Ontwerpeisen en benodigd budget onafhankelijk vertrouwenswerk onder de Jeugdwet
Eindrapport Transitiebureau Jeugd
BMC april 2014 drs. C.E. (Caroline) Mobach Projectnummer: 107568 Correspondentienummer: AD-1704-68538
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
INHOUD
VOORWOORD HOOFDSTUK 1
OPDRACHTFORMULERING ORGANISATIES VERTROUWENSWERK IN DE AANLOOP NAAR 2015 4 1.1
HOOFDSTUK 2
3
Het vertrouwenswerk maakt ook een transformatie door Ontwerp- en kwaliteitseisen voor het landelijk transitieplan 2014 vertrouwenswerk
4 4
BEPALING BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET IS SLECHTS BEPERKT MOGELIJK EN VRAAGT OM ACTIEVE MONITORING 7 2.1
Factoren die meewegen bij de bepaling van de benodigde omvang van het vertrouwenswerk voor de cliënten die overgaan naar de Jeugdwet Overzicht vertrouwenswerk nu en straks geldende wetten
8 8
2.2
Onderscheid tussen gebruikers van tweedelijnsjeugdzorg en aantal unieke cliënten is relevante factor voor bepaling omvang vertrouwenswerk 9
2.3
Gebruik van de tweedelijnsjeugdzorg nader belicht
2.4
Bij de bepaling van de benodigde omvang van het vertrouwenswerk wordt vooralsnog gerekend met het aantal unieke cliënten 11
2.5
Uitwerking inschattingen vertrouwenswerk voor werksoorten die vanaf 2015 óók gebruik kunnen maken van onafhankelijk vertrouwenswerk op grond van de Jeugdwet
10
12
2.6
De gemeenten worden verantwoordelijk voor het onafhankelijk vertrouwenswerk voor de jeugd-GGZ 13
2.7
Het huidige vertrouwenswerk in het kader van de Wet Bopz voor jeugd met een GGZbehandeling bedraagt 3,12 fte 14
2.8
De gewenste omvang van het vertrouwenswerk voor jeugdigen met een vorm van ambulante GGZ-behandeling wordt geschat op 5 fte
15
De benodigde inzet voor familievertrouwenswerk voor jeugdigen met GGZproblematiek wordt in de loop van 2014 duidelijk
17
2.9
2.10 Het huidige vertrouwenswerk voor de doelgroep jeugdigen met een (L)VB is onvergelijkbaar met het onafhankelijke vertrouwenswerk onder de nieuwe Jeugdwet
18
2.11 Het vertrouwenswerk voor jeugdigen met een (L)VB wordt in de praktijk verschillend ingevuld en vormgegeven 19 2.12 Op basis van de huidige informatie blijft het speculeren wat het benodigde budget voor vertrouwenswerk voor de jeugd-(L)VG zou moeten zijn
1/32
20
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
2.13 Voor de groep jeugdigen met een (L)VB die gebruikmaakt van een vorm van ambulante hulp is bij benadering 4 fte nodig
21
2.14 Voor de groep jeugdigen met een (L)VB die gebruikmaakt van een vorm van intramurale hulp is bij benadering 7,6 fte nodig
22
2.15 Het voorstel is om budget beschikbaar te stellen ten behoeve van onafhankelijk vertrouwenswerk voor de groep jeugd-(L)VB van in totaal 11,6 fte en voor de groep jeugd-GGZ Ambulant van 5 fte en in 2015 en 2016 zorgvuldig te monitoren of dit passend is 22 HOOFDSTUK 3
BIJ BENADERING IS 81,5 FTE STRUCTUREEL + 2 FTE TIJDELIJK ONAFHANKELIJKE VERTROUWENSPERSOON NODIG OM DE JEUGDWET UIT TE VOEREN 24 3.1 3.2
HOOFDSTUK 4
Het vertrouwenswerk voor kinderen en jeugdigen met een (L)VB en hun ouders stelt bijzondere eisen
26
Vertrouwenswerk voor de groep jeugdigen met een (L)VB en hun ouders onderscheidt zich door een praktische concrete aanpak dicht bij de jeugdigen en ouders
27
VERVOLGSTAPPEN IN 2014 ZIJN NOODZAKELIJK OM HET VERTROUWENSWERK VANAF 2015 TE BORGEN 29
2/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Voorwoord In mei 2013 bracht BMC in opdracht van het Transitiebureau Jeugd het advies uit ‘Een gezicht dichtbij. Verkennend onderzoek naar de gewenste invulling in de praktijk van het vertrouwenswerk binnen de toekomstige Jeugdwet’. Op basis van dit advies heeft de Buitengewone Algemene Ledenraadvergadering van de VNG op 29 november 2013 in principe besloten om het onafhankelijk vertrouwenswerk voor drie jaar vanaf 2015 landelijk in te kopen. Vervolgens heeft het Transitiebureau Jeugd aan BMC verzocht drie zaken nader uit te werken: 1. het opstellen van een factsheet vertrouwenswerk in samenwerking met de organisaties voor vertrouwenswerk. Deze factsheet is in oktober 2013 beschikbaar gekomen; 2. het opstellen van een opdrachtformulering voor de huidige organisaties voor vertrouwenswerk om in 2014 voorbereidingen te treffen voor een andere manier van werken vanaf 2015. Zij zullen op lokaal/regionaal niveau in staat moeten zijn om samen te werken los van sectoren of instellingen en zorgdragen voor een landelijk aanspreekpunt voor gemeenten en burgers wat betreft mensen en middelen; 3. het verschaffen van inzicht in het benodigde budget voor uitvoering van het onafhankelijk vertrouwenswerk conform de Jeugdwet vanaf 2015. In deze notitie wordt ingegaan op de onderdeel 2 (hoofdstuk 1) en onderdeel 3 (hoofdstukken 2 tot en met 4). Gelet op het ontbreken van een normering voor het onafhankelijk vertrouwenswerk, de onvergelijkbare huidige situatie en de situatie vanaf 2015 én de verschillende kenmerken van de doelgroepen die overgaan naar de Jeugdwet, is het inzicht in het benodigde budget voor uitvoering van het onafhankelijk vertrouwenswerk onder de Jeugdwet met de nodige slagen om de arm berekend. Het verdient dan ook nadrukkelijk aanbeveling om de komende jaren op basis van de voorgestelde normering nauwlettend te volgen of het voorgestelde budget passend is. Daarnaast zijn er nog verschillende vraagstukken (issues) die besproken moeten worden tussen VNG en het Ministerie van VWS. Deze vraagstukken zijn benoemd aan het begin van hoofdstuk 3. In de notitie wordt, conform de huidige praktijk, afwisselend gesproken over jeugdigen met (licht)verstandelijke beperking (L)VB of (licht) verstandelijk gehandicapte (L)VG jeugd. Bij het opstellen van deze notitie heeft een vertegenwoordiging van vertrouwenswerk- en cliëntenorganisaties als klankbord gefungeerd. Daarnaast hebben beleidsadviseurs van VWS Lotte Meulman (Directie Curatieve Zorg), Wim Brunenberg (Directie Langdurige Zorg) en Martin Bos (Directie Jeugd), de notitie becommentarieerd. Op deze plaats een woord van dank voor hun bijdragen aan deze notitie. Namens het Transitiebureau Jeugd vervulden Frieda Both (VNG) en Martin Bos (Ministerie van VWS) de rol van opdrachtgever. Hen wil ik in het bijzonder dankzeggen voor hun bijdragen en betrokkenheid bij de totstandkoming van deze notitie.
Caroline Mobach projectleider
3/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Hoofdstuk 1
1.1
Opdrachtformulering organisaties vertrouwenswerk in de aanloop naar 2015 Het vertrouwenswerk maakt ook een transformatie door Op 1 januari 2015 treedt de nieuwe Jeugdwet in werking. Onafhankelijk vertrouwenswerk is verplicht gesteld in de Jeugdwet. Gemeenten worden vanaf 2015 verantwoordelijk voor onafhankelijk vertrouwenswerk, geleverd door een rechtspersoon die, op verzoek, cliënten in de jeugdhulp bijstaat. De verplichting om een onafhankelijke vertrouwenspersoon ter beschikking te stellen aan jeugdigen is een belangrijk instrument om de rechten van jeugdigen die onder de Jeugdwet vallen te waarborgen. Vanaf 2015 wordt het onafhankelijke vertrouwenswerk voor de periode van drie jaar landelijk ingekocht, onder voorwaarde dat de vertrouwenswerkorganisaties anders gaan werken. AKJ, PVP en Zorgbelang werken daartoe in 2014 een plan uit in opdracht van de VNG en het Transitiebureau Jeugd. Voor de uitwerking van dit plan is een opdrachtformulering opgesteld met gebruikmaking van de inbreng van verschillende gemeenten en de inzichten, zoals verwoord in het eerdere BMC-advies ‘Een gezicht dichtbij’1. De opdrachtformulering dient als kaderstelling voor deze nieuwe werkwijze van de vertrouwenswerkorganisaties. Ontwerp- en kwaliteitseisen voor het landelijk transitieplan 2014 vertrouwenswerk De opdrachtformulering bestaat uit vijf onderdelen, die deel uitmaken van een ‘landelijk transitieplan 2014 vertrouwenswerk’: 1. -
-
-
1
Toegankelijkheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid De vertrouwenswerkorganisaties dragen gezamenlijk zorg voor een 24-uursbereikbaarheid voor jeugdigen (en hun ouders, pleegouders en familieleden), die aansluit bij de al gebruikelijke faciliteiten passend bij de aard van het vertrouwenswerk voor de verschillende doelgroepen. De vertrouwenswerkorganisaties zorgen gezamenlijk voor meerdere communicatiekanalen (fysiek, telefonisch, e-mail, social media en dergelijke). De vertrouwenswerkorganisaties organiseren één gezamenlijk ‘meldpunt’ (waaronder één landelijk telefoonnummer). De vertrouwenswerkorganisaties borgen aantoonbaar dat jeugdigen (en hun ouders, pleegouders en familieleden) op wijkniveau te maken hebben met een aantal (team van) vertrouwde gezichten. Voor de Landelijke Stichting Familievertrouwenspersonen (LSFVP) zal deze aanwezigheidseis passend worden ingevuld. Op regionaal niveau lijkt dat passend. De vertrouwenswerkorganisaties borgen dat het voor gemeenten duidelijk is wie hun aanspreekpunt is. Voor jeugdigen die verblijven in residentiële voorzieningen geldt dat de vertrouwenspersoon actief op vaste tijden op locatie beschikbaar en bereikbaar is. Dit is noodzakelijk op grond van de ervaring dat de drempel voor jongeren om zelf het initiatief te nemen om een vertrouwenspersoon te benaderen redelijk hoog is.
BMC, Amersfoort, mei 2013
4/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
2. -
Eenduidige werkwijze vertrouwenswerkorganisaties De vertrouwenswerkorganisaties werken samen om harmonisatie van het vertrouwenswerk te bewerkstelligen. Het uitgangspunt hierbij is dat het vertrouwenswerk voor jeugdigen (en hun ouders) op eenduidige wijze wordt georganiseerd conform het kwaliteitskader uit de Jeugdwet en relevante AMvB’s.
3. -
Kwaliteit Het vertrouwenswerk voor jeugdigen (en hun ouders) wordt in principe uitgevoerd door en/of onder verantwoordelijkheid van professionals met minimaal een relevant hbowerk- en denkniveau, al dan niet in samenwerking met ervaringsdeskundigen in de LVG-sector die niet noodzakelijkerwijs over die kwalificaties beschikken. Een en ander wordt nader uitgewerkt conform de gedragscode van de vertrouwenspersoon. De vertrouwenswerkorganisaties maken een plan om toe te werken naar één basisprofiel voor de vertrouwenswerker. Daarnaast worden doelgroepspecifiek aanvullende deskundigheidseisen gesteld (Jeugdzorg, (L)VG, GGZ, gedwongen jeugdzorg) en kennis van relevante wetgeving. Er blijft immers relevante wetgeving (Wvggz en WZD) bestaan naast de Jeugdwet die voor de GGZ en de (L)VG van toepassing blijft. Vertrouwenspersonen wisselen periodiek van instelling (rekening houdend met de balans tussen de vereiste continuïteit en het zijn van het gezicht binnen de instelling en de waarborgen voor onafhankelijkheid, en passend bij de doelgroep), zodat zij een frisse blik houden op de zorgaanbieder waar zij hun werk doen (daarbij geldt als uitgangspunt dat lopende kwesties met jeugdigen zo veel mogelijk afgerond worden door de vertrouwenspersoon die vanaf het begin betrokken was bij de jongere, vanwege de continuïteit).
