Ook kinderen van deze wereld
Eerste druk, 2014 © 2014 Sabrina Clement Coverfoto: Alistair Ruff isbn: nur:
9789048431410 740
Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de directe of indirecte gevolgen hiervan. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, waaronder begrepen het reproduceren door middel van druk, offset, fotokopie of microfilm of in enige digitale, elektronische, optische of andere vorm of (en dit geldt zonodig in aanvulling op het auteursrecht) het reproduceren (I) ten behoeve van een onderneming, organisatie of instelling of (II) voor eigen oefening, studie of gebruik welk(e) niet strikt privé van aard is.
Ook kinderen van deze wereld Sabrina Clement
Voorwoord
Op een avond was ik van wacht, en werd opgeroepen voor een baby die net was binnen gebracht. Ik werkte toen al enkele maanden in Somalië, en was verantwoordelijk voor het voedingsproject en de vaccinaties. Ik had die afgelopen maanden al veel gezien en meegemaakt, maar toen ik de TFC-tent binnen kwam, en de baby op het bed zag liggen met de moeder naast hem, brak bijna letterlijk mijn hart. Daar lag een jongetje van 3 maanden, vel over been; hij woog nog 1,5 kilo. Zijn tweelingsbroertje was thuis al overleden. Hijzelf is dezelfde nacht nog gestorven; hij was niet meer te redden. Ik heb er nog altijd spijt van dat ik die avond geen foto van hem heb getrokken. Voor de rest van de wereld heeft hij nooit bestaan, en is hij maar één van de vele kinderen die dagelijks overlijden ten gevolgen van oorlog en ontbering. Maar voor mezelf is het de baby waar ik het eerste jaar na thuiskomst uit Somalië, dagelijks nog het gezicht van heb gezien. Hij had me aangekeken met grote ogen waar vooral de vraag op stond waaraan hij dit heeft verdiend. Hij heeft drie maanden geleefd, maar hij heeft enkel oorlog en honger gekend. Hij is één van de duizenden kinderen die elke dag overlijden doordat ze in het verkeerde land zijn geboren, op het verkeerde moment. Dit boek is dus een ode aan al de kinderen die moeten opgroeien in moeilijke omstandigheden. Het is voor de kinderen die moeten leven in oorlog, voor de kinderen die honger lijden, voor de kinderen die het slachtoffer zijn van uitbuiting, en voor de kinderen die niet leven, maar moeten overleven. En zo zijn er nog vele. Maar het is dus vooral ook een ode aan het Somalische jongetje. Zodat de rest van de wereld ook weet dat hij ooit heeft bestaan. 5
Mijn dank gaat uit naar de fotografen van wie ik de foto’s mocht gebruiken voor het boek. Daarnaast wil ik ook mijn ouders bedanken die steeds voor me hebben klaar gestaan als ik in het buitenland zat. Ik heb ze waarschijnlijk veel slapeloze nachten bezorgd, maar ondanks dat, hebben ze me toch steeds gesteund.
