ONSCHULD EN ONDERGANG manuscript
RON ZWART 1 | Onschuld en ondergang
Kreta
M INOS Vier slaven tillen de pithos op en dragen hem naar de grafkuil. Ariadne huilt. Ze klampt zich aan mijn benen vast. Haar hoofd is weggedraaid van de manshoge amfoor, waarin haar grootmoeder in de voorgeschreven houding is gelegd. Ik streel de koperen lokken van mijn dochter. De pithos is gevuld met offergiften en ook de zegelring van Asterion gaat mee het graf in, zodat mijn moeder de man die haar liefhad opnieuw kan huwen in de onderwereld. Mijn vertrouwen is in Hades. Laat de god van de onderwereld haar huwelijk wel respecteren. In het midden van de crypte ligt een stier, bloed vergietend op de gladde zwarte stenen. Zijn dood is vergeefs, want geen offer voldoet. Mijn vader is wreed, hij weigert de Olympus te verlaten. Zeus verschijnt ook vandaag niet. Hij laat na de vrouw te gedenken die hij naar Kreta ontvoerd heeft. Haar heeft hij onteerd, mij verlaten en mijn zoon laten sterven. Mijn vrouw kijkt met holle ogen naar de stervende stier. Zijn keel is doorsneden en zwarte golven bloed hebben de spierwitte vacht nat en donker gekleurd. Minuten geleden trok de laatste stuiptrekking door het gespierde lijf en met een minachtende snuif uit de opengesperde neusgaten verliet hij deze wereld. Pasiphaë houdt haar hoofd in haar handen en snikt luid. Haar bolle buik toont de aantocht van nieuw leven. Weer hebben de goden me verraden, ze beledigen me. Mijn vrouw is zwanger. Al twee jaar weigert ze me in haar bed. Ze zal een bastaard baren, net als ik een bastaard ben. We zijn allemaal bastaarden, mijn broers en ik, zonen van Europa.
Een drama in vijf bedrijven
In dit boek:
I
Onschuld
II
Liefde
III
Conflict
In deel 2:
IV
Ondergang
V
Opstanding
3 | Onschuld en ondergang
Eerste bedrijf
ONSCHULD
1239
Chernihiv I BRAHIM Subutai brult: ‘Brand de stad plat.’ ‘Wat doe ik met de vrouwen, generaal?’ ‘Stuur de oude heksen naar de hel en breng me de maagden.’ Zonder plichtplegingen verlaat de gedrongen mongool de tent. IJskoude wind blaast sneeuwvlokken naar binnen. Met gebogen hoofd knoop ik de tentflap achter hem dicht, waarna ik naast de opening hurk in afwachting van de grillen van Subutai. Ik vervloek de dag dat de oude generaal me van gids ‘promoveerde’ tot tentmeester. De hoge muren van Derbent zijn meer dagen van me verwijderd dan ik kan tellen. Tot mijn dood zal ik eens per week de tent, die de Aziaten ger of ‘huis’ noemen, opbouwen en weer afbreken. Tussendoor ben ik een knecht die voor brandhout, drank en voedsel mag zorgen. ‘Breng ons airag, bergman’, beveelt de jonge prins die naast Subutai in de kussens ligt. Ik pak de amfora met de grote oren en schenk de smerig stinkende paardenmelk in de kommen. Batu slurpt en smakt. Van de lage tafel die tussen de mannen op de aangestampte aarde staat, neemt hij brood en plakken gezouten salo. De smaak van de oosterse barbaren is boers en simpel. Subutai eet niet. Hij kijkt me aan over de rand van de kom waaruit hij de duivelse drank drinkt. Buiten de tent hoor ik gegil van vrouwen en kinderen. Iemand kondigt met luide stem het voornemen aan de tent van de generaal te betreden. Snel maak ik de lus los, die moet voorkomen dat de tentflap openwaait. De officier die opdracht heeft om de Khan te voorzien van vers vrouwenvlees is terug.
5 | Onschuld en ondergang
JANUARI ‘Generaal, de mannen hebben weinig maagden gevonden.’ ‘Je bedoelt dat er na hun bezoek aan de stad weinig vrouwen meer onaangeraakt zijn’, sist generaal Subutai. ‘Twee is genoeg’, sust Batu Khan. ‘Voor jou misschien’, grijnst Subutai. ‘Branden de Russen al?’ vervolgt hij, ‘Ik wil me warmen. Het ijs kruipt in mijn botten.’ ‘Ik warm me liever aan zacht vlees’, zegt Batu, terwijl hij opstaat. Subutai volgt. De krijgsheren kijken me niet aan, terwijl ze de ger verlaten. De Khan gaat voorop. Hij is een slanke man van begin dertig, met een dunne baard en dito snor die tezamen als drie vlassige draden langs mond en kin naar beneden hangen. Hij is in met goud en leer afgezet krijgstenue uitgedost. Hij stinkt naar paard en zweet, zoals alle mongolen. Subutai is lang. Hij steekt bijna een kop boven de prins uit. Hij staat stijf en stram rechtop, alsof hij zijn lans heeft ingeslikt. Uit de kraag van een lange bontjas steekt een gerimpeld hoofd met uitdrukkingsloze ogen. In de opening van de tent blijf ik staan uit nieuwsgierigheid. Het zou beter zijn als ik mezelf niet zou pijnigen. Voor mij geen van de maagden. In de sneeuw staan veertien jonge vrouwen, meisjes, sommige nauwelijks geslachtsrijp. Kappen en mutsen zijn van het hoofd getrokken, de kleren gescheurd. Ze bibberen en huilen. Mijn ogen worden gevangen door de vuurspuwende ogen van een volslanke vrouw die haar armen voor de borst gevouwen houdt in een vergeefse poging de naaktheid van haar voluptueuze bovenlichaam te verbergen. Ze krijst als een gepijnigd speenvarken. De generaal knikt naar een van de krijgers. De lans die de soldaat eerder gebruikte om de vrouwen in het gelid te houden, steekt hij in een vloeiende beweging door de Russin, die nog eenmaal schreeuwt en dan gorgelend ter aarde zijgt. De anderen maken verschrikte geluiden, tot ze met trillende monden zwijgen. De soldaat vloekt. Zijn lans is gebroken door de val van de vrouw op de keihard bevroren grond. Uit haar buik steekt de punt van het wapen. De nutteloos geworden stok gooit hij naast zich neer.
6 | Onschuld en ondergang
1239 Batu loopt langs de rij. De Khan is zachtaardig in vergelijking met de woeste monsters om hem heen. Daarnaast heeft hij een onbegrijpelijk slechte smaak. Dit keer is de voorselectie zo goed geweest dat zelfs de minst bekoorlijke er appetijtelijk uitziet. Subutai wacht tot de prins met twee vrouwen in de richting van zijn ger verdwijnt. Drie soldaten volgen hem. Dan wijst hij naar een jong meisje. Het lijkt alsof de bejaarde strijder elke keer jonger kiest. Ik heb hem horen zeggen dat het een medicijn tegen de ouderdom is. Ik geloof hem. Het meisje is veertien of vijftien jaar.. Ze oogt als een lentebloesem, als een lammetje dat net op eigen benen staat. Het is een kind nog, met smalle heupen en platte buik. Ze heeft een rechte neus en volle rode lippen in een rond gezicht, dat door ongekamd blond haar wordt omlijst. Helblauwe ogen bliksemen als onweer op een zomeravond. Een gescheurde rok toont blanke benen, ze loopt blootsvoets en zonder kousen. Ze stribbelt krachteloos tegen als twee gespierde mongolen haar optillen en naar binnen dragen. Wat gaat volgen, is een ritueel dat ik eens heb mogen aanschouwen en dat ik nooit meer wil zien. De soldaten zullen haar uitkleden en op de slaapmat van de gerimpelde mongool leggen. Als de generaal klaar is, zal ze naakt de kou in gestuurd worden, haar dood tegemoet. Tot het zover is, moet ik buiten blijven, in de kou. De avond valt en het duister kruipt uit de aarde. Het vriest zo hard, dat mijn pis in ijs verandert voor het de grond raakt. Subutai heeft me een Russische bontmuts gegeven. Hij vindt het komisch dat ik rondloop met drie dode konijnen op mijn hoofd, maar ik dank de Rus die ze geschoten heeft. De achtergebleven meisjes spartelen vergeefs als de mannen van de eerste wacht hen meenemen. De eerste arban bestaat uit vertrouwelingen van de Khan. Het lijkt me dat het deze weken hun belangrijkste taak is om de dorpen en steden te ontdoen van de jongste en mooiste vrouwen. Wat Batu en Subutai daarvan overlaten is voor hen. Voor mij blijft vandaag een koud lichaam over, wit als de sneeuw waarin ze ligt. Lang zwart haar verbergt haar gezicht als ik de dode Russin op haar rug rol. De lanspunt steekt uit een bebloede buikwond. Ze heeft ervoor gekozen
7 | Onschuld en ondergang
JANUARI te sterven voor ze vernederd werd. Ik buig mijn hoofd en prevel zo zacht dat niemand het kan horen: ‘Ik getuig dat er geen god is behalve Allah en ik getuig dat Mohammed de profeet van Allah is. Moge haar ziel rust vinden.’ Ik pak de in bontgevoerde laarzen gestoken voeten vast en sleep het levenloze lichaam over de bevroren grond. IJs en aangestampte sneeuw maken dit deel van de taak licht. Zonder moeite glijdt ze van de heuvel naar beneden, tot in de greppel die door de soldaten als latrine wordt gebruikt. ‘Vergeef me’, mompel ik: ‘Een beter graf kan ik je niet bieden’. Met stenen en takken begin ik het lijk af te dekken. Ik weet niet waarom ik de moeite doe. Dit ondiepe graf zal de wolven en gieren niet verhinderen haar te verscheuren, zoals ze de anderen zullen doen, als we morgen verder trekken. Ik ben op zoek naar stenen, als de tent open gaat en het meisje, naakt en geluidloos huilend, naar buiten kruipt. Niemand houdt haar tegen, niemand kijkt naar haar om. Ze mag rennen waarheen ze wil. Ik hoop dat de kou haar genade geeft voor de wolven haar vinden. Ze rent niet weg. Op haar knieën zit ze met haar hoofd in haar handen te beven, te bibberen, te schreeuwen zonder geluid. Een druppel bloed valt in de sneeuw tussen haar benen. Ze kijkt me aan. De pijn in haar ogen doet me verstijven. Ik kan dit niet aanzien. De dode vrouw in de greppel had meer moed dan ik. Ooit was ik een bewaker van de gesloten poort en nu ben ik een lafaard die te bang is om te sterven. Mijn zeven broeders uit Derbent zijn allen dood. De mongolen sneden ze één voor één de keel door, omdat ze onderling Arabisch spraken, omdat ze niet op tijd hun ogen afwenden van de Khan, of omdat ze probeerden te vluchten. Alleen ik leef nog. De lafste overleeft, net als de meest meedogenloze. In de bergen is plek voor de vluchtende gems en de hongerige wolf. Ik ben een bibberende bok temidden van het roedel, wachtend tot ze ook mij verscheuren. Ik sluit mijn ogen en buig mijn hoofd. In gedachten bid ik om kracht. ‘Zo Allah het wil’, besluit ik hardop.
8 | Onschuld en ondergang
1239 Het meisje verstijft. Met de vinger op mijn lippen schud ik mijn hoofd. Ik loop in haar richting en steek mijn hand uit. Ze schrikt weg. Zo zacht als ik kan, pak ik het kind bij de arm. Ze staat op en strompelt willoos met me mee. Ik zeg dat ze niet bang moet zijn, maar ze verstaat me niet. Waar ben ik mee bezig, denk ik bij mezelf. Zo vaak heb ik gedacht aan ontsnapping, maar dat was dan wel in mijn eentje en niet in het hart van een Russische winter met een naakt kind aan mijn arm. Ik ga mijn dood tegemoet. Het meisje zegt iets onverstaanbaars. Dan trekt ze met haar vingers haar ogen tot spleetjes en schudt het hoofd, terwijl ze naar mij wijst. Ik knik: ‘Ik ben geen Mongool.’ Ik leg mijn polsen tegen elkaar en steek mijn handen uit, alsof ik geboeid ben. Ze knikt. Met een heftig gebaar beeld ik uit dat ik de boeien verbreek. Ze knikt opnieuw. Ze rilt. We moeten kleren voor haar vinden. Hier had ik nooit rekening mee gehouden. Ik had me in mijn dromen geconcentreerd op een manier om aan een paard te komen en aan een kans om aan de aandacht van de generaal te ontsnappen. Dat laatste is niet het lastigste. Blijkbaar is hij in slaap gevallen. Hij verwacht me in zijn tent om klaar te staan voor elk bevel, iedereen verwacht me daar. Iedereen zal denken dat ik op de mat naast de ingang lig. Niemand mist me tot hij wakker wordt. Het is stil rond de tenten van de Khan en zijn staf. Het overwinningsfeest is gevierd en de aandacht van de soldaten is verslapt. Verderop in het kamp wordt gezongen. Dit is de tijd waarop de kinderen en de vrouwen slapen gaan en de mannen drinken en praten. Ik trek mijn mantel uit en leg deze om de schouders van het meisje. ‘Sst’, fluister ik, maar het is niet nodig om haar te doen begrijpen dat ze stil moet blijven zitten. Ik ren naar het half bedekte lijk in de greppel en trek met moeite de laarzen van de verstijfde voeten. Daarna trek ik rok en onderrok naar beneden. De kleren breng ik naar het meisje. Ik ren terug en haal takken en stenen van het bovenlichaam van de dode vrouw. Het gescheurde vest dat om haar middel hangt, wikkel ik om mijn handen. Dan pak ik de punt van de lans en trek. Gemakkelijker dan ik verwacht had, glijdt de tweezijdig geslepen schacht uit de nog verbazend zachte buik. Een gulp zwart bloed golft uit de wond en langs haar zij.
9 | Onschuld en ondergang
JANUARI We zijn in het midden van het kamp. De tent van Batu staat op de top van een kleine heuvel en de tenten van Subutai en de generale staf zijn er in een cirkel omheen geschikt. De greppel aan de voet van de heuvel vormt de grens met de tenten van het voetvolk. Dat is een misleidende term in dit leger, want elke soldaat heeft meerdere paarden tot zijn beschikking. Tienduizend soldaten bevolken het kamp en dan zijn er nog eens zoveel vrouwen en kinderen. Dit is de hoofdmacht. Twee bijna even grote cohorten zijn op een dagreis afstand. Het kamp is verdeeld in wijken, waarin de mongolen per myangan gerangschikt zijn. Duizenden tenten vormen een dorp op zich. In de verte verlicht een oranje gloed de steppe. De stad brandt nog steeds. De meeste tenten zijn in cirkels opgesteld met een open plek in het midden, waar verlaten kampvuren branden. De tenten hebben de opening naar het midden. We sluipen achter de tenten langs. Vilten bekleding dempt het geluid van kinderen, de stemmen van vrouwen en het gesnurk van een vroege slaper. Met beide handen houdt het meisje de rokken vast om te voorkomen dat ze afzakken. Het voorkomt niet dat ze struikelt en valt. Haar gesmoorde gil gaat verloren in de geluiden van het kamp. Ook de laarzen van de dode vrouw zijn meerdere maten te groot. We vertragen onze pas.. Het vroege, diepe duister omhelst ons en lage bewolking houdt het licht van de sterren tegen. Een enkele keer moeten we in de schaduwen blijven, als een mongool de latrines opzoekt. Een enorme kudde paarden loopt los aan de randen van het kamp. Alleen de ossen die de grote wagens trekken zijn in een omheinde akker ondergebracht. De beste manier om een paard te vangen is vanaf een paardenrug. Hier heb ik de hele winter over nagedacht en ik hoef niet meer na te denken, want volgens mij is er slechts één manier om de mongolen te ontvluchten. Ik houd het meisje tegen en gebaar dat ze achter de laatste tent moet blijven staan. Zelf loop ik door, het open veld in en zigzaggend waggel ik in de richting van de paarden. Ik fluit een van de kampliederen waarvan ik de melodie wel, maar de woorden nog steeds niet ken. Als ik het geluid van paardenhoeven hoor, open ik mijn vest en maak aanstalten om de flap van mijn broek los te knopen.
10 | Onschuld en ondergang
1239 ‘Wat doe je, dronkenlap?’, schreeuwt een Mongoolse wachter vanaf de paardenrug. ‘Ben jij het, Ogedei?’, roep ik met een dubbele tong die mijn Kaukasisch accent moet verbergen. Met de rechterhand nog tegen mijn kruis gedrukt, wankel ik in de richting van de ruiter. Tegen het grauw van de winternacht is zijn silhouet nauwelijks zichtbaar. ‘Ga terug naar je ger, soldaat.’ ‘Nee’, mompel ik. ‘Wie ben jij, konijnenkop?’ brult de soldaat, terwijl zijn hand naar zijn zwaard gaat. Ik aarzel niet en zet een laatste stap tot ik neus aan neus met de merrie sta. Het zijn kleine paarden. Hun hoofd is niet hoger dan het mijne. Zonder aarzelen haal ik uit en sla het paard keihard op de neus. Het dier doet een stap achteruit en even is de ruiter uit zijn evenwicht. Het is genoeg om naar zijn linkerzijde te stappen en de lanspunt zo hard en hoog als ik kan in de zijde van de mongool te steken. Zijn uithaal met het kromzwaard mist kracht en precisie. Het staal schampt mijn schouder en ik voel een scherpe pijn boven mijn elleboog. De lans duw ik dieper, de ruiter helt naar me over en valt dan uit het zadel. De lanspunt laat ik los en ik worstel de stinkende steppenman van me af. Hij is dood. Zijn paard staat stil, als of er niets aan de hand is. Ik spring op de rug van de merrie en rij weg van het kamp. Dit deel van mijn plan viel mee. Met de rechterhand stuur ik, mijn linkerarm is gevoelloos. Ik kijk om. Tussen de tenten staat een slanke gedaante. Ik steek mijn hand omhoog en ze komt naar me toe, maar ik moet eerst iets anders doen. Honderd meter verderop staan tientallen paarden. Het kost weinig moeite om naast een van de slapende dieren te gaan staan. Ze hinnikt verstoord als ik afstap, maar volgt mijn merrie als ik haar leid. Met beide paarden loop ik terug naar de plek waar de dode mongool ligt. Het meisje is halverwege en rent nu zonder aarzelen mijn kant op. De merrie wordt onrustig. De jonge Russin heeft het door en wandelt de laatste meters terwijl ze sussende geluiden maakt.
