Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas Nijverheidsstraat 26-38 1040 Brussel Tel.: 02/289.76.11 Fax: 02/289.76.09
COMMISSIE VOOR DE REGULERING VAN DE ELEKTRICITEIT EN HET GAS
ONTWERPVOORSTEL (C)[…]-CDC-1151
van
‘exhaustieve lijst van toegelaten criteria met het oog op de uitwerking door elkeen van de leveranciers van de indexeringsparameters voor gas en diverse maatregelen om de vergelijkbaarheid,objectiviteit, representativiteit en transparantie van de energieprijzen die aan de residentiële klanten en kmo's in België worden aangeboden te verzekeren' gedaan met toepassing van de artikelen 15/10bis, §4bis en 15/14bis, alinea 5 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen
[…] 2012
INHOUDSOPGAVE
INLEIDING ............................................................................................................................ 3 I.
WETTELIJK KADER ...................................................................................................... 4
II.
NOODZAAK AAN OVERHEIDS-INTERVENTIE ............................................................ 7 II.1
Klassieke economische theorie ............................................................................. 7
II.2
Huidige situatie ..................................................................................................... 9 II.2.1 Belangrijke verschillen tussen de door de leveranciers aangeboden energieprijzen ............................................................................................ 9 II.2.2 Beperkte mobiliteit van de huishoudelijke afnemers en kmo’s in België ... 11 II.2.3 Mobiliteitsobstakels voor de huishoudelijke afnemers en kmo’s in België 13
II.3
Overheidsinterventie ........................................................................................... 24
III. ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT betreffende EEN EXHAUSTIEVE LIJST VAN TOEGELATEN CRITERIA MET HET OOG OP DE UITWERKING door elkeen van de leveranciers VAN DE INDEXERINGSPARAMETERS .................................................. 26 III.1 Voorbehoud van de CREG betreffende de mogelijke interpretaties vanart. 15/10bis, §4bis van de gaswet ............................................................................ 26 III.2 Voorstel van exhaustieve lijst van toegelaten criteria met het oog op de uitwerking door elkeen van de leveranciers van de indexeringsparameters ......................... 27 III.3 Individuele motivering van de voorgestelde criteria ............................................. 28 IV. VOORSTEL VOOR DIVERSE MAAT-REGELEN OM DE VERGELIJKBAARHEID EN DE TRANSPARANTIE VAN DE ENERGIEPRIJZEN TE GARANDEREN .................... 39 IV.1 Prijssimulatoren .................................................................................................. 39 IV.2 Facturen.............................................................................................................. 40 V. CONCLUSIES .............................................................................................................. 41 VI. BIJLAGE ...................................................................................................................... 43
2/44
INLEIDING De COMMISSIE VOOR DE REGULERING VAN DE ELEKTRICITEIT EN HET GAS (CREG) heeft een voorstel van exhaustieve lijst van toegelaten criteria met het oog op de uitwerking door elkeen van de leveranciers van indexeringsparameters voor gas en diverse maatregelen om de vergelijkbaarheid, objectiviteit, representativiteit en transparantie van de energieprijzen die aan de residentiële klanten en kmo’s in België worden aangeboden te verzekeren, opgemaakt. Dit voorstel is gedaan met toepassing van de artikelen 15/10bis, §4bis en 15/14bis, alinea 5 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen (hierna: “de gaswet”).
Dit voorstel omvat 5 luiken:
i.
het eerste luik beslaat het wettelijk kader;
ii.
in het tweede luik toont de CREG aan dat de in het derde en vierde luik van dit voorstel aangebrachte maatregelen economisch gerechtvaardigd zijn;
iii.
in het derde luik presenteert de CREG haar exhaustieve lijst van toegelaten criteria met het oog op de uitwerking door elkeen van de leveranciers van indexeringsparameters voor gas, alsook een individuele motivering voor elk van deze criteria;
iv.
in het vierde luik stelt de CREG een reeks diverse maatregelen voor om de vergelijkbaarheid en de transparantie van de energieprijzen die aan de residentiële klanten en de kmo’s in België worden aangeboden te verzekeren;
v.
het vijfde luik vat de voorstellen van de CREG samen.
Een ontwerp van Koninklijk Besluit met de exhaustieve lijst van toegelaten criteria met het oog op de uitwerking door elkeen van de leveranciers van indexeringsparameters voor gas bevindt zich in bijlage bij voorliggend voorstel.
Voorliggend voorstel werd, na een publieke raadpleging, goedgekeurd door het Directiecomité van de CREG tijdens zijn vergadering van […] 2012.
3/44
I.
WETTELIJK KADER
1.
Door de artikelen 15/10bis en 15/10ter van de gaswet in te voegen, heeft de wet van
8 januari 2012 een zogenaamd “vangnet”-mechanisme ingebouwd. Dit mechanisme beoogt het afremmen van de prijsverhogingen voor aardgas en op algemene wijze wil het ook ageren tegen de prijsvolatiliteit die sinds meerdere jaren werd waargenomen door de Nationale Bank en de CREG.
2.
Samengevat voorzien de artikelen 15/10bis en 15/10ter, ingevoegd door de wet van
8 januari 2012 de volgende maatregelen: -
de opstelling van een gegevensbank door de CREG waarin voor elk contracttype en elk nieuw contracttype van elke leverancier, de berekeningsmethodologie van de variabele energieprijzen wordt opgenomen;
-
de beperking van de indexering van de variabele energieprijzen tot vier keer per jaar voor de levering van aardgas aan residentiële klanten en kmo's.
-
de controle door de CREG van de correcte toepassing van de gebruikte indexeringsformule en de naleving van de berekeningsmethodologie zoals die aan de CREG wordt gecommuniceerd. Indien men vaststelt dat deze niet wordt nageleefd, dan kan de CREG een terugbetaling opleggen aan de respectieve klanten en daarnaast een administratieve geldboete toepassen;
-
de verplichting voor de leveranciers om elke prijsverhoging te motiveren die niet voortvloeit uit de toepassing van de indexeringsformule en hiervoor vooraf de goedkeuring aan de CREG te vragen, zoniet riskeren zij een administratieve geldboete;
-
de beperking in tijd van het mechanisme, met de mogelijkheid om het te verlengen
tot
na
31
december
2014
indien
de
transparantie-
en
concurrentievoorwaarden nog steeds niet zijn vervuld.
3.
De wet van 29 maart 2012 heeft dit mechanisme gewijzigd. Vooreerst zijn de
aardgasleveranciers aan residentiële klanten en kmo's niet meer 100% vrij in de keuze van de gebruikte parameters voor de indexeringsformules. 4/44
Het artikel 15/10bis, §4bis van de gaswet voorziet in die zin: “§ 4bis. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad legt de Koning, na voorstel van de commissie, een exhaustieve lijst vast van toegelaten criteria met het oog op de uitwerking door elkeen van de leveranciers van de indexeringsparameters opdat deze beantwoorden aan transparante, objectieve en niet-discriminatoire criteria en de werkelijke bevoorradingskosten vertegenwoordigen.
Met het oog op de monitoring, brengt de commissie jaarlijks verslag uit aan de regering betreffende de evolutie van de indexeringsparameters van de leveranciers.”
4.
De wet van 29 maart 2012 wijzigt tevens het bedrag van de administratieve
geldboete die de CREG kan opleggen aan de leverancier bij niet-naleving van zijn verplichtingen inzake prijsindexeringen. Het bedrag van de boete wordt voortaan vastgelegd op het totaalbedrag dat dient te worden gecrediteerd aan de betreffende klanten voor de incorrecte toepassing van de indexeringsformule of de lijst van de toegestane parameters.
5.
De wet van 29 maart 2012 legt daarnaast ook - via de wijziging van het artikel 108
van de wet van 8 januari 2012 - een overgangsperiode vast die ingaat op 1 april 2012 en die (in principe) eindigt op 31 december 2012. Tijdens deze overgangsperiode: -
is de opwaartse indexering van de variabele energieprijzen voor levering van elektriciteit en aardgas verboden voor zover deze de initiële waarde overschrijdt die is vastgelegd op basis van de indexeringsparameters van de leveranciers op 1 april 2012;
-
zodra het Koninklijk Besluit, na overleg in de Ministerraad zoals bedoeld in artikel 15/10bis, §4bis, is aangenomen, keurt de CREG de indexeringsparameters goed van alle contracttypes met variabele prijs;
-
na goedkeuring van deze parameters zal de prijsindexering kunnen hernomen worden - en dit zelfs voor het einde van de overgangsperiode – mits naleving van de vereisten vermeld in artikel 15/10bis en onder toezicht van de CREG;
-
ingeval van het ontstaan van een geval van overmacht voortvloeiende uit een onvoorzienbare, externe en onoverkomelijke oorzaak, of ingeval van de veruitwendiging van een ongewenst pervers effect voortvloeiende uit de verbodsmaatregel van opwaartse indexering kan een Koninklijk Besluit een einde maken aan de bevriezing van de indexering van de variabele energieprijzen voor elektriciteit en aardgas. 5/44
6.
Onderhavig voorstel is opgemaakt in toepassing van artikel 15/10bis, § 4bis, van de
gaswet.
7.
Daarenboven bepaalt artikel 15/14bis van dezelfde wet het volgende: “De Commissie ziet er op toe dat elke aardgasonderneming, die aardgas levert aan in België gevestigde afnemers zich onthoudt, afzonderlijk of in overleg met meerdere andere aardgasondernemingen, van elk anticompetitief gedrag of oneerlijke handelspraktijken die een weerslag hebben of zouden kunnen hebben op een goed werkende aardgasmarkt in België.” […]
De Commissie kan adviezen formuleren en elke maatregel voorstellen die de goede werking en de transparantie op de markt verhoogt en die van toepassing is op alle aardgasodnernemingen, actief in België.”
8.
