s;444
Ons
,"
•
door 2 ig Hayermans
,DE SIKKEVOANTWERPEN,
ONS AQUARIUM
ONS AQUARIUM door AUGUST HAVERMANS Leeraar aan de aangenomen, stedelijke lagere en middelbare Normaalscholen te Antwerpen
2< Vermeerderde Druk
"DE SIKKEL", Kruishofstraat, 223, ANTWERPEN
I. -
IN WINTERTIJD
De kinderkamer van het organische leven is het water, -dat wil zeggen dat het eerste leven van de wereld in het water begonnen is. Daar hebben wij een wetenschappelijk feit, waarover iedereen het eens is geworden. Al wie het ontwaken van dit organische leven dagelijks bijwonen wil. die doe met ons mede aan aquariumstudie. Een aquarium laat ons toe een rijken schat van natuurkennis op te doen, en ~ulks zonder groote onkosten. 't Is een prachtige versiering voor de huiskamer en het biedt daarbij voordurend nieuwe verrassingen. Door zijn ruiten leert men waarnemen.- iets wat onmisbaar is in het leven. Om het te bevolken met planten en dieren moet men den buiten in, en een volle-lucht-bad kan ieder besl 5
gebruiken.· Een aquarium is verlokkend, en eens er mede begonnen, gebruikt gij al uw vrijen tijd aan de verpleging en het onderzoek van het waterwereldje. Met ons aquarium brengen wij een stuk Natuur in huis. Als het in den Winter stormt en sneeuwt : als gansch de Natuur doodversteven ligt, praalt ons aquarium met zijn vriendelijk groen en verwekt lentehoop in ons hart. Zoodra de zon hooger stijgt, toont weer ons aquarium, het eerst van alles, dat Lente aanklopt. daar de waterplanten, vroeger dan al de andere, zich met jonge, frissche loten tooien. Wie durft het met ons aan een aquarium in te richten 7 Een welgevulden geldbeugel kunnen wij gelukkig missen. Wij vragen aan moeder of ze geen inlegtlesschen voor ons heeft (rolmopsof komkommerglazen) ; vader, die moet eens rondzien naar rechthoekige glazen accumulatorbakjes. waarvan licht-beschadigde exemplaren voor een spotprijsje in een tweede-handswinkel te krijgen zijn. Een kostelijk aquarium uit een bijzonder magazijn is natuurlijk ook goed, doch ons stel kleinere vaten zal ons meer genoegen en studiegelegen6
heid sci)enken. Immers in onze kleine aquaria kunnen wij de verschillende soorten afzonderlijk ho.uden. De kleindieren uit het watPr zijn er in hun doen en laten beter na te gaan, terwijl in een groot bassijn, waar alles onder mekaar leeft. veel uit het oog verloren wordt. Voeg dan daarbij, dat in een groote kom .. de groote visschen de kleine eten .. en in ons waterwereldje ook twee welafgescheiden groepen zullen bestaan : opvreters en verslondenen. Eens in bezit van onze waterbekkens. gaan wij op zoek naar Rijnof Maaszand. Dat vinden wij licht daar waar men aan bestrating of de tramlijnen werkt. De bewaker der werken zal ons wel. - mits wij er hem beleefd om verzoeken - , de toelating verleenen een klein zakje mede te nemen. Thuis, gekomen gaat dit zand in een emmer, onder pomp of waterleidingskraan : het wordt duchtig omgeroerd en gedurig van nieuw water voorzien. Van de reinheid van dit zand. waarmede wij den bodem onzer aquaria gaan bedekken, hangt de helderheid van het water en het uitzicht der bakjes af. Het flinkgewasschen zand wordt in "l
een laag van een vijftal centimeters over de aquaria verdeeld, en deze vullen wij tot op halve hoogte met water. Een onmisbaar gereedschap voor ons is een schepzak uit sterk n~teldoek of gaas vervaardigd, zoodanig dat wij er de bijna onzichtbare waterorganismen mede kunnen bovenhalen. Een vergrootglas krijgen we toch vroeg of laat van vader, als blijk zijner tevredenheid over ons werk in de school en thuis. Zulken schepzak vervaardigen wij zelf met een slevigen verzinkten ijzer,. draad, een ,koperdraad of een hengel uit smeedijzer, die eerst gevernist of gemenied is geworden, om het snel roesten te beletten. Die hengel moet in een bamboe-slok van 1 m. tot 1,5 m. (eeh dik stuk hengelroede) bevestigd worden. Hier moeten wij stevig werk leveren. Denk eens aan de wel der hefboamen ! Zulk een met water en waterplanten gevulde schepzak. aan een langen bamboe, vertegenwoordigt· een heel vrachtje ! Is de hengel niet. goed in den steel bevestigd, of geeft de metaaldraad toe, dan halen wij niet veel binnen in onze draagflesch, met koord rond den breeden hals, waarin 8
de levende wezens, evenals wat waterplanfen fer beschutting, naar huis vervoerd zullen worden. Met den da~ volledi~t zich onze inrichting. Wij beschikken thans. over een reeks aquaria, van alle grootte en vorm, met gewasschen bodemzand ; over een schepzak van 0,30 cm. diepte, (het naa!werk was voor moe of zus) ; een draagflesch en nog een blikken doos voor waterplanten .. Wij plaatsen onze aquaria voor een venster, zoo mogelijk naar het Oosten toe. De bakjes worden met glasruitjes bedekt. die op een kurken reepel of latje van een vijftal centimeters rusten, 'f Stof wordt op die rnanier geweerd, de lucht kan toch aan het water en de diertjes (kevers, wantsen, watersalamanders enz.) zullen ons niet ontsnappen. Een groot aquarium uit gegoten glas moet steeds op een tapijtje of op een stuk rnaisch karton slaan, opdat het op zijn geheele bodemoppervlakte ruste. Een aquarium van eeni~e afmeting. 't zij een uit ~ego fen· glas, '.t zij een met ingezette ruifen (spijlaquariurn), mag nooit verschoven of verdragen worden zonder zijn tafel (breekgevaar), en dan liefst maar zoo 9
Sterrekroos (C allilriche) 10
:Zelden mogelijk. Kachels en tochfen zijn de grootste vijanden der aquaria (ongelijke ·t!ilzeUing en inkrimping der glaswanden : breek- of lekgevaar). Komt er nu toch een berst in 't glas. - iets wat bij gegoten bakken bij 't minste stootje
Waterpest
(Eiodea)
kan gebeuren - . dan bestrijken wij haar van binnen en buiten met kanadabalsem, ten einde het voortbersten eenigszins tegen te houden . Thans is het de beste tijd om ons 11
degelijk voor de aquariumstudie in te richten. Wij moeten echter nog een oog in 't zeil houden. 't Kan vriezen, en hardt Om het bevriezen van het aquariumwater te beletten, plaatst men, indien de bak voor het venster staat, tegen den valavond een karton tusschen de ruit en het vischverblijf. Boven op het dekglas worden een ige losse .dagbladen uitgespreid en alle gevaar van bersten is van f;le baan. (slechte geleiders van warmte en koude). Met schepzak draagflesch of visschersdraagbak en blikken plantendoos trekken wij op waterplanten uit. Wat zullen er onze bakjes morgen mooi uitzien! Buiten het sterrekroos of voorJaarshaarstreng (Callitriche), dat altijd even welig opschiet. en waarvan de kruiswijs geplaatste helgroene · blaadjes gretig door de meeste visschen verorberd worden, kan men in de beschutte deelen der stilstaande waters reeds een goeden oogst trisch groen opdden. Op den bodem ·wast hier en daar reeds waferpest (Elodea canadensis), wier broze stengels met dnelallen van dunne, ongesteelde smalle, fijngezaligde blaadjes bezet zijn. Ook is er reeäs vederkruid 12
ll
(Myriophyllum) voorhanden, welks bla~ derkransen de vischkom heerlijk zullen
Hoornblad (Ceralophyllum)
versieren . Zoek dit nu echter niet in grachten waar Elodea groeit of waar 14
wieren krachtig lieren 1 Die zijn beide heer en meester op hun domein en dulden niemand rond hen. Ophef water, door. de stormen vaak bijeengejaagd, drijft het harde hoornblad, v~el op het vederkruid gelijkend, doch het valt niet ineen, zooals dit laatste, als het uit het water gehaald wordt. Ceratophyllum, 't is het Latijn van hoornblad, schiet geen wortels en is onmiskaar in 't aquarium. Het houdt het vuil tegen en biedl met de twee vorige vroege planten goede legplaatsen voor watersalamanders. Oe eitjes zijn er gemakkelijk in te vinden en de ontwikkeling kan men goed volgen. 't Gebeurt dat, bij het plantenzoeken, een heerlijk lauwlje of zeel! (Tinca vulgaris) in den schepzak geraakt. Dit bodemvischje is een gezellige aanwinst : sterk, allesetend, met allerlei kleurenschakeeringen getooid naarmate de lichtsterkte, brengt het immer beweging in zijn aquarium. en is het buitendien een uitmuntend reiniger van de zandoppervlakte. Oe gevonden planten krijgen nu smaakvol hun plaats in de verschillende bakken of bakjes, met de wortels in 't zand, - behalve het hoornblad - ; en 15
op de oppervlakte komen weldra de groene schijfjes van het eendenkroos (Lemna) drijven. Wij leggen nog hier en daar een stukje bloempot tot schuilplaats ; en wij kunnen de bekkens verder vullen. Geen rotsjes ; enkel de sloot, de Natuur nabootsen. Om een groot aquarium te vullen,
Zeelt. - Alleseter-bodemreiniger (20-40 cm.)
legt men een papier op planten en waterlaag ten einde alles niet los te roeren. Zachtjes giet men er regen- of leidingswater {nooit putwater : kalkzouten) bij tot op de gewenschte hoogte en neemt het papier weg. Een schijf kurk, een groote platte stop met schuinafgesneden kanten komt in den bak. indien er watersalamanders of waterinseden in zullen gehouden worden. Die behoeven rust16
gelegenheid boven water. daar het longademers zijn. V1sschen kunnen natuurlijk den kurk missen. Kleine bakjes vult men door op de hand te gieten. zoodanig dot de beplantinq niet gestoord worde. Het Mogelegde aquarium moel nu een paar dagen in rust blijven . Dan
--------------~~~) Snoek. Roofvisch . Jonge vischjes zijn grasgroen (40-100 cm.)
Opme,.king : nooit groote exemplaren in aquarium houden . Van de kleinste vischjes hebben wij 't meeste genot.
krijgt het zijn kristalhelder uitzicht en hd bevat een kleinwereld van· organismen, die onze visschen ten goede zullen komen. Door gedurig af te hevelen tot het water van stonde aan klaar is, ontneemt men die wezens bijna totaal. Zulke keurig beplante bakjes krijgen veel bekijks van verwanten en vrienden, en gewis vraagt u meer dan een om samen met u mogen op vangst te gaan nMr vischjes, waterinseden en watersalamanders. 17
Onze aquariuminrichting telt dus drie .groote afdeelingen, die nooit tot een enkele mogen versmolten worden, Vischjes sterven bij watersalamanders, -daar deze het water door hun huidafscheiding voor hen onbruikbaar maken. Waterinseden vallen de visschen en watersalamanders aan en vreten ze op.