-
-
4. -
5. -
-
5/32
Innovatie De vertrouwenswerkorganisaties spelen aantoonbaar in op de verschuiving naar ambulante hulpverlening in de jeugdzorg. De vertrouwenswerkorganisaties initiëren periodiek overleg met regiogemeenten en overleg met de Inspectie over trends en ontwikkelingen en komen met innovatieve oplossingen voor het vertrouwenswerk. Taken en verantwoording De taken die de vertrouwenswerkorganisaties uitvoeren zijn onder te verdelen in (eenmalige) informatie- en adviesvragen, individuele begeleiding ‘regulier’ en ‘intensief’ aan cliënten/(pleeg)ouders/familie, voorlichting aan cliënten/(pleeg)ouders/familie en professionals over de rechtspositie van cliënten, signaleren van structurele tekorten in een instelling en genereren/verspreiden van kennis ten behoeve van de maatschappelijke discussie. In het geval dat de vertrouwenspersoon (structurele) misstanden signaleert over de rechtspositie van cliënten is het de verwachting dat deze direct aangekaart worden bij de betreffende instelling. Als de raad van bestuur van die betreffende instelling daar niet naar handelt, moet de Inspectie worden ingeschakeld en moeten de opdrachtgevende gemeenten op de hoogte worden gesteld. De wijze waarop dit geschiedt wordt nader uitgewerkt, met gebruikmaking van de huidige ervaring en overweging, om aan te haken bij het afsprakenkader tussen gemeenten en Inspectie. De vertrouwenswerkorganisaties maken op taakniveau inzichtelijk welke kosten gepaard gaan met de uitvoering van verschillende taken (bijvoorbeeld eenmalige informatie en adviesvragen, individuele begeleiding ‘regulier’ en ‘intensief’, voorlichting).
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
-
-
-
2
De vertrouwenswerkorganisaties rapporteren op gemeente2-, regio- en landelijk niveau, waarbij specifieke informatie per (toeleider naar) zorginstelling inzichtelijk wordt gemaakt. De rapportage wordt verplicht verstrekt aan de opdrachtgever. De Inspectie is bevoegd om de rapportage bij de (toeleider naar de) zorginstelling op te vragen in het kader van hun taakstelling. De vertrouwenswerkorganisaties rapporteren openbaar de trends en signalen geanonimiseerd (dit om beeldvorming over instellingen en individuen te voorkomen). De rapportages per regio zijn zodanig opgesteld dat de regio’s onderling vergeleken kunnen worden. De jaarlijkse verantwoording richt zich ten minste op: vraagpatronen (inhoudelijke trends, type klachten/vragen) en procesindicatoren (wachttijd, doorlooptijd). De vertrouwenswerkorganisaties informeren gemeenten in de vorm van bovengenoemde rapportage op regioniveau (41) gedurende een kalenderjaar proactief over trends en ontwikkelingen in de vraag. Besprekingen van deze trends en ontwikkelingen op regionaal niveau en/of met de Inspectie vinden ‘proportioneel’ plaats. De registratiesystemen van de vertrouwenswerkorganisaties worden op elkaar afgestemd in het kader van het leveren van beleidsinformatie zoals hierboven genoemd. De aanbieders van vertrouwenswerk geven de rapportage zoals hierboven genoemd door aan derden, zoals organisaties voor collectieve belangenbehartiging en cliëntenorganisaties, mede gelet op hun signaleringsfunctie en het genereren/ verspreiden van kennis ten behoeve van de maatschappelijke discussie.
Rapporteren op gemeenteniveau door de vertrouwenswerkorganisaties (inclusief LSFVP) vergt specifieke nadere afspraken tussen de VNG en vertrouwenswerkorganisaties. Hierbij is bijvoorbeeld de vraag aan de orde of er gerapporteerd wordt op verblijfsituatie van het kind of op woonplaats van het kind.
6/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Hoofdstuk 2 Bepaling budget onafhankelijk vertrouwenswerk onder de Jeugdwet is slechts beperkt mogelijk en vraagt om actieve monitoring Vanaf 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor de volledige jeugdhulp. Onder de jeugdhulp vallen straks: de (licht)verstandelijk gehandicaptenzorg (voor jeugdigen tot 18 jaar); de geestelijke gezondheidszorg (tot 18 jaar); de huidige provinciale jeugdzorg; de huidige AWBZ-begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf tot 18 jaar. Alleen jeugdigen die vanwege een verstandelijke beperking zware intramurale zorg nodig hebben’ zullen straks op grond van de Wet Langdurige Zorg (WLZ)krijgen. Een groot deel van de jeugdigen met een (L)VB krijgt straks zorg en ondersteuning op grond van de Jeugdwet. Dat geldt ook voor kinderen en jongeren die nu een indicatie hebben voor ‘zorg met verblijf’, oftewel voor een ‘Zorgzwaartepakket’ (ZZP). Het gaat dan om een ZZP VG 1 t/m 3 of een ZZP LVG 1 tot en met 5. Ook jeugdigen met een lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische aandoening of psychiatrische aandoening, die nu begeleiding, persoonlijke verzorging of kortdurend verblijf uit de AWBZ krijgen, doen straks voor zorg en ondersteuning een beroep op de Jeugdwet. Hetzelfde geldt voor jeugdigen met een psychische stoornis die nu vanuit de Zorgverzekeringswet geneeskundige zorg via de Jeugd-GGZ krijgen. Alle kinderen en jongeren die jeugdhulp ontvangen op grond van de Jeugdwet, hebben vanaf 1 januari 2015 recht op cliëntondersteuning.3 De gemeenten worden daarmee ook verantwoordelijk voor de organisatie en financiering van het vertrouwenswerk voor alle jeugdigen die onder de nieuwe Jeugdwet vallen. Het huidige vertrouwenswerk is nu nog verschillend geregeld voor de verschillende domeinen binnen de zorg voor jeugd.4 Om te komen tot een inschatting van de gewenste inzet en kwaliteit, worden in dit hoofdstuk de volgende vragen uitgewerkt en beantwoord: 1. Hoeveel budget is er – bij benadering – vanaf 1 januari 2015 nodig voor het onafhankelijk vertrouwenswerk voor de doelgroep jeugd-GGZ? Met andere woorden, hoeveel budget dient overgeheveld te worden naar de gemeenten? 2. Hoeveel budget is er – bij benadering – gemoeid met het vertrouwenswerk voor de groep jeugdigen met een (L)VB en moet dus overgaan in het kader van de overheveling van taken naar de gemeenten? 3. Welke bijzondere kwalitatieve eisen stelt dit aan het vertrouwenswerk voor jeugdigen met een (L)VB? Voor de beantwoording van de vragen is informatie verzameld uit verschillende bronnen en bij verschillende partijen (zie bijlage 1). Om de vragen over het benodigde budget bij benadering te kunnen beantwoorden is het zinvol om een aantal relevante factoren op een rij te zetten die een rol kunnen spelen bij de bepaling van het budget. Vervolgens worden deze factoren in combinatie gewogen om tot een voorstel te komen voor de benodigde omvang.
3
Bron: Kinderen en jongeren met een beperking. Van de AWBZ naar de Jeugdwet. Uitgave Transitiebureau Jeugd. Januari 2014. 4 BMC mei 2013. Een gezicht dichtbij.
7/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Voor de LSFVP geldt ook met nadruk dat een inschatting van het benodigde aantal fte zeer beperkt mogelijk is. In deze notitie worden hierover nog geen uitspraken gedaan. 2.1
Factoren die meewegen bij de bepaling van de benodigde omvang van het vertrouwenswerk voor de cliënten die overgaan naar de Jeugdwet Onderstaand wordt een opsomming gegeven van de huidige en straks geldende wetgeving in relatie tot het vertrouwenswerk en de vormgeving van het vertrouwenswerk in de huidige praktijk. Overzicht vertrouwenswerk nu en straks geldende wetten Huidige sector Organisatie van vertrouwenswerk in de diverse sectoren Provinciale jeugdzorg AKJ (inclusief Zorgbelang jeugdzorgPlus, jeugdLVB (WSG e.d.) Jeugd-GGZ PVP LSFVP (familievertrouwens personen)
Jeugd-(L)VG
LSR Functionaris in dienst van de zorgaanbieder zelf
In de toekomst geldende wetten
Gedwongen en vrijwillig kader: De (nieuwe) Jeugdwet
Gedwongen kader: Wet verplichte GGZ (Wvggz) (nu nog Bopz)
Vrijwillig kader: De (n)ieuwe Jeugdwet Gedwongen kader: Wet zorg en dwang (Wzd) (nu nog Bopz)
Vrijwillig kader: De (nieuwe) Jeugdwet Vormgeving vertrouwenswerk in huidige situatie Huidige situatie Vormgeving vertrouwenswerk Provinciale jeugdzorg Onafhankelijke (inclusief jeugdzorgPlus vertrouwenspersoon voor en jeugd-LVB (WSG jeugdige en ouders e.d.) Jeugd-GGZ Onafhankelijke cliëntvertrouwenspersoon voor de jeugdige en familievertrouwenspersoon voor ouders en familieleden Jeugd-(L)VG Minder waarborgen voor onafhankelijk vertrouwenspersoon op grond van de kwaliteitseisen zorginstellingen AWBZ (in de Wzd wordt straks een onafhankelijke cliëntvertrouwenspersoon gewaarborgd)
8/32
Subject van het vertrouwenswerk Jeugdigen en ouders (in het geval dat het passend is treden twee afzonderlijke vertrouwenspersonen op voor de jeugdige en de ouders) Jeugdigen (PVP) en voor ouders/naasten afzonderlijk (LSFVP)
Jeugdigen en ouders
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
2.2
Onderscheid tussen gebruikers van tweedelijnsjeugdzorg en aantal unieke cliënten is relevante factor voor bepaling omvang vertrouwenswerk Jeugdigen en hun opvoeders kunnen voor eventuele problemen terecht bij de eerste- en soms ook tweedelijnszorg. De eerste lijn omvat de algemeen toegankelijke zorg, waar iedereen die daaraan behoefte heeft in beginsel terecht kan. Voor problemen rond de ontwikkeling en opvoeding van kinderen zijn hier vooral de jeugdgezondheidszorg (het consultatiebureau en de schoolarts) en de huisarts van belang, maar ook specifiekere hulpverlening van bijvoorbeeld MEE (voor lichte ondersteuning van mensen met beperkingen). Als deze zorg niet toereikend is, kan in de huidige situatie worden doorverwezen naar de tweede lijn: de gespecialiseerde jeugdzorg. Hier bestaan grofweg vier typen voorzieningen: de provinciale jeugdzorg (PJZ), de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-GGZ), de zorg voor jeugd met een verstandelijke beperking (jeugd-(L)VG) en de zorg in het gedwongen kader (Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) en de overige gesloten jeugdzorg. De toegang tot deze voorzieningen is niet vrij. Vooral Bureau Jeugdzorg, maar ook de huisarts, het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ) en de rechter spelen hier een belangrijke rol. Het meest recente overzicht van gebruikers van tweedelijnsjeugdzorg dateert van 2009. Er waren toen 377.000 gebruikers van tweedelijnsjeugdzorg, oftewel 10,7% van alle 0-17-jarigen (bron: Terecht in de jeugdzorg, SCP).5 Dat zijn echter niet allemaal unieke cliënten. Een deel van hen maakt gebruik van meer dan één voorziening. Op basis van enkele provinciale bestanden is nagegaan (2011) hoe vaak er sprake is van dubbeltellingen. Pommer et al (2011) schatten in dat 7,5% van de 0-17-jarigen gebruikmaakt van één of andere vorm van tweedelijnsjeugdzorg. Het OJO (Onderzoek Jeugd en Opgroeien, 2011) van het CBS/SCP is het eerste onderzoek dat een betrouwbaar beeld geeft van het integrale gebruik van jeugdzorg in Nederland. Uit dit onderzoek werd duidelijk dat voor 7,5% van de 0-17-jarigen geldt dat zij zijn doorverwezen of gebruikgemaakt hebben van gespecialiseerde jeugdzorg voor langer durende zorg (meer dan enkele afspraken). Binnen de groep van 7,5% ging het om iets minder dan 6% doorverwijzing naar of gebruik van ambulante zorg en bij 1,6% om zorg met verblijf en dagbehandeling (eventueel in combinatie met ambulante zorg). Daarnaast is inzicht verkregen in jeugdigen die uitsluitend gebruikmaakten van eerstelijnshulp. De overgrote meerderheid van de 0-17-jarigen (80%) heeft dus niet gebruikgemaakt van eerste- of tweedelijnsjeugdzorg. Gebruik van eerste- of tweedelijnsjeugdzorg of overige zorg in de afgelopen twaalf maanden (in procenten) Uitsluitend eerste lijn 11,2 Tweede lijn: ambulante zorg 5,9 Tweede lijn: residentiële zorg en 1,6 dagbehandeling* Overige tweedelijnszorg (vanwege 1,4 lichamelijke of zintuigelijke beperkingen) Geen zorg 79,9 Totaal 100 *) eventueel in combinatie met ambulante zorg Bron: CBS/SCP (OJO 2011)
5
Bron Sociaal Cultureel Planbureau. Terecht in de jeugdzorg. Voorspellers van kind- en opvoedproblematiek en jeugdzorggebruik. Bot. S. e.a. Den Haag, januari 2013.
