Management accounting & control:
ONTWERP, GEBRUIK EN EFFECTEN VAN VALUEBASED MANAGEMENT RECENTE ONTWIKKELINGEN IN ONDERZOEK Value-Based Management (VBM) systemen hebben betrekking op geïntegreerde interne beheersingssystemen die de creatie van economische waarde meten, aanmoedigen en ondersteunen.1 Voorstanders van dit soort systemen stellen dat zij de besluitvorming van managers kunnen verbeteren door te identificeren welke investeringsmogelijkheden waarde creëren of vernietigen, alsmede dat VBMsystemen hiermee een effectief mechanisme vormen om de belangen van aandeelhouders en managers op één lijn te brengen. Er is de afgelopen decennia reeds veel geschreven over VBM. Tegelijkertijd is er nog maar weinig bekend over de factoren die het ontwerp en gebruik van VBM-systemen door bedrijven beïnvloeden, alsmede over de effecten ervan op hun prestaties. In dit artikel bespreekt de auteur een drietal recente studies op dit gebied.
38
MCA: augustus 2013, nummer 4
Dr. M. Schoute: In dit artikel wordt eerst een studie van Burkert en Lueg (2013) besproken waarin is onderzocht in welke mate het ontwerp (in termen van de mate van verfijndheid (‘sophistication’)) van VBM wordt beïnvloed door kenmerken van de CEO en de CFO van bedrijven, alsmede door gepercipieerde omgevingsonzekerheid door hun topmanagementteam (TMT). Vervolgens wordt aandacht besteed aan een studie van Dekker et al. (2012b) waarin is onderzocht in welke mate het belang van op waarde gebaseerde maatstaven voor de beoordeling van managers van primaire operationele eenheden varieert met de behoefte van bedrijven, en de mogelijkheden van managers, om vermogenskosten te managen. Daarna wordt een studie van Rapp et al. (2011) besproken waarin het gebruik van VBM-systemen onder Duitse, beursgenoteerde bedrijven is onderzocht, alsmede de effecten van het gebruik ervan op hun aandelenrendement. Het artikel wordt afgesloten met een korte conclusie. Determinanten van de mate van verfijndheid van VBM Burkert en Lueg (2013) hebben onderzocht welke factoren variatie veroorzaken in de mate van verfijndheid (‘sophistication’) van VBM, oftewel in de mate waarin en de wijze waarop VBM in een bedrijf is geïmplementeerd, onder bedrijven die het hebben geadopteerd. Zij richten zich hierbij met name op de invloed van interne bedrijfskenmerken en dan vooral op kenmerken van de CEO’s en CFO’s van de bedrijven, waaronder hun cognitieve stijlen (opleiding) en macht (zittingsduur) en op de mate van gepercipieerde omgevingsonzekerheid door het topmanagementteam (TMT). Voor het meten van VBM-verfijndheid hebben de onderzoekers een multidimensionaal construct ontwikkeld, dat zes subdimensies bevat: a. het selecteren tussen alternatieve strategieën op basis van de hoogste verwachte waardebijdrage aan de portfolio van het bedrijf; b. het leveren van informatie over relevante, generieke financiële waardestuwers (‘value drivers’); c. het leveren van informatie over relevante, bedrijfsspecifieke niet-financiële waardestuwers en/ of key performance indicators (KPI’s); d. empowerment en ontwikkeling van actieplannen op basis van KPI’s; e. taakstelling met een focus op langetermijnwaar-
decreatie, inclusief synergieën; f. het bereiken van een waardegebaseerde mindset onder alle medewerkers. De onderzoekers verwachten dat indien de CEO en/ of de CFO van een bedrijf een hogere ‘business’ of economische opleiding hebben genoten, dit een positief effect heeft op de mate van VBM-verfijndheid in het bedrijf. Verder verwachten zij dat naarmate de CEO en/of de CFO een kortere zittingsduur hebben, dit eveneens een positief effect heeft, hetgeen tegelijkertijd impliceert dat een langere zittingsduur naar verwachting juist een negatief effect heeft. De onderzoekers verwachten echter dat dit laatste effect minder sterk zal zijn indien de CEO en/of de CFO een hogere ‘business’ of economische opleiding hebben genoten (oftewel, ze verwachten tevens een interactie-effect). Ten slotte verwachten zij dat een hogere mate van gepercipieerde omgevingsonzekerheid door het TMT een negatief effect heeft op de mate van VBM-verfijndheid in een bedrijf. Voor het toetsen van hun verwachtingen maken Burkert en Lueg gebruik van enquête- en databasegegevens die onder 52 Duitse, beursgenoteerde bedrijven zijn verzameld. Uit het onderzoek blijkt onder meer dat bij de onderzochte bedrijven CFO’s beduidend meer invloed hebben op de mate van VBM-verfijndheid dan CEO’s. Zo blijkt dat indien de CFO’s van de bedrijven een hogere ‘business’ of economische opleiding hebben genoten, dit inderdaad een positief effect