Arbeid wederom gekozen. In aansluiting daarop kozen de Staten hem tot lid van het College van Gedeputeerde Staten, waarvan hij tot 1954 deel uitmaakte. Toen was hij 70 jaar oud en werd op grond daarvan niet weer candidaat gesteld door zijn partij. Die acht jaren lidmaatschap van het dagelijks bestuur van de provincie vormden wel het hoogtepunt in het leven van mr. Schilthuis. Naast andere taken hielden speciaal de concentratie van het dijkbeheer in Zuid-Holland en de modernisering van de waterschapsreglementering hem bezig. Het beheer van de hoofdwaterkeringen op het vaste land van Zuid-Holland en in de Krimpenerwaard, de Alblasserwaard en de Vijfherenlanden was al van oudsher in handen van de betrokken hoogheemraadschappen. Op de eilanden was het dijkbeheer echter versnipperd over de grotere en kleine polders. In 1908 werd als eerste dijkring door de Staten opgericht het waterschap de Dijkring Flakkee, dat werd belast met beheer en onderhoud van alle hoofdwaterkeringen rondom het eiland (deel) en van de belangrijkste binnen-waterkeringen. Daarna werd in 1934 met hetzelfde doel het waterschap De Hoeksche Waard (later de Dijkring Hoekse Waard) opgericht. Mr. Schilthuis speelde hierbij als Statenlid een relatief belangrijke rol. Als gedeputeerde bracht hij de oprichting tot stand van de waterschappen De Dijkring IJsselmonde, De Brielse Dijkring en de Dordtse Dijkring. Daarnaast werd voor alle hoogheemraadschappen en dijkringen de omslagheffing van de gebouwde eigendommen ingevoerd ten behoeve van het dijkbehter. Tot dan toe werden de kosten van het dijkbeheer, evenals de andere waterschapskosten, uitsluitend betaald uit belasting, die hectares gelijk geheven werd van de ongebouwde eigendommen in het waterschap, dus van het land. Alleen voor Delfland gold sinds 1920 een uitzondering. Voor alle andere grote dijkbeherende waterschappen is in deze jaren, evenals voor Delfland de heffing van waterschapslasten ten behoeve van de dijkzorg van de gebouwde eigendommen, dus van alle opstallen, ingevoerd. 156
Daarmee hing samen de invoering van bestuursleden, aangewezen als vertegenwoordigers van de eigenaren van de gebouwde eigendommen naast degenen, die gekozen waren door de eigenaren van ongebouwde eigendommen. De bedoelde bestuurders (voorzover niet als dagelijkse bestuurders benoemd door de Kroon) werden gekozen door de colleges van B. en W. van de in de waterschappen gelegen gemeenten. Bovendien werden verschillende wijzigingen aangebracht in het Algemeen Polderreglement en andere waterschapsreglementen. Speciaal een modernisering (tezamen met het provinciaal bestuur van Noord-Holland) van het sterk verouderde reglement van Rijnland was van groot belang. Daarnaast werden vele waterschappen gereorganiseerd, nieuwe gevormd en kleine opgeheven. Het ligt voor de hand, dat dit laatste ook plaats vond bij de oprichting van de dijkringen. Na de watersnood van 1953 verdedigde mr. Schilthuis in een Statenvergadering op zeer bekwame en overtuigende wijze het bestaansrecht en het grote nut van de waterschappen en van de opdracht van de dijkzorg aan daarvooi geschikt gemaakte waterschappen. De ramp was voor de Staten een aansporing om door te gaan met de waterschaps-reorganisaties, die Gedeputeerde Staten voorstelden. Toen mr. Schilthuis in 1946 gedeputeerde werd, lag het voor de hand, dat hij bedankte als secretaris van de Waterschapsbond en als lid van het bestuur van de Unie van Waterschapsbonden, als hoedanig hij door het Zuidhollandse Bondsbestuur gedurende vele jaren was aangewezen. De band met de waterschappen bleef echter bestaan, doordat de bondsvergadering hem in 1950 benoemde tot erelid van de bond. Het bestuur van de bond benoemde hem in 1946 tot adviseur van het bestuur. Overigens betekenden de bemoeiingen van mr. Schilthuis als gedeputeerde met de waterschappen natuuilijk ook, dat zijn contacten met de waterschapswereld hecht bleven. Daarbij kwam echter nog meer. In 1943 besloten het bestuur van de Zuidhollandse Waterschapsbond en het bestuur van de in 1921 opgerichte Vereniging van Noordhollandse Waterschappen, die sinds dat jaar tezamen het oorspronkelijk Zuidhollandse maandblad Het Waterschap uitgaven, die uitgave na de oorlog niet meer te hervatten. 157
