ONDERZOEKSRAPPORT DEEL I VRAAGPATRONEN VAN BEWONERS VAN WOONSERVICEGEBIED GEMEENTE ZEEVANG “Beter een goede buur dan een verre vriend.”
F. Filius en Y. Salim Onderzoeksteam Opleiding Ergotherapie Hogeschool van Amsterdam Drs. M.C. Pol, senioradviseur MSc. OT F. van Nes, opdrachtgever lectoraat: Participatie en Omgeving, HvA
ONDERZOEKSRAPPORT DEEL I VRAAGPATRONEN VAN BEWONERS VAN WOONSERVICEGEBIED GEMEENTE ZEEVANG “Beter een goede buur dan een verre vriend.”
Auteurs: F. Filius en Y. Salim Vierdejaars studenten Ergotherapie Hogeschool van Amsterdam Voor correspondentie: F. Filius:
[email protected] Y. Salim:
[email protected] CC: Drs. M.C.Pol, senioradviseur:
[email protected] Hogeschool van Amsterdam Opleiding Ergotherapie - “Effect Zeevang” T.a.v. Drs. M.C. Pol Tafelbergweg 51 1105 BD Amsterdam Zuidoost 15 juni 2011 Trefwoorden: woonservicegebieden,ergotherapie, participatie, kwalitatief/kwantitatief onderzoek, gemeente Zeevang Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs/Hogeschool van Amsterdam, opleiding Ergotherapie.
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1. Voorwoord ........................................................................................................2 Hoofdstuk 2. Samenvatting .....................................................................................................3 Hoofdstuk 3. Inleiding ............................................................................................................4 3.1 Analyse van het perspectief van de (kwetsbare) oudere ..................................................5 3.2 Woonservicegebied gemeente Zeevang en haar bewoners ..............................................5 3.3 Probleemstelling............................................................................................................5 3.4 Doelstelling ...................................................................................................................6 3.5 Vraagstelling en hypothesen ..........................................................................................7 3.6 Leeswijzer .....................................................................................................................9 Hoofdstuk 4. Methode van onderzoek ...................................................................................10 4.1 Onderzoeksdesign........................................................................................................10 4.2 Respondenten ..............................................................................................................10 4.3 Onderzoeksaanpak ......................................................................................................12 4.4 Data-verzameling ........................................................................................................12 4.5 Voorbereiding van de analyse......................................................................................13 4.6 Data- analyse ..............................................................................................................14 Hoofdstuk 5. Resultaten........................................................................................................16 5.1 Onderzoekspopulatie ...................................................................................................16 5.2 Resultaten analyseprocedure .......................................................................................18 Hoofdstuk 6. Conclusies .......................................................................................................29 Hoofdstuk 7. Transdisciplinaire betekenisgeving en aanbevelingen voor woonservicegebied gemeente Zeevang. ...............................................................................................................35 Hoofdstuk 8. Discussie .........................................................................................................36 Hoofdstuk 9. Referenties ......................................................................................................38 Bijlage 1: Betrokkenen bij de onderzoeksgroep ..............................................................40 Bijlage 2 Codeer categorieën ..........................................................................................42 Bijlage 3 Codeerformat ..................................................................................................45 Bijlage 4 Interviewguide ................................................................................................46 Bijlage 5 Selectie van sets narratieven voor de analyse ..................................................51 Bijlage 6 Digitale verwerking Triage ..............................................................................54 Bijlage 7 Nieuwsbrief onderzoek woonservicegebieden .................................................55 Bijlage 8 Verslag werkconferentie/symposium ...............................................................57
Hoofdstuk 1. Voorwoord In het kader van het afstuderen als ergotherapeut aan de Hogeschool van Amsterdam hebben wij geparticipeerd in een landelijk onderzoek naar woonservicegebieden. Het doel van de studie is om het werkelijke effect te onderzoeken van woonservicegebieden in Nederland. Het onderzoek bestaat uit een kwalitatief en een kwantitatief deel. Ons aandeel in het onderzoek was de uitvoering en rapportage van het kwantitatieve en kwalitatieve onderzoek in proeftuin gemeente Zeevang. Gemeente Zeevang is geselecteerd omdat het één van de tien koplopende gemeenten is op het gebied van woonservicegebieden in Nederland. Dit onderzoeksproject is in opdracht uitgevoerd van de Radboud Universiteit en de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Vanuit de Hogeschool van Amsterdam was Fenna van Nes, lector Participatie en Omgeving, de opdrachtgever. Margriet Pol was gedurende het onderzoeksproject onze senioradviseur vanuit de Hogeschool van Amsterdam. Wij willen haar hartelijk bedanken voor de prettige samenwerking, haar adviezen en de steun. Ook willen we Fenna van Nes bedanken voor haar tijd en adviezen wat betreft het kwalitatieve onderzoeksdeel. Daarnaast willen we de studenten bedanken, voor hun bijdrage aan het kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksdeel. Om het belang te stimuleren van deelname van mensen aan een menswaardig bestaan en om aan de wens te voldoen om iedereen de mogelijkheid te geven om betekenisvol te handelen in het leven, hoeft een ergotherapeut zich niet alleen te beperken tot de rol van behandelaar in reguliere instellingen, de ergotherapeuten dienen een ruimere visie te hebben. Vanuit de ’ergotherapeutische’ inhoudsmodellen kan de vertaling worden gemaakt van het handelen van een individu naar het handelen van grote groepen mensen. (Kinebanian & le Granse, 2006) Daarom dienen ergotherapeuten en in het bijzonder toekomstige ergotherapeuten-inopleiding, te worden gestimuleerd om ook buiten de reguliere instellingen te kijken en deel te nemen aan diverse maatschappelijk/ wetenschappelijk gerichte projecten om ‘occupational justice’ te bevorderen. Femke Filius Yasmina Salim Amsterdam, juni 2011
2
Hoofdstuk 2. Samenvatting Deze rapportage betreft een verslag van een deelonderzoek in het kader van het onderzoek Proeftuinen Woonservicegebieden met betrekking tot het Nationaal Programma Ouderenzorg. Het onderzoek Proeftuinen richt zich op tien woonservicegebieden in Nederland en bestaat uit een kwantitatief deel waarbij gestandaardiseerde vragenlijsten zijn afgenomen bij oudere bewoners van elk woonservicegebied, en een kwalitatief deel waarbij bij een deel van de respondenten van de vragenlijsten ook diepte- interviews zijn afgenomen. De resultaten worden vergeleken met de resultaten van bewoners uit Nederland die niet in een woonservicegebied wonen. Dit met als doel het effect van het wonen in een woonservicegebied te onderzoeken. Doel hiervan is om vraagpatronen uit deze gegevens te herleiden. Gemeente Zeevang is een van de tien koplopende woonservicegebieden in Nederland en is om die reden gevraagd om deel te nemen aan dit landelijke onderzoek. Door het onderzoeksteam HvA zal door middel van zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek worden gedaan naar de fysieke toegankelijkheid in de gemeente Zeevang. De kwalitatieve onderzoeksgegevens hebben tot doel de ervaringen van mensen in het woonservicegebied gemeente Zeevang in kaart te brengen. De vraagstelling luidt: Wat zijn de vraagpatronen van (kwetsbare) oudere bewoners van woonservicegebied gemeente Zeevang? De kwantitatieve onderzoeksgegevens worden landelijk geanalyseerd door de centrale onderzoeksgroep in Nijmegen. De resultaten in dit onderzoeksrapport zijn gebaseerd op de gegevens uit enquêtes van 114 respondenten en daarnaast interviews met 18 respondenten, bewoners van het woonservicegebied gemeente Zeevang. Er zijn in totaal voor dit onderzoek 36 respondenten geïnterviewd, de andere 18 respondenten worden in een tweede onderzoeksrapport verwerkt door twee andere onderzoekers dan de genoemde auteurs. De verhalen van bewoners zijn door de onderzoeksgroep omgezet in thema’s, de voorlopers van mogelijke vraagpatronen, met behulp van een speciaal hiervoor ontwikkelde narratieve onderzoeksmethode. In een aantal analyserondes is inzicht verkregen in zes thema’s die terugkomen uit de verhalen van bewoners uit WSG gemeente Zeevang: 1. Afhankelijkheid 2. Autonomie
3. Participatie in de gemeente 4. Sociaal isolement 5. Verkeer en veiligheid 6. Zelfstandig wonen Deze thema’s worden in een transdisciplinaire bijeenkomst verder besproken met de betrokken respondenten uit gemeente Zeevang. Aan de hand hiervan kunnen de mogelijke vraagpatronen worden uitgewerkt.
3
Hoofdstuk 3. Inleiding Dat de Nederlandse bevolking vergrijst is een feit.(Verzijden & Fransen,2004). Er is nog een trend, namelijk dat steeds minder ouderen intramuraal willen wonen. Langer thuis wonen in de eigen buurt heeft de voorkeur. Het concept ‘woonservicegebied’ speelt in op deze ontwikkelingen. Woonservicegebieden zijn steden en dorpen met een afgestemd pakket van voorzieningen in de zorg, welzijn en aanpassingen in en aan woning en woonomgeving, gericht op ouderen en mensen met een beperking (Vermeulen, 2006). Deze voorzieningen ondersteunen de zelfredzaamheid van mensen en zijn op maat afneembaar. Een woonservicegebied is bedoeld voor alle inwoners van een wijk, met en zonder zorgvraag. Woonservicegebieden vormen een antwoord op de wens van ouderen en gehandicapten om langer en beter zelfstandig te kunnen wonen. Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw worden in Nederland meer dan honderd woonservicegebieden ontwikkeld (Singelenberg, 2009). Wat zijn de effecten van woonservicegebieden op het gebied van wonen, welzijn en zorg? Verschillen deze effecten van vergelijkbare andere woongebieden? Wat vinden de bewoners van hun woonservicegebied en wat de gemeente, corporaties, zorg‐ en welzijnsorganisaties? Op deze vragen wordt getracht een antwoord te vinden door middel van dit onderzoek. In tien koplopende woonservicegebieden, verspreid over Nederland, wordt dit onderzoek uitgevoerd. De gemeente Zeevang is één van deze koplopende woonservicegebieden en neemt daarom deel aan dit landelijke onderzoek. Het onderzoeksproject ‘Effectmeting woonservicegebieden’ wordt door de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen gecoördineerd. Het landelijke onderzoeksteam bestaat uit onderzoekers van de Radbouw Universiteit Nijmegen, Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV), Hogeschool Arnhem en Nijmegen en Universitair Medisch Centrum Groningen. Via de opleiding ‘Maatschappelijk werk’ aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA) is het onderzoeksproject bij de opleiding ‘Ergotherapie’ terecht gekomen. Het onderzoek ‘woonservicegebied Zeevang’ wordt uitgevoerd door twee onderzoeksteams van de HvA in het kader van een afstudeerproject. Onderzoeksteam 1 bestaat uit F. Filius en Y. Salim; onderzoeksteam 2 bestaat uit A. M. Braam & S. Hartel. De overige betrokken bij dit onderzoek zijn drs. M.C. Pol als senioradviseur van beide onderzoekteams en Fenna van Nes als opdrachtgever vanuit het lectoraat Participatie en Omgeving van de opleiding ergotherapie van de Hogeschool van Amsterdam. In dit onderzoeksrapport zal het eerste deel van het onderzoek beschreven worden. Het onderzoeksrapport zal zich hoofdzakelijk richten op de uitkomsten van 18 interviews vanuit het kwalitatieve deelonderzoek. In totaal worden hebben er 36 respondenten deelgenomen aan dit onderzoek, de uitkomsten van de overige 18 interviews zullen verwerkt worden in onderzoeksverslag deel II door onderzoeksteam HvA 2. Aangezien er grote bijdrage is geleverd aan het kwantitatieve deelonderzoek, zullen een aantal de uitkomsten van 114 respondenten beschreven worden in dit verslag. Het kwantitatieve deelonderzoek loopt nog op het moment van schrijven, de uitkomsten van in totaal 150 enquêtes zullen worden geanalyseerd door de centrale onderzoeksgroep.
4
3.1 Analyse van het perspectief van de (kwetsbare) oudere Deze rapportage betreft een verslag van een deelonderzoek in het kader van het onderzoek Proeftuinen Woonservicegebieden met betrekking tot het Nationaal Programma Ouderenzorg. Het onderzoek Proeftuinen richt zich op tien woonservicegebieden en bestaat uit een kwantitatief deel waarbij gestandaardiseerde vragenlijsten zijn afgenomen bij oudere bewoners van elk woonservicegebied, en een kwalitatief deel waarbij bij een deel van de respondenten van de vragenlijsten ook diepte- interviews zijn afgenomen. Deze diepteinterviews verschaffen inzicht in het perspectief van de (kwetsbare) oudere als bewoner van het betreffende woonservicegebied. In de huidige studie is een analyse gemaakt van het perspectief van bewoners van woonservicegebied gemeente Zeevang.
3.2 Woonservicegebied gemeente Zeevang en haar bewoners De gemeente Zeevang ligt aan het Markermeer en wordt gevormd door de kernen Beets, Oosthuizen, Middelie, Kwadijk, Hobrede, Schardam en Warder. Deze gemeente heeft het laagste punt van Noord-Holland en kenmerkt zich door een prachtig oer-Hollands landschap. Zeevang vormt een "groene" schakel tussen de plaatsen Hoorn en Purmerend. De gemeente telt 6.352 inwoners (31 december 2010, bron: CBS) en heeft een oppervlakte van 54,34 km², waarvan 16,66 km² uit water bestaat. De gemeente Zeevang maakt deel uit van de plusregio Stadsregio Amsterdam en de Metropoolregio Amsterdam. De streek wordt ook wel onder de regio Waterland gerekend, al behoord het er van oorsprong niet bij. De gemeente Zeevang is in 1970 ontstaan na opheffing van de oude gemeenten Beets, Kwadijk, Middelie, Oosthuizen en Warder. De SEV (Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting) heeft in de periode septemberdecember 2009 met iedere proeftuin gesprekken gevoerd over de inhoud, de status en de gewenste ontwikkelingsthema’s. De gemeente Zeevang heeft als centraal doel om 90 % van de zorgbehoevende mensen in hun eigen dorp te laten wonen (Singelenberg, 2009). De voornaamste gekozen speerpunten voor verbetering van de leefomstandigheden zijn als volgt: - Bouwinitiatieven wonen met zorg - Opplussen corporatiewoningen - Ondersteunen van aanpassing eigen woningbezit - Realiseren van wijservicecentra en dorpsservicepunten - Realiseren van zorg op afroep in zones rond wijkservicecentra - Realiseren van een boodschappenbus - Ondersteuning van mantelzorg en mantelzorgwoningen. Tijdens het kennismakingsgesprek dat het onderzoeksteam HvA met de wethouder en WMOconsulente van de gemeente Zeevang heeft gehad bij aanvang van het project in februari, werd aangegeven dat de boodschappenbus al gerealiseerd is. Deze rijdt door alle dorpen waarbij ouderen hulp krijgen bij het doen van de boodschappen en het in- en uitpakken hiervan. Tevens wordt er met alle ouderen koffie gedronken, waardoor het een soort uitje wordt voor de ouderen.
3.3 Probleemstelling Het wijkgerichte concept ‘woonservicegebied’ ondervindt veel instemming in binnen- en buitenland en heeft zich in de afgelopen 10 jaar in snel tempo over ons land verspreidt. Tegelijkertijd kan worden vastgesteld dat het concept aan scherpte heeft verloren, dat de meerwaarde nog niet goed is aangetoond en dat veel woonservicegebieden lang blijven steken in de fase van planvorming en voorbereiding. 5
Om deze redenen is besloten om voor de 10 vooroplopende woonservicegebieden te onderzoeken of mensen inderdaad langer en met een betere kwaliteit van leven in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen. Verder wordt er onderzocht of het integreren van wonen, zorg en welzijn op het niveau van een wijk of dorp inderdaad leidt tot een betere keten en doelmatigere zorg. De effecten van het aanbodgestuurde concept zullen worden onderzocht, net als in welke mate dit concept aansluit op de vraag van bewoners van woonservicegebieden. Gemeente Zeevang is de afgelopen jaren bezig geweest met de ontwikkelingen voor een woonservicegebied. Allerlei initiatieven zijn genomen om te voldoen aan het concept woonservicegebied. Zijn de initiatieven effectief en werkzaam en sluiten ze aan bij de bewoners? Ervaringen van bewoners zullen naar voren komen tijdens dit onderzoek, welke zullen worden geanalyseerd om antwoord te krijgen op deze vragen.
