ADVI E S VE R S L AG B RANDW E E R VOORONDERZOEK/BOUWAANVRAAG AARDGASVERVOERLEIDING
BIJ VOOR
uw kenmerk
ons kenmerk
datum
dienst
ambtenaar
telefoon
I.
Inleiding:
1. 2.
Aanvraagplannen werden ons overgemaakt door Inplantingsplaats: Pijnven - Kerkhoven
3.
Opdrachtgever:
4.
5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
NV Fluxys Kunstlaan 31 1040 Brussel Raadgevend ingenieur: Tractebel Engineering (Suez) Arianelaan 7 1200 Brussel Aard van het complex: pijpleiding Bestemming van het complex: vervoer aardgas onder hoge druk Opdracht: advies in het kader van vooronderzoek/bouwtoelating; De geadviseerde plannen zijn in ons archief opgenomen. Identificatie van de plannen: De plannen werden gecontroleerd door: Datum van controle der plannen: Datum laatste plaatsbezoek: nvt Dit verslag wordt overgemaakt aan: het College van Burgemeester en Schepenen van de XX en kopie aan opdrachtgever en raadgevend ingenieur.
1
II.
Basis van het nazicht:
* De inrichting valt wat brandvoorzorgsmaatregelen / wetgeving betreft en voor zover door de brandweer gekend onder de toepassing van: -
KB van 16 februari 2006 betreffende de nood- en interventieplannen
-
voorschriften van het ARAB en CODEX, het AREI en het VLAREM; (De bepalingen van de codex, het Algemeen Reglement op de arbeidsbescherming en het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties die rechtstreeks of onrechtstreeks het voorkomen en het bestrijden van brand, een veilige evacuatie van personen betreft en de opslag van gevaarlijke stoffen regelt, dienen nageleefd.)
* De uitbater dient eveneens te voldoen aan de normen, wetgeving en brandweerrichtlijnen die in het kader van goede praktijk (in functie van het risico) verwacht mogen worden. * Het aanleggen en uitbaten van pijpleidingen bestemd voor gasachtige producten dient te gebeuren onder het toezicht van FOD Economie. De Wet van 12 april 1965 (B.S. 07 mei 1965) betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen en haar wijzigingen dienen integraal toegepast. * Het KB van 11 maart 1966 en zijn wijzigingen betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer door middel van leidingen en haar wijzigingen dient toegepast. * Het KB van 21 september 1988 en zijn wijzigingen betreffende de voorschriften en de verplichtingen van raadpleging en informatie bij het uitvoeren van werken in de nabijheid van installaties van vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen. * Het KB van 14 mei 2002 en zijn wijzigingen betreffende de vervoersvergunning van gasachtige producten en andere door middel van leidingen.
III.
Beschrijving:
2
IV.
Adviezen
De keuze van het traject dient gepaard te gaan met een risico-analyse, welke duidelijk de gevolgen in beeld brengt van mogelijke gevaarlijke of risicoscenario’s. Op het vlak van veiligheid dient er naar gestreefd te worden om voor zoveel mogelijk bijkomende aangrenzende risico’s te vermijden. Bij voorkeur worden ook de risico’s voor mogelijke gevraagde alternatieve tracés zelf gekwantificeerd. Uiteraard zal deze kwantitatieve analyse gebeuren op basis van modellen en grenswaarden zoals door de overheid bepaald. Bij de opmaak van een kwalitatieve risico-analyse wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van woongebieden en instellingen met kwetsbare personen zoals scholen, ziekenhuizen en rust- en verzorgingsinstellingen in de HBDperimeter. Indien nodig worden bijzondere maatregelen genomen. De exploitant bezorgt de betrokken overheidsdiensten alle nodige informatie (in samenspraak met de brandweer en de gemeentediensten) in het kader van het K.B. van 16 februari betreffende de nood- en interventieplannen om een bijzonder nood- en interventieplan (BNIP) op te stellen. Voornoemde informatie moet de overheidsdiensten in staat stellen om vooraf de interventiezones