heeft, terwijl dit effect niet wordt gevonden als de CEO’s van de bedrijven een dergelijke opleiding hebben genoten. Op dezelfde wijze blijkt tevens dat naarmate de CFO’s een kortere zittingsduur hebben, dit eveneens een positief effect heeft op de mate van VBM-verfijndheid, terwijl ook dit effect niet wordt gevonden voor de CEO’s. Daarnaast blijkt dat er voor de CFO’s inderdaad sprake is van het verwachte interactie-effect tussen hun opleiding en zittingsduur, in de zin van dat een langere zittingsduur een minder negatief effect heeft indien een CFO een hogere ‘business’ of economische opleiding heeft genoten en ook dit effect wordt niet gevonden voor de CEO’s. Ten slotte blijkt dat een hogere mate van gepercipieerde omgevingsonzekerheid door het TMT, zoals verwacht, significant samenhangt met een lagere mate van VBM-verfijndheid. Als geheel duiden de
MCA: augustus 2013, nummer 4
39
resultaten er dus duidelijk op dat zowel kenmerken van de CFO van bedrijven, als de gepercipieerde omgevingsonzekerheid door hun TMT, het ontwerp (in termen van de mate van verfijndheid (‘sophistication’)) van VBM beïnvloeden.
Determinanten van het belang van VBM-maatstaven Dekker et al. (2012b) hebben onderzocht in welke mate het belang van op waarde gebaseerde (dus VBM-)maatstaven voor de beoordeling van managers van primaire operationele eenheden varieert met de behoefte van bedrijven, en de mogelijkheden van managers, om vermogenskosten te managen. Dit onderzoek richt zich dus op het gebruik van VBM binnen bedrijven en dus op lagere niveaus dan het topniveau waar vrijwel alle andere studies zich op richten. De onderzoekers stellen dat de behoefte van bedrijven om hun vermogenskosten te managen, en daarmee het belang om de managers van hun primaire operationele eenheden te beoordelen op basis van op waarde gebaseerde maatstaven, toeneemt naarmate het voor een bedrijf strategisch belangrijker is om haar activa intensief te gebruiken. Daarnaast stellen zij dat de managers van hun primaire operationele eenheden meer mogelijkheden hebben om de vermogenskosten te managen, hetgeen het
Gebruiksintensiteit van activa
mogelijk maakt om hen meer op basis van op waarde gebaseerde maatstaven te beoordelen, naarmate zij over meer strategische en operationele beslissingsbevoegdheden beschikken en naarmate er sprake is van minder interdependentie (onderlinge afhankelijkheid) van hun eenheden. Zoals weergegeven in het onderzoeksmodel (zie figuur 1), verwachten de onderzoekers dat de effecten van gebruiksintensiteit van activa en interdependentie van eenheden op het belang van op waarde gebaseerde maatstaven voor de beoordeling van managers van primaire operationele eenheden gedeeltelijk worden gemedieerd door de mate waarin strategische en operationele beslissingsbevoegdheden zijn gedecentraliseerd. In beginsel kunnen de redenen om beslissingsbevoegdheden al dan niet te decentraliseren in twee perspectieven worden verdeeld: een ‘information processing’ en een ‘incentive loss’ perspectief. Het eerste perspectief, dat in de literatuur relatief vaker wordt gebruikt, gaat uit van de gedachte dat ondergeschikte managers flexibiliteit nodig hebben om urgente beslissingen te kunnen nemen, waarvoor zij, als gevolg van het feit dat zij dichter op de markt zitten, doorgaans beter zijn geïnformeerd. Het tweede perspectief gaat daarentegen uit van de gedachte dat het decentraliseren van beslissingsbevoegdheden voor
Decentralisatie van strategische en operationele beslissingsbevoegdheden
Interdependentie van eenheden
Belang van op waarde gebaseerde maatstaven
Controlevariabelen
Figuur 1. Onderzoeksmodel van Dekker et al. (2012b)
40
MCA: augustus 2013, nummer 4
het topmanagement gepaard gaat met een verlies aan mogelijkheden om beslissingen direct te controleren. Uitgaande van dit tweede perspectief verwachten de onderzoekers dat de mate waarin strategische en operationele beslissingsbevoegdheden zijn gedecentraliseerd negatief samenhangt met het strategische belang voor een bedrijf om haar activa intensief te gebruiken en de mate waarin er sprake is van interdependentie van eenheden. Voor het toetsen van hun verwachtingen maken Dekker et al. gebruik van enquêtegegevens die onder 123 Nederlandse productiebedrijven zijn verzameld, waarbij de respondenten expliciet is gevraagd om zich bij de beantwoording van de vragen te richten op de managers van de primaire operationele eenheden van hun bedrijf.2 Uit het onderzoek blijkt onder meer dat het belang van op waardegebaseerde maatstaven voor de beoordeling van managers van primaire operationele