Voor de CREG hebben de voorbereidende werken bij de wet van 8 juni 2008 waarbij
artikel 15/14bis1 werd ingevoegd, tot gevolg dat de door de CREG uitgewerkte voorstellen met het oog op een betere werking en transparantie van de markt niet noodzakelijk op alle aardgasondernemingen moeten slaan, maar dat zij kunnen worden toegepast op bepaalde categorieën, zoals bijvoorbeeld de leveranciers.
9.
Voorliggend document bevat ook voorstellen bedoeld in het artikel 15/14bis, vijfde lid,
van de gaswet.
1
Parlementair doc. uit de Kamer, zitting 2007-2008, nr. 1012/11, p. 13 (Uiteenzetting van de minister van Klimaat en Energie: “De CREG is vrij adviezen te formuleren en maatregelen voor te stellen die te maken hebben met de transparantie en het prijzenbeleid. ”) 6/44
II.
NOODZAAK
AAN
OVERHEIDS-
INTERVENTIE II.1
Klassieke economische theorie
Gezien alle productiefactoren op lange termijn variabel zijn, voorspelt de economische theorie dat, bij perfecte concurrentie, de ondernemingen van eenzelfde sector qua doeltreffendheid naar elkaar convergeren. Alle ondernemingen of potentiële nieuwkomers in een sector hebben zodoende eenzelfde kostenstructuur en het langetermijnaanbod in deze sector is 100% elastisch2.
De activiteit bestaande uit het leveren van energie stemt overeen met de activiteit van het aankopen van energie op de groothandelsmarkt en de doorverkoop van deze energie aan eindklanten.
Op de Belgische markt voor levering van aardgas en elektriciteit zijn de residentiële en kmosegmenten als eindklanten reeds verscheidene jaren opengesteld voor concurrentie: voor het Vlaamse Gewest gebeurde deze openstelling op 1 juli 2003, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waalse gewest werden pas opengesteld op 1 januari 2007.
Op het eerste gezicht lijkt deze perfecte concurrentiële situatie realistisch voor dit marktsegment. De vier noodzakelijke condities lijken inderdaad a priori vervuld te zijn:
i.
er bestaan meerdere ondernemingen met de vereiste vergunningen voor het leveren aan residentiële klanten en kmo’s in België3;
ii.
2
zowel aardgas als elektriciteit zijn homogene en niet-differentieerbare producten;
e
ROLAND G., Economie Politique, Presses Universitaires de Bruxelles, 2 editie, 2003, p.178. Op 31 december 2010 beschikten 24 ondernemingen over een regionale leveringsvergunning voor elektriciteit in Vlaanderen. In Wallonië waren dat er 19 en in Brussel 16. Op 31 december 2010 beschikten 20 ondernemingen over een regionale leveringsvergunning voor aardgas in Vlaanderen. In Wallonië waren dat er 17 en in Brussel 13. CREG, CWAPE, BRUGEL, VREG, “De ontwikkeling van de elektriciteits- en gasmarkten in België / Anno 2010”, april 2011, p. 16-17. Consulteerbaar via: http://www.creg.info/pdf/Presse/2011/compress04052011nl.pdf 3
7/44
iii.
de informatie lijkt perfect te zijn: de prijsvoorstellen zijn vrij toegankelijk en verschillende prijssimulatoren laten residentiële klanten en kmo’s toe de prijzen te vergelijken4;
iv.
toetreding is vrij: er zijn slechts heel weinig investeringen nodig om aardgas- en elektriciteitsleverancier te worden5.
Gezien het feit dat de vier noodzakelijke voorwaarden voor een perfecte concurrentiële situatie a priori vervuld zijn, zou de kostenstructuur van de verschillende in België actieve aardgas-
en
elektriciteitsleveranciers
in
theorie
convergerend
moeten
zijn
qua
doeltreffendheid. Daarom zou men in principe op lange termijn het volgende moeten kunnen vaststellen:
i.
het verschil in de energieprijs dat wordt waargenomen tussen de prijsvoorstellen van de verschillende leveranciers verdwijnt. Alle leveranciers bieden één en dezelfde energieprijs aan;
ii.
de verhoogde doeltreffendheid wordt integraal weerspiegeld in de energieprijs die wordt aangeboden door de leveranciers. Wanneer alle andere punten gelijk blijven6, zou de energieprijs die wordt doorgerekend aan de Belgische huishoudelijke klanten moeten dalen.
De verschillende stadia van het proces dat deze voordelen voor de huishoudelijke afnemer en de kmo teweegbrengt, worden hieronder schematisch voorgesteld.
4
Sommigen werden door regionale regulatoren in het leven geroepen (VREG/CWAPE/BRUGEL), anderen zijn ontstaan uit privé-initiatieven www.mijnenergie.be). 5 De leveringsactiviteit vraagt voornamelijk een ICT-infrastructuur om de contractuele relaties (facturatie) met de klanten te kunnen beheren. 6 Wij gaan er hier vanuit dat de groothandelsprijzen, waar de leveranciers zich bevoorraden, stabiel blijven. 8/44
De volgende elementen vloeien voort uit dit proces:
i.
de consument speelt een centrale rol: het is de mobiliteit van de consument die de concurrentiedruk op de inefficiënte leveranciers bepaalt;
ii.
de verliezen die op korte termijn door de inefficiënte leveranciers worden geleden, dragen bij aan de doeltreffendheid van de sector op lange termijn.
II.2
Huidige situatie
II.2.1
Belangrijke verschillen tussen de door de leveranciers aangeboden energieprijzen
In haar studie 11347 heeft de CREG een diepgaande analyse uitgevoerd naar het niveau van de energieprijzen in het residentiële en het kmo-segment op de markt voor de levering van aardgas en elektriciteit.
Voor eenzelfde typeklant zijn er, zo blijkt uit de studie, zowel voor aardgas als voor elektriciteit belangrijke structurele prijsverschillen tussen de verschillende leveranciers.
Onderstaande
grafieken
illustreren
deze
vaststelling
duidelijk
door
middel
van
8
representatieve tarieven :
i.
voor een residentiële typeklant Dc is het structureel waargenomen verschil in figuur 1 relatief stabiel gedurende de periode 2009-2011 en bedraagt om en bij 20 EUR/MWh. Uitgaand van een verbruik van 3,5 MWh/jaar voor elektriciteit, maakt dit voor deze typeklant een structureel verschil van 70 EUR/jaar;
7
CREG, Studie (F)120131-CDC-1134 over ‘de hoogte en de evolutie van de energieprijzen’, 31 januari 2012. Consulteerbaar via: http://www.creg.info/pdf/Studies/F1134NL.pdf 8 Aangezien de extreme prijzen van sommige leveranciers niet zijn opgenomen in figuur 1 en 2 zullen sommige consumenten nog grotere besparingen kunnen bekomen dan wat er op basis van figuur 1 en 2 is berekend. Zo bedroeg het op 31 maart 2012 waargenomen verschil tussen “het duurste” en “het goedkoopste” prijsvoorstel (excl. BTW) 145 EUR/jaar voor een residentiële typeklant Dc (elektriciteit) en 396 EUR/jaar voor een residentiële typeklant T2 (gas).
9/44
ii.
voor een residentiële typeklant T2 die verwarmt met gas, is het structureel waargenomen verschil in figuur 2 stabiel gedurende de periode 2009-2011 en bedraagt om en bij 10 EUR/MWh. Uitgaand van een verbruik van 23 MWh/jaar voor gas, maakt dit voor deze typeklant een structureel verschil van 230 EUR/jaar.
Figuur 1:
Evolutie van de leveranciersprijs elektriciteit (excl. BTW) voor een residentiële typeklant Dc (Bron: CREG – studie 1134)
Figuur 2:
Evolutie van de leverancierprijs gas (excl. BTW) voor een residentiële typeklant T2 (Bron: CREG – studie 1134)
10/44
Beperkte mobiliteit van de huishoudelijke afnemers en kmo’s in België
II.2.2
Volgens de economische theorie zouden deze aanzienlijke prijsverschillen tussen de leveranciers een groot aantal afnemers moeten aanzetten om van leverancier te veranderen om zodoende van betere prijzen te kunnen genieten.
In de realiteit zijn er echter maar weinig Belgische huishoudelijke afnemers en kmo's die naar een andere leverancier overstappen met het oog op een voordeligere prijs. Een reeks objectieve feiten illustreren deze vaststelling:
i.
een belangrijke groep huishoudelijke afnemers heeft de markt nooit betreden: deze afnemers hebben nog steeds geen leveringscontract getekend en worden de facto nog steeds beleverd door de “standaardleverancier” - zijnde de historische operator.
Bijna negen jaar na de openstelling van de Vlaamse residentiële markt heeft 10,3% van de Vlaamse residentiële klanten in december 2011 nog altijd geen contract getekend voor de levering van elektriciteit. Voor aardgas ligt dit percentage op 8,5%9.
Vijf jaar na de openstelling van de residentiële markt in Wallonië heeft 25,9% van de Waalse huishoudens in december 201110 nog steeds geen contract getekend voor de levering van elektriciteit en 21,9% van de Waalse eindverbruikers heeft aan het einde van het derde kwartaal van 201111 nog steeds geen contract voor de gaslevering;
ii.
het aantal huishoudelijke afnemers in België dat elk jaar van leverancier verandert (“switching rate”) blijft klein en relatief stabiel door de jaren heen.
Zoals uit onderstaande tabel blijkt, ligt de gemiddelde switching rate bij de Vlaamse huishoudelijke afnemers gedurende de periode 2008-2011 op 6,9% voor elektriciteit en 7% voor gas: dit betekent dat er jaarlijks in Vlaanderen 9
http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/20120201_-_g_-_leveranciers_wissels-nl.pdf CWAPE, “Evolution du marché de l’électricité en Région Wallonne”, 26 maart 2012, p.10 Consulteerbaar via: http://www.cwape.be/docs/?doc=636 11 CWAPE, “Marché du gaz naturel en Région Wallonne (réseaux de distribution): faits et tendances“, 31 januari 2012, p.2 Consulteerbaar via: http://www.cwape.be/docs/?doc=615 10
11/44
gemiddeld slechts 7 huishoudelijke afnemers op 100 veranderen van energieleverancier.