11 | Onschuld en ondergang
JANUARI Ik vraag mijn jas terug, terwijl ik naar de soldaat op de grond wijs. Ze begrijpt mijn bedoeling en knoopt zijn leren borstkuras los, terwijl ik de lanspunt uit zijn zijde trek. De punt heeft het hart doorboord. Allah heeft mijn hand gestuurd. Samen ontdoen we het lijk van kuras, jas, hemd, muts en gordel. Het kost me moeite mijn linkerarm te gebruiken. Voor ik mijn jas aantrek, inspecteer ik de snijwond boven mijn elleboog. Hij bloedt nog steeds. De lans gebruiken we om een reep stof van het bebloede hemd te snijden. Het meisje verbindt mijn arm. Met een snelle beweging snijdt ze nog een reep los en gebruikt die als riem om haar rokken in te snoeren. De kleren van de mongool zijn haar te groot, maar in de Russische winternacht is het niet mogelijk te veel bont of leer te dragen. Ik gebaar dat we moeten gaan en slinger mezelf op de rug van het steppenpaard. Ze aarzelt. Dan leunt ze voorover en grijpt het amulet dat de soldaat om zijn nek draagt. Met een ruk trekt ze het van zijn hals. Ze houdt het naar me omhoog. Het is een zilveren amulet met een ruwe beeltenis van een steigerend paard. Ik kijk om me heen. Nog steeds zijn geen andere ruiters in zicht. Ik zeg: ‘Kom’. Ze bestijgt het andere paard, dat even opzij stapt en dan luistert naar haar bevelen. Het meisje kan rijden, Allah zij dank. De Mongolen zijn ten zuiden, ten westen en ten oosten van ons. Mijn weg naar huis is afgesloten, zij heeft geen thuis meer. We kunnen slechts één kant op, noordwaarts.
12 | Onschuld en ondergang
2009
Oslo
M AREN Morgenbladet heeft het over 'In grijstinten verstilde schetsen van een ijzig Østlandet’ en ‘Intrigerende beelden van versteende mensen'. Aftenposten schrijft in de cultuurbijlage: 'Inspirerend werk van lokale kunstenares'. Het liefst zou ik de teksten direct op de blote huid dragen, maar dat is kinderachtig. Ik heb ze in mijn agenda gevouwen en onderin mijn tas gestopt. Het is drukker dan ik had verwacht. Om me heen zie ik leerlingen van de tekenschool en gezichten van mensen die ik denk te kennen, van mensen die altijd in galerieën rondlopen. Het kunnen ook onbekenden zijn, de bezoekers zijn uitwisselbaar. De kleren en de gezichten zijn altijd hetzelfde, mannen in donkere colberts met rode, vlezige gezichten boven een okergele of brandweerrode sjaal en cultureel correcte vrouwen in het zwart met een kleurige doek over de schouders. Het zijn degenen die ik niet ken, die ik zou willen spreken. Wat vinden zij écht van mijn werk? Het is mijn eerste expositie. Oma’s amulet draai ik om en om tot ik me bewust wordt van mijn nerveuze tic en ik het Rodineske paardje weer tussen mijn borsten laat landen. De galeriehouder komt lachend naar me toe, met glazen in zijn hand. Het is mijn derde glas champagne. Hij doet zijn uiterste best om aan alle clichés te voldoen. Een rood met goud brokaat vest spant om zijn buik. Het gaat net niet samen met de koperbruine broek in ribfluweel. Met zijn korte baardje en grijzende haar dat in slierten van zijn kale schedel over zijn oren valt, doet hij een bij voorbaat kansloze poging gedistingeerd te lijken. Ole is een boer, een halfbakken dichter, mislukte kunstenaar en een ongelooflijk aardige vent. Ik ben ontzettend dankbaar voor de kans die hij me biedt.
13 | Onschuld en ondergang
FEBRUARI 'Het is een groot succes, Maren', zegt hij. 'Beter dan verwacht', antwoord ik. 'Verdiend, meisje. Het is prachtig werk. Ik hoor alleen lovende kritieken. De kranten hebben je ook goed neergezet.’ 'Ik weet het, wacht tot morgen, als er ook mensen komen die niet op jouw gastenlijst staan', grijns ik, ‘wacht tot de echte kunstcritici komen.’ 'Schrik niet', fluistert hij op samenzweerderstoon: 'Die zijn er al. Ik heb Jonas Ekeberg al gezien, en Johanne Nordby is er ook'. Mijn hart slaat een slag over. Jonas is de hoofdredacteur van Kunstkritikk. Ole knikt naar de ingang van de tweede zaal. Ekeberg staat naast Linus Elmes, de versleten ogende curator van Unge Kunstneres Samfund. Het linksige overgesubsidieerde ‘jonge kunstenaarscollectief’ is een concurrent van Ole. Meteen weet ik dat ze me in hun kritiekblaadje gaan afmaken. De heren haten figuratieve kunst en alles wat herkenbaar is. Op dit moment zijn ze helemaal into conceptuele kunst. Daar kan ik niets mee. Waarom zou ik een idee willen verbeelden door een rol wc-papier aan het plafond te spijkeren of een cirkel te tekenen op een uit een modeblad geknipte advertentie? Kunst moet niet alleen iets tonen, het moet ook mooi zijn. Ouderwets en gedateerd zijn mijn opvattingen, dat een esthetisch oordeel mogelijk moet zijn. De mannen zijn machtig, ik weet al dat ik hun goedkeuring nooit zal krijgen. Johanne is de nieuwe kunstcritica van Morgenbladet. Ze oogt onschuldig, als een blond bakvisje van bijna dertig. Haar bolle ogen staren vissig de wereld in, als een cameralens nemen ze de omgeving op, waarbij het lijkt alsof het niet uitmaakt of ze mijn tekeningen ziet of de muur erom heen. Ze maakt me bang. 'Maak je geen zorgen', hoor ik Ole zeggen. 'Dat doe ik wel', mompel ik. 'Wat wil je dan? Goedkeuring van iedereen, vriendjes worden met linkse Linus?' Ik schud mijn hoofd: 'Nee. Je hebt gelijk. Zo werkt het niet. Dat wil ik ook niet.' Ik druk een kus op zijn wang en zeg: 'Dank je.'
14 | Onschuld en ondergang
2009 'Weer andere mannen zoenen?', bast een bekende stem achter me. 'Alles voor de kunst', zeg ik als ik me omdraai en opkijk naar Lars. Zelfs op elf centimeter hakken moet ik mijn nek strekken om hem te kussen. Hij is niet alleen. Mijn dochter kijkt met grote ogen om zich heen. 'Dag Ida, fijn dat je bent gekomen.' 'Mooi mam, wat veel mensen. zijn die allemaal voor jou hier?' 'Ja schat, goed he?' 'Super mam.' 'Wil je iets drinken, of rondkijken?' 'Mag ik cola?' Lars loopt met onze dochter naar de hoek waar drank en hapjes staan uitgestald. Hij loopt terug met twee glazen witte wijn, terwijl Ida met een glas fris de eerste zaal inloopt. Ze is nu al langer dan ik ben. Twee maanden geleden is ze dertien geworden en ineens is ze geen kind meer. Het is alsof ze binnen enkele weken een jonge vrouw is geworden. Misschien ben ik te druk met mezelf geweest om te zien hoe ze is gegroeid, en niet alleen in lengte. Sinds haar verjaardag draagt ze makeup en de oorringen die ik haar gegeven heb. Alles verandert. Mijn meisje wordt volwassen. Ik ook, bedenk ik, en niets te vroeg. Alleen Lars verandert niet, nog steeds niet. Ons huwelijk kraakt. Morgen zitten we opnieuw bij de therapeut. We hebben nog heel wat schade te herstellen. Hij zet beide glazen neer op een van de statafels. Hij zegt: ‘Ik heb Glåmdalen meegenomen.’ Het lokale blaadje uit Kongsvinger heeft een halve pagina gewijd aan mijn expositie. De redacteur heeft Ole geïnterviewd. Hij heeft gezegd dat ik 'licht en gewicht in evenwicht breng'. Zijn woorden maken adembenemende kunst van de tekeningen waar hij naar verwijst. Ergens las ik dat een schrijver iemand is die je verliefd op hem kan laten worden zonder dat je hem ooit gezien hebt. Dat snap ik. De hersenen zijn de grootste erogene zone. Spel met woorden en betekenissen is niets anders dan verleiding.
15 | Onschuld en ondergang
FEBRUARI
Kongsvinger Ida staat in haar pyjama boven aan de trap. Ze roept: 'Mam. kom je? Ik zeg: 'Ja lieverd, zo. Ga eerst je tanden poetsen.' Ik vraag me af hoe lang dit nog duurt, hoe vaak vraagt Ida nog of ik haar in bed stop? Steeds vaker gaat ze zelf naar bed, maar zodra ze spanning voelt, vraagt ze of ik bij haar op bed kom zitten. Nou vraagt ze me om voor te lezen. De laatste keer dat ik dat van haar mocht, is al een tijd geleden. Van de plank boven het bed pak ik ‘Superdetective Blomkvist’ van Astrid Lindgren en ik vraag waar we gebleven zijn. 'Maakt niet uit mama.' 'Volgens mij waren we bij het verhaal waar ze over een balk lopen over een afgrond.' 'Mam, we hebben het al twee keer gelezen.' 'Wil je een ander verhaal?' 'Nee, ga gewoon verder waar jij wilt.' 'Goed lieverd.' Het is een spannend boek. Kalle Blomkwist vormt met zijn vrienden Anders en Eva-Lotte de bende van de witte roos. Vroeger, als kind vond ik het een prachtig verhaal. Vanavond lees ik het voor de tweede of derde keer voor. Zelf ben ik net begonnen aan 'Het luchtkasteel dat werd opgeblazen', het derde boek van Stieg Larsson. Hij verwijst met regelmaat naar Astrid Lindgren. Michael Blomkwist is overduidelijk een volwassen versie van superdetective Blomkwist en Lisbeth Salander is niemand anders dan een alsnog de kindertijd ontgroeide Pippi Langkous. 'Mam?' 'Ja?' 'Ben je nu een kunstenaar?' 'Ja, maar dat was ik al, denk ik.' 'Ga je ook raar doen?'
16 | Onschuld en ondergang
2009 'Hoe bedoel je? 'Dat je rare kleren aandoet of je oor afsnijdt en dat soort dingen.' 'Nee', lach ik, 'ik ga niet gekker doen dan ik nu al doe.' Ida lacht niet. Haar ogen verduisteren. Het wordt tien graden kouder in de kamer en een rilling trekt langs mijn rug. Ze kijkt me strak aan en aarzelt even, voor ze vraagt: 'Mam, ga je weg bij papa?' Ik zwijg lange seconden voor ik Ida’s hand in de mijne neem. 'Waarom vraag je dat?' 'Gewoon, omdat - ik weet niet. Omdat je naar Oslo gaat enzo, en omdat jullie raar doen.' 'Nee lieverd, papa en ik, we, weet je, het is gewoon best lastig om lang getrouwd te zijn.' Ida is stil. 'Ik bedoel, je papa en ik praten veel en we maken soms ruzie, maar dat is om elkaar te helpen. Mensen veranderen nou eenmaal en als je heel lang samen bent dan heb je dat soms niet eens door. Dan moet je wel vertellen dat je veranderd bent, anders kan de ander er geen rekening mee houden. Snap je dat?' 'Ik denk het', klinkt het zacht. 'Ida, lieverd. Je moet niet bang zijn. Ik ga niet weg. Soms ben ik één of twee dagen in Oslo om te werken, dat vind ik fijn, maar ik woon gewoon hier. Ik kom altijd weer thuis. Ik ben gaan doen wat ik graag wil. Dat durf ik omdat ik veranderd ben. Dat is een van de dingen waarover ik met papa moet praten. Dat is niet eng. Dat is goed. Iedereen verandert. Jij ook, pop. Elke dag wordt je een beetje anders.' 'Okay' mompelt ze ten teken dat het gesprek voorbij is. Ik vraag nog: 'Vind je dat eng?' 'Nee.' 'Ik hou van jou.' ‘Ik ook van jou.’
17 | Onschuld en ondergang
FEBRUARI Mijn armen sla ik om haar ranke lijfje. Ik ruik de zoete geur van haar huid en de houttonen van het haar. Met moeite laat ik haar los en zeg: 'Welterusten.' Tussen vroegpuberend getreiter en de dagelijkse onverschilligheid zijn deze momenten van een zeldzame intimiteit. Ik voel de onbenoembare emoties van een kind, schipperend tussen de vraag om geborgenheid en de hardheid van bijna volwassen observaties. We zijn een gezin. Ik ga niet weg bij Lars. We zullen praten en praten en nog eens praten tot we niet meer kunnen. We moeten praten tot we elkaar weer horen en elkaar in de ogen kijken tot we ons weer zien. Het is serieus hard werk om hem te vinden en misschien ook wel om mijzelf te laten vinden. De zaak staat op scherp sinds de ruzie over ons appartement in Oslo. Hij wilde eerst niet dat ik het inrichtte als werkatelier en daarna mocht ik er niet overnachten. Ik stond op het punt om weg te gaan. Dat was blijkbaar nodig om ook Lars in beweging te krijgen. We hebben het uitgepraat, maar het heeft pijn gedaan en die pijn is nog niet weg. We hebben een therapeut gezocht, omdat we er samen niet uitkomen. Vanmiddag was het zwaar. Apart van elkaar hebben we met onze therapeut een sessie gedaan. Ik kon aan Lars zien dat hij geraakt was. Voor ik de kamer binnenga, sta ik stil, bovenaan de trap, waar Ida stond toen ze me riep. Er is een tijd geweest dat ik hier stond, op hakken, in jarretels en verder niets en dat ik Lars vroeg me op tijd in bed te stoppen, alleen niet om me voor te lezen. Dit keer heb ik een andere tekst voorbereid. Nog voor ik ga zitten, spreek ik die uit. ‘Lars, ik heb de opdracht vanavond met je verder te praten.’ ‘Ik weet het schat, ik heb dezelfde opdracht.’ We moeten eerlijk zijn. Ook als het hard is. ‘Elke keer als we de ander ontzien, ontnemen we hem de kans om te leren’, zei Hedda vanmiddag me. Ik vraag: ‘Wat zei Hedda vanmiddag tegen jou?’ ‘Ze zei dat ik me meer moet laten zien. Dat wil ik ook, maar ik zoek naar de taal die ik moet gebruiken. Ik heb dat niet geleerd. Ze zei dat ik niet bang moet zijn om veel woorden te gebruiken, om het te omschrijven.
18 | Onschuld en ondergang
2009 Ook dat is lastig, want als ik dat doe, is het net alsof ik iets verzin en alsof ik juist verder af kom van wat ik voel.’ ‘Dat is grappig. Tegen mij zei ze dat ik feitelijker moet zijn, meer precies moet zeggen wat ik wil, wat ik wil doen. Ik mag van haar juist niet alles op gevoel gooien, want daardoor oordeel ik te snel en geef ik jou geen ruimte.’ Lars lacht nerveus: 'Kunnen we ruilen met de opdrachten?' Hij kijkt me aan. Ik zweer dat er angst in zijn ogen te zien is. Zijn linkerooglid trilt. Zou hij dat bij zich zelf voelen? Ik leg mijn hand op de zijne, dan buig ik me naar hem toe en kus hem. Zacht zeg ik: ‘Ik hou van je Lars, maar Hedda heeft gelijk. We moeten leren de dingen te doen die we moeilijk vinden, anders lopen we vast. We zijn niet voor niets in therapie.’ ‘Ik zal het proberen. Ik weet het alleen niet zo precies. Het is alsof ik niet echt bij mijn gevoelens kan. Jij praat alsof je ze kan lezen. Ik kan dat niet zo.’ ‘Ik weet het. Ik voel wat ik voel. Het moet lastig zijn als dat niet zo is. Hoe is dat dan voor jou?’, probeer ik therapeutentaal. ‘Maren, als ik gewoon bezig ben, dan zit er niet meteen ook een gevoel bij. Snap je? Ik doe dingen en ik voel daar soms direct iets bij, meestal later en ook dan zitten er geen woorden aan vast of zo. Het is niet met ondertiteling.’ ‘Laten we toch proberen te praten over wat ons het meest dwarszit.’ Lars vraagt: ‘Wil jij beginnen?’ Ik knik: ‘Goed’. Zijn hand houd ik nog vast als ik zeg: ‘Dan begin ik met het moeilijkste onderwerp, met intimiteit.’ Ik aarzel en zeg: ‘Nee, laat ik het zeggen zonder omwegen: Ik wil praten over seks.’ Even beweegt hij naar achter. Zijn ogen worden zichtbaar doffer. Snapt hij dat ik hier juist geen ruzie meer over wil? Juist hierover wil ik leren te praten, zonder in de emotie te schieten. Dat moet hij toch snappen. Aarzelend begin ik: 'Ik heb meer behoefte aan jou dan jij aan mij. Dat voelt niet goed, maar ik mag niet meer zeggen dat ik me afgewezen voel.