3.4 Doelstelling Het doel van dit landelijke onderzoek is onderzoeken hoe woonservicegebieden scoren op het beoogde effect ‘zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen’ en informatie verkrijgen over de tevredenheid van ouderen wat betreft de zorg die geboden wordt vanuit de gemeente. Onderzoeksteam HvA zal onderzoeken hoe de gemeente Zeevang op dit beoogde effect scoort en hoe de ouderen de zorg in de gemeente Zeevang ervaren. Het concept van het woonservicegebied is in de afgelopen tien jaar in grote delen van Nederland toegepast en zowel het concept als het proces van realisering heeft een onderhoudsbeurt nodig. Omdat gemeente Zeevang één van de landelijke proeftuinen is wordt zij ook onder handen genomen. In de meeste woonservicegebieden wordt als beoogd effect geformuleerd ‘zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen’. Dit doel wordt op verschillende niveaus nader gespecificeerd: (1) Mensen (incl. ouderen met complexe problematiek) kunnen zo lang mogelijk (d.w.z. langer dan in andere wijken die geen woonservicegebied zijn) blijven wonen in hun huidige woning. (2) Mensen kunnen zo lang mogelijk binnen hun huidige wijk blijven wonen (eventueel met een verhuizing naar een centrale zone of wooncluster), zodat hun sociale netwerk in stand blijft. (3) Mensen ervaren gedurende het wonen in hun eigen woning en in hun eigen wijk een hogere kwaliteit van het dagelijks leven. Dit geldt specifiek voor kwetsbare mensen zoals ouderen met complexe problematiek en gehandicapten. (4) Mensen met een beperking kunnen als ze in een woonservicegebied wonen meer en beter participeren in de samenleving, dan wanneer zij in een instelling wonen of in een kleinschalig woonproject dat geen deel uitmaakt van een woonservicegebied. Naast deze directe effecten worden door de deelnemende partijen ook indirecte effecten van woonservicegebieden benoemd: 1) Gezondheidswinst als gevolg van regie behoud 2) Meer mantelzorg en burenhulp (substitutie formele door informele zorg) 3) Substitutie zorg door welzijn (minder zorgconsumptie, meer welzijnsdiensten) 4) Meer leefbaarheid en veiligheid in woonomgeving 5) Bekendheid van en tevredenheid over maatregelen onder de bevolking 6) Doelmatiger aanbod van zorg en welzijnsdiensten 6
7)
Meer arbeidssatisfactie onder professionals in zorg en welzijn
In het onderzoeksvoorstel zijn de vier genoemde directe effecten centraal gesteld; de indirecte effecten worden waar mogelijk meegenomen in het onderzoek.
3.5 Vraagstelling en hypothesen De centrale vraagstelling voor het onderzoek luidt als volgt: Wat zijn de vraagpatronen van (kwetsbare) oudere bewoners van woonservicegebied gemeente Zeevang? In dit onderzoek wordt deze vraag beantwoordt door in te zoomen op de volgende onderzoeksvragen die zijn vastgesteld door de centrale projectgroep van het project Proeftuinen en op de vraagstelling vanuit de Hogeschool van Amsterdam. De hypotheses die tevens door de centrale projectgroep zijn opgesteld, staan bij de onderzoeksvragen vermeldt. A. Zelfstandig wonen Kwalitatief
Onderzoeksvragen en hypothesen 1. Wat zeggen ouderen over zelfstandig wonen in oorspronkelijke of aangepaste woningen? Hypothese: In WSG blijven ouderen langer zelfstandig wonen in a) oorspronkelijke en b) aangepaste woningen, dan buiten WSG. 2. Welke gezondheidsproblemen benoemen de ouderen? Hypothese: In WSG wonen meer ouderen met gezondheidsproblemen dan buiten WSG. 3. Wat zeggen de ouderen ten aanzien van hun eigen kwetsbaarheden? Hypothese: In WSG wonen meer kwetsbare ouderen dan buiten WSG. 4. Wat zeggen ouderen ten aanzien van hun woonsituatie bij het wegvallen van een partner? Hypothese: Ouderen waarvan de partner wegvalt wonen langer zelfstandig in een WSG dan buiten een WSG. 5. Wat vertellen ouderen over hun zelfredzaamheid? Hypothese: Ouderen waarvan de partner wegvalt wonen langer zelfstandig in een WSG dan buiten een WSG.
B. Welbevinden en gezondheid (somatisch en psychosociaal) Kwalitatief
Onderzoeksvragen en hypothesen 6. Wat zeggen ouderen ten aanzien van hun welbevinden? Hypothese: In WSG hebben ouderen een hoger welbevinden dan buiten WSG 7. Wat zeggen ouderen over hun fysiek welbevinden? Hypothese: In WSG voelen mensen zich lichamelijk gezonder dan buiten WSG. 8. Wat zeggen ouderen over hun psychisch welbevinden? Hypothese: In WSG voelen mensen zich psychisch gezonder dan buiten WSG. 9. Hoe gaan ouderen om met gezondheid en ziekte? Hypothese: In WSG kunnen ouderen beter omgaan met gezondheid en ziekte buiten WSG. 7
10. Hoe ervaren ouderen hun sociale relaties? Hypothese: In WSG voelen ouderen zich minder eenzaam en zijn hun sociale relaties beter dan buiten WSG. 11. Hoe beschrijven ouderen hun ervaringen ten aanzien van het wonen? Hypothese: In WSG wonen ouderen met meer plezier dan buiten het WSG. 12. Waarin zijn ouderen in welke mate autonoom? Hypothese: In WSG wonen ouderen met meer plezier dan buiten het WSG. 13. Wat zeggen ouderen over hun deelname aan het maatschappelijk sociaal verkeer? Hypothese: In WSG wonen ouderen met meer plezier dan buiten het WSG. C. Informele zorg en professionele diensten Kwalitatief
Onderzoeksvragen & hypothesen
D. Efficiency Kwalitatief
Onderzoeksvragen & hypothesen 1. Hoe waarderen ouderen de ontvangen zorg en ondersteuning? Hypothese: De kosten van de zorg voor ouderen in WSG zijn lager dan buiten WSG.
E. Vraagstelling vanuit de Hogeschool van Amsterdam Kwalitatief
Onderzoeksvragen
14. Hoe worden ouderen door andere burgers ondersteund of verzorgd? Hypothese: In WSG maken ouderen meer gebruik van informele zorg dan buiten het WSG. 15. Wat zeggen ouderen over het gebruik van zorg? Hypothese: In WSG maken ouderen meer gebruik van thuiszorg dan buiten WSG 16. Hoe worden ouderen door professionele dienstverleners ondersteund of verzorgd? Hypothese: In WSG maken ouderen meer gebruik van zorg (professionals) dan buiten WSG. 17. Hoe kwalificeren ouderen de zorg en/of ondersteuning die zij genieten? Hypothese: In WSG zijn ouderen meer tevreden over de zorg die zij krijgen dan buiten WSG.
1. Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid van hun eigen woning? 2. Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid van de gezondheidsinstellingen/commerciële diensten? 3. Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid op het gebied van openbaar vervoer?
8
3.6 Leeswijzer In hoofdstuk twee wordt beschreven welke methode is gebruikt voor het onderzoek en wordt er een onderzoeksaanpak weergegeven. Verder wordt de wijze waarop de data verzameld is beschreven, de voorbereiding op de analyse wordt genoemd en uiteindelijk wordt de dataanalyse zelf weergegeven. In hoofdstuk drie wordt de onderzoekspopulatie toegelicht en worden de resultaten van het kwantitatieve gedeelte beschreven. Tevens worden de resultaten uit het kwalitatieve gedeelte weergegeven, deze worden beschreven aan de hand van de analyses die gemaakt zijn vanuit de interviews. De vraagstelling vanuit het onderzoeksteam HvA zal beschreven worden aan de hand van de kwantitatieve gegevens aansluitend met de analyses uit het kwalitatieve onderzoeksdeel. Hoofdstuk vier geeft de resultaten weer en wordt er voor elk van de onderzoeksvragen een eindconclusie weergegeven. Volgens de methodiek van de centrale onderzoeksgroep wordt de conclusie afgesloten met overstijgende patronen in de vorm van thema’s. Deze resultaten worden vormgegeven in een beschrijving van wat bewoners van woonservicegebied gemeente Zeevang eisen, willen, nodig hebben, en kunnen bijdragen. Vervolgens wordt in hoofdstuk vijf ingegaan op de transdisciplinaire bijeenkomst, de uitkomsten hiervan zullen in onderzoeksverslag deel II verwerkt worden. Tot slot bevat hoofdstuk zes een discussie naar aanleiding van dit onderzoek en de gevonden literatuur met betrekking tot het onderzoek naar woonservicegebieden.
9
Hoofdstuk 4. Methode van onderzoek In dit hoofdstuk wordt beschreven welke methode is gebruikt voor het onderzoek, de criteria waaraan de respondenten moesten voldoen voor deelname en de onderzoeksaanpak wordt weergegeven. Verder wordt de wijze waarop de data verzameld is beschreven, de voorbereiding op de analyse wordt genoemd en uiteindelijk wordt de data-analyse zelf weergegeven.
4.1 Onderzoeksdesign In deze studie wordt gebruik gemaakt van het mixed method design. In deze aanpak worden kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden gecombineerd, de methoden worden in het onderzoeksontwerp samengevoegd (Hamdan & Anthony, 2010). Er is gebruik gemaakt van een verklarend ontwerp, in dit ontwerp worden kwalitatieve gegevens gebruikt om kwantitatieve gegevens te verklaren en om voort te bouwen op de resultaten van een kwantitatief onderzoek. Het is een twee-fasen ontwerp. Kwantitatieve onderzoeksresultaten zijn op het eerste gezicht niet goed te verklaren, bijvoorbeeld omdat er onverwachte uitkomsten zijn waarvoor andere inzichten zijn gewenst. Het is de bedoeling om op basis van de kwantitatieve onderzoeksresultaten specifieke deelnemers voor vervolggesprekken te selecteren die het best de uitkomsten van het onderzoek kunnen verklaren. Voor kwalitatieve deelonderzoek is tevens de hermeneutische onderzoeksmethode gebruikt omdat er bewust gebruik gemaakt is van de levenservaringen van de respondenten. De ervaringen zijn geïnterpreteerd met behulp van eigen kennis.
4.2 Respondenten De onderzoekspopulatie bestaat uit kwetsbare oudere bewoners van woonservicegebied gemeente Zeevang. Pretriage Voor iedere proeftuin werden van alle 70 plussers de naam- en adresgegevens opgevraagd uit de Gemeentelijk Basisadministratie (GBA). Vervolgens kregen al deze ouderen een brief met daarin uitleg over het onderzoek en het verzoek een korte vragenlijst in te vullen over hun ervaren gezondheid en welzijn, de zogenaamde pretriage. Door middel van het terugsturen van de vragenlijst gaven zij aan dat zij ook aan de rest van onderzoek deel wilden nemen. Van de deelnemers aan de pretriage zijn 150 mensen geselecteerd om het triage-instrument (de enquête) in te vullen. Vraag 1 t/m 3 van de pretriage(zelfstandigheid, fitheid en medicijngebruik) hebben betrekking op het lichamelijk welbevinden van ouderen. Vraag 4 t/m 6 (gelukkig zijn, eenzaamheid en partnerverlies) hebben betrekking op het psychosociaal welbevinden. Vraag 7 staat meer op zichzelf en voor de selectie van mensen voor het afnemen van de triage is besloten om deze vraag buiten beschouwing te laten. Van de overige vragen werd een totaalscore berekend door de scores op alle vragen te dichotomiseren: ouderen konden ‘kwetsbaar’ of ‘niet kwetsbaar’ scoren op een vraag. Voor iedere vraag waar zij kwetsbaar scoorden kregen zij een punt. De maximale score was daardoor 6 punten, wat staat voor een hoge mate van kwetsbaarheid. In tabel 1 wordt uitgelegd hoe de scores werden berekend.
10
Item 1. Kunt u zelfstandig functioneren? 2. Geef een rapportcijfer voor hoe fit u zich voelt 3. Hoe vaak voelt u zich gelukkig? 4. Gebruikt u op meer dan vier medicijnen? 5. Voelt u zich eenzaam? 6. Leeft u met een partner? 7. Verhuisplannen Totaalscore
berekening - Ja = 0 ; - Nee = 1 - 7-10 = 0; - 1-6 = 1 - Altijd, heel vaak, redelijk vaak = 0; - Soms, bijna nooit, nooit = 1 - Nee = 0; - Ja = 1 - Ja!, ja en soms = 1; - Nee en nee! = 0 - Ja, nee gescheiden, nee apart = 0; - Nee, korter/langer dan 5 jaar geleden verweduwd = 1 Buiten beschouwing gelaten = niet kwetsbaar t/m 6 = zeer kwetsbaar
Tabel 4.1 score berekening pretriage Triage Aan de antwoorden op de vragen uit de triage zijn scores gekoppeld. De totaalscore op de pretriage werd vervolgens gebruikt om respondenten voor de vragenlijst (triage) te selecteren. De verdeling van de scores op de pretriage komt globaal overeen met de verdeling van de kwetsbaarheidsscores op de Groningen Fraily Indicator in het onderzoek met de triage van Joris Slaets in Groningen. (Steverink, Slaets, Schuurmans & Lis, van, 2001). Voor het selecteren van de deelnemers aan de triage is gestreefd naar een manier om een afspiegeling te maken van de populatie in de woonservicegebieden en de wat meer kwetsbaardere bewoners te selecteren omdat de centrale projectgroep de meeste effecten van het woonservicegebied verwacht bij deze groep. Hiervoor is door de onderzoeksgroep in Nijmegen gekeken naar de verdeling van de scores in de proeftuin met de kleinste respons. Vervolgens werden uit deze proeftuin de 175 respondenten met de hoogste scores geselecteerd. Inclusiecriteria voor deelname aan de triage: - Bewoners van 70 jaar en ouder die de pretriage hebben ingevuld. - Bewoners hebben toestemming geven om deel te nemen aan het onderzoek. - Mannen en vrouwen - Respondent of mantelzorger is de Nederlandse taal machtig (i.v.m. invullen enquête) - Woonachtig in één van de tien uitgekozen woonservicegebieden in Nederland versus niet woonachtig in een woonservicegebied Voor het afnemen van de kwalitatieve interviews zijn respondenten geselecteerd uit de 150 respondenten vanuit het kwantitatieve onderzoeksdeel. Hierbij is een procedure gevolgd waarbij een willekeurige selectie is genomen uit de gestratificeerde groepen uit de triagestudie. Eerst is nagegaan welke van deze 150 mensen in de vragenlijst had aangegeven nogmaals mee te werken aan het onderzoek (vraag 84: Bent u bereid om mee te werken aan een vervolggesprek?). Uit de groep die positief antwoordde is het de bedoeling van elke groep zes respondenten te selecteren. De selectie kan echter anders verlopen omdat woonservicegebied gemeente Zeevang een kleine gemeente is, de groepen zijn waarschijnlijk niet even groot vertegenwoordigd. Een oplossing hiervoor is om uit elke ondergeschikte groep de overige respondenten te selecteren. 11
Inclusiecriteria voor deelname aan de interviews zijn: - Ouder dan 70 jaar - Deelname aan het eerdere triageonderzoek. Deelname geschiedde op basis van vrijwilligheid.