** Januari en Februari zijn dikwijls de strengste wintermaanden : bijna al de visschen zijn onvindbaar. Ze brengen bij elkaar, als in slaap verzonken, in diepten, gaten of tusschen boomwortels
/(" --~\..-""0 '-..j Blankvoorn, Alleseter (15-40 cm.) (wilvisch)
het gure seizoen door. Houdt men er aan zich eenige nieuwe bewoners te verschaffen. dan make men een goed gekneed mengsel van zemelen, paardendrek, gesneden aardwormen en aarde 18
van een molshoop. Die lekkernij wordt den avond te voren op het vischschuilplaatsje in het water geworpen. 's Morgends. vóór het werk met den schepzak begint. dient men nog wàt van het lokmiddel toe, en van tijd tot tijd, onder het visschen gaat er nog een greepje naar beneden. Is het somber. winderig en koud weer, dan is er kans om snoek (Esox lusius) te scheppen. Schijnt er een zonneken, dan duikt er licht een witvischje of een riviergrondel (Gobio
Grondeling; Allesek - bodemreiniger (10 ' 5cm)
-
fluviatilis) uit zijn schu ilplaats op . Bij gelijk welke weergesteltenis komt er toch, met wat geduld, een paling. een puifaal . (Lala vulgaris). een rivierdonderpad (Cottus gobio) of een baarsje (Perca fluviatilis) uw verzameling verrijken . In Maart zien wij reeds meer gulzige baarzen en eenige puitalen , die stroomen en rivieren beginnen op te zwem19
men. Evenals in de vorige maanden moet men scheppen aan bochten, dicht bij den boord. 0 e visch vlucht. zegden wij, gedurende het slechte jaargetijde uit het volle water, en gaat, in dichte drommen, zich verse huilen tusschen boomwortels of in 't water hangende takken.
Voeldraad
Kwab-aaf.Gemarmerd. geel en zwart, voeldraad. woelt ln 'I zand (30 -60 cm.)
Die koloniën geraken zelden in beweging. 't Komt er op aan die gun$1ige plekken te ontdekken ; iets wat aandacht en geduld vergt.
Rivierdonderpad.
Dierlijk voedsel. Onder sleenen. (I 0- I 5)
Wintert hef streng en bedekt sedert een igen tijd eene dikke ijslaag de wateren, dan is er nood bij <\e waterbewoners. 20
De zuurstof, onmisbaar voor de ademhaling, gaat ontbreke~. want de afgesloten plas kan geen nieuwe lucht meer oplossen. Gij begrijpt licht. dat. indien wij een groote opening in het ijs maken, al de visschen uit den omtrek naar de vrije oppervlakte toegesneld komen, om er versche lucht in te ademen. Met uw fijnmazig schepnetje vangt ge daar al wat ge wilt voor uw v ..:rzameling.
Baars. Buikvinnen rood, slerke rugvin. Roofvisch (20-30 cm.)
Schijnt er echter van tijd tot tijd een weldoend zonnetje, dan zoeken onze visschen de ondiepe plaatsen en de warmte op. Snoek en haars vangen aan met kuitschieten. De haars legt, in tweemaal, onder den vorm van een witten paternoster (100 cm. X 1 of 2 cm.) 200.000 tot 300,000 eieren op steenen 21
en waterplanten. Vriend snoek reist naar de kleine watertjes en grachten, · om in het zand of tusschen 't kruid der platte oevers een 100,000 tal roodgroene eieren af te zetten. Deze doorschijnende en glibberige bolletjes hebben slechts 3 mm. diameter. De jonge palingen verlaten de zee en zakken naar het binnenland af. Die diertjes, in den oceaan uit hel ei gekomen, zijn zoo dik als een breinaald of een potloodje, en
El/er/ing. Roode leng!es!reep. Alleseter. (7-(4 cm)
een 10 tal cm. lang. In dicht opeengepakte massa's, door niets te weerhouden, trekken zij 's nachts. 't liefst bij stormweer of zwoele en regenachtige lucht. naar de nietigste grachtjes toe, om na een jaar of vijf zes weer naar de zee te trekken. er kuit te schieten en er fe. sterven. Zulke kleine kroosaaltjes maken goed effekt in het vischverblijf. Wilt ge nog eenige andere nieuwe 22
bewoners bemachtigen ? Beproef uw vaardigheid met het schepnet. 1) Te lokken met Aardwormen : riviergrondel of grondel (Gobio fluviatilis), voorn (Leuciscus), ellerling (Phoxinus lrevis). serpeling (Squalus Souffia), soms al eens een karper (Cyprinus carpio).
Serpeling. Wormpjes e11 gehakt vleesch , beschuit (20-30 cm .)
2) Te lokken met gekookte tarwe en gestold bloed dooreengemengeld: schiefer of hesseling (Squalus cephalus) 't Zijn alle karpervisschen, mooi gezelschap ! Visschen met den · haak gevangen sterven in de meeste gevallen, · daar het vangtoesteL door het gehemelte heen, de zeer lange hersenen of den gehoordoolhof gekwetst heeft. (Zie blz.99) Vergeet nief, dat visschen van een uitstap mee~ebracht. nooit onmiddellijk in de verzameling gebracht mogen worden. Eerst moeten zij hun proeftijd m 23
afzonderlijke bakken doen, om te bewijzen. dat ze geen woekerdieren (eencellige wezens. wormen, lagere kreeftjes) of schimmels me{ zich voeren . (Zie blz. 105).
Het vergrootglas gMt ons bij dil onderzoek hier groote diensten bewijzen. Bij de aquariumstudie. evenals overal komt het er op éléln traag maar zeker te werken. Daar de korte dagen de planten mélélr
V~Jdrnnd \'OOr d~n
bodcrn
Karper. Alleseter. Bode.mreiniger. (30-60 cm.)
luttel gelegenheid tot het ontbinden van het in het water opgeloste koolzuuranhydride verschaffen, zal er slechts weinig zuurstof in het vischpaleis voorhanden zijn. zoo men het niet zooveel mogelijk op eene heldere plaats steil; iets wat wij reeds aanrieden . Onnoodig de zöl'lk te wagen in ongunstige voorwélélr24
den. Alles mislukt en het aquarmm wordt, in weinige dagen, een onooglij_k stinkenèl tuig. Staat het vischpaleis echter op een gunstige plek bij het venster, dan beginnen de waterplanten snel te tieren en een groote hoeveelheid zuurslof af te scheiden. Die ziet gij dan, in zilveren bolletjes, uit de groene deelen naar de oppervlakte stijgen. Een visch sterft steeds van te veel voedsel ; nooit van te weinig, vooral in .,
·183 9 f
gumm i
.
hier kn ijpe n en losta ten
Steekpipef. glazen bui'ie met gummi nijpertj e.
het koude seizoen. Kleine aardwormpjes eenige grein!jes geroosterd brood (nooit versch : gistingsgevaar en dood), blaadjes van het sterrehoos, naast de in het water aanwezige organismen, volstaan thans voor een week en meer. Er valt steeds te zorgen dat geen voederresten het water bederven ( uilnemen met sfeekpipef) Het water moet op gelijke temperatuur gehouden worden om verkoudingsziekten, waaraan visschen zeer gevoelig zijn, te vermijden. Ook mag, in het 25
visschenbassijn, enkel het b'Jdemvuil afgeheveld worden met een gummi-buis; 9/10 van het water, zullen na die bewerking overblijven. Met een .papier (geen dagblad of ander bedrukt •papier, want de inkt daarvan is schadelijk) houden wij de bruinwieren, in de donkere deelen. en de groenwieren in de heldere, gedurig van kant. om het glas schoon doorschiJnend te bewaren. Bij het scheppen in het slijk halen wij wel eens een groofen modderkruiper, (Cobitis fossdis) boven, Me~ noemt hem ook weerkat. weeraal. donderaal. 't Is een cylindervormige visch, waarvan de staartvin nauwelijks breeder is dan het lichaam er vlak voor. Er zijn 10 voeldraden aan den mond. Geel of grijs met donkerder rug en middenstrepen over de geheele lengte. Dit merkwaardig dier slikt lucht (zuurstof) in, ademt ook met den darm, en scheidt koolzuuranhydride langs de aarsopening uit (gasbellen). Het maakt daarbij nog geluiden en heeft den naam van weerprofeet te zijn. Onderzoek dat zelf eens.
de
26
11. -
TEEKENEN DER LENTE.
Met April begint de herleving in de Natuur. De visch1es krijgen het drukker in ons aquarium. Buiten ook willen ZIJ
S fekelfj esbof - Buikz ijde 0 = oogen. - Z = zui gnappen
hun levenslust vrijen .teugel geven. Ach. hoe kort zal voor vel en onder hen die nieuwe Lente wezen \ 27
In het water, zoowel als in de lucht en op den grond, zien wij weer alles gehoorzamen ~an de geweldige wet der voortplanting. waarvan al de uitingen -zich voor ieder wezen geregeld. op vaste tijdstippen voordoen. Driejarige karperwijfjes, driejarige stekelbaarsjes en baarzen leggen hun eieren tusschen de waterplanten. waar
/)' ----------~
/
\
-~ -:.:....._
. Schiefer of ffesseling. (tot 60 cmJ Duidelijke donkere zijstreep. Vinnen reodachtig. Geen vooruitstekende bovenkaak .
zij onmiddellijk door de mannetjes bevrucht worden. Karpereieren zijn geel (tot 700,000); die van het stekelbaarsje witachtig en liggen in een nestje, door het mannetje uit plantenstukken vervaardigd. Hij zelf bewaakt en beschermt zijn kindertjes. Elk paartje stekelbaarsjes heeft zijn 28
eigen terrein en het duldt geen ander visch in zijn omgeving. Wie zulk een nestje in zijn aquarium hebben wil. hoeft een koppel stekeltjes alleen en met rust te laten. Ziet ~e wel dat meerdere kleine bakjes geriefelijker zijn dan één groot ! In den paarlijd is het driedoornig stekelbaarsmannetje van onder heerlijk rood
Eendenkroos. -
Yoorlpla nfi ng door verdeeling.
gekleurd ; het kleine, negen tot elfdoornig, zwart. Oe wijfjes der beide soorten blijven zilverwit. Vangt gij een stekeltje, dat er opge-zwollen uitziet, dan is zulks een teeken 29
.dat het een lintworm in zijn spijsverteringskanaal wonen heeft ( Triaenophorus nodolosus of Schislocephalus soJidus. Blz. 104) Zooals wij reeds zegden. moefen al de nieuwe visschen nagezien worden. Bemerkt gij op hun lichaam soms een ovaal schijfje. dan hebt ge hier te doen met een bloedzuigend het woekerkreeftje, stekeltjesbotje (Argulus foliaceus), dat met zijn twee zuignappen zich op de schubben vasthecht Driehoekig Kroos en zijn haarfijne zuigVermenigvu ldigt zich tromp . stevig als een door deeling In d,·n tusschen Winier wortelloos en stalen draad, diezelfde schubben in slierten. loodst. Met een tankan ook dienen puntpasser getje. - een - , rukt men de stekeltjesbotjes van hun slachtoffers af en men plaatst ze in een afzonderlijk bakje om ze aandachtig na fé gaan, vooraleer zij, bij gebrek aan vischbloed, na wekenlang vasten, stillekens sterven. Opgepast ook voor de vischjes
'
30
waarvan het lichaam met vlekjes dons bedekt is. Hier woekeren onder de schubben de doodende schimmels Saprolegnia en Ag/ia. (Biz.1 01) Een gulden regel bij het aquaiumwerk : uw thermometer moet steeds dezelfde warmte aangeven. Verwaarloost gij die temperatuursregeling, dan vermoordt gij wëtens en willens al uw visschen. T usschen de waterplanten, die den Winter doorgroeien (waterpest. vederkruid, sterrekroos. hoornblad) begint het kuitschieten. Op die ondiepe plaatsen komen de grondeling (3000 witblauwe eitjes van 2 mm. diameter). de brasem (300.000 lichtgele eieren. 1.5 mm. diameter). de voorn (100.000 lichtgrijze eieren) de schieter of hesseling ( 100,000 heldere eieren). Wat een aantal. doch het bent der vijanden is eveneene zeer groot ! De mannetjes dezer soorten krijgen wratachtige uitwassen op kop e.n lichaam zoodra de paartijd aangebroken is. Met ons schepnet is er stellig eendenkroos (Lemna) uit het water medegekomen en ook wel driehoekig kroos (Lemna trisulca), dat immer onderge31
doken · leert en prachtig ·effekt in de watermassa maak!, terwijl de andere kroossoorten een onmisbaar sieraad van den spiegel onzer vischpaleizen zijn. T usschen de haarfijne worteltjes met hun nog fijnere topjes leven allerlei kleine kreeftjes el1 eencellige wezens, waarvan wij er latereenige met ons vergrootglas (liefst een diamantbewerkersloepe, die
r --·------- - --- --
·-- - - - - - - - -- __, ' st: c--. Aquarium om de gedaanleverwisselingen der waterkevers Ie besludeeren.