19 | Onschuld en ondergang
FEBRUARI We praten niet en dat is ook mijn schuld. Hedda wil dat ik jou zakelijk en feitelijk beschrijf wat ik fijn vind en ik moet jou vragen hetzelfde te doen en dan met jou te zoeken naar gezamenlijkheid.' Ik kan het niet laten erachter aan te mompelen: ‘Alsof het iets is om over te onderhandelen.’ 'Moet dit echt? Maren?' 'Ja, het moet. Help je me?' Hij knikt. 'Weet je. Dit is moeilijk. Ik wil echt kunnen zeggen wat ik voel, zonder dat we in de verdediging schieten.’ ‘Dat wil ik ook’, zegt hij kort, ‘vertel alles wat je wil vertellen.’ ‘Goed. Ik zeg je hoe het voor mij is. Al heb ik het eerder gezegd, laat me proberen het feitelijk te beschrijven, te zeggen wat voor mij helemaal goed zou zijn’. Hij knikt, toch aarzel ik even, voor ik verder ga: ‘Elke ochtend als we wakker worden wil ik eventjes vastgehouden worden, zodat ik weet dat het goed is. En overdag, gewoon zo als we bij elkaar in de buurt zijn, wil ik niet dat je zo langs me heen loopt, zonder me aan te raken. Nee, anders, ik bedoel dat ik graag aangeraakt word, een aai, een omhelzing of een minuut zomaar zoenen.’ Even twijfel ik opnieuw. Moet ik op zijn reactie wachten of wil hij dat ik verder ga? Wat wil ik zelf? Ik wil dat hij me vasthoud, maar hij kijkt naar de grond. Ik wil een reactie uit hem trekken, maar ook dat mag niet en ik mag er ook niet langer omheen draaien. Ik zeg: ‘Lieverd, ik heb echt behoefte aan seks met jou, niet alleen vaker dan nu, maar ook niet altijd hetzelfde, niet steeds voor het slapen en niet altijd in bed met het licht uit. Sommige dagen heb ik zin in knuffelen en soms wil ik overmeesterd worden, er zijn dagen voor vanilleseks, en soms wil ik experimenteren tot voorbij mijn grenzen.’ Terwijl ik praat merk ik dat de lucht tussen ons zich verdicht. Het licht is grijzer geworden en mijn woorden vallen dood in de ruimte die zich tussen ons geopend heeft. Ik zwijg en de stilte slijpt zich als een ijskoude
20 | Onschuld en ondergang
2009 rivier in de kloof die ik nog steeds hoop te overbruggen. Ik haal diep adem en kijk naar mijn man. 'Je verwacht te veel van mij' , zegt Lars. Meteen reageer ik: 'Ik weet niet of het veel is. Mijn verlangen naar jou is er gewoon altijd. Wat ik wil, is voelen dat je mij ook wil.’ Meteen schud ik mijn hoofd: ‘Sorry Lars. Ik schiet weer in het oordeel. Dit is lastig.’ ‘Dat geeft niet’, mompelt hij; ‘Ook al is het niet echt zakelijk en feitelijk wat je zegt’. Dit wordt geen gesprek. Weer moet ik al het werk doen. Ik sta op, draai me van hem weg en probeer zo kalm mogelijk te blijven. Meer tegen mezelf dan tegen Lars zeg ik: ‘Ik wil leven met heel mijn lijf. Ik wil creëren en ik wil beleven, ik wil me uiten en ín de wereld zijn.’ Als ik hem weer aankijk, zeg ik: ‘Fysiek contact is ontzettend belangrijk voor me, omdat het een manier is om te communiceren, met jou, met mij, met de ruwe energie van het zijn. Snap je Lars? Voor mij is het een belangrijke manier om er te zijn, om in het nu te zijn.’ Lars blijft stil. Hij kijkt me verdrietig aan. Dan klinkt het zacht: 'Je weet dat ik het niet op die manier beleef, Maren. Voor mij is het niet zo.' 'Dat hoeft ook niet. Ik heb gezegd wat het voor mij is.' 'Dat snap ik. Ik weet het wel, het is gewoon dat, dat je veel vraagt en heel anders dan hoe ik het voel.' 'Wat is het dan voor jou?', vraag ik kalm, zonder dat er boosheid in mijn stem doorklinkt, hoop ik. Hij antwoordt: ‘Het is fijn om met jou samen te zijn. Ik wil jou, heus, alleen is er overdag zoveel in mijn hoofd en door de week zijn er de gewone dingen, het werk, de club en allerlei dingen die geregeld moeten worden. En Ida natuurlijk. Voor mij is het belangrijk tijd voor óns te hebben, om mijn aandacht echt bij jou te hebben. Ik kan niet alles tegelijk. Zaterdag, als alles gedaan is en we tijd voor elkaar hebben, dat vind ik fijn. Een glas wijn samen, en dan vroeg naar bed. Of als Ida bij
21 | Onschuld en ondergang
FEBRUARI opa en oma logeert, de zondagochtend in bed blijven liggen, dan maak ik je ontbijt en dan gaan we lang vrijen. Als mijn hoofd vol zit, komt het niet in me op, denk ik.' Even haat ik hem. Ik kan er niets aan doen. De emotie schiet door me heen. Ik ga toch niet de hele week wachten tot ik zaterdagavond op mijn rug mag liggen zodat hij zijn gerief kan halen. Moet ik bij zijn secretaresse een afspraak inplannen? Zaterdagavond elf uur: ‘Seks met je vrouw.’ Voor ik iets zeg, roep ik mezelf tot de orde. Dit is precies waar de therapeut me voor waarschuwde. Steeds weer vermaande ze me: 'Oordeel niet.' Ik hoor haar nog letterlijk: 'Er zijn verschillen, meisje. Leer daar mee omgaan. Dat is altijd zo in een relatie'. Ze zei ook 'Wees eerlijk, hou niets achter. Durf de pijn te voelen. Het leven is geen sprookje en hopen dat de ander vanzelf verandert, is de weg naar verdriet. Je moet niet bang zijn.' Ze snapt er niets van. Wat ze zegt, kan niet tegelijk. Lars kijkt naar mijn handen. Mijn rechterhand heb ik onbewust tot een vuist gebald. De knokkels steken wit af. Langzaam ontspan ik mijn hand weer en ik strek mijn vingers. Ik zeg: 'Dat is een heel andere beleving. Het is alsof je dagen lang niet denkt aan seks, geen zin in mij hebt.' 'Ja.' Dat is tenminste eerlijk. Ik kijk hem aan, twijfelend tussen boosheid en respect. Onwillekeurig grijns ik, ik kan me er ineens niet druk meer over maken. ‘Enne, hoe zit het dan met je ballen?’, flap ik eruit. ‘Hoe bedoel je?’ Ik spot: ‘Nou, na een tijdje zitten je ballen toch vol met zaad, sta je dan niet op springen? Hoe werkt dat dan?’. Lars kijkt me aan. Ik zie hem twijfelen en dan toch besluiten door te gaan, om niet af te haken. Hij hapt niet en hij zwijgt niet. Dit is winst. Ik moet hem belonen. Mijn hand leg ik op zijn been. Aarzelend praat hij, zonder me aan te kijken. Hij klinkt serieus: 'Als ik twee weken niet klaarkom, dan moet ik gewoon. Dat is iets lichamelijks, alleen fysiek en
22 | Onschuld en ondergang
2009 dan kan ik me net zo goed aftrekken in mijn eentje, dat heeft niets met seks te maken.' 'Je lijf is tevreden met eens per twee weken?' 'Puur fysiek? Ja, misschien wel. Ik vind vaker wel fijner. Kom op, Maren. Hier gaat het niet over. Zonder liefde, zonder tijd voor elkaar hoeft het voor mij niet.' Om dit te laten werken, moeten we contact maken. Met woorden komen we er niet uit, denk ik. Ik zeg: 'Ik heb zin in je, Lars. Laten we de therapie boven voortzetten', terwijl ik mijn hand langs zijn been omhoog laat glijden en zijn ballen streel, die volgens mijn berekening op barsten moeten staan. Een vermoeide glimlach verschijnt op zijn gezicht. Hij zegt: 'Dat is een goed idee. Ga jij alvast naar boven. Ik wil me nog even douchen en dan kom ik ook.' Ik kan wel gillen. Ik wil niet meer. ‘Bespring me dan, klootzak!’ denk ik. Ik wil weg, maar ik ga niet weg. Ik draai me om, ik bijt op mijn lip en ik loop naar de trap. Het moet werken, en als het zo moet, dan doen we het maar op zijn manier. Ik ga me ook douchen. We gaan brandschoon, hygiënisch gemeenschap hebben. Onze plicht voor deze week is straks weer volbracht.
Vingersjoen Het is half zeven. Vanaf vijf uur lig ik wakker. Lars haalt zwaar adem. Hij snurkt niet, toch vult zijn ademhaling de kamer. Mijn handen liggen weer braaf boven de dekens. Ik heb geprobeerd te masturberen om de spanning uit mijn lijf te krijgen, maar ik kom niet klaar. Mijn hoofd werkt niet mee. Eén ding is zeker, slapen lukt niet meer. Het is nog donker als ik beneden koffie drink en een banaan eet. Ik vul twee bidons met water en Gatorade poeder. Onder mijn trainingskleren draag ik thermo-ondergoed en over de zwarte Castelli fietstrui trek ik
23 | Onschuld en ondergang
FEBRUARI een windstopper, waarvan ik de zakken vul met energierepen. Ik moet mijn energie kwijt en ik moet naar buiten, weg uit dit benauwde huis. In de zomer combineer ik het fietsen met zwemmen in Vingersjøen, als iemand voor mij de schoenen klaar wil leggen én mijn fiets ophalen. Dan zwem ik naar de overkant en ren ik de laatste vijf kilometer naar huis. Als ik het hem vraag, wil Lars dat meestal wel doen. Als in de winter het meer geveegd is, kan ik schaatsen in plaats van zwemmen. Dat is fijner, minder zwaar. Over een maand doe ik mijn eerste wintertriatlon, een kwart triatlon. Mijn hersens rammelen zo vroeg in de ochtend. Er komt geen zinnige gedachte naar boven. Ik rek en strek en voel met mijn handen langs mijn benen en billen. Ze zijn weer strak en gespierd. Net op tijd ben ik weer gaan trainen. Ik begon langzaam maar uiterst zeker oud en slap te worden. De veertig nadert en er moet gewerkt worden om tijd en zwaartekracht te bestrijden. Lars klaagt over het verdwijnen van mijn borsten, die nooit veel geweest zijn, behalve toen ik zwanger was. Nu moet ik het weer van de gel in mijn Wonderbra hebben. Ik mompel: ‘Je kan niet alles hebben, vriend.’ Het rondje om Varaldsjøen en Møkeren brengt me net over de grens met Zweden. Het is negentig kilometer lang over licht geaccidenteerd terrein. Mijn record staat op drie uur en zeventien minuten. Vandaag is het vrijwel windstil. Een magere maan verlicht de weg en koude flarden mist hangen boven het land. De trappers malen rond. Mijn bovenlichaam is stil. Ik schakel op, terwijl ik versnel over de vlakke weg door het Mitandersfors. In precies anderhalf uur ben ik op het keerpunt en rond ik het deel van Varaldsjøen dat in Zweden ligt, vijf minuten minder snel dan mijn record. Met de vele lagen kleren aan gaat het langzamer dan ik wil. Ik ben al leeg. Het is goed. Ik pas mijn tempo verder aan en met lange pedaalslagen rij ik de opkomende zon tegemoet, terug naar huis. Ons huis, dat steeds minder thuis is. Mijn huis, voor zolang ik het volhoud.
24 | Onschuld en ondergang
2009
Amersfoort
H UGO Het is donker op straat. Een zwarte muts beschermt mijn kale schedel tegen de snijdende kou. Ik staar naar het raam op de tweede verdieping aan de overzijde van de straat. Er hangen geen gordijnen. Schaduwen tekenen zich af op het plafond. De kleur en diepte van de patronen verandert met het flikkerende beeld van de televisie die altijd aanstaat. Dat was een van de dingen waar we altijd ruzie over maakten. Ruziemaken hoeft niet meer. In die kamer zit Ellen met mijn kinderen. En ik, ik sta op straat. Voor de tweede avond op rij sta ik hier te kijken naar een vrolijk verlicht venster. Ik bel niet aan. Het is volslagen zinloos wat ik doe. Ik ben een uur lang heen en weer door de binnenstad van Amersfoort gelopen tot ik voor haar appartement stond. Onverwacht duikt Magnus op voor het raam. Hij klimt op de vensterbank. Mijn kleine jongen kijkt naar buiten. Ik doe snel een stap naar achteren, dieper de schaduw in. Hij ziet me niet. Net zo snel als hij verschijnt, is hij weer weg. Het is alsof iemand mijn hart vast heeft gepakt met ijskoude handen en nu hard knijpt. Het klopt niet meer en mijn adem stokt. Ik ren weg, weg uit deze straat. Pas in de Langestraat vertraag ik mijn pas. Tranen duwen tegen mijn ogen, maar ik laat ze niet toe. Ik schreeuw en een oerkreet echoot tegen de oude gevels. Twee oude mensen, verscholen in dikke zwarte jassen lopen me voorbij. Ze kijken me aan alsof ik gek ben. Ik denk dat ze gelijk hebben. Ik ben gek. Ik heb hier niets te zoeken. Voor ik afsla naar de parkeergarage loop ik binnen bij Lazy Louis voor een biertje. Bewegingsloos en zwijgend gezeten aan de bar, moet ik een godvergeten en vervaarlijke aanblik bieden. Zelfs de barman durft me
25 | Onschuld en ondergang
MAART niet aan te kijken. Met neergeslagen ogen zet hij een Duvel voor me op de tap. Ik denk dat ik hier ben om het te begrijpen, om echt tot me te laten doordringen dat het voorbij is. Het is al bijna een maand geleden dat Ellen vertrok en zes weken sinds ze aankondigde een appartement in Amersfoort te hebben gevonden. Blijkbaar zit ik nog in de ontkenningsfase en kost het moeite om te aanvaarden dat ze voor altijd weg is. Nog lastiger vind ik dat ik mijn kinderen nog maar de helft van de tijd zie. Het huis is de andere dagen erg leeg. Ik kan daar niet blijven. Daarom zit ik hier. Dat is op de een of andere manier beter. Toch moet dit ophouden. Dit is niet goed. Ik kan geen zielige stalker worden. Mijn leven moet nieuw inhoud krijgen, te beginnen met nieuwe liefde. Te veel jaren zijn verloren gegaan in strijd, in kille verwijten en liefdeloze nachten. Volgende week heb ik mijn eerste date in vijftien jaar. Nog acht dagen en dan moet ik van mezelf door dit rouwproces heen zijn.
Groningen Het is zaterdagmiddag. Twee dagen lang ben ik alleen geweest in het huis dat voor vijf mensen en een kat is ingericht. Ik heb gehuild en geschreeuwd en gedanst voor de spiegel. Eén avond ben ik stomdronken in mijn bed gerold en één avond heb ik gesport, gelezen en muziek geluisterd. Als een adolescent die net het ouderlijk huis verlaten heeft, probeer ik opnieuw mijn weg te vinden. Overmorgen zijn mijn kinderen weer thuis. Vanavond is nog voor mij. Het heeft voor- en nadelen om parttime ouder te zijn. Ik mag opnieuw fouten maken en opnieuw dingen ontdekken. Misschien is wel net zo belangrijk dat ik niet meer elke dag zo oud en zo serieus hoef te zijn. Ik draai Herman van Veen: De kinderen zijn vandaag nog klein Maar morgen groot, je denkt waarom Kan ik alleen maar ouder zijn? Ik gil mee:
26 | Onschuld en ondergang
2009 Is dit een grap, of om te huilen? Vandaag ben ik geen ouder, ik ben van mezelf alleen, een mens, een man. Vanavond ga ik uit. Op internet heb ik een date gevonden. Een beetje dom was, dat ik haar al een bericht gestuurd had voor ik opzocht waar ze woonde. Nu moet ik naar Groningen. Dat is toch anderhalf uur rijden vanuit Polderdorp. 'Het kon beter', verzucht ik met een Grunn’ngs accent. Oubollig voeg ik er aan toe met een geaffecteerde stem, articulerend als het jaren zestig Polygoonjournaal: 'Liefde overbrugt elke afstand.' Voorbij Assen stop ik bij een benzinepomp om een pakje sigaretten en een reep chocola te kopen. Drie maanden geleden ben ik gestopt met roken. Zelfs de scheiding heeft me niet weer aan het roken gebracht. Ik ben sterk geweest. Vanavond verlies ik alsnog van mezelf. Deze date is blijkbaar te spannend. Ik draai het raampje open en steek de sigaret aan. Ik hoop dat ik niet teveel ga stinken. Dat is een van de redenen waarom ik gestopt ben. Dit is wel erg dom. Ik zuig op de chocola zodat mijn adem zoet wordt en de geur van de Camel weggedrukt door cacaodampen. Stoppen heeft me een paar extra kilo's opgeleverd. Ik knijp in de dikke buikplooi die tegen een te strak aangesnoerde riem duwt. Het kan nog net, maar liever was ik meer afgetraind op mijn afspraak verschenen. Ik draai het Zuiderdiep op en vanaf de ventweg rij ik naar de parkeergarage achter de nieuwe Bioscoop. In de sombere tombe zet ik mijn auto neer. De spiegel maakt mijn hoofd iets te bol. Ik zuig mijn wangen naar binnen. Dan zucht ik diep. Het is nog tien minuten lopen naar het restaurant. Anita staat voor de deur te wachten. Ik herken haar en zij herkent mij. Die onzekerheid is weg. Ze kust me op de wangen, waardoor ik me ook geen zorgen meer hoef te maken of ik een hand moet geven, of omhelzen of iets ertussenin. Ik sla mijn arm even om haar heen, terwijl ik met de andere de deur open houd. Ze laat zich naar binnen leiden en lacht naar me, voor ze zich omdraait naar de dame die vraagt of we gereserveerd hebben.