4.3 Onderzoeksaanpak Voor zowel het kwantitatieve als het kwalitatieve onderzoeksdeel zijn de geselecteerde respondenten telefonisch benaderd voor deelname door een onderzoeksassistent. Voor het kwantitatieve onderzoeksdeel zijn de enquêtes bij de respondent thuis afgenomen, wanneer de respondent dat wenste konden de enquêtes ook per post worden opgestuurd. Wanneer de enquêtes bij de respondent thuis werden afgenomen, dan gaf de onderzoeksassistent instructie volgens een vaste enquêteguide. Bij het opsturen van de enquête werd een standaard begeleidende brief bijgevoegd met uitleg en instructie. Voor het kwalitatieve onderzoeksdeel heeft de interviewer elk interview bij de respondent thuis gehouden. Daarbij heeft de interviewer gebruik gemaakt van een interviewguide waarin voorbereiding, globale topics, en afronding van het gesprek als protocol is opgenomen. De globale topics dienden als geheugensteun voor de interviewer, maar waren nadrukkelijk niet bedoeld als sturing in het gesprek, maar als leidraad. De regie over het inhoudelijke deel van het gesprek behoorde bij de respondent te liggen. In de voorbereiding van het gesprek doorloopt de interviewer met de respondent de toestemming tot het maken van een geluidsopname met behulp van een voice-recorder, een privacyclausule en een verklaring van informed consent. Bij elk interview was een ‘assistent’ aanwezig die de voice-recorder bediende en aantekeningen over bijvoorbeeld de lichaamshouding of mimiek van de respondent maakte. Voorafgaand het starten met het afnemen van de interviews, heeft de onderzoeksgroep HvA een interviewtraining gevolgd, gericht op de toepassing van de narratieve onderzoeksmethode. De aanpak voor dit onderzoek is praktijkgericht waarbij kwalitatieve gegevens worden verzameld met behulp van een narratieve onderzoeksmethode. Er hebben twaalf onderzoekers geparticipeerd in de onderzoeksgroep (zie bijlage 1 waarin de onderzoekers met naam en affiliatie worden genoemd). Zij hebben een training gevolgd waarbij alle fasen van de narratieve onderzoeksmethode aan bod zijn gekomen vanaf het maken van een interviewguide, een training ‘open interviewen’, het houden van de interviews tot het uitwerken, transcriberen en coderen van de interviews tot het opstellen van onderzoeksvragen. Van dit zelfde team zijn tien onderzoekers tevens verantwoordelijk voor het kwantitatieve onderzoeksdeel.
4.4 Data-verzameling De kwantitatieve onderzoeksgegevens zijn verkregen uit vragen die onderdeel waren van de enquête die samen met de triage werd afgenomen bij de respondenten. Voor het verzamelen van de gegevens tijdens het kwalitatieve onderzoek is gebruik gemaakt van de narratieve onderzoeksmethode, een vraaganalyse-instrument. Dit instrument is ontwikkeld om systematisch vragen en behoeften van burgers te inventariseren en analyseren met als verwachting dat daar een samenhang in te vinden is. Door middel van deze methode wordt prioriteit gegeven aan het verhaal van de burgers als leidraad voor wijkontwikkeling. Het narratieve aspect heeft betrekking op het type verbale interviewgegevens dat is verzameld en de wijze van analyseren die is gehanteerd (Biene, van, et. al 2008). Deze zogeheten startvraag van het interview was: “Als u naar uw huidige situatie kijkt, kunt u 12
dan een gemiddelde dag in gedachten nemen en beschrijven wat u dan zoal meemaakt?” Narratieven zijn alle gegevens in proza die niet voortkomen uit gesloten vragen of vragen die korte antwoorden vereisen. Ze gaan over biografische bijzonderheden van gebeurtenissen zoals ze verteld worden door degene die ze hebben meegemaakt. Een narratief interview is een gesprek met als doel het verzamelen van narratieven. Dit verzamelen is geen doel op zichzelf maar dient bij te dragen aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag (van Biene, et al ,2008). Bij open interviews is het van belang mensen uit te nodigen om te vertellen over hun ervaringen ten aanzien van een of enkele globale onderwerpen die de interviewer aan de orde wil stellen. In dit onderzoek ging het om de onderwerpen wonen, welzijn en zorg vanuit het perspectief van de respondent als bewoner van het woonservicegebied. Belangrijk is dat de interviewer goede vragen stelt en doorvraagt om mensen uit te nodigen meer te vertellen. Hierbij probeert de interviewer zo weinig mogelijk te sturen gedurende het gesprek, met als uitzondering uiteraard de startvraag. Een dergelijke startvraag wordt ook wel SQUIN genoemd, een zogeheten Single QUestion Inducing Narratives (Wengraf, 2001.)
4.5 Voorbereiding van de analyse De gespreksopnames zijn verbatim getranscribeerd (letterlijk uitgeschreven) volgens de nieuwe manier van transcriberen, waarbij ook tekst van de interviewer is opgenomen, weergegeven tussen vierkante haken ([…]) zodat het onderscheid tussen respondent en interviewer goed zichtbaar is. Er is onderscheid gemaakt tussen respondent en partner/ander betrokkene doormiddel van RA/RB indien van toepassing. Hierbij is de interviewtekst gesplitst in narratieven van een hanteerbare, maar voldoende elementaire omvang. Criterium voor de locatie van scheidingen in de interviewtekst was dat de resulterende fragmenten inhoudelijk coherente stukken vormden. Deze narratieven zijn vervolgens ingevoegd in een Excel-format met het axiaal codeersysteem voor de verdere narratieve analyse. Door het lectoraat Lokale Dienstverlening vanuit Klantperspectief van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen is een vraaganalyse-instrument ontwikkeld waarmee de vragen, behoeften en redeneringen die mensen hebben ten aanzien van wonen, zorg en welzijn in beeld gebracht worden. De samenhang in vragen, behoeften en redeneringen wordt aangeduid met de term vraagpatronen (van Biene, et al, 2008). Meer specifiek is een vraagpatroon: een samenhangende, gereconstrueerde set van vragen, eisen, behoeften en mogelijke bijdragen van leden van een woonservicegebied. Inzicht in het kader van vraaggericht werken en dat bewoners zo lang mogelijk zelfstandig in hun eigen woning kunnen blijven wonen. De kern van de vraagpatronen-analyse wordt gevormd door een narratieve analysemethode waarvoor een coderingsinstrument is ontwikkeld aan het Lectoraat Lokale dienstverlening vanuit Klantperspectief van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Een narratieve analyse gaat verder dan een reguliere kwalitatieve analyse van open interviews in die zin dat niet alleen wordt gekeken naar de inhoudelijke thema’s die aan de orde komen, maar dat ook met behulp van taalkundige analyses wordt gekeken vanuit welk perspectief mensen iets zeggen en op welke manier. Bij de constructie van het coderingsinstrument is gebruik gemaakt van onderstaande bronnen 1. Van Biene, et al, (2008): 2. Schalock en Begab (1990); 3. ICF: Internationale Classificatie Van Het Menselijk Functioneren (WHO,2001); 4. Handboek van vraagpatroon naar loket ( 1997; onderdeel van OL2000); 5. IPA: Impact op Participatie en Autonomie; 13
6. 7. 8. 9.
www.woudenberg.net: de staat van de gemeente; WMO-prestatievelden; ABCD-methode; Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek 2007 ( Centraal Bureau voor de Statistiek, 2007);
Het instrument bevat drie categorieënsystemen, of clusters van categorieën. Het eerste categorieënsysteem betreft inhoudsdomeinen voor kwaliteit van leven, oftewel categorieën van het ‘WAT’: waar gaat de opmerking van de respondent over? Deze categorieën van onderwerpen worden niet gebruikt als vragenlijst voor de respondent (tijdens de dataverzameling), maar als richtlijn voor het coderen (na de dataverzameling). De categorieën van het WAT staan genoemd in Tabel 1.1., zie bijlage 2. Het tweede systeem gaat over de radius of schaal waar de geïnterviewde, van dichtbij tot veraf, over spreekt, ook wel aangeduid als het perspectief van de spreker. Dit zijn de categorieën van het WIE (zie Tabel 1.2, bijlage 2). Tenslotte, bevat het laatste systeem categorieën van de kwaliteit of de modus van het WAT, namelijk het HOE (zie Tabel 1.3, bijlage 2): is de respondent er positief over of juist negatief, biedt de respondent het aan anderen aan, of heeft de respondent er zelf behoefte aan, ziet de respondent het als een probleem en zo ja welke oplossing ziet de respondent daarvoor? Met deze indeling geven we aan of de onderwerpen die de respondent noemenswaardig vindt een keuze, zorg of discussiepunt is. Daarnaast wordt er ook gekeken naar de stijlfiguren die iemand gebruikt. Hoe probeert iemand zijn verhaal te verduidelijken? Dit laatste aspect biedt meerwaarde omdat juist in de wijze waarop iemand zijn taal kiest informatie besloten zit die niet in de woorden zelf tot uitdrukking komt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het gebruik van clichématige uitdrukkingen om commentaar te geven op pijnlijke zaken of taboes (bijvoorbeeld: “ja zo is dat nu eenmaal”, “je hebt het er maar mee te doen”, “maar ja dood gaan we allemaal”). De transcriptie staat toe dat de letterlijke uitspraken van respondenten ten alle tijden in de analyse zichtbaar blijven. In die zin is er dus in eerste instantie geen datareductie gepleegd. Ook zijn codes voor respondenten en regelnummers toegevoegd zodat de gesprekscontext van individuele narratieven steeds terug te halen is. Daarnaast kan de interviewer zich volledig concentreren op het interview en op het luisteren naar de respondent, omdat analyse pas achteraf geschiedt. Ook is van belang dat uitgangspunt is dat pas achteraf blijkt welke betekenis bepaalde opmerkingen hebben van de respondent, terwijl deze op het eerste gezicht wellicht niet relevant lijken. Als laatste kunnen we de kwaliteit van het interview beoordelen. De narratieven zijn door het de onderzoeksgroep gecodeerd in het codeerformat van het vraaganalysesinstrument. Zie bijlage 2 voor de codeercategorieën en bijlage 3 voor een impressie van het codeerformat.
4.6 Data- analyse De statistische gegevens vanuit het kwantitatieve onderzoeksdeel worden beschreven met behulp van het programma SPSS 17.0. (Vocht, 2003). De kwalitatieve analyses worden gebruikt om de kwantitatieve resultaten te illustreren en mogelijk een betekenis aan te geven, de cijfers alleen zouden niet veel kunnen verklaren (Boeije, Hart & Hox, 2009). De interviews zijn letterlijk uitgeschreven en met een vooraf ontworpen axiaal categorieënsysteem gecodeerd. Analyses van de coderingen leveren uiteindelijk interpretaties in de vorm van (voorlopers van) vraagpatronen. Op basis van de coderingen zijn telkens sets van narratieven geconstrueerd die betrekking hebben op elk van de onderzoeksvragen uit de inleiding. 14
Initiële sets zijn door de centrale projectgroep bepaald, maar de lokale onderzoeksgroep had de mogelijkheid om daar eigen sets aan toe te voegen. Voor twee onderzoeksvragen heeft de onderzoeksgroep HvA zelf datasets gemaakt, aangezien er weinig tot geen gegevens uit de reeds geformuleerde datasets kwamen. Welke combinaties van codeercategorieën zijn gebruikt staat in detail vermeld in bijlage 5. Op deze manier ontstaat een contextuele analyse van de narratieven vanuit elke onderzoeksvraag. Op iteratieve wijze zijn de narratieven geïnterpreteerd en werden de gegevens gespecificeerd, gereduceerd en geïntegreerd tot een niveau is bereikt waarop de formulering van een meer algemeen patroon mogelijk werd. In de analyse onderscheiden we drie fasen (Westers en Peters, 2004): a) exploreren van de onderzoeksvragen; b) specificeren en reduceren van de gegevens: identificeren van thema’s; c) integreren: verbanden tussen de thema’s uitwerken in patronen. Met behulp van deze fasen wordt de interpretatie iteratief gemaakt, dat wil zeggen: telkens staat dezelfde inhoud centraal maar op verschillende niveaus van abstractie. De analyseprocedure vormt daarmee de eigenlijke patroonherkenningsactiviteit: door telkens sets van narratieven in overweging te nemen en te interpreteren zal de onderzoeker steeds meer grip krijgen op de meest betekenisvolle aspecten van de totale gegevensset, de zogeheten “sensitizing concepts”. De begrippen die in het onderzoek uitgediept zullen worden, geven alleen een richting aan de zoektocht (Verhoeven, 2010). Deze aspecten leiden tot de geformuleerde vraagpatronen. Hierbij helpen vragen als: Welke zorgen, keuzes, onderwerpen, discussiepunten worden in deze narratieven genoemd? Wat valt er op? Zijn er thema’s te zien? Ontstaan er nieuwe vragen? Wat zijn de belangrijkste thema’s? En zijn er verbanden tussen de thema’s? Deze interpretatiefase start met het zogeheten vragen stellen aan de data, waarbij de centraal in het onderzoek gestelde onderzoeksvragen als startpunt fungeren en beantwoord worden, waarna overstijgend wordt gezocht naar een adequate conceptualisering van de vraagpatronen. Tijdens een transdisciplinaire bijeenkomst zullen de thema’s die zijn voortgekomen uit de analyses worden voorgelegd aan betrokken respondenten met de vraag of zij de patronen erkennen en herkennen. Volgens gemaakte afspraken noemen we in de vraagpatronenmethodiek de onderzoeksresultaten formeel pas vraagpatronen als deze gevalideerd zijn in een transdisciplinaire bijeenkomst waarbij in ieder geval (vertegenwoordigers) van de respondenten hun mening over de conclusies hebben kunnen geven. Met behulp van een werkwijze die gebaseerd is op samenwerking en wederzijds respect wordt gezocht naar breed gedragen oplossingen. Deze verwerkingsslag met en door betrokkenen kenmerkt het praktijkgerichte van het onderzoek en vormt een opmaat voor daadwerkelijke implementatie van praktijkverbetering. De functie van dit transdisciplinaire gesprek is tweeledig. Enerzijds zorgt het samen bespreken van de resultaten voor member checking en gedeelde betekenisgeving omtrent de gevonden patronen (Regeer en Bunders, 2008). Door de patronen samen te bespreken hebben betrokkenen de gelegenheid om onduidelijkheden toe te lichten of om toelichting te vragen en wordt een extra check op de validiteit van de resultaten uitgevoerd. Anderzijds zorgt de aanwezigheid van zoveel mogelijk (typen) betrokkenen ervoor dat de in de bijeenkomst geconstateerde zaken al meteen uitzicht bieden op concrete actiepunten met draagvlak onder belanghebbenden: als men toch bij elkaar zit kan meteen worden afgesproken wie welk thema oppikt. Dit vereist echter wel dat betrokkenen ofwel (al dan niet beperkt) bevoegd zijn om tot actie over te gaan of duidelijkheid kunnen geven over tot hoever hun bevoegdheid strekt. De transdisciplinaire bijeenkomst is gepland op 16 juni 2011 en de resultaten hiervan worden verwerkt in onderzoeksrapport deel II. 15
Hoofdstuk 5. Resultaten In dit hoofdstuk wordt de onderzoekspopulatie toegelicht en wordt er een beschrijving van de respondenten weergegeven. De analyses uit het kwalitatieve onderzoeksdeel staan in dit hoofdstuk beschreven, van zowel de onderzoeksvragen zoals opgesteld door de centrale projectgroep als de onderzoeksvraag van het onderzoeksteam HvA. Wat betreft het kwantitatieve onderzoeksdeel wordt alvast een beknopte er een beschrijving gegeven van de resultaten van 114 respondenten. De volledige analyse zal door de centrale onderzoeksgroep worden uitgevoerd.
5.1 Onderzoekspopulatie De onderzoekspopulatie bestaat uit 114 respondenten, hiervan zijn 54 man en 59 vrouw. De grootste groep bestaat uit de leeftijdscategorie 70-75 jaar, namelijk 38 respondenten. De oudste deelnemers zitten in de leeftijdscategorie 91-95 jaar, deze bestaat uit twee respondenten en is tevens de kleinste groep uit de verschillende leeftijdscategorieën. Tabel 1. Beschrijving van de respondenten, WSG gemeente Zeevang. n(%) Demografische gegevens en enkele resultaten Triage Geslacht Man Vrouw Leeftijd 70-75 jaar 76-80 jaar 81-85 jaar 86-90 jaar 91-95 jaar Woonachtig Beets Hobrede Kwadijk Middelie Oosthuizen Schardam Warder Kwetsbaarheid Niveau 0-1 Niveau 2- 4 Niveau 5-7 Niveau 8-9 Beperking van netwerk Ontvangt voldoende steun Wilt iets meer steun Heeft meer steun nodig Krijgt veel te weinig steun Beperkingen in coping Goed Soms moeilijk Vaak moeilijk Bijna altijd moeilijk
Respondenten Kwantitatief (n=113) n (%)
Respondenten Kwalitatief (n=36) n (%)
54 (47,8) 59 (52,2)
20 (55,6) 16 (44,4)
38 (33,6) 36 (31,9) 22 (19,5) 15 (13,3) 2 (1,8)
20 (55,6) 9 (25,0) 4 (11,1) 3 (8,3) 0 (0,0)
7 (6,2) 3 (2,7) 20 (17,7) 13 (11,5) 57 (51,4) 2 (1,8) 11 (9,7)
4 (11,1) 1 (2,8) 5 (13,9) 7 (19,4) 11 (30,6) 2 (5,6) 6 (16,7)
48 (42,4) 49 (43,4) 14 (12,4) 2 (1,8)
Hoe hoger het niveau, hoe groter de kwetsbaarheid van de ouderen.