6
Foto: Sabrina Clement
Hoi, Ik ben Amina, het meisje helemaal rechts op de foto, ik ben zes jaar, en kom uit een dorp in het noorden van Rwanda. Ons dorp is niet ver van de grens met Oeganda gelegen, en telt een driehonderdtal inwoners. Deze foto is in 1995 genomen, ongeveer één jaar na de Rwandese genocide. Ik verblijf hier in het weeshuis, samen met nog een honderdtal andere kinderen. Al de kinderen zijn afkomstig van ons dorp en van nabijgelegen dorpen, en zijn zowat van alle leeftijden. De jongste is twee jaar, de oudste is vijftien jaar. Wij zitten nu ongeveer een jaar in dit weeshuis, en op zich is het best wel leuk. De oudste kinderen zorgen mee voor de jongste kinderen, en daarnaast hebben we negen ‘oppasmoeders’. Dat zijn vrouwen die hier in het dorp ook wel hun eigen gezin hebben, maar die daarnaast ook om de beurt in staan voor onze verzorging. Ze maken eten voor ons klaar, steken ons in bad, en wassen onze kleren. Ze zorgen er ook voor dat de oudste kinderen de jongste kinderen wat meehelpen met de verzorging. 7
Het dorpshoofd noemt de oppasmoeders soms ook ‘pleegmoeders’; wij kunnen altijd bij de oppasmoeders terecht als we het even wat moeilijk hebben. Het weeshuis wordt geleid door twee mannen; de ene staat in voor ons onderwijs, en de andere regelt al de praktische zaken en het papierwerk. De VN heeft voor ons een mooi gebouwtje neergezet, met allemaal grote slaapkamers, waar we met z’n tienen in slapen. Eten doen we meestal buiten. Daarnaast heeft een NGO een hele mooie tent buiten op de grote koer gezet, waar we met ongeveer vijftig kinderen in kunnen, en daar krijgen we dan om de beurt les. We leren daar rekenen en schrijven, en de oudere kinderen krijgen ook geschiedenisles en andere vakken. We letten meestal wel goed op, want praten we bijvoorbeeld teveel, dan krijgen we af en toe wel eens een tik met de lat. Ook als we op de speelplaats wat te druk zijn, durft de leraar wel eens de lat boven te halen, maar gelukkig gebeurt dat niet al te vaak. Zijn we te stout tijdens de les, dan worden we ofwel in de hoek gezet, ofwel moeten we dan naar buiten om wat af te koelen. Twee keer per week doen we ook aan sport, dan mogen we voetballen op een pleintje hier naast het weeshuis. Het zijn vooral de jongens die dan voetballen; de meisjes staan meestal langs de kant te kijken, en te supporteren. Ik ben opgegroeid in een gezin met drie kinderen. Mijn jongste zusje is overleden aan dysenterie toen ze twee jaar was. Dysenterie is een heel ernstige vorm van bloederige diarree, die vooral heel gevaarlijk kan zijn voor kleine kindjes. Ik bleef dus samen achter met mijn oudere zus, die nu acht jaar is. Zij ging al naar school, maar ik nog niet. Ik bleef thuis bij mijn ouders, en hielp mijn moeder wat met wassen, of met op het veld te werken. Dat vond ik best leuk, en dat deed ik dan ook graag. Al wou ik wel leren lezen zoals mijn zus. Maar daar moest ik nog wat geduld voor hebben, zei mijn vader, dat zou ik wel leren als ik wat groter was. Mijn vader werkte mee op het land, en daarnaast wist hij ook veel van dieren. Als mensen uit het dorp een zieke koe hadden, dan kwamen ze mijn vader halen om eens te komen kijken, en meestal vond hij snel wat de koe mankeerde. Volgens hem had hij dat geleerd van zijn vader; die was daar ook altijd goed 8
in geweest. Af en toe nam hij me mee, en dan was ik steeds onder de indruk van wat hij allemaal wel niet wist, en kon. Ik lette dus altijd goed op, zodat ik zelf ook steeds wat bijleerde. Mijn zus hield dan weer niet zo van dieren. Zij wou later kapster of verpleegster worden. Mijn vader was eigenlijk afkomstig uit Oeganda. Zijn ouders waren wel in Rwanda geboren, en hadden elkaar in Kigali leren kennen, maar nadat de Hutu’s de grote meerderheid van de Tutsi’s hadden verdreven in de jaren ’60, waren zijn ouders naar Oeganda gevlucht, en hadden daar een leven opgebouwd. Hij had mijn moeder leren kennen toen hij met zijn ouders op familiebezoek was in Kigali. Mijn moeder was daar op bezoek bij een vriendin van