27 | Onschuld en ondergang
MAART We praten en drinken en eten en het wordt vanzelf later. Langzaam maar zeker kruipt er ongemak in het gesprek. Er moet iets gebeuren, helaas weet ik niet meer precies hoe dat gaat. De natuurlijke timing is weg. Het is anders dan toen ik achttien was. Ook voor oudere jongeren moet er een ongedwongen handelen op intuïtie mogelijk zijn, maar dat vergt een leerproces waar ik vanavond blijkbaar midden in zit. Haar signalen heb ik opgevangen, echter is de actie achterwege gebleven. Van vroeger weet ik dat ik nu nog een klein tijdvenster heb. Nog één gemaakte grap of nog één geïnteresseerd lijkende vraag en het is voorbij. Zoveel voel ik nog wel aan. Ik zie dat haar hand op tafel ligt. Ook dat is een signaal. Ik leg mijn hand op de hare. Ze heeft een prachtige lach, waarmee ze me beloont. Ze legt haar andere hand over de mijne. Haar vingers bewegen voorzichtig van mijn pols omhoog over de eerste centimeters van mijn onderarm. We praten nog steeds, maar de betekenis dringt niet goed meer door. Ik strek mijn arm uit en til haar kin omhoog, ik buig voorover en kus Anita en daarna nog eens. Dan staan we naast de tafel en zoenen midden in het restaurant alsof we uitgehongerde pubers zijn. Ze zegt: 'Kom je mee naar mijn huis?' En ik zeg: 'Ja.' We rekenen af, struikelen hand in hand naar buiten, zoenen naast haar fiets, bevrijd van angst en onzekerheid. Ze geeft me haar adres in een buitenwijk van 'Stad' en vraagt me langzaam te rijden, zodat ze er op tijd kan zijn op haar fiets. Ik begrijp hieruit dat ze een paar minuten voor zichzelf wil. In mijn fantasie verwisselt ze saai ondergoed voor een uitdagend setje, voor ik bij haar aanbel. Daar ga ik haar de tijd voor geven. Heel kalm loop ik naar de parkeergarage. Kalmer nog dan ik wil, want ik mis twee keer de juiste straat. Ik sta te trillen op mijn benen. Ineens ben ik bang voor wat er gaat gebeuren. Blijkbaar gaan we seks hebben. Daar ben ik mentaal niet op voorbereid. In mijn onschuld had ik gedacht dat dit veel later zou zijn, bij een derde of vierde afspraak. Ook hier is er iets veranderd met de jaren. Het is goed ouder te zijn. Het onzinnig theater van de conventie is niet meer. Man noch vrouw hebben een imago te bewaken. Kuisheid en preutsheid zijn voor adolescente
28 | Onschuld en ondergang
2009 romantici. Einddertigers zijn al geworden wie ze zijn en mogen handelen zoals ze willen zonder iemand verantwoording schuldig te zijn. Het pakje sigaretten vis ik uit het handschoenenvak. Mijn auto staat stil in de berm voor de Zuiderbegraafplaats. Voor ik de ringweg oprijd, rook ik in alle rust. Mijn zenuwen komen moeilijk tot bedaren. Als dit over is, moet ik snel weer stoppen, voor ik weer aan de verslaving bezwijk. De halfopgerookte sigaret gooi ik uit het raam en ik start de wagen voor de laatste etappe, van Helpman naar Lewenborg. Mijn gedachten dwalen af zonder er eentje vast te kunnen houden. Mijn aandacht is niet bij de weg, en zeker niet bij de borden. Er geldt een snelheidsbeperking. Zeventig kilometer per uur is de maximumsnelheid op de ringweg rond Groningen die volgehangen is met flitspalen. Ik schrik wakker van de flits in mijn achteruitkijkspiegel en vloekend laat ik het gas los. Anita draait John Mayer en ze heeft kaarsen aangestoken. Haar huis is klein en na haar scheiding heeft ze flinke concessies moeten doen. De twee slaapkamers boven zijn voor haar dochters en zelf slaapt ze beneden. De bank waarop we zeker tien minuten lang zenuwachtig zoenen, waarop we zitten tot we liggen, verandert in een bed en we verkennen we elkaar alsof het de eerste keer is, hongerig, angstig, nerveus. We kussen en strelen en dan hebben we egeltjesseks. Teder en voorzichtig beminden we elkaar. Voor een ogenblik verliezen we ons in stilte, totdat verlegenheid verdwijnt en we ons vergeten in de worsteling van het dier met de twee ruggen. In een oneindig uitgerekt moment bevrijdden we elkaar van het verleden. Op maandag meld ik me ziek. Ik bel de buren of ze Ginger willen voeren en ik bel mijn ex, of ze de kinderen langer wil hebben. We blijven in bed tot dinsdagochtend.
29 | Onschuld en ondergang
APRIL
Polderdorp Er liggen twee bekeuringen. Honderd euro kostte het, toen ik 110 kilometer per uur reed over de A10. Magnus werd misselijk achterin de auto en ik was op zoek naar de eerste afrit of parkeerplek. Nog hield ik me in, maar niet genoeg voor de volgelingen van übersturmbahnfuhrer Spee. Omdat er iets mis ging met de overboeking, is het verhoogd tot honderdzevenenveertig. Van het Kreis Düren krijg ik vijfennegentig euro aan mijn broek omdat ik de euvele moed had om honderd te rijden op de snelweg. Met tweehonderd kilometer per uur flitsten Audi’s en Porsches voorbij en ik reed relaxt op de cruise control. Helaas heb ik ergens heb ik een bord gemist. Op het Autobahnkreuz moet een tachtigkilometergebod gegolden hebben. Het uitstapje met Anita naar de Eifel is een dure grap geworden. Eerder al ontving ik een prent omdat we nabij Monschau tweeënvijftig kilometer per uur reden langs een verdekt opgestelde flitsmachine. Dat gaf geen boete, wel de constatering door de lokale koddebeier dat we op de foto allebei zichtbaar geen gordel droegen en ook andere kledingstukken niet conform de regels gedragen werden of helemaal niet. Het is jammer dat de vakantiekiekjes in een deprimerend korrelig zwart-wit nagezonden worden. De Duitse bureaucratie werkt snel. De boete uit Groningen moet nog komen. Ik word hier zo moedeloos van. De neiging ontstaat om elk initiatief, elke afwijking van de dagelijkse routine vaarwel te zeggen. Het voelt alsof ik alleen veilig ben voor de bonnenschrijvende bemoeizucht als ik binnen blijf met de deur op slot. Laatst kreeg ik een bericht van de lokale politie. Ze hadden geconstateerd dat de deur van de garage openstond. Ik kreeg een 'wit voetje' ten teken dat ik het te gemakkelijk maak voor het inbrekersgilde. Vroeger hing er bij ons thuis een touwtje uit de brievenbus. 'Goed volk', riepen we, als we bij iemand achterom liepen. Nooit was een hek of deur op slot. De keer dat mijn auto gestolen was, konden ze niets doen. De keer dat een computer uit mijn auto gejat was en raam en portier beschadigd, had het geen prioriteit. Drie weken later kwam het bericht per email dat de zaak gesloten was.
30 | Onschuld en ondergang
2009 Ik krijg brieven van de gemeente als de vuilcontainer een dag te veel langs de weg staat. Dat dwingt me om elke dag thuis te blijven. Een doordeweekse nacht doorgebracht bij Anita levert me een schrobbering van de ambtenarij op. Gelukkig namen ze het vuil dit keer wel mee. Vorige maand lieten ze de container staan omdat hij te vol was. 'Mijn god, dan moet hij toch juist leeg. Dat is je baan!' denk ik. De overheid is een irritatiefactor geworden. Ze ondergraaft haar eigen legitimiteit. Voor mij doet dit te meer pijn, omdat het mijn vak is. Ik ben politicoloog en organisatiesocioloog. Ik werk voor de verdoemde overheid. Het kan zó anders, maar het is vechten tegen de bierkaai. Ik snap waarom mensen emigreren. In dit aangeharkte land waar de herfst acht maanden duurt, regelen we alles dicht. Dit land is gegijzeld door tandenborsteltellende toezichthouders en anaalretentieve regelneukers. Volgens mij ben ik vandaag weer geflitst. Precies waar de autoweg overgaat in de bebouwde kom stond een dienstklopper met een laserpistool. Dit heeft helemaal niets meer met verkeersveiligheid te maken. Ik lette weer niet op. Mijn hoofd was nog bij de presentatie van het BMC-rapport. BMC is een adviesclub die rijk is geworden van de lafheid en het onbenul bij de overheid. Dit keer hadden ze de opdracht het management van de gemeente Wassem door te lichten. Nadat we eerder dit jaar een medewerkerstevredenheidsonderzoek hadden gedaan, waarin de medewerkers gehakt maakten van bestuur en management, moesten burgemeester en wethouders wel ingrijpen. In het rapport van de externe adviseur blijven zij zelf buiten schot. Het management krijgt er van langs. De gemeentesecretaris wordt standrechtelijk geëxecuteerd. Het rapport telt achtenvijftig pagina’s. Op zesenvijftig daarvan staat een negatief oordeel over Floris van Gisteren, onze secretaris. Hij heeft het er ook naar gemaakt. Volgens mij is hij al jaren op zoek naar ontslag en een mooie regeling om er vervroegd uit te kunnen. Dit keer gaat het hem lukken. Hij is achtenvijftig en mag met behoud van uitkering zijn hobby’s gaan uitoefenen; paarden fokken en rommelen op zijn boerderijtje buiten het dorp. Hij is niet de enige wiens kop gaat rollen. De wethouder vertelde het personeel dat het college de conclusies van het rapport onderschrijft en dat zij de voorgestelde maatregelen
31 | Onschuld en ondergang
APRIL overneemt. Dat betekent dat het voltallig management ontslagen wordt, op één na. Ik mag blijven. Ik krijg geen goudomrande regeling. Dat is de prijs van normaal functioneren, dan krijg je geen cadeautjes. Bij de oprit van de snelweg twijfel ik. Ga ik zuidwaarts, naar huis, of toch naar het hoge Noord’n, naar Anita. Ik zet de auto stil en kijk stilletjes voor me uit. Wordt het rust aan mijn kop of ontspanning door inspanning vannacht? Uit het handschoenenvak vis ik het bijna lege pakje sigaretten. Met het raam open en mijn hoofd buitenboord rook ik een sigaret op tot halverwege. Met een zucht gooi ik de rest weg. Morgen stop ik echt. Thuis heb ik niets te zoeken. Ik volg mijn hart en de onrust in mijn lijf. Morgenochtend betaal ik de prijs als ik voor dag en dauw moet opstaan om vanuit Groningen op tijd op kantoor te zijn. Er is werk te doen voor de enig overgebleven manager van Wassem. Op de cruise control rijd ik precies honderdtwintig per uur. Dat schiet niet op en zo is het ruim anderhalf uur rijden van Wassem naar Groningen.
32 | Onschuld en ondergang
2009
Athene
S TELIOS De leraar duikt in elkaar als ik mijn boeken naar zijn hoofd slinger. Ik werp ‘Griekenland in de Europese Unie’ achter het handboek over Europees recht aan. Ik weiger dit nog te lezen. ‘Verrader!’, schreeuw ik, ‘dit is een apologie voor bezetting!’ Het boek over Europese identiteit scheur ik doormidden. Ik ben er helemaal klaar mee. Professor Kouzelis van het Grieks-Duitse instituut moet ophouden met zijn vrome praatjes over Europa. Zijn Europa is niets anders dan de incarnatie van het derde rijk. De Europese Unie is het vierde rijk, vermomd als stille bezetting door de Duitsers. Ze stichten alsnog hun duizendjarig rijk, door aan alle landen hun economisch model op te leggen, door het manipuleren van markten en regeringen. Mijn vader is werkloos door de laatste bezuinigingen die ons opgelegd zijn. Ik gun het hem, daar gaat het niet om. Opa zijn pensioen is verlaagd. De trein naar Florina is geschrapt en ik zie Kristos en Kristina bijna nooit meer. Kristos studeert over een maand af als econoom, maar de kans op een baan is nul. Dit is Griekenland in de Europese Unie. ‘Doe je ogen open, collaborateur!’, roep ik door de zaal. Bij de deur gooi ik mijn tas in de vuilnisbak. Het hele jaar gaat het al bergafwaarts met mijn cijfers. Ik stop ermee. Dan maar zonder diploma. Het maakt toch niets uit. Werk is er immers niet. Ik trek het niet meer op deze universiteit. De professoren in hun ivoren torens snappen niet wat er werkelijk aan de hand is. Onze regering is ingekapseld door de onzichtbare bezetter. Ik kom hier niet meer terug, dus maakt het ook niet meer uit of ik geschorst of verwijderd wordt. ‘Crypto-fascist! Volksverrader!’ gil ik nog eens voor ik de deur achter me dichtsla.
33 | Onschuld en ondergang
MEI Ik weet dat ik hem onrecht aandoe. Kouzelis is niet de ergste van het stel. Zijn betogen over armoede en de vervreemding van ‘de ander’ hebben me aan het denken gezet. Door hem ben ik Lacan gaan lezen en ben ik erachter gekomen dat het communisme niet alleen marxistische economie is, maar ook een sociologie, ethiek, een maatschappijvisie die veel meer is dan het herverdelen van geld. Hij moet alleen ophouden met het rechtvaardigen van de maatregelen die de Duitsers aan ons opleggen onder het mom van Europese eenheid. De Euro maakt Griekenland kapot. Misschien is het dom van me om de universiteit te verlaten, maar ik wil echt niet meer. Ik zie er tegen op om opa te vertellen dat ik mijn studie niet afmaak. Hij zal teleurgesteld zijn. In onmogelijke tijden heeft hij rechten gestudeerd. Na hem, zou ik de eerste uit onze familie zijn met een universitaire bul. Nu zal een van mijn nichtjes die primeur hebben. Opa zit met twee oude vrienden aan een tafeltje voor zijn stamkroeg. Ze drinken Griekse koffie. Ik bestel een frappé. Ze begroeten me hartelijk. Ik blijf stil. Ik zie dat opa uit zijn ooghoeken naar me kijkt. Hij heeft meteen door dat er iets is. Zodra ik mijn ijskoffie op heb, zegt hij dat we moeten gaan. ‘Wat is er jongen?’, zegt hij zodra we buiten gehoorsafstand zijn. ‘Slecht nieuws opa. Ik stop met studeren.’ Opa zwijgt. We gaan ons huis binnen en lopen naar de keuken, waar Lakis aan de, met een bebloemd plastic laken beklede, tafel gaat zitten. Ik pak een sigaret. ‘Ik hou het niet meer vol, opa. De praatjesmakers hebben hun ogen en oren dicht voor wat er aan de hand is. Wat op straat gebeurt, wordt door de professoren ontkend. We krijgen les over recht en regels, die als je even verder kijkt, gewoon dictaten van de Duitsers blijken te zijn. Als je in tentamens kritische antwoorden geeft, krijg je een onvoldoende. Mijn laatste essay over de bezetting van Griekenland door Romeinen, Britten en Duitsers, de roof van onze cultuur en de verkrachting van ons gedachtengoed als analogie voor de Europese Unie kreeg een onvoldoende. Vandaag was de maat vol. Sorry.’
34 | Onschuld en ondergang
2009 Ik zweer dat hij glimlacht voor hij zegt: ‘Jammer jongen. Het zat er aan te komen. Als het dit jaar niet lukt, misschien later. Het is jouw leven en het is je eigen keuze.’ ‘Het spijt me.’ ‘Geen excuses. Je bent oud genoeg om de gevolgen van je keuzes zelf te dragen. Niemand kan je dwingen. Misschien kan je beter een vak leren dan politieke theorie studeren. Politiek is vragen om moeilijkheden voor een Santas.’ Zijn stem klinkt zacht. Dit raakt hem meer dan ik had gehoopt. Het doet me pijn. Ik weet niet beter te zeggen dan dat ik zo snel mogelijk werk ga zoeken. Opa zegt: ‘Dat is je geraden. Je snapt dat je nu op eigen benen staat?’ ‘Ja, dat begrijp ik.’ Opa klinkt streng: ‘Zodra je een baantje hebt, verwacht ik dat je ook een plek voor jezelf zoekt. Je bent inmiddels tweeëntwintig. Oud genoeg om jezelf te redden. Ik kan niets meer voor je doen.’ Dit had ik wel verwacht. Opa heeft me onderhouden terwijl ik studeerde. Wel heb ik collegegeld en de boeken betaald, van mijn baantje bij autoverhuurder Hertz. Natuurlijk verwacht hij dat ik voor mezelf zorg. Ik zal Konstantinou vragen of ik meer dagen kan gaan werken. Het is niet druk op de zaak, maar hij heeft ooit laten vallen dat hij Maria wil ontslaan, misschien kan ik haar uren erbij krijgen. Ik druk mijn sigaret uit en loop naar de keukentafel. Ik druk een kus op het gevlekte en gerimpelde hoofd van opa. Ik zeg: ‘Bedankt. Bedankt voor alles.’