in 'drie stukkrn vouwt ; vergrooiing : 10 maal) aandachtig zullen onderzoeken. * llo * Naast onze vischaquaria gaan wij .32
thans een verzameling van waferinsecten aanleggen. Wij beginnen de studie met de waterkevers en de waterwantsen. Beide groepen behaoren tot de vleeschefers (aard- . wormen , snippels versch vleesch, waterslakken). Waterkevers zijn bijters. met horizontale haken. die zich . van links naar rechts bewegen ; wanlse11 hebben een zuigmond , bestaande uil een geleden snavel. Een onzer schoonste waterkevers is de geelgerande waferlor(Dytiscus marginalis). Hij is drie tot vier cm. lang ; zijn eivormig lichaam is vlak gewelfd ; de poolen hebben den vortn Geelrand eener breede roeispaan, (3-4 cm.) waarmede hij forsch Scheidt. wanneer het water doorklieven hij vastgeno men De olijfgroene wordt. een wil kan. slinkend vocht af dekschilden het en borstschild worden door een gelen· room versierd. Die hoornachtige vleugeldeksels (uit chitine) zijn glad bij het mannetje en .H
2
geribd bij het vrouwtje. Het mannetje heeft ronde zuignappen aan de voorpoolen, waarmede het zich, gedurende
Voorpoot mei zuignap van hel Geelrand-mannelje.
· de paring, op het lichaam van het vrouwtje vastzet. Daar de geelrand, evenals al de 34
leden zijner familie, door verfakte luchtbuizen (tracheen) adem{, waarvan de openingen of stigma's onder de vleugals liggen, zoo is hij gedwongen van tijd \of tijd aan de oppervlakte te komen. Hij steekt ~an het achterlijf boven de water-
Yf.
Ceelrand- Wlilfe Voor- en middenpoolen van hef mannetje zijn aangeduid om aan te loonen hoe zij. bij het p1re n, het wijfje vasthouden. Dit vasthouden kan dagen duren.
oppervlakte uit en heft de dekschilden even op, zoodanig dat er lucht in de stigma's komen kan. Daar de geelgerande watertor een geweldig roover is, mag hij nooit met visschen of watersalamanders samenge35
bracht worden. Even zoo vraatzuchti g is de larve van den tor, een zonderling dier met sikkelvormige gifthaken, die
Hoe het geelrand-wijfje met haar legboor een ei in den stengel van een waterplant afleg!. Daarnaast het ei in een rietstengel.
tevens zuigorgane n zijn. Het is geraadzaam de 'beet van den geelrand of van zijn larve. waarvan de veroorzaak te pijn 36
geweldig zijn kan, onmiddellijk met jodium-tinduur te behandelen. De larve van den geelrand hangt gewoonlijk rustig met den kop omlMg, in halve-mMn vorm. aan de wateroppervlakte. Komt er een buitdier in hMr nabijheid, dan slaat zij haar gifl-
- - - ---
- -- - - - -
Inademing bij den geelrand.
tangen in het dikkopje. b. v. De verlammende giftstof loopt in de wonden en maakt de eiwitstoffen van het dikkoppenlichaam gereed om verteerd te worden, Wanneer de larve 6 tot 7 cm. bereikt heeft, kruipt zij in de aarde om er te verpoppen. Wij moefen tegen dien tijd een platte schotel of een blok. half 37
met water en half met aarde gevuld. te harer beschikking stellen. Na een drietal weken in die aarde ·als pop gerust te hebben, kruipt de volwassen geelrand, een krachtige platbodem met stevige kiel. te voorschijn.
Kop der Geelrand-larve
Wie over materiaal beschikt kan het nog fraaier aan boord leggen. In een waterbak wordt een glazen pot van kleiner formaat aangebracht, en met bladgrond gevuld. Aan den boven het water uitstekenden rand bevestigt men een metaalgaas, dat schuin in het water ~floopt om het klimmen der kevers te 38
vergemakkelijken. Mooier, pradischer inrichting voor de studie van waterkevergeschiedenissen kan men niet uitdenken ! Het paren, het eierleggen, het larvenstadium, het popstadium, alles wordt ons door de glazen wanden getoond. (Blz. 32). Onze geelrand en de andere torren
larve van den Geelrand (6-7 cm.) In A groole ademopening
gaan graag op het kurken eilandje van hun verblijf een dutje doen . Tegen den avond beginnen zij te vliegen (aquarium met ruit op kurk of latjes toedekken). In het vrije verhuizen ~
zij op die manier van de eene gracht naar de andere om voedsel fe zoeken. De maan speelt hun vaak parten. 's Nachts trekken blinkende serre-ruifen en dakgoten 'de watertorren aan en zoo verdwalen ze wel eens langs een afloop in een regenput of ziet men ze 's morgends hulpeloos op de ruifen eener broeikast liggen .
Pop va n den Geelrand in bladgrond.
De geelrand is verzot op de koppen van andere waterinsecten . Ook de eieren van doode wijfjes worden door de gulzige soortgenooien uit het lichaam gevreten De geelrand moet bepaald afzonderlijk gehouden worden ; zoo niet, doodt hij al de andere wezens uit het aquarium . In afzonderlijke bokalen zetten wij daarom ook de andere leden zijner familie, d ie alle op dezelfde wijze ademen en 40
de beide achterb~enen bij het zwemmen gelijktijdig uitstrekken. Om ze te leeren onderscheiden, moefen wij lengte en borstschild in 't . oog houden.
41
lijs{ der voorname W aferkevers. I. HALIPLIDEN of RONDBUIKZWEMMERS : zwemmen mel afwisselende bewegingen der achlerpoolen. 1. Brychius elevafus : bleekgeel. mel vierhoeki~ halsschild (4 mm.} In lrage beken. 2. ffaliplus ruficollis : bruingeel. mel lrapeziumvormig halsschild, dal aan de basis hel breedsle is (4 mm.). T usschen walerplanlen. Lichaam lang~ovaal en van onder slerk gewelfd. 3. Cnemidofus caesus: geelrood, met slerk gewelfd lichaam en onbepaalde, grove vlekken op de vleugschilden. (3,6 mm.). Tusschen walerplanten. 11. · HYGROBIIDEN : afwisselende bewegingen der achterbeenen bij het zwemmen. ffygrobia farda : geelbruin lot roeslrood. Zwarte vlek mel uilloopers op de vleugelschilden. Halsschild mel lwee zwarte grenslijnen. (8,5-10 mm.) In slijkerig water.
lil. DYTlSCIDEN of ECHTE ZWEMKEVERS : zwemmen met gelijklijdige slooten der beide achterpooten.
A.
Is de kever meer dan 12 mm. lang?
1. Zijn hel halsschild en de vleugelschildenrand 42
met een gelen boord omzoomd ? Treft · men daardom; in het halsschild een zwartblauw trapezium aan ? Dyfiscinen of Ceelranden (28-30 mm.) Het mannetje heeft gladde. het wijfje langsgestreepte vleugelschilden. Mannetje met zuignap op de voorpooten. 2. Is dit niet het geval ? Colymhefinen : a) Bovenzijde bruin ; zijrand van het halsschild en der vleugelschilden geelbruin ; onderzijde zwart ; pooten bruin. Bruine Poelzwemmer (Colymbetes fuscus) 16-17 mm. Colymhetine. b) Halsschild en vleugelschilden met ertskleuren en goudbruinen zoom, Soms twee lichtere lengtevlekken op de dekschilden. Donkere Slijkzwemmer (Ilybius ater) 13-14 mm. Colymbetine. 3. Is er enkel een gele lengterand aan halsschild en vleugelschilden ; geen horizontaal bootdje aan het halsschild; kleur donkergroen? Breedlijfzwemmer (Cybister la!erimargina·lis) Mannetje met zuignap op de voorpoo!en. (3035 mm.) In groo!e. stille vischrijke waters. Dytiscine. 4. I:; de gele rand sleehls tot he! halsschild bèperk!. en is in het zwarte trapezium een gele haltervormige vlek aanwezig? Groeven zwemmer. (Acilius sulca!us). Het mannetje heeft een . zuignap aan de voorste poolen en gladde dekschilden ; die van het wijfje zijn van groeven voorzien ( 16- 18 mm.) Lichaam kort-ovaal. Dytiscine. 5. Lichaam lang-ovaal. zonder de gele haltervormige vlek op het halsschild. Bruine randen in plaats van gele. Geen dwarsboordje aan den achterrand van' 't schildje. Geronde Sloof-
+3
zwemmer (Hydaticus transversalis) Mannetje met zuignap aan de voorpoolen (13 mm.) Dy~ tiscine.
B. Is de kever minder dan 12 mm. en meer dan 6 mm. lang? Platte, zwarte of zwartbruine kevers : dek~ schilden soms met lichlf" of roodachtige vlekken. Achtervoet met twee gelijke, beweeglijke klau~ wen. Meest in helder en loopend water. In den winter vaak gezellig onder mos en boomwortels. Snelzwemmer. (Agabus). 7-11 mm. Dytiscine. ·
C.
Is de kever hoogsfens 6 mm. groof?
Kleur roodbruin, lichaam ovaal. geen schildje achter het halsschild. 1 . Bestaan de voeten der voor- en midden .. poolen uit vier geledingen ? Zijn de achtervoetendraadvormig? Dwergzwemmers (Hydroporinen) Lichaam lang-ovaal. (2,3-6 mm.) Overal zoowel in stilstaand als in stroomend water'. 2. Zijn er 5 geledingen. Streepteekening op hel halsschild. Noferus (4,5 mm.) In plassen. 3. Zonder streepteekening op hel halschild. Van boven groenbruin of geelgevlekt Kleine Grondzwemmer (Laccophilus). Bodembewoner. Overal in stilstaand water. (4.5 mm.) 4. Lichaam roestkleurig en bolvormig, boven en onder sterk gewelfd. Achtervoelen met 2. ongelijke .klauwen. Bolzwemmer (Hyphy~ drus). In grachten en kuilen. (4,5-5 mm.) Mannetje met gladde, kale vleugelschilden. Die van het wijtie zijn zijdeachtig behaard. 44
IV.