Laten we even vergelijken: de gemiddelde switching rate in het Verenigd Koninkrijk is 2,5 keer zo hoog als in Vlaanderen: tijdens de periode 2006-2010 bedroeg de gemiddelde switching rate bij de Engelse huishoudelijke afnemers 19% voor elektriciteit en 18% voor gas12. 13
Figuur 3: Switching rates bij de huishoudelijke afnemers in Vlaanderen (Bron: VREG ) Switching-% bij de Vlaamse residentiële elektriciteitsklanten Switching-% bij de Vlaamse residentiële aardgasklanten
iii.
2008 5,4% 5,9%
2009 5,5% 6,5%
2010 6,3% 6,9%
2011 10,2% 8,6%
Gemiddelde 2008-2011 6,9% 7,0%
een significant aantal huishoudelijke afnemers die van leverancier veranderen, gaat niet van een “duurdere” leverancier naar een “goedkopere” leverancier14. Het percentage huishoudelijke afnemers in België dat van een “duurdere” leverancier naar een “goedkopere” leverancier is overgestapt, ligt de facto beduidend lager dan de voorvermelde switching rates.
12
OFGEM, “The Retail Market Review – Findings and Initial proposals – Supplementary Appendices”, 21 maart 2011, p.7 Consulteerbaar via: http://www.ofgem.gov.uk/Markets/RetMkts/rmr/Documents1/RMR_Appendices.pdf 13 http://www.vreg.be/leverancierswissels 14 Bij wijze van voorbeeld voor de Belgische markt, zie bijvoorbeeld CREG, Studie (F)100129-CDC943 over “het overzicht van de contracten tegen vaste prijzen op de residentiële markt voor elektriciteit en gas “, 29 januari 2010, p.20: Bij (…) werden er vanaf juli 2008, toen de elektriciteitskosten erg hoog waren, nieuwe vaste elektriciteitstarieven voorgesteld, waaronder het tarief (…). Dit tarief kende veel succes bij de lancering omdat de klanten, die ontgoocheld waren door de sterke prijsstijgingen, hun prijs voor de toekomst wilden vastleggen. Een groot aantal contracten ging in tussen september en december 2008. Omdat de energieprijzen daarna fors daalden, hebben deze klanten een slechte zaak gedaan, aangezien hun vaste prijs voor twee jaar erg hoog is. ” Consulteerbaar via: http://www.creg.info/pdf/Studies/F943NL.pdf Deze houding is niet typisch voor de Belgische markt. Voor de Engelse markt, zie het voorbeeld WILSON M., WADDAMS PRICE C., “Do consumers switch to the Best Supplier?”, Oxford Economic Papers 62, 2010, p.647-668 Op basis van empirische studies besluiten de auteurs dat onder de afnemers die zijn veranderd van elektriciteitsleverancier: - minstens één afnemer op vijf is overgestapt van een “goedkope” elektriciteitsleveranciers naar een “duurdere”; - hoogstens één afnemer op vijf is overgestapt naar een “de goedkoopste” leverancier”. 12/44
Mobiliteitsobstakels voor de huishoudelijke afnemers en kmo’s in
II.2.3
België De voorvermelde paragrafen lieten duidelijk zien dat er, ondanks de grote structurele verschillen tussen de energieprijzen aangeboden door de verschillende leveranciers actief in België, maar weinig Belgische huishoudelijke afnemers overstapten.
Rekening houdend met het feit dat de mobiliteit van de verbruikers een noodzakelijke voorwaarde is om tot een verlaging van de energieprijs te komen, dient men de obstakels te identificeren die de mobiliteit van de Belgische huishoudelijke afnemers van een “de duurste” naar een “de goedkoopste" leverancier in de weg staan.
II.2.3.1 Cognitieve fouten van de verbruiker
Een eerste obstakel is nauw verbonden met de menselijke psychologie. Er bestaan verkeerde gedachteschema’s (de zogenaamde “cognitieve fouten”) waardoor een economische speler een gedrag aanneemt dat economisch gezien irrationeel is, dat wil zeggen in strijd met wat de klassieke economische theorie van de homo oeconomicus voorschrijft. De gedragseconomie (“behavioral economics”) is een branche in de economische wetenschap die deze cognitieve fouten en de impact ervan op de beslissingen van economische spelers bestudeert.
De gedragseconomie leert ons dat deze cognitieve fouten bij de meerderheid van de residentiële klanten kunnen worden waargenomen. De belangrijkste cognitieve fouten pertinent voor de huidige redenering zijn de volgende:
i.
het begrensd vermogen. Het vermogen van de residentiële klant om het gunstigste prijsvoorstel te kiezen wordt beperkt door factoren zoals kennis, competenties, toegang tot de informatie en de tijd die hij heeft om de verschillende beschikbare prijsvoorstellen te bestuderen;
ii.
de voorkeur voor een status quo. De residentiële klant houdt vast aan zijn gewoonten en houdt niet van risico’s. Bang om fouten te maken wanneer hij iets nieuws uitprobeert, blijft hij liever bij wat hij al kent;
iii.
de tijdelijke inconsistentie. De residentiële klant geeft de voorkeur aan onmiddellijke winst in plaats van langetermijnwinst.
13/44
Sommige irrationele beslissingen van de Belgische residentiële klanten op de gas- en elektriciteitsmarkt (“niet van leverancier veranderen” of “van een “goedkopere” leverancier overstappen naar een “duurdere””) zijn het resultaat van deze cognitieve fouten.
Door hun aard en door het feit dat ze niet specifiek aan de gas- en elektriciteitsmarkt verbonden zijn, zal een overheidsinterventie deze cognitieve gedragsfouten niet doen verdwijnen.
De tussenkomst van de overheid kan daarentegen wel bepaalde actuele kenmerken van de markt afschaffen die de impact van deze cognitieve fouten versterken: over de complexiteit van bepaalde prijsformules die een vergelijking tussen prijsvoorstellen moeilijk maakt. In een recente publicatie15, kwam de Engelse regulator van de gas- en elektriciteitsmarkt (OFGEM) tot het volgende besluit: “Consumers in the GB energy retail markets exhibit a number of behavioural biases – as they do in other markets. However, complex tariff information and poor comparability between suppliers‘ tariffs increase the impact of these biases. These features of the markets are likely to make consumers disengage more, or make poor switching decisions. These tendencies significantly reduce the extent to which the current market is delivering the full benefits from competition.”16
15
OFGEM, “What can behavioural economics say about GB energy consumers?”, 21 maart 2011, p.16 Consulteerbaar via: http://www.ofgem.gov.uk/Markets/RetMkts/rmr/Documents1/Behavioural_Economics_GBenergy.pdf 16 Vrije vertaling: “In Groot-Brittannië vertonen de residentiële klanten op de gas- en elektriciteitsmarkt een aantal cognitieve fouten, net zoals op andere markten. Toch zijn de complexe prijsstructuren en de moeilijkheid om prijsvoorstellen van verschillende leveranciers te vergelijken factoren die de impact van deze fouten vergroten. De kenmerken van deze markt kunnen aan de basis liggen van de terugtrekking van de klant of hem motiveren om voor de verkeerde leverancier te kiezen. Deze gedragingen verminderen op aanzienlijke wijze de voordelen die de klant kan verwachten door de concurrentie op de huidige markt”. 14/44
II.2.3.2 Complexiteit en beperkte vergelijkbaarheid van de tariefvoorstellen aangeboden door de in België actieve leveranciers
De Belgische markt is de Europese markt waar de huishoudelijke afnemer het ruimste keuzeaanbod voorgeschoteld krijgt17. Men moet uit dit groot aanbod aan prijsvoorstellen de kenmerken distilleren die de impact van de cognitieve fouten versterken. Complexiteit
De beschikbare prijsvoorstellen in België hangen af van volgende belangrijke structurele kenmerken:
i.
de duurtijd van levering: 1 vs. 2 vs. 3 jaar;
ii.
de voorstellen voor enkelvoudig vs. tweevoudig vs. exclusief nacht18;
iii.
de voorstellen met een vaste prijs vs. de voorstellen met een variabele prijs.
Van al deze kenmerken is de CREG van mening dat de kenmerken die momenteel het meeste bijdragen tot de complexiteit van de prijsvoorstellen zoals die in België worden waargenomen, te maken hebben met de prijsvoorstellen met een variabele prijs - en de indexeringsparameters die hiermee gepaard gaan19.
Het bestaan van voorstellen met een variabele prijs en indexeringsparameters is niet nieuw in België: ze dateren in feite al van voor de liberalisering van de sector. De berekeningsmodaliteiten van de indexeringsparameters en de variabele prijzen waren toentertijd vastgelegd in de wetgeving. Onder bescherming van het Controlecomité voor de Elektriciteit en het Gas werden de prijzen maandelijks aangepast op basis van de evolutie van deze indexeringsparameters.