9/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
2.3
Gebruik van de tweedelijnsjeugdzorg nader belicht Binnen de tweedelijnsjeugdzorg bestaan verschillende sectoren. De provinciale jeugdzorg (PJZ) is gericht op het bieden van hulp bij opvoed- en opgroeiproblematiek, de jeugd-GGZ op hulp in verband met psychische aandoeningen van het kind en de jeugd-LVB op hulp aan kinderen met een verstandelijke beperking. Deze zorgvormen zijn overigens vaak inhoudelijk moeilijk van elkaar te onderscheiden, waardoor een kind met een bepaald probleem in verschillende sectoren kan belanden. Bovendien heeft een hetzelfde kind soms meerdere hulpverleners tegelijk. Aantallen 0-17 jaar in procenten en aantallen die gebruikmaken van een vorm van tweedelijnsjeugdzorg (op basis van Onderzoek Jeugd en Opgroeien, OJO, 2011) OJO/SCP Registratiecijfers*** Meest recente gegevens brancheorganisaties 0-17-jarigen die onder de Jeugdwet gaan vallen en gebruikmaken van een vorm van zorg**** Provinciale 2,5% 2,2% 104.090***** jeugdzorg (PJZ) inclusief JeugdzorgPlus Bureau 104.000 Jeugdzorg en LWI’s***** Jeugd6,0%** 6,2% 170.000 GGZ (164.560 ambulant en 5.440 klinisch)
Jeugd-LVB
1,0%
Totaal
7,5%*
0,9%
15.300 (inclusief jeugd-VB) (10.000 ambulant en 5.300 intramuraal) 289.390 unieke cliënten
*) Omdat jeugdigen van meer dan één vorm van jeugdzorg gebruik kunnen maken, tellen de percentages niet op tot het totaal van 7,5%. In 2009 waren er 3.528.240 0-17-jarigen in Nederland; 10,7% van hen maakt gebruik van één of meerdere vormen van tweedelijnsjeugdzorg; het aantal unieke cliënten bedraagt 7,5% = 264.618 volgens SCP. Op basis van de registraties van de verschillende branches (GGZ NL, Jeugdzorg NL en VGN) komt het totale aantal unieke cliënten op 289.390. Dat is 8,2%. **) Dit is een overschatting volgens SCP; het kan gaan om gebruik van een psycholoog via zowel de eerste als de tweede lijn. ***) Brancherapportage Jeugdzorg 2010 (PJZ), Zvw-informatie 2009 (jeugd-GGZ) en CIZ (jeugd-LVB). ****) Cijfers respectievelijk Jeugdzorg NL; GGZ Nederland en VGN Nederland. *****) Het CBS heeft voor 2011 informatie op uniek cliëntniveau verzameld en komt tot 104.090 unieke cliënten voor JB, JR en PJZ. Toegang en AMK zijn buiten beschouwing gelaten. Omdat beide een soort toeleidingsfunctie hebben naar JB en PJZ, is de verwachting dat hier veel dubbeltellingen in zitten, met name als je naar de wat langere termijn kijkt. De toegang van BJZ leidt immers naar de PJZ en het AMK leidt ook tot opvolging, al dan niet binnen BJZ of PJZ (kan bijvoorbeeld ook verslavingszorg bij GGZ worden). De cijfers voor het AMK betroffen in 2011 ruim 19.000 onderzoeken en ruim 46.000 adviezen en daarnaast 63.000 geaccepteerde aanmeldingen bij de toegang.
10/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
2.4
Bij de bepaling van de benodigde omvang van het vertrouwenswerk wordt vooralsnog gerekend met het aantal unieke cliënten Gelet op de reikwijdte van het onafhankelijk vertrouwenswerk onder de Jeugdwet vanaf 2015 zou het feitelijk relevant moeten zijn om rekening te houden met het aantal gebruikers van diverse vormen van hulp en niet alleen met het aantal unieke cliënten. Dat zou betekenen dat ook rekening gehouden dient te worden met het aantal te verwachten AMK-onderzoeken, omdat het AMHK straks ook valt onder de bepalingen van het onafhankelijk vertrouwenswerk uit de Jeugdwet. Ook is er dan sprake van dubbele gebruikers, zoals de combinatie van intramurale hulp en een jeugdbeschermingsmaatregel. Een belangrijk punt in relatie tot het aantal jeugdigen met een indicatie AWBZgehandicaptenzorg (jeugd-(L)VB) dat straks uit de AWBZ onder de Jeugdwet gaat vallen is dat alleen de kinderen en jongeren met een zware intramurale indicatie zorg zullen krijgen vanuit de Wet Langdurige Zorg. In totaal zullen 15.300 jeugdigen met een (L)VB overgaan naar de Jeugdwet. In totaal zou dus voor het onafhankelijk vertrouwenswerk rekening gehouden te worden met de 10,7% gebruikers (377.000) van tweedelijnsjeugdzorg plus de nieuwe groep gebruikers AWBZ Jeugd (LVB). De vertrouwenspersoon is in die zin dus niet gekoppeld aan een unieke cliënt en dient tijdens alle werksoorten (die gelijktijdig of achter elkaar worden uitgevoerd) beschikbaar te zijn. Het aantal van 377.000 gebruikers (geen unieke cliënten!, ontleend aan onderzoek Pommer et al 2011) is bij benadering als volgt verspreid: Basisaantallen 0-17-jarige gebruikers (indicaties, grondslagen, aanspraken – inclusief overkomst gebruikers) Provinciale Jeugdzorg (incl. 104.000 indicaties (ambulant, JeugdzorgPlus) dagbehandeling, pleegzorg, verblijf) JB 49.000 lopende maatregelen JR 20.000 lopende maatregelen AMK 19.000 onderzoeken Jeugd-GGZ 170.000 actieve zorgtrajecten Intramuraal: 5.000 Ambulant: 165.000 Jeugd met een somatische 7.600 aandoening (3.355), jeugd met (alleen voor PV en BG) een lichamelijke beperking (3.135) en jeugd met een zintuiglijke beperking (1.110) Jeugd-(L)VB 64.000 indicaties* + AWBZIntramuraal: 5.300 gebruikers Ambulant: 58.700 Totaal aantal gebruikers 426.000 gebruikers In percentage 12,3% gebruikers van alle soorten hulp die straks onder de nieuwe Jeugdwet valt (vergelijking: 3.528.241 0-17-jarigen in 2009) *) 64.000 indicaties (L)VB, waarvan 58.700 indicaties met grondslag BG-individueel, BG-groep, Kortdurend Verblijf, PV en BH) en 5.300 indicaties Intramuraal (ZZP 1 t/m 5 voor VB en LVB samen).
11/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
De vraag is aan de orde of de berekening van de benodigde omvang voor het vertrouwenswerk onder de Jeugdwet gebaseerd moet zijn op het aantal gebruikers (426.0000 indicaties, aanspraken, gedwongen maatregelen) of het aantal unieke cliënten (289.390). Gelet op de relatief vele indicaties voor de groep (L)VB en jeugd-GGZ, in combinatie met de groep die jeugdhulp ontvangt en een maatregel jeugdbescherming en/of jeugdreclassering heeft, wordt in deze notitie gerekend met unieke cliënten. Zie hiervoor het schema in paragraaf 2.3. 2.5
Uitwerking inschattingen vertrouwenswerk voor werksoorten die vanaf 2015 óók gebruik kunnen maken van onafhankelijk vertrouwenswerk op grond van de Jeugdwet 1. Jeugd-GGZ Ambulant 2. Jeugd-(L)VB Ambulant/Pleegzorg 3. Jeugd-(L)VB Intramuraal Bij de inschatting van het benodigde aantal extra formatie vertrouwenswerk voor de nieuwe werksoorten die straks onder de Jeugdwet vallen wordt geredeneerd vanuit de 289.390 unieke gebruikers (8,2%). Voor de werksoorten jeugd-GGZ Bopz en PJZ (inclusief JeugdzorgPlus, jeugd-LVB (WSG) en BJZ/Toegang, AMK, JB en JR en LWI) is ervaring opgedaan met de omvang van het benodigde vertrouwenswerk. Beter is het om te spreken over omvang van de beschikbaar gestelde formatie, omdat er overall geen uniforme normering is vastgesteld voor het huidige vertrouwenswerk. Binnen de verschillende provincies is er in de praktijk per cliënt een verschillend aantal uren beschikbaar. Echter, de huidige uitvoerders van het onafhankelijke vertrouwenswerk voor de PJZ, AKJ en Zorgbelang, redden het hiermee i.c. hebben het hiermee te doen voor het huidige totale vertrouwenswerk voor de PJZ. Nogmaals, er is geen sprake van een vastgestelde normering voor de verschillende diensten en voor de verschillende doelgroepen. Een aantal elementen is van belang om in het bijzonder te benoemen: Het beschikbare aantal uren per cliënt is feitelijk afhankelijk van het daadwerkelijk gebruik. Dat betekent in de praktijk dat er geschipperd wordt binnen de beschikbare formatie. Binnen de formatie wordt de totale range van diensten uitgevoerd: van een eenmalige informatie- en adviesvraag tot en met ondersteuning bij een langdurig klachtentraject. Het is relevant om onderscheid te maken tussen ambulante en intramurale hulp aan jeugdigen. Over het algemeen zal intramurale hulp een grotere afhankelijkheid van de instelling betekenen voor de jeugdige (en zijn opvoeders). Ook maakt het uit of de hulp geschiedt op basis van vrijwilligheid of via tussenkomst van de rechter (voor jeugd-GGZ Bopz-maatregel of voor jeugd-PJZ een jeugdbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering). De inzet van het vertrouwenswerk is in situaties van onvrijwillige hulp doorgaans groter en de wetgever heeft hierin ook juist voorzien in het kader van de Bopz. Tot slot zullen ook de specifieke kenmerken van de doelgroepen meewegen bij de inschatting van het benodigde vertrouwenswerk, hoewel ook hier enige voorzichtigheid geboden is. Uit het onderzoek ‘Terecht in de jeugdzorg’ werd onder meer duidelijk dat de verschillende zorgvormen (PJZ, jeugd-GGZ en jeugd-LVB) vaak inhoudelijk moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, waardoor een kind met een bepaald probleem in verschillende sectoren kan belanden. Bovendien heeft hetzelfde kind soms meerdere hulpverleners tegelijk. Met deze mitsen en maren op het netvlies is getracht om vanuit de ervaringsgegevens van de PVP, AKJ en Zorgbelang voor de huidige doelgroepen die zij bedienen met de beschikbare formatie vertrouwenswerk, een voorlopige norm af te leiden voor de nieuwe werksoorten die vanaf 2015 een beroep kunnen doen op het onafhankelijke vertrouwenswerk.