Zij wilden meedoen aan de uitgave van het blad Waterschapsbelangen, dat met ingang van 1944 als orgaan van de Unie van Waterschapsbonden (thans Unie van Waterschappen) zou verschijnen, nadat het eerst het orgaan was geweest van de acht waterschapsbonden behalve Noord- en Zuid-Holland en Zeeland. Mr. Schilthuis werd hoofdredacteur van dit gereorganiseerde blad en bleef dit tot 1964, toen hij 80 jaar werd en daarom deze functie neerlegde. In de jaren van 1912 tot 1941 en van 1944 tot 1964 schreef hij ontelbare artikelen in Het Waterschap en in Waterschapsbelangen. Zoals ik al eerder schreef ontwikkelde hij zich daarbij tot een deskundige van formaat met betrekking tot het waterschapsrecht. Dat vond zijn bekroning in het schrijven van het boek Waterschapsrecht, dat in 1948 bij N. Samsom N.V. verscheen. Dit handboek in de echte zin van het woord, vervulde een leemte. Het gaf (en geeft) informatie, die zo niet in andere boeken voorkwam en het bleek een grote autoriteit te hebben. Bovendien (en dat is niet alledaags) is het een zeer vlot leesbaar en levendig geschreven boek. Dat was natuurlijk vooral van belang voor de vele niet-juridisch geschoolde waterschapsmensen, die er druk gebruik van maakten en nog steeds maken. In 1960 verscheen een tweede, geheel bijgewerkte druk, die wederom een uitstekende beoordeling ontving. Met ingang van 6 september 1949 werd mr. Schilthuis benoemd tot lid en voorzitter van de Raad, later de Commissie voor de Waterhuishouding. Met ingang van 29 november 1951 werd hij benoemd tot lid van de toen gevormde Raad van de Waterstaat, een lichaam van betrekkelijk beperkte omvang, dat de Minister, belast met de aangelegenheden van de Waterstaat moet adviseren. Als regel doet de Raad dat op basis van de verschillende adviezen, die aan de Raad worden uitgebracht door commissies, die door de Raad worden overkoepeld, zoals bijvoorbeeld de Staatscommissie voor de Waterstaatswetgeving en de Raad (later Commissie) voor de Waterhuishouding. De voorzitters van die commissies worden sindsdien benoemd uit de leden van de Raad van de Waterstaat. Ingaande 31 maart 1954 werd mr. Schilthuis benoemd tot ondervoorzitter van de Raad van de Waterstaat. In 1953 was mr. Schilthuis tevens benoemd tot lid van de door de ministers van Verkeer en Waterstaat, Binnenlandse Zaken, Financiën en van Landbouw 158
enz. ingestelde Commissie financieel bestel waterschapswezen, een commissie met een in tijd beperkte taak. In 1962 bedankte mr. Schilthuis wegens het overschreden hebben van de toen ingestelde leeftijdsgrens als lid van zowel de Raad van de Waterstaat, als van de Staatscommissie over de Waterstaatswetgeving en de Commissie voor de Waterhuishouding. Het ontslag werd verleend met ingang van 22 juni van dat jaar. Zoals reeds vermeld, trad mr. Schilthuis in 1954 af als lid van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Als blijk van waardering voor zijn verdiensten ontving hij toen de onderscheiding van ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Daarnaast eerden Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hem door hem een bundel getiteld 'Het Zuid-Hollandse Waterschapsrecht 1946-1954' te overhandigen. Deze bundel bevatte, met een voorwoord van de Commissaris der Koningin, beschouwingen van deskundigen op dit gebied over de ontwikkeling van het Zuidhollandse Waterschapsrecht in de genoemde periode, waarin mr. Schilthuis gedeputeerde was. Deze bundel, die bijdragen bevatte van D. Ormel, prof. ir. J. L. Klein, prof. ir. F. Hellinga en prof. mr. C. H. F. Polak, werd daarna te zijner ere met medewerking van Samsom uitgegeven door de Zuidhollandse Waterschapsbond. Gedeputeerde Staten gaven mr. Schilthuis tenslotte de opdracht het laatste deel, over Voorne, Putten en Rozenburg, te schrijven van de belangrijke serie van jhr. ir. L. F. Teixeira de Mattos over 'de Waterkeringen, Waterschappen en Polders van Zuid-Holland'. Deze opdracht was voltooid in 1961, toen het laatste deel van dit standaardwerk verscheen. Zo was deze Groninger wel volledig een Hollander geworden, hoewel hij zijn Groningse tongval nimmer verloochend heeft. Zoals verteld, woonde hij bijna 63 jaar in Rotterdam, na zijn huwelijk in 1912 eerst aan de Mathenesserlaan no. 407b, daarna van 1918 tot 1968 aan de Kralingse Piaslaan no. 12 en tenslotte in de Olympusflat in Hillegersberg. Hij kende de provincie voortreffelijk, zowel door zijn werk als door zijn wandelingen, schaats- en roeitochten en door rondritten per fiets. Hij was tot op hoge leeftijd een sportief man. Hij wandelde veel, vroeger ook met zijn jongens, die dat (achteraf ten onrechte) wel eens een kruis vonden. Hij had al spoedig een wherry 159
op de Kralingse Plas en roeide met zijn vrienden tochten door Nederland. Hij reed voortreffelijk op de schaats en maakte lange tochten. Hij schermde des winters met vuur en tenslotte ontwikkelde hij zich tot een ervaren Alpinist. Tijdens de verpleging van zijn vrouw in Arosa, had hij kennis gemaakt met de Alpen. Hij zou er tot ver in de zeventig 's zomers bergen beklimmen in Zwitserland, Frankrijk, Italië en Oostenrijk. En hij deed dat uitstekend, al waagde hij zich niet op de hoge bergen zonder gids. Moeilijkheden zijn hem niet bespaard, bijvoorbeeld gedurende de jaren, waarin zijn vrouw werd verpleegd wegens t.b.c. en in de oorlogsjaren met gijzeling en andere problemen. Doch hij heeft al met al een goed leven gehad en veel voldoening genoten, al was het laatste jaar van zijn leven wel erg moeilijk.
160
. A//\
45. A/r. 7. Jf.
aer
A/r. G. / . C.
Z)r. />.