European Commission, DG Health & Consumers, “The functioning of retail electricity markets for consumers in the European Union”, november 2010, p. 32 Voor elektriciteit geeft deze studie aan dat de Belgische markt de Europese markt is waar de residentiële klant uit het grootste aantal verschillende prijsvoorstellen kan kiezen. http://ec.europa.eu/consumers/consumer_research/market_studies/docs/retail_electricity_full_study_ en.pdf 18 Specifiek kenmerk voor elektriciteit. 19 Contracten met een looptijd van 1, 2 of 3 jaar zijn inderdaad niet typisch voor de gas- en elektriciteitsmarkt. In veel andere sectoren zijn deze looptijden niet problematisch. De keuze tussen een voorstel voor enkelvoudig, tweevoudig of exclusief nacht wordt bepaald door het type van installatie bij de verbruiker (enkelvoudige meter, tweevoudig uurmeter of exclusief nacht). 17
15/44
Voor de liberalisering werden enkel de volgende vier parameters gebruikt voor de prijszetting van residentiële klanten en kmo’s:
i.
de parameter “Nc” waarvan de evolutie die van de werkelijke aankoop- en verwerkingskosten voorstelt (transport, voorbereiding, afvalverwerking) van de gebruikte brandstoffen voor het gecentraliseerde Belgische productiepark voor elektriciteit. De berekening van deze parameters was gebaseerd op de reële facturatie van deze brandstoffen en de formule bevatte een correctiefactor met een retroactief effect tot 6 maanden waardoor rekening kon worden gehouden met de definitieve aanrekeningen;
ii.
de parameter “Ne” die de evolutie voorstelde van alle andere prijzen met uitzondering van de brandstofprijzen: FABRIMETAL-lonen, materialen die representatief zijn voor elektriciteitssector;
iii.
de parameter “lga” die de evolutie voorstelde van de aankoopprijs van het aardgas door de openbare distributie;
iv.
de parameter “lgd” die de evolutie voorstelde van de distributiekost van aardgas met uitzondering van de aankoopprijzen van het aardgas.
Met de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt is het niet langer de overheid die de berekeningsmodaliteiten van de indexeringsparameters vastlegt, maar zijn het voortaan de leveranciers die autonoom beslissen over de prijsvoorstellen met variabele prijs die ze willen aanbieden.
Sommige van deze leveranciers die een variabele prijs aanbieden, hebben besloten om dezelfde parameters te gebruiken als die van vóór de liberalisering, andere hebben dan weer nieuwe parameters in het leven geroepen die volgens hen beter hun individuele situatie weergeven.
Ze hebben echter allemaal bepaalde praktijken overgenomen die nog stammen uit de tijd van
het
Controlecomité:
expliciete
formule,
indexeringsparameters,
maandelijkse
aanpassingsfrequentie, enz.
Gedurende meerdere jaren en om de werking van de markt te faciliteren, heeft de CREG ervoor gekozen om de berekening en de publicatie van de waarden van de parameters die gebruikt werden vóór de liberalisering, voort te zetten. Sinds april 2011 heeft de CREG echter besloten om een einde te stellen aan de publicatie van deze parameters waarvan zij niet langer de relevantie kon garanderen. De CREG heeft daarom de leveranciers gevraagd 16/44
om hun prijsformules aan te passen zodat deze weer overeenstemmen met de prijszettingsmechanismen voor elektriciteit en gas op de vrijgemaakte markt20.
Naar aanleiding van het stopzetten van deze publicatie hebben bepaalde leveranciers die tot dan nog een beroep deden op de indexeringsparameters van vóór de liberalisering, hun prijsformules gewijzigd.
Uit deze antecedenten blijkt dat een groot aantal verschillende indexeringsparameters worden gebruikt door de in België actieve leveranciers voor de prijszetting naar de residentiële klanten en kmo’s toe. De situatie van 31 maart 2012 kan worden samengevat op basis van volgende cijfers:
i.
6 leveranciers stellen minstens één aanbod voor met een variabele prijs voor elektriciteit21 en 8 leveranciers stellen minstens één aanbod voor met een variabele prijs voor gas22;
ii.
19
verschillende
indexeringsparameters
worden
gebruikt
door
de
elektriciteitsleveranciers23 en 14 verschillende indexeringsparameters door de gasleveranciers24; iii.
onder deze 33 indexeringsparameters zijn er slechts 3 gemeenschappelijk bij ten minste 2 leveranciers25;
iv.
onder deze 33 indexeringsparameters zijn er slechts 2 die zowel in een prijsvoorstel voor elektriciteit als voor gas worden toegepast26.
20
CREG, “Persbericht: De CREG vraagt de elektriciteitsleveranciers hun tarieven aan te passen om de evolutie van de prijzen op de markt correct te volgen”, 8 april 2011 Consulteerbaar via: http://www.creg.info/pdf/Presse/2011/compress08042011nl.pdf CREG, “Persbericht: De CREG betreurt de kwaliteit van verschillende parameters die worden gebruikt om de gasprijzen te bepalen en vraagt aan de leveranciers om hun tariefformules aan te passen”, 20 mei 2011 Consulteerbaar via: http://www.creg.info/pdf/Presse/2011/compress20052011nl.pdf 21 Electrabel, EDF-Luminus, Essent, Nuon, EBEM en Octa+. 22 Electrabel, EDF-Luminus, Essent, Nuon, EBEM, Octa+, Eneco en Lampiris. 23 Ne (Electrabel et EDF-Luminus), Nc (Electrabel), Iem (EDF-Luminus), Iemf (EDF-Luminus), Iec (EDF-Luminus), Iecf (EDF-Luminus), Neq (EDF-Luminus), Ieq (EDF-Luminus), GCv (EDF-Luminus), GCw (EDF-Luminus), GCb (EDF-Luminus), WKK (EDF-Luminus), NeQ (Essent), PIQ (Essent), Ixe (Nuon), Ixc (Nuon), Pn (EBEM), END (EBEM) en Belpex (Octa+). 24 Igd (Electrabel, EDF-Luminus, Essent, Nuon, Lampiris, Octa+), Gpi (Electrabel), Igm (EDFLuminus), Igc (EDF-Luminus), Neq (EDF-Luminus), Igq (EDF-Luminus), Igcf (EDF-Luminus), TTF 1.01 (Essent), HUB 1.01 (Essent), Gni/Gni2 (Nuon), TTF (Lampiris), TTF (Eneco et Octa+), TTFma (EBEM) en Pn (EBEM). 25 Ne (Electrabel en EDF-Luminus), Igd (Electrabel, EDF-Luminus, Essent, Nuon, Lampiris, Octa+) en TTF (Eneco et Octa+). 26 Pn (EBEM) en Neq (EDF-Luminus). 17/44
Naast het groeiende aantal parameters die werden waargenomen binnen de beschikbare prijsvoorstellen op de markt, stelt de CREG vast dat sommige leveranciers steeds meer de neiging hebben om parameters te ontwikkelen op basis van een groot aantal gegevens (i) die op het eerste gezicht niet relevant zijn in een vrijgemaakte markt en (ii) die niet vrij en gratis toegankelijk zijn voor de huishoudelijke afnemer en kmo's.
Het voorbeeld in figuur 4 hieronder illustreert deze vaststelling. In dit huidige op de markt beschikbare prijsvoorstel bestaat het gedurende jaar Y gefactureerde bedrag aan een residentiële klant met enkelvoudige meter in het Vlaamse Gewest uit volgende elementen:
i.
een vaste bijdrage (uitgedrukt in EUR/jaar) = 46,43 * Neq
ii.
een prijs per verbruikte kWh (uitgedrukt in cEUR/kWh) = 2,055 * Iemf + 4,963 + 0,121 * GCv + 0,121 * WKK
Uit deze prijscomponenten blijkt dat het bedrag dat wordt gefactureerd gedurende jaar Y, afhangt van de evolutie van vier parameters gedurende jaar Y: Neq, Iemf, GCv en WKK. Meer concreet en op basis van de definitie van deze parameters die worden hernomen in figuur 4 hangt het bedrag dat voor elektriciteit wordt gefactureerd gedurende jaar Y met name af van de evolutie in het jaar Y:
i.
van de gemiddelde nationale loonkost op uurbasis die als referentie wordt genomen voor de metaalnijverheid;
ii.
van de gemiddelde prijsindexen van divisies 2 (minerale niet-energetische producten en chemische producten) en 3 (metaal-, machine- en elektrische productie) van de prijsindex voor industriële productie;
iii.
van de prijsnoteringen van aardgas op de HUB in Zeebrugge;
iv.
van de prijsnoteringen van Futures kwartaalcontracten voor elektriciteit voor de Belgische markt op de ENDEX-beurs;
v.
van
de
prijsnoteringen
van
steenkool
in
de
ARA-zone
(Amsterdam/Rotterdam/Antwerpen); vi.
van de prijs en het volume van de groenestroomcertificaten uitgereikt in Vlaanderen;
vii.
van de prijs en het volume van de WKK-certificaten uitgereikt in Vlaanderen.
18/44
Voor de residentiële klant zijn sommige van deze gegevens vrij en gratis te consulteren (cf. iv.27, vi. , vii.) maar andere dan weer niet (cf. i., ii., iii., v.).
Het is immers zo dat de betreffende leverancier zich beperkt tot de publicatie van de maandelijkse/kwartaalwaarden van de parameters: Neq, Iemf, GCv en WKK “ergens” op zijn website28. Met uitzondering van een link naar de websites met de vrije en gratis toegankelijke gegevens, worden de gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van deze parameters nergens gepubliceerd op de website van de leverancier.
Gezien het grote aantal gegevens waarvan de leverancier gebruik maakt, de beperkte toegankelijkheid van deze gegevens en de noodzakelijke knowhow om wegwijs te raken uit deze gegevens is het voor de huishoudelijke afnemer een dagtaak om het prijsvoorstel dat in Figuur 4 wordt voorgesteld, alleen nog maar te begrijpen.
Rekening houdend met het feit dat er momenteel tientallen verschillende prijsvoorstellen en gelijkaardige parameters worden aangeboden op de Belgische markt is het niet onredelijk om ervan uit te gaan dat, als een huishoudelijke afnemer de berekening van alle momenteel op de markt beschikbare prijsvoorstellen zou willen begrijpen, hij meerdere weken nodig heeft en dat hij dus bij voorbaat al gedemotiveerd is om een stap in die richting te zetten.