12/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
De factoren die hierbij betrokken zijn: onderscheid ambulante – intramurale hulp; bij intramurale hulp is de periodieke aanwezigheid (presentie) van de vertrouwenspersoon een elementair punt; percentage cliënten dat een beroep doet op informatie en adviesfunctie van vertrouwenswerk en het percentage dat vervolgens doorgaat naar klachtondersteuning (volgens ruwe schatting doet 3%6 van de cliënten een beroep op de informatie- en adviesfunctie van het AKJ 7 en vervolgens gaat gemiddeld 35% door naar klachtondersteuning, afhankelijk van doelgroep en type hulp); gemiddelde effectieve inzet aan uren klachtondersteuning per cliënt; beschikbare uren chatdienst; voorlichting aan cliënten en professionals en signalering aan professionals en bij directies van instellingen. 2.6
De gemeenten worden in elk geval verantwoordelijk voor het onafhankelijk vertrouwenswerk voor de vrijwillige jeugd-GGZ Binnen de jeugd-GGZ kunnen jeugdige cliënten tot 18 jaar die een vorm van klinische GGZhulp ontvangen, vrijwillig of in het kader van een gedwongen opname op grond van de Wet Bopz (Wet verplichte GGZ) 8, een beroep doen op een onafhankelijke (patiënten)vertrouwenspersoon. Dat geldt ook als er sprake is van ambulante voortzetting van de hulp na klinische behandeling. Daarnaast kunnen familieleden van deze jeugdigen gebruikmaken van een familievertrouwenspersoon, onder voorwaarde dat de familieleden geen object van zorg zijn. Het gaat dus voor de LSFVP om de schil daarbuiten. De LSFVP biedt het vertrouwenswerk aan voor familieleden van de jeugdigen, onder voorwaarde dat het familielid niet zelf in zorg is. Voor de gemeenten betekent dit dat zij vanaf 2015 in elk geval verantwoordelijk worden voor het onafhankelijk vertrouwenswerk dat beschikbaar moet zijn op grond van de jeugdwet. Het ziet er naar uit dat het vertrouwenswerk voor de vrijwillige jeugd-GGZ overgaat naar de gemeenten. Het overhevelen van het vertrouwenswerk in het gedwongen kader voor de jeugd-GGZ staat nog ter discussie. De vraag is wat de gewenste omvang zou moeten zijn van de formatie vertrouwenswerk voor deze groep en waar het geld vandaan moet komen om deze extra taak voor gemeenten te bekostigen. Naast de PVP voor individuele cliënten kunnen, zoals gezegd, familieleden van jeugdigen die een vorm van GGZ-hulp ontvangen een beroep doen op de familievertrouwenspersoon van de LSFVP. Dit vindt op dit moment nog op beperkte schaal plaats door de LSFVP. Ook jeugdigen die een volwassen familielid hebben die GGZ-behandeling krijgt kunnen een beroep doen op de LSFVP. Logischerwijs wordt dit budget niet overgeheveld naar gemeenten, omdat dat behoort tot de behandeling van een volwassene. De Stichting PVP9 voert het onafhankelijk vertrouwenswerk uit voor de jeugdigen zelf conform de bepalingen in de Wet Bopz. Voor alle klinische patiënten (zowel vrijwillig opgenomen als op grond van de Wet Bopz) is een lokale patiëntvertrouwenspersoon beschikbaar. De Stichting PVP verleent haar diensten aan verschillende doelgroepen variërend van kinderen tot ouderen en van cliënten die vrijwillig in behandeling zijn tot cliënten die met een TBS in behandeling zijn. Ambulante cliënten die met dwang te maken hebben, kunnen ook een beroep doen op de patiëntvertrouwenspersoon. Bron: ‘Een gezicht dichtbij. Verkennend onderzoek naar de gewenste invulling in de praktijk van het vertrouwenswerk binnen de toekomstige Jeugdwet’. BMC, 2013. 7 Bron AKJ 8 Planning is dat de Wet verplichte GGZ op 1 januari 2015 in werking treedt 9 .Stichting PVP heeft haar wettelijke basis in de Wet Bopz en het besluit patiëntvertrouwenspersoon in de Wet Bopz. 6
13/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Deze mogelijkheid is er op dit moment dus niet in het geval dat er alleen sprake is van ambulante vrijwillige behandeling. Onder de nieuwe Jeugdwet wordt de mogelijkheid om een beroep te doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon uitgebreid naar jeugdigen die enkel een vorm van ambulante GGZ-hulp ontvangen. 2.7
Het huidige vertrouwenswerk in het kader van de Wet Bopz voor jeugd met een GGZ-behandeling bedraagt 3,12 fte Of een deel van het huidige budget van de Stichting PVP (namelijk het deel ‘jeugd’) vanaf 2015 van het Ministerie van VWS overgaat naar de gemeenten, is op dit moment nog onderwerp van gesprek binnen VWS. Bij de eventuele overheveling gaat het om een bedrag op het niveau van 3,12 fte. Met deze fte wordt het vertrouwenswerk conform de huidige Wet Bopz gerealiseerd voor de gedwongen en vrijwillige klinische jeugd-GGZ en de gedwongen ambulante jeugd-GGZ voor de leeftijd van 0-17 jaar. Op jaarbasis hebben ongeveer 170.000 kinderen 10 (5% van de 3,5 miljoen jeugdigen in Nederland) een indicatie voor een psychische stoornis die leidt tot ernstige beperkingen in hun functioneren en/of risico’s van een verstoorde ontwikkeling. Van de 170.000 kinderen per jaar ontvangt 96,7% ambulante zorg en 3,2%11 (5.440 jeugdigen) verblijft ook enige tijd in een instelling (klinische behandeling). In 2011 deden 256 patiënten tussen de 0 en 17 jaar een beroep op de PVP (vergelijking: in totaal 904 patiënten in de leeftijd tussen 18 en 24 jaar deden een beroep op de PVP). Dat betekent concreet dat de vertrouwenspersoon van de PVP nu voor de groep van 5.440 jeugdigen in de leeftijd van 0-17 jaar) beschikbaar is met 3,12 fte op jaarbasis. Omgerekend per jeugdige cliënt komt dit neer op 1,07 uur bruto (3,12 fte x 1.872 uur = 5.840 uur/5.440 jeugdigen) per jeugdige op jaarbasis. Uit de cijfers over 2012 en 2013 van de PVP blijkt het volgende voor de cliënten tot 18 jaar:
Gedwongen Vrijwillig Onbekend Totaal
2013 N 56 284 42 382
% 15 74 11 100
2012 N 72 324 34 430
% 17 75 8 100
Toelichting: de cijfers hebben alleen betrekking op intramuraal geplaatste cliënten. De vragen van ambulante cliënten zijn eruit gefilterd. De cijfers zeggen alleen iets over op welke ‘titel’ cliënten zijn opgenomen. Vragen van gedwongen geplaatste cliënten kunnen betrekking hebben op allerlei onderwerpen. Variërend van dwangtoepassing tot de kwaliteit van het eten. Vragen van vrijwillig opgenomen cliënten kunnen ook gaan over dwangtoepassing.
Deze middelen op het niveau van 3,12 fte worden, afhankelijk van de uitkomsten van overleg binnen het Ministerie van VWS, per 1 januari 2015 overgeheveld naar de gemeenten. Binnen de jeugd-GGZ is er dus straks een grote groep jeugdigen die ambulante zorg ontvangt en nu nog nauwelijks een beroep doet op een onafhankelijk vertrouwenspersoon. De vraag is of het mogelijk is om enigszins onderbouwd op basis van de huidige en de nieuwe situatie berekeningen te maken over de benodigde omvang van het vertrouwenswerk voor deze groep.
10 11
Factsheet Specialistische Jeugd-GGZ juli 2013. GGZ Nederland. Zie voetnoot 10.
14/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
2.8
De gewenste omvang van het vertrouwenswerk voor jeugdigen met een vorm van ambulante GGZbehandeling wordt geschat op 5 fte Een onderbouwde inschatting maken van het benodigde aantal uren onafhankelijk vertrouwenswerk voor de groep jeugdigen die ambulante GGZ-zorg ontvangen is een lastige kwestie, omdat er geen vergelijkingsmateriaal beschikbaar is dat als richtsnoer kan dienen. Dat betekent dat vooralsnog, bij gebrek aan beter, bij de bepaling van de omvang van het benodigde budget voor onafhankelijk vertrouwenswerk gebruikgemaakt wordt van enige ervaringsgegevens, zoals genoemd onder paragraaf 2.5. Hierbij wordt rekening gehouden met factoren als de context, de duur en de intensiteit/frequentie van de ambulante hulp en, voor zover dat mogelijk is, met specifieke kenmerken van de doelgroep. Een onafhankelijke vertrouwenspersoon kan alleen een rol van betekenis voor jeugdigen spelen als deze jeugdigen bekend zijn met het bestaan van de vertrouwenspersoon en de mogelijkheden die er zijn om een beroep op haar of hem te doen. De bekendheid van de vertrouwenspersoon is een cruciale voorwaarde voor het zinvol opereren van de vertrouwenspersoon. ‘De ‘luisterfunctie’ voor jeugdigen van de vertrouwenspersoon heeft zijn waarde bewezen in de residentiële jeugdhulpverlening en jeugd-GGZ. Die waarde zit hem er vooral in dat wonen, leven, hulpverlening en professionele opvoeding in elkaar grijpen in de residentiële hulpverlening. De jeugdige wordt de hele dag gadegeslagen door professionele opvoeders, die doen waarvoor ze zijn aangenomen: de jeugdigen confronteren met hun gedrag, wijzen op de dingen waar het fout loopt en de wegen om dit te verbeteren. Bij sommige groepen vindt alles in deze context plaats; het dagelijks leven wordt “gepedagogiseerd”. (…). Maar jeugdigen in de jeugdhulpverlening willen ook wel eens alleen maar hun hart luchten, gewoon een luisterend oor en wat begrip, zonder dat zij gelijk iets hoeven met de resultaten van zo’n gesprek’12 Onze veronderstelling is dat deze ‘luisterfunctie’ van de onafhankelijke vertrouwenspersoon (nog) belangrijker wordt naarmate de jeugdige intensievere en langdurig hulp ontvangt in combinatie met verblijf. De afhankelijkheid van de jeugdige op het gebied van wonen, leven en soms ook onderwijs binnen en van één voorziening is evident. Tegelijkertijd is er in de setting van ambulante hulp voor kinderen en jongeren net zo goed sprake van afhankelijkheid van de behandelaar. In die setting kunnen zich eveneens situaties voordoen die de mogelijkheid van het kunnen raadplegen van een vertrouwenspersoon van belang maken. Daarnaast kunnen ouders en/of de jeugdige ook eenvoudigweg meer informatie willen over de wijze van bejegening, hun rechten en hun plichten. In principe is daarvoor bij gemeenten ook cliëntondersteuning beschikbaar, zoals die nu wordt uitgevoerd door de MEE-organisaties. Het is dus van belang dat de functies van cliëntondersteuning en vertrouwenswerk goed onderling ‘communiceren’. Overigens is het van belang om hierbij te benadrukken dat cliënten altijd de mogelijkheid moeten hebben om, óók bij informatie en adviesvragen, een beroep te kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon conform de Jeugdwet. Vanwege die onvergelijkbare situaties van nu en straks blijft het vooralsnog speculeren wat de benodigde omvang zou moeten zijn voor deze nieuwe groep jeugdigen. Om die reden moet ook dit voorstel beschouwd worden met de nodige reserves.
12
Verwey-Jonker Instituut. In goed vertrouwen. Cliëntvertrouwenspersonen in de residentiële jeugdhulpverlening. Evaluatie van een experiment.
15/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Als er gerekend wordt met de uren vertrouwenswerk vergelijkbaar met de klinische jeugdGGZ, zou er een exorbitant aantal fte vertrouwenswerk nodig zijn in de ambulante jeugdGGZ, namelijk afgerond 50 fte als we dit alleen al voor de groep jeugdigen van 12-18 jaar zouden berekenen. Indien we de totale groep jeugdigen als basis zouden nemen (dus ook de groep kinderen tot 12 jaar), zou het gaan om in totaal 94 extra fte. Om straks toch een vertrekpunt te hebben voor het benodigde aantal fte worden de volgende elementen betrokken bij de bepaling van de benodigde omvang: De verwachting is dat vanwege het overwegend vrijwillige karakter van de ambulante jeugd-GGZ vooral ouders een beroep zullen doen op de informatie- en adviesfunctie van het onafhankelijke vertrouwenswerk. De vraag is nog niet expliciet beantwoord of de dienstverlening van de LSFVP uitgebreid dient te worden naar ouders en familieleden van de jeugdige die een vorm van ambulante jeugd-GGZ ontvangt of dat ouders vanwege de Jeugdwet een beroep kunnen doen op de andere vertrouwenswerkorganisaties. Naar verwachting, in lijn met de Jeugdwet, is dat de laatste variant. De afhankelijkheid van professionals is voor jeugdigen beduidend minder bij ambulante hulp dan bij klinisch verblijf. Een laatste opmerking heeft betrekking op de relatief grote groep jeugdigen die een beroep doet op de GGZ.13 ‘De veronderstelling is dat het ontbreken van goed functionerende eerstelijnsjeugdhulp in Nederland eraan heeft bijgedragen dat te veel kinderen in de tweede lijn geholpen worden, waardoor het aantal cliënten in de jeugdpsychiatrie geweldig kon groeien. Dat heeft flink bijgedragen aan de medicalisering van opvoedingsproblemen, terwijl er tegelijkertijd sprake bleef van een sterke ondervertegenwoordiging van allochtone jeugd en van multiprobleemgezinnen (…).’ De stelselwijziging is onder meer ingegeven, omdat er op dit moment onvoldoende passende zorg op wordt geleverd. Door bij de toegang in te zetten op kwalitatief goede hulp, waar nodig in combinatie met een gerichte doorverwijzing of het erbij halen van specialistische hulp, is het uitgangspunt dat kinderen en ouders snel de juiste zorg krijgen. Daarmee wordt voorkomen dat mensen ‘ronddwalen’ in en tussen de in de huidige situatie gescheiden zorgsystemen. Vertrouwen is daarbij cruciaal. Jeugdigen en ouders moeten van tevoren het idee hebben dat zij welkom zijn en dat hun verhaal gehoord wordt. Zo niet, dan zullen zij verder zoeken naar oplossingen van de problemen waarmee zij van doen hebben. Met bovenstaande elementen in het achterhoofd doen we hier een voorzichtige schatting en stellen we voor om 5 fte in te zetten voor jeugd-GGZ Ambulant op jaarbasis. Hierbij gaan we uit van de volgende aannames: Onderbouwing (in bruto-uren: 1 fte van 36 uur = 1.872 uur) Uitgaande van de aantallen cliënten uit de factsheet van GGZ Nederland 14 Er zijn in totaal 170.000 jeugdige cliënten van 0-17 jaar. Van hen maken 165.000 cliënten gebruik van ambulante hulp. Op grond van de Jeugdwet is de aanname dat zowel de jeugdige als de ouders een beroep kunnen doen op de onafhankelijke vertrouwenspersoon (in tegenstelling tot de Wet Bopz, waarbij een afzonderlijke vertrouwenspersoon beschikbaar is voor de ouders en familie via de LSFVP).
