Ontwerp Bestemmingsplan ‘Probroed & Sloot, team Langenboom, Zuid Carolinaweg 26’ Langenboom
2
Ontwerp Bestemmingsplan ‘Probroed & Sloot, team Langenboom, Zuid Carolinaweg 26’ Langenboom
Datum:5 juli 2012 Projectgegevens: Identificatienummer: NL.IMRO.0815.BPL12037HBU-ON01 3
1
INLEIDING ........................................................................................................................................5 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
2.
HUIDIGE SITUATIE ..........................................................................................................................8 2.1 2.2
3.
Algemeen................................................................................................................................43 Toelichting op de verbeelding .................................................................................................43 Toelichting op de regels ..........................................................................................................44
PROCEDURE .................................................................................................................................45 7.1 7.2.
8
Milieuaspecten ........................................................................................................................25 Fysieke aspecten ....................................................................................................................32 Economische aspecten ...........................................................................................................42 Handhaafbaarheid ..................................................................................................................42
JURIDISCHE VERANTWOORDING ...............................................................................................43 6.1 6.2 6.3
7.
Rijksbeleid ..............................................................................................................................14 Provinciaal beleid....................................................................................................................18 Regionaal beleid .....................................................................................................................22 Gemeentelijk beleid.................................................................................................................22
UITVOERINGSASPECTEN.............................................................................................................25 5.1 5.2 5.3. 5.4.
6.
Ontwikkeling ...........................................................................................................................11 Ruimtelijke structuur................................................................................................................12 Functies ..................................................................................................................................13
BELEIDSKADER.............................................................................................................................14 4.1 4.2 4.3 4.4
5
Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur................................................................................8 Functies ..................................................................................................................................10
PLANBESCHRIJVING.....................................................................................................................11 3.1 3.2 3.3
4.
Algemeen..................................................................................................................................5 Aanleiding en doel ....................................................................................................................5 Plangebied................................................................................................................................6 Geldende bestemmingsplannen................................................................................................7 Leeswijzer.................................................................................................................................8
Inspraak en overleg.................................................................................................................45 Tervisielegging........................................................................................................................45
BIJLAGEN.......................................................................................................................................46
4
1
INLEIDING
1.1
Algemeen
1.2
Aanleiding en doel
Op 7 juni 2012 heeft de gemeenteraad van Mill en Sint Hubert het bestemmingsplan ‘Buitengebied Mill en Sint Hubert’ vastgesteld. Het planvoornemen tot het ontwikkelen van een uitbreiding van de reeds bestaande kuikenbroederij met een innovatief systeem, genaamd ‘hatchbrood’ op het perceel aan de Zuid Carolinaweg 26 te Langenboom past niet binnen dit vigerende bestemmingsplan, omdat niet buiten de bestemming ‘Agrarisch’ mag worden gebouwd.
1.2.1 Probroed & Sloot Probroed & Sloot, team Langenboom, was voorheen bekend onder de naam Unibroed Van Lith B.V. Unibroed Van Lith B.V. is circa 50 jaar actief geweest als familiebedrijf onder de naam Van Lith. Door zeer moeilijke marktomstandigheden, waarbij de vogelpest en ook het faillissement van de slachterij een rol hebben gespeeld is het bedrijf in 2005 in financiële problemen geraakt. In 2006 is vervolgens een doorstart gemaakt en is het bedrijf overgenomen en verder gegaan onder de naam Unibroed Van Lith B.V. In 2011 is Unibroed Van Lith B.V. overgenomen door Probroed & Sloot. Probroed & Sloot had reeds vestigingen in Groenlo en Meppel en door de overname van Unibroed Van Lith B.V. is thans ook een vestiging in Langenboom voorhanden.
1.2.2 Hatchbroodsysteem en Broodskuiken De afgelopen jaren is samen met HatchTech, een bedrijf dat gevestigd is in Veenendaal, aan de ontwikkeling van het hatchbroodsysteem gewerkt en begin 2010 leidde dit tot de succesvolle introductie van het zogenoemde Broodskuiken. Door deze innovatieve ontwikkelingen van de broederij worden twee broedprocessen, te weten de traditionele broederij en het zogenoemde Broods-broedproces naast elkaar toegepast. De kuikens zijn door het broodsproces vitaler, waardoor de standaard antibioticabehandeling om coli- en pootproblemen voor te zijn, totaal overbodig is geworden. Dit leidt ertoe dat niet meer standaard hoeft te worden gecorrigeerd met behulp van medicijngebruik. Voor de consument betekent dit proces uiteindelijk een veiligere vleesconsumptie met minder risico’s voor de gezondheid. Behalve een reductie van het medicijngebruik levert het nieuwe systeem ook een verlaging van het energieverbruik op van 30% in de vervolgstappen van het productieproces.
5
Om beide processen op een economisch verantwoorde manier naast elkaar te laten functioneren, is een minimale uitbreiding van de huidige bedrijfsbebouwing thans noodzakelijk van 1.500m2. In totaal – inclusief benodigde verharding en voorzieningen - zal het bouwblok na de uitbreiding circa 1,5ha omvatten. Als uitgangspunt geldt dat het bedrijf streeft naar een wekelijkse kuikenproductie van 400.000 traditionele kuikens en 800.000 kuikens uit het hatchbroodsysteem. Wanneer de uitbreiding gerealiseerd kan worden zal de werkgelegenheid van het bedrijf groeien van circa 25 Fte naar 40 Fte.
Het initiatief voldoet in principe aan het ruimtelijke beleid van de gemeente Mill en Sint Hubert, zoals verwoord in de vastgestelde structuurvisie ‘In duurzaam perspectief’. Tevens voldoet het initiatief aan de Verordening ruimte Noord-Brabant die op 8 maart 2011 in werking is getreden. Om de beoogde ontwikkeling doorgang te kunnen laten vinden, is de gemeente voornemens het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Mill en Sint Hubert’ partieel te herzien door een postzegelplan op te stellen voor het perceel dat plaatselijk bekend is als Zuid Carolinaweg 26. Hiertoe zijn een verbeelding, regels en een toelichting nodig.
Huidige omvang bedrijf
1.3
Gewenste omvang na uitbreiding
Plangebied
Het plangebied ligt aan de Zuid Carolinaweg 26 te Langenboom. Dit is ten zuiden van het centrum van Langenboom. Direct ten Oosten van het plangebied liggen, gescheiden door de Langenboomseweg, plassen. Deze zijn ontstaan door de activiteiten van een steenfabriek, terwijl er ook een zand- en grindgroeve actief is. Hier wordt het zogenaamde groenzand gewonnen dat gebruikt wordt in de wegenbouw en stamt uit het Mioceen en het Plioceen.
6
Groenzand bevat het mineraal glauconiet. In dit zand zijn tal van fossielen te vinden, zoals vogelbotjes, haaientanden, gehoorbotjes van dolfijnsoorten en dergelijke. De plassen vormen een recreatiegebied, "De Kuilen" geheten.
Direct ten noordoosten van Langenboom ligt een naaldbosgebied van 225 ha dat in gebruik is als militair oefenterrein door het Ministerie van Defensie, maar dat ook opengesteld is voor wandelaars.
In westelijke richting ligt een ontginningsgebied. Hier lopen de Halse Beek en de Graspeelloop. Deze beekjes komen uiteindelijk uit in de Graafse Raam. Er is hier landbouw en ook een bosgebied dat aansluit bij de Reekse Heide. De ligging van het plangebied is te zien op de navolgende afbeelding.
Plangebied
1.4
Geldende bestemmingsplannen
Het plangebied ligt in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Mill en Sint Hubert’ dat door de raad van de gemeente Mill en Sint Hubert gewijzigd is vastgesteld op 7 juni 2012. Binnen dit bestemmingsplan heeft de locatie aan de Zuid Carolinaweg 26 te Langenboom de enkelbestemming ‘Agrarisch’. Binnen de enkelbestemming ‘Agrarisch’ mag worden gebouwd ten behoeve van de kuikenbroederij op de gronden die aangeduid zijn als bouwvlak, maar buiten het bouwvlak mag niet worden gebouwd. De plannen om het bouwblok te vergroten passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan en maken een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
7
1.5
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van voorliggende toelichting wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 4 wordt gekeken naar de verschillende beleidsaspecten die van toepassing zijn op het plangebied en het beoogde initiatief. In hoofdstuk 5 komen de uitvoeringsaspecten aan bod en wordt de toelaatbaarheid van het initiatief vanuit milieu- en omgevingsaspecten onderbouwd. In hoofdstuk 6 wordt de juridische verantwoording van de voorgestane ontwikkeling behandeld en in hoofdstuk 7 komt de procedure aan bod.