HYDROPHILIDEN of PIKZWAR-
TE WA TERTORREN : Groole, gladde. langzame kevers, die in stilslaande walers heel het jaar in beweging zijn. Verplaatsen afwisselend de achter- en middenpaofen eener zijde te gelijk. Zij paddelen. Maken een nestje met schoorsteen. Lucht aan den buik. die er daardoor verzilverd uitziet. tengevolge van de volledige terugkaatsing van het-licht. 1. Groofe Pikzwarte (Hydrophilus piceus). In de Antwerpsche omgeving in de brakke Poldergrachten, waar hij zich met darmwier, een groen zeewier(Enleromorpha inlestinalis). voedt. (4-3 cm.) 2. Kleine Pikzwarte (Hydrous caraboides). In stilstaand zoel water. (I ,5-1 ,8 cm.) V, DRAAITORREN of GYRINlDEN ; (Schrijverkens). In gezelschappen aan de oppervlakte van zuurstofrijk-, zonbeschenen water. Oogen door chitineband in twee verdeeld. De bovenste helften zien in de lucht. de onderste helften in het water. 1. Lichaam ovaal. Bovenzijde zwart : onderzijde ertskleur ; beenen bruinrood. Gewone draailor (Gyrinus natator) 5-6 mm. 2. Lichaam langwerpig, Bovenzijde met groenen glans ; Onderzijde roestbruin. Nachtzwemmer (Oredochilus villosus). Slechts in stroomend water, 't zij aan de oppervlakte, 't zij aan planfen of onder steenen. Zeldzaam. (6 mm.) Draaitorren kunnen uiterst moeilijk in ~qua rium gehouden worden. 45
Lijst van eenige voorname waterkeverlarven I. Ha/iplidenlarven : 14 mm. lengte ; aanhangsel van 5 mm. lengte aan het achterlijf. De kop is samengedrukt en heeft langs beide zeiden 6 enkelvoudige oogen (ocellen). Elk der 11 lichaamssegmenlen draag! een paar uitwendige kieuwen en een paar ruguilsteeksels. 2. Hygrobiidenlarven : 14 mm. lengte; 3 aanhangsels van 8 mm. aan het achterlijf. dat uit 8 segmenten bestaat. Kop en eerste borstring zoo groot als de drie volgende ringen samen. Lichaamsuilzicht als dat van een zilvervischje of suikergast. het blinkend insect uit duistere kasten en koffers (Lepisma saccharina). 3. Hydroporinenlarven : 8 mm. lengte ; lichaam vischvormig. Kop tot een langen neus uilgerokken. Lichaam onbehaard, in een lang uitsteeksel eindigend. 2 lange achlerlijfsaanhangsels met haartjes. 4. Laccophiluslarven : lange kop, die van het 10 mm. lange lichaam duiddijk gescheiden is. Lange voelen met zwemharen. 2 achlerlijfsaanhangsels met haartjes. waarvan er 4 bijzonder lang zijn. 5. C olymbefinenlarven : 15 mm. lang. 46
zonder de beide 7 mm. lange achterlijfsaanhangsels. Geen zweef- noch zwemharen. Kop vijfhoekig. leder lichaamssegment met sterrenteekenin~.
6. Dyfiscus- en Acilius!drven: op elkaar gelijkend (zie blz. 39) ; beide spoelvormig. d) Bij Acilius is de bovenzijde roodachtig. Eerste borstring (voorborstring) kegelvormig uilloopend. Achterlijfsaanhangsels korf en onbehaard. Het eindstuk van het achterlijf plaatvormig. 3,5 cm. h) Bij Dyfiscus zijn de achterlijfsaanhangbehaard. Sterke sikkelvormige vang- en zuigtangen. 5 cm. (Blz. 39). 7. d) !fydropbilus/drven : hebben niet. zooals alle waterkevers 2 klauwen aan den voet. doch slechts één enkele. Binnenzijde der. sterke. korte haken met verhevenheden. Sff"vige poolen met zwemhaarfjes. Zwartgrijze kleur. 5 cm. (Blz. 54). h) !fydrous!drven : één voetklauw, lange haken, op een kreeftenschaar gelijkend en van binnen van verhevenheden voorzien. Vanaf het 4de lichaamssegmenf (de 3 eerste dragen de p 0 ofen en heden borstringen) langs weerskanten verfakte drijfharen. 2 korte achterlijfaanhangsels zonder haren. 8. Gyrinus/drve : 12 mm. lang : 3 borstringen met 3 paar poolen. Achterlijf uit 9 se~menlen bestaande. Aan het 9de segment 4 uitwendige kieuwen : langs weerskanten 2. Aan de 8 andere achterlijfsringen langs iederen kant slechts één uitwendige kieuw. Alle tra" cheenkieuwen met wimpers. 47
HL -
LENTE!
Nog een prachtige watertor, doch van een ander slag. is de pikzwarte waterkever (Hydrophilus piceus) ; tevens na het vliegend hert (Lucanus · cervus, uil de eikenbosschen. hel groot-
Mannetje van den pikzwarten waterkever met driehotkige platen aan de voorpoolen
ste schildvleugelig i~sect onzer gewesten. Hij beweegt zich niet zwemmend, doch roeiend. De achter- en midden48
poolen eener zelfd~ z1jde worden gelijktijdig verplaatst. , Onze zwarte reus pagaatl ; hij gaat. hij trapt. als 't ware. in 't water. Traag kruipt hij gewoonlijk tusschen de waterplanten rond.
Knotsvormige voeler van Hydrophilus
Zijn bij de familieleden van den geelrand de voelers draadvormig, hier, in de familie van Hydrophilus, zijn zij als. knotsen. Men noemt ze daarom knotswaterkevers. Nochtans ziet ge die knotsvormige voelers niet zeer gemakkelijk. Ze liggen meest · rugwaarts tegen
Kop van Hydrophilus om de houding der voelers en der kaaklasters aan Ie geven ·
de zijden van het lichaam gedrukt. In hun plaats steken de kaaktasters, als draden , vooruit. Het mannetje heeft aan het laatste voetlid van den ·voorpoot een 49
driehoekige plaat, waarmede het vrouwtje gedurende de paring vastgehouden wordt. In tegenstelling met den geelrand en zijn verwanten, is de pikzwarte hoofdzakelijk een planteneter en een uitmuntend wierenverdelger in het aquariutp. Aardwormen lust hij ook wel en doode wat~rdieren peuzelt hij op. Zijn ademhaling is eigenaardig. Evenals Oytiscus moet hij de buitenlucht inademen en bovenkomen. Hij brengt echter niet het achtereinde, doch den
Nestje van Hydrophil\ls
kop bo,ven de oppervlakte. Horizontaal tegen den spiegel hangend, werpt hij het lichaam op de eene zijde. zoodat de voeler der andere zijde een weinig uit het water steekt. De v.oeler is · daarbij rugwaarts gericht en dicht tegen de~ kop gelegd. Het laatste lid der breede voelerknots bereikt de borst ; het eerste lid staat met de buitenlucht in verbinding. Daar voelerknots, borst en eerste 50
achterlijfsring met fijne, zijdeachtige haartjes bezet zijn, zoo worden zij door het water niet bevochtigd. Wanneer nu de pikzwarte waterkever zijn adembewegingen begint, wanneer hij zijn achterlijf uitzet en samentrekt. de vleugeldeksels opheft en neerlaat. dan vloeit een ononderbroken stroom dampkringsluchtover de voelerknots weg naar debeide ademopeningen der vóórborst Een deel der uiigeademde lucht verzamelt zich onder de vleugels ; een ander deel blijft echter als platte, zilverglanzende luchtbel aan de onderzijde van het lichaam. zoover als dit behaart is, zitten. Soms valt het den kever moeilijk met zooveellucht aan hel lichaam, terug
Geopend nestje met eieren
in de diepte verdwijnen. Hij moet zich dan aan waterplanten vasthechten en zich zoo naar beneden werken, daar hij te licht geworden is. Na eenige minuten komt hij weer terug om een meuwe mademing te doen. 51
In April en Mei spint het wijfje, meest onder drijvende waterplanten, een eivormig spinsel-kokon. Een hoogst .belangwekkend werk en gemakkelijk in ons aquarium waar te nemen. Het wijfje legt zich op den rug, met de poolen aan een blad steun zoekend. Vier buizen komen uit haar achterlijf te voorschijn, twee langere en twee kortere. Een witte, in de lucht verhardende spinstof vloeit er uit en wordt door de in beweging zijnde buisjes tot een zacht weefsel over.de buikzijde van den kever verwerkt (3/4 u.). Is de taak in orde, dan <;!raait het dier zich om, neemt het. weefsel op den rug, begint weer een tweede stuk over de buikzijde te spinnen en lascht beide weefsels zijdelings aan elkaar. Dan legt het wijfje haar eieren in den spinselzak en rukt er zachtjes het lichaam uit. Oe zak zal nu gesloten worden. Oe randen ervan worden tusschen de achterpoolen genomen, uitgelrokken en verlengd, gesloten en van een spits, een wimpel, een mastje voorzien door de draden van onder naar boven en omgekeerd te bewegen. (4 tot 5 u.). Dit schuitje met zijn mast dobbert, 52
door de winden gedreven, op hef water, tof het eindelijk vast blijft zitten fusschen waterplanten. Wordt het soms omgeworpen, dan komt het toch immer met zijn mastje terug in de hoogte. daar het zwaartepunt vanachter. bij het zesligtal eieren ligt. die veilig in de met lucht gevulde schuit rusten.
Hel wijfje van Hydrophilus werkt het wimpeltje van hel nest af.
Veel is er over de beteekenis van het mastje geredetwist. Oe eenen aanzagen het als een schoorsteen voor luchttoevoer ; de anderen, die vaststelden dat zijn punt niet hol was. meenden er een mast in te zien om het scheepje terug op te richten na mogelijk ongeval. Dit vraagstuk is nog niet opgelost. V astgesteld werd echter dát eikokons, van hun mast beroofd. zonken. Van uitkomen der eieren was er dan geen spraak. 53
Oe kleine larven sluipen na twee of drie weken uit de eieren en blijven nog eenige dagen in het kokon. Dan boren zij door den wand van het nestje en geraken in het water. Nu is het het oogenblik om ze in het aquarium voor larvenkweek te brengen. Beschikt ge over zulk toestel P.iet. dan
Larve van Hydrophilus met gevaarlijke kaken
wacht ge tot de larfjes tot zwarte, dikke, plompe, iets wormachtige wezens, zooals de gee,lrand-larve, opgegroeid zijn, vooraleer ze in den verpopblok te brengen. In tegenstelling met den kever, is de larve van den pikzwarten tor een vraatzuchtig dier, dat een voorliefde voor waterslakken toont waarvan zij de huisjes met haar geweldige kaken verbrijzelt. Geen zuiger dus zooals de geelrand-larve ! * ** 54
De natuurvriend, die er op uit is een dier gedu'rende zijn gansehen levensloop na te gaan. vanaf zijn eerste ont-
Walerassel. Hel wijfje van dil kreeftje draagt haar eieren op den buik ( 12 mmJ
wikkelingssta.dia in het doorzichtige ei, kan geen beter studievoorwerpen vinden dan de waterslakken. 1.-f
Îl Buikzijde van de walerassel mei de eieren (wijfje)
Een stilleven van zoelwaterslakken is onmisbaar in elk aquarium. Die diertjes 55
maaien met hun raspvormige tong de wieren van de ruiten en levens verorberen zij, tegelijk met dt> waferassels (Assellus öquaticus). die kleine kreeftjes zijn. al de afvalsprodukten op den bodem . Een echie ploeg van den Reini~ingsdienst !
~
Broedzak bij hel wijfje der walerassel (in doorsnede) Het middelste paar der borstpoolen vormt een plaalvormigen bodem
Steeds hebt ge slakkeneieren op de ruiten te uwer beschikking, Onderzoek die regelmatig. dagelijks, met uw vergrootglas. Daar zult ge wat aan beleven I En teekenen in uw schetsboek, al wat u treft !
Groole Poelslak
De voornaamste· soorten voor u zijn de groote puntige poelslak (Limnea stagnalis), de trechtervormige oorslak 56
(Limnea auricularia) en de platte posihoornslak (Planorba vulgaris), net een
~
A.
Ontwikkeling eener poelslak. Mei de loepe op den glaswand waar Ie nemen. - I. eieren in gelalien 2. de algemeene vorm van hel dier wordt zichbaar. 3. De oogen en voelers leekenen zich af.
rol worsten. Die slakken zijn verlekkerd op voorjaarshaarstren g en eendenkroos. Builen die twee voederplanten moet de
~
Oor- of Trec hterslak
Posthoornslak
beplanting dus voo ra l geschieden met vederkruid, waterpest, hoornblad en bron-
Bronmos. een waterbladmos
mos (Fontinalis antipyrelica), een blad57
mos, dat op ondergedompelde voorwerpen wast. Het paren,·- slakken zijn tweeslachtig-. en het afleggen der eieren is hier goed gade te slaan .