105 (92,9) 7 (6,2) 1 (0,9) 0 (0,0)
Krijgen ouderen genoeg steun van partner, gezin, werk en vrienden?
93 (82,3) 17 (15,0) 2 (1,8) 1 (0,9)
Hoe wordt er omgegaan met moeilijke of spannende situaties door ouderen.
16
Gebrek aan activiteiten Meerdere activiteiten per week Elke week een andere activiteit Altijd dezelfde activiteit(en) (Bijna) geen activiteiten Sociaal disfunctioneren Genoeg contacten met anderen Wel contact met anderen, weleens spanningen Het lukt niet om contact te onderhouden Contacten lopen vaak uit op ruzie en men voelt zich eenzaam hierdoor Chroniciteit Geen beperkingen Minder dan 3 maanden beperkingen Langer dan 3 maanden beperkingen Afgelopen 5 jaar meerdere korte perioden van beperkingen. Ernst van de verschijnselen Niet beïnvloed Enigszins beïnvloed Behoorlijk beïnvloed Ernstig beïnvloed
37 (32,7) 14 (12,4) 49 (43,4) 13 (11,5)
Activiteiten waarbij de ouderen in aanraking komen met anderen.
102 (90,3) 9 (8,0)
Hoe is het contact van ouderen met anderen mensen.
2 (1,8) 0 (0,0) 34 (30,1) 19 (16,8) 44 (38,9) 16 (14,2)
In welke mate ouderen beperkingen ervaren door lichamelijke klachten.
42 (37,2) 47 (41,6) 18 (15,9) 6 (5,3)
In welke mate worden de dagelijkse activiteiten beperkt door lichamelijke klachten.
17
5.2 Resultaten analyseprocedure Hieronder wordt ingegaan op de analyse van de onderzoeksvragen van de centrale onderzoeksgroep en van het onderzoeksteam HvA.
A. Zelfstandig wonen 1. Wat zeggen ouderen over zelfstandig wonen in oorspronkelijke of aangepaste woningen?
2. Welke gezondheidspro-
blemen benoemen de ouderen?
3. Wat zeggen de ouderen ten aanzien van hun eigen kwetsbaarheden?
4. Wat zeggen ouderen ten
aanzien van hun woonsituatie bij het wegvallen van een partner?
Analyse Alle achttien ouderen geven aan zelfstandig thuis te wonen, hetzij met partner of alleen. Meer dan de helft van de ouderen geeft aan dat de huidige woning waar in ze wonen niet geschikt in is om ouder in te worden. “Het is sowieso dat je hier niet kan blijven wonen met handicap.” Dit heeft voornamelijk te maken met de fysieke indeling van de woning en de ligging van de woning. De ouderen zijn daarom voor de toekomst op zoek naar een passende woning maar lopen er tegen aan dat er geen of onvoldoende seniorenwoningen zijn in de gemeente. Enkele ouderen spreken hier geïrriteerd over. Dezelfde ontwikkeling zie je ook bij een aantal ouderen, die inmiddels wel een alternatieve woning hebben gevonden en hier tevreden over zijn. Deze ouderen geven aan dat het veel tijd heeft gekost om de huidige woning te vinden. De helft van de 18 ouderen heeft aangegeven hartproblemen te hebben of te hebben gehad in het verleden, variërend van hartritmestoornissen tot meerdere hartinfarcten. Daarnaast zijn er twee ouderen met oogproblematiek zoals staar en zijn er diverse ouderen die versleten heupen en/of knieën hebben.:“ Maar ik heb het aan mijn hart, ik heb suiker, ik heb euh mijn rug, ik heb een versleten knie, je kunt beter vragen wat is er goed.” Ook zijn er diverse soorten kanker genoemd, waarvan een aantal in het verleden: “Ik heb aan m’n darmen geopereerd omdat daar kanker in zat. En ik heb een pacemaker, heb ik hier gekregen.. omdat het allemaal niet zo goed ging.” Verder worden rugproblemen ook meerdere keren genoemd, met diverse oorzaken. Incidenteel zijn de volgende gezondheidsproblemen genoemd: Botontkalking, diabetes, beroertes, ontstekingen, hoge bloeddruk, hoog cholesterolgehalte, gehoor- en geheugenproblemen. Op het moment zijn er weinig ouderen die opvallende kwetsbaarheden ervaren, wel wanneer ze toekomstgericht kijken. Zo zijn ouderen bang dat wanneer hun partner wegvalt, zij zichzelf niet meer kunnen redden omdat de partner verantwoordelijk is voor een aantal taken. Over het autorijden: “Stel dat kan niet meer hoe dan? Zit je op een eiland”. Wederom over het vervoer: “Als er wat aan de hand is zoals ik dan in het ziekenhuis heb gelegen dan is me vrouw de klos in die dingen.” Ouderen van wie de partner reeds is weggevallen, ervaren het alleen wonen als ongezellig. Er wordt een gevoel van eenzaamheid ervaren “Maar ik vind het niet zo leuk meer als je hier helemaal alleen woont, dus ja..” Daarnaast komt alles op de persoon zelf terecht, aangezien er geen beroep meer kan worden gedaan op de partner om taken over te nemen. Dit kost meer tijd en is soms zwaar of teveel voor ouderen. Eén oudere ervaart het alleen wonen niet als vervelend: “Dat heb je ook als je alleen bent, als je samen uit dan is dat gezellig en nu kan je doen wat je en wanneer je wilt. Naar bed en eten laat als ik dat wil. Dus dat zijn de pluspunten van alleen wonen.” Ouderen die nog een partner hebben, spreken voornamelijk toekomstgericht. Er wordt gesproken over het verhuizen naar een kleinere woning, gelijkvloers of het wonen in een verzorgingsflat. Wel vindt men het moeilijk weg te gaan uit de huidige woning waar veel herinneringen aan vast 18
5. Wat vertellen ouderen
over hun zelfredzaamheid?
B. Welbevinden en gezondheid (somatisch en psychosociaal) 6. Wat zeggen ouderen ten aanzien van hun welbevinden?
7. Wat zeggen ouderen over hun fysieke welbevinden?
8. Wat zeggen ouderen over hun psychisch welbevinden?
zitten. De ouderen vertellen behoorlijk actief te zijn in het ondernemen van verschillende dagelijkse activiteiten. In het huishouden zijn de ouderen zelfstandig maar enkelen van hen ontvangen huishoudelijke hulp voor de zware fysieke taken. Opvallend is dat de ouderen aangeven dat de mate waarin ze actief zijn afhankelijk is van hun gezondheidstoestand op dat moment. Dit heeft voornamelijk te maken met de wens van de ouderen om niet afhankelijk te zijn van anderen.
Analyse
Over het algemeen zijn ouderen tevreden over hun welbevinden. Veel ouderen ervaren lichamelijke beperkingen, maar accepteren dat dit bij het ouder worden hoort. Ook geven ouderen aan met deze beperkingen om te kunnen gaan: “Moet je horen, met mij gaat het prima. Als ik me maar ontzie”. Men geeft aan prettig te wonen in de gemeente Zeevang, is over het algemeen tevreden over de gezondheidsdiensten en ervaart goede sociale contacten: “We zijn daar, wat die contacten betreft, zijn we heel gelukkig.” Dit alles draagt bij aan het welbevinden van de ouderen. Meer dan de helft van de ouderen ervaart lichamelijke beperkingen of verwachten deze te krijgen. De ouderen vertellen zich aan te passen naar gelang wat ze lichamelijk aankunnen. Ze geven aan tevreden te zijn met hun gezondheid ondanks eventuele beperkingen op dit moment. Een aantal ouderen geeft aan dat ze het belangrijk vinden om in beweging te blijven, ze ondernemen ook verschillende activiteiten om dit te stimuleren. Je kunt hierbij denken aan groepsactiviteiten zoals dansen, yoga, gymles of individueel fietsen maar ook gezonder proberen te eten. “Ja, ik bedoel ik vind altijd vrolijk en ik moet wat minder eten en wat meer sporten.” In de huidige leefsituatie wordt het psychisch welbevinden over het algemeen als goed ervaren. Ouderen ervaren veel woonplezier in de gemeente Zeevang, en zijn over het algemeen tevreden met de contacten om zich heen. Er wordt plezier ervaren in het ondernemen van sociale activiteiten en/of het verrichten van vrijwilligerswerk. Wat betreft de toekomst worden wisselende uitspraken gedaan. Een enkeling is negatief over de toekomst: “Toekomst heb je niet meer op deze leeftijd hoor, echt niet.” Bij veel ouderen komt angst naar voren, op verschillende manieren. Een aantal ouderen noemen angst te hebben het sociaal netwerk te verliezen wanneer men in een verzorgingshuis terecht komt. Eén oudere noemt angst te hebben dat zorg in de toekomst minder wordt door bezuinigingen en meerdere mensen noemen angst te hebbe om afhankelijk te worden van anderen “Dan word je afhankelijk van een ander. [En hoe vind u dat?] Nou dat vind ik heel, nou dat is het ergste wat me tot nu toe kan overkomen.” en angst om dement te worden: “als je ouder wordt, wordt je waarschijnlijk, en dan moeten weer gaan gissen, wordt je waarschijnlijk ook dement.”
9. Hoe gaan ouderen om met gezondheid en ziekte?
Wanneer er in de toekomst wegens uiteenlopende redenen verhuisd zal moeten worden, geven ouderen aan daar moeite mee denken te hebben wegens de vele herinneringen aan het huidige huis. Ouderen geven aan na te denken over de toekomst, hun wensen en behoeften. Ouderen zijn vooral ook actief op zoek naar de gezondheidszorg bij ziekte of lichamelijke klachten en zoeken naar 19
10. Hoe ervaren ouderen hun sociale relaties?
11. Hoe beschrijven ouderen hun ervaringen ten aanzien van het wonen?
12. Waarin zijn ouderen in
welke mate autonoom?
alternatieven elders wanneer de zorg niet in de naaste omgeving wordt geboden. Ziekte wordt veelal geaccepteerd: “Maarja, toen werd ik oud en ouderdom komt met gebreken.” Ouderen leggen zich er neerslachtig bij neer of benaderen het onderwerp met humor. “Ik zeg ze zijn allemaal jonger dan ik, weggegaan, dan moet ik letten op mijn gezondheid. Ik bedoel, ik ben 75 en kom toch een keer aan de beurt en dat kan ik dan nog uitstellen dan doe ik dat.(lachen).” Ouderen geven daarnaast aan dat bij ziekte het vervelend wordt ervaren om afhankelijk te zijn van anderen en proberen er alles aan te doen om de afhankelijkheid te verminderen. De ouderen benoemen vooral positieve sociale relaties. Bij een aantal ouderen is het voornamelijk straatcontact met buurtgenoten, bij andere ouderen is er sprake van het ‘ons kent ons’ gevoel. Ouderen hebben steun aan elkaar in moeilijke tijden. Door het wegvallen van de commerciële voorzieningen in de kleinere dorpen ontstaan er minder sociale contacten en relaties. Tevens verwateren deze sociale contacten hierdoor. Wat betreft de ouderen die later in de gemeente Zeevang zijn komen wonen, zijn de ervaringen met betrekking tot sociale relaties anders. Ouderen met andere gewoontes voelen zich uit de toon vallen, hebben het gevoel er niet bij te horen: “Want dan blijkt het toch dat...dat je als eh...dat je toch als eh...allochtoon, toch uiteindelijk wordt je nog als allochtoon behandeld.” Ook wordt men niet zomaar opgenomen in de gemeenschap: “Ja, je moet wel heel goed je best doen. Je moet ook wel een beetje mee kunnen doen met een bepaald gedrag van de gemeenschap, van de boerengemeenschap.” De ervaring van de ‘import’ ten opzichte van de inwoners van de gemeente Zeevang is echter wel positief: “Louter aardige ouderen hier.” De ervaring van inwoners van de gemeente Zeevang ten opzichte van ‘import’ is dat zij minder betrokken zijn. Zo sluiten zij zich niet of weinig aan bij een kerk en verrichten bijvoorbeeld geen vrijwilligerswerk. Het contact met de jongere generatie is minimaal, wat door de ouderen als negatief wordt ervaren. Zeker tien ouderen geven aan tevreden te zijn over het wonen in de gemeente Zeevang. Het gaan wonen in de gemeente Zeevang was voor velen een bewuste keuze, de keuze was over het algemeen gebaseerd op de ruimte en de omgeving. “ Ondanks dat we in Purmerend heel mooi woonden, dachten we nou, dit is zo landelijk, dat trekt ons zo verschrikkelijk aan, dus uiteindelijk hebben we dat gedaan.” Ouderen ervaren wel dat het in de loop der jaren drukker wordt in het dorp “...maar er is veel meer import. Toen was ik samen met drie/vier andere gezinnen de enige gewoon”. Één van de negatieve aspecten eraan is dat er veel meer verkeer rijdt in de dorpen en dat er niet aan de snelheid wordt gehouden, wat enige overlast bezorgd. Zeker een vijftal ouderen spreekt hier boos over.”Ik bedoel als je honderd mag dan rij dan geen tweehonderd, ik bedoel wat heeft dat nou voor zin.”Aan de andere kant heb je de ervaringen van ouderen die later in het dorp zijn komen wonen en geen aansluiting vinden in het dorp, waarbij ze het gevoel ervaren buitengesloten te worden.“… woont hier erg prettig vanwege de natuur en vanwege de ouderen val ik toch uit de toon.” Aangezien veel ouderen nog vrij zelfstandig wonen en leven, is veel naar voren gekomen dat ouderen zelf hun dagindeling en dagbesteding kunnen bepalen. Ze zijn autonoom in het leiden van een eigen leven:”[Of wat u positief vind aan deze wijk?] …Dat ik mijn eigen leven kan leiden.” Daarnaast zijn ze autonoom in het doen van vrijwilligerswerk, sporten, op vakantie gaan en het ondernemen/bezoeken van gemeenschappelijke en culturele activiteiten: “Ik ga hier naar buiten en dan heb ik hier me ijsbaan en vanavond hebben we weer vergadering van de club en dan moet ik 20
daar. Ja, ik doe dat gewoon koffiezetten voor die mensen, nou klaar. Vind ik leuk werk, volgende week ook.”
13. Wat zeggen ouderen over hun deelname aan het maatschappelijk sociaal verkeer?
Wat betreft de toekomst zijn ouderen in zekere mate autonoom. Er wordt door diverse ouderen gesproken over het verhuizen in de toekomst. Ook wordt er gesproken over het bezit van een rijbewijs en auto. Wanneer dit weg valt is er in flink mindere mate sprake van autonomie. Wel zijn ouderen autonoom in het inschakelen van hulp wanneer men dat wegens uiteenlopende redenen nodig heeft. Ouderen maken veelal gebruik van de bestaande diensten, dit gebeurt voornamelijk buiten de gemeente Zeevang. Er wordt vaak uitgeweken naar Edam, Hoorn en Purmerend, dit heeft te maken met de ligging van de plaatsen en met het aanbod van die gemeenten. Een enkeling van de ouderen heeft problemen met het afleggen van lange afstanden en zijn hierbij afhankelijk van anderen op het gebied van vervoer. “Een buurtbus heb je hier en dan kan je mee naar Purmerend. Dat wil ik graag maar ik heb niemand die mee wil.” Een andere veel gehoorde reden om buiten de dorpen te komen is vanwege familie en/of vrienden die daar woonachtig zijn. Verder hebben een tien ouderen genoemd dat ze deelnemen in verenigen en bestuursfuncties in de gemeente Zeevang.”We zijn laatst met een boottocht geweest vanuit Alkmaar, hele dag, ik was zo moe en je zit de hele dag op die boot man! (lachen).” De ouderen zijn meestal gevraagd voor de bestuursfuncties en vinden het belangrijk om iets te doen en te betekenen voor hun naaste bewoners. “ Nee, hier in de gemeente, hoe heet het, waren een aantal actieve mensen en die vonden eigenlijk dat het gemeentebestuur een beetje laks was. Al jaren geleden en die zijn dus bij elkaar gaan zitten en die hebben gedacht.”