haar, die ze nog kende van vroeger uit het dorp; die vriendin was naar Kigali verhuisd toen ze haar man daar had leren kennen. Via die vriendin en een neef van haar, hadden mijn ouders elkaar daar voor het eerst gezien. Het was meteen liefde op het eerste zicht geweest. De ouders van mijn vader hadden wel zo hun twijfels gehad omdat zij een Hutu was en hij een Tutsi, maar ze hadden al snel door dat hun zoon toch wel echt erg verliefd was, dus toen hebben ze toch hun toestemming gegeven. Mijn ouders zijn in Oeganda getrouwd, maar zijn daarna naar Rwanda verhuisd; naar het dorp waar ik ben geboren. Heel de familie van mijn moeder woonde hier in het dorp, en mijn ouders konden hier een lapje grond krijgen dat ze konden verbouwen, dus dat was een mooi huwelijkscadeau. Alles ging rustig zijn gangetje hier in de regio. Af en toe deed het nieuws wel eens de ronde dat er in verschillende dorpen in het centrum van het land gevechten waren uitgebroken, maar dat was meestal enkel maar plaatselijk. Enkel in 1990 deed er zich een groot offensief voor, toen het FPR vanuit Oeganda Rwanda was binnen gevallen, in een poging zich daar blijvend te vestigen. Het FPR was een leger dat bestond uit Tutsi’s die uit Rwanda waren verjaagd in de jaren ’60, en die zich nu in Oeganda en Burundi hadden gevestigd. Ze hadden zich allemaal gegroepeerd, en deden meestal enkel kleine aanvallen in het noorden van het land. In 1988 had de toenmalige Rwandese president Habyarimana nog geweigerd de gevluchte Tutsi’s terug naar Rwanda te laten terugkeren. Het grote offensief dat het 9
FPR toen in 1990 uitvoerden, mislukte doordat Rwanda steun kreeg van Zaïre, Frankrijk en België. Het FPR werd dus weer naar Oeganda verdreven. Vanaf 1991 onderhandelde president Habyarimana wel met het FPR om de Tutsi’s meer rechten te geven; vanaf toen werd ook de grondwet aangepast, kwamen er meer Tutsi’s in de regering, en nog wat later werd het meerpartijenstelsel ingevoerd. Dit vooral na druk vanuit het buitenland. Het was ondertussen april 1994, en ik was toen vijf jaar. Het gerucht deed de ronde dat er zich weer incidenten voordeden in Kigali, en dat er zelfs gevechten waren uitgebroken, maar niemand kon dat echt bevestigen. Er werd al wel sinds een geruime tijd door sommige Hutu’s propaganda gevoerd tegen de Tutsi’s. Op de radio werden de Tutsi’s zwart gemaakt, en zelfs uitgemaakt voor kakkerlakken. Mijn ouders werden echt ongerust toen de vriendin van mijn moeder, die in Kigali woonde, mijn moeder opbelde. Volgens haar waren de Hutu’s begonnen met de Tutsi’s uit te moorden; dit met goedkeuring van de plaatselijke media, de lokale militairen, en de regering. Er bleken al eerder machetes te zijn uitgedeeld aan de Hutu-bevolking, en Hutu’s werden verplicht mee te vechten, en mee te moorden. Vele Hutu’s wilden niet mee doen aan de massaslachtingen, maar ze werden gedwongen doordat er gedreigd werd dat hun eigen familie zou worden uitgemoord. Vele hadden dus geen andere keus dan mee te doen, wilden ze niet hun eigen familie verliezen. Er waren lijsten opgesteld waar zowat al de namen van de Tutsi’s op stonden, en hun huizen werden één voor één aangevallen. Al de Tutsi’s die thuis waren, werden koelbloedig vermoord; ook de kinderen. Er deden zich afgrijselijke dingen voor, die te erg waren voor woorden. Hutu’s werden meestal gespaard, maar als de moeder Hutu was, en de rest van het gezin Tutsi, dan nog werden de man en de kinderen afgeslacht. Bij kinderen waarvan de moeder Tutsi was, en de vader Hutu, werd er een been afgehakt, als een soort van brandmerk. Vele Tutsi-vrouwen en meisjes werden door Hutu’s verkracht ‘om zo meer Hutu’s op de wereld te zetten’. Met als gevolg dat veel baby’s negen maanden later door hun moeder zouden worden verstoten. Alles werd zowat geleid door de Interhamwe. Dat was een 10