2.
HUIDIGE SITUATIE
Voor het opstellen van een partiële herziening van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie ofwel de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van deze bestaande situatie. In de eerste paragraaf wordt gekeken naar de bouwgeschiedenis van Langenboom en naar de ruimtelijke structuur. In de tweede paragraaf wordt gekeken naar de functionele structuur.
2.1
Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur
Het plangebied ligt in het buurtschap Zuid Carolina ten zuiden van Langenboom, een kerkdorp dat sinds 1942 behoort tot de gemeente Mill en Sint Hubert en daarvoor behoorde tot de gemeente Escharen.
2.1.1 Langenboom De naam van het dorp Langenboom is waarschijnlijk afgeleid van een soort van slagboom bij de weiden van de Graspeel, op de weg tussen de plaatsen Langenboom en Zeeland. Deze slagboom verschafte het vee toegang tot de weiden. Lang werd ook gedacht dat de naam mogelijk was afgeleid van de lange boom bij de hertenkamp nabij de kerk. Maar uit onderzoek bleek dat de boom jonger was dan de plaatsnaam. Vroeger werd de naam overigens geschreven als: "De Lange Boom".
2.1.2 Geschiedenis Langenboom werd voor het eerst vermeld in een oorkonde van 10 november 1925, waarin sprake is van twee kampen heideland, "bij den Peel angen Langenboem". In 1541 was er sprake van een "bouwhof" in Langenboom, gelegen op Hal.
8
Omstreeks 1800 waren er twee boerderijen die zo'n 20 bunder (in 1816 werd 1 bunder gelijkgesteld met 1 hectare) grond omvatten. In 1843 kwam er een derde boerderij bij, waar een priester-neef van de eigenaressen, Felix Walter geheten, een kluizenaarsgemeenschap trachtte te stichten. Dit mislukte, maar Felix Walter nodigde in 1852 de Dominicanen uit Nijmegen uit. De drie boerderijen en het omliggende land werd aan deze paters geschonken en deze vestigden er een noviciaat en een studiehuis. In 1858 gingen de meesten van hen naar hun nieuwe klooster te Huissen. Slechts enkele paters bleven achter, maar deze stimuleerden wél de ontwikkeling van de gemeenschap die op dat ogenblik slechts 70 zielen telde, alsmede nog 120 in de nabije buurtschap Lage Peel. In 1869 werd er een kerk ingewijd, ontworpen door Pierre Cuypers. Voor dopen, trouwen en begraven moest men echter nog in Escharen zijn. Daarom was er reeds in 1903 behoefte aan een eigen parochie, maar pas op 31 mei 1918 werd Langenboom afgesplitst van de parochie Escharen. Niet lang daarna kwam er een eigen begraafplaats. Op 10 augustus 1925 vond een stormramp plaats, waarbij het klooster, de kerk, de school en 21 huizen verwoest werden. Daarom moest in 1926 een nieuwe kerk worden gebouwd. Ook het beeldje van Onze Lieve Vrouw van Langenboom werd toen door de particuliere bezitter aan de parochie geschonken. Het dorp werd na de storm door het leger en vele vrijwilligers weer opgebouwd.
Tijdens de Tweede wereldoorlog was Langenboom belangrijk omdat generaal Miles Dempsey, bevelhebber van het Tweede Engelse Leger, in oktober 1944 zijn hoofdkwartier betrok in een boerderij te Langenboom. Hij moest ervoor zorgen dat de Britse troepen naar Nijmegen op zouden rukken. Op 13 oktober 1944 kwam de Britse koning George VI bij hem op bezoek en de boerderij heet sindsdien Koningshoeve. De Kloosterstraat waaraan deze hoeve was gelegen, werd in 1945 omgedoopt tot Dempseystraat. In 1950 werd, samen met de Dominicanen, de Thomasburcht gebouwd. Hier kwamen organisaties als Jong Nederland en het Katholiek Meisjesgilde Genoveva bijeen. In 1968 werden de activiteiten beëindigd en het gebouw gesloopt. In juli 1964 was dan al het besluit door de Dominicanen genomen om zich terug te trekken. Het klooster was bouwvallig geworden en de orde had besloten zich meer te centraliseren. Het klooster werd daarna omgebouwd tot gemeenschapshuis 't Kloster. De dorpskerk ligt direct naast 't Kloster. Oorspronkelijk waren de twee gebouwen met elkaar verbonden, maar bij een renovatie in 1995 werden de twee gebouwen losgekoppeld. Omstreeks 1970 werd aan de huidige Schaapsdijksweg een religieuze leefgemeenschap gesticht, Het Hoge Steen geheten, die nog steeds bestaat.
9
In 1985, 60 jaar na dato, werd in het dorp een monument voor de stormramp van 1925 onthuld, deze staat voor 't Kloster en de kerk. Het monument bestaat uit 1800 haagbeuken, die in een cirkelvormig patroon de windrichting van de tornado aangeven. Dit monument wordt de tornadotuin genoemd.
2.2
Functies
Het plangebied ligt tussen de Zuid Carolinaweg en de Langenboomseweg in. Dit gebied wordt voor een groot deel begeleid door bebouwing die zich kenmerkt door met name vrijstaande woningen en, al dan niet agrarische, bedrijven. Ten Oosten van het plangebied ligt het recreatiegebied De Kuilen en ten Noordoosten liggen de Langenboomse bossen. Verder liggen in de omgeving diverse weilanden en het privé-groen dat behoort bij de aanwezige woningen.
Luchtfoto
De verschijningsvorm van de bebouwing is hoofdzakelijk traditioneel. De hoofdgebouwen bestaan veelal uit een- of twee bouwlagen en zijn voorzien van een kap. De meest voorkomende kapvorm ter plaatse is een zadeldak. De richting van de kappen zijn vooral evenwijdig aan de straatzijde gesitueerd. Het plangebied ligt tussen de Zuid Carolinaweg te Langenboom en de Langenboomseweg. Het plangebied sluit aan op de Zuid Carolinaweg 26 en aan de Langenboomseweg. Voor beide wegen geldt een maximumsnelheid van 60 km/u.
10
3.
PLANBESCHRIJVING
In dit hoofdstuk wordt aandacht geschonken aan het beoogde initiatief binnen het plangebied.
3.1
Ontwikkeling
Het planvoornemen voorziet in de uitbreiding van de reeds bestaande kuikenbroederij aan de Zuid Carolinaweg 26 te Langenboom ten oosten van de Zuid Carolinaweg 26 te Langenboom. 3.1.1. Hatchbroodsysteem en Broodskuiken De afgelopen jaren is samen met HatchTech, een bedrijf dat gevestigd is in Veenendaal, aan de ontwikkeling van het hatchbroodsysteem gewerkt en begin 2010 leidde dit tot de succesvolle introductie van het zogenoemde Broodskuiken. Door deze innovatieve ontwikkelingen van de broederij worden twee broedprocessen, te weten de traditionele broederij en het zogenoemde Broods-broedproces naast elkaar toegepast. De kuikens zijn hierdoor vitaler, waardoor de standaard antibioticabehandeling om coli- en pootproblemen voor te zijn, totaal overbodig is geworden. Dit leidt ertoe dat niet meer standaard hoeft te worden gecorrigeerd met behulp van medicijngebruik. Voor de consument betekent dit proces uiteindelijk een veiligere vleesconsumptie met minder risico’s voor de gezondheid. Behalve een reductie van het medicijngebruik levert het nieuwe systeem ook een verlaging van het energieverbruik op van 30% in de vervolgstappen van het productieproces.