21
C. Informele zorg en professionele diensten 14. Hoe worden ouderen door andere burgers ondersteund of verzorgd?
15. Wat zeggen ouderen over het gebruik van zorg?
16. Hoe worden ouderen door professionele dienstverleners ondersteund of verzorgd?
17. Hoe kwalificeren ouderen de zorg en/of ondersteuning die zij genieten?
Analyse Door meerdere ouderen is genoemd dat de kinderen en/of kleinkinderen helpen bij klussen in huis, of de tuin of zorg verlenen: “Ja, maar grootst en me zoon komt eens in de week hier eten. En als er iets zwaars moet gebeuren dan komt hij ook. Hij bied me hulp en omgekeerd als hij hulp nodig heeft dan help ik hem. Ook voor vervoer worden ouderen ondersteund door hen. Daarnaast houden buren een oogje in het zeil en zijn ook vaak bereid ouderen te ondersteunen en/of te verzorgen wanneer nodig: “De ouderen onderling zijn heel warm met elkaar.” Ouderen spreken positief over de zorg en/of ondersteuning door andere burgers. Ouderen maken verschillend gebruik van de zorg, de tevredenheid hierover verschilt idem. Ongeveer tien ouderen vertellen dat ze wel weten hoe ze bij bepaalde voorzieningen kunnen komen. Een aantal ouderen vertelt vaker gebruik te maken van informele diensten zoals niet professionele thuishulp die via via is geregeld.“Nou is het hier makkelijker dan in de stad. Met eh...een vriendelijk woord en een beetje geld kan je altijd hulp krijgen.” Ouderen die nog geen ervaringen hebben met het WMO, zien er niet tegenop hier naartoe te gaan om bijvoorbeeld hulp te vragen en zien hier geen problemen in: “Maar ja, mocht het zover komen, dan euh, dan weet ik de weg”. Wanneer een oudere zelf of hun partner wegens uiteenlopende redenen na ziekenhuis- of verpleeghuisopname weer thuis komen, wordt gebruik gemaakt van het WMO loket om bijvoorbeeld hulp in huis aan te vragen of wordt de ergotherapie ingeschakeld voor woningaanpassingen. Hiervoor moeten ouderen soms wel “strijden”: “Hij kon niet naar huis, zonder dat het aangepast was. Ik heb het wel op m'n poot spelen gemoeten, maar dat hindert niet.” Ouderen noemen voornamelijk de huisarts als zorg. Eén oudere noemt opgeroepen te worden door de huisarts: “Ik ga er binnenkort weer naar toe maar op zijn verzoek. [Op zijn verzoek?] nou, hij vindt dat heleboel oudere mensen met af en toe, hier en daar een kwaal, die roept hij gewoon eens per jaar op voor een onderzoek.”Ook controleert de huisarts regelmatig een aantal zaken als bloeddruk en cholesterol. Meerdere mensen hebben het idee alles tegen de huisarts te kunnen zeggen en zijn hier positief over. Eén oudere heeft ervaring met de ergotherapeut met betrekking tot een woningaanpassing. Diverse ouderen gaan regelmatig naar de fysiotherapeut of sporten onder begeleiding van een fysiotherapeut: “Nou, dat is een uurtje, onder leiding van een fysiotherapeut. Dus die houd je gewoon in de gaten doen we met een groepje van twaalf mensen. Zijn allemaal 65plussers hoor.” Enkele ouderen hebben hun vraagtekens bij de hedendaagse professionele zorg, bijvoorbeeld thuiszorg. Ouderen ervaren dat aan hun hulpvraag niet tegemoet wordt gekomen met dat soort type hulp en vragen daarom veelal die zorg niet aan of alleen uit pure noodzaak. Medische zorg zoals die van bijvoorbeeld een huisarts wordt door meer dan de helft van de respondenten als positief ervaren. Een enkeling heeft hierbij een conflict gehad maar is actief op zoek gegaan naar een alternatief. Een vijftal ouderen geeft aan dat bepaalde acties sneller in de ge-
22
meente sneller doorlopen moeten worden, bijvoorbeeld bij het aanvragen van diverse aanpassingen in huis.” … dat zijn dingen die te lang duren dat is een kleine oplossing, maar die duurt al te lang met de vele aanvragen die je moet doen om het voor elkaar te krijgen.” Een drietal bewoners spreekt hier boos over. Over het concept woonservicegebied wordt door een viertal respondenten niet positief gesproken, in hun ogen is de afstemming zorg en ondersteuning bij lange na niet optimaal. “Je moet hier niet in een rolstoel belanden” Verder ervaren de ouderen dat alles gecentreerd is in Oosthuizen en dorpen eromheen een matig aanbod hebben in voorzieningen. “Ik vind niet dat je dat moet doen als mensen anders langer zelfstandig in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen.” Zes ouderen spreken hier ook boos over. “Ik bedoel te ver weg, alles is geconstateerd in Oosthuizen en nergens daar buiten, er lopen hier één of twee mensen die maar alles, als je in het boekje kijkt van 50 plus, staat alle bedieningen die er zijn, komen allemaal mensen uit Oosthuizen of uit Warder.”
D. Efficiency 18. Hoe waarderen ouderen de ontvangen zorg en ondersteuning?
Analyse De waardering die ouderen aan de zorg van de huisarts toeschrijven is divers. Veel ouderen zijn tevreden over de zorg van de huisarts en hebben ervaringen met snelle dienstverlening. Ouderen hebben het idee alles tegen de huisarts te kunnen zeggen: “Ken veel tegen hem zeggen. Ik kan ook zeggen wat ik denk dat ik heb. Dat ken je met veel ouderen niet. He, dan zeggen ze: Weet jij het beter of zo? Maar bij hem ken ik zeggen: Zou het dat niet kunnen wezen weet je wel.” Naast de zorg van de huisarts zijn ouderen tevreden over de fysiotherapeut. Tevens wordt het erg gewaarderd dat de huisarts een apotheek heeft: “Formidabel hier voor elkaar, want we hebben hier de huisdokter en die heeft een apotheek ook aan deur. Dus wat willen we eigenlijk nog meer?” De ouderen vinden deze apotheek toegankelijk wat betreft de dienstverlening. De waardering met betrekking tot het WMO loket zijn over het algemeen goed: “We zijn naar euh de gemeente, het gemeentehuis staat hier vlakbij en daar zijn we langs gelopen. Daar heb je een speciaal loket, het WMO loket, en daar het verhaal gedaan (…) Dus ja, onze ervaring er mee die is euh op zich wel goed.” Wel ervaren ouderen dat de dienstverlening soms langzaam is. Ouderen moeten soms lang op voorzieningen/hulp wachten en/of krijgen deze soms pas wanneer deze eigenlijk niet meer nodig is.
23
Vervolg analyses E. Vraagstelling vanuit de Hogeschool van Amsterdam 19. Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid van hun eigen woning?
20. Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid van de gezondheidsinstellingen /commerciële diensten?
21. Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid op het gebied van openbaar vervoer?
Analyse In de huidige situatie zijn ouderen tevreden met de fysieke toegankelijkheid van hun woning. Echter geven veel ouderen aan in de huidige woning niet te kunnen blijven wonen wanneer zij zelf of eventueel een partner lichamelijke beperkingen ondervindt: “Het is sowieso dat je hier niet kan blijven wonen met handicaps.” Een aantal ouderen heeft al aanpassingen in de huidige woning: “Het is al allemaal aangepast. Achter en om binnen te komen, verhoogd toiletpot en euh steunen in de douche en de wc dat is allemaal geregeld.”. Daarnaast denken ouderen na hoe de huidige woning aangepast zou kunnen worden wanneer zij zelf of een eventuele partner beperkingen ondervindt: “Ja...en we denken wel eens, kijk we zouden hier beneden helemaal kunnen gaan wonen. Dan moeten we daar slapen. Hier beneden is de badkamer, dus het zou kunnen. Als je niet meer de trap op kan.” De ouderen ervaren de fysieke toegankelijkheid van de gezondheidsinstellingen/commerciële diensten over het algemeen als positief. De meeste ouderen kunnen deze instellingen lopend of per fiets bereiken. De omliggende dorpen hebben geen commerciële diensten in het dorp en moeten hiervoor dus naar een dorp verderop. De meeste ouderen vinden dit geen bezwaar, drie van de 18 ouderen ervaart dit als vervelend. De toegankelijkheid van de instellingen en diensten zelf worden positief ervaren: “Hier en daar opritten gemaakt voor ouderen met een rollator of wat euh in een rolstoel. Onder andere dat bij de postagentschap hebben ze een oprit gemaakt en bij de drogist en bij de slager. Dat heb de gemeente zal ik maar zeggen dat is die, die straat zo euh zo zachtjes aan omhoog laten lopen, dat de drempels in wezen gelijk is.” De ouderen die met het openbaar vervoer reizen, hebben hier wisselende ervaringen mee. Ouderen die aan een doorgaande weg wonen, ervaren het als positief dat de buurtbus stopt voor hun huis. Ouderen die bijvoorbeeld in een woonwijk wonen moeten soms ver lopen voor ze bij een bushalte zijn: “Nou, je moet een stukje lopen ja, naar de snelweg toe. Ja, het is ruim een kilometer.” Tevens wordt het als positief ervaren dat hulpmiddelen mee kunnen tijdens het gebruik van het openbaar vervoer: “Ja, buurtbussen rijden elke dag en die is gratis. Dus je mag zo mee en je rollator mag ook mee.”
24
E. Vraagstelling vanuit de HvA, kwantitatieve analyse Hieronder volgt de kwantitatieve analyse van de vraagstellingen vanuit de HvA, zie tabel 2-3 op pagina’s 27-28.
E. 19 Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid van hun eigen woning? Circa 54% van de ouderen heeft geen aanpassingen in huis volgens de cijfers uit het kwantitatieve deel. Uit de kwalitatieve onderzoeksvraag C.15.” Wat zeggen ouderen over het gebruik van zorg?”, komt naar voren dat een groot deel van de ouderen vindt dit nog niet nodig te hebben. Echter geven ze over het algemeen aan dat wanneer het nodig zou zijn ze weten waar ze hiervoor terecht kunnen. Ouderen in de leeftijdscategorie 70-75jaar beoordelen de toegankelijkheid van hun woning gemiddeld lager dan de ouderen in leeftijdscategorie 81-95 jaar. Dit is te verklaren uit de analyse van de kwalitatieve onderzoeksvraag A.1” Wat zeggen ouderen over zelfstandig wonen in oorspronkelijke of aangepaste woningen?”Hierin geven ouderen aan op dit moment tevreden te zijn met de woning maar dat de woning niet geschikt is om ouder in te worden en dat ze daarom opzoek zijn naar een alternatief. De oudere respondenten vertellen dat ze verhuist zijn uit een minder geschikte woning naar een passendere woning. Tevens wordt door hen aangegeven dat het vinden van een geschikte woning veel moeite heeft gekost in de gemeente Zeevang. E. 20 Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid van de gezondheidsinstellingen en/of commerciële diensten? Zoals vermeldt in de analyse van onderzoeksvraag A.5. “Wat vertellen ouderen over hun zelfredzaamheid?”, komt ook uit de kwantitatieve onderzoeksgegevens dat ca. 91% dagelijks buiten komt en 9% van de ouderen weinig buiten komt voor activiteiten. Dit zegt iets over de mate van zelfstandigheid van de ouderen in de gemeente Zeevang. Ongeveer 80% van de ouderen geeft aan geen hulp nodig te hebben van derden bij het zichzelf verplaatsen. Hier tegenover staat dat ongeveer 10% van de ouderen altijd afhankelijk is van hulp om zich te verplaatsen over lange afstanden. Onder lange afstanden wordt verstaan bezoeken aan winkels en gezondheidsinstellingen. Ongeveer 8% van de ouderen verwacht dat ze binnen 1 jaar meer hulp nodig hebben voor het verplaatsen van zichzelf over lange afstanden. Specifieke informatie hierover is niet terug te herleiden uit de kwalitatieve analyse. Ouderen uit de leeftijdscategorie 70-75jaar scoren de toegankelijkheid van gezondheidsvoorzieningen lager dan ouderen uit de leeftijdscategorie 86-95 jaar, het staat hier namelijk een 7,4 tegen over 8,2. Helaas zijn er van deze laatste leeftijdscategorie geen respondenten geïnterviewd, maar geeft dit wel een opvallend beeld. Voor de toegankelijkheid van winkels zien we hetzelfde verschijnsel optreden, namelijk een gemiddeld cijfer van 7,7 tegen over 8,2 in dezelfde leeftijdscategorieën. Ouderen zijn gevraagd om de toegankelijkheid in de buurt te beoordelen voor ouderen die minder mobiel zijn. Hieruit zijn een aantal resultaten verkregen, echter gezien de input van de ouderen gedurende het invullen van de enquête en de getoonde resultaten, acht het onderzoeksteam vanuit de HvA deze gegevens niet betrouwbaar genoeg. Hierop wordt verder ingegaan in de “Discussie” op pagina 37. Van de 114 respondenten geeft 57% aan dat de afstand tot aan winkels 1000m of verder is. Uit de kwalitatieve analyse van onderzoeksvraag E.20”Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid van de gezondheidsinstellingen/commerciële diensten?”, geeft een groot deel van de ouderen aan dit niet als vervelend te beschouwen.
25
E. 21 Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid op het gebied van openbaar vervoer? Ongeveer 55% van de ouderen maakt gebruik van eigen auto of fiets om zichzelf te verplaatsen. Als we de kwalitatieve gegevens erbij pakken dan zien we uit onderzoeksvraag B.12. “Waarin zijn ouderen in welke mate autonoom?” dat ouderen hun autonomie voornamelijk benadrukken door het zelfstandig bepalen van de dagindeling en het bezit van rijbewijs en auto zodat ze kunnen gaan en staan wanneer ze dat wensen. Ouderen geven ook aan bang te zijn dat dit in de toekomst niet meer gaat lukken. Een klein aantal ouderen maakt altijd tot vaak gebruik van openbaar vervoer, namelijk 10%. Wanneer we bekijken wat voor betekenis ouderen hier waarschijnlijk aan geven, dan zien we uit de kwalitatieve analyse dat een beperkt aantal gebruik maakt van openbaar vervoer omdat ze geen alternatief hebben wat betreft vervoer. Van de 114 ouderen geeft 44% aan dat ze zich veilig voelen bij het reizen met openbaar vervoer en daar tegenover voelt 3,5% zich niet veilig. De overige ouderen maken geen of matig gebruik van openbaar vervoer. In onderzoeksvraag B. 11.“Hoe beschrijven ouderen hun ervaringen ten aanzien van het wonen?” vloeit voort dat enkele ouderen zich onveilig voelen in het verkeer, wegens de toename van verkeer en het harder rijden in de dorpjes. Specifiek iets over openbaar vervoer en veiligheid wordt niet benoemd en dit komt overeen met de gevonden cijfers. Ongeveer 23% van de respondenten geeft aan dat ze 1000m of meer moeten lopen om bij de bushalte te komen. Uit de kwalitatieve analyse van onderzoeksvraag E. 21“Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid op het gebied van openbaar vervoer?”, komt naar voren dat enkele ouderen het vervelend vinden dat ze ver naar de bus moeten lopen. Over het algemeen zijn de ouderen wel tevreden over de bushalte, 42% geeft ook aan minder dan 500m te hoeven lopen.