13 14
De Volkskrant. 3 februari 2014. ‘Geef huisartsen sterkere rol in de jeugdhulp’. Coen Dresen en Micha de Winter. Bron: Factsheet specialistische jeugd-GGZ. GGZ Nederland. Juli 2013.
16/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
De aanname wordt gedaan dat gemiddeld 3% 15 van deze groep van 165.000 cliënten een beroep zal doen op de informatie- en adviesfunctie (vooral telefonisch) van het vertrouwenswerk (ruwe schatting percentage beroep op enige vorm van onafhankelijk vertrouwenswerk exclusief jeugd-(L)VB AWBZ, jeugd-GGZ Ambulant en LSFVP). Die 3% bestaat, gelet op de ervaringsgegevens uit de jeugdzorg, voor een belangrijk deel uit ouders. Deze aanname berust erop dat het, parallel aan de jeugdzorg, vooral ouders zullen zijn die met informatie- en adviesvragen een beroep doen op de vertrouwenspersoon. Uitgaande van 3% betekent dit dat er 4.950 cliënten zijn die een beroep doen op de informatie- en adviesfunctie. Per cliënt wordt er gerekend met 1,5 uur per week16 (inclusief chatfunctie). Dit komt neer op 7.425 uur per jaar. Vervolgens wordt de aanname gedaan dat van die 4.950 cliënten 10%17 doorgaat naar een vorm van intensievere klachtondersteuning. Dat komt neer op 50 cliënten (gemiddeld 30 uur per cliënt per jaar = 1.500 uur). De verwachting is dat dit overwegend ouders zullen zijn, vanwege het karakter van de hulp: ambulant en overwegend op vrijwillige basis. Tot slot zijn er uren nodig voor jaarrapportages en signalering. Dit komt neer op gemiddeld 20 uur per jaar18 per instelling. De aanname is dat het gaat om 30 instellingen, verspreid over het land. Dit komt neer op 20 uur x 30 instellingen = 600 uur per jaar. Deze uren kunnen dus qua omvang groter zijn afhankelijk van het aantal instellingen.
In totaal komt dit uit op bruto 9.525 uur op jaarbasis; dit is afgerond 5 fte. Afhankelijk van het aantal instellingen zou dit landelijk neerkomen op in totaal 5 fte jeugd-GGZ Ambulant. Met de nodige slagen om de arm is het voorstel om landelijk te starten met 5 fte onafhankelijk vertrouwenswerk voor de groep jeugdigen (en hun ouders) 0-17 jaar die ambulante GGZ-hulp ontvangen. Daarbij is het noodzakelijk om in 2015 en 2016 zorgvuldig te monitoren op welke wijze en hoe vaak hiervan gebruikgemaakt wordt. Daarbij hebben ook kinderen onder de 12 jaar toegang tot een onafhankelijke vertrouwenspersoon zoals in de Jeugdwet bepaald. Voor deze groep onder de 12 jaar en de groep 12-17 jaar dient specifiek aandacht te zijn bij het bekendmaken van de mogelijkheid om een beroep te doen op een vertrouwenspersoon (chatten, app, via de site van de Kindertelefoon en dergelijke). Dit vraagt om coördinatie tussen de vertrouwenswerkorganisaties en de Kindertelefoon. Hiertoe heeft het AKJ in samenwerking met de Kinderombudsman afspraken ontwikkeld. 2.9
De benodigde inzet voor familievertrouwenswerk voor jeugdigen met GGZ-problematiek wordt in de loop van 2014 duidelijk De LSFVP heeft laten weten dat nog niet alle instellingen voor jeugd-GGZ een samenwerkingsovereenkomst afsluiten met de LSFVP. Deze instellingen zijn vooralsnog erg terughoudend om dit te doen zolang er geen verplichting daartoe bestaat. Pas na een wettelijke verplichting kan de omvang van de vraag naar familievertrouwenswerk geobjectiveerd worden. Het huidige budget dat gemoeid is met het jeugdonderdeel van de LSFVP gaat, afhankelijk van de uitkomsten van intern overleg bij het Ministerie van VWS, vanaf 2015 ook over naar gemeenten.
Bron: ‘Een gezicht dichtbij. Verkennend onderzoek naar de gewenste invulling in de praktijk van het vertrouwenswerk binnen de toekomstige Jeugdwet’. BMC 2013. 16 Bron: Ervaringsgegevens AKJ. 17 Bron: De ervaring van het AKJ bij de PJZ is dat 35% doorgaat naar klachtondersteuning. Omdat de ambulante jeugd-GGZ met name ouders zal betreffen die geen object van een gedwongen maatregel en/of zorg zijn, wordt gerekend met een percentage van 10%. 18 Bron; AKJ 15
17/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
De LSFVP verwacht pas in de loop van 2014 een indicatie te kunnen geven van het aantal fte dat gemoeid is met de uitvoering van het familievertrouwenswerk voor jeugdigen (zie bijlage 2), aangezien zij pas in 2013 een landelijke dekking hebben gerealiseerd en tot 2014 niet registreerden vanuit welke sector/branche (volwassenen, jeugd, forensisch, verslavingszorg en dergelijke) de vertrouwensvraag volwassenen-, jeugd-, forensische en verslavingszorg kwam. Dit heeft te maken met het feit dat de LSFVP twee jaar geleden nog met slechts 19 instellingen een overeenkomst had afgesloten. Nu zijn dit inmiddels circa 85 instellingen. De verdeling over de verschillende sectoren was scheef i.c. geen enkele jeugdGGZ-instelling had zich twee jaar geleden aangesloten. Nu is dat ook nog maar een enkele instelling. Het Ministerie van VWS Directie Curatieve Zorg meldt dat in principe een deel van de instellingssubsidie van PVP en LSFVP afgeroomd kan worden voor de VNG ten behoeve van de uitvoering van de taken voor onafhankelijk vertrouwenswerk vallend onder de Jeugdwet, mits dit op tijd wordt aangegeven (voor oktober 2014) en in goed overleg met beide stichtingen wordt gedaan. Of deze overheveling daadwerkelijk zo zal plaatsvinden hangt samen met het standpunt van het Ministerie van VWS over de overheveling van het jeugddeel 3,12 fte PVP naar gemeenten. 2.10
Het huidige vertrouwenswerk voor de doelgroep jeugdigen met een (L)VB is onvergelijkbaar met het onafhankelijke vertrouwenswerk onder de nieuwe Jeugdwet Voor de groep jeugdigen met een (L)VB geldt in de huidige situatie dat zij in het geval dat zij ambulante begeleiding of intramurale hulp ontvangen op grond van de Wet op de Jeugdzorg een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon. Jeugdigen met een (L)VB die gebruikmaken van zorg vallend onder de AWBZ zijn afhankelijk van de keuzes die de instelling maakt voor het vertrouwenswerk. Het onafhankelijke vertrouwenswerk voor jeugdigen met een (L)VB die vrijwillige ambulante hulp ontvangen of hulp in een gedwongen kader is wettelijk op dit moment niet verankerd. Hoewel in de Wet Bopz het recht op ondersteuning door een onafhankelijke patiëntenvertrouwenspersoon is opgenomen, is dit recht niet van toepassing op personen die op grond van een Bopz-maatregel in (L)VG-instellingen verblijven. In de toekomst zal in voor de (L)VB de Wet Bopz worden opgevolgd door de Wet Zorg en Dwang (WZD). Deze wet regelt, analoog aan de huidige situatie in de GGZ, een onafhankelijke cliëntvertrouwenspersoon. Jeugdige cliënten met een (licht) verstandelijke beperking hebben in de huidige praktijk te maken met het ontbreken van een vertrouwenspersoon of het vertrouwenswerk is op verschillende manieren vormgegeven door de aanbieders.19 Het gaat om kinderen en jongeren met ernstige problemen als gevolg van een lager intellectueel functioneren en beperkte sociale redzaamheid. In veel situaties is sprake van meervoudige problematiek: leer- en opvoedingsproblemen, ernstige gedragsproblemen of een psychiatrische stoornis, vaak in combinatie met problemen in de gezinssituatie, zoals mishandeling, verwaarlozing, verslaving of seksueel misbruik. Deze kinderen worden veelal aangeduid als LVB: licht verstandelijk beperkt. Meer en meer wordt dit als een ongelukkige benaming ervaren. Hun problemen schuilen niet alleen in die licht verstandelijke beperking (zwakbegaafd IQ 70-85 en licht verstandelijk beperkt IQ 55-70); het gaat om een samenspel van factoren. Jeugdigen met een (L)VB kunnen vrijwillige ambulante hulp en/of intramurale hulp op vrijwillige basis ontvangen en soms ook op basis van een gedwongen opname op grond van de Wet Bopz. 19
Zie ook ‘Een gezicht dichtbij’. BMC 2013
18/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
De aanbieders van deze hulp zijn veelal (met uitzondering van de hulp die wordt geboden op grond van de huidige Wet op de Jeugdzorg en de Wet Bopz20 niet verplicht om een onafhankelijke vertrouwenspersoon beschikbaar te stellen voor hun cliënten. 2.11
Het vertrouwenswerk voor jeugdigen met een (L)VB wordt in de praktijk verschillend ingevuld en vormgegeven In de huidige praktijk bestaan verschillende vormen van vertrouwenswerk. Enkele aanbieders kopen extern vertrouwenswerk in via het LSR, het Landelijk Steunpunt (Mede)zeggenschap (een stichting die met name ondersteuning biedt aan cliënten met een beperking), of de PVP of AKJ, weer andere aanbieders combineren de functie van vertrouwenspersoon met de functie van kwaliteitsfunctionaris en een deel van de aanbieders heeft vertrouwenswerk geregeld doordat een functie gecombineerd wordt met vaak een andere hoofdtaak binnen de instellingen, zoals geestelijke verzorger, begeleider, cliëntconsulent en dergelijke of via vrijwilligers. Nog andere aanbieders bieden een vertrouwenspersoon pas aan als de cliënt daar zelf om vraagt. Tot slot kan gesteld worden dat er een groep zorgaanbieders is die een cliëntvertrouwenspersoon in dienst heeft, maar zonder neventaken, en de onafhankelijkheid geborgd heeft door middel van een afspraak in de arbeidsovereenkomst. De conclusie is dat het aantal vertrouwenspersonen in met name de VG-sector op dit moment nog zeer klein is en veelal werkzaam in dienstverband bij de zorginstelling. In de VG-sector is nog geen sprake van een onafhankelijke vertrouwenspersoon zoals de GGZ en de Jeugdzorg die kent. De toekomstige Wet Zorg en Dwang stelt zoals gezegd die onafhankelijke vertrouwenspersoon straks wel verplicht. De vorm waarbij een aanbieder extern vertrouwenswerk inkoopt komt nog het dichtst in de buurt van onafhankelijk vertrouwenswerk, maar blijft toch ook afhankelijk van contractering door de instelling zelf. De Wet zorg en dwang (bedoeld voor mensen met dementie en/of verstandelijke beperkingen, en ter vervanging van de Wet Bopz), die naar verwachting vanaf 2016 (volgens recente informatie) in werking treedt, stelt ook de eis dat een onafhankelijke cliëntvertrouwenspersoon beschikbaar moet zijn voor cliënten en hun familie en naastbetrokkenen conform de huidige en toekomstige praktijk in de GGZ.21 Op dit moment is er geen sprake van een te identificeren budget voor dit vertrouwenswerk in de sector (L)VG. De vraag is in hoeverre er bij de afzonderlijke instellingen sprake is van vertrouwenswerk en hoe dit in de kostprijs is opgenomen van instellingen in de (L)VG-sector. Volgens informatie van het Ministerie van VWS (Directie Langdurige Zorg) is er in de huidige situatie geen sprake van een budget voor het vertrouwenswerk in de sector (L)VG. In strikte zin is dat juist. Er is immers geen sprake van door de overheid gefinancierd onafhankelijk vertrouwenswerk in deze sector in de huidige situatie. Toch zijn er in de praktijk ook vertrouwenspersonen die binnen een aantal instellingen in de sector (L)VG functioneren; echter, niet conform de eisen de Jeugdwet en de Wet Zorg en Dwang hier straks aan stellen. De brancheorganisatie VGN beschikt desgevraagd niet over informatie met betrekking tot de huidige omvang van het vertrouwenswerk.