•
• * De paarlijd voor de watersalamanders gaat beginnen. Arlissen. arfisten, duivelhagedissen, vuurduivels. of hoe de volksmond die diertjes ook noemen wil. zijn nauwe verwanten van kikvarschen en padden, Evenals deze leggen zij eieren in het water. waaruit na zekeren tijd larven komen, op dikkopjes gelijkend, met kieuwademing. De voorste poolen verschijnen bij hen het eerst. terwijl bij kikkers en padden de achterste het eerst zich vertoonen. Volwassen geworden ademen de watersalamanders door longen. Ze leiden dus een dubbel leven, om zoo te zeggen. Met kikkers en padden vormen zij de klas der vorschdieren tweeslachtigen of halfwaterdieren. Veel dwaasheden worden over die onschuldige wezentjes vertf'ld, met het ongelukkig gevolg, dat schooljongens en onwelende lieden er duizenden van vermoorden, Zij zijn echter zoo nuttig• .58
daar zij veel schadelijke wormen en insectenlarven verorberen, Hun huid bevat wel giftklieren, doch dit gift zou slechts nadeelige gevolgen kunnen hebben, indien het in ons bloed moest geraken.
oe6. e j
~
s
e
•••
6
1\\ ,~· ?~ril I \i . \' }~r ·,. t,
11
I
.!
1
I
·
e~ ' .
~.
Ontwikkeling van een walersalamandere !je. I. Ovaal. afzonderlijk gelegd ei . 2 . Vijf dagen later .3.Tien dagen nadien. 4 Larve met uitwendige kieuwen en slc>mpjes der voorpoolen (rugzicht). onmiddellijk na het uitkomen. 5 Buikzicht der zelfde larve. 6. Larve. twaalf dagen na het uilkomen (rugzicht). 7. Zelfde larve (zijzichl). De achierpoolen teekenen zich af. 8. Larve van 6 weken. 9. Larve van drie maanden, korf voor het verliezen der uitwendige kieuwen. Zij wordt dan longenademer.
Het is zuur en melké!ch!ig. Wordt het in het bloed ingespo!~n. dan werkt het 59
verlammend en legt het hart in samentrekking stil ; het veroorzaakt geen stuipen. Wanneer wij paling stroopen of eten, denken wij er dan aan, dat zijn bloed een der hevigste giften bevaJ. die tot heden toe bekend zijn ? Die giftstof is ook maar weer gevaarlijk als zij door een wonde in ons eigen hloed zou komen, Weg dus met schrik of hijge-
loof Hoe moet het watersalamanderverblijf ingericht worden ? Redelijk groot aquarium met bodemzand en eenige waterplanten, voor de eierenaflegging. De eitjes liggen afzonderlijk aan die plantjes : meesfttl fusschen samengevouwen bladeren. VOEDSEL a) In 'f aquarium; gesneden regenwormen, stukjes gehakt vleesch, in 't water geworpen.
b) In hef terrarium met waterhak; kleine vliegen, meel- en regenwormpjes aan land gegeven. De watersalamanders kunnen zeer goed tegen 'f glas opklimmen. dank zij hun nagelioaze teenen, en 's nachts de plaat poetsen. Ge vindt ze dan vaak verdroogd onder 'teen of ander meubel. Daarom moet het water laag staan. 60
~?:» 1'.
s~
4
Ontwikkeling van een paddeneilje. (gemakkelijk mei de loepe Ie volgen) I . Eieren in gelaliensnoer 2. Vorming van een schijnvaartje. 3. Vorming van een vaartje. 4. Twee voren. 5. fluweela'chlig uilzicht mei donkerbruin gladde schijf. 6. Venorming der e1ljes. schijven en kruisjes -verdwijnen : alles fluweelachtig. 7. Mond en oog leekenen zich af. 8 . Zwarte streep en stippeltjes. 9. Beweging van hel staartje. 10. Larve aan gelaliendraad . 1 I . Mond mei drie lippen . 12. Spiraalvormige darm. ! 3 14. Uitwendige kieuwen. 15. Overblijfsels der uitwendige kieuwen 16. Rug mei gele vlekjes. 17. Onderlip mei landjes . 18. Oogen en neusgaten . 19. Spiraculum voor den afvoer van he{ ademwater dal langs de inwendige kieuwen gegaan is. Hel hart schemert door. 20 Volwassen paddendikkop mei spiraculum links. 61
Er moet steeds een eilandje van kurk in hun waterbak drijven, daar ge met longademers te doen hebt. Liefst wordt de voorkeur aan een nat terrarium gegeven. Dan kunnen de watersalamanders. die feitelijk landbewoners zijn en slechts in de paarperiode te water gaan, van tijd tot tijd een aangenaam wandeltoertje op het droge ondernemen. Het water moet dikwijls ververscht worden, daar het spoedig onlekker begint te ruiken ten gevolge der huidklierafscheiding. Ook
I. Paddenlarve aan waterplant. 2. De twee achterpoolen ontslaan. 3. De 4 poolen zijn volgroeid. 4, De slaart verdwijnt: bijna gereed voor 't vochtig terrarium .
kunnen geen visschen met watersalamanders in een aquarium huizen, daar de vloeistof te gauw bederft, wat doodelijk op de visschen uitwerkt. Een vochtig terrarium is heel een62
voudig een gescheurd aquarium,. door lekkagedusonbruikbaargeworden, waarvan de bodem met een laag aarde bedekt is en waarin ge een waterbakje .(bloempofschotel, fotografiebad) geplaatst hebt. In zulk bijzonder terrarium hooren ook de jonge kikvorschen thuis, die ge in een gewoon beplant aquarium opgekweekt zult hebben mei planfengroen en kleine aardwormen. Oe dikkoppen doen er zich tegoed aan, wanneer die piertjes dood en aan 't verrotfen zijn. Zoodra een uwer kikkerlarven met vier poolen en zonder staart op het kurken eitand gaal ziUen, dan moe{ hij m
xx4~
Zalm (50-150 cm.) Let op de vetvin zonder stralen, lusschen rugvin en slaarf.Bij manneljes is in den paarlijd de onderkaak lol een krommen haak vervormd.
het vochtig terrarium, of 't is er mee gedaan. Daar krijgt hij dan. evenals watersalamanders en kweekeliogen-paddekens vliegen. kleine aardwormen en allerlei levend klf';ngoed .
.•..
6.1
Het ku itschieten bij de visschen gaat voort om in Mei zijn hoogtepunt te bereiken. De zalmen (Salmo salar) verlaten onze ri vieren, na hier hun eieren gelaten te hebben ; de elft of meivisch
De h1mngachlige Elft (40-60 cm .)
(Aiosa finfa), een haringachtige, is van zee aan het terugkeeren, om een drietal maanden bi j ons te verblijven en zijn eieren aan het zoet wa!èr !oe te verfrouwen. Niefs voor onze aquaria !
64
IV. -
MEIMAAND
Mei is voor de visschen de echte paarmaand. De wateren zij~ noch te laag, noch te hoog en ze beginnen zich stilaan te verwarmen . Talrijke waterdiertjes, van allerlei slag, worden door het Meizooneken gewekt en verlaten hun winterherberg. daar beneden tusschen riet-'
Hals- en rugschild van Haliplus
Hals en rugschild van Hygrobia
stompen, waterplanten of in het slijk. H~t élélntal kleine kevertjes, die bij het z-wemmen de achterpoolen afwisselend bewegen en een derde familie van water65
3
torren vormen, wordt eiken vangdag al grooteren grooter. 'f Zijn vlugge diertjes, met fraaie teekeningen op de rugschilden, uit de familie der Halipliden en Hygrobiiden. Zie blz. 42, 46. Hier en daar vertoont zich, op de warm-gezonde plekjes, een levendig troepje draailorren (Gyrinus), schrijverkens, zooals het volk ze noemt. Met
Draailor
twee oogen kijken ze in de lucht, met twee andere onder water. Onnoodig er mede te nemen voor hef aquarium. 't Zijn gasten.die groole wateroppervlakten noodig hebben om er hun gymnastische oefeningen uit te voeren. Bij ons thuis sterven ze na eenige uren. (Zie blz. 45, 47) . In de waters aan den noordkant der stad kunnen we thans nog een vierde slakkensoort vinden : de /evendba66
rende moerasslak (Paludina vivipara). Wanneer dit dier uit zijn huisje te voor.. schijn komt. zien wij een dikken, · breeden .voel en een snuitvormig verleng.. den kop. Bij Paludina onderscheiden , wij mannetjes en wijfjes, een uitzondering onder de slakken. Bij mannetjes. die betrekkelijk zeldzaam zijn, is de rechtervoeler zeer verdikt. Daarin be-
Levendbarende moerasslak met deksel (d)
vindt zich het geslachtsorgaan. De wijfjes zijn van twee gelijke draadvormige voelers voorzien, Hef huisje is kegelvormig en groot. omdat de eieren zich in het moederlichaam ontwikkelen, Naarmate de jongen genoeg gevormd zijn, worden zij door het moederdier uitgestooten. Zij hebben dan een kalkhuisje met vier windingen, door stijve haren bezet. Onze moerasslak draagt op den voet een deksel met ringvormige groei67
strepen: waarmede zij haar huisje sluiten kan. Zij houdt het in de onreinste waters uit. In een afzonderlijk aquarium brengen .wij. naarmate wij ze kunnen bemachtigen, de voornaamste soorten waterwantsen bijeen. Deze zonderlinge inseden steken hun buitdier en storten tegelijkertijd een gift in de wonde, waardoor het verlamd wordt. Onnoodig een aangestoken stekeltje of kevertje bijv. te bevrijden. Het sterft toch. Waterwantsen leven van vloeibare spijs, van de lichaamssappen. Onze waterwantsen zijn ofwel : 1o
ZWEMMERS ,
rugzwemmer,
{Notoneda glauca). buikzwemmer (Co-
Rugzwemmer
rixa Geoffroyi), weegluisvormige of platte waterwants (Naucoris cimicoides}. 68
Buikzwemmer
Zwemwants of platte waterwants
2° KRUIDE.RS : waterschorpioen of leennijper (Nepa cinerea). Slaafwants
(Ranatra linearis). welke tusschen water- en oeverplanten verblijven . Beide ademen aan de oppervlakte door een adembuis. die bij de larven (onvolledige gedaanteverwisselingen : ei, larve, vervellingen. volwassen insect of imago) 69
zeer kort is. Op de poolen dier kruipwantsen verblijven vaak kleine roode larven der watermi/fen (Hydrachnyden),
.•
~--
{~f!4i ~ ?tj Waterschorpioen a) adembuis. vp) vangpunl. e) ei mei? haarvormige aanhangsels
tot de spinachtige dieren behoorend, en welke men steeds in het aquariumwater als sierlijke robijntjes ziet rondrollen, met de achterpooljes lustig trappelend. Hoe. waterschorpioen en slaafwants hun prooi met de voorste paar poolen vastgrijpen. moet gij zelf maélr eens aandachtig nagaan. Dan krijgt gij meteen de verklanng over de vergelijking · met de schorpioen (spinachtig dier). Bemerk tevens hoe de slaafwants heel dikwijls onvindbaar is, dank zij haar 70
la; a) t~dembuis. vp) vangpoolen . e) ei met 2 hMrvormige aanhangse:s
Watermijl Zwemt ai r0llend.