26
Tabel 5.1 Beschrijving van de kwantitatieve resultaten. Vraagstelling vanuit de Hogeschool van Amsterdam, fysieke toegankelijkheid. n (%) [Gemiddeld cijfer] Beschrijving kwantitatieve resultaten: E. Vraagstellingen vanuit de HvA Activiteiten buitenshuis Dagelijks Weinig Nooit Gebruik OV Altijd Vaak Incidenteel Nee, wel (regiotaxi) Nee, auto of fiets Nooit Veiligheid OV Ja Nee Reist niet met OV Aansluiting OV Ja Ja, de met (regio) taxi Nee Reist niet met OV Hulp bij verplaatsen Ja, anders is dit niet mogelijk Soms, afhankelijk van de plek Nee Toekomstverwachting Ja, binnen 1 jaar meer hulp Nee, binnen 1 jaar niet meer hulp Aanpassingen woning Traplift Douche-stoel Handvaten in douche en/of toilet Drempelvrije overgangen Verstelbaar keukenblok Alarmeringssysteem Anders:
Nee, mijn woning heeft geen aanpassingen
Respondenten Kwantitatief (n=114) n (%) 104 (91,2) 10 (8,8) 0 (0,0) 2 (1,8) 9 (7,9) 14 (12,3) 10 (8,8) 55 (48,2) 24 (21,1) 50 (43,9) 4 (3,5) 60 (52,6) 31 (27,2) 10 (8,9) 15 (13,2) 58 (50,9) 12 (10,5) 11 (9,6) 91 (79,8) 8 (7,0) 106 (93,0) 7 (6,1) 24 (21,1) 38 (33,3) 20 (17,5) 0 (0,0) 10 (8,8) Extra leuning trap Extra toilet boven Handvat buiten Hoog-laag bed Kranen Leuning buiten Verhoogd toilet Plank op badkuip Rookmelder Buitenlamp 61 (53,5)
Toelichting
Komen de ouderen regelmatig buiten.
Maken de ouderen gebruik van OV om gezondheidsinstellingen en winkels te bezoeken.
Ervaren ouderen het reizen met OV veilig.
Brengt het OV de ouderen op de plaats van bestemming.
Hebben de ouderen hulp nodig van een mantelzorger/familie om winkels en gezondheidsinstellingen te bezoeken. Verwachten de ouderen meer hulp nodig te hebben in de toekomst voor het bezoeken van winkels/gezondheidsinstellingen. Hebben de ouderen deze of andere aanpassingen in eigen woning.
27
Tabel 5.2 Beschrijving van de kwantitatieve resultaten. Vraagstelling vanuit de Hogeschool van Amsterdam, fysieke toegankelijkheid. n (%) [Gemiddeld cijfer] Vervolg: Beschrijving kwantitatieve resultaten: E. Vraagstellingen vanuit de HvA Toegankelijkheidwoning 70-75 jaar 76-80 jaar 81-85 jaar 86-95 jaar Toegankelijkheid wijk Trottoirs begaanbaar Ja Nee Afwijkend antwoord Genoeg oversteekplaatsen Ja Nee Afwijkend antwoord Genoeg bankjes Ja Nee Bushalte 500m afstand 500m-1000m afstand Verder dan 1000m Winkels 500m afstand 500m-1000m afstand Verder dan 1000m Winkels toegankelijk Ja Nee Afwijkend antwoord Liften in winkels Ja Nee Invalidentoilet wijkservicepunt Ja Nee Weet het niet Toegankelijkheid wijkservicepunt 70-75 jaar 76-80 jaar 81-85 jaar 86-95 jaar Missende waarden Toegankelijkheid gezondheidsvoorzieningen 70-75 jaar 76-80 jaar 81-85 jaar 86-95 jaar Missende waarden Toegankelijkheid winkels 70-75 jaar 76-80 jaar 81-85 jaar 86-100 jaar Missende waarden
Respondenten Kwantitatief (n=114) 42 (36,8) [7,5] 33 (28,9) [7,8] 23 (20,2) [8,0) 16 (14,0) [7,9] 64 (56,1) 49 (43,0) 1 (0,9) 57 (50,0) 56 (49,1) 1 (0,9)
Toelichting Wat voor cijfer geven de ouderen gemiddeld voor de toegankelijkheid van hun eigen woning. Hoe beoordelen de ouderen de toegankelijkheid in de buurt voor ouderen die minder mobiel zijn (die zich bijvoorbeeld verplaatsen met een rollator, in een rolstoel of scootmobiel)?
46 (40,4) 68 (59,6) 48 (42,1) 40 (35,0) 26 (22,8) 29 (25,4) 32 (28,1) 53 (56,5) 105 (92,1) 8 (7,0) 1 (0,9) 9 (7,9) 105 (92,1) 32 (28,1) 11 (9,6) 71 (62,2) 31 (27,1) [6,9] 26 (22,8) [7,7] 22 (19,3) [7,3] 12 (10,5) [7,7] 23 (20,1) 38 (33,3) [7,4] 32 (28,1) [7,6] 23 (20,2) [7,6] 13 (11,4) [8,2] 8 (7,0) 40 (35,1) [7,7] 31 (27,2) [7,8] 23 (20,2) [7,3] 13 (11,4) [8,2] 7 (6,1)
Wat voor cijfer geven de ouderen gemiddeld voor de toegankelijkheid van het wijkservicepunt/buurthuis.
Wat voor cijfer geven de ouderen gemiddeld voor de toegankelijkheid van gezondheidsvoorzieningen.
Wat voor cijfer geven de ouderen gemiddeld voor de toegankelijkheid van winkels. 28
Hoofdstuk 6. Conclusies Hieronder wordt voor elk van de onderzoeksvragen een eindconclusie beschreven, en wordt afgesloten met een weergave van het overstijgende patroon van de resultaten in de vorm van een beschrijving van wat bewoners van woonservicegebied gemeente Zeevang eisen, willen, nodig hebben, en kunnen bijdragen. Dit is een methodiek van de centrale onderzoeksgroep Nijmegen. Onderzoeksvragen A. Zelfstandig wonen Wat zeggen ouderen over zelfstandig wonen in oorspronkelijke of aangepaste woningen? Ouderen wonen over het algemeen zelfstandig en zijn tot een zeker moment tevreden met hun woning. Echter toekomstgericht gekeken vinden ze de woningen niet geschikt in de gemeente, dit heeft te maken met de fysieke indeling en de ligging van de woningen. Welke gezondheidsproblemen benoemen de respondenten? De meest voorkomende gezondheidsproblemen die ouderen benoemen zijn hart- en oog problematiek, versleten gewrichten, kanker en rugproblemen. Overige gezondheidsproblemen die benoemd zijn: botontkalking, diabetes, beroertes, ontstekingen, hoge bloeddruk, hoog cholesterolgehalte, gehoor- en geheugenproblemen. Wat zeggen de ouderen ten aanzien van hun eigen kwetsbaarheden? Ouderen zijn vooral bang dat hun gezondheid achteruit gaat of dat hun partner wegvalt, wat zou betekenen voor hen dat ze afhankelijk van anderen worden. Wat zeggen ouderen ten aanzien van hun woonsituatie bij het wegvallen van een partner? Er wordt een gevoel van eenzaamheid benoemd. Verder ervaren ouderen het als zwaar of teveel werk om alle taken in en rond het huis alleen te moeten doen, zij spreken hier negatief over. Toekomstgericht wordt er vooral gesproken over verhuizen naar een kleinere woning, gelijkvloers of wonen in een verzorgingsflat. Wat vertellen de ouderen over hun zelfredzaamheid? Ouderen zijn over het algemeen zelfstandig op het gebied van huishouden en vrije tijd. Enkele ouderen hebben moeite met het verplaatsen van zichzelf over lange afstanden.
B. Welbevinden en gezondheid (somatisch en psychosociaal) Wat zeggen ouderen ten aanzien van hun welbevinden? Ouderen zijn over het algemeen tevreden over hun welbevinden. Er wordt aangegeven met eventuele beperkingen om te kunnen gaan, er wordt veel woonplezier ervaren en ouderen zijn tevreden met de sociale contacten om zich heen. Wat zeggen ouderen over hun fysieke welbevinden? Ouderen hebben of verwachten in de toekomst meer lichamelijke klachten en/of beperkingen. Dit wordt enigszins geaccepteerd, veel ouderen nemen hiervoor maatregelen zoals in beweging blijven en gezonder eten.
29
Wat zeggen ouderen over hun psychisch welbevinden? In de huidige situatie is het grootste deel van de ouderen tevreden over het psychisch welbevinden. Er wordt veel woonplezier ervaren in de gemeente Zeevang. Wat betreft de toekomst benoemen veel ouderen angst te hebben om het sociaal netwerk te verliezen, minder zorg te kunnen ontvangen, afhankelijk en/of dement te worden. Hoe gaan ouderen om met gezondheid en ziekte? Ouderen gaan bij ziekte en/of handicap actief opzoek naar de (medische) zorg ook al betekent dit dat ze buiten hun eigen regio behandeld worden. De ziekte en/of handicap wordt geaccepteerd maar ze proberen de mate van “afhankelijkheid” te minimaliseren. Hoe ervaren ouderen hun sociale relaties? Ouderen benoemen vooral veel en goede sociale contacten te hebben, zij spreken hier erg positief over. Ouderen die later in de gemeente Zeevang zijn komen wonen, hebben ervaren niet zomaar in de gemeente te worden opgenomen. Hoe beschrijven ouderen hun ervaringen ten aanzien van het wonen? Het grootste deel van de ouderen woont in de gemeente vanwege de rust en omgeving. De ervaring is dat het in de gemeente steeds drukker wordt door allerlei “import”. Door het vele verkeer wat er hedendaags rijdt wordt de rust verstoord in de gemeente. Waarin zijn ouderen in welke mate autonoom? Vrijwel alle ouderen zijn autonoom in het bepalen van de dagindeling en dagbesteding. Wanneer ouderen niet meer in het bezit zijn van een rijbewijs en/of auto, verwachten zij in mindere mate autonoom te zijn wat als negatief wordt gezien. Wat zeggen ouderen over hun deelname aan het maatschappelijk sociaal verkeer? Ouderen maken over het algemeen gebruik van bestaande diensten buiten de dorpen omdat het aanbod in de gemeente nihil is. Daarnaast worden de uitjes vaak gecombineerd met vrije tijdsactiviteiten, boodschappen doen en het bezoeken van sociale contacten buiten de gemeente.
C. Informele zorg en professionele diensten Hoe worden ouderen door andere burgers ondersteund of verzorgd? Kinderen en/of kleinkinderen ondersteunen ouderen in huis, in de tuin, vervoeren ze of verlenen zorg. In enkele gevallen verlenen buren ondersteuning en/of zorg aan ouderen. Hier wordt positief over gesproken. Wat zeggen ouderen over het gebruik van zorg? Ouderen weten waar ze terecht kunnen voor bepaalde typen zorg, toch zien we dat ouderen vaker gebruik maken van informele zorg. Ervaring van ouderen is dat het regelen en ontvangen van de zorg vele malen vlotter moet verlopen. Hoe worden ouderen door professionele dienstverleners ondersteund of verzorgd? Ouderen benoemen vooral de huisarts als zorgverlener. De huisarts controleert zaken als bloeddruk en cholesterol bij ouderen en komt op huisbezoek wanneer nodig. Daarnaast ondersteunt de ergotherapie ouderen met betrekking tot aanpassingen in huis en biedt de fysiotherapeut sportondersteuning.
30
Hoe kwalificeren ouderen de zorg en/of ondersteuning die zij genieten? Medische zorg vanuit de huisarts wordt over het algemeen goed ervaren op enkele conflicten na. Ouderen met ervaring met de professionele thuiszorg spreken verschillend over de tevredenheid hierover. Grotendeels is van mening dat het afhangt van de instelling waar ze vandaan komen en de ervaring/leeftijd van de zorgverleners. D. Efficiency Hoe waarderen ouderen de ontvangen zorg en ondersteuning? Veel ouderen zijn tevreden over de zorg en snelle dienstverlening van de huisarts. Daarnaast wordt het erg gewaardeerd dat er een apotheek aan de huisarts verbonden is. Ontvangen ondersteuning van het WMO wordt ook goed gewaardeerd. Wel is door ouderen genoemd dat de dienstverlening en aanvraagverwerking soms te lang duurt.
E. Vraagstelling vanuit de Hogeschool van Amsterdam Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid van hun eigen woning? In de huidige situatie zijn ouderen tevreden met de fysieke toegankelijkheid van de woning. De ouderen beoordelen de toegankelijkheid van hun eigen woning gemiddeld met een 7,8. Een aantal ouderen heeft al aanpassingen in huis aangebracht of ideeën voor in de toekomst maar het overgrote deel geeft dit nog niet te hebben, namelijk 53%. Toch zullen veel ouderen wanneer ze beperkingen qua gezondheid ondervinden moeten verhuizen. Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid van de gezondheidsinstellingen commerciële diensten? De fysieke toegankelijkheid van de gezondheidsinstellingen/commerciële diensten worden over het algemeen positief ervaren. Opmerkelijk is dat 53% meer dan 1000m moet afleggen om bij een winkel te komen. En 92% ervaart de winkels als toegankelijk voor minder validen. Enkele ouderen uit omliggende dorpen ervaren het als vervelend dat in die dorpen geen commerciële diensten worden aangeboden. Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid op het gebied van openbaar vervoer? Ouderen die aan een doorgaande weg wonen, ervaren de fysieke toegankelijkheid van het openbaar vervoer positief, aangezien de bus dan voor de deur stopt, 42% van de ouderen geeft aan dat ze minder dan 500m hoeven te lopen hiervoor. Overige ouderen ervaren ver te moeten lopen naar een bushalte, namelijk 23% van de ouderen geeft aan meer van 1000m te moeten lopen. Wel wordt het als prettig ervaren dat loophulpmiddelen mee kunnen tijdens gebruik van het openbaar vervoer.
31
Thema’s De resultaten leiden met behulp van de methodiek van de centrale projectgroep in Nijmegen overstijgend tot een aantal centrale thema’s (als voorlopers van patronen). Na discussie over de resultaten van de kwalitatieve analyses in het onderzoeksteam van de HvA zijn de volgende thema’s naar voren gekomen: 1. Afhankelijkheid 2. Autonomie
3. Participatie 4. Sociaal isolement 5. Verkeer en veiligheid 6. Zelfstandig wonen Uit de analyses komt voornamelijk naar voren dat ouderen autonoom willen zijn en blijven in het maken van keuzes, bijvoorbeeld wat betreft de dagindeling en/of dagbesteding. Ouderen willen niet afhankelijk zijn van anderen en zo lang mogelijk zelfstandig blijven. Ook met betrekking tot het wonen is er de wens zo lang mogelijk zelfstandig blijven. Ouderen willen participeren in de wijk in de zin van vrijwilligerswerk doen en sociale contacten onderhouden, mede om sociaal isolement te voorkomen. Ouderen geven aan dat wat betreft het verkeer maatregelen genomen moeten worden, er is veel verkeer en er wordt hard gereden in de gemeente. Naar aanleiding van deze conclusies die voortgekomen zijn uit de analyses, zijn er thema’s geformuleerd. Om dit beeld te beschrijven geven we een logica weer in termen van wat ouderen in gemeente Zeevang eisen, willen, nodig hebben en kunnen bijdragen zoals afgebeeld in Tabel 4.1- 4.6.
1. Afhankelijkheid Eisen Willen Niet afhankelijk Zelfredzaam blijven, worden van de omomgeving niet tot last geving zijn en autonoom blijven in het bepalen van dagbesteding en –indeling.
Nodig hebben Bijdragen Geschikte (senioOmgeving, wet- en ren)woningen, moge- regelgeving lijkheden tot aanpassingen waar nodig, genoeg mogelijkheden voor zorgondersteuning.
Tabel 4.1. Logica van de bewoners van de gemeente Zeevang. Overstijgend vraagpatroon van de behoeften van bewoners van gemeente Zeevang afgebeeld in termen van wat bewoners eisen, willen, nodig hebben, en kunnen bijdragen ten aanzien van afhankelijkheid.
2. Autonomie Eisen Autonoom zijn
Willen Zo lang mogelijk de eigen dagindeling en –besteding kunnen bepalen zonder afhankelijk te zijn van anderen in de omgeving.
Nodig hebben Voldoende (senioren)woningen, aanpassingen waar nodig. Gebruik van hulpmiddelen indien nodig.
