Oorlogstijd rondom de Purmerweg Belevenissen van een 10-jarige jongen in 1944-1945 De bom In de nacht van 12 op 13 oktober 1941 werden wij opgeschrikt door een enorme dreun dichtbij ons huis, Purmerweg 38, waarin ik geboren ben als zoon van Jan Bandt en Neeltje Vet. Mijn vader
die
aan
een
kant
geheel
doof
was,
had
niets
gehoord,
maar
mijn
moeder,
mijn zus en ik waren meteen wakker en ook bang. Wij gingen met z’n allen naar beneden en zagen de gordijnen wapperen; alle ruiten waren kapot Wat was er gebeurd? Er was een bom gevallen, de nu bekende Wherebom, die niet alleen in 1941 de gemoederen bezig hield, maar opnieuw in 2006. In het boek dat hierover werd uitgegeven is een en ander voldoende belicht, maar ik behoor nog steeds tot diegenen die hebben gezien dat er in het binnenhaventje ook een inslag is geweest met een enorme prutlaag tegen het gebouw dat daar stond. Wij liepen als jonge bewoners van toen 7 jaar altijd rond op het terrein van De Boer en Slooten. Door intensief onderzoek in 2006 is echter vastgesteld dat de ondergrond vrij van explosieven is. De Purmerweg was in die tijd de enig belangrijke verbindingsweg tussen Purmerend en de gemeenten Edam, Volendam en Monnickendam en liep van de spoortwegovergang tot aan de Purmerbrug over de ringvaart. Er was daardoor altijd iets te doen en derhalve nooit saai.
Voedsel en brandstof In de jaren 1944-1945 was er overal tekort aan, niet alleen aan brandstof, maar ook aan eten. Mijn vader had toestemming gekregen van boer Nobel aan de Westerweg in de Purmer om na de
graanoogst
restanten
etc. van het veld
aan
tarwe,
de
te mogen halen. Het
hele
gezin
liep daar, in mijn herinnering een
op
eindeloze
akker, in de augustushitte de aren te zoeken om er later brood van te kunnen bakken. Mijn
vader
had
op
een
eenvoudige manier een dorsapparaat gemaakt om zo het kaf van het koren te kunnen scheiden. Aan het einde van de oorlog werd dit gemengd met suikerbieten.
Van centrale verwarming in woningen was nog geen
sprake; het waren allemaal hoge kachels met (bij ons thuis) een verlangstuk tussen kachel en schoorsteen om maaltijden te maken, warm te houden en warm water te maken. Onderaan de waterpannen werd een verlangstuk van ca. 30 cm gemaakt, waardoor deze dichter bij het vuur kwamen en het water sneller kookte. Om aan de behoefte van brandhout te voldoen, ging ik als jonge knul van 10 jaar met mijn buurjongen Wim de Vries hiervoor overal op zoek. Het tekort was zo ernstig dat wij vanuit het achterraam uitkijkend over weilanden (tot aan de Jaagweg) waar nu de woningen en gebouwen van De Gors staan een aantal mensen met nogal nieuw hout zagen sjouwen. Dit bleek afkomstig te zijn van een bijbouw van de Nederlandse Spoorwegen, dat compleet werd gesloopt!
Langs de Purmerweg stonden dikke iepenbomen, maar er was nog niemand die het aandurfde om deze om te zagen, omdat er telefoon (en elektriciteitsleidingen?) langs liepen. De nood aan brandstof was zo hoog dat op een morgen een paar bomen waren ontdaan van de zeer dikke takken en alle leidingen waren vernield. Vermoedelijk waren het de gebroeders S. die dat toen hebben aangedurfd. Mijn vader en een buurman die ook timmerman was maakten een plan om de dikke stammen (ca. 80 cm in diameter!) dan ook maat aan te pakken. ’s-Avonds werd de stam tot ongeveer de helft ingezaagd en schuin ingehakt met zwarte aarde ingesmeerd, waardoor het witte vlak niet opviel. De volgende morgen om 4 uur werd de rest van de stam doorgezaagd en heeft korte tijd de doorgang van de weg belemmerd. In dat tijdsbestek moesten er een aantal handkarren over de boom worden getild van bewoners uit Amsterdam die naar de Wieringermeer waren gelopen voor etenswaren in ruil voor linnengoed en sieraden. En nu op de terugweg waren. In een van die karren lag een dode man die door de honger was gestorven!