eenheden veel variatie vertoont. Conform de verwachtingen, blijkt dat dit belang positief samenhangt met de mate waarin het voor een bedrijf strategisch belangrijk is om haar activa intensief te gebruiken. Daarnaast blijkt het ook positief samen te hangen met de mate waarin operationele beslissingsbevoegdheden zijn gedecentraliseerd en met het aantal activiteiten van de waardeketen van het bedrijf dat binnen een primaire operationele eenheid wordt uitgevoerd. Dit laatste impliceert dat, conform de verwachtingen, het belang van op waardegebaseerde maatstaven groter is naarmate er sprake is van minder interdependentie (onderlinge afhankelijkheid) van eenheden. Ten slotte blijkt dat bedrijven operationele beslissingsbevoegdheden in mindere mate decentraliseren naarmate het voor hen strategisch belangrijker is om hun activa intensief te gebruiken, hetgeen
‘Aandeelhouders zien het adopteren van een VBM-systeem als een betrouwbaar signaal’
in overeenstemming is met het ‘incentive loss’ perspectief. Voor de mate waarin strategische beslissingsbevoegdheden zijn gedecentraliseerd worden de verwachte effecten echter niet gevonden, hetgeen ook geldt voor de verwachte effecten van de mate waarin er sprake is van interdependentie van eenheden op de mate waarin strategische en operationele beslissingsbevoegdheden zijn gedecentraliseerd.
Effecten van VBM-systemen op aandelenrendementen Rapp et al. (2011) hebben het gebruik van VBM-systemen onder 178 Duitse, beursgenoteerde bedrijven gedurende de periode 2002-2008 onderzocht, alsmede de effecten van het gebruik ervan op het aandelenrendement van de bedrijven. De gebruikers zijn geïdentificeerd op basis van hun jaarverslagen, waarbij de onderzoekers een bedrijf in een bepaald jaar als een VBM-gebruiker beschouwen indien er in het jaarverslag wordt aangegeven dat (a) het bedrijf een intern beheersingssysteem met een geïntegreerde VBM-maatstaf gebruikt, en (b) het deze VBM-maatstaf gebruikt als een taakstellings- en/of beheersingsmechanisme. Op basis van de onderliggende VBM-maatstaf onderscheiden de onderzoekers bij het identificeren van de VBM-gebruikers weliswaar enkele typen VBM-systemen, waaronder systemen op basis van absolute versus relatieve maatstaven en op basis van accounting- versus kasstroomgegevens, maar hier wordt in het onderzoek verder niets mee gedaan. De resultaten van deze studie duiden erop dat het gebruik van VBM-systemen onder Duitse, beursgenoteerde bedrijven gedurende de onderzochte periode sterk is toegenomen. Daar waar in 2002 nog ongeveer 26 procent van de onderzochte bedrijven een VBM-systeem gebruikte, was dat percentage in 2008 opgelopen tot ongeveer 42 procent. Een nadere analyse wijst uit dat het vooral de relatief grote(re) bedrijven zijn die een VBM-systeem gebruiken. Andere factoren waarop de VBM-gebruikers blijken te verschillen van de niet-gebruikers zijn onder andere betere operationele prestaties, een hogere mate van diversificatie, minder immateriële activa op de balans, een lagere mate van R&D-intensiteit, lagere groeipercentages en een minder geconcentreerde eigendomsstructuur. De onderzoekers vinden verder dat de bedrijven die VBM hebben geïmplementeerd gedurende de adoptiefase (hetgeen zij definiëren als het tijdsinterval
MCA: augustus 2013, nummer 4
41
dat bestaat uit het verslaggevingjaar waarin het bedrijf het VBM-systeem initieel heeft geïmplementeerd plus het daaropvolgende verslaggevingjaar) statistisch significante en economisch substantiële abnormale aandelenrendementen hebben behaald (zonder dat deze rendementen op een later tijdstip een compenserende terugval vertonen). Als geheel ondersteunen de resultaten dan ook het beeld dat aandeelhouders het adopteren van een VBM-systeem zien als een betrouwbaar signaal dat het management van een bedrijf zich zal richten op de belangen van de aandeelhouders en dat dergelijke systemen daadwerkelijk aandeelhouderswaarde doen toenemen.3
beursgenoteerde bedrijven gedurende de periode 20022008 sterk is toegenomen, alsmede dat de bedrijven die VBM hebben geïmplementeerd gedurende de adoptiefase statistisch significante en economisch substantiele abnormale aandelenrendementen hebben behaald (zonder dat deze rendementen op een later tijdstip een compenserende terugval vertonen). De resultaten van dit laatste onderzoek impliceren dat aandeelhouders het adopteren van een VBM-systeem zien als een betrouwbaar signaal dat het management van een bedrijf zich zal richten op de belangen van de aandeelhouders en dat dergelijke systemen daadwerkelijk aandeelhouderswaarde doen toenemen.