Een bevrucht kippenei heeft eenmalig 48 uur warmtetoevoer nodig. Daarna produceert het embryo zijn eigen energie en moet voor een optimaal broedproces juist warmte afgevoerd worden. Aan het einde van het broedproces – na 21 dagen - produceert een embryo 0,3 Watt energie, net genoeg om een fietslampje te laten branden. Het lijkt weinig, maar als je bedenkt dat er al gauw 60.000 eieren in een broedmachine gaan, dan kom je op 18.000 Watt. De kunst van het broeden is het managen van de juiste temperatuur, luchttoevoer, vochtgehalte en CO2. Door klimaat en voeding zo goed mogelijk aan te passen aan de behoefte van het kuiken in deze eerste dagen, komt het kuiken op voorsprong te staan ten opzichte van het huidige systeem. Om beide processen op een economisch verantwoorde manier naast elkaar te laten functioneren en om de concurrentie van andere traditionele broederijen voor te blijven, zodat Probroed & Sloot niet door hun eigen succes kan worden ingehaald, is uitbreiding van de huidige bedrijfsbebouwing thans noodzakelijk. In totaal –inclusief benodigde verharding en voorzieningen- zal het bouwblok na de uitbreiding circa 1,5ha moeten omvatten. 11
Als uitgangspunt geldt dat het bedrijf streeft naar een wekelijkse kuikenproductie van 400.000 traditionele kuikens en 800.000 kuikens uit het hatchbroodsysteem. Wanneer de uitbreiding gerealiseerd kan worden zal de werkgelegenheid van het bedrijf groeien van circa 25 Fte naar 40 Fte.
3.2
Ruimtelijke structuur
3.2.1 Bebouwing Bij de situering van de uitbreiding van het bebouwde oppervlak is aangesloten op de bestaande bebouwing, zodat een geheel ontstaat. De nieuw te bouwen bedrijfsdelen bestaan uit twee bouwlagen en zijn voorzien van een zadeldak. Op 4 juli 2011 is een conceptaanvraag voor de uitbreiding ingediend, welke is beoordeeld door de Welstandcommissie. Het ontwerp voldoet aan de uitgangspunten en wordt gezien als een logische keuze, door uitbreiding achter de bestaande gebouwen en dwars op de bestaande nokrichting.
De commissie heeft opgemerkt dat het van belang is dat met donkere, matte materialen wordt gewerkt, en het bedrijf d.m.v. een goede erfbeplanting in de omgeving wordt ingepast. 3.2.2 Verkeer Ontsluiting Het plangebied wordt nu reeds ontsloten op de Zuid Carolinaweg. De wegenstructuur in de omgeving van het plangebied wijzigt hierdoor niet. De reden van deze manier van ontsluiten is gelegen in de verkeersveiligheid. Parkeren Voor de uitbreiding van Probroed & Sloot, team Langenboom aan de Zuid Carolinaweg 26 te Langenboom geldt dat parkeren op eigen terrein dient te geschieden. Conform de norm die op basis van ASVV 2004 en publicatie 182 van het CROW is vastgesteld geldt dat voor een arbeidsintensief, maar bezoekersextensief bedrijf een parkeernorm geldt van 2,8 parkeerplaatsen per 100m2 bvo, waarbij uitgegaan wordt van gemiddeld 30m2 per arbeidsplaats. Gezien het feit dat bij Probroed & Sloot na realisatie van de uitbreiding circa 15 Fte arbeidsplaatsen meer aanwezig zijn, omdat het aantal Fte toe zal nemen van 25 Fte tot 40 Fte arbeidsplaatsen, dient te worden gerekend met 30 x 40 = 1.200m2 bvo, zodat 12 x 2,8 = 34 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Deze parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd.
12
3.3
Functies
De functie van het bedrijf en de functies van de omliggende gebouwen en gronden wijzigen niet door het plan.
13
4.
BELEIDSKADER
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de beleidsaspecten die van toepassing zijn op het plangebied en het beoogde initiatief.
4.1
Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
14
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd: •
het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
•
het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
•
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. Gebaseerd op de ‘SER-ladder’ kan worden gesteld dat het onderhavige bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie infrastructuur en ruimte. Het bestemmingsplan past binnen het rijksbeleid.
4.1.2 Tweede Structuurschema Militaire Terreinen Het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is een planologische kernbeslissing die de hoofdlijnen bevat van het Rijksbeleid voor militaire terreinen en complexen. In het SMT-2 zijn de plannen van het ministerie van Defensie vastgelegd met betrekking tot de locaties en het gebruik van oefenterreinen, kazernes en andere complexen, militaire vliegvelden en havens. Doelstelling van het SMT-2 is het scheppen van de noodzakelijke ruimtelijke voorwaarden voor de gereedstelling en instandhouding van de krijgsmacht. Ten westen van de kern Mill ligt militair luchtvaartterrein ‘Vliegbasis Volkel’. De aanvliegroute voor het vliegveld is gesitueerd boven Mill. Ten aanzien van de vliegbasis gelden de volgende militaire belangen: 1 Funnel; 2 Inner Horizontal Surface and Conical Surface (IHCS); 3 Instrument Landing System (ILS); 4 Radarverstoringsgebied;
15
Ad 1 Naast het directe ruimtegebruik kent een (militair) luchtvaartterrein ook een aanzienlijk indirect ruimtebeslag. Zo zijn in het kader van de vliegverkeersveiligheid obstakelvrije vlakken ‘funnels’ vastgesteld in de verlengden van de startbaan. Binnen deze obstakelvrije vlakken gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels zoals onder andere windturbines en telecommunicatiemasten. Ad 2 Het plangebied is gelegen buiten de zogenaamde Inner Horizontal Surface en Conical Surface (IHCS) van de vliegbasis Volkel; dit gebied is vastgesteld ten behoeve van de verkeersveiligheid. In het Tweede Structuurschema Militaire terreinen (SMT-2) is opgenomen dat, conform de ICAO-normen, rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak van 45 meter hoog is gelegen met een straal van 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 meter over een afstand van 2 km. Ad 3 De vliegbasis Volkel beschikt tevens over een instrument Landing System (ILS). Het ILS is bedoeld voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen door vliegverkeer, ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS is het noodzakelijk dat in een gebied, het verstoringsgebied, rondom de start- en landingsbaan geen verstoring optreedt. Dit gebied bestaat uit meerdere vlakken met daarbij behorende hoogtes, zowel horizontaal als oplopend. Een object dat beneden de betreffende hoogte blijft, zal geen verstoring van de ILS opleveren en zou toelaatbaar kunnen zijn. Een object dat hoger is dan de (zonder meer toelaatbare) betreffende hoogte, moet worden getoetst op eventuele verstoringseffecten. Ad 4 Het plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied behorende bij de radar die staat op de vliegbasis Volkel. Verspreid over Nederland staat een aantal militaire en burger radarstations. Deze dienen voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het civiele luchtverkeer. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen 15 nautische mijl (circa 28 km) van het radarstation van de vliegbasis Volkel kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en kunnen derhalve niet worden toegestaan, tenzij uit onderzoek is gebleken dat de mate van verstoring aanvaardbaar is.
16
Ad 5 In beginsel is het niet toegestaan om binnen een zone voor luchtgebonden geluid (Ke) van de vliegbasis Volkel geluidsgevoelige bebouwing op te richten. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone.
4.1.3 Conclusie De gewenste ontwikkeling om de kuikenbroederij uit te breiden door een groter bouwblok te realiseren zodat de bebouwing kan toenemen en het bouwvlak kan toenemen tot circa 1,5ha leiden niet tot strijdigheid met het beleid van het Rijk. Ook de aanwezigheid van de vliegbasis Volkel in de nabije omgeving leidt niet tot beperkingen voor de uitbreiding die Probroed & Sloot voor ogen heeft.
17
4.2
Provinciaal beleid
4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Op 1 oktober 2010 hebben de Provinciale Staten de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) voor de provincie Noord-Brabant vastgesteld. De SVRO bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening Ruimte zijn de kaderstellende elementen uit de SVRO vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten. Binnen de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:
•
stedelijk concentratiegebied (stedelijke regio’s): in het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan;
•
overig stedelijk gebied (landelijke regio’s): het overig stedelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorziet in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte. Grootschalige verstedelijking is ongewenst en voor woningbouw geldt het principe ‘bouwen voor migratiesaldo-nul’
Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte wordt het accent sterker verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied, door in te zetten op herstructurering en onderhoud. Beheer en (her)ontwikkeling van de bestaande voorraad vragen specifieke aandacht.
18
Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken en de kwaliteiten van de omgeving. Voor heel Noord-Brabant zijn gebiedspaspoorten opgesteld. In de gebiedspaspoorten is aangegeven welke landschapskenmerken bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype. Daarnaast zijn de provinciale ambities weergegeven voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen kunnen een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van nieuwe en gebiedseigen kwaliteiten.