20
Zie voetnoot 2 Zie tekst Amendement-Leijten in het kader van de wetsbehandeling in Tweede Kamer. Dit amendement is letterlijk overgenomen door de Tweede Kamer. 21
19/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Voor de VGN bleek het ook niet mogelijk om tijdig nadere informatie te verzamelen over de vraag of en in welke omvang er in de huidige situatie wel vertrouwenswerk wordt geleverd en wat de omvang zou kunnen zijn van de AWBZ-middelen die nu impliciet besteed worden aan vertrouwenswerk in de sector.22 Dit komt mede doordat meerdere cliëntvertrouwenspersonen geen contract hebben voor hun werkzaamheden. Zij moeten dit werk doen vanuit de uren van hun andere hoofdfunctie bij de zorgaanbieder. Om die reden blijft het onduidelijk wat de omvang is van de middelen die deel uitmaken van de kostprijs voor een functionaris die zich bezighoudt met de rechtspositie van de cliënt, bijvoorbeeld een klachtenfunctionaris, een vertrouwenspersoon of een mentor (op grond van de kwaliteitseisen voor AWBZ-instellingen). Er zijn nu ook geen gelabelde budgetten voor het vertrouwenswerk. Daarnaast is de omvang van dit type ondersteuning minimaal. Het blijft dus onduidelijk welk bedrag er beschikbaar is om over te hevelen naar de gemeenten ten behoeve van de uitoefening van de Jeugdwet. 2.12
Op basis van de huidige informatie blijft het speculeren wat het benodigde budget voor vertrouwenswerk voor de jeugd-(L)VG zou moeten zijn De diversiteit in verschijningsvormen van vertrouwenswerk maakt het onmogelijk dat de huidige werkwijze kan worden vergeleken met de nieuwe werkwijze voor deze doelgroep jeugdigen. Het vertrouwenswerk voor deze doelgroep zal op grond van de Jeugdwet relatief de grootste verandering ondergaan. Het is om deze reden ook lastig om aan te geven hoeveel budget vertrouwenswerk vanaf 1 januari 2015 voor deze doelgroep zou moeten overgaan van het Ministerie van VWS en/of aanbieders naar gemeenten. De bepaling van het benodigde budget is slechts mogelijk bij benadering. Ook hier geldt dat er sprake is van twee onvergelijkbare situaties. Om toch iets te kunnen zeggen over het benodigde aantal uren/fte voor deze doelgroep sluiten we daar waar mogelijk aan bij de huidige praktijkervaring van het AKJ. Deze landelijke instelling voor vertrouwenswerk voert vertrouwenswerk uit voor cliënten uit de jeugdzorg en de jeugd-LVB – een doelgroep die voor een deel overeenkomt met de doelgroep die straks vanuit de AWBZ overkomt naar de Jeugdwet. Bij benadering is landelijk 11,6 fte nodig voor vertrouwenswerk voor de doelgroep jeugd(L)VB en hun ouders die uit de AWBZ overkomen naar de Jeugdwet. Voor deze schatting, met ook hier de nodige slagen om de arm, van het benodigde budget wordt uitgegaan van het aantal cliënten met een (L)VB dat overgaat naar de Jeugdwet en een aantal andere elementen die relevant zijn. Samengevat wordt rekening gehouden met de volgende elementen: Het totale aantal cliënten dat overgaat vanuit de AWBZ naar de Jeugdwet (deze cliënten kunnen meerdere indicaties hebben voor verschillende grondslagen); het onderscheid tussen cliënten tot 18 jaar met een (L)VB die gebruikmaken van ambulante hulp of van intramurale hulp. Voor de intramurale hulp is ‘presentie’ van de vertrouwenspersoon op de leefgroep met enige regelmaat van belang. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van intramurale hulp van gezinsvarianten (gezinshuis) en zwaardere intramurale hulp (jeugdzorgPlus). Daarbij stellen we verblijf in een pleeggezin23 van de jeugdige voor de normering in dit geval gelijk aan extramurale hulp.
22
BMC heeft de VGN verzocht om in de enquête die de VGN uitzet onder haar leden over de transitie jeugdzorg in januari 2014 een vraag op te nemen over de wijze waarop het huidige vertrouwenswerk wordt uitgevoerd en welk budget hiermee gemoeid is. Op 12 december 2013 heeft de VGN laten weten dat dit niet mogelijk is. 23 Bron: ervaringsgegevens AKJ.
20/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
De ervaringsgegevens uit de huidige praktijk van het AKJ voor onafhankelijk vertrouwenswerk voor de PJZ worden daar waar mogelijk benut. De specifieke kenmerken van de doelgroep jeugdigen met een (L)VB worden beschreven in paragraaf 4.1 en 4.2 en van achtergrondinformatie voorzien.
Het totale aantal cliënten van 18 jaar en jonger dat overgaat vanuit de AWBZ naar de Jeugdwet is circa 15.300. Er blijven 3.100 jeugdigen van 18 jaar en jonger in de ‘kernAWBZ’.24 Dit betreft kinderen en jongeren met een zware intramurale indicatie. 2.13
Voor de groep jeugdigen met een (L)VB die gebruikmaakt van een vorm van ambulante hulp is bij benadering 4 fte nodig Van de 15.300 unieke jeugdigen ‘die overkomen naar de Jeugdwet’ zijn er 5.300 die gebruikmaken van intramurale zorg. De precieze omvang van de groep jeugdigen van 18 jaar of jonger met grondslag LB/VB die een indicatie hebben voor een vorm van extramurale zorg is lastig te bepalen, omdat er wel cijfers/aantallen indicaties zijn per aanspraak voor de diverse grondslagen, maar geen cijfers over aantallen unieke cliënten per grondslag, verdeeld over de verschillende aanspraken (individuele begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf en persoonlijke verzorging). Om het niet nog ingewikkelder te maken wordt als basis het aantal van circa 10.000 jeugdigen genomen die gebruikmaken van één of meerdere vormen van extramurale begeleiding, al dan niet met een persoonsgebonden budget (PGB). Rekening houdend met bovenstaande elementen doen we hier een voorzichtige schatting en stellen we voor om 4 fte in te zetten voor jeugd-(L)VB Ambulant/Pleegzorg op jaarbasis. Hierbij gaan we uit van de volgende aannames: Onderbouwing (in bruto-uren): 1 fte van 36 uur = 1.872 uur). Uitgaande van de factsheet van de brancheorganisatie VGN: In totaal komen er 10.000 cliënten over uit de AWBZ naar de Jeugdwet die een vorm van ambulante hulp ontvangen. Het gezin telt als één cliëntsysteem. Op basis van de eerdere ruwe schatting van 3% gebruik voor cliënten 25 van de informatie- en adviesfunctie, veelal ouders, betekent dit dat gemiddeld jaarlijks 300 cliënten een beroep doen op deze functie van het vertrouwenswerk. Gelet op de doelgroep worden hierbij zowel jeugdigen als de ouders meegeteld. Hiervoor is gemiddeld 5 uur26 nodig, inclusief de chatfunctie. In totaal is er dan 3.000 uur per jaar nodig voor informatie en advies. Van de 300 cliëntsystemen die gebruikmaken van de informatie- en adviesfunctie gaat naar schatting 35% door naar de klachtondersteuning. Dat zijn 105 cliënten. Uitgaande van een gemiddelde inzet van 40 uur per cliëntsysteem (gebaseerd op ervaringen AKJ voor de William Schrikker Groep) komt dit neer op 4.200 uur per jaar. Tot slot wordt gerekend met uren voor voorlichting aan cliënten en professionals en jaarrapportages en signalering voor instellingen. Uitgaande van 20 uur per jaar voor deze taken, op basis van 30 instellingen, komt dit neer op 600 uur per jaar. In totaal komt dit neer op bruto 7.800 uur op jaarbasis; dat is afgerond 4 fte. Afhankelijk van het aantal instellingen zou dit landelijk neerkomen op 4 fte voor jeugd-(L)VB Ambulant.
24
Factsheet VGN, 2013 Bron: Een gezicht dichtbij. BMC 2013 26 Bron: ervaringsgegevens AKJ. 25
21/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
2.14
Voor de groep jeugdigen met een (L)VB die gebruikmaakt van een vorm van intramurale hulp is bij benadering 7,6 fte nodig Voor de onderbouwing van de berekening van de benodigde omvang voor vertrouwenswerk wordt vooral gebruikgemaakt van de ervaringsgegevens van het AKJ. Daarbij is de regelmatige aanwezigheid van de vertrouwenspersoon essentieel. De afhankelijkheid van de jeugdige is in de intramurale setting groot terwijl de kwetsbaarheid van de jeugdige evident is, evenals veelal de kwetsbaarheid van het gezinssysteem. Onderbouwing (in bruto-uren: 1 fte van 36 uur = 1.872 uur). Uitgaande van de factsheet van de VGN 27: In totaal zijn er 5.300 jeugdige cliënten die gebruikmaken van intramurale hulp. Uitgangspunt: gemiddeld 10 kinderen per woongroep. In totaal gaat het dan om 530 groepen. Voor de berekening van de aanwezigheid van de vertrouwenspersoon op een woongroep wordt gerekend met een gemiddelde aanwezigheid van eenmaal per acht weken (6,5 keer per jaar) op basis van gemiddeld een halfuur per week. Op jaarbasis betekent dit gemiddeld 26 uur per groep per jaar. In totaal komt dit neer op 13.780 uur voor alle groepen. Let wel: door met dit gemiddelde te rekenen is het mogelijk om bijvoorbeeld voor de gezinshuizen te volstaan met een bezoek van tweemaal per jaar en de intensieve zwaardere groepen eenmaal per twee weken een bezoek te brengen als vertrouwenspersoon. In deze norm van ‘presentie’ is tevens rekening gehouden met eenvoudige advies- en informatievragen die ter plekke kunnen worden afgehandeld en opgelost tussen het kind en bijvoorbeeld de groepsleiding en langduriger/intensievere ondersteuning bij een klachttraject. Afhankelijk van het aantal instellingen is ook een aantal uren nodig voor voorlichting aan cliënten en professionals en jaarrapportages en signalering. Hiervoor wordt uitgegaan van 20 uur per jaar per instelling. Uitgaande van een schatting van 26 instellingen komt dit neer op 520 uur. In totaal komt dit neer op bruto 14.300 uur op jaarbasis; dit is afgerond 7,6 fte voor jeugd(L)VB Intramuraal.
2.15
Het voorstel is om budget beschikbaar te stellen ten behoeve van onafhankelijk vertrouwenswerk voor de groep jeugd-(L)VB van in totaal 11,6 fte en voor de groep jeugd-GGZ Ambulant van 5 fte en in 2015 en 2016 zorgvuldig te monitoren of dit passend is Het voorstel luidt dan ook om budget vrij te maken binnen de begroting van het Ministerie van VWS ter hoogte van de geschatte benodigde omvang van in totaal 16,6 fte vertrouwenswerk, gebaseerd op de personeelskosten van het AKJ/Zorgbelang. Dit zijn in de gegeven situatie de best beschikbare gegevens, waarbij de nodige reserves van toepassing zijn. De benodigde uren zijn bruto-uren; dit is dus inclusief reistijd, overhead et cetera. Het is aan te bevelen om deze voorlopige ‘norm’ in 2015 en 2016 nadrukkelijk te monitoren. Er zal dus een bedrag van circa € 1.328.000 (16,6 x € 80.000,— directe personele kosten vertrouwenspersoon exclusief overhead (raming 20% boven op bedrag 1 fte personeel) beschikbaar moeten komen voor het vertrouwenswerk voor deze groep jeugdigen die overgaat vanuit de AWBZ naar de Jeugdwet en voor de groep jeugdigen die gebruikmaakt van jeugd-GGZ Ambulant. Er zal tijdig overleg moeten plaatsvinden tussen gemeenten (VNG) en de vertrouwenswerkorganisaties over wat de consequenties zijn van een eventuele reductie vanaf 2018. 27
Bron: VGN. Factsheet Gehandicaptenzorg van AWBZ naar Jeugdwet.