27
We willen er echter op wijzen dat om toegang te hebben tot de historische gegevens van APXENDEX men vooraf een login en een paswoord dient te hebben verkregen. Zie: http://www.apxendex.com/index.php?id=143 28 Enkel de meest recente waarden van de indexeringsparameters worden op de prijsfiche vermeld. De historische waarden van de parameters, evenals de berekeningsmodaliteiten worden enkel gepreciseerd in een afzonderlijke brochure die heel moeilijk toegankelijk is op de website van de betreffende leverancier. 19/44
29
Figuur 4: Voorbeeld van een prijsvoorstel met variabele prijs voor elektriciteit (Bron: EDF-Luminus )
Waar:
29
https://www.luminus.be/~/media/Prices_2012/Luminus/NL/tarief_elektriciteit_Luminus_vario_2.ashx en https://www.luminus.be/~/media/Pdf/NL/Tabel%20elektriciteitsindexen_new.ashx 20/44
21/44
Beperkte vergelijkbaarheid
Zoals hierboven vermeld, bestaan er verschillende prijssimulatoren waarmee residentiële klanten en kmo’s in België de verschillende op de markt beschikbare prijsvoorstellen kunnen vergelijken. Voor deze klanten zijn deze beschikbare prijssimulatoren een waardevolle hulp bij het nemen van een beslissing.
Deze prijssimulatoren garanderen echter niet het meest voordelige prijsvoorstel voor hun gebruikers te selecteren.
Inderdaad, wanneer een huishoudelijke afnemer op een bepaald moment t gebruik maakt van een prijssimulator, geeft deze de op dat moment t beschikbare prijsaanbiedingen van “goedkoop” naar “duurder” op. De prijsaanbiedingen met een variabele kWh-prijs zijn in dit klassement
opgenomen
op
basis
van
de
“meest
recente”
waarden
van
de
30
indexeringsparameters van het moment t . De CREG merkt echter op dat de “meest recente” waarden van de indexeringsparameters op moment t geen goede indicator zijn voor de gemiddelde waarde van deze parameters over een periode van een volledig jaar.
Onderstaande figuren 5 en 6 illustreren deze vaststelling aan de hand van de evolutie voor het jaar 2011 van de verschillende parameters die momenteel gebruikt worden door de in België actieve leveranciers. De volgende elementen komen duidelijk naar voren in deze figuren:
i.
de waarde van sommige parameters is seizoensgebonden31;
ii.
de waarde van sommige parameters is zeer volatiel: hun waarde gedurende bepaalde kwartalen loopt zeer sterk uiteen ten opzichte van hun gemiddelde waarde over het hele jaar 32;
iii.
a contrario, de waarde van bepaalde parameters is heel stabiel33.
30
Zie akkoord “De consument in de vrijgemaakte elektriciteits- en gasmarkt”, p.3 en 4. Consulteerbaar via: http://economie.fgov.be/nl/binaries/2008_06_11_Akkoord_Gedragscode_tcm325116136.pdf 31 Belpex (Octa +). 32 Belpex (Octa+), Nc (Electrabel), Gpi (Electrabel), Igm (EDF-Luminus). 33 Ne (Electrabel), Pn (EBEM), Igd. (Electrabel, EDF-Luminus, Essent, Nuon, Lampiris, Octa+). 22/44
De parameterwaarde gedurende een bepaalde maand of kwartaal is dus niet noodzakelijk representatief als gemiddelde waarde van deze parameter voor de looptijd van een volledig jaar. Figuur 5:
Evolutie van meerdere gebruikte parameters voor de indexering van de elektriciteitsprijs (basis 100 = gemiddelde waarde van de parameter gedurende 2011) (Bron: CREG)
Figuur 6:
Evolutie van meerdere gebruikte parameters voor de indexering van de gasprijs (basis 100 = gemiddelde waarde van de parameter gedurende 2011) (Bron: CREG)
Uit het bovenstaande blijkt dat het gunstigste prijsvoorstel voor de verbruiker, in de mate waarin de volgorde van de simulator zich baseert op de waarde van parameters gedurende een bepaalde maand, niet noodzakelijk het aanbod is dat als het "goedkoopste" bovenaan op de lijst prijkt van de prijssimulator.
23/44
Om het gunstigste prijsvoorstel te vinden, moet de verbruiker in staat zijn heel snel te begrijpen hoe en op welke basis de verschillende indexeringsparameters zich gedragen gedurende de toekomstige periode die door het nieuwe leveringscontract wordt gedekt.
Dit inzicht is onontbeerlijk om het gunstigste prijsvoorstel te kunnen kiezen.
Het groot aantal indexeringsparameters gebruikt door de leveranciers en de grote mate van complexiteit van sommige van deze parameters enerzijds en het gebrek aan tijd, toegang tot de gegevens en noodzakelijke kennis anderzijds, zorgen ervoor dat de verbruiker momenteel niet in staat is om het voor hem meest voordelige prijsaanbod te kiezen.
II.3
Overheidsinterventie
De twee vorige secties maakten duidelijk dat zolang er zo’n complexe en weinig transparante prijsvoorstellen met variabele prijs blijven bestaan als die uit figuur 4:
i.
de vergelijking van de beschikbare prijsvoorstellen een moeilijke en hachelijke oefening zal blijven voor de Belgische huishoudelijke afnemer en kmo;
ii.
de mobiliteit van deze consumenten, gezien er sprake is van cognitieve fouten, beperkt zal blijven en dat de meesten onder hen niet-rationele beslissingen zullen blijven nemen op de gas- en elektriciteitsmarkt (“niet van leverancier veranderen” of “van een “goedkopere” naar een “duurdere” leverancier overstappen”);
iii.
de concurrentiedruk op de inefficiënte dominante leveranciers laag zal blijven;
iv.
de aan Belgische residentiële klanten en kmo’s gefactureerde energieprijzen hoog zullen blijven.
Via diverse studies en de voornoemde persberichten is de CREG in 2011 afgestapt van bepaalde
complexe,
niet-pertinente
en
niet-transparante
prijsformules
en
indexeringsparameters. De CREG nodigde de betrokken leveranciers uit hun prijsvoorstellen en indexeringsparameters aan te passen om ze eenvoudiger, pertinenter en transparanter te maken.
24/44
Intussen is er een jaar verstreken en de vaststelling dat de autoregulatie van de sector hier op zijn grenzen gestoten is, dringt zich op: het aantal leveranciers dat ingegaan is op de oproep van de CREG is zeer laag. Voor de CREG is het derhalve duidelijk dat een rechtstreekse overheidsinterventie noodzakelijk en onvermijdelijk is geworden. In de twee volgende luiken van dit voorstel reikt de CREG diverse maatregelen aan om een aantal obstakels uit de weg te ruimen die de mobiliteit van de huishoudelijke afnemers en de kmo’s in de weg staan:
i.
het eerste luik gaat in op de aangenomen criteria met het oog op de uitwerking van indexeringsparameters door elkeen van de leveranciers;
ii.
het tweede luik gaat in op een reeks andere diverse maatregelen om de vergelijkbaarheid en de transparantie van de op de markt beschikbare prijsvoorstellen te bevorderen.
25/44
III. ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT BETREFFENDE EEN EXHAUSTIEVE LIJST VAN TOEGELATEN CRITERIA MET HET OOG OP DE UITWERKING DOOR ELKEEN VAN
DE
LEVERANCIERS
VAN
DE
INDEXERINGSPARAMETERS III.1
Voorbehoud van de CREG betreffende de mogelijke interpretaties vanart. 15/10bis, §4bis van de gaswet
Artikel 15/10bis, §4bis van de gaswet voorziet dat: “Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad legt de Koning, na voorstel van de commissie, een exhaustieve lijst vast van toegelaten criteria met het oog op de uitwerking door elkeen van de leveranciers van de indexeringsparameters opdat deze beantwoorden aan transparante, objectieve en niet-discriminatoire criteria en de werkelijke bevoorradingskosten vertegenwoordigen.” De CREG is van mening dat de verwijzing naar de “werkelijke bevoorradingskosten” aanleiding zou kunnen geven tot verschillende interpretaties, strijdig met de intenties van de wetgever, voornamelijk uit hoofde van multinationals of verticaal geïntegreerde bedrijven. Zoals verderop door de CREG geïllustreerd, bekleden de begrippen ‘interne transferprijzen’ en ‘marktprijs’ een centrale plaats in de conflicterende interpretaties.
Voor de CREG kunnen de interne transferprijzen binnen multinationals of verticaal geïntegreerde bedrijven niet als werkelijke bevoorradingskosten worden beschouwd in de strikte zin van de wet, noch in het licht van de voorbereidende werken bij deze wet.
26/44
Gezien de formulering van artikel 15/10bis, §4bis van de gaswet tot verschillende conflicterende interpretaties kan leiden, is de CREG van mening dat de wetgever zijn intenties in de wet zelf zou kunnen verduidelijken. Dit zou kunnen door:
i.
hetzij de verwijzing naar "werkelijke bevoorradingskosten" te vervangen door een verwijzing naar "beursnoteringen met betrekking tot de Belgische markt".
ii.
hetzij de hierna weerhouden criteria op te nemen in de wet zelf ter vervanging van dit artikel 15/10bis, §4bis van de gaswet - in plaats van in een Koninklijk Besluit genomen in uitvoering van het huidige artikel 15/10bis, §4bis van de gaswet.
Rekening houdend met dit voorbehoud stelt de CREG hieronder zijn exhaustieve lijst van toegelaten criteria in toepassing van artikel 15/10bis, §4bis van de gaswet voor.
III.2
Voorstel van exhaustieve lijst van toegelaten criteria met het oog op de uitwerking door elkeen van de leveranciers van de indexeringsparameters
De CREG stelt de volgende exhaustieve lijst voor: “De indexeringsparameters bepaald door de leveranciers actief op de Belgische gasmarkt voldoen aan volgende cumulatieve criteria:
1°
ze veranderen alleen in functie van de evolutie van de werkelijke
bevoorradingskosten van de leverancier; iedere parameter die evolueert in functie van
andere
kosten
zoals
daar
zijn
personeelskosten,
afschrijvingen
of
exploitatiekosten is verboden;
2° ze worden uitsluitend berekend op basis van vrij en gratis voor de eindklant toegankelijke gegevens, met name op het internet, en zijn het voorwerp van een verduidelijking op de website van de leverancier, in het bijzonder voor wat betreft hun gedetailleerde berekening;
27/44
3° ze worden uitsluitend berekend op basis van beursnoteringen met betrekking tot de Belgische gasmarkt.”