4.2.2 Verordening Ruimte In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening Ruimte opgesteld.
In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot stedelijke ontwikkeling (onder andere op het gebied van wonen en werken), ecologische hoofdstructuur (EHS), waterberging, intensieve veehouderij, glastuinbouw en Ruimte voor Ruimte en bevat regels voor een groot aantal andere aspecten, waaronder windturbines, bovenregionale detailhandel en recreatie, grondwaterwinning en hoogwaterbescherming. De regels zijn een doorvertaling van het provinciale beleid zoals dat is opgenomen in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. De kuikenbroederij aan de Zuid Carolinaweg 26 is aan te merken als een agrarisch bedrijf, maar niet als een intensieve veehouderij. Het bedrijf laat namelijk eieren uitbroeden en nadat de kuikens zijn geboren verlaten ze binnen enkele dagen het bedrijf om naar een pluimveebedrijf te worden gebracht. Om deze reden is het bedrijf aan te merken als een bedrijf conform artikel 8.4 van de Verordening ruimte, een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf in een agrarisch gebied. Artikel 8.4 van de Verordening ruimte bepaalt als volgt. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied: a. bepaalt dat nieuwvestiging van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf niet is toegestaan; b. kan bepalen dat hervestiging van en omschakeling naar een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf zijn toegestaan; c. kan voorzien in de uitbreiding van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf tot ten hoogste 1,5 hectare mits uit de toelichting blijkt dat deze uitbreiding noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering; 19
d. kan voorzien in een redelijke uitbreiding van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf met een grotere omvang dan bepaald onder c, mits de toelichting een verantwoording bevat, waaruit blijkt dat: 1e
de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de op grond van artikel 2.1 vereiste
zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit; 2e
de inrichting van het bouwblok een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag
bevordert; 3e
er sprake is van een bebouwingspercentage van het bouwblok en een bouwhoogte welke
passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. e. bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen ten behoeve van een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf worden geconcentreerd in een bouwblok; f. kan binnen het bouwblok voorzien in de bouw van een voorziening ten behoeve van het opwekken van duurzame energie door middel van biomassavergisting ten behoeve van een agrarisch bedrijf. De voorgestane ontwikkeling is te scharen onder sub c van artikel 8.4 van de Verordening ruimte. Het benodigde bouwblok zal na realisatie circa 1,5ha bedragen. Aan de eis van artikel 2.1 in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik wordt voldaan nu de uitbreiding van het bebouwde oppervlak tegen de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd en geen versnippering van losse bouwwerken en gebouwen plaats zal vinden. Binnen de bestaande bebouwing is onvoldoende ruimte voorhanden om het in Langenboom ontwikkelde Hatchbrood systeem op een juiste manier te kunnen uitvoeren. Paragraaf 3.1. licht toe wat het hatchbroodsysteem inhoudt. De omvang van de benodigde bebouwing past in de omgeving nu Zuid Carolina een agrarische omgeving is en een kuikenbroederij van oudsher een agrarisch bedrijf is. De benodigde bebouwing is omvangrijk, maar wordt optimaal ingepast en als één geheel gesitueerd bij de bestaande bebouwing. Voorts wordt de afwikkeling van het goederenvervoer op dezelfde manier georganiseerd als in de bestaande situatie. Kwaliteitsverbetering van het landschap De realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling moet gepaard gaan met een aantoonbare financiële, juridische en feitelijke verzekering dat de ontwikkeling een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering betreft van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in hoofdlijnen heeft beschreven.
20
Indien deze kwaliteitsverbetering niet kan worden verzekerd, kan ook een passende financiële bijdrage worden verzekerd in een landschapsfonds, zoals is neergelegd in de gemeentelijke structuurvisie ‘in duurzaam perspectief’. Om de passende financiële bijdrage vast te stellen wordt aansluiting gezocht bij de provinciale handreiking. Deze gaat uit van het principe dat 20% van de bestemmingswinst terug moet komen in de omgeving als investering in groen en landschapselementen, of het slopen van bebouwing dan wel het wegnemen van verharding of een fysieke bijdrage aan de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones.
De bestemmingswinst kan in dit geval als volgt worden vastgesteld. De oppervlakte van de huidige bestemming bedraagt 0,9ha. Het bouwvlak na de realisatie van de gewenste ontwikkeling bedraagt circa 1,5ha. De toename van het bouwvlak heeft momenteel de bestemming ‘Agrarisch’. De waarde van een bouwvlak bedraagt per vierkante meter € 25 en de waarde van agrarisch gebied waar niet gebouwd mag worden bedraagt € 5,5 per vierkante meter. Dit betekent dat per vierkante meter een toename in waarde van € 19,50 zal plaatsvinden. Nu het bestaande bouwblok 0,9ha bedraagt en het gewenste bouwblok 1,5ha, betekent dit een toename van 0,6ha.
De waarde van het huidige bouwblok bedraagt
9.000m2 x € 25=
€ 225.000
15.000m2 x € 25=
€ 375.000
Toename waarde grond
6.000m2 x € 25=
€ 150.000
Verminderd met de huidige waarde van de agrarische grond
6.000m2 x € 5,5=
€ 33.000 -/-
De waarde van het toekomstige bouwblok bedraagt
Bestemmingswinst
€ 117.000
De kwaliteitsverbetering dient dan 20% van de bestemmingswinst te bedragen, hetgeen neerkomt op: 20% x € 117.000 =
€ 23.400
Voor de waarborging van de aanleg van extra groen ter hoogte van dit bedrag zal een separate anterieure overeenkomst worden gesloten met de initiatiefnemer. 4.2.3 Conclusie provinciaal beleid Het voorliggende plan voldoet hiermee aan het provinciale beleid en meer specifiek aan de Verordening Ruimte.
21
4.3
Regionaal beleid
Het uitwerkingsplan Land van Cuijk is opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie.
4.3.1 Regionale Ruimtelijke Visie Land van Cuijk Binnen het samenwerkingsverband Land van Cuijk hebben de vijf aangesloten gemeenten Grave, Cuijk, Mill en Sint Hubert, St. Anthonis en Boxmeer een ruimtelijk kader opgezet. Dit ruimtelijke kader biedt elke gemeente binnen de regio de mogelijkheid verder invulling te geven aan de gemeenschappelijke visie. De gemeente Mill en Sint Hubert doet dat in de vorm van de structuurvisie.
Deze structuurvisie zal verder worden behandeld in paragraaf 4.4.1.
4.4
Gemeentelijk beleid
4.4.1 Structuurvisie In duurzaam perspectief Het uitgangspunt van de Regionale Ruimtelijke Visie is per zone een sterke identiteit neer te zetten, met als doel onderling onderscheid en eigenheid te versterken en tegelijk vervlakking tegen te gaan. De lokale verschillen zijn gebaseerd op geomorfologische en landschappelijke kenmerken in plaats van bestuurlijke grenzen. Deze aanpak speelt sterk in op de ontstaanswijze van de regio en laat daarmee veel ruimte voor de lokale identiteit van het geheel en de delen. Vanuit het bovenregionale perspectief komt de tweedeling tussen de hoogdynamische zone Cuijk/Boxmeer en het achterland naar voren (zie ‘5-sterrenregio’ verderop). Centraal in het gebied ligt een dorpencluster van oude ontginningen dat een bovenlokaal verzorgingsgebied heeft. Het Raamdal is de gedeelde opgave. Hier kunnen de vijf gemeenten hun gemeenschappelijke ambities gezamenlijk profileren voor de eigen bewoners en de buitenwereld. Het gebied wordt als nieuwe landschappelijke schakel geïntroduceerd met kansen voor landbouw, landschap, natuur en recreatie. Deze gemeenschappelijke opgave zal het imago van de regio versterken en noodzaakt de gemeenten dan ook tot intensieve samenwerking.
In het kort is het Land van Cuijk te typeren als een ‘aantrekkelijk en duurzaam woonlandschap aan Maas, Raam en Peel waar mensen samen bouwen aan een economisch en ecologisch gezonde leefgemeenschap’.