groote gelijkenis met een plantenstengeL Waterwantsen vliegen 's nachts van den eenen plas naar den anderen . .3° LOOPERS op den waterspiegel, schaatsenrijders, wafermefers, welke
· leven van de diertjes, die op de opper-
Schaafsenrijder De schaduwvlekken (sch) bewijzen dat de waferoppervlakte door de voetjes ingedrukt wordt
vlakte vallen en van de bladluizen der water- en oeverplanten. (Hydromefra.) Deze vlugge wantsen met hun behaarde voeten, die vet afscheiden, glijden voorof achterwaarts op de gladde waterbaan (oppervlaktespanning) en kunnen evenmin als de draaitorren in het aquarium gehouden worden . Enkel in de vrije natuur moet men zulke dartele wezentjes in hun doen en laten na gaan. Buiten het water verplaatsen de mees72
te wantsen, vooral zwemmers en kruipers, zich al vliege~d . Een zeer belangwekkend diertje is de met zilveromsponnen waferspin (Argyronelra aquatica). Zij wordt in een beplant bakje gepllllltst, - enkel met
Luchtklok van de walerspin : kl) klokvormig weefsel. ei) eikamer. af) afsluiting in spinsel. I) luchlbel v0or het bewakende wijfje. v) verankering aan waferplanfen.
soorlgenooten, nooit met andere waterdieren - , om hllllr toe te laten een net onderwater. een echte duikersklok lusschen de planten te weven. In die duikersklob brengt zij lucht en legt er haar 7.J
eieren in. Haar achterlijf is steeds glanzend als zilver door de volledige terugkaatsing van het licht op de luchtlaag. welke zij in de haartjes naar de diepte medeneemt Zij voedt zich met waterassels. larfjes en kleine insecten, waarvlln er dus steeds in het spinaquarium moeten aanwezig zijn. Aan larven mangelt het thans niet meer. Ziehier een tabel om ze te leeren onderscheiden. A. Er zijn geen vleugelstompjes aan de bovenzijde der borst voorhanden :
1. drie paar hoornachtige gelede poolen aan de onderzijde der borst. a) geen onechte achterlijfspooten ....
Keverlarven. b) onechte achterlijfspoaten : aa) vijf paar onechte achterlijfspoo. ten .... vlinderlarven. bb) slechts een paar onechte achterlijfspoaten aan den laatsten achterlijfsring. Larve in een huisje van bladstukjes, takjes, vruchtjes, kleine posthoorntjes, 7+
zandkorrels......... Kokervliegenlarven (stokaas der visschers).
Larve van een kokervlieg, uil den koker genomen . ep) echte borstpooten. op) onechte achllerlijfspoolen. vr.) vreellangen .
2. Geen hoornachtige. gelede poolen ; hoogstens haren of onechte achter.
Koker van een kokerlarve uil bladstukjes
Larve der eendenkroosvlieg (Hydrellia) 75
lijfspoaten aan den laatsten achterlijfsring Lichaam meestal wormvormig ..... . Muggen- of Vliegenlarven.
Larve der steekmug
B. Er zijn vleugelstompjes aanwezig. 1. De mondwerktuigen zijn tot het bijten ingericht (vreetfan gen), .... Larven aan Waferjuffers en Eendagsvliegen.
2. De mondwerktuigen ZIJn tot het steken ingericht...... Larve van wa/erwan/sen.
Opmerkingen 1. Larven van waferjuHers ademen ofwel langs den endel76
Larve van waterjuffer met darmademhaling (a)
Larve van waterjuffer mei achterlijfskieuwen (ak)
77
. Zijdelingsche kieuweener eendagsvliegenlarve. 1) luchtbuis. zk) zijdelingsehe kieuw. r) lichaamsring
Larve van een eendagsvlieg met achterlijfskieuwen (ak)
78
darm (tevens voortgaande beweging in het water), ofwel door twee of drie achterlijfskieuwen. 2, Larven van eendagsvliegen ademen ofwel door bladvormige zijdelingsche kieuwen, ofwel door twee achterlijfskieuwen, die bijna zoo .groot zijn als het gansche dier.
Kleinvlinders der Poldergrachten : Deze vlinders brengen hun larvenstadium in 't water door. De eieren worden aan waterplanten afgelegd. De rupsen leven op de bladeren en bouwen zich uit stukjes afgebeten blad een huisje, door spinsel versterkt. dat aan schijf of steel met spindraden vastgehecht wordt. Daarin overwinteren ze vaak als pop en in 't late voorjaar vliegen de motten de vrije wereld in. Onze inlandsche watervlindeas behooren tot de Pyralen. a) Ca!aclysfa lemnafa : Rups zonder kieuwen in een koker op waterplanten vooral op Lemna (eendenkroos). Vlinder. met langwerpige, smalle vleugels ; de voorste driehoekig, de achterste korter en afgerond. Grijs~bruine tint. b) Hydrocampa nympheafa: Rups 79
zonder tracheënkieuwen in vlottenden koker of aan waterplanten, vooral onder aan de bladeren van witten en gelen plomp (Nymphea en Nuphar). Vlinder met groote driehoekige vleugels. Grijsbruine kleur. · c) Paraponix sfrafiolafa : Rups met kieuwen in een koker onder water aan planten; scheeren (Stratiotes) enz. Grijsbruine tint. Die zonderlinge kleinvlinders ZIJn een nauwkeurig onderzoek overwaard.
80
JUNIVREUGDE Wandelen wij in deze maand langs een dorpsvijver, dan zullen wij vaak kunnen vaststellen dat het water, aan brokstukken hout. vlondertjes en dies meer. een roodbruine kleur vertoont, Met ons net kunnen wij dan een brei bovenhalen. die uit duizenden en nog duizenden kleine kreeftjes (watervlootjes, zegt het volk) bestaat. Deze kreeftjes, welke gemakkelijk met onze loepe te onderzoeken zijn, bezitten zwem- en zweeftoestellen. Zij worden gretig' door alle vischjes gegeten, en van hun min of meer talrijk voorkomen in een vijver. kanaal of gracht hangt bijgevolg de vischbevolking af. Wij kunnen al die kleine kreeftjes tot drie vormen terugbrengen : springkreeftjes. eénoogkreeftjes en mosselkreeftjes. 81
Bijna al die lagere geleedpootigen maken gedaanteverwisselingen door. Hun larve heeft drie paar poolen.
I. De springkreeftjes of takhoorni-
Springkreeftje (Daphnis)
gen : Deze ronde diertjes zitten met het lichaam in een tweedeelige schaal. Oe kop steekt buitenuit en reeds met zwakke vergroofing ziet men het zwarte oog 82
dat meestal met een krans van heli~ cirkels, de kristalkegels, omgeven is ; den met microscopische wieren of algen gevulden gebogen darm ; den bladvormigen voet. in de schalen verborgen ; alsmede het haast doorzichtige~ steeds kloppende hart. Reeds met het bloote oog nemen wij bij de in het water huppende diertjes de beide tweede voelers waar, de antennen. Die van haartjes voorziene organen dienen hoofdzakelijk tot de voortbeweging. Tusschen schaal en rug bezitten de wijfjes een broedkamer, waarin zich de eieren ontwikkelen. Gedurende den Zomer vinden wij bij de meeste soorterf slechts wijfjes, die zonder de tusschenkomst van mannetjes jongen leveren. Eerst in den Herft ontstaan uit sommige eieren mannetjes welke kleiner dan de wijfjes zijn. Na de paring vormen zich, in plaats van de heldere zomereieren, donkere wintereieren. meestal door een hard omhulsel omgeven. Deze overwinteren. dra'gen in en worden door den wind met het stof overal verspreid. Vormen zich nu hier of daar door het smelten van den sneeuw plassen, dan komen uit die wintereieren 8.1
·weer wijfjes, welke zich, zonder bevruchting. gedurende den Zomer voortplanten. Tot de takhoornigen behaoren .al de daphniden. Daphnis is een oude herdersnaam.
11. De eénoogkreeffjes of roeipaotigen verfeonen een duidelijke geleding ·van het lichaam. Aan den kop bevindt
Eenoogkreefje (Cyclops)
.zich een onpaar oog. Vandaar den naam Cyclops: eénoogige reuzensmeden uit den Etna. die onder de bevelen van Vulcanus de bliksems voor· Jupiter~ .84
den oppergod, gereedmaakten. Opvallend zijn de lange antennen, het eerste voelerpaar. Bij het mannetje worden zij tot grijptangen vervormd. Het laatste achterlijfsegment vertakt zich in twee. ledere tak is van haren voorzien~ Het . wijfje dr~agt haar eieren in twee pakjes. langs weerszijden van het achterlijf. De voortbeweging geschiedt door sterke spror.gen. Vele roeipootigen leven als woekerdieren op de huid, de kieuwen, de vinnen of in de keelholte der visschen. Ten gevolge hunner vastzittende levenswijze zijn de bewegingsorganen meest verloren ~e gaan. Hun larvenvorm met drie paar pooten en de eierzakjes herinneren nog aan hun verwantschap met de roeipootigen. De sfekeltjeshot, waarover wij reeds spraken .. behoort tot deze groep. (zie blz. 99). 111. De mosselkreeffjes bevinden zich vaak in grondvanqsten van grachten. In groote vijvers leven zij in de oeverzone. Het lichaam steekt in een _vuil-gele schaal. welke goed op die van een mossel gelijkt. De bewegingen zijn niet meer rukkend, doch gelijkmatig. Uit de dubbele schaal komen dan. 85
bij hef zwemmen, de voelers of antennen en de bladvormige poolen te voorschijn. Bij Cypris. de voornaamste soort, merken wij weer een donker oog
Mosselkreefje (Cypris)
aan de rugzijde. Visschen eten Cypris wegens hun harde schalen niet, Zij zijn dus in tegenstelling met Daphis en Cyclops. van geener waarde voor de vischkweek. Cypris legt haar eieren aan waterplanten af. Haar naam .was ook die van Venus. de godin der schoonheid van de ouden. Het nazien mef de tien-m~al vergrootende diamantbewerkers- of Uurwerkmakersloepe is hoogst belangwekkend. Dit onderzoek moet echter over een geheel jaar loopen. ten einde de diertjes in al hun stadia te leeren kennen. 86
• •• De tijd van kuifschieten is nagenoeg geheel voorbij. De visschen zijn door het winterseizoen en hel eieren leggen verzwakt. Zij zien er slap, malsch en vermagerd uit ; zij kunnen thans niet in het aquarium gebracht worden, daar zij zich door een sterke voeding moeten ·opknappen, die al:een in de Natuur fe krijgen valt.}:.nkel kan een klein palingske wat kronkel-vreugde in de verzameling brengen.
87
HOOGZOMER EN VACANTIE Wanneer wij thans eenige scheppen in de gracht doen. halen wij een groot aantal muggenlarven en muggenpoppen boven. waarvan er een deel afzonderlijk gezet worden, ten einde hun gedaanteverwisselingen na te gaan. De rest gaat als voeder in het visschenaquarium. waar ieder bewoner graag zijn paart van die lekkere brokjes heeft. Wanneer gij nu aandachtig uwe muggenvangsten bestudeert, dan zult gij alles in uw bakje opmerken, wat er op de teekening staat ( 1). De muggen brengen het grootste deel van hun leven in 't water door. De volwassen diertjes kruipen uit hun drijvend popje en vliegen de wijde lucht in. Hef vrouwtje alleen zuigt bloed. anders komt er van eierenleggen niets. Het mannetje eet nooit en sterft na de paring. Het roo88
de larfje (ver de vase), dat de visschers als lokaas gebruiken, wordt ook een mug ( Chironomus) (2), doch geen steekmug
(Cu/ex).
.