Acropolis Eergisteren ben ik verhuisd naar mijn eigen appartement in Monastiraki. Appartement is een groot woord. Ik heb een kamer en een keukentje. Van opa heb ik een tweedehands bank gekregen. Op de grond ligt een
35 | Onschuld en ondergang
MEI logeermatras. Zodra ik geld heb, koop ik een bed. Gisteren heb ik mijn laatste spullen opgehaald. Het is niet veel. Een koffer en een reistas, die beide nog onuitgepakt in een hoek van de kamer staan. Een kast heb ik ook nog niet. Toen ik afscheid wilde nemen van opa zei hij dat hij me vandaag eindelijk het verhaal zal vertellen waar ik al jaren om vraag, het ware verhaal van het neerhalen van de nazivlag. Het is vandaag 30 mei, de achtenzestigste verjaardag van zijn heldendaad. Opa oogt breekbaar. We lopen in een bedaagd tempo over Stratonos en Theorias langs de noordkant van de rots. Met een bevende, vergeelde hand wijst hij naar de steile flank van de heilige heuvel. Opa zegt dat onderaan de helling de grot is van Erichthonios, de heilige slang. Ik weet het, vanaf die plek klom hij met Manolis Glezos naar de top om de vlag van de nazi’s neer te halen. Opa Lakis is een volksheld, de eerste verzetsheld van Europa, de man die met zijn vriend de nazi’s uitdaagde. Hun heldendaden zijn deel van de Griekse folklore. ‘Nu staan er hekken om de Acropolis, toen konden we hier nog gewoon langs’, zegt opa, ‘en daar is de scheur in de rots.’ ‘Dat kan je bijna niet zien’, zeg ik. ‘Toen ook niet, maar Manolis en ik hadden in de ‘Pyrsos’ gelezen. We dachten dat er in de verhalen over de geschiedenis van de hoge stad, iets te vinden moest zijn over een manier om stilletjes boven te komen.’ Opa leunt op zijn stok en vertelt: ‘dáár zijn we naar boven geklommen. We hadden ontdekt, dat de Franse archeologen, die voor de oorlog rond de slangengrot bezig waren geweest, bouwstellingen hadden achtergelaten, die het voor ons mogelijk maakten om heel dicht bij de top te komen.´ ´Dat is mazzel.´ ´Ja, dat was het en het was niet de enige meevaller. Toen we boven kwamen, bleken de wachtposten verdwenen. De Duitse soldaten zaten aan de andere kant van de tempels, zingend en lallend. Ze vierden de val van Kreta met hoeren en drank, veel drank.’
36 | Onschuld en ondergang
2009 We zijn bij de ingang aangekomen. De ticketautomaten zijn weer eens defect. Tussen luidruchtige toeristen staan we in een lange rij te wachten. We zwijgen tot we boven zijn. Ik help opa de laatste treden te beklimmen. Het gaat langzaam. Door de menigte dringen we ons voorbij het Parthenon en langs het Erechteion. Ik kijk naar de kariatiden, naar de replica’s die de tempel sieren. Onze Britse ‘vrienden’ hebben in 1800 een van de originelen gestolen, de andere vijf staan in het nieuwe museum op de Acropolis. Mijn favoriet is de tweede van links, de enige met een gezicht waaraan de tijd oren en neus heeft laten zitten. Opa Lakis trekt aan mijn shirt om mijn aandacht te krijgen. Hij wijst naar de open ruimte voor het museum. ´Daar stond de vlag. Vanaf deze plek, vanachter het Erechteion, zijn we er naar toe gekropen. De vlag zat vast met ijzeren kabels. Jongen, ik weet niet eens meer hoe we het gedaan hebben, maar we hebben ze los gekregen, na een eeuwigheid waarin ik elke moment verwachtte een kogel in mijn rug te krijgen. Ineens viel de reusachtige vlag naar beneden. Het doek was minstens vier meter lang en bedekte ons beiden. Mijn hart stond stil.’ ‘Wat hebben jullie met de vlag gedaan?’ ‘Manolis sneed twee repen van de rand, als souvenir voor ons. Daarna hebben we de vlag naar beneden gegooid, in de grot van Erichthonios. De slang waakt nog steeds over de nazivlag.’ ‘Dat staat niet in de geschiedenisboeken.’ ‘Wat niet?’ ‘Dat de vlag daar nog ligt.’ ‘Oh, zeker. Hij ligt op de bodem van de grot.’ ‘Eigenlijk hangt de Duitse vlag er opnieuw’, merk ik op. ‘Wat zeg je?’, vraagt opa, alsof hij het niet verstaat. ‘We zijn weer bezet.’ ‘Je hebt gelijk jongen, in zekere zin zijn we weer bezet. Aan de andere kant hebben we er zelf voor gekozen.’ ‘Het volk heeft er niet voor gekozen!’
37 | Onschuld en ondergang
MEI ‘Stelios, Grieken kunnen ook fout zijn. Ik ben eenmaal opgepakt door de Duitsers, maar tweemaal verbannen door de Grieken zelf.’ ‘Door kapitalistische onderdrukkers’, probeer ik. ‘Nee, door zwakke mensen die volgen zonder nadenken.’ ‘Waar is Manolis nu? Waarom zie je hem niet meer?’ ‘Ik zie hem nog wel, alleen niet vaak. Weet je, Manolis is geen gemakkelijk mens, hij houdt nooit op met vechten. Als je een Mandela verwacht, vergis je je. Twee maanden geleden nog is hij door de politie met traangas bespoten. Hoor je me, jongen? Dat doen Grieken, ze vertrappen een zesentachtig jaar oude volksheld, voormalig parlementslid en gelouwerd wetenschapper.’ ‘Opa, ik wil hem leren kennen.’ ‘Als je wilt, kunnen we hem wel ontmoeten.’ ‘Dat wil ik, opa. Als jullie elkaar zo weinig zien, zijn jullie geen vrienden meer?’ ‘Er is veel gebeurd, Stelios. We hebben met elkaar en zonder elkaar te veel meegemaakt. Ik heb respect voor Manolis. Je mag het vriendschap noemen. Ik wil hem alleen niet te vaak zien. Hij vertelt steeds hetzelfde verhaal, dat ik niet meer wil horen.’ ‘Welk verhaal?’ ‘Dat hij in de volgende demonstratie weer voorop zal lopen’, zucht opa, ‘de oproerkraaier moet altijd op de voorgrond’.
Monastiraki Hertz heeft iedereen ontslagen, behalve Maria. Het is ongelooflijk maar waar. Ik denk dat ze Konstantinou in natura terugbetaalt. Wellicht heeft ze verborgen kwaliteiten. Het kan niet zijn vanwege de inzet op het werk. Ze maakt fouten en ze belt de hele dag met haar vriendinnen. Het doet er niet meer toe. Ik heb geen werk meer en ik heb honger. De laatste kruimels brood heb ik gisteravond met een biertje weggespoeld.
38 | Onschuld en ondergang
2009 Spaargeld heb ik niet en bedelen bij opa weiger ik. Hij heeft een klein pensioen en ik heb mijn trots. Ik heb honger, maar eten uit vuilnisbakken doe ik niet. Daar ligt ook een grens. Ik heb geen geld, geen eten en werk kan ik niet vinden. Nog nooit heb ik me zo ellendig gevoeld. Mijn rug doet pijn. Het is vier dagen geleden sinds de laatste demonstratie en de blauwe plekken zijn van paars naar bruin verkleurd. Twee maal raakte de knuppel van de politieman me over mijn rug. Sinds ik Manolis ontmoet heb, heb ik drie protesten meegemaakt. De laatste ging mis. De oproerpolitie spoot met traangas en daarna zijn we met knuppels verjaagd. Manolis zei dat revolutie niet zonder strijd komt. Ik moet trots zijn op mijn beurse plekken en littekens koesteren. Zonder ‘battle scars’ geen promotie in de beweging. Mijn hand gaat naar mijn wenkbrauw, waar zich een korst heeft gevormd op de gescheurde huid. Ik heb het niet laten hechten, maar had dat beter wel kunnen doen, dit zal een rommelig litteken achterlaten, vrees ik. Ik ben niet verzekerd voor dit soort grappen. Te arm om een hechting te betalen, ik ben werkloos en blut. Niet ik moet demonstreren, denk ik, er zou vóór mij gedemonstreerd moeten worden, voor het treurige lot van de ontslagen diplomaloze jongere. Als het niet zo triest zou zijn, zou ik er om kunnen lachen. In de spiegel ziet mijn grijns er angstaanjagend uit, in het holle gezicht met diepe donkere kassen. Op straat is het koud. Het is juni, maar na drie warme dagen is het onverwacht koud, alsof het weer winter is. Ik ril. Bij een winkel loop ik binnen en achterin, net buiten het zicht van de kassier, glijden twee blikken tonijn in mijn broekzak. Bij de kassa vraag ik of ik een plastic tas mag meenemen en ik verlaat de zaak. Met een tas gevuld met de duurzaam gevangen vis in olijfolie loop ik langs een fruitstal. De tas leidt de blik af van mijn rechterhand die twee citroenen pakt alsof hij een eigen leven leidt. Bij een volgende verkoper pak ik een koulouri van de tafel waarop ze uitgestald liggen. Hij schreeuwt: ‘leg terug, vuile dief’, toch beweegt hij niet achter zijn stal vandaan. Ik roep over mijn schouder ‘bedankt’ en versnel mijn pas, zonder te rennen. Dit was een gift. Ik wil geen dief zijn. In een rechtvaardige
39 | Onschuld en ondergang
MEI wereld delen we dit allemaal, zonder dat iemand boos wordt als een ander neemt wat hij nodig heeft om te overleven. Bij de ingang van de metro vind ik een krant naast de vuilnisbak. Die heb ik nodig. Deze editie van Ethnos is dun. Op een bankje blader ik door de advertenties. Ergens moet er toch werk zijn. Morgen ontmoet ik de voorzitter van de jonge communisten. Hij heeft gevraagd of ik iets binnen de beweging wil betekenen, dat zal wel vrijwilligerswerk zijn. Dat vult de maag niet.
40 | Onschuld en ondergang
2009
Beaulieu sur Mer
T ALIA De zon verdwijnt achter het huis met het draaiende dakterras. Een onbekende rijkaard heeft een huis waarvan de bovenverdieping meedraait met de zon. Het is het laatste van een rij exorbitant luxe villa’s. Aan de overzijde van de baai woonde ooit David Niven. Achter me loopt een brede boulevard die langs de jachthaven voert, waar in de bar aan de kade een Stella Artois vijf euro kost, en langs het kleine strandje dat omcirkeld wordt door glimmende gevels van hoge hotels. Het strand is bijna verlaten. De zonen en dochters van miljonairs zijn terug naar hun hotelkamers, net als de grijsaards die hier de dienst uitmaken. Vanochtend kregen Paul en ik een scheldkanonnade naar ons natte hoofd geslingerd toen we onze haren wasten onder de douche op het strand. In een uitsparing in de kademuur zijn toiletten en wasruimtes en er is zelfs een douche met warm water. Dit is Beaulieu sur Mer en een chiquer plek aan de Cote d’Azur is er niet. Boven onze hoofden zoeven Bentleys en Ferrari’s. In dit dorp zijn Mercedessen het vervoermiddel van de onderklasse. Mannen in grote glanzende wagens kijken chagrijnig, net als de vrouwen die flaneren over de boulevard, papieren tassen met glimmende logo’s in gemanicuurde handen. Ze zijn net zo ongelukkig als de intolerante grijze dame waarvan ik het strand niet mocht bevuilen met zeep. Deze mensen zijn van hetzelfde slag als de arrogante bezoekers van het café waar Paul gisteren speelde. Sommigen haalden letterlijk hun neus op voor de gezonde zweetlucht van mijn man. De zee ademt. Met trage teugen vult zij mijn longen met zoete zilte zuurstof. Het zand weerkaatst het goud van de zon die langzaam een oranje aura opbouwt in nevel die de scheidslijn tussen water en lucht
41 | Onschuld en ondergang
AUGUSTUS vervaagt. Ik voel de energie van de zee golven over het strand, over mijn blote benen, door mijn navel en tot in mijn hart. Aan de Middellandse zee besluit elke dag met het magisch moment waarin de grenzen tussen lucht, water en aarde verdwijnen. Dat moment is het universum in evenwicht. Gedachten staan stil, oneindige ogenblikken op een nazomeravond aan zee. Boven me is het casino. Vannacht hebben we op het strand geslapen. Er gaat niets boven slapen in de buitenlucht. Dat kan minder vaak dan ik wil en te vaak liggen we te zweten in de naar diesel stinkende kampeerbus. Helaas is het meestal onveilig op de toeristenstranden langs de Middellandse zee. Vannacht hoefden we niet bang te zijn. Direct boven onze hoofden liep de bewaking van het casino heen en weer over de kade voor de deur van het gokpaleis, op de uitkijk voor gespuis. En passant zorgden ze er voor dat niemand rottigheid uithaalde op het strand aan hun voeten, waar wij lagen, hand in hand, vanuit onze slaapzakken te kijken naar de sterren. Deze ochtend werden we gewekt door een gendarme. Om half acht vroeg hij vriendelijk of we onze spullen wilden opruimen. Dat was heel anders dan de manier waarop we eens door de Guardia Civil gewekt zijn op het strand van Port Bou. Laarzen met stalen punten schopten me in de zij en harde handen trokken me aan mijn haar omhoog terwijl de Franquistische fascist brulde dat het verboden was op het strand te slapen. Aan de Franse kust is de politie onderdeel van de romantische fictie die Côte d'Azur heet. De charmante agent glimlachte toen ik rechtop ging zitten met de slaapzak kuis tegen mijn blote bovenlichaam gedrukt. Hij draaide zich netjes om, zodat ik me kon aankleden. De slaapzak was daarna snel opgerold tot een kussen en de kussensloop ontdaan van de kleren die daar de nacht ervoor in gestopt waren. Het linnen jurkje trok ik over mijn hoofd, hetzelfde dat ik vandaag draag en dat inmiddels echt gewassen moet worden. Ik zei: ‘U hoeft niet meer bang te zijn voor me.’ ‘Pest die man niet’, zei Paul. De gendarme gaf geen krimp: ‘Mevrouw, meneer, bedankt voor de medewerking. Mag ik u een fijne dag wensen.’
42 | Onschuld en ondergang
2009 Ons ontbijt van vers stokbrood met brie en koude knakworsten stond in schril contrast met de buffetten die in het hoge hotel aan het strand aangerukt zullen zijn. Helaas heeft deze luxe geen enkele invloed op het zure humeur van de hotelgasten. Alleen al daarom zou een herverdeling van geld en macht goed zijn voor de wereld. Geld maakt echt niet gelukkig. Niet alleen de bezitter ervan lijdt aan zijn eigen dwangmatige schraapzucht waarmee hij zich tot gevangene maakt van de angst, de angst om te verliezen, maar ook de omgeving lijdt. Het geld van de rijkaard zorgt dat iedereen ongelukkig wordt gemaakt, in directe slavernij, aan het werk voor de uitbuiter, of zoals hier, blootgesteld aan het gebrek aan inlevingsvermogen van het verwende volk. Toen mijn vader serieus geld begon te verdienen zag ik het bij mijn ouders. Status werd belangrijker dan liefde. Ik geniet van de zon, van het licht en de lucht aan de rand van la Grande Bleu, de zee waar we al maanden omheen cirkelen, net als vorig jaar en het jaar daarvoor. De lucht strijkt over mijn huid die aan het eind van de zomer diepbruin gekleurd is. Ik krul mijn tenen in het zand. Dit is allemaal gratis. Het leven kost niets voor de vogels die voorbij de villa's vliegen. Bijna alles wat er toe doet, kost helemaal niets. Paul speelt op straat, op een pleintje in het centrum van het dorp. Hij zit daar tussen banken, juwelierszaken en ijssalons, die hier in een gelijke verhouding aanwezig zijn. Dit is Beaulieu sur Mer, rijker dan Cannes, exclusiever dan St. Tropez. Hier komen de rijken van Monaco om de toeristen in hun eigen stad te ontvluchten. Over twee weken zijn we klaar met deze ronde. Ik heb nog reserveringen staan voor optredens in Cannes, Perpignan en Rosas en op een paar campings aan de Costa Brava. Mijn ouders wachten op ons in Barcelona. Ik wil niet meer touren. Paul moet stoppen. Hij is ziek. Hij ontkent het, maar ik zie het. Hij heeft een akelige hoest die niet overgaat en al weken is hij te vaak en te snel moe. Het leven op straat, altijd onderweg, begint zijn tol te eisen. Paul is al vijfentwintig jaar on the road. Hij moet ermee ophouden, voor zichzelf, voor ons, voor mij. Ik wil een kind.
43 | Onschuld en ondergang
AUGUSTUS
L’Escala Bij de receptie hang ik de poster op: 'Tonight at eight: 'The Mighty Quinn''. Paul treedt vanavond op in de discotheek bij camping La Ballena Alegre, de lachende walvis. We zijn bijna thuis, op mijn geboortegrond. Het is tijd om na een lange zomer bij te komen. Nog twee optredens en dan zijn we in Barcelona. We kunnen bij mijn ouders een kamer betrekken, tot we weer iets voor onszelf gevonden hebben. Ik ga werk zoeken, vertaalwerk. De pest is dat ik nog steeds geen diploma's heb. Een afgebroken opleiding als vertaler telt niet, ook al spreek ik zes talen vloeiend. Het reizen heeft dat in ieder geval opgeleverd. Mijn beheersing van het Engels, Frans, Duits en het Italiaans is zoveel verbeterd, dat ik de gemiste jaren wel ingehaald heb. Spaans en Catalaans zijn vader- en moedertalen. Paul wil proberen vaste optredens in Ierse pubs regelen. Ik hoop dat het dit keer lukt. Aan de receptie spreek ik Duits met een meisje met blonde vlechten, die is ingehuurd om haar landgenoten zich thuis te laten voelen aan de Costa Brava. 'Werk je hier de hele zomer?' vraag ik. 'Vanaf juni, tot volgende week' antwoord ze, 'en daarna blijf ik hier,' vult ze vrolijk aan. 'Je hebt een Spaans vriendje?' lach ik terug 'Ja! Hij heet Jordi.' 'Een Catalaan, net als ik' We praten over koetjes en kalfjes. Ik regel dat over de geluidsinstallatie nog eens wordt omgeroepen dat Paul, de beroemde zanger uit Ierland, vanavond optreedt, exclusief voor de gasten van 'La Ballena Alegre'. Paul zit te roken voor onze camper. Als hij me ziet, verslikt hij zich in de slok bier, die hij net naar binnen giet. Hij hoest verschrikkelijk. Als hij zo doorgaat, hangen zijn longen straks binnenstebuiten. Dubbelgeslagen probeert hij iets te zeggen. Zijn stem piept en kraakt: 'Talia. Jij moet vanavond zingen.'