extremistische Hutu-militie, die het volledige plan had uit bedacht. Het was de vraag of ze ook achter de aanslag op de president hadden gezeten; die was op de dag dat de genocide begon, omgekomen doordat het vliegtuig waar hij in zat (samen met de president van Burundi), werd neergeschoten. Daarnaast was het onduidelijk of de Interhamwe ook verantwoordelijk was voor de moord op negen Belgische VN-soldaten. Dat laatste had in ieder geval tot gevolg dat de VN-blauwhelmen enkel mochten observeren; ze hadden geen mandaat gekregen om te mogen ingrijpen, en konden dus enkel verslag uit brengen van de dingen die ze daar in Rwanda zagen en hoorden. De journalisten stuurden het nieuws over deze genocide wel uitgebreid de wereld rond, maar in het Westen werd er geen actie ondernomen. Het Westen keek vooral toe, en meer dan wat politieke druk uit oefenen, werd er niet gedaan. Dit terwijl de hele wereld geshockeerd was van de foto’s die de wereld rond gingen, waarop duidelijk werd getoond dat er een echte massaslachting aan de gang was, en waar je de lijken op straat zag liggen; sommigen al aangevreten door de honden. De moorden waren begonnen in Kigali, maar stelselmatig aan verspreidde het zich over de rest van het land. Mijn moeder had het dorpshoofd op de hoogte gebracht van het nieuws, en die riep de andere dorpsoudsten bij elkaar. Na een spoedberaad werd er beslist een schuilplaats te bouwen voor de kinderen. Zo waren die in ieder geval al beschermd. Er werd gekozen voor een wat afgelegen plek, buiten het dorp. Daar zou niet zo snel worden gezocht. De schuilplaats werd zo vlug mogelijk klaar gemaakt, en toen de dorpbewoners hoorden dat de milities hun richting uit kwamen, werden de kinderen meteen naar die schuilplaats gebracht. Twee mannen bleven bij hen om hen te beschermen, en te begeleiden. Uiteindelijk is bijna heel mijn dorp uitgemoord; ook mijn ouders en de rest van de familie zijn vermoord. De milities hadden niet geloofd dat mijn moeder een Hutu was, doordat ze wat de kenmerken had van een Tutsi. Dat is haar dus fataal geworden. Andere Hutu’s werden dan weer vermoord omdat ze weerstand boden. Een dag nadat de milities 11
ons dorp hadden verlaten, is één van onze begeleiders polshoogte gaan nemen; hij vond bijna heel het dorp uitgemoord terug. Hij is zelf ook weer even gaan schuilen in het gebouw van het plaatselijke ziekenhuis (dat leeg stond), toen hij weer een bende soldaten zijn richting uit zag komen. Gelukkig bleek dat het FPR te zijn, dat het land weer was binnen gevallen vanuit Oeganda. Ze waren op weg naar Kigali, en hadden de strijd aangebonden met de Interahamwe. Ze veroverden dorp per dorp, en vele Hutu’s vluchtten richting het westen, naar Congo toe. Daar werden ze ondergebracht in grote vluchtelingenkampen. Een meerderheid van die vluchtelingen waren schuldig aan de genocide, maar er waren ook Hutu’s die zelf niet hadden meegedaan aan de moordpartij, maar die wel waren gevlucht uit angst voor het FPR, en uit angst voor vergeldingen door de overgebleven Tutsi’s. Nu zijn we dus een jaar verder. Ik ben samen met mijn zus ondergebracht in dit weeshuis, dat werd gebouwd met de hulp van de UNHCR. Ik zit hier nu dus samen met de rest van de overgebleven kinderen van ons dorp, en van andere omliggende dorpen. Sommigen kinderen konden geadopteerd worden door familieleden die de genocide hadden overleefd, maar dat waren er niet veel. De twee mannen die bij ons waren gebleven in de schuilplaats, leiden hier nu het weeshuis, samen met de ‘pleegmoeders’. Misschien komen mijn grootouders van vaders kant mij en mijn zus nog ophalen, en nemen ze ons mee naar Oeganda, maar of dat gaat lukken, weet ik niet. ----------------------- Uiteindelijk zijn er in ongeveer drie maanden tijd, tussen de 800 duizend en 1 miljoen Rwandezen vermoord. De moorden zijn ook officieel erkend als een genocide. Er is een Rwanda-tribunaal opgericht om de daders te berechten. De leiders van de genocide worden terecht gesteld door het internationale gerechtshof in Den Haag. De anderen die mee deden aan de genocide, worden berecht in Rwanda zelf. Vele gevangenen wachten nog op hun proces. Een groot deel van de vluchtelingen verblijven nog in vluchtelingenkampen in Congo. 12