Conclusie
Noten
In dit artikel zijn kort de resultaten besproken van een drietal recent gepubliceerde studies naar diverse aspecten ten aanzien van het ontwerp, het gebruik en de effecten van VBM-systemen. Uit het onderzoek van Burkert en Lueg (2013) blijkt dat zowel enkele kenmerken van de CFO van bedrijven, als de gepercipieerde omgevingsonzekerheid door hun TMT, het ontwerp (in termen van de mate van verfijndheid (‘sophistication’)) van VBM beïnvloeden. Dit in tegenstelling tot dezelfde kenmerken van de CEO van bedrijven. Hierbij gaat het dan in het bijzonder om de cognitieve stijl (opleiding) en macht (zittingsduur) van de CFO (en CEO), waarbij tevens blijkt dat deze twee factoren elkaar beïnvloeden (en dus een interactie-effect vertonen) in hun invloed op de mate van VBM-verfijndheid. Uit het onderzoek van Dekker et al. (2012b) blijkt dat het belang van op waarde gebaseerde maatstaven voor de beoordeling van managers van primaire operationele eenheden varieert met de behoefte van bedrijven, en de mogelijkheden van managers, om vermogenskosten te managen. Meer in het bijzonder, dit belang blijkt vooral positief samen te hangen met de mate waarin het voor een bedrijf strategisch belangrijk is om haar activa intensief te gebruiken en de mate waarin operationele beslissingsbevoegdheden zijn gedecentraliseerd, en negatief samen te hangen met de mate waarin er sprake is van interdependentie (onderlinge afhankelijkheid) van eenheden. Daarnaast blijkt uit deze studie dat bedrijven operationele beslissingsbevoegdheden in mindere mate decentraliseren naarmate het voor hen strategisch belangrijker is om hun activa intensief te gebruiken. Ten slotte toont de studie van Rapp et al. (2011) aan dat het gebruik van VBM-systemen onder Duitse,
42
1. Het meest kenmerkende element van VBM-systemen is het feit dat zij gebaseerd zijn op een maatstaf (zoals economic value added (EVA)) die tegelijkertijd zowel de opbrengsten als de kosten van geïnvesteerd vermogen in ogenschouw neemt. Hiermee combineren dit soort systemen de twee grondbeginselen van waardecreatie, namelijk de opbrengsten die door de activa van een bedrijf worden gegenereerd en de middelen die noodzakelijk zijn om deze activa te financieren. 2. Overigens zijn deze enquêtegegevens enkele jaren geleden verzameld onder leden van het Controllers Instituut. Zie Dekker et al. (2012a en 2013) voor andere internationale publicaties en Schoute (2012) voor een verwijzing naar eerdere Nederlandstalige publicaties op basis van deze gegevens. 3. Zie echter bijvoorbeeld Bouwens en Speklé (2006) voor een kritische kanttekening bij deze conclusie op basis van eerder onderzoek op dit gebied.
Literatuur ~ Bouwens, J.F.M.G. en R.F. Speklé (2006), Performance-effecten van economic value added: Een overzicht van de empirische literatuur, Management Control en Accounting, 10 (5), pp. 20-24. ~ Burkert, M. en R. Lueg (2013), Differences in the sophistication of value-based management – The role of top executives, Management Accounting Research, 24, pp. 3-22. ~ Dekker, H.C., T.L.C.M. Groot en M. Schoute (2012a), Determining performance targets, Behavioral Research in Accounting, 24, pp. 21-46. ~ Dekker, H.C., T.L.C.M. Groot en M. Schoute (2013), A balancing act? The implications of mixed strategies for performance measurement system design, Journal of Management Accounting Research, nog niet verschenen. ~ Dekker, H.C., T.L.C.M. Groot, M. Schoute en E. Wiersma (2012b), Determinants of the use of value-based performance measures for managerial performance evaluation, Journal of Business Finance & Accounting, 39, pp. 1214-1239. ~ Rapp, M.S., D. Schellong, M. Schmidt en M. Wolff (2011), Considering the shareholder perspective: Value-based management systems and stock market performance, Review of Managerial Science, 5, pp. 171-194. ~ Schoute, M. (2012), Vaststelling en interpretatie van taakstellingen: Recente ontwikkelingen in onderzoek, Management Control en Accounting, 16 (4), pp. 28-33.
Dr. M. Schoute is als universitair docent verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
MCA: augustus 2013, nummer 4