22
Noordoost-Brabant en 5-sterrenregio Binnen de provincie Noord-Brabant positioneert de gemeente Mill en Sint Hubert zich via het samenwerkingsverband Noordoost-Brabant. In het overleg Noordoost-Brabant trekken 21 gemeenten met de provincie samen op om een ruimtelijk-economische agenda te realiseren via vier thema’s (werken/vestigingslocaties, vitaal landelijk gebied/landschap, bereikbaarheid en duurzaamheid). Een gezamenlijk perspectief is neergezet in de vorm van het ‘Ruimtelijk concept Noordoost-Brabant’. Dit perspectief heeft de input gevormd voor het provinciale beleid dat is vastgelegd in de provinciale structuurvisie. Bij het uitwerken van het regionale perspectief richt het regionale overleg zich op het maken van afspraken met de provincie en tussen gemeenten onderling via het Regionaal Ruimtelijk Overleg. Binnen Noordoost-Brabant richt de zogenaamde 5-sterrenregio zich vooral op de economische mogelijkheden voor de regio. De 5-sterrenregio is een samenwerkingsverband van ondernemers, onderwijs en overheid in Noordoost-Brabant. Hun gezamenlijke doel is de economische positie van de regio te versterken. Dat moet gebeuren door vijf sterke sectoren in Noordoost-Brabant te stimuleren, ondersteunen en faciliteren: health en farma, recreatie en toerisme, machines en systemen, logistiek en food. Vooral in de samenwerking binnen food, health en farma (FHF) ziet de 5-sterrenregio duidelijke kansen. Daarin opereert het project ‘Innovatietafels FHF’. Deze innovatietafels bieden ondernemers en kennisinstellingen uit de drie sectoren een platform voor contact, uitwisseling van ideeën en samenwerking.
23
De ligging te midden van hoogdynamische netwerken, de intensieve relaties met Duitsland en de uitstekende bereikbaarheid zowel over de weg, het water en het spoor als via de lucht maken het gebied tot een aantrekkelijk vestigingsgebied. Het gebied heeft zich ontwikkeld tot centrum op het gebied van agro, food en health. Beloftevolle economische sectoren de kans geven In economisch opzicht moet ruimte geboden worden aan kansrijke sectoren als toerisme en recreatie, aan bestaande bedrijven en aan kleinschalige bedrijven die zich richten op de nieuwe economie zoals ICT, en High Tech.
Bijgaande ‘strategiekaart’ schetst het ruimtelijke kader in hoofdlijnen: de hoogdynamische zone kenmerkt zich door de aansluitmogelijkheden op de A73, de diverse bedrijventerreinen en het voorzieningenniveau van Cuijk en Boxmeer. Het achterland heeft een landelijk karakter en bestaat uit een agrarisch productielandschap en landschappelijk waardevolle gebieden.
4.4.2 Vigerend bestemmingsplan Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Buitengebied Mill en Sint Hubert’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 7 juni 2012 door de gemeenteraad van Mill en Sint Hubert. Het plangebied heeft hierin de bestemming ‘Agrarisch’. Het uitbreiden van het agrarische bedrijf op gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ waar geen bouwvlak voorhanden is, is in strijd met de regels behorende bij deze bestemming. Gezien de gewenste uitbreiding is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
4.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid Het plan voldoet hiermee aan het huidige gemeentelijke beleid
24
5
UITVOERINGSASPECTEN
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat nieuwe ontwikkelingen niet alleen uit beleidsmatig en ruimtelijk/functioneel oogpunt haalbaar zijn, maar ook vanuit verschillende milieuhygiënische- en planologische aspecten. In dit hoofdstuk worden de volgende milieuhygiënischeen planologische aspecten nader in beeld gebracht: geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, hinderlijke bedrijvigheid, bodem, water, flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie. Verder wordt aandacht geschonken aan de ligging van kabels en leidingen. Op 21 juli 2010, aangevuld op 21 december 2010, is een melding gedaan op grond van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer, afgekort Barim en ook wel bekend als het Activiteitenbesluit. Op 23 maart 2011 is een beschikking maatwerkvoorschrift afgegeven voor de verblijfsduur van de kuikens. Met de gewenste ontwikkeling blijft het bedrijf onder het Activiteitenbesluit vallen. Een nieuwe melding, inclusief akoestisch onderzoek volstaat voor de nieuwe situatie.
5.1
Milieuaspecten
Middels voorliggende toelichting wordt de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing mogelijk gemaakt. Conform de Wet geluidhinder (Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen een geluidzone wegverkeerslawaai, vliegtuiglawaai, spoorweglawaai en/of industrielawaai.
5.1.1 Geluid Wet Milieubeheer-Activiteitenbesluit De inrichting valt onder het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer, afgekort Barim en ook wel bekend als het Activiteitenbesluit. Rekening houdend met de op 23 maart 2011 vastgestelde maatwerkvoorschriften zijn de volgende geluidsvoorschriften van toepassing:
• Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau mag, ter plaatse van woningen, niet meer bedragen dan 45 dB(A) in de dagperiode, 40 dB(A) in de avondperiode en 35 dB(A) in de nachtperiode; • De maximale geluidsniveaus mogen, ter plaatse van woningen, niet meer bedragen dan 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Hierbij geldt dat in de dagperiode het voorschrift niet van toepassing is op het laden en lossen waaronder ook wordt verstaan het slaan van autoportieren, starten, manoeuvreren en wegrijden van voertuigen.
25
Voor de toekomstige situatie is een akoestisch onderzoek met kenmerk 10.006-FB.i-1, d.d. 21-12-2010, uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat de inrichting voor zowel de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als voor het maximaal geluidniveau voldoet aan de grenswaarden. Conclusie Geluid vormt geen planologische belemmering voor de ontwikkeling. Spoorweglawaai In de directe omgeving van het plangebied liggen geen spoorlijnen. Vliegtuiglawaai Op enige afstand van het plangebied ligt de militaire vliegbasis Volkel. Op dit moment is het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart (BGGL) van kracht. In de toekomst zal het BGGL vervangen gaan worden door het Besluit militaire luchthavens (BML) zodra het Luchthavenbesluit Volkel genomen is. Het voorliggend plan is getoetst aan het vigerende beleid, het BGGL.
De locatie van Probroed & Sloot, team Langenboom aan de Zuid Carolinaweg 26 ligt buiten het gebied van de 35 Ke geluidcontour van de vliegbasis Volkel. Omdat de locatie buiten dit gebied ligt gelden er in dit opzicht geen ruimtelijke beperkingen. Industrielawaai In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Staatsblad 1993, nr. 50), de voormalige Categorie-A-inrichtingen Wet geluidhinder. Er is geen belemmerende werking van industrielawaai op het plangebied of andersom.
26
Conclusie Ten aanzien van geluid kan, op basis van het akoestisch onderzoek met kenmerk 10.006-FB.i-1, d.d. 1611-2011 worden aangenomen dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling.
5.1.2 Lucht Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’, bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
•
een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
•
ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
•
een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
•
een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit dat sinds 1 augustus 2009 geldt.
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip ‘niet in betekenende mate’ is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus achterwege kan blijven. Een project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor het jaargemiddelde aan concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Om te beoordelen of het plan in aanmerking komt voor NIBM is met behulp van de NIBM-tool ontwikkeld door VROM in samenwerking met Infomil, een eenvoudige berekening gemaakt.
27
De berekening heeft tot doel om te bekijken of het onderhavige plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De ingevoerde gegevens hebben betrekking op een zogenoemde worstcase situatie. Bij de berekening van de concentratietoename worden de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. Het extra verkeer, als gevolg van het plan, is in de berekening verwerkt om te kunnen bepalen of de ontwikkeling beneden de bovengenoemde grenswaarde ligt. In de onderstaande tabel zijn de voertuigen in de huidige en nieuwe situatie weergegeven. Het verschil tussen beide is het extra verkeer, als gevolg van de ontwikkeling.
Bij de geplaatste kasten die worden gebruikt voor het nieuwe Hatchbroodsysteem waren voorts cyclonen aangebracht voor het afzuigen van de lucht uit deze kasten, waarbij scheiding van stof en lucht plaats zou vinden. Na maanden van controle is gebleken dat in de opvangbakken van de cyclonen geen veertjes of andere stoffen zijn gevonden. Hieruit mag geconcludeerd worden dat bij de broodprocessen geen (fijn)stof vrijkomt, die de luchtkwaliteit kan beïnvloeden. De leveranciersverklaring op de volgende bladzijde onderstreept dit standpunt.
28
29
Conclusie De beoogde ontwikkeling is gezien het bovenstaande niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.
5.1.3 Geur In de directe omgeving van het plangebied zijn (voormalige) intensieve veehouderijen gevestigd.
De ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van een agrarisch bedrijf en heeft geen invloed op de aanwezige intensieve veehouderijen in de omgeving. De broederij zelf produceert geen geur, omdat het uitbroeden van eieren en het gedurende maximaal enkele dagen houden van kuikens niet valt aan te merken als het houden van dieren, conform de Wet geurhinder en veehouderijen.