te bepalen zoals voorzien in het K.B. op de nood- en interventieplanning voor de behandelde scenario’s. Het intern noodplan van de uitbater van de leiding dient afgestemd te zijn op de bepalingen van het BNIP (en omgekeerd) en rekening te houden met de kennis en operationele ervaring van de optredende hulpdiensten: wat wordt hiermee bedoeld? De exploitant beheert het traject van de leiding en neemt de nodige maatregelen om beschadigingen / incidenten te voorkomen, zowel op niveau van de infrastructuur als op niveau van de organisatie. De exploitant bezorgt alle nodige en nuttige informatie aan de gemeentediensten, het HC100 en aan de bevoegde brandweerdiensten. Deze informatie dient o.a. diameters, druk, inhoud, afsluiters (afstandsbediend of niet), luchtbakens, tussenstations, odorisatie, … te bevatten. Deze informatie dient bij wijziging ook steeds geactualiseerd te worden. De exploitant neemt de nodige maatregelen zodat een incident / beschadiging / lek / brand zo snel mogelijk wordt gedetecteerd en opgemerkt kan worden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de op de markt beschikbare en geschikte technieken (op moment van aanleg van de leiding). Ieder incident / beschadiging / lek / brand met mogelijke gevolgen naar de oppervlakte of omgeving wordt onmiddellijk gemeld aan de hulpverlenende hulpdiensten.
3
De exploitant neemt de nodige maatregelen om de installatie in geval van een incident / lek / brand zo snel mogelijk onder controle te brengen en daarbij domino-effecten mogelijk te vermijden. In het interne noodplan worden de interne procedures inzake tussenkomst op een gaslek uiteengezet. Met betrekking tot mogelijke cascade effecten naar omliggende bedrijven, gebouwen of installaties (zoals nevenliggende pijpleidingen of hoogspanningslijnen) dient de brandweer onder de vorm van actiekaarten geïnstrueerd te worden. Tot zolang geen kaarten bestaan voor alle types van pijpleidingen of installaties zullen de bestaande kaarten “naar analogie” worden gebruikt. Tijdens de bouw van de installaties gelden volgende aanbevelingen: Er dient door bouwheer, uitvoerder en aannemer over gewaakt te worden dat de branddreven van bos en hei, de wegen, de huizen, bedrijven en instellingen steeds bereikbaar blijven voor de hulpdiensten en dit zowel tijdens als na de werkzaamheden. Op regelmatige basis dient de aannemer/uitvoerder/bouwheer de brandweer en de stedelijke diensten te informeren over de stand van zaken en van de bereikbaarheid. Tijdens en na slijp- en/of laswerken dient een strikte discipline van bewaking en monitoring gevoerd te worden. Er moeten steeds tijdens alle werkzaamheden voldoende kleine blusmiddelen voorhanden zijn.
4
V.
Besluit:
1. Op het ogenblik van de beëindiging van de werken en alleszins vooraleer het de leiding in gebruik genomen wordt, dient de bouwheer en de uitbater de korpsbevelhebber van de stedelijke brandweer hiervan te informeren zodat kan worden nagegaan of aan alle opgelegde voorwaarden werd voldaan. 2. De bepalingen zijn niet van beperkende aard op de bestaande voorschriften en bepalingen die van toepassing kunnen zijn. Tevens zijn zij uitsluitend opgesteld in functie van de meegedeelde plannen met betrekking tot het onderwerp. 3. Bij de milieuvergunningsaanvraag of definitieve bouwaanvraag kunnen bijkomende voorwaarden opgelegd worden. 4. Bij eventuele wijzigingen van welke aard ook, welke achteraf zouden beslist worden, dient de brandweer telkens opnieuw geraadpleegd te worden.
Op basis van het voorgelegde ontwerp en rekening houdend met de van toepassing zijnde wetgeving en de beschreven opmerkingen, dient de brandweerdienst van XX een GUNSTIG advies te verlenen aan Tractebel Engineering voor het aanleggen van een nieuwe hogedrukaardgasvervoersleiding.
De Officier-Dienstchef
5