In de volgende sectie motiveert de CREG individueel elk van deze drie criteria. Als basisprincipe legt de CREG er de nadruk op dat een indexeringsparameter, om door de CREG gevalideerd te worden, aan elk van deze drie criteria dient te voldoen.
III.3
Individuele motivering van de voorgestelde criteria
CRITERIUM 1. De toegelaten indexeringsparameters veranderen alleen in functie van de evolutie van de werkelijke bevoorradingskosten in gas van de leverancier; iedere parameter
die
evolueert
in
functie
van
andere
kosten
zoals
daar
zijn
personeelskosten, afschrijvingen of exploitatiekosten is verboden.
Motivering: Volgens de economische theorie laat een variabel prijsvoorstel toe het risico verbonden aan de kostenevolutie van een leverancier (“prijsrisico”) te verleggen van deze leverancier naar zijn eindklanten: iedere kostenevolutie van een gegeven leverancier wordt doorberekend aan zijn eindklanten door middel van een formule die een of meerdere indexeringsparameters omvat (“pass through”-principe).
Voor de eindklant schuilt het voordeel van een variabel prijsvoorstel, tegenover een vast prijsvoorstel, in het feit dat de leverancier hierin geen risicopremie moet doorrekenen omdat deze leverancier zelf het prijsrisico niet dekt.
In het geval van een vast prijsvoorstel zal de door de leverancier gevraagde risicopremie om het risico verbonden aan de evolutie van een bepaalde kostencategorie, des te hoger liggen daar (i) de leverancier een beperkte controle uitoefent op de evolutie van deze kostencategorie en (ii) deze kostencategorie op onvoorspelbare wijze evolueert.
Uit de economische theorie blijkt dat het gebruik van indexeringsparameters die de evolutie van de kostencategorieën waarop de leverancier een significante controle uitoefent en/of die voorspelbaar evolueren voor de consument slechts een zeer beperkt voordeel uitmaakt: de risicopremie die de consument zo uitspaart is immers van nature beperkt. Om evidente redenen is het voordeel van een dergelijke indexeringsparameter des te beperkter voor de consument als de door de indexeringsparameter gedekte kostencategorie slechts een kleine
28/44
fractie van de totale kosten van de leverancier vertegenwoordigt: de zo uitgespaarde risicopremie is immers des te beperkter.
Het is economisch relevant de instandhouding toe te laten van een overdracht van het prijsrisico van de leverancier naar de eindklant voor de werkelijke bevoorradingskosten in gas van de leverancier. Immers:
i.
het
grootste
deel
van
de
kosten
van
een
gasleverancier
zijn
bevoorradingskosten voor gas;
ii.
op korte termijn heeft de leverancier geen controle over de evolutie van deze bevoorradingskosten;
iii.
de evolutie van deze bevoorradingskosten is onvoorspelbaar: deze kosten kunnen erg volatiel zijn in de loop van een periode die gedekt wordt door een bevoorradingsovereenkomst met een residentiële klant of een kmo (1 tot 3 jaar).
A contrario is het economisch heel wat minder relevant om de instandhouding toe te laten van het afwentelen van het prijsrisico van de leverancier op de eindklant voor de andere kosten dan de kosten verbonden aan de energiebevoorrading van de leverancier. Deze “andere kosten” betreffen met name personeelskosten, afschrijvingen en exploitatiekosten. Immers:
i.
de “andere kosten” beslaan maar een fractie van de totale kostenlast van de leverancier;
ii.
de “andere kosten” zijn voornamelijk kosten met een door de leverancier controleerbare evolutie;
iii.
de evolutie van een aantal van deze “andere kosten” is voorspelbaar in de periode gedekt door een residentieel contract (1 tot 3 jaar) omdat deze kosten van nature weinig volatiel zijn: bijvoorbeeld de loonkost per uur in de privésector is tussen 2007 en 2011 geëvolueerd in de loonvork tussen +0,9%/jaar en +3,6%/jaar34;
34
Nationale Bank van België, Jaarverslag 2011, p.84. Gerangschikt in stijgende lijn: +0,9%(2010), +2,7%(2011), +2,8%(2009), +3,1%(2007) en +3,6%(2008). 29/44
Binnen de prijsvoorstellen van de leveranciers bestaat er momenteel evenwel een aanzienlijk aantal parameters die de evolutie van deze “andere kosten” weerspiegelen. Zoals hierboven geïllustreerd, met name in figuur 4, hebben deze parameters het bijzondere kenmerk vaak erg complex te zijn in de berekening ervan en sterk leveranciersafhankelijk te zijn: ze maken de vergelijking tussen de prijsvoorstellen onderling moeilijk en de facto ook de ontwikkeling van een gezonde concurrentie in het marktsegment van de levering.
Overwegende dat het gebruik van parameters die de evolutie van andere kosten dan die van de gasbevoorrading van de leverancier, een zeer beperkt economisch voordeel oplevert (zowel voor de eindverbruiker als voor zijn leverancier), maar dat deze parameters de vergelijking van de verschillende prijsvoorstellen onnodig moeilijk maken, wordt derhalve voorgesteld het gebruik van deze parameters te verbieden. Dit eerste criterium bevordert de vergelijkbaarheid van de verschillende op de markt beschikbare prijsvoorstellen aanzienlijk. Het
is
transparant,
objectief,
niet-discriminerend
en
garandeert
dat
de
indexeringsparameters representatief zijn voor de werkelijke bevoorradingskosten, conform artikel 15/10bis, § 4bis, van de gaswet.
CRITERIUM 2. De toegelaten indexeringsparameters worden uitsluitend berekend op basis van vrij en gratis voor de eindklant toegankelijke gegevens, met name op het internet, en zijn het voorwerp van een verduidelijking op de website van de leverancier, in het bijzonder voor wat betreft hun gedetailleerde berekening.
Motivering: Een van de noodzakelijke voorwaarden voor een situatie van perfecte concurrentie is een transparante markt: de eindconsument moet perfect geïnformeerd zijn over de marktsituatie en het product. Deze informatie moet vrij en gratis toegankelijk zijn.
Om de eindklant inzicht te geven in hoe de variabele energieprijzen van zijn leverancier en diens concurrenten evolueren, wordt er voorgesteld dat alle gegevens noodzakelijk voor de berekening van de indexeringsparameters, alsook hun gedetailleerde berekening, voortaan vrij en kosteloos beschikbaar moeten zijn op het internet.
Zijn de gegevens noodzakelijk voor de berekening van een indexeringsparameter niet vrij en gratis toegankelijk, dan moet de betrokken leverancier ervoor zorgen dat deze gegevens op zijn website gepubliceerd worden. De eventuele kosten voortvloeiend uit de publicatie van deze gegevens op de leverancierswebsite zijn ten laste van de leverancier.
30/44
Dit tweede criterium bevordert de vergelijkbaarheid van de verschillende op de markt beschikbare prijsvoorstellen. Het is transparant, objectief, niet-discriminerend en verhindert de
indexeringsparameters
geenszins
representatief
te
zijn
voor
de
werkelijke
bevoorradingskosten. Het is derhalve conform artikel 15/10bis, §4bis, van de gaswet.
CRITERIUM 3. De toegelaten indexeringsparameters voor gas worden uitsluitend berekend op basis van beursnoteringen met betrekking tot de Belgische gasmarkt.
Motivering: Vanaf de jaren 1960 is aardgas een belangrijke component geworden op de energiebalans van de ontwikkelde landen. Algemeen gesproken tekenden zich twee grote prijzettingsmechanismen af.
Vanaf de jaren 1980 werd de aardgasprijs in de Verenigde Staten en later ook in het Verenigd Koninkrijk bepaald op basis van de wet van vraag en aanbod op de specifieke markten (hubs)35.
Op het Europese vasteland daarentegen bleef de prijs voor aardgas afgeleid van die van aardolie of steenkool die al heel wat langer gebruikt en genoteerd werden als grondstof. De in die tijd aangehaalde redenen waren tweeërlei:
i.
enerzijds moest aardgas, bij gebrek aan liquide markten, genoteerd worden tegenover het substituut dat er het dichtst bij aanleunde, met name op de markt concurrerende brandstoffen (aardolie en afgeleiden, maar ook steenkool);
ii.
anderzijds werd aardgas lange tijd beschouwd als een bijproduct van de aardolieontginning (wet gas). Zelfs na de ontdekking van de pure gasvelden (dry gas) (bv. het gasveld Slochteren in Groningen, Nederland) werd nog lange tijd prioriteit gegeven aan de ontginning van “wet gas”-velden als manier om het projectrendement te maximaliseren (gecombineerde ontginning van aardolie en aardgas)36. Logisch gevolg hiervan was dat de meeste exportlanden van aardgas ook aardolie uitvoerden.
35
Energy Charter Secretariat, Putting a Price on Energy : International Pricing Mechanisms for Oil and Gas, 2007, p. 59. 36 International Energy Agency, Medium-Term Oil and Gas Markets 2010, p. 79. 31/44
De min of meer recente technisch-economische ontwikkelingen maken dat het voortaan niet meer relevant is de aardgasprijs af te stemmen op die van aardolie of steenkool. Deze ontwikkelingen kunnen als volgt uiteengezet worden:
1. Aardolieproducten en steenkool zijn niet langer substituten voor aardgas
Aardgas heeft in heel wat gevallen aardolieproducten en steenkool vervangen waardoor deze laatste niet langer gezien kunnen worden als substituten voor aardgas37.
Binnen de energieverslindende industriële sectoren verklaren volgende elementen het succes van aardgas:
i.
de kostprijs en de moeilijkheid voor het onderhoud van de verbrandings- en opslaginstallaties voor aardolie en steenkool;
ii.
de steeds strenger wordende milieunormen inzake uitstoot van vervuilende stoffen;
iii.
de intrede van moderne hoogrendementsverbrandingsinstallaties voor aardgas.