Bijdragen Omgeving, wet- en regelgeving.
Tabel 4.2. Logica van de bewoners van de gemeente Zeevang. Overstijgend vraagpatroon van de 32
behoeften van bewoners van gemeente Zeevang afgebeeld in termen van wat bewoners eisen, willen, nodig hebben, en kunnen bijdragen ten aanzien van autonomie.
3. Participatie Eisen Op een prettige manier kunnen participeren in de wijk
Willen Een prettige omgang tussen bewoners van de gemeente Zeevang en ouderen die hier later zijn komen wonen. Tevens een prettige omgang tussen de oude en jonge generatie.
Nodig hebben Activiteiten die de sociale relaties tussen deze generaties bevorderen en ertoe bijdragen dat ouderen op een prettige manier kunnen participeren in de gemeente.
Bijdragen Ondersteuning naar elkaar (jong naar oud; sociaal en zingevend; oorspronkelijke bewoners en latere bewoners).
Tabel 4.3. Logica van de bewoners van de gemeente Zeevang. Overstijgend vraagpatroon van de behoeften van bewoners van gemeente Zeevang afgebeeld in termen van wat bewoners eisen, willen, nodig hebben, en kunnen bijdragen ten aanzien van participatie in de gemeente.
4. Sociaal isolement/vereenzaming Eisen Willen Beschikbaarheid van Zo lang mogelijk zorg en voorzieninzelfstandig blijven gen. Minimale buwonen, afhankelijkreaucratie en vlotter heid minimaliseren. verloop bij het aanvragen daarvan.
Nodig hebben Ondersteuning waar nodig om het gebied van zelfredzaamheid. Wet en regelgeving die deze acties ondersteunen.
Bijdragen Voorkomen van sociaal isolement van de ouderen, prettige woonsfeer in de gemeente.
Tabel 4.4. Logica van de bewoners van de gemeente Zeevang. Overstijgend vraagpatroon van de behoeften van bewoners van gemeente Zeevang afgebeeld in termen van wat bewoners eisen, willen, nodig hebben, en kunnen bijdragen ten aanzien van het voorkomen van sociaal isolement.
5. Langer zelfstandig wonen Eisen Willen Beschikbaarheid van Zo lang mogelijk geschikte woningen zelfstandig blijven voor ouderen. wonen in de eigen omgeving.
Nodig hebben Seniorenwoningen of woningen (huur) die gemakkelijk zijn aan te passen wanneer nodig. Redelijke wachtlijsten.
Bijdragen Diversiteit in de gemeente en opvulling van (bestuurs-) functies in vrijwilligersen verenigingsraden.
Tabel 4.5. Logica van de bewoners van de gemeente Zeevang. Overstijgend vraagpatroon van de behoeften van bewoners van gemeente Zeevang afgebeeld in termen van wat bewoners eisen, willen, nodig hebben, en kunnen bijdragen ten aanzien van langer zelfstandig wonen in de eigen omgeving.
33
6. Verkeer en veiligheid Eisen Willen Veilige verkeers- en Een veilige verkeerswoonomgeving. en woonomgeving voor jong en oud, waar men zorgeloos kan wonen en werken. Maar ook zorgeloos vrijetijdsactiviteiten kan uitvoeren, bijvoorbeeld wandelen in de polder.
Nodig hebben Ondersteuning en controle in de gemeente op het gebied van hard rijden en verkeerd parkeren.
Bijdragen Prettige woonsfeer en veilig gevoel.
Tabel 4.6. Logica van de bewoners van de gemeente Zeevang. Overstijgend vraagpatroon van de behoeften van bewoners van gemeente Zeevang afgebeeld in termen van wat bewoners eisen, willen, nodig hebben, en kunnen bijdragen ten aanzien van verkeer en veiligheid.
34
Hoofdstuk 7. Transdisciplinaire betekenisgeving en aanbevelingen voor woonservicegebied gemeente Zeevang. De transdisciplinaire bijeenkomst is gepland op 16 juni 2011 en vindt plaats in het gemeente huis van woonservicegebied gemeente Zeevang. De thema’s die zijn voortgekomen uit de analyses van alle 36 interviews worden tijdens deze bijeenkomst besproken. Deze thema’s zijn de voorlopers op de mogelijke vraagpatronen die hieruit ontstaan en tevens besproken zullen worden. De definitieve vraagpatronen worden nader gespecificeerd op basis van de input en de feedback van het transdisciplinaire overleg door A.M. Braam en S. Hartel, onderzoeksassistenten HvA en worden verwerkt in “onderzoeksrapport deel II.” De vraagpatronen worden verwerkt in verschillende perspectieven van betrokkenen in een tabel, ook deze staan in “onderzoeksrapport deel II.”
35
Hoofdstuk 8. Discussie Uit de resultaten van het onderzoek komt voornamelijk naar voren dat ouderen aangeven het belangrijk te vinden om te participeren in de gemeente. Daarnaast geven ouderen aan niet afhankelijk te willen zijn van anderen en hun leven zelf te willen bepalen. Op fysiek vlak zijn ouderen tevreden met hun huidige woning maar voor de toekomst zijn ze opzoek naar een passender huis. In de loop der jaren is de populatie veranderd van de gemeente en hierdoor ook het gebruik van verkeer, ouderen geven hier enige hinder aan onder te vinden. De thema’s die naar voren zijn gekomen lijken een mogelijk verband te hebben met elkaar. Er lijkt een verband te zijn tussen de thema’s ‘afhankelijkheid’ en ‘langer zelfstandig wonen’. Uit de literatuur komt dat waar vroeger veeleer de focus lag op de gebreken en fysieke beperkingen die de oude dag met zich meebrengt, ligt vandaag de dag de nadruk op de competenties van ouderen (Jacobs, 2004a). Voor gemeenten en corporaties zijn verschillende ontwikkelingen met betrekking tot het wonen van ouderen van belang: het aantal ouderen neemt toe en ouderen willen zo lang mogelijk zelfstandig wonen en functioneren. Hieruit blijkt dat ondanks wanneer burgers ouder worden of met beperkingen te maken krijgen, zij zelfstandig willen wonen. Met het verdwijnen van de verzorgingsstaat wordt het uitgangspunt dat actieve en zelfredzame burgers eigen oplossingen realiseren voor hun behoeften op de samenhangende gebieden wonen, zorg en welzijn (Vermeulen, 2006). Uit de resultaten zien we dat ouderen angst hebben om afhankelijk te worden van anderen in de toekomst. Uit de literatuur komt dat afhankelijkheid wordt bepaald door het fysiek functioneren van de ouderen (Steultjens, 2005). Afhankelijkheid is hierbij de tegenpool van het ‘langer zelfstandig’ kunnen blijven wonen. Daarnaast is er een verband te zien tussen de thema’s ‘participatie’ en ‘sociaal isolement’. Ouderen geven aan optimaal te willen participeren in de gemeente, maar de angst om vanwege beperkingen sociaal geïsoleerd te raken speelt ook. Wanneer er sprake is van een sociaal isolement, kan het zijn dat ouderen niet betrokken zijn op verschillende vlakken in het leven en in de maatschappij, werkloos zijn en een beperkt sociaal netwerk hebben. Bevordering van de participatie van ouderen en daarbij het bijdragen aan het sociale kapitaal, verkleint de kans op een sociaal isolement (Almedom, 2005; Scheepers & Janssen, 2001). Social inclusiveness wordt daarom gestimuleerd door de overheid, dit houdt in dat er wordt gestreefd naar gelijke maatschappelijke verhoudingen dat zich kenmerkt door rechtvaardige verdeling van de (handelings-) mogelijkheden van mensen om te zijn en te doen wat voor hen het meest waardevol of betekenisvol is (Kinebanian & le Granse, 2006). Hiervoor zou er vanuit de overheidsinstanties ingespeeld moeten worden zodat iedereen gelijke kansen heeft. De mate waarin ouderen sociale contacten onderhouden, deelnemen aan het verenigingsleven, is dan ook niet onbelangrijk (De Beer, 2005). Veel onderzoeken geven weer dat hulpverleners uit de gezondheidszorg mogelijk een grote aanwinst hebben in het behandelen en voorkomen van sociaal isolement (Berry, Gerry, Hayward & Chandler, 2010). Mogelijk ligt hier nog veel te halen voor hulpverleners en is dit een tweede stap na het onderzoeksproces. Een opvallend punt is het thema ‘verkeer en veiligheid’, het gaat hier voornamelijk om gevoelens en angst van de burgers. Uit de literatuur halen we dat verkeersonveiligheid één van de vele gevaren is waarmee de moderne mens wordt geconfronteerd (WHO, 2002). Subjectieve verkeersonveiligheid verwijst naar persoonlijke gevoelens van verkeersonveiligheid, of wat algemener naar de zorg om verkeersonveiligheid voor zichzelf 36
en/of anderen. Deze zorg ontstaat door eigen ervaringen en waarnemingen, contacten met anderen en/of informatie uit de media (Vlakveld, 2008). Om de thema’s nog beter in kaart te brengen is het belangrijk dat deze worden besproken in de disciplinaire bijeenkomst met de betrokken respondenten, zodat de informatie kan worden gecontroleerd (membercheck). Tegelijkertijd zou vernieuwende informatie naar voren kunnen komen wat de thema’s zal versterken. De besproken thema’s zeggen slechts iets over 18 respondenten. Deze respondenten komen voornamelijk uit de kleinere, omliggende dorpen in gemeente Zeevang. Er zijn 18 andere respondenten geïnterviewd, van deze respondenten zijn er meerdere woonachtig in het centrale dorp, wat naar verwachting andere thema’s met zich mee brengt aangezien er daar meer aanbod van voorzieningen is. Het onderzoek kende een aantal beperkingen; allereerst er zijn ongeveer drie interviews niet van goede kwaliteit vanwege de korte duur en de sturing in de gesprekken. Hier is wel rekening mee gehouden in de analyse van de transcripten. Daarnaast zijn onder het kwantitatieve onderzoeksdeel zijn veel respondenten uitgevallen. De reden hiervan was dat mensen zich niet meer herinnerden dat zij hebben deelgenomen aan de pretriage, dus toestemming hebben verleend voor deelname. Hierdoor is de selectie waarschijnlijk geen afspiegeling van de bewoners van gemeente Zeevang. Verder sluiten enkele vragen uit het kwantitatieve deel over fysieke toegankelijkheid niet geheel aan bij de gemeente Zeevang Zo is daar in veel dorpen geen sprake van trottoirs of oversteekplaatsen, bewoners hebben deze vraag ook verschillend geïnterpreteerd. Daarom acht het onderzoeksteam HvA een aantal hoge percentages in de uitkomsten niet als betrouwbaar. Een aanbeveling is om de wisselwerking tussen de jongere generatie en bewoners die later in de gemeente Zeevang zijn komen wonen, te stimuleren ter bevordering van het woonplezier in de gemeente. Een andere aanbeveling is uitbreiding van ouderenwoningen in gemeente Zeevang, om de fysieke toegankelijkheid van eigen woning en omgeving te optimaliseren. Een aanbeveling wat betreft de autonomie is om gezamenlijk met de ouderen en het gemeentebestuur na te gaan denken over hoe ouderen zo lang mogelijk autonoom kunnen blijven en de regie kunnen houden over hun dagelijks functioneren. Tot slot bewoners in de gemeente Zeevang ervaren het wonen in het woonservicegebied over het algemeen als positief. Bewoners zijn actief in gemeente Zeevang en hebben veel ideeën om bij te dragen aan een prettige woonomgeving.
37
Hoofdstuk 9. Referenties Almedom, A.M. (2005), "Social capital and mental health: an interdisciplinary review of primary evidence", Social Science & Medicine, 61(5), 943-964. Al-Hamdan, Z., & Anthony, D. (2010). Deciding on a mixed-methods design in a doctoral study. Nurse Researcher, 18(1), 45-56. Berry, C., Gerry, L., Hayward, M., & Chandler, R. (2010). Expectations and illusions: a pos tion paper on the relationship between mental health practitioners and social exclusion. Journal of Psychiatric & Mental Health Nursing, 17(5), 411-421. Biene, M. van, Basten, F., Erp, M. van, Hoof, P. van, Meesters, J., Satink, T., Joosten, H., Hulst, H. van der, Lenkhoff, M., & Lips, K. (2008). De standaardvraag voorbij: narratief onderzoek naar vraagpatronen. HAN: LDVK. Boeije, H., Hart, ‘t, H., Hox, J. (2009) Onderzoeksmethoden. De achtste druk. Hoofddorp: Boomonderwijs Bohlmeijer, E. Mies L., Westerhof G.(2006) De betekenis van levensverhalen. Theoretische beschouwingen en toepassingen in onderzoek en praktijk. Houten: Bohn Stafleu & van Loghum. Centraal Bureau voor de Statistiek (2007). Aanvullend Voorzieningengebruik 2007. Gelms, H. (2006)Vrij maar toch gebonden: Een kwalitatief onderzoek naar de beleving van autonomie in het alledaagse leven. Amsterdam: Humanistisch Verbond. Hislop, C. (2010). Improving access to information: a key requirement for reducing social exclusion. Working with Older People: Community Care Policy & Practice, 14(4), 3843. Jacobs, T., Vanderleyden L.,Vanden Boer L. (2004) Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55plussers in Vlaanderen. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Kinebanian, A., le Granse, M. (2006) Grondslagen van de ergotherapie. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg. Meesters J, Basten F, van Biene M. (2010). Vraaggericht werken door narratief onderzoek. Journal of Social Intervention: Theory and practice. Volume 19, issue 3, p 21-37. Programma Overheidsloket 2000 (1997). Handboek van vraagpatroon naar loket. Regeer, B. J., & Bunders, J. F. G. (2007). Kenniscocreatie: samenspel tussen wetenschap en praktijk. Den Haag: RMNO. Schalock, R., & Begab, M. (1990). Quality of life: perspective and issues. Washington DC: American Association on Mental Retardation. Steultjens EMJ, Dekker J, Bouter LM, Van den Ende CHM. (2006) Ergotherapie: een effectief en goedkoop middel om vallen te voorkomen en ouderen hun zelfstandigheid te laten behouden. Huisarts Wet;49(10):490-5. Steverink, N., Slaets, J.P.J., Schuurmans, H., & Lis, M. van (2001). Measuring frailty: development and testing of the Groningen Frailty Indicator (GFI). The Gerontologist, 41,special issue 1, 236-237. van Tilburg, T. (2005) Gesloten uitbreiding. Sociaal kapitaal in de derde en vierde levensfase, Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Sociale Gerontologie aan de faculteit der Sociale Wetenschappen van de Vrije Universiteit op 8 december 2005. Verzijden, D., Fransen, J.,(2004)Vergrijzing in Nederlands. Amsterdam, Veldkamp. Vermeulen, J. (2006) Action research into the use of ICT in support of senior citizens wishing to live independently as long as they can. Dissertation.(Proefschrift Tilburg University), Tilburg. Vlakveld, W.P., Goldenbeld, Ch., & Twisk, D.A.M. (2008). Beleving van verkeersonveili 38
heid; Een probleemverkenning over subjectieve veiligheid. R-2008-15. SWOV, Leidschendam. Vocht, W. de (2003), Basishandboek SPSS 12. Utrecht: Bijleveld Press. Wengraf, T. 2001. Qualitative Research Interviewing: Biographic Narratives and Semi structured Methods. London: Sage. Wester, F. & Peters, V. (2004). Kwalitatieve analyse: uitgangspunten en procedures. Bussum: Coutinho. WHO (2002). The world health report 2002 – Reducing risks, promoting healthy life. Worl Health Organization WHO, Geneva World Health Organisation (2002). ICF, Nederlandse vertaling van de “International Classification of Functioning Disability and Health”. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.