22/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Overigens is in de Wet zorg en dwang, die naar verwachting vanaf 1 januari 2016 in werking treedt, ook als eis opgenomen dat er een onafhankelijke vertrouwenspersoon beschikbaar moet zijn voor cliënten. Dat betekent dat er voor volwassenen ook een onafhankelijke vertrouwenspersoon verplicht wordt. Hoe de vormgeving van deze onafhankelijke vertrouwenspersoon eruit zal zien is op dit moment nog onbekend.
23/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Hoofdstuk 3 Bij benadering is 81,5 fte structureel + 2 fte tijdelijk onafhankelijke vertrouwenspersoon nodig om de Jeugdwet uit te voeren In totaal zal er landelijk naar schatting structureel circa 81,5 fte aan vertrouwenspersonen nodig zijn om uitvoering te kunnen geven aan de onafhankelijke vertrouwenspersoon conform de Jeugdwet. Dit is inclusief het huidige aantal fte voor het onafhankelijke vertrouwenswerk dat al wordt uitgevoerd op grond van de Wet op de Jeugdzorg, de Wet Bopz en de 1,5 fte vertrouwenswerk dat wordt uitgevoerd door de LSR voor de doelgroep (l)vb en wordt ingekocht door zorgaanbieders. De verwachting is dat huidige cliënten maar ook toekomstige cliënten bij de overgang van 2014 naar 2015 tijdelijk meer vragen zullen hebben over de overgang van de jeugdzorg naar gemeenten. Om die reden stellen wij voor om landelijk gedurende een jaar tijdelijk 2 fte extra vertrouwenswerk in te zetten vanaf oktober 2014 tot en met oktober 2015. Deze extra capaciteit kan benut worden voor de extra te verwachten vraag van cliënten, maar ook voor bijscholing en voorbereiding in verband met de overkomst van nieuwe doelgroepen en het leggen van (nieuwe) contacten met gemeenten en aanbieders. Bij deze inschatting is geen rekening gehouden met de inzet fte specifiek voor de familieleden van jeugdigen die een beroep kunnen doen op een familievertrouwenspersoon van de LSFVP. In onderstaande tabel wordt een voorstel gedaan voor de benodigde omvang voor het onafhankelijke vertrouwenswerk vanaf 2015. Hierbij is het aantal fte van de familievertrouwenspersoon buiten beschouwing gelaten.
28
Sector
Aantal cliënten op jaarbasis
Aantal fte op jaarbasis landelijk
Jeugd-GGZ (klinisch op basis van met name Bopz) Jeugd-GGZ Ambulant
5.440 (0-17 jaar)
3,12
164.560 (0-17 jaar)
Jeugd(L)VB Intramuraal (nu AWBZ)
5.300 (0-17 jaar)
Zie voetnoot 31
24/32
Bruto uren per cliënt op jaarbasis**) 1 fte = 1.872 uur bruto 1,07 uur per cliënt
Huidige organisatie(s) en doelgroep
Status
PVP Alleen jeugdigen
Huidige situatie
5 fte
0,05 uur per cliënt
Geen Jeugdigen én ouders
7,6 fte + 1,5 fte LSR28
2,68 uur per cliënt
Meerdere of geen Jeugdigen én ouders
Voorstel vanaf 2015 (Berekening zie paragraaf 2.8) Voorstel vanaf 2015 (Berekening zie paragraaf 2.15)
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Jeugd(L)VB Extramuraal (nu AWBZ)
10.000 (0-17 jaar)
4 fte
0,75 uur per cliënt
Meerdere of geen Jeugdigen én ouders
PJZ vrijwillig alle vormen (inclusief LVB PJZ) en BJZ (AMK, Toegang, JB/JR), gesloten jeugdzorg Totaal afgerond
104.090*) (0-17 jaar)
60,2 fte
1,02 uur
AKJ (43 fte) en Zorgbelang (17,2 fte) jeugdigen én ouders
289.390 (zie ook paragraaf 2.3)
81,5 fte
Voorstel vanaf 2015 (Berekening zie paragraaf 2.14) Huidige situatie
*) Schatting op basis van cijfers Jeugdzorg Nederland 2011 **) Binnen de gemiddelde uren per cliënt vallen alle typen trajecten, van eenmalig advies tot en met ondersteuning bij een klachtenprocedure.
Het huidige aantal fte (afgerond) voor vertrouwenswerk is opgebouwd uit: AKJ: 43 29 Zorgbelang : 17,2 PVP: 3,12 LSR30: 1,5 In totaal reeds beschikbaar: Inschatting extra structureel: Totaal:
64,82 fte31 16,60 fte 81,50 fte
Resumerend: De extra formatie in te zetten voor de doelgroep (L)VB (extramuraal en intramuraal) vanaf 2015 wordt geraamd op 11,6 fte. Extra formatie in te zetten voor doelgroep ambulante jeugd-GGZ vanaf 2015 wordt geraamd op 5 fte. Tijdelijke inzet ‘zachte landing’: 2 fte. In totaal: 81,5 fte afgerond structureel + 2 fte incidenteel gedurende overgangsperiode van één jaar. Dit komt neer op jaarlijks structureel een bedrag extra voor vertrouwenswerk van 16,6 fte x € 80.000,− = € 1.328.000, en incidenteel 2 fte x € 80.000, = € 160.000,. Deze bedragen zijn exclusief overhead van circa 20%. Inclusief overhead van circa 20% komen de bedragen neer op structureel € 1.593.600, en incidenteel € 192.000,. 29
Het gaat hier om Zorgbelang Brabant, Drenthe, Friesland, Gelderland, Groningen en Klaverblad Zeeland. Gezamenlijk beschikken zij over 17,2 fte. 30 De formatie van 1,5 fte LSR voor de doelgroep (l)vb tot 18 jaar wordt ingekocht door een aantal zorgaanbieder(s). 31 De formatie van 1,5 fte LSR voor de doelgroep (l)vb tot 18 jaar wordt meegerekend in wat nu beschikbaar is aan formatie voor onafhankelijk vertrouwenswerk.
25/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Samenvattend zijn de volgende vraagstukken aan de orde tussen VNG en het Rijk in relatie tot het benodigde budget voor vertrouwenswerk: Provinciale Jeugdzorg
60,2 fte In macrobudget
JeugdGGZ intramuraal 3,12 fte
Jeugd-GGZ ambulant
(L)VB intramuraal
(L)VB extramuraal
Tijdens transitiefase 2014-2015
*5 fte*
*4 fte*
2 fte tijdelijk
VWS Curatieve Zorg**)
X***)
*7,6 fte* + 1,5 fte LSR X ****)
X *****)
X******)
VWS Jeugd * ...* is nieuwe formatie; totaal 16,6 fte. **) Issue hier: budget al dan niet over naar macrobudget Jeugdwet ***) Issue: Het onafhankelijke vertrouwenswerk is er nu feitelijk niet. Het betreft een nieuwe taak. Hiervoor dient het Ministerie van VWS budget vrij te maken. ****) Issue: Het onafhankelijke vertrouwenswerk is er nu feitelijk niet. Het is in de huidige situatie op uiteenlopende wijze georganiseerd en bekostigd. Feitelijk is het budget verdisconteerd in de kostprijs van (L)VB-aanbieders, maar het is niet te traceren en het is niet mogelijk om dit op gemeenteniveau vrij te maken. In de huidige situatie kopen een aantal (l)vb zorgaanbieders 1,5 fte vertrouwenswerk in bij LSR. *****) Issue: bestaat nu feitelijk niet. ******)Issue: voorgesteld wordt om 2 fte tijdelijk vrij te maken voor de periode oktober 2014 – oktober 2015 om te zorgen voor een ‘zachte landing’ van het vertrouwenswerk gedurende de transitiefase voor cliënten.
3.1
Het vertrouwenswerk voor kinderen en jeugdigen met een (L)VB en hun ouders stelt bijzondere eisen Kinderen en jeugdigen met een (licht) verstandelijke beperking vormen vaak een kwetsbare groep. Om als vertrouwenspersoon goed te kunnen inspelen op deze groep jeugdigen (en hun ouders), die vanuit de AWBZ ‘overgaat naar de Jeugdwet’, is het van belang om de kenmerken van deze groep nader te belichten. Kinderen en jeugdigen met een licht verstandelijke beperking vormen een kwetsbare groep. Specifiek voor deze groep is de beperkte intelligentie en het beperkte sociale aanpassingsvermogen. Mogelijk bijkomende problematiek: leerproblemen, psychiatrische stoornissen, medisch-organische problemen en problemen in gezin en sociale context. Dit kan tot uiting komen in onder andere (ernstige) gedragsproblemen, zoals agressief gedrag, zichzelf verwaarlozen, impulsiviteit, middelengebruik, overlast veroorzaken et cetera, wat kan leiden tot langdurige behoefte aan ondersteuning.32 Het gemis aan draagkracht en de verminderde mogelijkheden van zelfredzaamheid en regievoering van de ouders van deze kinderen en jongeren vormen vaak een bijkomend probleem, omdat de ouders zelf soms ook licht verstandelijk beperkt zijn en in sommige gevallen ook psychiatrische problematiek hebben. Deze groep kinderen/jongeren en hun ouders hebben door hun beperking moeite om overzicht te houden en adequaat in te spelen op situaties. Zij zijn meer kwetsbaar voor misbruik door anderen vanuit hun gebrek aan overzicht op (sociale) situaties. De kwetsbaarheid van deze doelgroep uit zich ook in het feit dat (jongere) kinderen met een LVB die zorg ontvangen niet zelden onder toezicht zijn geplaatst. 32
Trimbos-Instituut. Vermeulen et al., 2007
26/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Ouders/verzorgers zijn dan onvoldoende in staat om hun opvoedtaak (samen) uit te voeren en hun kind verblijft in een pleeggezin of institutie. Jeugdigen met een LVB zijn meestal niet sterk in het voeren van de eigen regie en er is vaak een grotere afhankelijkheidsrelatie van de instelling waar zij verblijven. Dit is een belangrijk punt om rekening mee te houden in de benadering door de vertrouwenspersonen. Naast deze groep is er een aanzienlijke groep uit stabiele thuissituaties waar ouders en verzorgers een deel van de zorg organiseren door middel van een PGB. 3.2
Vertrouwenswerk voor de groep jeugdigen met een (L)VB en hun ouders onderscheidt zich door een praktische concrete aanpak dicht bij de jeugdigen en ouders Voor een grote groep jeugdigen met een (L)VB en hun ouders is de functie van onafhankelijke vertrouwenspersoon vanaf 2015 nieuw, net als voor de groep jeugdigen die ambulante GGZ-hulp ontvangen. Het is van belang om goede voorlichting te geven aan jeugdigen en hun ouders. Wat heeft de vertrouwenspersoon te bieden? Voor welke soort vragen kunnen jeugdigen en hun ouders terecht? Hoe is de vertrouwenspersoon bereikbaar en beschikbaar? Hierbij is het ook van belang om onderscheid te maken in de dienstverlening zoals die door cliëntondersteuners zal worden/wordt geboden (nu uitgevoerd door de MEE-organisaties33) aan deze doelgroep, ter onderscheiding van de diensten van de vertrouwenspersoon. Voor deze doelgroep is het van belang om het vertrouwenswerk op voorhand niet juridisch in te steken maar praktisch en concreet in te richten, uiteraard wel vanuit de kaders die te maken hebben met de borging van de rechtspositie. Dit wordt door veel jeugdigen met een LVB op hun manier ook zo benoemd. Dit komt beter tegemoet aan de beperkingen van de doelgroep. Dit betekent: regelmatig (gemiddeld 1 x per 8 weken) face-to-face contact; informeel in plaats van formeel; de taal van de cliënt spreken, zijn leefwereld kennen; niet streven naar overzichten, maar klachten/vraagstukken per onderdeel behandelen; veel structuur bieden in de ondersteuning; de cliënt zo veel mogelijk zelf laten doen om verwarring te voorkomen; steeds goed samenvatten en concreet zijn; accepteren dat het werk grillig kan zijn. Zeker in het geval dat jeugdigen (voor een deel) buiten het eigen gezin verblijven (leefgroep, besloten behandelgroep, gezinshuis, dagbesteding, kamertrainingscentrum, pleeggezin) is het belangrijk dat de vertrouwenspersoon met regelmaat zichzelf laat zien/in contact is met deze groep, om de toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon te vergroten (bijvoorbeeld met regelmaat mee-eten op de groep). De bekendheid van de vertrouwenspersoon op basis van presentie is dus elementair. Uit de praktijk van een van de LVB-zorgaanbieders blijkt dat 95% van de klachten van cliënten geen officiële klacht wordt. Jeugdigen en ouders weten de vertrouwenspersoon goed te vinden en willen vaak een luisterend oor en geholpen worden met het oplossen van het ervaren probleem. Tijdens een bijeenkomst gehouden met een aantal wethouders van gemeenten (op 28 maart 2013)34 werd geopperd dat er voor cliënten met een (L)VB al onafhankelijke cliëntondersteuning is in de vorm van de ondersteuning die de MEE-organisaties bieden. 33
Van belang is dat er geen misverstand ontstaat over de cliëntondersteuning van MEE en het onafhankelijke vertrouwenswerk. Om die reden is het van belang dat de kerntaken van het vertrouwenswerk benoemd worden in de AMvB. 34 Bijeenkomst in het kader van bespreking conceptadvies BMC ‘Een gezicht dichtbij’.