Verder is de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) geraadpleegd of er nog specifieke maatregelen aangegeven zijn voor deze bedrijfstak (broederij). Van de NeR is alleen de algemene paragraaf van toepassing, waaruit –na toetsing- is gebleken dat aanvullende maatregelen niet noodzakelijk zijn. Ook is onderzocht of er voor deze bedrijfstak een specifiek referentie documenten Best Beschikbare Techniek (BREF) is vastgesteld. Hoewel voor intensieve pluimveehouderijen een BREF is opgesteld, zijn de uitgangspunten hiervan niet van toepassing op het onderhavige bedrijf. Immers zijn broederijen niet aan te merken als intensieve pluimveehouderijen. Conclusie Het aspect geur vormt geen planologische belemmering voor het plan.
30
5.1.4 Externe veiligheid In de directe omgeving van het plan, in een straal van 150 meter, zijn geen inrichtingen aanwezig, waarop het besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is. In de onderstaande afbeelding is een fragment van de risicokaart opgenomen.
Conclusie Ten Zuidwesten van het plangebied, op een afstand van ca. 350 meter, zijn buisleidingen van Gasunie aanwezig met een invloedsgebied van 150 m. Gezien het bovenstaande vormt de externe veiligheid geen planologische belemmering voor het plan.
31
5.2
Fysieke aspecten
5.2.1 Bodem De voorgenomen ontwikkeling betreft een bodemroerende activiteit, waarvoor normaliter een bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden. Uit gegevens van het Bodemloket blijkt dat in het zuidelijk deel ondergrondse dieseltanks aanwezig zijn geweest, die omstreek 1990 zijn verwijderd. In de onderstaande afbeelding is het onderzochte gebied en de locatie aangegeven.
Conclusie De bodemkundige situatie vormt geen planologische belemmering voor de ontwikkeling. Voor verwerving van de grond en de geplande uitbreiding is reeds een historisch bodemonderzoek uitgevoerd, met kenmerk 11.720-NEN.01 en datum 24 oktober 2011, dat als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing is gevoegd. 5.2.2 Water Het waterkwaliteitsbeheer in het plangebied is in handen van het Waterschap Aa en Maas. Het waterkwantiteitsbeheer is eveneens in handen van dat waterschap, evenals het beheer van de waterkeringen in het gebied.
32
Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water. Deze uitgangspunten zijn uitgewerkt in de beleidsnota 'Uitwerking uitgangspunten watertoets Aa en Maas; toetsingscriteria voor het duurzaam omgaan met water'. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de initiatiefnemer invulling te geven aan deze uitgangspunten: Het plangebied ligt, volgens de Verordening Water Noord-Brabant 2009, niet in een attentiezone en grondwaterbeschermingsgebied. Volgens de Provinciale Milieu Verordening Noord-Brabant 2010 is het gebied ook niet gelegen in een waterwingebied en beschermingszone ten behoeve van de drinkwaterwinning. Het waterschap toetst aan 8 criteria: 1. Voorkomen van vervuiling 2. Wateroverlastvrij bestemmen 3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO) 4. Vuil water en hemelwater scheiden 5. Hergebruik > infiltratie > buffering > afvoer 6. Waterschapsbelangen 7. Meervoudig ruimtegebruik 8. Water als kans Ad 1. Tijdens de bouw worden geen verontreinigende materialen toegepast in of op de bodem en wordt sloopafval naar een erkende verwerker afgevoerd. Ad 2. De locatie is gunstig gelegen om het hemelwater op te vangen en ter plaatse te infiltreren. Ad 3. + 4. + 5. + 7. + 8. Verder in deze paragraaf worden de wijzigingen en voorzieningen, behorende bij de voorgenomen ontwikkeling, verder uitgewerkt. Ad. 6. Ter plaatse zijn geen verbindingszones of andere ruimteclaims voor waterberging van toepassing.
33
Tijdens het historisch bodemonderzoek (kenm. 11.720-NEN.01, d.d. 24-10-2011) is een bodemopbouw van fijn tot grof zand aangetroffen. Hieruit kan men concluderen dat de k-waarde (fijn tot matig grof zand) tussen de 5-10 m/dag bedraagt. Indien nog geen infiltratiemetingen zijn uitgevoerd, wordt door het waterschap gerekend met een doorlaatbaarheid (k-waarde) van 1,0 m/dag. Voor het bestemmingsplan is deze waterparagraaf opgesteld, waarin de basiselementen zijn opgenomen. In de onderstaande tabel staat de oppervlakteverdeling van het terrein omschreven voor de bestaande en nieuwe (toekomstige) situatie. BESTAAND
OPPERVLAK (m²)
NIEUW
OPPERVLAK (m²)
terreinverharding
7.350
terreinverharding
7.500
gebouwen
7.314
gebouwen
9.950
onverhard terreindeel
8.133
onverhard terreindeel
5.307
akkerland (onverhard)
11.643
akkerland (onverhard)
11.643
TOTAAL
34.440 m²
TOTAAL
34.440m²
Samenvattend zijn de volgende gegevens van belang voor de berekening van de benodigde bergingscapaciteit: -
Het (semi)verharde oppervlak neemt toe met 2.786 m²;
-
een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 17,2 m+ NAP1;
-
een maaiveldniveau van 18,4 m+ NAP2 (gemiddeld maaiveldniveau plangebied);
-
een k-waarde van 1,0 m/dag3;
Uit de bergingsberekening, het toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen, blijkt dat voor de ontwikkeling een bergingsopgave van (T=10+10%) 156m³ nodig is. Uitwerking watersysteem Conform de algemene uitgangspunten vindt de afvoer van hemel- en afvalwater via gescheiden systemen plaats. Het hemelwater wordt binnen het plangebied verwerkt en het afvalwater wordt uit het gebied afgevoerd, middels het aanwezige gemeentelijk rioolstelsel (drukriool). Dit mag maximaal 3m3 per uur bedragen. Afgaande op de gegevens van de bodem en grondwaterstand lijkt het plangebied geschikt voor de infiltratie van hemelwater in de bodem. Voor de uitwerking van de hemelwaterbehandeling, binnen het plangebied, wordt daarom uitgegaan van infiltratie van hemelwater in de bodem. Eventueel kan het hemelwater worden verzameld en hergebruikt in de broederij, bijvoorbeeld voor het doorspoelen van de toiletten. Echter, het hergebruik van water is geen verplichting. Daarnaast blijkt uit landelijke ervaringen dat het hergebruik van hemelwater veelal een toename aan gezondheidsrisico's met zich meebrengt. Daarom wordt in dit geval niet van waterhergebruik uitgegaan.
1
Bron: wateratlas Brabant Bron: Actueel Hoogtebestand Nederland 3 Bron: aanname 2
34
Hemelwatersysteem Parallel aan de ruimtelijke inrichting wordt een globaal voorstel van het (hemel)watersysteem beschreven, dat als volgt is opgebouwd: •
Het, van de bebouwing en terreinverhardingen, afstromende hemelwater wordt binnen het plangebied getransporteerd, gebufferd en geïnfiltreerd;
•
Het transport zal plaatsvinden via (infiltratie)leidingen. Voor de berging/infiltratie van hemelwater zal de bestaande poel worden ingezet, waardoor een tijdelijke peilstijging voorkomen wordt;
•
Mogelijk wordt een deel van de terreinverhardingen uitgevoerd als een waterdoorlatende verharding. Daarnaast kunnen zogenaamde groene daken invloed hebben op de benodigde bergingscapaciteit;
•
Om te voorkomen dat het water richting de bebouwing gaat stromen, dienen de terreinverhardingen richting de bergingsvoorzieningen en groenzones af te lopen.
Hemelwaterberging. Voor het plangebied komt de benodigde berging voor de bui T=10 + 10% uit op 156 m³ en voor de bui T=100 + 10% op circa 212m³. Afgaand op de benodigde berging tijdens de T=10 + 10% en een peilstijging van 0,6 meter komt het benodigde oppervlak van de bergingsvoorzieningen uit op ca. 260m², exclusief taluds. Eventueel is een grotere peilstijging mogelijk. Randvoorwaarden daarbij zijn de GHG (=NAP +17,2 m) en het maximaal toegestane waterpeil in de bergingsvoorzieningen, zoals een wadi / vijver of in de bestaande poel. Eventueel is het toepassen van alternatieve / aanvullende bergingsvoorzieningen een mogelijkheid, zoals een groendak en/of waterberging onder de bestrating (zoals systeem Aquacell of Aquaflow). Bij de realisatie van de uitbreiding dient de keuze en het ontwerp van een infiltratievoorziening nader uitgewerkt te worden. Conclusie Ten aanzien van water kan worden aangenomen dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling. Als randvoorwaarde geldt wel dat het hemelwater op eigen terrein geïnfiltreerd dient te worden en niet mag worden aangeboden aan het gemeentelijke rioleringstelsel. De locatie biedt genoeg mogelijkheden om het (hemel)water op eigen terrein op te vangen en te verwerken.