44 | Onschuld en ondergang
2009 'Ik kan niet zingen' 'Vorige keer ging het ook goed.' 'Dat waren twee songs' 'Snoes, mijn stem is weg. Je moet het overnemen.' 'Dan zeggen we het af' 'Nee. Paul Quinn zegt nooit een optreden af' 'Dan zeg ik het af.' 'Kom op lief, ik begeleid je. Zoveel mogelijk zing ik mee, okay?' smeekt Paul. 'Je hebt rust nodig. Je hebt veel te veel van jezelf gevraagd.' 'Nog twee shows, lief. Nog twee en dan doen we het rustig en gaan we als brave burgers leven.' 'Laten we die twee overslaan.' 'Nee!' zegt Paul met stemverheffing. Dan barst hij weer in hoesten uit. Ik ga naast hem zitten en sla mijn arm om zijn rug, tot hij weer bedaart. Ik geef toe. 'Goed. Ik zing. Twee shows.' Hij kust me. Ik zoen terug. Hij smaakt niet alleen naar bier en rook, er is iets mufs in zijn adem. Ik maak me zorgen om Paul, toch zeg ik niets meer. Hij wordt boos als ik me teveel met hem bemoei. Het zal wel niets zijn, verkoudheid of vermoeidheid of een vaag virusje. Na vier maanden toeren langs campings, hotels en pretparken is het niet meer dan logisch dat we versleten zijn. Het is niet meer zoals in ons eerste seizoen langs de kusten van de Middellandse zee, twaalf jaar geleden toen ik net eenentwintig en hij vierendertig was. Ik wil iets met hem bespreken voor we bij mijn ouders intrekken. Even draal ik. Het moment dat ik uitgesteld heb, is nu. Ik kom overeind en loop eerst een stap bij hem vandaan voor ik me weer omdraai en op mijn knieën voor hem ga zitten. 'Paul?' 'Wat is er?'
45 | Onschuld en ondergang
AUGUSTUS 'Voor we in Barcelona zijn, wil ik je iets zeggen dat heel belangrijk voor me is.' 'Vertel.' 'Lieve Paul, niet schrikken, maar ik wil graag kinderen. Ik bedoel snel, dit jaar of volgend jaar. Snap je, lieverd?' 'Talia.’ ‘Ja?’ ‘Niet doen. Je weet wat ik daarvan vind.' 'Hou op! Luister naar mij!’, reageer ik geïrriteerd, ‘ik wil niet meer reizen en ik wil niet meer doen alsof we vrij zijn om te doen wat we willen. Dat is onszelf voor de gek houden. We worden allebei ouder en ik wil met jou een gezin vormen. Nu lieverd, nu. We gaan heus niet truttig worden, maar ik wil een eigen plek, een thuis en ik wil heel graag een kind, nu ik nog redelijk jong ben', ratel ik door, zonder dat hij me kan onderbreken. 'Je meent het serieus', constateert hij meer dan dat hij het me vraagt. 'Ja Paul, ik meen dit serieus.' Hij steekt een nieuwe Fortuna op en biedt mij het pakje aan. Ik pak er ook één. Hij inhaleert diep, kucht, en zegt bijna onhoorbaar: 'Ik wist dat dit moment zou komen'. 'En?' 'Je hebt gelijk. De tijd is gekomen om neer te strijken. Quinn the Eskimo zal een iglo bouwen.' 'En mijn vraag, of je vader wil worden?' Paul kijkt uit over het dorre gras, naar de duinen die onze stek scheiden van het zandstrand en de zee. Alleen het gegil van spelende kinderen overstemt het gebulder van de branding. Rook kringelt om ons heen en verdrijft een verdwaalde mug die zich bedenkt en op zoek gaat naar een ander slachtoffer. Hij zet het flesje San Miguel aan zijn lippen. Hij staart zonder iets te zien. 'Weet je wat je vraagt?' 'Ja, dat weet ik.'
46 | Onschuld en ondergang
2009 'Ik ben al een oude man.' 'Dat ben je niet!' 'Als het kind achttien wordt, ben ik vijfenzestig.' 'Wanneer ik direct zwanger wordt', zeg ik zacht. 'Als hij het huis uitgaat, ben ik bijna dood, als ik al niet eerder de pijp uitga.' 'Als je zestig bent, ben je niet oud. Jouw geest is altijd jonger dan die van andere vaders. Je wordt minstens honderd, vergeet niet je oude dag met mij en je hebt het mis, het wordt een zij.' Zijn lippen krullen tot een lach, maar zijn ogen doen niet mee. Hij vraagt: 'Lief?' 'Ja?' 'Ik vind het eng' 'Ik ook' 'Ik weet niet of ik het kan' 'Ik wel. Natuurlijk kan jij dat. Jij zult een fantastische vader zijn.' Weer kijkt hij weg. Hij staat op en loopt naar de duinen. Aan de rand van het strand blijft hij staan. Het grote blauw dat zo vaak en zo lang onze metgezel is geweest, kalmeert hem. Ik volg, maar houd een beetje afstand. Ik weet dat hij op dit moment alleen is, alleen wil zijn. Zijn geest, zijn bijzondere verstand, zijn onnavolgbare intuïtie is aan het werk en wat hij vandaag besluit, staat voor altijd. Dat heb ik geleerd, hij houdt alles open, tot hij het onderwerp sluit. Ik weet wanneer dat is. Dit is zo'n moment. In mijn tas vind ik een pakje Camel. Dat is beter dan de lokale rommel, die hij altijd wil roken. MS in Italië, Gauloises in Frankrijk, Fortuna in Spanje en over de Kroatische en Servische neptabak wil ik het niet eens hebben. Mijn gedachten dwalen af naar beelden van een geel gepleisterd huis met een grote tuin waarin een klein bloot meisje speelt tussen de bloemen en ik aan een lange tafel zit, met voor me een laptop waarop ik freelance vertaalwerk doe. Ik bedenk dat ik mijn studie alsnog wil afronden. Ik wil diploma's halen.
47 | Onschuld en ondergang
AUGUSTUS Paul heeft zich omgedraaid. Hij wenkt me en als ik bij hem ben, pakt hij mijn hand en trekt me mee naar de rand van de zee. Een golf spoelt over mijn voeten. Paul knielt in het natte zand. Hij neemt mijn hand in beide handen en na een laatste blik op de zee kijkt hij naar me omhoog, recht in mijn ogen. Hij ziet dwars door me heen. Ik hoor zijn woorden, maar ik versta ze niet. Het dringt pas door als hij ze herhaalt: 'Talia, wil je met me trouwen?’ Het is mijn beurt om stil te vallen. Paul wilde nooit trouwen, hij wilde geen kind, hij wilde zich niet binden. Paul de vrije geest, de zelfverklaarde onverantwoordelijke kunstenaar. Mijn Paul vraagt me ten huwelijk. Met gesmoorde stem, weet ik uit te brengen: 'Ja’. Dan slik ik. Luid en duidelijk zeg ik tegen hem en tegen de hele wereld, boven het geluid van de golven uit: ‘Ja, ik wil.'
Sant Cugat del Vallès Paul blijft halverwege de trap naar de voordeur staan. Hij ademt zwaar. Mam kijkt verrast als ze de deur open doet. We zijn een dag eerder thuis dan we met haar hadden afgesproken. 'Papa is niet thuis', zegt ze, nog voor ze me omhelst. 'Ik heb je gemist' zeg ik. 'Ik jou ook, schat' 'Dag ma' zegt Paul, voor hij haar op beide wangen zoent. 'Zal ik je vader bellen?' 'Nee mam, we zien hem later wel. Dat is goed.' Paul hoest weer. Mam kijkt verschrikt. Het klinkt akelig. Dit duurt al weken, maar zij hoort het voor het eerst en door haar oren valt mij ook weer op dat dit geen gewoon kuchje is. 'Paul, ben je ziek?'
48 | Onschuld en ondergang
2009 'Het gaat wel', piept hij terwijl hij opnieuw in hoesten uitbarst. 'Dat klinkt helemaal niet goed.' 'Nee, daarom zijn we ook eerder gestopt.' 'Hij moet naar de dokter.' 'Paul wil niet luisteren, mama.' 'Ik mankeer niets' werpt hij tegen. De gesprongen aderen die zijn oogwit rood kleuren, vertellen een ander verhaal. 'Pablo!' 'Ma?' 'Ga naar de dokter!' 'Goed mama, morgen ga ik naar de dokter', belooft Paul. We lopen door het huis, waarin ik mijn jeugd heb doorgebracht. Weer valt me op hoe weinig er door de jaren heen veranderd is. De meubels zijn nog steeds hetzelfde. Alleen de stoffen divan is vervangen door een leren zitbank. De mahoniehouten kasten staan nog op dezelfde plaats en aan de muur hangen dezelfde foto's, dezelfde familieportretten. Er hangen geen recente foto's, er zijn geen foto's van Paul en mij, geen enkel beeld waarin ik volwassen ben. De tijd is stil blijven staan in 1997, toen ik Kingston College verliet, tot groot verdriet van mijn ouders. Dat kon me toen niet schelen en nog steeds vind ik dat ik de goede keuze gemaakt heb. Spijt heb ik alleen van mijn laffe vertrek, zonder afscheid te nemen van mijn lieve huisgenoot, die beter verdiende. Haar heb ik pijn gedaan, toen ik Londen achter me liet om met Paul de wereld te ontdekken. Het ouderlijk huis voelt als een crypte waarin mijn jeugd begraven is. We zullen hier een tijdje moeten wonen. Ik ben dankbaar dat we hier even mogen blijven, maar het zal ons beiden zwaar vallen. Dit is niet mijn thuis en dat is het nooit geweest. Dit museum waarin een tijd tentoongesteld wordt die nooit bestaan heeft, is geen plek waar ik wil zijn. Paul en ik, we moeten snel een eigen plek vinden. 'Kom je, kind?'
49 | Onschuld en ondergang
AUGUSTUS Mam komt uit de keuken met een fles Cava en drie glazen. Ik loop met haar mee naar de tuin, waar Paul een plek in de schaduwen gevonden heeft. Ik pak de sigaret uit zijn mond. 'Dat is niet goed voor je, geef maar aan mij.' Nog voor ik zit, heeft hij al een nieuwe opgestoken. Hij lacht naar me. Ik houd van hem. Als papa thuis komt, zullen we mijn ouders het nieuws vertellen. Misschien komen er toch nieuwe foto’s aan de muur.
Later… Mama maakt me helemaal gek. Gasten en verse vis blijven maar drie dagen fris en hetzelfde geldt voor logeren bij mijn ouders. Ik ben weer op de hoogte van alle kwalen van alle familieleden, de buren, de familie van de buren en de kennissen van hun schoonfamilie. Ze maakt zich druk over de hoge bloeddruk van pa en ze klaagt zelf over buikpijn. Toch doet mam erg haar best om ons thuis te laten voelen. Het huis is niet erg groot en Paul gedraagt zich als een gekooid dier. Hij verstopt zich in de tuin met zijn gitaar of hij blijkt ineens verdwenen tot hij uren later weer op komt dagen. Hij beweert kroegen bezocht te hebben om werk te zoeken. Ik geloof hem niet. Het regelen van optredens was mijn werk. Paul wil immers niet vragen en niet onderhandelen. Hij vindt dat de mensen hem gewoon moeten geven wat ze willen. Liever staat hij in de regen op straat, liever sterft hij van de honger, dan dat hij om een baantje moet vragen. Ik ben bang. Als we hier te lang blijven, is hij op een dag gewoon weg. We hebben vast inkomen nodig om een eigen huis te krijgen. Morgen praat ik met een uitgever van kinderboeken. Zij is een kennis van pa en ik ga haar om een gunst vragen, om de kans om een boek uit het Engels, Frans of Duits te vertalen, om te laten zien dat ik dat kan. Desnoods doe ik de eerste vertaling gratis, als proeve van mijn kunnen. Geld is ook nodig voor mijn studie. Zonder te investeren in diploma's kan ik niet als tolk aan de slag. Dat is wat ik wil, daar ligt mijn talent.
50 | Onschuld en ondergang
2009 Ook heeft ma me als vanouds weer bijgepraat over de successen van mijn klasgenoten. Ze weet precies wie waar diplomaat geworden is, of hoogleraar of bankdirecteur. Maar ze kan me niet vertellen waar Csilla of Bernd gebleven zijn. De enigen waarin ik geïnteresseerd ben, zijn degenen die haar altijd ontgaan zijn, waarvan ze de verhalen niet kent. Daarom zit ik achter de computer. Csilla is onvindbaar. Ze zal getrouwd zijn. De zoekterm ‘Csilla Albert’ geeft geen enkele treffer. Dat is jammer. Ik ben nieuwsgierig naar wat er van haar geworden is. Wilde Csilla, de Hongaarse, de zigeunerin, die me na afloop van een schoolfeest onverwacht zoende en de dagen erna deed alsof er niets gebeurd was. Ik was nog zo groen, wist niet wat ik moest doen. Mam weet dat niet, net zoals ze niets weet van Bernd Müller, zoon van een Beierse bierbrouwer en mijn eerste vriendje. Hem kan ik wel vinden op internet. Hij is uitvinder geworden en werkt al decennia voor een Duits elektronicabedrijf. Op de foto die ik gevonden heb, draagt hij een wit overhemd en een grote bril. Hij is onherkenbaar braaf geworden, net als alle succesvolle klasgenoten waar mam me mee confronteert, alsof ik gefaald heb, alsof hun investering in de dure kostschool door mij te grabbel gegooid is. In zekere zin heeft ze gelijk. Maar dit jaar zal ik alsnog afstuderen, als het me lukt in te stromen in het examenjaar. Kingston heb ik gemaild voor een getuigschrift en over een week heb ik op de universiteit van Barcelona een gesprek over vrijstellingen. Ik sluit de computer af. Als ik ga staan, voel ik me duizelig worden. Het wordt donker om me heen. Ik leun op het bureau van mijn vader en haal diep adem, een, twee, drie keer. Het gaat weer, maar nu voel ik een scherpe pijn achter mijn oor. Het lijkt of het reizen niet alleen van Paul een tol geëist heeft. Misschien is het omdat ik vorige week met de pil gestopt ben en reageert mijn lichaam op het wegvallen van de artificiële hormonenstroom. In de tuin is het stil. Zelfs in de schaduw is het zo warm dat het zweet langs mijn ruggengraat druipt. De vochtige lucht duwt me neer en het voelt alsof ik ondergedompeld ben in de omarming van een tropisch regenwoud. Dit is een van die dagen dat de zee stil staat en haar natte adem de heuvels in blaast. Het is wachten op onweer.
51 | Onschuld en ondergang
AUGUSTUS Op tafel ligt El Periódico, natuurlijk in de Catalaanse editie. De nieuwe aanwinst van Barça siert de voorpagina, een Zweed met een Slavische naam. Daaronder staat het nieuws dat de bijna afgelopen maand al de derde warmste augustus ooit is. Dat is geen nieuws, ik ervaar het al weken aan den lijve. In het katern ‘Vrije tijd en cultuur’ staart mijn buurjongen me tegemoet. Hij is oud geworden, maar ik herken hem meteen. Jose woonde naast ons in de arbeiderswijk van Barcelona, voordat papa in goede doen kwam en we naar Sant Cugat verhuisden. Ik was nog een klein meisje en hij de stoerste jongen van de wijk. Hij imiteerde John Travolta uit Grease en maakte rockabilly muziek samen met andere jongens met vetkuiven. Hij was een beroemdheid in de stad, tot hij in dienst moest. Wij waren al verhuisd, toen hij terugkeerde naar de stad. Kort daarna verhuisde hij naar Madrid om door te breken met zijn nieuwe band. Heel Spanje kent hem als Loquillo. In de krant staat een vooraankondiging van het Cerdanyola Blues Festival, hier vijftien kilometer vandaan, waar hij gaat optreden. Ik ga contact met hem zoeken. Het is onwaarschijnlijk dat Jose me nog kent en nog minder zeker dat hij me wil helpen, maar ik weet niets beter te bedenken. Als het me lukt om Paul aan werk te helpen, dan rent hij misschien niet weer weg.
Barcelona Sneller dan verwacht ben ik ongesteld geworden. Over ruim een week ben ik misschien al vruchtbaar. Volgens de dokter is het niet te zeggen wanneer de eerste echte eisprong zal zijn. Ze zegt dat het meteen kan zijn, dat er vrouwen zijn die direct na het stoppen met de pil zwanger raken, maar het kan ook een jaar duren. Dat hoop ik toch niet. Nu Paul ‘ja’ gezegd heeft, wil ik niet meer wachten. Maar hiervoor zijn we niet bij Dokter Alvarez. Ik breek het gezellige gesprek af, al zou ik veel langer willen doorpraten over ons voorgenomen huwelijk, over kinderen en over alles wat me ineens bezig houdt, meer nog dan ik had verwacht. Het is alsof een hormonale storm me tot een cliché heeft gereduceerd.