Naast kleine muggenlarven vangt gij in uw net ook wel groote vliegenlarven, vooral in grachten langs weiden of stallen, dus waar dierenmest in gevloeid is. Het gemakkelijkst vindt gij de stokjeslarve van de geel en zwarte wapenvlieg (Strafiomys chamaelon); een grijs stokje, dat met zijn van haren voorziene adembuis en naar onder gerichte mondwerktuigen aan de oppervlakte drijft. Uit dit zonderling toaverstokje komt een prachtige vlieg. die men enkel op heerlijke slootbloemen aantreft. waar zij ho. nig puurt. Oe slokjeslarve leeft \ an rottende stoffen ( 3 en 4). Een even mooie vlieg komt uit de rattenstaartlarve te voorschijn (5). Oe slaart is hier weer een adembuis, wier opening steeds aan de wateroppervlakte ligt. Oe bruine slijkvlieg, net een bijtje. (Ensfalis fenax) is eveneens een bloemenvriendin met twee vleugels.
•*• T usschen onze muggenlarven en pop89
J-
-==---- -::::.
==- · ~
-=--- -
~
- ---
0
I. - I. Eieren pakje. door het wijfje op het water gelegd. 2 Larve mei mondwerktuigen (m) en adembuis (a) 3. Zwemmende pop met adembuis (a). 2. - Larve van de pluimmug, de roode slijklarve der visschers. - 3 Stokjeslarve der wapenvlieg. Rechts stoot het dier luchtbellen uit om te kunnen dalen. - 4. Silhouet van de wapenvlieg, die uit de stokjeslarve komt (zwart en geel. I 5 mm ) - 5. Ratlenstaartlarve met de adembuis aan de wateropper· vlakte .
90
pen, waarvan onze loepe weer den prachtigen, doelmatigen bouw zal doen kennen, zwemmen vaak kleine draadwormpjes, die tusschen waterplanten leven. Men noemt ze Naiaden, naar de half-godinnen uit de oudheid, de dochters van den oppergod Zeus, die over beken en rivieren heerschten (van 5 tot 20 mm.) (6). Op den bodem van ons aquarium leven soms een of meer roode beekbuiswormen (Tubifex rivulorum) (3 1/2 cm.). Het achtergedeelte van den worm zit in zand of. slijk vast, hel voorste ge;. deelte is in gedurige golving (7). Op den slootbodem zitten zij met miljoenen bijeen, Een slag op het water of een steen doet plots het roode Tubifex-veld verzwinden. In golvende beweging ook zwemt de zwart-groene bloedzuiger of echel (Nephelis vulgaris) door het water (8). In ons aquarium voedt hij zich met kleine zoetwaterkreeftjes en wormen. Op een mooien dag is hij echter uit den bak verdwenen. Het heimwee naar de gracht heeft hem doen vluchten en wij vinden hem wellicht hier of daar verdroogd onder een meubel. Geen vaste klant dus. 91
Platte, grauwe ovale
bloedzuigers
( Clepsine) leven van zoetwaterslakken. die ze uitzuigen (9). Bruirie of olijfkleurige (Piscicola) woekeren op de zoetwatervisschen. Zij lijken op een aardwormpje en zijn zeer vlug. Zoodra wij nieuwe planten of vangsten hebben binnengebracht zien wij, na eenigen tijd. zonderlinge platwormen. die wij niet met slakkenechels mogen verwarren, als schïmmen over de glazen wanden schuiven. Geen enkel dier beweegt zich op zulke zonderlinge manier. Door fijne, met het bloote oog onzichtbare haartjes brengen zij een wervelende beweging voort. zooals het kleurpoeder, dat wij in hun nabijheid laten vallen. duidelijk aangeeft. Die platwormen (Planaria) voeden zich, evenals al de waterwormen overigens, met dierlijken kost (I 0).
••• Wij hebben al reeds gehoord van zeerozen. Wij hebSen er zelfs in het Aquarium v,an den Dierentuin met frisschekleuren kunnen bewonderen. 't Zijn alle zeedieren, net zooals de koralen en 9'.!
®~
® #
........ ......,L.
®
6. Een naias-wormpje. - 7. Golvende beekbuis-worm. 8. Bloedzuiger. - 9. Slakkenbloedzuiger.- 10. Glijdende platworm.- 11. Zoelwalerpoliep mei hangende vangarmen.
kwallen, die ook tot de holzakdieren Qehooren. In ons zoet water leeft er toch ook een geslacht van die vreemde wezens: de zoetwaterpoliep (Hydra) (ll).De hydra, - denk aan de fabelslang met zeven koppen - , wordt, zonder dat wij het weten, met waterplanten in de bakken gebracht. Zij leeft vooral aan onder.zijde van drijvende bladeren : eendenkroos, duitblad, waterlelie. Wanneer wij onze aquaria van nieuw plantsoen voorzien hebben, en alles tot rust gekomen is, kunnen wij weldra op de ruiten, zelfs met het bloote oog. hier en daar een zoetwaterpoliep op zijn zuignapje zien staan. De vangarmen: met de verdoovingscellen, worden in gereedheid gehouden om de argelooze Oaphnis, Cyclops en wormpjes, die voorbij schieten, met die zonderlinge lasso's te vangen en ze in den mond, welke tusschen de armen gelegen is. te brengen. Is de spijsve~tering afgeloopen, dan keeren de niet te gebruiken resten uit den lichaamszak weer langs denzelfden mond naar buiten. Hydra beweegt zich traag en houdt zich met een plakleertje aan de voorwerpen vast. De 94
poelslak (Limnea) verslindt al de Hy~ dra's uit ons aquarium. Wij moeten ze dus met · onze steekpipet in een klein bakje met zoefwaterkreeftjes en wormpjes plaatsen, om ze met onze loepe, waarvan wij ons nooit mogen scheiden, weer degelijk te b~studeeren.
• • • Veel. oneindig veel. valt er nog over het aquariumwereldje te vertellen. Met het aandachtig onderzoeken van planten en dieren, waaroverwijgesproken hebben, kunt gij, waarde kameraad, jaren en jaren bezig zijn, vooraleer gij er alles van weet I Uw oog, met Qf zonder loepe gewapend, moet opmerken, uw hersenen moefen de befrekkingen tusschen het water, de lucht. de planfen en de dieren zoeken. Tracht zelfs de harmonie der Natuur te. vatten. Zij zal U rijkelijk beleonen voor uwe moeite ! Teeken op en schets voortdur~nd. Boeken doorsnuffelen, dat komt pas achteraan. om te verqelijken of te volledigen. Naar buiten. naar vijver en gracht ! Daarvoor is 't vacantie I Wanneer die voorbij gevloden zal zijn, prijkt weer een hee!e reeks welgevulde 95
bakjes bij .de vensters. Het frissche leven erin gaat U ook levensblijheid schenken om het nieuwe schooljaar of de gekozen betrekking me{ moed aan te vatten I
Opmerking. Voor verdere studie gebruiken de na. tuurliethebbers : . · ''Gids voor dierkundige Waarnemingen". in drie deelen, van denzelfden schrijver en denzelfden uitgever.
96
Overzicht der meest voorkomende Ziekfen der Aquarhimvisschen. GRONDBEGINSELS. 1. Een gezonde visch draagt de rugvin steeds opgeheven en voert met de borstvinnen voortdurend flikkerende bewegingen uit. Neergelegde rugvin en aangelegde borstvinnen laten immer een ziektetoestand vermoeden. 2. Een gezonde visch moet snel vluçhten, wanneer men met den. vinger op hel aquarium klopt. en steeds smakelijk eten. 3. Het oog van dl!n visch kan ons ook inlichten over den toestand. Draait men een gezonden visch 90° om zijn lengteas, zoodat hij op de zijde ligt. dan mag het oog die draaibeweging niel volgen en het kijkgat moet onder den ondersten oogr~:~nd verborgen blijven. Bij een ziek dier behoudt het oog zijn stand, en volgt de beweging. · ·
I. ZIEKTEN VEROORZAAKT DOÖR PHYSIKALE- . EN CHEMISCHE INWERKINGEN. 1.
Vergiftiging door Koolzuurllnhydride :
begin van verslikk!ng, wegens gebrek aan evenwicht tusschen planten en dieren. De visschen komen angstig lucht aan de oppervlakte snappen. 97 4
Geneesmiddel: Een deel van het water vervangen door versch van dezelfde tempera~ luur. Zeer verzwakte dieren in bakjes brengen met weinig water, doch groole oppervlakte. Het aantal visschen in 't zelfde aquarium ver~ minderen. 2. Verkoudheid· verandering van water, zonder den warmtemder in 1 oog te houden : of te groote afkoeling in den winter. De ver~ koudheid verloont zich door de verlamming der zwemblaas. De zieke visch kan uiterst moeilijk, en slechts door heftige vinbewegingen in 1 water stijgen. Houdt hij met de bewegingen op. dan zinkf hij op den bodem. De verkoude dier'\n trachten zich aan de oppervlakte te hou~ den, door er op waterplanten te steunen. Geneesmiddel : In bak met lagen .water~ stand (tOcm.) brengen. Het water geleidelijk lot 30° C. verwarmen. Die temperatuur eenige da~ gen, tot eenige weken behouden. De visch moet weer rustig kunnen rondzwemmen. Daar.. na de temperaluur weer geleidelijk doen afne~ men tot de normale. 3. Versfopping : wegens ondoelmatige voe~ ding. Ook wel wegens de verkorting van het lichaam bij de goudvisschen. Daardoor ont~ slaan wijzigingen in de ligging van het spijsver~ leringskanaal. De zieke visschen blijven op den bodem liggen en vertoonen geen eetlust. Op~ gejaagd. leggen zij zich elders weer neder. Hun lichaam blijft opgezwollen. De draadvorm i ge afgang ontbreekt. 96
Geneesmiddel. De versfopte visch in water van dezelfde temperafuur met keukenzout brengen. Op 1 I. water doet men 5 gr. keuken(een koffielepel vol opgestapeld). Het dièr ledigt zijn darmkanaal volledig. 4. IJzerhoudend wafer : doet de oogen uitpuilen en verwekt blindheid. ·
11.
KWETSUREN.
1. De visch zwemt op de zijde. De doolhof van het oor is langs dien kant gekwetst. Het binnenoor is bij den visch, net zooals bij ons, een evenwichtsorgaan. 2. De visch zwemt op . den buik. Dubbele oordoolhof kwetsuur. Die verwondingen worden meeslal veroorzaakt door den vischhaak. Ten gevolge van den eigenaardigen bouw der visschenhersenen en het visschenoor zijn de meeste dieren. met den haak gevangen, voor ons aquarium waardeloos. daar de meeste toch sterven. na dagen geleden te hebben.
lil. Ziekfen door woekerwezens ofparasielen veroorzaakt. A. UITWENDIGE WOEKERORGANISMEN OF ·ECTOPARASIETEN. 1. Roeipoofkreeften, Copepbden of Vischluizen. Van deze zeer verworden kreeftjes zijn het vooral de wijfjes, die zich grijplangen of met zuignapjes op de huid van den visch vastzeilen De veel kleinere mannetjes zwemmen vrij rond 90
of woekeren op het vastziltende wijfje. De kreeftenvorm heeft door het woekerleven grondige wijzingen ondergaan. Ergl1silus (1-2mm). Achtheres (3mm.) 2. Sfl1l1rfkieuwkreeffen of Brl1nchiura. Hiertoe behoort het sfekelbofje.(Argulus foliaceus) (Blz. 30) Kleur der visschenhuid (5?mm). 3. Visschenbloedzuiger (Piscicola geometra) 2 tot 3 cm. lange, zeer dunne, geel en bruin geringelde wormen. Voeden zich met bloed en slijm Blijven op denzelfden visch. ledere beet- · wonde is levens een ingangspoort voor eencellige, ziekteverwekkende organismen. De andere bloedzuigers pijnigen en verzwakken ook de zoetwalervisschen, doch verlaten ze, nadat zij zich vol bloed gezogen hebben.
Tabel tot het delermineeren der Bloedzuigers.
I.