27/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Bij cliënten die vrijwillige ambulante hulp ontvangen is de scheidslijn tussen onafhankelijk vertrouwenswerk en cliëntondersteuning van MEE wellicht niet zo scherp te trekken. Bij cliënten die in een intramurale voorziening verblijven is dat wel helder, voor zowel de jeugdigen als hun ouders. In hoofdstuk 5 (zie onder punt 5) wordt op dit punt nog nader ingegaan. Overigens blijkt in de praktijk dat MEE door veel cliënten en hun ouders gezien wordt als een partij bij de zorg. Dat voelt voor hen niet onafhankelijk en alleen op hun belang gericht.35 Een ander aspect betreft de ouders van de jeugdige. Ook ouders hebben soms behoefte aan informatie en ondersteuning van een vertrouwenspersoon. In de wijze van beschikbaarheid en bereikbaarheid en wat betreft de houding van de onafhankelijke vertrouwenspersoon voor de jeugdigen en hun ouders zal ook rekening gehouden moeten worden met de specifieke kenmerken van de doelgroep. Het AKJ heeft met de LVB-doelgroep al langer ervaring opgedaan door het vertrouwenswerk dat het AKJ uitvoert voor cliënten van de William Schrikker Groep en in opdracht van enkele LVB-organisaties. Daarnaast hebben de vertrouwenspersonen van het AKJ ervaring met jongeren die gesloten zijn geplaatst. Onder deze groep jeugdigen bevindt zich een substantieel aantal jongeren met een LVB. Het is zinvol om gebruik te maken van de huidige kennis en ervaring van het AKJ. Tevens hebben de leden van de Beroepsgroep CVP ook ervaring en kennis van deze doelgroep.
35
Bron: Beroepsgroep CVP: beroepsgroep cliëntenvertrouwenspersonen voor mensen met een beperking.
28/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Hoofdstuk 4 Vervolgstappen in 2014 zijn noodzakelijk om het vertrouwenswerk vanaf 2015 te borgen 1. Het verdient aanbeveling om een onderbouwde normering op te stellen voor het ‘getransformeerde’ onafhankelijke vertrouwenswerk. De huidige normering is gebaseerd op aannames en blijft voor een belangrijk deel een schatting met de nodige reserves. De ervaringsgegevens voor de jaren 2015 en 2016 zullen daarover belangrijke informatie opleveren. 2. Mocht blijken dat er op termijn (eind 2016) voor zowel jeugd-GGZ als jeugd-(L)VB meer fte nodig is (monitoring 2015 en 2016), dan is het aan te bevelen om voor de VNG de mogelijkheid open te houden om met het Ministerie van VWS te kunnen onderhandelen over het aantal fte dat nodig blijkt. Nu wordt op basis van een lastig te onderbouwen schatting voor met name de jeugd-GGZ geadviseerd om in te kopen en niet te overvragen. Daarnaast zou de situatie zich kunnen voordoen dat als gevolg van de transformatie andere vormen van zorgarrangementen bijdragen aan een vermindering van het beroep dat op onafhankelijk vertrouwenswerk wordt gedaan: verdergaande ombouw naar ambulante hulp. Het blijft vooralsnog niet mogelijk om te voorspellen hoe de vraag naar onafhankelijk vertrouwenswerk zich zal ontwikkelen. Om die reden is het aan te bevelen om een post ‘onvoorzien’ op te nemen op de begroting van VWS, waaruit, indien gerechtvaardigd, extra formatie vertrouwenswerk bekostigd kan worden. Omdat het jaar 2015 nog als overgangsjaar zal gelden, zal het jaar 2016 mede als referentiejaar moeten dienen. 3. In de opdracht van de VNG (die voor de duur van drie jaar zal optreden als opdrachtgever i.c. inkoper namens alle gemeenten) aan de uitvoerende samenwerkende partij(en) voor het vertrouwenswerk, is het van belang om eisen te stellen aan het monitoren van een aantal kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren. Het is belangrijk om zicht te krijgen op de tevredenheid van de cliënten zelf, de ervaringen van de instellingen met de onafhankelijke vertrouwenspersoon en de gemeenten zelf. 4. Betrek de ervaringen erbij van de cliëntvertrouwenspersonen die hun werk doen binnen de VG-sector. Zij zijn verenigd in de Beroepsvereniging voor Cliëntenvertrouwenspersonen voor mensen met een beperking, de Beroepsgroep CVP. 5. In deze verkenning is de vraag door MEE Nederland aan de orde gesteld of de MEEorganisaties ook onafhankelijk vertrouwenswerk kunnen uitvoeren naast hun taak van onafhankelijke cliëntenondersteuning voor jeugdigen en volwassenen met een beperking. Deze vraag moet ontkennend beantwoord worden. Een cliënt kan een beroep doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon in allerlei situaties waarin professionals (sociale teams, wijkteams, gebiedsteams, specialistische jeugdhulp, AMHK, gecertificeerde instelling) een rol vervullen. Dat kan dus ook gelden voor de consulenten van MEE. Stelregel is dat er voor het vertrouwenswerk geen professionals kunnen worden ingezet die niet onafhankelijk zijn van een uitvoerende organisatie. Dat neemt niet weg dat de expertise van MEE wel degelijk relevant is voor de vertrouwenspersonen die het onafhankelijke vertrouwenswerk uitvoeren.
29/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Bovendien zal er mogelijk sprake zijn van communicerende vaten. Als de cliëntondersteuning voor de doelgroep jeugdigen met een (L)VB en hun ouders kwalitatief goed is (toegankelijk, bereikbaar en dergelijke), vergroot dit de kans dat er door deze groep minder een beroep wordt gedaan op het onafhankelijke vertrouwenswerk met vragen om informatie en advies. 6. Aandachtspunt: een deel van de formatie van het huidige vertrouwenswerk voor Bureau Jeugdzorg voor AMK en Toegang zou in theorie bespaard kunnen worden, omdat de Bureaus Jeugdzorg ‘ontmanteld’ worden. Echter, deze taken komen naar verwachting elders terecht, respectievelijk in de wijkteams en het AMHK. Het is niet aan de orde om te veronderstellen dat er een dubbeltelling zit in combinatie van cliënten die bijvoorbeeld onder toezicht staan van straks de gecertificeerde instelling (Jeugdbescherming, voorheen Bureaus Jeugdzorg, en de landelijk werkende instellingen, zoals de William Schrikker Groep, het SGJ en het Leger des Heils). In nagenoeg alle gevallen zullen deze cliënten ook een vorm van jeugdhulp ontvangen. Cliënten hebben in die situaties te maken met verschillende professionals van straks de gecertificeerde instelling en jeugdhulpaanbieders. Dat blijft ook vanaf 2015 zo. Het is mogelijk dat hier op termijn verandering in zal komen. Vooralsnog is het reëel om hier nog geen consequenties aan te verbinden in relatie tot een vermindering van het aantal fte vertrouwenswerk. Vooralsnog is niet gerekend met een korting van 15% op het vertrouwenswerk naar analogie van de korting van de transitie van de jeugdzorg naar de gemeenten in 2017. Het advies is om in deze fase, waarin een zorgvuldige overdracht voor cliënten van belang is, geen korting toe te passen op het vertrouwenswerk. Het is uiteraard wel denkbaar dat er op termijn, vanaf 2018, een reductie van het aantal fte vertrouwenswerk kan plaatsvinden als de gewenste transformatie van de zorg resultaten gaat afwerpen. Het is mogelijk dat in dat geval sprake zal zijn van frictiekosten. Het is van belang dat het Ministerie van VWS, de VNG en vertrouwenswerkorganisaties in 2014 hierover afspraken maken.
30/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Bijlage 1 Informanten Voor de beantwoording van deze vragen is gesproken met en/of informatie opgevraagd bij: Ministerie van VWS: Martin Bos (Directie Jeugd), Lotte Meulman (Directie Curatieve Zorg), Wim Brunenberg en Aaltje Hartholt (Directie Langdurige Zorg) AKJ, Ineke Glissenaar (directeur): voert nu vertrouwenswerk uit in het kader van de Wet op de Jeugdzorg voor onder meer de Bureaus Jeugdzorg, instellingen voor jeugd en opvoedhulp, waaronder JeugdzorgPlus, William Schrikker Groep (WSG), het Leger des Heils en een enkele aanbieder voor (L)VG-hulp Ieder (in) een netwerk voor mensen met een beperking of chronische ziekte (voorheen Platform VG), Mieke van Leeuwen Stichting PVP, Nannie Flim (directeur) – voert vertrouwenswerk uit voor de jeugd-GGZ Zorgbelang Nederland, Eric Verkaar (directeur) – voert vertrouwenswerk uit voor de instellingen in de jeugdzorg Astrid Oudshoorn, Beroepsvereniging voor cliëntenvertrouwenspersonen voor mensen met een beperking (Beroepsgroep CVP) Jasper Boele (directeur) Landelijk Steunpunt op het gebied van medezeggenschap in de gehandicapten- en curatieve sector (LSR) LSFVP, Rob Jongejans (directeur) Landelijk Platform GGZ, Marjolein Schipper, beleids-/projectmedewerker Jan Visscher en Maartje van der Rijt, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) Dirk Verstegen, Vereniging van Orthopedagogische Behandelcentra (VOBC)
31/32
ONTWERPEISEN EN BENODIGD BUDGET ONAFHANKELIJK VERTROUWENSWERK ONDER DE JEUGDWET
Bijlage 2 Informatie LSFVP ‘Op dit moment zijn wij, de Landelijke Stichting Familievertrouwenspersonen, nog niet in staat om een getrouwe inschatting te maken van het aantal fte dat besteed wordt aan familievertrouwenswerk in relatie tot de GGZ-behandeling van een jeugdige. Dat heeft te maken met het feit dat wij pas ultimo 2013, mede door uitbreiding van de bereikbaarheid van de telefonische hulplijn, een goede landelijke dekking gerealiseerd hebben van het familievertrouwenswerk. In voorgaande twee jaren zijn wij gegroeid van 19 tot 88 aangesloten instellingen en hebben wij nu met veruit de meeste grote instellingen een samenwerkingsovereenkomst afgesloten. In dezelfde periode is een groei in formatie van 9 fte tot, zeer recent, 22 fte tot stand gebracht. Onze betrokkenheid bij instellingen en daarmee de beschikbaarheid voor familie is niet representatief verdeeld over de verschillende sectoren. Pas na het verplicht stellen van vertrouwenswerk, zullen fvp’s werkzaam zijn bij alle instellingen en kan een getrouw beeld worden gegeven van de ingezette en gewenste formatie. Daarnaast registreren wij tot op heden niet vanuit welke sector of branche de vraag om ondersteuning van familie zijn oorsprong vindt. Vanaf januari 2014 hebben wij een digitaal registratiesysteem operationeel waarin deze registratie wel plaatsvindt. Het wordt dus pas vanaf januari 2014 mogelijk een adequaat beeld te genereren van het (relatieve) aantal casussen die in relatie staan tot de GGZ-behandeling van een jeugdige. Met deze nieuwe mogelijkheden valt echter nog niet a priori aan te geven hoeveel formatie met de afhandeling van ondersteuningsvragen rond jeugdigen gemoeid is. We zullen op basis van ervaring moeten gaan vaststellen of een gemiddelde afhandelduur van een casus in relatie tot de GGZ-behandeling van een jeugdige afwijkt van casuïstiek uit andere sectoren binnen de GGZ.’
32/32