52 | Onschuld en ondergang
2009 Ik ben niets meer dan een kinderloze vrouw van midden dertig met een keihard tikkende biologische klok. Ik leg uit waarom we hier zijn aan de dokter die onze huisarts al was toen ik als paniekerige peuter met een doperwt in mijn oor door haar gered moest worden. Ik wenk Paul die zich achter een tijdschrift verstopt heeft. De dokter neemt hem mee naar een aangrenzende ruimte en stuurt mij terug de wachtkamer in. Zwarte stippen dansen voor mijn ogen en even wankel ik, voor ik ga zitten. Met mijn ogen dicht leun ik achterover op de bank, wachtend tot de duizeling overgaat. Het duurt lang voor dokter Alvarez me naar binnen roept. Paul zit voorovergebogen op een stoel. Hij knoopt zijn overhemd dicht en probeert me met een niet erg geslaagde glimlach op mijn gemak te stellen. Ik kijk de dokter aan en in haar ogen lees ik dat het niet goed gaat met Paul. ‘Mevrouw Ruiz i Ortega, uw man moet naar het ziekenhuis voor verder onderzoek.' 'Wat heeft hij?' 'Dat weet ik niet. Zijn longfunctie is verminderd en hij heeft klachten die me aanleiding geven om hem door te verwijzen naar een specialist.’ ‘Wat is er?’ ‘Hij moet verder onderzocht worden, pas daarna weten we meer. Ik zal een verwijsbriefje voor de specialist maken, zodat u een afspraak kunt maken.’ ‘Is het ernstig?’ ‘Dat kan ik niet zeggen. Het kan verschillende oorzaken hebben, sommige inderdaad ernstig, maar zonder verder onderzoek durf ik geen diagnose te stellen. Er zullen foto’s gemaakt moeten worden en bloedonderzoek.’ Ik vertaal voor Paul. Zijn Spaans is beroerd. Veel verder dan brood en bier komt hij niet. Nu we in Barcelona gaan wonen, zal hij het toch moeten leren. Veel eerder al had ik moeten stoppen alleen Engels met hem te spreken, maar dat is een lastige gewoonte om mee te breken. Dit doen we al twaalf jaar, al zo lang we elkaar kennen. Ik ben bang voor
53 | Onschuld en ondergang
AUGUSTUS doctoren en ziekenhuizen. Het zijn plekken waar de dood heerst, maar we moeten er heen. Paul schudt zijn hoofd. ‘We gaan onderzoek laten doen’, zeg ik op een toon die, hoop ik, geen tegenspraak duldt. ‘Goed, goed, maar er is niets, geloof me’, zegt Paul. Ik wend me naar de dame in het wit. Ze kijkt me doordringend aan en zegt: ‘Talia, wil je nog iets vragen?’ Ik bijt op mijn lip, aarzel en zeg gehaast: ‘Nee, niets. Ik maak me gewoon zorgen om Paul. We maken zo snel mogelijk een afspraak met het ziekenhuis.’ Ik ben bang voor het onderzoek en wat daarvan de uitkomst kan zijn, maar ik zeg niets tegen Paul. Zwijgend zitten we naast elkaar in mama’s auto, waarmee ik door de stad navigeer, terug naar Sant Cugat. Ik wacht tot hij iets zegt, maar dat komt niet.
54 | Onschuld en ondergang
Mainz Paul doet alsof er niets aan de hand is, maar ik ken hem. Hij is net zo bang als ik. Het lijkt alsof zijn hoesten minder erg geworden is, nu we niet meer onderweg zijn, maar het gaat ook niet over. Elke nacht maakt hij me meermalen wakker en het is niet meer te ontkennen dat hij ziek is. Dokter Alvarez heeft ons duidelijk gemaakt dat dit geen verkoudheid is. Paul spartelde niet tegen toen ik een afspraak voor hem maakte voor onderzoek. Volgende week vrijdag kan hij naar de specialisten in Sant Pau. Het is rot. De komende week zal ik Paul aan de zorg van mijn moeder toevertrouwen, in de hoop dat hij dat overleeft. Dat zal wel moeten, want ik ga op studiereis. Paul zegt dat ik moet gaan en ik wil ook. Hij wil niet dat ik zijn handje vasthoudt en ook al zou ik de hele tijd op hem willen passen, hij laat dat toch niet toe. Deze week moet hij maar ziek zijn in zijn eentje. Hij zegt dat er tot vrijdag toch niets aan te doen is, dus waar zou ik me druk over maken. Mijn hoofd zegt dat hij gelijk heeft, maar mijn hart schreeuwt dat ik hem niet alleen mag laten. Straks vlieg ik met mijn studiegenoten naar Mainz. Paul heeft gelijk. Ik moet gaan. Voor mij. Wat klinkt dat goed, om ‘studiegenoten’ te kunnen zeggen. Ik ben weer student. Het jaar start met een studieweek in Duitsland. Ik heb vrijstellingen gekregen voor Duits en Engels, de talen waarin ik mijn opleiding tot tolk ga afronden. Frans mag ik volgen op C niveau. Eigenlijk moet ik nog zestig studiepunten halen voor ik met de master mag beginnen, maar papa heeft zijn invloed aangewend en ik mag deze week al instromen. Die punten komen later wel. Voor ik uit bed stap, wil ik nog iets van mijn verloofde. Spermatozoïden blijven drie dagen in leven, heb ik gelezen. Ik grinnik. Ik wil het risico niet lopen, dat ik net overmorgen ovuleer en op dat moment geen man bij de hand heb. Paul stribbelt niet tegen, integendeel, hij werkt behoorlijk mee, als ik hem op de klassieke manier zijn zaad ontneem. Het gaat snel en volgens plan. Dit deel van de inseminatie snap ik wel, maar ik weet niet precies wat me verder te doen staat. Hij rolt van me af
55 | Onschuld en ondergang
AUGUSTUS en ik lig op mijn rug met mijn benen samengeknepen. Mijn heupen til ik iets op. Ik geef de zaadcellen de tijd om wat verder te zwemmen voor ik opsta. Uiteindelijk moet dat toch, want over drie uur vertrekt mijn vliegtuig. Ik ben bezweet, maar douchen doe ik niet! In de plunjebaal die ik gisteren gepakt heb, prop ik een extra onderbroek. Paul is weer weggezakt in halfslaap. Ik kus hem op zijn verwarde krullen. Tussen de rossige haren zie ik nieuwe grijze haren opduiken. Ik haal mijn hand door zijn haar en hij draait zich om. ‘Ga je al?’, klinkt het slaperig. ‘Ja, schat, ik zal je missen.’ ‘Ik jou ook.’ Voor een laatste omhelzing duik ik op het bed. Dit is de eerste keer in twaalf jaar dat ik van zijn zijde wijk. In mijn hart mengen verdriet en vrijheid zich tot een bitterzoete emotie. Nog één kus. Ik moet gaan. In de taxi naar het vliegveld huil ik in stilte tot ik vliegtuigen zie stijgen en dalen door het raampje. Ze wijzen de weg naar vertes, waar je mag vergeten wie je thuis bent. Ik slik mijn tranen in en voel het verdriet, dat zonder reden opkwam, wijken voor de zin die ik heb in deze reis. De blijdschap over mijn nieuwe leven komt terug. Mijn toekomst met Paul, maar mijn leven is meer dan alleen Paul. Na zoveel jaar is het blijkbaar moeilijk om voor mezelf te kiezen. Alleen al daarom moet ik deze week doen en ruimte maken voor mij. Een wijsheid van een vergeten schrijver schiet me te binnen: ‘Als je niet krampachtig vastklampt, kan je het langer vasthouden.’ In het vliegtuig zit ik naast een jongen van begin twintig. Xavi is een klasgenoot. Het maakt me vrolijk en tegelijkertijd erg bewust van mijn leeftijd. Ik was eraan gewend de jongste te zijn, de jongste tussen mijn vrienden, het enige kind van mijn ouders, de jeugdige vriendin van de ervaren muzikant. Ineens ben ik oud. Vierendertig jaar en oud. Xavi kijkt me aan en laat duidelijk merken dat hij me niet bejaard vind. Ik ben nog niet afgeschreven. Hij ziet me als een vrouw, als een mogelijke prooi. Ik ga hem teleurstellen, al is het een mooie knul met korte krullen, een kuiltje in zijn kin en ondeugende ogen. Ik ben verdorie verloofd!
56 | Onschuld en ondergang
2009 Het kost me moeite niet te juichen. Ik ben weer student, ik zit tussen frisse jonge mensen en tegelijkertijd ben ik eindelijk thuis. We zijn terug in Barcelona en ik ga trouwen en een kind krijgen. Hoe dat allemaal moet, studeren en werken en moeder zijn en een eigen huishouden bestieren en daarnaast ook een beetje op Paul passen, ik weet het niet. Het zal zich vanzelf wijzen. Vrouwen hebben het altijd zo gedaan. Ik ben heel lang niet zo gelukkig geweest. Leunend tegen de schouder van Xavi, kijk ik langs hem heen naar buiten. Het klinkt flauw, maar ‘ik ben in de wolken’. Voor me zit een contrasterend duo, twee meisjes die ik niet beter kan omschrijven dan als dochters van Sabatini en Sanchez. Ik vrees dat zij niet eens zouden weten wie ik bedoel, als ik hen die namen zou noemen. Toen ik als meisje tenniste, waren zij mijn heldinnen. Als klein meisje wilde ik Gabriela Sabatini zijn. Later, toen stad- en clubgenote Aranxta doorbrak, werd zij mijn voorbeeld. In haar eerste finale verloor ze van de Argentijnse. Ik wist niet of ik moest juichen of huilen. Nog steeds ben ik, net als mijn ouders, lid van Real Club de Tenis Barcelona, de club van Nadal, Moya, Sanchez en Conchita Martinez. Zoveel als ik opkeek naar Aranxta, zo had ik een hekel aan Conchita en niet alleen omdat ze lelijk en geen Catalaanse is. Ze kwam naar Barcelona toen ze twaalf was en verbleef in een luxe trainingskamp voor talenten. Vlak voordat ik naar Zwitserland ging, naar de kostschool in Lausanne, heb ik een keer tegen haar gespeeld. Het was de eerste ronde van de open clubkampioenschappen voor meisjes tot veertien jaar. Toen al had ze de irritante gewoonte na elk gewonnen duel dezelfde bal terug te willen, om deze opnieuw te serveren. Ik was drie jaar jonger en kansloos. Eigenlijk heette ze Inmaculada Concepción. Mijn enige wapen was het steeds maar herhalen van haar ridicule doopnaam, maar het hielp niet. De meisjes hebben zich naar ons omgedraaid. De naam van de lelijke is Maria Dolores. Ze zegt: 'Iedereen noemt me Lola'. De mooie heet godbetere Conchita. Dit is verwarrend. Ze kijkt vanuit haar ooghoeken eerst naar Xavi voor ze me vraagt: 'Jij bent de nieuwe klasgenoot?' 'Ja', zeg ik, 'Ik moet nog wat afmaken.'
57 | Onschuld en ondergang
AUGUSTUS 'Hoezo?' 'Tja, twaalf jaar geleden ben ik halverwege gestopt. Met een paar vrijstellingen mag ik proberen om het in één jaar af te maken.' 'Waar heb je gestudeerd, in Barcelona?' 'Nee, Londen.' 'Wow! That's cool', lacht Lola. ‘Twaalf jaar geleden, hoe oud ben je dan?’ vraagt Xavi. ‘Dat vraag je niet aan een dame’, corrigeert Conchita. ‘Ik ben geen dame’, zeg ik, ‘ik ben drieëndertig.’ ‘Ik had je veel jonger ingeschat.’ ‘Dank je’, zeg ik, 'Welke talen doen jullie?' 'Duits natuurlijk', antwoord Conchita 'Selbstverständlich', hoor ik Xavi naast me zeggen. 'En Engels' 'Ik ook' 'Duits en Frans' vult Lola aan. 'Ik doe Duits en Engels B en Frans C, zeg ik. 'Ik wil ook Deens tolken. Mijn moeder is Deense', zegt Conchita, 'maar dat kan niet in Barcelona.' De meisjes hangen over hun stoelen en we praten tot de stewardess zegt dat de gordels vastgemaakt moeten worden voor de landing. Het vliegveld van Frankfurt is nabij. Vanuit het raam zie ik een keurig verzorgd heldergroen landschap. Het ziet eruit als een tuin die door reuzen is aangelegd, waar de bomen geschoren zijn als was het gras op een gazon voor giganten. Het is augustus en het land is nog groen. Ik was vergeten dat het gras hier niet verdort, vergeten hoe koud en nat het is ten noorden van de Alpen. Aan Xavi biecht ik op dat ik bang ben voor de landing. Dat vind ik het enige echt enge moment van een vliegreis. Hij vat mijn opmerking op als een uitnodiging om zijn arm om me heen te slaan en ik laat het gebeuren. Zodra we geland zijn, wurm ik me onder zijn arm vandaan. Ik sta snel op. Met een meter afstand tussen ons durf
58 | Onschuld en ondergang
2009 ik hem weer aan te kijken. Hij lacht naar me. Ik lach niet terug. Uit het vak boven de stoelen haal ik mijn rugzak en een gewatteerde jas. Met Lola en Conchita loop ik over het gangpad naar de uitgang aan de voorzijde van de cabine. Xavi kiest ervoor te wachten op een bebaarde medestudent. Bij het verlaten van het vliegtuig kijk ik om en ik zie dat beide jongemannen me nakijken. Ik ga ze uitnodigen voor mijn huwelijksfeest, bedenk ik vrolijk. Met zestien studenten staan we te wachten tot de bagageband onze koffers uitspuugt. Mijn versleten plunjebaal detoneert tussen de Samsonites van mijn medestudenten. Bij de uitgang staat een besnorde chauffeur met een bordje `Spanischen Studenten Mainz´. Een busje brengt ons van Frankfurt naar Mainz. We maken een tussenstop op de campus van de Universiteit. Tot mijn verbazing blijkt de faculteit voor ´vertaal-, taal- en cultuurwetenschap’ van de Johannes Gutenberg Universiteit niet in Mainz te zijn, maar honderd kilometer zuidelijker, in Germersheim. Op de campus worden we ontvangen door Faranak Jeyranlouie en Carlo Accorinti. Faranak is een Iraanse. Ze is een taalwetenschapper die vanuit het Perzisch naar het Duits vertaald en daarnaast onderzoek doet naar curriculumopbouw in Iran. Het bemensen van het ‘Akademisches Auslandsamt’ is een bijbaantje. Haar taak is het regelen van slaapplekken en excursies voor buitenlandse studenten en van uitwisselprogramma’s. Carlo is verantwoordelijk voor de ‘Internationale Sommerschule’. Hij lijkt een typische Italiaanse macho met een gestyleerd baardje en glimmende pretogen. Hij zegt dat hij leraar Engelse en Amerikaanse taal en cultuur is. Mijn beeld verschuift. Het is geen Italiaan, maar een Amerikaanse maffiabaas. Ik zie gelijkenis met Fredo, de laffe halfbroer van Michael Corleone. Ik fluister met hese stem: ‘I know it was you.’ Lola kijkt me verbaasd aan. ‘Fredo, uit de Godfather.’ Haar blik blijft blanco. Ik haal mijn schouders op. ‘Laat maar. Iets van vroeger.’
59 | Onschuld en ondergang
AUGUSTUS
Germersheim We zijn met vijf jonge mannen, tien jonge meiden en ik, een oude vrouw. Er is een keiharde concurrentiestrijd gaande om de aandacht van de jongens, die zich dat met plezier laten aanleunen. Inmiddels is de pikorde me langzaam duidelijk aan het worden en ook dat ik die aan het verstoren ben. Dat had ik niet verwacht en daar had ik geen rekening mee gehouden. De jongens vinden me interessant. Het streelt mijn ego dat ze me aantrekkelijk genoeg vinden, maar ik besef dat het vooral is omdat ik nieuw en anders ben. Ik ben een verhaal voor ze. Xavi is een mooie jongen, die zich als zachte romanticus voordoet. Ik heb zijn ogen gezien en ik weet beter. Het is een halve waarheid die verbergt dat hij niet alleen maar lief is. Zijn vriend Cristián is de jongen met baard. Hij is de knuffelbeer van het gezelschap, breedgeschouderd en goedlachs. Lobo is een eenling, een serieuze stille jongen. Hij weet zich geen raad met de aandacht van Lola, die blijkbaar een oogje op hem heeft. De andere twee jongens vormen een stelletje, maar dat proberen ze krampachtig te verbergen. Ik ben niet blind. Hector en Luis zijn lieve jongens, die doen alsof ze flirten met de meisjes. Ze falen op het simpele criterium dat Paul me ooit heeft uitgelegd. Hij zei: 'Als een homo een vrouw begroet, dan scharniert hij zijn bovenlichaam vanuit de heupen naar voren om haar op de wangen te kussen. Een hetero beweegt zijn heupen juist naar voren, gaat met zijn hele lijf zijn pik achterna, en als het even kan duwt hij zijn lijf tegen de vrouw die hij kust.’ 'Je moet het 'en profil' zien', zei hij, 'dan zie je het meteen.' Ik mis Paul. Vandaag hebben we een vertaalpracticum gedaan, waar we beurtelings in een cabine mochten om als tolk een simultaanvertaling te geven. Ik ben high van de adrenaline. Vanaf dit moment weet ik zeker dat dit is wat ik wil. Het is fantastisch om op de toppen van je kunnen, zonder nadenken, puur in het moment, een prestatie neer te zetten. Wat is het moeilijk en wat is het mooi.