35
5.2.3 Flora en fauna Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader hebben ten behoeve van voorliggend plan een verkennend onderzoek en een quickscan plaats gevonden van de aanwezige natuurwaarden. Natuurbescherming Natuurbeschermingwetgeving bestaat uit twee sporen: •
Gebiedsbescherming: deze is met name vertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
•
Soortenbescherming: deze is met name vertaald in de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming De locatie maakt geen deel uit van een Natura 2000 gebied of een Natuurmonument zoals opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Binnen een straal van 3 km liggen geen beschermde natuurgebieden uit de Natuurbeschermingswet. Ten zuiden van de locatie op circa 400 meter ligt een perceel van de ecologisch hoofdstructuur uit de Verordening ruimte. Soortenbescherming In de Flora- en faunawet (Ff-wet) is de bescherming van planten en diersoorten geregeld. Planlocatie De planlocatie bestaat uit een gedeelte met gazonvegetatie, (half)verharding, een weiland en een poel. Ten noorden van de huidige bebouwing bestaat een gedeelte uit een halfverharding (granulaat). Ten noorden hiervan ligt een houtwal (plus hekwerk) met daarnaast een zaksloot. Aan de noordoostzijde van deze houtwal, buiten het hekwerk, ligt een poel met een vegetatierand. Ten westen hiervan ligt een weiland met daarin enkele pony’s. Ten oosten van de poel staat een ooievaarsnest en ten zuiden van de poel, in de houtsingel naast de zaksloot staat een torenvalkenkast. Ten westen van de poel staan twee paardenstallen. Een (de kleinste en het dichtst bij de poel) wordt gebruikt voor opslag en de andere als stal voor de aanwezige pony’s. De planlocatie wordt in het oosten begrensd door een houtwal met daarachter enkele woningen met tuinen. Aan de noordzijde van de planlocatie ligt een zandpad wat de Zuid Carolinaweg verbindt met de Langenboomseweg. Langs dit pad ligt gedeeltelijk een houtwal.
36
Geplande activiteiten De geplande ontwikkeling bestaat uit het vergroten van het bouwblok op de locatie tot 1,5ha. Concreet betekent dit realisatie van nieuwbouw in aansluiting op de bestaande bebouwing en uitbreiding met nieuwbouw in noordelijke richting; Onderzoek Flora en faunawet •
Literatuuronderzoek
Voor het literatuuronderzoek zijn de karteringsgegevens van flora en fauna afkomstig van de provincie Noord-Brabant geraadpleegd. Deze gegevens zijn in beeld gebracht (zie bijlage quickscan Flora- en faunawet Zuid Carolinaweg, projectnummer 74000863). Ook zijn de gegevens van het Natuurloket geraadpleegd. Het plangebied ligt binnen het kilometerhok 179-411.
•
Veldbezoek
De locatie is op 25 februari 2012 bezocht. Hierbij is gekeken naar het voorkomen van (beschermde) soorten, sporen van (beschermde) soorten en de aanwezigheid van geschikte biotopen voor (beschermde) soorten.
•
Resultaat en Toetsing
Bij provincie Noord- Brabant zijn geen gegevens bekend over (streng) beschermde soorten op de locatie. Zie hiervoor (bijlage planlocatie). Uit de gegevens bekend bij het natuurloket blijkt dat het kilometerhok slecht is onderzocht voor de meeste soortgroepen.
•
Vaatplanten
Tijdens het veldbezoek zijn algemene florasoorten gesignaleerd. Er zijn geen (streng) beschermde vaatplanten aangetroffen. Gezien de situatie ter plekke en de aanwezige biotopen worden er buiten de poel en de directe vegetatie daaromheen geen beschermde soorten vaatplanten verwacht.
37
•
Zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn een aantal holen en sporen aangetroffen van konijnen, muizen en mollen. Dit zijn deze algemene beschermde zoogdiersoorten (Ff-tabel 1). Sporen van strenger beschermde soorten zijn niet aan getroffen. Op de locatie zijn geen geschikte biotopen aanwezig voor strenger beschermde soorten zoogdieren.
•
Das
In de omgeving van de planlocatie liggen geen dassenburchten. Ook is in de omgeving geen leefgebied van de das aanwezig.
•
Vleermuizen
De paardenstallen zijn mogelijk geschikt als verblijfplaats van individuele vleermuizen. Bij aanwezigheid van vleermuizen zullen de bestaande houtsingels mogelijk worden gebruikt als vliegroute.
Alle vleermuizen zijn streng beschermde zoogdieren (Ff-tabel 3). Voor de bescherming van een individuele vleermuis met betrekking tot ruimtelijke ingrepen geldt dat voorafgaand aan de voor de vleermuizen schadelijke ingreep de juiste mitigerende maatregelen worden genomen. Er mag geen sprake zijn van een negatief effect op de vleermuizen en hun gunstige staat van instandhouding. In dat geval is voor de ingreep geen ontheffing nodig.
•
Vogels
Tijdens het veldbezoek is een aantal veel voorkomende vogels waargenomen o.a. huismus, merel, houtduif, winterkoning, koolmees en pimpelmees in de houtsingels en struwelen. Op de planlocatie is een nestlocatie voor een ooienvaar aanwezig en een nestkast voor een torenvalk. Deze nestlocaties waren tijdens het veldbezoek niet bezet. Uit informatie van de vorige eigenaar van de grond blijkt dat het ooievaarsnest de afgelopen jaren niet gebruikt is door een ooievaar. De torenvalkenkast was het afgelopen jaar niet bewoond. De zolders van de paardenstallen kunnen eventueel door een kerkuil en/of steenuil worden gebruikt als roest- en/of nestlocatie. Tijdens veldbezoek zijn echter geen sporen van beide soorten aangetroffen. Tevens blijkt uit informatie van de vorige eigenaar dat de locatie niet is of wordt gebruikt door een steenuil en/of kerkuil.
38
Op grond van de Ff-wet zijn alle van nature op het Europees grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende vogelsoorten beschermd (Art.4 lid1b). Het betreft de bescherming van de nesten in het broedseizoen. Van een aantal soorten zijn de nestlocaties (indien nog in functie) en het functionele leefgebied het gehele jaar rond beschermd. Het is niet uit te sluiten dat er soorten in de bomen en struiken gaan broeden. Voor het verstoren van een broedende vogel zal geen ontheffing worden verleend. Daarom is het van belang dat, bij bomen en struiken die moeten verdwijnen, wordt voorkomen dat er vogels in kunnen broeden. Dit is mogelijk door bijvoorbeeld de bomen te kappen en struiken te verwijderen buiten het broedseizoen (broedseizoen 15 maart – 15 juli). In deze situatie is géén ontheffing nodig. De geluidswal met daarop een houtsingel ten oosten van de planlocatie blijft behouden. De aanwezige torenvalkenkast kan in het najaar of in de winter worden verplaatst naar de noordpunt van deze wal.
•
Reptielen, amfibieën en vissen
De poel is goed ontwikkeld met een goed ontwikkelde randvegetatie. Gezien deze ontwikkeling kan de poel een geschikt biotoop zijn voor (beschermde) amfibieën. Tijdens het veldbezoek zijn geen amfibieën of reptielen of sporen hiervan aangetroffen mede doordat het te koud was. Mogelijk vormen de houtwallen en het struweel een geschikt landbiotoop van algemeen beschermde amfibieën. Verder zijn er geen geschikte biotopen aanwezig voor beschermde reptielen en vissen.
•
Libellen en vlinders
Beschermde libellen en vlinders stellen hoge specifieke eisen aan de omgeving. Door het ontbreken van geschikte biotopen zullen beschermde libellen en vlinders niet voorkomen in het plangebied. Conclusie •
De locatie maakt geen deel uit van een natuurgebied genoemd in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur uit de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant.
•
Op de locatie komen algemeen beschermde soorten (Ff-tabel 1) voor. Voor deze soorten geldt bij een ruimtelijke ingreep een algemene vrijstelling. Dit betekent dat voor deze soorten geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet nodig is. Wel geldt hiervoor de algemene zorgplicht.