De boom werd in dusdanige moten gezaagd dat ze precies door de achterpoort gerold konden worden.
Dagenlang heb ik als 10-jarige met m’n vader middels een grote handtrekzaag de stammen in kleiner stukken gezaagd en daarna in hapklare brokken voor de kachel gehakt.
Spoorwegovergang
In de oorlogswinter werd er nauwelijks naar school gegaan, zodat ik samen met m’n buurjongen overal liep rond te neuzen op zoek naar brandstof. Bij de laad- en losperrons van de NS werden vaak kolen in jute zakken gestort onder toezicht van Duitse soldaten. We gingen onder de losse plank zitten in de hoop dat er het nodige werd gemorst. Dat gebeurde vaak ‘per ongeluk’ door de mensen die dat werk moesten doen en aan ons dan vroegen om het nodige af te staan, hetgeen ook gebeurde. Op onze rooftochten ontdekten wij dat niet alleen de wanden van de perrons bestonden uit bielsen, maar ook de vloeren hiervan waren gemaakt. Het waren eiken wisselhoutenbielsen, dus extra lang en door de natte ondergrond loodzwaar.
Mijn buurjongen Wim had van thuis nog een onderstel van een kinderwagen met 2 asjes van niet meer dan 12 mm diameter, die we naar onze mening wel konden gebruiken voor het transport. Met een dikke ijzeren staaf van ca. 25 cm diameter hebben we dit wisselhout steeds iets hoger opgewrikt, stenen eronder en uiteindelijk het onderstel eronder gereden; de ijzeren staaf was na afloop krom! Zonder problemen zijn we thuis gearriveerd, de asjes geheel doorgebogen en boven aan de weg blijven staan om te wachten op mijn vader die het dan maar verder moest verwerken. Hij snapte niet hoe we dat voor elkaar hadden gekregen, zaagde de biels in drie stukken om het gewicht tot redelijke proporties terug te brengen en naar de achtertuin te transporteren. Alle bielsen waren geïmpregneerd met bitumen zodat na de oorlog het plafond in ons huis allesbehalve wit was gebleven. Doordat er geen elektriciteit was maakten de personeelsleden van de Firma Tadema carbidlantaarn. Voor het autogeen lassen was er een voorraad carbid en zo konden we als enig lichtpunt een carbidlantaarn op tafel te zetten om nog iets te kunnen zien. Razzia’s De Duitse troepen hielden in Nederland vaak razzia’s, zo ook op de Purmerweg. We zagen en hoorden ze (met hun spijkers onder hun schonen) aankomen; ze verdeelden zich in twee groepen, de enen stopte bij Firma Tadema en de andere aan het einde van de weg. We zaten opgesloten en konden nergens heen. Ze waren op zoek naar onderduikers en kleding. Buurjongens van ons zaten ’s-nachts ondergedoken in ons duivenhok en gingen nu ook snel daar naar toe; kleding hadden wij verstopt onder de vloer bij de voordeur waar een luik zat onder de mat.
Gelukkig vonden ze niets, maar mijn vader die een vervalst persoonsbewijs had, vluchtte door de achtertuinen naar het fabriekscomplex van Tadema om daar de rest van de middag te blijven zitten totdat een neefje naar hem werd gestuurd om te vertellen dat de kust veilig was. Mijn vader nam toch een groot risico door de buurjongens onder te laten duiken.
Foto: KLM. Purmerweg, ca. 1938. Industriegebouwen vlnr loods firma Tadema, padvinders gebouw, firma de Boer en Slooten en de nieuwe houthaven