In de huishoudelijke sector is de enige historische concurrent van gas voor de Belgische huishoudelijke afnemers - de stookolie - aanzienlijk duurder geworden dan gas (minimum 100 EUR/jaar duurder bij een identiek verbruik in vergelijking met een residentiële gasklant T2 van de historische leverancier). Dit verklaart dat steeds minder huishoudens met mazout stoken: ongeveer 60% van de Belgische huishoudelijke klanten gebruikt voortaan gas om zijn woning te verwarmen.
37
STERN, J. en ROGERS, H., Oxford Institute for Energy Studies, The Transition to Hub-Based Gas Pricing in Continental Europe, 2011, p. 2. 32/44
2. Het
aardgasaanbod steeg
sneller
dan het aanbod aan aardolie en de
gasexporterende landen exporteren niet langer noodzakelijkerwijs ook aardolie
De technologische vooruitgang die het laatste decennium kleurde op het vlak van hydrofracturering en horizontale boringen ruimde baan voor de ontwikkeling van de nietconventionele aardgasproductie (schaliegas).
De brutale intrede van deze niet-conventionele aardgasproductie in Noord-Amerika en Australië heeft het aanbod op deze regionale markten gevoelig uitgebreid38.
Terwijl talloze analisten in het begin van de jaren 2000 een verhoogde afhankelijkheid van Noord-Amerika voorspelden op het vlak van invoer van vloeibaar aardgas (LNG) en ten gevolge van deze niet-conventionele aardgasproductie in Noord-Amerika, zullen de Verenigde Staten binnenkort hun positie van invoerder zien overgaan naar die van uitvoerder van aardgas39.
Deze sterke uitbreiding van het aanbod op de Noord-Amerikaanse markt (Henry Hub) wordt gevisualiseerd in onderstaande grafiek: sinds twee jaar liggen de prijzen er structureel lager dan de prijzen waargenomen op de Europese markt (NBP40). In maart 2012 lagen de op de Europese spotmarkt genoteerde prijzen 5 maal hoger dan die op de Amerikaanse spotmarkt.
38
The Economist, The future of natural gas, 6 augustus 2011, p. 46-48. Consulteerbaar via: www.economist.com/node/21525381 “In 2003 America’s National Petroleum Council estimated that North America (including Canada and Mexico) might have 1.1 trillion cubic metres (tcm) of recoverable shale gas. This year America’s Advanced Resources International reckoned there might be 50 times as much.” 39 Kenneth B. Medlock III., Impact of Shale Gas Development on global gas market, Wiley Periodicals, april 2011, p.22-28. Consulteerbaar via: http://energy.wilkes.edu/PDFFiles/Economics/Impact%20of%20Shale%20Gas%20Development%20o n%20Global%20Gas%20Markets.pdf 40 National Balancing Point (NBP) is de hub van het Verenigd Koninkrijk en tevens de meest liquide Europese hub. Deze is fysisch bidirectioneel gekoppeld aan de ZEEBRUGGE HUB via een pijpleiding - met hoofdaandeelhouder Fluxys - . De prijs van de ZEEBRUGGE HUB wordt afgestemd op die van het NBP. 33/44
Figuur 7:
Evolutie van de spotprijzen gas op de Europese en op de Noord-Amerikaanse markt (Bron: Bloomberg)
Deze sterke uitbreiding van het aanbod op de regionale Amerikaanse en Australische markten brengt een algemene aanboduitbreiding (zowel op dit moment als in de toekomst) op de Europese markt met zich mee. De volgende elementen liggen aan de basis van deze aanboduitbreiding:
i.
de productie van vloeibaar aardgas (LNG) van Qatar die oorspronkelijk bestemd was voor de Noord-Amerikaanse markt werd omgeleid naar de Europese markt om van hogere prijzen op de spotmarkt te genieten (zie bovenstaande figuur 7);
ii.
de landen uit Noord-Amerika en Australië ontwikkelen momenteel aanzienlijke gasliquefactiecapaciteiten met het oog op LNG-export. Hier dient opgemerkt te worden
dat
de
gasexporteurs
niet
langer
noodzakelijkerwijs
ook
aardolieproducten uitvoeren, wat in het verleden wel het geval was;
34/44
iii.
aanzienlijke LNG-invoercapaciteiten werden in Europa ontwikkeld: in augustus 2011 waren er reeds 21 LNG-terminals actief om dit gas goedkoop in te voeren. De komende jaren worden er voor Europa nog grote bijkomende LNGinvoercapaciteiten verwacht: 7 LNG-terminals zijn momenteel in aanbouw en er liggen nog 31 andere projecten ter studie voor41.
Deze aanboduitbreiding op de Europese markt maakte de onderhandelingspositie van de historische leveranciers op de Europese markt (Gazprom, Noorwegen) - waar de aardgasprijs afgeleid werd van de aardolieprijs - een flink stuk zwakker door de gezamenlijke
ontwikkeling
van
deze
niet-conventionele
gasproductie
en
de
import/exportcapaciteiten van LNG. Reeds enkele jaren stemden deze historische leveranciers ermee in opnieuw te onderhandelen over hun contracten opdat de prijs van een deel van de aan het Europese vasteland geleverde gasvolumes bepaald zou worden op basis van de genoteerde prijzen op de gashubs op het Europese vasteland - en niet langer op basis van de aardolieprijzen42.
3. Er bestaan voortaan op het Europese vasteland liquide markten die de leveranciers toelaten zich tegen lage kosten te bevoorraden
Voortaan bestaan er liquide markten (hubs) op het Europese vasteland waar het overschot van het aanbod op de mondiale markt zich situeert.
Op Belgisch niveau kunnen we stellen dat de Belgische consument, dankzij de terminal van Zeebrugge en de uitstekende infrastructuur van het Belgische transmissienet (Fluxys), goed uitgerust is om te genieten van deze goedkope LNG-invoer.
Specifieke aardgasmarkten (hubs) werden opgezet rond deze transmissie-infrastructuur: TTF, ZEEBRUGGE HUB en ZTP (waarvan de lancering voorzien is voor oktober 201243). De in België actieve leveranciers hebben allen de mogelijkheid zich tegen lage prijs te bevoorraden met aardgas op deze liquide, transparante en fysiek met de andere Europese hubs verbonden markten.
41
Gas Infrastructure Europe, LNG map, augustus 2011. Consulteerbaar via: http://www.gie.eu/maps_data/downloads/2011/GLE_LNG_August2011_MAP.pdf 42 The Economist, The future of natural gas, 6 augustus 2011, p. 46-48. Consulteerbaar via: www.economist.com/node/21525381 43 European Spot Gas Markets, “Zeebrugge set to be a single virtual and physical hub”,19 maart 2012, p. 1-5 35/44
Al deze technisch/economische ontwikkelingen maken het feit de aardgasprijs af te leiden van die van aardolieproducten of steenkool niet langer relevant.
Men stelt evenwel vast dat bepaalde leveranciers momenteel het aardgas nog steeds aan hun
Belgische
residentiële
klanten
factureren
op
basis
van
de
prijzen
voor
aardolieproducten: deze leveranciers factureren hun Belgische residentiële klanten en kmo’s op basis van interne transferprijzen aan multinationals die de bevoorrading van hun Europese dochtermaatschappijen centraal beheren.
De vaststelling dringt zich op dat het onmogelijk is te bevestigen dat deze interne transferprijzen de werkelijke bevoorradingskosten van deze multinationals weerspiegelen. Immers:
i.
deze interne transferprijzen maken het deze multinationals mogelijk hun marge geografisch te lokaliseren en dit in functie van het regulatoire en fiscale kader, van toepassing in de verschillende landen waar ze actief zijn. Deze multinationals bepalen deze interne transferprijzen zodanig dat ze hun geconsolideerde winst na belastingen kunnen maximaliseren
ii.
deze interne transferprijzen zijn niet transparant. In het verleden heeft de CREG het redelijke karakter onderzocht van het niveau van de interne transferprijzen uit het buitenland aan België: de CREG botste op een weigering tot medewerking van de betrokken ondernemingen die zich beriepen op buitenlandse wetgeving om de gevraagde informatie niet te hoeven verstrekken;
iii.
in België worden heel wat industriële klanten van deze multinationals gefactureerd op basis van beursnoteringen met betrekking tot de Belgische gasmarkt;
iv.
bij ten minste één multinational die haar facturatie aan de Belgische residentiële klanten baseert op de interne transferprijzen gekoppeld aan de aardolieprijzen, ligt de prijs van de aan de residentiële klant gefactureerde molecule hoger in België dan in het land waar de maatschappelijke zetel van het bedrijf gevestigd is, en dit terwijl de Europese bevoorradingsportefeuille van deze multinational globaal beheerd wordt, zonder specifieke toewijzing per klantensegment44.
44
CRE, Rapport sur les coûts d’approvisionnement de GDF Suez, september 2011, p.5 36/44
Bovendien brengen deze elementen een weinig roemrijke praktijk van een aantal van deze multinationals aan het licht: de kosten verbonden aan de prijzigste bevoorradingsbronnen uit hun Europese bevoorradingsportefeuille (de langetermijnbevoorradingscontracten met een prijs die nog geïndexeerd wordt op die van aardolie) worden heel concreet afgewenteld op hun Belgische residentiële klanten en kmo’s. De goedkoopste bevoorradingsbronnen uit hun Europese portefeuille (de aankopen op de hubs) worden dan weer systematisch aangewend om hun klanten buiten België te bedienen of om de elektriciteitscentrales van deze multinationals te voorzien van gas. In de vergelijking tussen een residentiële typeklant “verwarming” die 23MWh/jaar verbruikt bij een leverancier die werkt met een indexering op basis van de noteringen op TTF of ZEEBRUGGE HUB en eenzelfde typeklant bij een leverancier met een indexering van 85% op basis van de aardolieprijzen zal deze laatste in maart 2012 zo’n 400 EUR/jaar excl. BTW meer betalen.