Geen uitstulpende snuit : Getande kauwplaten. 5 paar oogen. a) Hechtschijf 2/8der gemiddelde lichaams~ breedte ; Hirudo. Geneeskundige Bloedzuiger (10-12 cm) b) Hechtschijf 1/ 2 der gemiddelde lichaamsbreed te : Aulastoma Onechte Paardenbloemzuiger ( 10 cm). 2, Geen kauwplalen. 4 paar oogen : Nephe· lis. Gewone Bloedzuiger (8 cm.) 11. Uitsluipbare snuit : 1. Lichaam vlak en breed: C/epsine. Slakkenbloedzuiger (2·4 cm) · 1.
100
2. Lichaam rolvormig: Piscicola. Visschenbloedzuiger (2-.3 cm.) Bestrijding der groote uitwendige woe-
kerdieren. Verdachte verhoogingen der huid grondig nazien. Laat u door de kleur niet misleiden, (beschermende lint der parasieten). Gebruik de loepe ! Neem den visch daartoe in een natten doek. en ruim de woekerorganismen met slijf penseel of tangetje (pincet) weg. 4. Miscrocopische uitwendige Huidwoeker-
organismen. De.ze zijn veel gevaarlijker. a) Plantaardige Parasieten. de schimmels Saprolegnia en Achlya (zie blz. .31) Het eenvoudig zwamlichaam. dat op draden gelijkt (het mycelium) woekert in de huid. De rest van de plant. mel de vruchtlichamen. hangt in 't water. Vergdijk met broodschimmel. De sporen (zaadjes) komen in huidwonden der visschen en groeien er. Geen rotsen noch scherpe voorwerpen in het aquarium.
Bestrijding. Het aquarium in 't donker stellen of hel wat verwarmen. en voor verversehing van hel water (zuurstof) zorgen. De dieren, die zulke schimmelweiden op het lichaam hebben, met natten doek vastnemen en beschilderen met een sterke keukenzoutoplossing. (10 gr. per 100 gr. water Daarna krijgen zij een zoutbad (6-7 gr per I I. water.) flink afwasschen volgt erop. Bij zulke achtereenvolgende baden kan men een zeef gebruiken, waarin de palient geplaatst wordt. De visch zal dan meer op zijn rust zijn. 101
b) Dierlijke Parasieten der Huid, aa) Geeseldieren of Plageliafen (Cosfia necafrix), eencellige. microscopische wezens md zweep, hd bewegingsorgaan. Er ontslaan troebele. onregelmatige vlekken. Visch afzonderen. Levensgevaarlijk. Bestrijding : bad van zoulwa!er, gedurende I/2 uur, en 2 lol 3 dagen herhalen. 2 gr. keukenzout per 100 gr. waler, (3 opgestapelde koffielepels vol}. bh) Wimperinfusoriën of Ci/iafen, eencellige, microscopische organismen mel bewegingshaarljes. Chilodon cyprini, doel een blauwwille'n sluier over de huid ontslaan. De visschen liggen zonder eellusl op den bodem, keeren zich op de zijde, en sterven van uilpuHing. Vooral karpervisschenen goudvisschen. Bestrijding: Zoutbad zooals legen C osfia (aa). lchfhyophthirius mulfifiliis plant zich op ongemeen snelle wijze voorl. De ziekte kenleekent zich door scherp omrande wille vlekken van I /2- I mm. diamder, en eveneens door scherp omrande gaatjes in de huid, waarlangs hel woekerdier de huid verlaten heeft. De huid wordt geheel vernield. zoodat de ribben en vinstralen blootkomen.
Bestrijding, De in de huid verblijvende parasieten zijn niet le bereiken, zonder den visch le dooden. De in hel water zwemmende eencelligen kunnen vernietigd worden, door de visschen uil hel besmeHe· aquarium le nemen. Na 102
.'3 dagen zijn de jonge parasieten zonder waard dood. De zieke visschen brengt men dagelijks verschillende malen in versch water. Geen bodem grond noch planten. Na het bad wordt het bassijn met sterke zeeploog of keukensoda-oplossing g~reinigd.
cc) Microscopische Wormen : Gyrodacfy/us elegans en Dacfy/ogyrus auriculafus,
(I mm.). Leven op huid en kieuwen, waartegen zij door de zuignap aan hun achtereinde en door haken zich vastzetten. De aangetaste visschen schijnen met een blauwachtigen sluier overdekt. De vinnen liggen neer en schijnen aaneengekleefd. Het lichaam wordt overallangsheen geschuurd, om zich van de pijnlijke parasieten te ontdoen. Vaak staan de doór de wormen bezette kieuwen wijd open, zoodat de mttsl:oken kieuwblaadjes zichtbaar worden. De meeste onzer goudvisschen sterven aan die woekering.
Bestrijding. Een der volgende baden ; Purper kaliumpermanganaat: I cgr. per I. water. gedurende I /2 uur. Grondig afspoelen. Opgefet op de gelijke temperatuur ! Ammoniakbad : 0.5 gr. per I. water. gedurende 5 tot I5 minuten. Bad van zuurstofwater : I deel zuurstofwater met 8 tot I 0 deelen zuiver water. Bad van keukenzout of salmiak (ammoniumchloride der eledriekbewerkers. I ,5-2 gr, per .100 gr. water, gedurende I/4-I/2 uur. Goed naspoelen ! lOl
B. - INWENDIGE WOEKERORGANISMEN Of ENTOPARASIETEN. I.
Phmféldrdige microscopische Pdrélsie-
fen. a) Schimmel in lever, nierén, hart, spieren. lchfhyophonus Heferi. De aangetaste visch zwemt in zig-zag op zijn zijde. b) Hef fe hergen rijzen der schubhen : Bacil (eencellig staafje) der kreeftenpest (Bacillus pestis astaci). De schubben worden vooral eerst aan het staartgedeelte borstelig recht gezet ; daarna gaat de woekering over heel .het lichaam. Tot nog toe ongeneesbaar. De zieke dieren, met waterachtig vocht in de schubbenzakjes, verwijderen, dooden en de lijken verbranden. c) lngewélndswormen. Er zijn zoowat 45 verschillende lintwormen, 50 verschillende zuigwormen en 65 verschillende draadwormen uit het visschenlichaam welenschappelijk bestudeerd. Slechts in uitzonderlijke gevallen, veroorzaken zij denEdood. aa) De zuigwormen Dip/oslomum en Monosfomum verblijven, als larve, in de krislallens der visschen. Zij verlaten deze, na uitpuil~n der oogen en blindheid veroorzaakt te hebben, om in den darm van een watervogel geslachtrijp te worden. bb) In den sleke/hddrs (Gaslerosfeus a.culealus) leeft een finiworm '(Schislocephalus solidus) van 2-6 cm., die den buik opzwellen en openbersten doet 104
C. ZIEKTEN UIT ONBEKENDE OORZAKEN. misschien wel door eigen lichaamsgiften, voortkomende uit onregelmatige stofwisseling : vertering. uitscheiding. 't Is de ptomainevergiftiging. I, _ r Doodskr{Jmp of Tef{Jnos : ongewone béwegingen. prachfige kleuren bij hef sterven, nef als bij strychninevergiftiging. 2, Hef B{J/{Jnceeren V{Jn vinnen en kieu-
Dil zijn de meest voorkomende ziekien der aquariumvisschen. In de vrije natuur tellen wij er nog veel meer. Het gezegde "Hij is gezond. als een visch in 't water" zal u thans wel niet heel juist meer schijnen ! Het is geraadzaam nieuw-aangekomen visschen, gedurende 5 minuten, een zoutbad van 2 gr. per I 00 gr. water (3 volle koffilepels keukenzout) te geven. Keukenzout-oplossing doodt de levende wezens door physiologisch leegloopen der cellen. De osmofische stroom ontstaat van de minstdichte vloestof (celvocht) naar de dichtere. (keukenzout-oplossing) Kaliumpermaganaat en zuurstofwater geven zuurstof af. waarin de lagere organismen snel ui lieven. Ammoniakwater en ammoniumchloride werken bijtend op de woekerwezens.
105
REGISTER.
Achlia. 31, 10 I. Baars 19. 21. 28. Beekbuiswormen, 84, 86. Blankvoorn, 18. Bronmos. 51. Bruinwieren, 26. Buikzwemmer, 62, 63. Draaitor. 60. Echel, 84, 86. 100. Eendagsvlieg, 72, 73 Eendenkroos, 19, 29 32. Eendenkroosvlieg. 69. Eenoogkreeftje, 77. Elft. 58. Ellerling. 22, 23. Geelrand, 53, 40. Groenwieren, 26. Grondeling, 19. 31. Haliplus. 95. Hoornblad, 14, 15. Hygrobia, 59. Karper, 23, 24, 28. 106
Kikvorsch, 57. Kokervlieg, 69. Driehoekig kroos, 40 .32. Kwab-aal. 20. Laauwtje of zeelt, 15, 16. Larven van waterkevers, 46. Larven. 68. Levendbarende moerasslak, 68. Mosselkreeftje, 79. Mug, 81. Naiaden, 84, 86. Oorslak 50, 51. Pad, 55, 56. Paling. 22. Platwormen, 85, 86. Pluimmug. 8.3. Poelslak. 59. 51. Posthoornslak, · 51. Puitaal. 19. Rivierdonderpad, 19, 20. Riviergrondel. 19, 2.3. Rugzwemmer, 62. 5aprolegnia, .31, 101. Schaatsenrijder, 66. Schieter of Hesseling. 2.3, 28. Serpeling. 2.3. Slijkvlieg. 82. Snoek, 17, 21. 22. Staafwants, 6.3, 64, 65. Steekmug, 70. Stekelbaars, 28. Stekeltjesbot 27, .30. 100 Sterrekroos, 10, 12, Springkreeftje, 75. Vederkruid. 12, 1.3. 107
Voorn, 23. Wapenvlieg, 82, 83. Waterassel. 49, 50. Waterinsecten. 18. Waterjuffer, 70, 71. Waterkever, 33. Pikzwarte waterkever, 42, 48. Watermijten, 64, 65. Waterpest. 1 I , 12. Watersalamander, 18, 52, 53. Waterschorpioen, 63, 64 Waterspin, 67. Waterkevers. Lijst. 42. Watertor, 33. Watervlinders, 79. Platte waterwants. 62, 63. Weerkat of Modderkruiper, 26. Witvischie, 19. Zalm. 57, 58. Zeelt. Ziekten der Visschen, 97. Zoetwaterpoliep, 86, 87.
108
INT DE UITGAVEN VAN „DE SIKKEL„ : Dr. C. De Bruyker (en R. Naveau) Elementaire lessen over Erfelijkheid in verband met het veredelen van gekweekte gewassen fr. 45,
—
Aug. Havermans : Gids voor Dierkundige waarneminI. 16, II. 12, gen . . III. fr . 12, — -
—
—
id.
Ons Aquarium (geill.)
.
fr. 5,
id.
Ons Terrarium (geill.)
.
fr.
id.
Bijdragen tot de geologische-biologische heemskunde. Biono nische studie der Weide fr. 12,
5,
—
—
—
Bolan:sch Jaarboek. uitgegeven door het Natuurwetenschappelijk Genootschap Dodonea to Gent, XIXe jaargang, 1914 1924 , . fr. 23.50 -
id.
XXe jaargang 1925 1926 . fr. 23,50 (Vorige jaargangen eveneens bij „De Sikkel. verkrijgbaar). -
Prof. J. Mac Leol en G. Sfaes : Geillustreerde Flora voor Belgie. Nieuwe uitgave . fr. 12,
—
Is. Teirlinck : Flora Diabolica. De plant in de demo. . fr, 35, nologie -
Michel Thiery : Een bezoek aan het Museum voor N, fr. 7. tuurlijlce Historic to Brussel
-
Prof. Dr. A. J. J. van de Velde : Over melk en 201717_039 have059onsa01 Ons aquarium