60 | Onschuld en ondergang
2009 Cristián bestelt een volgende ronde. Hij zet een glas bier voor me neer. Het is de derde van de avond. Het formaat is Duits. Ik voel me blij en lichtelijk aangeschoten. Xavi staat naast me aan de bar. Hij praat over mijn hoofd met Cristián. Ik geef hem een schop. 'Ay. Wat doe je?' 'Hallo, ik ben er ook nog.' 'Natuurlijk', lacht hij. Hij buigt zich onverwacht voorover en drukt een kus op mijn lippen. Ik doe niets, ik ben een schoolmeisje dat even niet meer weet wat ze moet doen. Hij staat op van zijn barkruk en trekt me tegen zich aan. 'Niet doen', fluister ik, en luider: 'Niet doen. 'Ik wil dit niet.' 'Waarom niet?' 'Ik ben verloofd. Ik hou van Paul.' 'Goed', zegt Xavi, 'Nog een bier?' Ik kijk hem aan. Nu ben ik verward. Gaat dit zo? Hij knipoogt. Ik snap het. Wat nog rest van mijn vorige glas giet ik in één teug naar binnen en de pul zet ik met een klap neer op de bar. ‘Niet met me spelen, jongeman’, zeg ik in de hoop zo streng te klinken als ik bedoel. Ik kijk om me heen. Bij Conchita signaleer ik een teleurgestelde blik in de ogen. Ze fronst terwijl ze naar Xavi kijkt. Nuria, het meisje waar ik deze week een kamer mee deel, staat achter me, naast Cristián. Ze zegt: 'Hij is een player'. Xavi schudt zijn hoofd. Lola buigt zich naar me toe en fluistert: ‘Nuria en Xavi waren een stelletje. Ze is er nog niet over heen’. ‘Oh wel’, zegt de bevallige Nuria. Ze heeft grote, knalrood gestifte lippen en al even grote ogen die met veel mascara zijn aangezet. Donker golvend haar valt tot ver over de schouderbladen. Ze is klein maar erg vrouwelijk, met brede ronde heupen. Daarmee duwt ze tegen Cristián aan, terwijl ze een arm om hem heen slaat. Ze moet op haar tenen staan om een kus op zijn wang te drukken, als bewijs dat ze echt vrij is van jaloezie.
61 | Onschuld en ondergang
AUGUSTUS Conchita vraagt: 'Hoe kan het dat je zo goed bent in Engels?', in een overduidelijke poging het onderwerp te veranderen. Ik help haar: 'Vanaf mijn twaalfde heb ik elke dag Engels gesproken.' 'Waar woonde je?' 'Dat is een lang verhaal. Toen ik twaalf werd, ben ik naar een kostschool in Zwitserland gestuurd, in Lausanne. Daar was Engels de officiële voertaal, maar er werd er ook veel Duits en Frans gesproken. Daarna ben ik in Londen gaan studeren voor tolk-vertaler op Kingston University. Kingston upon Thames is vijftien kilometer buiten Londen. Ik woonde in het centrum, dicht bij st. Pancras treinstation, vijftig minuten van de universiteit. Ik heb de studie niet afgemaakt, want aan het eind van het derde jaar ontmoette ik Paul en ik werd op slag verliefd op hem. Hij is muzikant. Ik ben met hem uit Londen vertrokken en we hebben veel gereisd. Met hem spreek ik ook Engels. Dat is denk ik de belangrijkste reden dat het me gemakkelijk valt om vanuit het Engels te vertalen.' De jongens en meisjes zijn stil. Ze luisteren. 'Waar is Paul nu?', vraagt Conchita. 'Hij is in Barcelona. We wonen even bij mijn ouders, tot we een plek voor onszelf gevonden hebben.' 'Speelt hij in een band?', vraagt Lola. 'Nee, hij is eigenlijk straatmuzikant, maar we hebben ook veel gespeeld in bars en hotels en op campings. Eigenlijk deden we elk jaar een rondje langs de Middellandse zee. Ik regelde optredens en Paul speelde. Dat is het zo'n beetje. Hij speelt gitaar en zingt, meestal jaren zestig- of jaren zeventignummers. Twaalf jaar lang zijn we rondgetrokken. Eerst liftend en later met een Volkswagenbusje, zo'n hippiecamper.' ‘Altijd in Europa?’ ‘Ja, op één keer na. Het derde of vierde jaar zijn we door Amerika getrokken. Dat was een droom van mij, maar dat viel behoorlijk tegen. We verdienden bijna niets. Het was zwaar om daar een betaalde gig te regelen. In sommige steden werd je opgepakt als je op straat speelde en we zijn zelfs in de bak beland omdat we 'tramps' waren.'
62 | Onschuld en ondergang
2009 Cristián reikt me over mijn schouder een volgend glas aan. Hij zegt: 'Vertel'. ‘We reisden liftend of met de bus door Amerika, op zoek naar plekken waar een muzikant geld kon verdienen. Op veel plekken zijn we weggestuurd omdat er op straat geen muziek gemaakt mocht worden. Dat hadden we niet verwacht. Vaak hadden we geen geld voor een hotel, soms niet eens voor eten of een treinticket. Op een dag liepen we langs de weg, ergens in Missouri, op zoek naar een plek waar we konden liften, toen een politiewagen stopte en een politieman met een donkere zonnebril op zijn hoofd ons zonder verder commentaar beval achter in de auto te stappen.’ ‘En toen?’ ‘Toen hebben we dat maar gedaan’, verzucht ik, ‘en daarna zijn we zonder enig proces in de cel gestopt. De volgende dag zijn we weer vrijgelaten met de opmerking dat ‘tramping’ verboden was en dat we als we geen problemen wilden op de bus moesten stappen.’ 'Ga je volgende zomer weer door Europa trekken?’ Conchita kijkt me bezorgd aan. 'Nee. We stoppen ermee. Ik wil een kind', flap ik eruit. Lola en Nuria knikken begrijpend. 'Ik ga trouwen en we gaan een huis kopen. Ik wil een eigen plek. Daarom wil ik ook mijn studie afmaken. Het is tijd om serieus werk te vinden en mijn eigen plek te vinden', zeg ik feller dan ik van plan was. De alcohol maakt dat ik veel meer vertel dan ik wil. Het geeft niet. Ze mogen weten wie ik ben. Uit mijn ooghoek zie ik dat Xavi is afgehaakt. Hij leunt op de bar en neemt kleine slokken van zijn bier. Conchita is langzaam zijn kant op geslopen en hangt tegen zijn barkruk aan. Ik zie dat ze haar hand achter hem op de kruk heeft gelegd en als hij beweegt, raakt hij haar aan, volkomen toevallig. Zo gaat dat. Ik ben er klaar mee voor vanavond. ‘Ik ga slapen’, zeg ik. ‘Ik ga mee’, zegt Nuria.
63 | Onschuld en ondergang
AUGUSTUS Samen verlaten we Musik Kneipe Amadeus en lopen terug naar de campus, driehonderd meter verder. Germersheim is een slaperig stadje waar geen spat te beleven is. Je moet oppassen voor Xavi, zegt Nuria, zodra we buiten zijn. 'Dat had ik al door. Ben je nog verliefd op hem?', vraag ik. 'Misschien een beetje. Maar hij wil niets serieus, dus heb ik het uitgemaakt. Ik heb geen zin in spelletjes. Zodra ik klaar ben met studeren wil ik kinderen. Ik wil ze terwijl ik nog jong ben, maar daarvoor heb ik wel een man nodig'. Ik lach. Onze stemmen weerkaatsen tegen de donkere gevels. Het studentenverblijf oogt verlaten. Aan het eind van de verdieping is een gezamenlijke wasruimte. We douchen samen in de wit met grijs betegelde ruimte. Mijn haar was ik liever niet voor ik ga slapen. Het hangt tot halverwege mijn rug en het duurt uren voor het droog is. Nuria wast haar lange haren wel. Het hangt in slierten over haar rug. Haar huid glanst en de zeep glijdt langs jonge ronde vormen. Naast haar ben ik tenger en op alle fronten minder rijk bedeeld door moeder Natuur. Ik kijk bewonderend naar haar mooie billen. Nuria draait zich om en ziet me kijken. Ze bloost. Ik glimlach en wend mijn ogen af. Nuria trekt een wit hemd aan met kanten kraag en borduurwerk op de mouwen. Het is van een onverwachte braafheid. Tot mijn verbazing gaat ze op haar knieën aan de rand van het bed zitten. Ze vraagt of ik mee wil bidden. Sinds mijn elfde heb ik niet meer gebeden. Wat het is, ik weet het niet, maar ik kniel naast haar op de houten vloer. Vandaag heb ik te weinig aan Paul gedacht. Ik bid voor zijn gezondheid: ‘God, maak hem beter, laat het niets ernstigs zijn. Paul, vergeef me dat ik mijn eigen leven vormgeef, wees niet boos dat ik hier lol in heb. Dit ga ik doorzetten en dit keer moet je míj volgen. Lieve Paul, durf het aan om vader van mijn kinderen te zijn en te blijven tot ze groot zijn. God, laat hem blijven, zorg dat hij niet wegrent, als het zwaar wordt.‘ Of ik nog in God geloof weet ik eigenlijk niet. De god van mijn ouders bestaat niet, maar er is een energie in de wereld die lijkt te leven, die
64 | Onschuld en ondergang
2009 pulseert en die me kan raken. Ik snap veel meer van de godsdiensten die Zon en Maan vereerden dan van de kerk van de paus. Zijn kracht is voelbaar in het licht van de zon en het duwen en trekken van de maan. Sinds ik niet meer de pil slik, voel ik de getijden weer door mijn lichaam. Dat tij, die eb en vloed van het zijn, dat is God. Zonder verder nog iets te zeggen, gaan we in onze bedden liggen aan weerskanten van de kleine kamer. Haar nachtlamp gaat eerst uit en daarna de mijne. Het is donker. Ik pak mijn telefoon van het nachtkastje en typ een bericht aan Paul.
Barcelona De late namiddag blaast zijn warme adem over de zee. De nazomer omhelst de stad en mijn lichaam ontspant zich merkbaar. Een week in Duitsland heeft mijn botten verkild en mijn spieren verstijfd. Ik snap niet hoe de mensen het daar volhouden. Volgens mij zijn de lage temperaturen er de oorzaak van dat Duitsers langzamer bewegen dan Spanjaarden en dat hun ogen en monden altijd serieus staan in de vlezige hoofden. Wat me ook verbaast is dat de Germanen niet allemaal reumatisch en continu verkouden zijn. Ik ril bij de gedachte dat er volkeren zijn die nog noordelijker leven. Lola, Xavi, Cristián, Conchita en Nuria staan om me heen voor de hal van het vliegveld. Ze vragen of ik met hun mee ga naar de stad om deze week af te sluiten. Ze gaan met de aerobús naar Plaça de Catalunya en van daar naar La Rambla voor een borrel. Ik aarzel. De omweg over het centrum duurt nauwelijks langer voor mij. Vanaf metrostation Catalunya is er een directe verbinding met Sant Cugat. Heel graag wil ik met hen mee. We zijn vrienden geworden. Zonder dat ik er iets voor hoefde te doen, ben ik opgenomen in de groep. Deze week heeft me goed gedaan. Jaren zijn weggevallen en ik ben dichter bij mezelf dan ik in jaren ben geweest. Ik wist het wel, maar ik had niet echt door dat ik een eigen leven en een eigen toekomst miste. Natuurlijk kan ik met hen meegaan. Het verandert niets aan de uitkomst van het onderzoek dat Paul ondergaat, of ik wel of niet thuis ben als hij terugkomt uit het
65 | Onschuld en ondergang
AUGUSTUS ziekenhuis. Een uur later doet geen pijn, denk ik, en toch voelt het niet goed. 'Sorry jongens, ik zie jullie maandag weer', zeg ik met spijt in mijn hart en aarzeling in mijn stem. 'Jammer', zegt Lola. 'Kom toch mee, een glas drinken, eentje maar', zegt Xavi. 'Laat haar. Haar verloofde heeft haar nodig'. Nuria stuurt me in de richting van een taxi. Ze zegt: 'Ga maar. Dat is beter. We zien je maandag.' Ze omhelst me en kust me op beide wangen. Dat is voor de anderen het teken om hetzelfde te doen. Het is Cristián die de deur van de zwart met geel gestreepte Seat voor me openhoudt, terwijl Xavi mijn plunjebaal in de kofferbak gooit. 'Ik hou van jullie. Tot maandag', roep ik uit het open raam. 'Naar Sant Cugat del Valles', zeg ik tegen de chauffeur. Ik kijk nog eens naar het scherm van mijn telefoon. Er is geen nieuw bericht. De laatste SMS is van Paul en ik heb hem al tien keer gelezen. 'Ma brengt me naar het ziekenhuis. Maak je geen zorgen. Ik mis je. Dikke zoen van je man, P.' Het bericht is van 12:13 uur. Het is nu iets na vijven. Blijkbaar is het onderzoek nog niet afgerond, want hij reageert niet op mijn berichten. Zal ik de taxi langs het ziekenhuis laten rijden, vraag ik me af. Doe maar niet, corrigeer ik mezelf, dan zal je zien dat hij net weg is. Ik weet niet eens waar ik hem zou moeten vinden in het verwarrende complex van Sant Pau. Op de autoradio speelt 'Cadillac Solitario', de eerste hit van Loquillo. Het moet uit '83 of '84 zijn geweest, uit hetzelfde jaar als ‘99 Luftballons’, dat weet ik zeker, want dat was de eerste single die ik van mijn eigen zakgeld gekocht heb. Ik was nog een klein meisje en wat keek ik toen tegen Jose op! Ik moet hem echt gaan opzoeken om iets voor Paul te regelen. De chauffeur kijkt me onderzoekend aan als ik uit volle borst mee ga zingen. Halverwege begint de mobilofoon te piepen
66 | Onschuld en ondergang
2009 en te kraken. Door knetterende ruis klinkt de schreeuwerige stem van de centrale. Ik stop met zingen en stoot de chauffeur aan. 'Wil je over de AP-2 rijden?' 'Dat is om.' 'Niet op vrijdagmiddag.' Hij knikt. Over de snelweg die in een enorme lus op een afstand van tien kilometer om de stad heen loopt, zijn we in een half uur bij het huis van mijn ouders. Nu ik er voor gekozen heb om direct naar huis te gaan, wil ik niet het risico lopen in de tunnels op de rondweg in de file te staan. Langs de snelweg is het gras verbrand. De wereld aan weerszijden van de weg is verdeeld in gele, bruine en grijze vlakken. Op de achtergrond vervagen kantoren en fabrieksgebouwen in de trillende lucht boven het verhitte land. De heuvels in de verte zijn een dof geel. Weer valt me op dat alleen de heuvels ten zuiden van Sant Cugat zelfs in augustus nog verbazingwekkend groen zijn. 'Wilt u langs het klooster rijden?' 'Natuurlijk. Die weet ik te vinden.' 'Dan wil ik er graag iets verderop, bij de passeig Gaudi uit' Het doet me altijd goed om over de met bomen omzoomde laan te lopen. Ik heb dit moment nodig, om mijn gedachten te verzamelen en om me voor te bereiden op de stap terug in de tijd, in de wereld die mijn ouders aan me opdringen. De laatste driehonderd meter wandel ik over het naar roze neigende pad tot ik de rand van het dorp bereik. De haag rond ons huis is verwilderd en gaat bijna ongemerkt over in het lage struikgewas dat tegen de heuvels op klimt. Ik stap door de eerste poort en loop om het huis heen. Aan de andere kant van het zwembad zit ma op een stoel in de schaduw van de hoge bomen die ons huis scheiden van dat van de buren. Ik heb de neiging mijn bezwete lichaam in het bad onder te dompelen, om met kleren en al me voorover in het naar chloor stinkende water te laten vallen. Weer zegeviert het verstand. 'Hallo ma. Hoe is het met Paul?' 'Dag kind, ook goedendag.'
67 | Onschuld en ondergang
AUGUSTUS 'Ja. Goedendag. Waar is Paul?' 'We zijn net thuis. Hij was moe van de onderzoeken. Hij is op bed gaan liggen.' 'Wat hebben ze gedaan? 'Dat weet ik niet precies. Het duurde allemaal erg lang. Ze zijn wel drie uur bezig geweest. Als ik Paul goed begrijp hebben ze foto's gemaakt en bloed afgenomen. Hij zei ook dat ze een buisje in zijn keel hadden gestoken.' 'Wat hebben ze gedaan?’, roep ik uit 'Ik begreep hem niet helemaal. Ik denk dat ze in zijn longen gekeken hebben door een tube of zoiets en wat weefsel weggenomen. Hij zei dat het erg vervelend was, dat het een uur later nog pijn deed. Volgens mij was zijn keel verdoofd. Zijn stem klonk raar.' Ik laat mijn spullen op de grond vallen en loop het huis in. 'Paul', roep ik. Het blijft stil. 'Paul, slaap je?' De laatste treden doe ik met twee tegelijk. Ik heb een raar voorgevoel. De deur naar de logeerkamer staat op een kier. Hij slaat tegen de muur als ik naar binnen storm. Net voorbij de deuropening sta ik stil. Paul ligt met kleren aan op het bed. Hij ligt op zijn zij met zijn hoofd naar de muur. Ik ga naast hem op bed zitten. 'Paul, gaat het?' Ik veeg het van zweet natte haar van zijn voorhoofd, dat klam en koud aanvoelt. 'Paul?', zeg ik nog eens. Hij ligt erg stil. Ik word bang. Mijn hand leg ik opnieuw op zijn voorhoofd. Ik por hem in de zij, maar hij beweegt niet, hij voelt zwaar als een walvis op het strand. Ik schreeuw: 'Word wakker!'
68 | Onschuld en ondergang
2009 Hij wordt niet wakker. Ik sleur aan zijn schouder, tot hij op zijn rug rolt. Ik druk mijn lippen op zijn mond. De zijne zijn koud en stijf. Hij ademt niet. Zijn ogen kijken omhoog, maar zien niets meer. Mijn schreeuw echoot over de heuvels ten zuiden van Sant Cugat del Valles. Paul is dood.
69 | Onschuld en ondergang