Deze praktijk is niet langer aanvaardbaar.
Bovendien zijn de interne transferprijzen, zoals hierboven geïllustreerd, vaak erg complex en variëren ze sterk van leverancier tot leverancier.
Verder toelaten dat de indexeringsparameters de evolutie weerspiegelen van de interne transferprijzen schaadt de belangen van de eindklanten in ernstige mate. Immers:
i.
de vergelijking van de prijsvoorstellen blijft een aartsmoeilijke oefening die de facto de ontwikkeling van gezonde concurrentie op dit segment van de leveringsmarkt in de weg staat;
ii.
bepaalde consumenten blijven een “blanco cheque” tekenen op naam van deze ondernemingen.
Tot slot stelt men met belangstelling vast dat bepaalde leveranciers, sinds een aantal jaren, ervoor gekozen hebben de gasprijs voor hun residentiële klanten niet langer te koppelen aan de aardolieprijzen. Deze leveranciers factureren het gas aan hun residentiële klanten op
37/44
basis van beursnoteringen van het gas, met betrekking tot de Belgische markt. Deze keuze belet hen geenszins rendabel te zijn45.
Om al deze redenen wordt er voorgesteld dat de voor gas toegelaten indexeringsparameters uitsluitend berekend mogen worden op basis van de enige objectieve variabelen op de Belgische vrijgemaakte markt: de beursnoteringen voor gas met betrekking tot de Belgische markt. Dit criterium is transparant, objectief, niet-discriminerend en verzekert dat de indexeringsparameters representatief zijn voor de werkelijke bevoorradingskosten, conform artikel 15/10bis, §4bis van de gaswet.
45
CREG, Studie (F)110428-CDC-1063 over de “de kwaliteit van de parameters in de tarifering van aardgas”, 28 april 2011, p. 20: “Dankzij de overgang van een indexering op basis van de olieprijs naar een indexering op basis van de gasprijs konden Lampiris en Essent prijzen aanbieden die gemiddeld 0,6 c€/kWh excl. BTW lager zijn dan de prijzen van de historische operatoren. De CREG stelt echter vast dat de winstmarge van deze operatoren daardoor niet is gedaald.” Consulteerbaar via: http://www.creg.info/pdf/Studies/F1063NL.pdf
38/44
IV. VOORSTEL
VOOR
DIVERSE
MAAT-
REGELEN OM DE VERGELIJKBAARHEID EN
DE
TRANSPARANTIE
VAN
DE
ENERGIEPRIJZEN TE GARANDEREN Op eigen initiatief stelt de CREG hieronder een aantal maatregelen voor om de vergelijkbaarheid en de transparantie van de op de markt beschikbare prijsvoorstellen te garanderen. Deze diverse maatregelen zijn gebundeld in de volgende generieke thema’s: prijssimulatoren en facturen.
IV.1 Prijssimulatoren
De
prijs
vermeld
in
de
prijssimulatoren
moet
voor
de
verschillende
indexeringsparameters gebaseerd zijn op de gemiddelde waarden van de laatste 12 maanden
Voor de prijsvoorstellen met een variabele prijs wordt de prijs weergegeven in de prijsfiches van de leveranciers momenteel berekend op basis van de “meest recente” waarden van de indexeringsparameters. Een gelijkaardige regel is momenteel ook van toepassing voor de prijssimulatoren46.
Omwille van de hierboven geïllustreerde redenen, met name in figuren 5 en 6, zijn de meest recente waarden van de indexeringsparameters geen goede indicator voor hun gemiddelde niveau over een heel jaar.
Voor een betere vergelijkbaarheid van de tariefvoorstellen wordt er voorgesteld om in de prijssimulaties voortaan uit te gaan van de “gemiddelde waarden over een periode van de 12 laatste maanden” voor de verschillende indexeringsparameters.
46
Zie akkoord “De consument op de vrijgemaakte elektriciteits- en gasmarkt”, p.3 en 4. Consulteerbaar via: http://economie.fgov.be/nl/binaries/2008_06_11_Akkoord_Gedragscode_tcm325116136.pdf 39/44
Wanneer een dergelijke weging voorzien is in het kader van het betreffende prijsvoorstel dient deze gemiddelde waarde berekend te worden op basis van de voor de laatste 12 maanden relevante SLP-curve47.
IV.2 Facturen De door de leverancier eventueel aangerekende optionele diensten moeten apart op de gas- en elektriciteitsfacturen vermeld worden
Heel wat leveranciers bieden hun klanten optionele diensten aan: onderhoud en herstelling van de verwarmingsketel, energieaudit, beheer op afstand van huishoudtoestellen, verzekeringscontracten, …
Teneinde de transparantie van de energieprijzen te vergroten, wordt er voorgesteld de verschillende door de leverancier aangeboden optionele diensten allemaal apart op de gasen elektriciteitsfacturen op te nemen.
Iedere gas- en elektriciteitsfactuur moet een standaardboodschap bevatten met het adres van de prijssimulator van de bevoegde regionale regulator, alsook een overzicht van de te volgen procedure om naar een andere leverancier over te stappen
Om het vergelijken van prijsvoorstellen te bevorderen, wordt er voorgesteld dat alle leveranciers eenzelfde standaardboodschap op hun factuur zouden vermelden. Deze standaardboodschap zou dan het adres van de prijssimulator vermelden van de bevoegde regionale regulator en een overzicht van de te volgen procedure om naar een andere leverancier over te stappen. Men gaat ook in op de problematiek van de opzegtermijn en de verbrekingsvergoedingen.
47
De SLP-curves (“Synthetic Load Profiles”) zijn type-verbruiksprofielen die in de geliberaliseerde elektriciteits- en gasmarkt gebruikt worden voor de allocatie van de afname van verbruikers die niet uitgerust zijn met een telegelezen meter. Voor meer informatie hierover, zie: http://www.synergrid.be/index.cfm?PageID=16896 . 40/44
V.
CONCLUSIES
Het Directiecomité van de CREG stelt hierbij haar exhaustieve lijst voor van criteria waaraan iedere toegelaten indexeringsparameter voor gas dient te beantwoorden: “De indexeringsparameters bepaald door de leveranciers actief op de Belgische gasmarkt voldoen aan volgende cumulatieve criteria:
1°
ze veranderen alleen in functie van de evolutie van de werkelijke
bevoorradingskosten van de leverancier; iedere parameter die evolueert in functie van
andere
kosten
zoals
daar
zijn
personeelskosten,
afschrijvingen
of
exploitatiekosten is verboden;
2° ze worden uitsluitend berekend op basis van vrij en gratis voor de eindklant toegankelijke gegevens, met name op het internet, en zijn het voorwerp van een verduidelijking op de website van de leverancier, in het bijzonder voor wat betreft hun gedetailleerde berekening;
3° ze worden uitsluitend berekend op basis van beursnoteringen met betrekking tot de Belgische gasmarkt.”
Deze exhaustieve lijst van criteria wordt opgenomen in het ontwerp van Koninklijk Besluit bijgevoegd bij voorliggend voorstel.
41/44
Het Directiecomité van de CREG stelt daarnaast de implementatie van de volgende diverse maatregelen voor om de vergelijkbaarheid en de transparantie van de energieprijzen te verzekeren: -
de in de prijssimulatoren vermelde prijs moet voor de verschillende indexeringsparameters gebaseerd zijn op de gemiddelde waarden van de laatste 12 maanden;
-
de eventueel door de leverancier gefactureerde optionele diensten moeten apart vermeld worden op de gas- en elektriciteitsfacturen;
-
elke gas- en elektriciteitsfactuur moet een standaardboodschap bevatten met het adres van de prijssimulator van de bevoegde regionale regulator, alsook een overzicht van de te volgen procedure om naar een andere leverancier over te stappen.
Voor de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas
Guido Camps
François Possemiers
Directeur
Voorzitter van het Directiecomité
42/44
VI. BIJLAGE Ontwerp van Koninklijk Besluit betreffende het voorstel van exhaustieve lijst van criteria
KONINKRIJK BELGIË FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, KMO, MIDDENSTAND EN ENERGIE Voorontwerp van Koninklijk Besluit betreffende de vastlegging van de exhaustieve lijst van toegelaten criteria voor de indexering van de gasprijzen door de leveranciers
ALBERT II, KONING DER BELGEN,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, artikel 15/10bis, §4bis, gewijzigd bij de wet van 29 maart 2012;
Gelet op het voorstel van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas van […] 2012; Gelet op het advies XXXXX/X van de Raad van State, gegeven op […], met toepassing van het artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen en de Staatssecretaris voor Energie,
HEBBEN WIJ BESLOTEN EN BESLUITEN WIJ:
Artikel 1. De indexeringsparameters bepaald door de leveranciers actief op de Belgische gasmarkt voldoen aan de volgende cumulatieve criteria: 1° ze veranderen alleen in functie van de evolutie van de werkelijke bevoorradingskosten van de leverancier; iedere parameter die evolueert in functie van andere kosten zoals daar zijn personeelskosten, afschrijvingen of exploitatiekosten is verboden;
43/44
2° ze worden uitsluitend berekend op basis van vrij en gratis voor de eindklant toegankelijke gegevens, met name op het internet, en zijn het voorwerp van een verduidelijking op de website van de leverancier, in het bijzonder voor wat betreft hun gedetailleerde berekening; 3° ze worden uitsluitend berekend op basis van beursnoteringen met betrekking tot de Belgische gasmarkt.”
Art. 2. Onderhavig besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 3. De Minister bevoegd voor Energie is belast met de uitvoering van voorliggend besluit. Opgemaakt te Brussel op […].
ALBERT Van Koningswege:
De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET
De Staatssecretaris voor Energie, M. WATHELET
44/44