Bij de ontwikkeling van het gebied dient rekening te worden gehouden met hetgeen is aangegeven over nesten van vogels en de algemene zorgplicht uit de Flora en faunawet.
39
5.2.4 Cultureel erfgoed Cultureel erfgoed is van belang voor de identiteit van een samenleving en versterkt het cultureel en historisch zelfbewustzijn. Monumenten en kunstschatten maken een gedeeld verleden zichtbaar en versterken daarmee de nationale identiteit. Archeologie
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect ‘archeologie’ in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt: •
de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
•
er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect ‘archeologie’.
De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente Mill en Sint Hubert heeft een eigen archeologiebeleid ontwikkeld dat op 10 mei 2012 door de raad is vastgesteld. Conform beleid en bijbehorende beleidskaart archeologie ligt het plangebied in een zone van categorie 5 en heeft het een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. De vrijstellingsdrempel is bij categorie 5 een bodemingreep met een oppervlakte van 2500 m² en een verstoringsdiepte van 0,4 m. Vrijstelling kan worden verleend als beide drempels niet worden overschreden.
De oppervlaktecriteria zijn gebaseerd op de archeologische trefkans. Hoe kleiner deze is, hoe groter een onderzoeksgebied moet zijn om een redelijke kans te creëren archeologische relicten aan te treffen. De gebieden met een hoge verwachting liggen merendeels in landschappelijke zones, die bewezen hebben over het algemeen een rijk bodemarchief te herbergen. Op grond van maatschappelijke overwegingen, maar ook van inhoudelijke overwegingen is voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde gekozen voor een vrijstellingsgrens van 250 m², omdat de aard van eventueel te verwachten archeologische resten binnen kleinere onderzoeksgebieden in de meeste gevallen geen wezenlijke inhoudelijke (wetenschappelijke) bijdrage zullen leveren. Vanuit maatschappelijk oogpunt wordt rekening gehouden met het feit dat de kosten van professioneel archeologisch onderzoek bij dergelijke kleine bodemingrepen meestal niet meer in verhouding staat tot de kosten van het plan. Om nieuwe vindplaatsen met relevante archeologische informatie op te kunnen sporen moet dus ook hier sprake zijn van een minimale omvang. In de gebieden met een middelhoge verwachting is sprake van de combinatie van onderzoekslacune en een op grond van kengetallen verwachte geringe(re) dichtheid aan archeologische vindplaatsen. De doelstelling is hier om bij grotere ingrepen (> 2.500 m²) in de toekomst vooronderzoek te realiseren, zodat de bestaande kennislacune kan worden opgevuld.
40
In de planregels zijn de volgende dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie opgenomen: •
Waarde – Archeologie 1: onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 100 m2;
•
Waarde – Archeologie 2: onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250m2;
•
Waarde – archeologie 3: onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2.500m2.
Uitsnede uit de archeologische beleidskaart.
41
5.2.6 Kabels en leidingen In en in de omgeving van het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.
5.3.
Economische aspecten
De uitbreiding van de kuikenbroederij betekent dat de afdeling grondexploitatie van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is en dat plankosten verhaald moeten worden op de initiatiefnemer (artikel 6.2.1 Bro geeft aan dat de kosten in beginsel verhaald moeten worden middels een exploitatieplan). Op basis van artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. Initiatiefnemer en gemeente Mill en Sint Hubert hebben een anterieure overeenkomst gesloten zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.
5.4.
Handhaafbaarheid
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de structuurbepalingen van de SVBP2008 en is daardoor gemakkelijk te lezen. Voorts voldoet dit plan aan het handboek bestemmingsplannen zoals de gemeente dit heeft wat de leesbaarheid, raadpleegbaarheid en uniformiteit ten goede komt. Daardoor is ook de handhaafbaarheid gemakkelijk vorm te geven: de regels zijn eenduidig zodat rechtsgelijkheid en zekerheid zo groot mogelijk is. Op basis van de Wro zijn belangrijke overgangsbepalingen en strafbepalingen wettelijk vastgelegd waardoor op die manier de handhaafbaarheid vanuit dit bestemmingsplan goed is geregeld.
42
6.
JURIDISCHE VERANTWOORDING
Hierna is een korte toelichting met betrekking tot de planologisch-juridische regeling bij de betreffende bestemmingen opgenomen.
6.1
Algemeen
Het bestemmingsplan ‘Probroed & Sloot, team Langenboom, Zuid Carolinaweg 26 te Langenboom’ is vervat in een verbeelding, regels en een toelichting welke aansluiten bij de SVBP 2008. Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Op de verbeelding is te vinden welke bestemming gronden hebben, en in de planregels zijn de bepalingen te vinden die op een bepaald perceel van toepassing zijn. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat: 1.
de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
2.
de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing en regels voor het verrichten van 'werken' via de omgevingsvergunning. Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden, bouwwerken en gebouwen en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor het bebouwen van de gronden en het verrichten van werken. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid.
6.2
Toelichting op de verbeelding
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond. Op de verbeelding worden door middel van vlakken de verschillende bestemmingen weergegeven.
43
6.3
Toelichting op de regels
Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). De planregels zijn verdeeld in vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten beschreven. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling en algemene afwijkingsregels en in hoofdstuk 4 komen de overgangs- en slotregels aan bod. Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.
44
7.
PROCEDURE
7.1
Inspraak en overleg
7.1.1. Publicatie ex. artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening. Conform artikel 1.3.1. Bro geeft het bestuursorgaan dat voornemens is een bestemmingsplan voor te bereiden hier kenbaarheid aan. Op PM 2012 heeft deze kennisgeving plaatsgevonden.
7.1.2. Vooroverleg ex artikel 1.3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is de gewenste ontwikkeling van Probroed reeds voor vooroverleg aan de provincie en overige instanties aangeboden toen het plan nog onderdeel uitmaakte van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Mill en Sint Hubert. Echter, de provincie had een zienswijze ingediend welke toezag op het feit dat de benodigde ruimtelijke onderbouwing ontbrak en dat niet voldaan werd aan de Verordening ruimte in verband met de vereiste kwaliteitsverbetering. De gewenste ontwikkeling tot vergroting van het bouwvlak is daaropvolgend uit het bestemmingsplan Buitengebied Mill en Sint Hubert gehaald en in het onderhavige separate postzegelplan opgenomen. Nu vooroverleg reeds heeft plaatsgevonden in het kader van het bestemmingsplan Buitengebied en in dit postzegelplan tegemoet gekomen wordt aan de zienswijze van de provincie is een vooroverleg niet meer noodzakelijk en kan direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
7.2.
Tervisielegging
7.2.1. Procedure ex. artikel 3.8. Wet ruimtelijke ordening
In het kader van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp bestemmingsplan ‘Probroed & Sloot, team Langenboom, Zuid Carolinaweg 26 te Langenboom’ met bijbehorende onderzoeken gedurende 6 weken in de periode van PM 2012 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon een ieder zienswijzen indienen tegen het bestemmingsplan. Er zijn PM zienswijzen ingediend.
45
8
BIJLAGEN
1. Akoestisch onderzoek bestemmingsplan met kenmerk 10.006-FB.i-1, d.d. 21-12-2010; 2. Quick scan Flora- en faunawet d.d. 2 februari 2012 en kenmerk 74000863 ; 3. Historisch bodemonderzoek met kenmerk 11.720-NEN.01 en datum 24 oktober 2011; 4. Brochure ‘kwaliteitsconcept van broedei tot vleeskuiken’; 5. Berekening HNO-tool waterschap d.d. 18-6-2012; 6. Verslag inspraak en vooroverleg; 7. Nota van zienswijzen.
46
BIJLAGE 1
Akoestisch onderzoek bestemmingsplan met kenmerk 10.006-FB.i-1 en datum 21-12-2010
BIJLAGE 2
Quick scan Flora- en faunawet d.d. 2 februari 2012 en kenmerk 74000863
49
BIJLAGE 3 Historisch bodemonderzoek met kenmerk 11.720-NEN.01 en datum 24 oktober 2011;
51
BIJLAGE 4 Brochure ‘kwaliteitsconcept van broedei tot vleeskuiken’
53
BIJLAGE 5 Berekening HNO-tool waterschap, d.d. 18-06-2012
55
56
57
58
BIJLAGE 6 Verslag inspraak en vooroverleg
BIJLAGE 7 Nota van zienswijzen
61