39
Bijlage 1: Betrokkenen bij de onderzoeksgroep Naam onderzoeksassistent** Jacobine Bakker Derdejaars Ergotherapie student
Functie gedurende het onderzoek Interviewer + enquêteur Aantal interviews 4
Anne Marieke Braam Vierdejaars Ergotherapie student
Interviewer en verantwoordelijke organisatie transdisciplinaire bijeenkomst. Aantal interviews 5 Interviewer, enquêteur en verantwoordelijke voor de organisatie van het kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksdeel. Aantal interviews 5
Femke Filius Vierdejaars Ergotherapie student
Sophie Hartel Vierdejaars Ergotherapie student
Interviewer en verantwoordelijke organisatie transdisciplinaire bijeenkomst. Aantal interviews 5
Sandra Hottentot Derdejaars Ergotherapie student
Interviewer + enquêteur Aantal interviews 4
Yvonne Komen Tweedejaars Ergotherapie student
Enquêteur
Sophia Nivard Derdejaars Ergotherapie student
Interviewer + enquêteur Aantal interviews 4
Manon van Rijn Eerstejaars Ergotherapie student
Enquêteur
Vivian Rozemuller Eerstejaars Ergotherapie student
Enquêteur
Yasmina Salim Vierdejaars Ergotherapie student
Interviewer, enquêteur en verantwoordelijke voor de organisatie van het kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksdeel. Aantal interviews 5
Thomas Vial Eerstejaars Ergotherapie Student
Enquêteur
Feline Vogel Derdejaars Ergotherapie student
Interviewer + enquêteur Aantal interviews 4
** Verbonden aan de Hogeschool van Amsterdam
40
Vervolg: Betrokkenen bij de onderzoeksgroep Naam betrokkenen MSc. OT F. van Nes Docente Ergotherapie Hogeschool van Amsterdam
Functie onderzoek Opdrachtgever, lectoraat Participatie en Omgeving vanuit de Hogeschool van Amsterdam. Adviseur kwalitatief onderzoek.
Drs. M.C. Pol Docente Ergotherapie Hogeschool van Amsterdam
Onderzoeksbegeleider en verantwoordelijke organisatie kwalitatief onderzoeksdeel
41
Bijlage 2 Codeer categorieën Tabel 1.1 Categorieën van het WAT. De categorieën geven aan binnen welk domein van de kwaliteit van leven het onderwerp van het narratief valt. In feite geeft deze categorie weer waarover de respondent spreekt. WAT 1
Categorielabel Fysieke omgeving
2
Toegankelijkheid
3
Bereikbaarheid
4
Sociale relaties
5
Welbevinden: somatisch
6
Welbevinden: psychisch
7
Zelfredzaamheid
8
Financieel en materieel
9
Zingeving
10
Gemeenschapsactiviteiten
11
Culturele voorzieningen Commerciële voorzieningen
12
Omschrijving Fysieke omgeving betreft alle fysieke aspecten in de omgeving van een geïnterviewde, bijvoorbeeld voorzieningen of obstakels IN een woning, huisvesting of gebouw (fysieke toegankelijkheid, grootte van een woning, aanwezigheid badkamer, drempels, etc.), staat van de woning, obstakels in een straat of bijvoorbeeld het groen of riolering in een wijk. Toegankelijkheid van voorzieningen gaat over de vraag in hoeverre iedereen recht heeft op of van een product of vorm van dienstverlening gebruik kan maken. Bv. over de wijze waarop klanten worden ontvangen door baliepersoneel, of ze worden bijgestaan bij het invullen van formulieren aan de hand van een duidelijke handleiding, enzovoort. Het gaat hier om figuurlijke bereikbaarheid. Bereikbaarheid betreft de geografische ligging of afstand tot gebouwen, voorzieningen of activiteiten, alsmede de vervoersmogelijkheden om hier te komen. Het gaat hier om letterlijke (fysieke) bereikbaarheid. Sociale relaties betreft de sociale samenhang, controle, contacten, of mensen iets voor elkaar over hebben en vertrouwen tussen mensen binnen één huis (familie en vrienden), in een straat (buren) of een wijk (alle mensen met wie men een sociale relatie kan hebben). Tevens valt hieronder het ‘gevoel’ van mensen ‘er bij te horen’ of de aan- of afwezigheid van een sociaal netwerk. Alles wat tussen mensen gebeurt en als betekenisvol wordt gezien kan hier onder vallen. Onder somatisch welbevinden wordt verstaan de uitingen ten aanzien van de fysieke gezondheid en de lichamelijke situatie van de geïnterviewden. Onder psychisch welbevinden wordt verstaan de uitingen ten aanzien van de psychische en emotionele (stemmings-)gesteldheid van de geïnterviewden. Zelfredzaamheid betreft de mate van (on-)afhankelijkheid van zorg, service, ondersteuning, begeleiding, of voorzieningen ten behoeve van beperkingen in het persoonlijke welbevinden. Bijvoorbeeld ondersteuning door mantelzorg, professionele zorg, een boodschappenservice, buurttaxi, strijkwasservice of een aanpassing van een woning of een rolstoel. Concrete of gevoelsmatige uitingen over de financiële en materiële situatie van de geïnterviewde of zijn/haar omgeving. Hieronder kunnen vallen inkomen, uitkeringen, subsidies, persoonsgebonden budget en materiële bezittingen. Zingeving betekent het zoeken naar of toewijzen van zin, bedoeling of doel van of aan het leven, grote gebeurtenissen of activiteiten in het leven. Hieronder vallen ook uitspraken over levenshouding. Bijvoorbeeld praktisering van een religie, lidmaatschap van een vrijwilligersorganisatie, coping van life events, levensmotto’s. Gemeenschapsactiviteiten zijn alle (georganiseerde) activiteiten welke in een gemeenschap worden georganiseerd en waar mensen elkaar kunnen ontmoeten (Bingo, Kaarten, Fanfare, Volkstuin, activiteiten in een buurthuis, wandeltochten, etc.). Culturele activiteiten of deelname aan cultuur. (zoals bibliotheek, filmhuis, museum, galerie, etc.). Commerciële voorzieningen zijn dagelijkse voorzieningen in het maatschappelijk verkeer die commerciële diensten of producten aanbieden zoals winkels en banken.
42
13
Zorg- en dienstverlening
14
Veiligheid
15
Persoonlijke ontwikkeling
16
Autonomie
17
Biografische informatie
18
Overig
Zorg- en dienstverlening gaat over diensten of producten die ingrijpen in aspecten van gezondheid en ziekte. Hieronder wordt verstaan lichamelijke zowel als geestelijke gezondheidszorg alsook aanverwante paramedische of alternatieve diensten (zoals bijv. homeopathie). Veiligheid betekent zowel algemene gevoelens van veiligheid en/of angst als ook specifieke aspecten van veiligheid zoals verkeersveiligheid, criminaliteit, (in)stabiele, (on)voorspelbare omgeving of (on)veilig fysieke inrichting van de woonomgeving. Onderwijs, cursussen, vrijwilligerswerk, beroeps- en vrijetijdsactiviteiten, omgaan met technologie welke de geïnterviewde onderneemt of doet in het kader van de persoonlijke ontwikkeling. Autonomie heeft betrekking op de ervaren mogelijkheden van mensen om eigen beslissingen in vrijheid te kunnen nemen (keuzevrijheid, zelfbeschikking). De respondent gaat in op biografische en persoonlijke informatie zoals leeftijd, aantal kinderen, achtergrondinformatie over het verleden, hoe lang in X woonachtig. Alles wat door de geïnterviewde gezegd wordt, wat niet geplaatst kan worden in de hierboven genoemde categorieën
Tabel 1.2 Categorieën van het WIE. Hierbij wordt onderscheiden vanuit welk perspectief het WAT moet worden geïnterpreteerd. De eerste drie rijen gaan over het ruimtelijk perspectief. ‘Woning’, ‘straat’ en ‘wijk’ en kunnen gezien worden als schaalniveaus, de nabijheid van waar de respondenten het over hebben. De laatste drie rijen gaan over de verteller en het vertelniveau. Door de inbedding van taaluitingen in narratieve teksten ontstaan verschillende vertelniveaus. De verteller haalt immers anderen aan, die op hun beurt weer een ander kunnen citeren. Daarnaast is de identiteit van degene die spreekt van belang. Er zijn vertellers die niet alleen als verteller optreden, maar tevens zelf deel uitmaken van het verhaal; dat is zeker bij narratieve interviews het geval. Dit onderscheid wordt aangegeven met de categorieën ‘eigen’,‘naasten’ en ‘veraf’. De auteur van de tekst is altijd de respondent zelf, deze vertelt immers. De respondent kan echter fungeren als verteller van zijn eigen of andermans verhaal. De wijze waarop deze dat doet wordt de focalisatie genoemd. Ten aanzien van de categorieën 1, 2 en 3: het gaat hier om het zogeheten perspectief in de focalisatie, waar richt de verteller zich op. Ten aanzien van de categorieën 4, 5 en 6: het gaat hier om de positie van de focalisatie, presenteert de verteller zichzelf als de centrale figuur (primaire verteller), of een naaste of een derde (secundaire verteller). Ten aanzien van de categorieën 7 t/m 12: deze labels geven de rolinvulling van de focalisatie weer, welke negatieve of positieve kenmerken worden de centrale personage toegedicht. WIE 1 2
Categorielabel Woning Straat
3 4 5
Wijk Eigen Naasten
6
Derden
7
Machthebber
8
Onderdaan
9
Helper
Omschrijving Eigen woning, wooneenheid. Straat, omvat verscheidene wooneenheden ook op te vatten als gang of galerij in een flat/complex. Wijk, omvat verscheidene straten ook op te vatten als buurt of complex. De geïnterviewde spreekt over/namens zichzelf. De geïnterviewde spreekt over/namens directe familie en buren, goede vrienden. De geïnterviewde spreekt over/namens een abstracte ander, zoals ‘jongeren’, ‘ouderen’ of ‘allochtonen’, niet-bewoners, of een concrete ander zoals een professional, een buurtbewoner, vrijwilliger. De persoon van waaruit gesproken wordt heeft invloed over (zaken in) de eigen situatie. De persoon van waaruit gesproken wordt heeft geen of weinig invloed over (zaken in) de eigen situatie. De persoon van waaruit gesproken wordt helpt of ondersteunt een ander. 43
10 11
Tegenstander Actief
12
Passief
De persoon van waaruit gesproken wordt werkt een ander tegen. De persoon van waaruit gesproken wordt neemt initiatief, komt in beweging of handelt. De persoon van waaruit gesproken wordt laat het initiatief bij anderen, staat stil of staat buiten de handeling.
Tabel 1.3 Categorieën van het HOE. Voor de analyse van het HOE is van belang op welke wijze iemand een uitspraak doet. Dit kan zowel gaan over de mening van de respondent over het WAT, maar ook over de wijze waarop de taal vorm gegeven wordt in termen van stijlfiguren en idioom. Bij de eerste twee categorieën gaat het om positieve danwel negatieve geladenheid of emoties, opgevat als positieve danwel negatieve kwalificaties van het ‘wat’. Bij de categorieën vraag vs aanbod, probleem vs oplossing, betrokken vs neutraal en conflict vs harmonie is bepalend hoe iemand het ‘wat’ ziet. Dit zijn zogeheten dichotome paren, maar dit sluit evenwel niet uit dat beide termen van een paar tegelijk van toepassing zijn op een narratief. De laatste vijf categorieën gaan in op de diverse stijlfiguren die mensen hanteren om hun verhaal kracht bij te zetten, en geven inzicht in het gebruik van de taal (dit is met name van belang omdat hier letterlijk iets anders wordt gezegd dan eigenlijk wordt bedoeld, zoals bij spot, bijv. “nou dat is lekker!”). HOE 1
Categorielabel Positief
2
Negatief
3 4
Aanbod Vraag
5
Probleem
6
Oplossing
7
Betrokken
8
Neutraal
9
Conflict
10
Harmonie
11
Beeldspraak
12
Overdrijving
13 14
Cliché Cynisme
15
Ironie
Omschrijving de geïnterviewde geeft een positieve kwalificatie over het ‘wat’, of is tevreden over de kwaliteit van het ‘wat’, vindt het ‘wat’ waardevol, is trots op het ‘wat’, heeft sympathie voor het ‘wat’. de geïnterviewde geeft een negatieve kwalificatie over het ‘wat’, of is niet tevreden over de kwaliteit van het ‘wat’, hecht geen waarde aan het ‘wat’, schaamt zich voor het ‘wat’, heeft een afkeer voor het ‘wat’. de geïnterviewde biedt zelf het ‘wat’ aan, heeft iets bij te dragen. de geïnterviewde heeft behoefte aan het ‘wat’ vraagt ernaar of ervaart het ‘wat’ als een gemis. de geïnterviewde beschouwt het ‘wat’ als een probleem, of problematiseert een situatie. de geïnterviewde ziet het ‘wat’ als een oplossing, of oppert een oplossingsrichting. de geïnterviewde geeft blijk van persoonlijke of emotionele binding met het ‘wat’ (zowel positief als negatief). de geïnterviewde geeft geen blijk van betrokkenheid dan wel emotionele binding met het ‘wat’, spreekt op zakelijke wijze over het ‘wat’. de geïnterviewde spreekt over sterk tegengestelde standpunten of frictie tussen betrokken personen of gebeurtenissen. de geïnterviewde spreekt over met elkaar overeenstemmende standpunten of kwalificaties van personen of gebeurtenissen of is het met anderen eens. De geïnterviewde probeert zijn verhaal te verduidelijken door een vergelijking te maken met iets anders. Om het verhaal kracht bij te zetten maakt de geïnterviewde gebruik van overdrijving. De geïnterviewde gebruikt afgezaagde uitdrukkingen. De geïnterviewde gebruikt een verbitterde vorm van spot om wat duidelijk te maken. De geïnterviewde gebruikt een milde vorm van spot, niet kwetsend bedoeld.
44
Bijlage 3 Codeerformat
Voorbeeld van het codeerformat. Hieronder staat het codeerformat weergegeven als schermafbeelding van het Excel-bestand waarin gewerkt wordt. In de eerste drie kolommen staan respectievelijk respondentcode, regelnummer van het betreffende interview en interviewfragment (narratief) weergegeven. In de daarop volgende kolommen staat van links naar rechts de categorieën van het WAT, WIE en HOE (laatste niet zichtbaar), in de cellen van deze kolommen staat een “1” aangegeven waar de codeur van mening is dat de categorie van toepassing is op het betreffende interviewfragment.
45
Bijlage 4 Interviewguide Interviewguide Proeftuinenonderzoek Deze interviewguide is gebaseerd op de interviewguide die is gebruikt in een onderzoek in de wijk Hatert te Nijmegen (zie Van Biene, 2008; Meesters, Basten & Van Biene, 2010). Introduceer het gesprek met de onderstaande informatie en vragen. Houd de aangegeven volgorde aan. Intro
Wij zijn blij dat u deel wilt nemen aan dit onderzoek en interview en hiervoor de tijd wilt nemen. U heeft eerder een vragenlijst ingevuld, met een digitale pen. Klopt dat? Hebt u nog vragen hierover?
Topics aangeven
Geef de thema’s aan waar het in het interview over gaat: Zelfstandig wonen; Welzijn en gezondheid Zorg en ondersteuning Fysieke toegankelijkheid U woont in een zogeheten Woonservicegebied, een wijk waarvan de bedoeling is dat u veel verschillende voorzieningen voor uw gezondheid en welzijn binnen handbereik hebt. Er is door of met u al een uitgebreide vragenlijst ingevuld. We willen nu met u een gesprek voeren in de vorm van een interview. Dit om erachter te komen wat u belangrijk vindt en wat u nodig hebt in uw wijk. Deze interviews worden bij meerdere ouderen gehouden. Met hun en uw uitspraken kunnen we bekijken of de Woonservicegebieden voldoende aansluiten bij de wensen en behoeften van de bewoners. Dit onderzoek wordt in 10 woonservicewijken in Nederland gehouden zodat evaluatie op grote schaal mogelijk is. Uw verhaal is belangrijk bij dit onderzoek. Wij zullen vooral naar u luisteren.
Uitleg over het doel van het onderzoek:
Aangeven dat de gegevens anoniem en vertrouwelijk worden verwerkt
Bij het uitwerken van de gegevens wordt uw naam niet genoemd. Zo kan niemand achterhalen wat u gezegd hebt. De dingen die u ons vertelt zullen alleen voor dit onderzoek worden gebruikt.
Als de respondent wil stoppen
Als u tijdens het interview besluit dat u niet meer verder wilt, dan kunt u dat aangeven. Wij stoppen dan met het interview.
Vertellen dat het gesprek op band wordt opgenomen
We hebben een bandrecorder bij ons zodat dit gesprek kan worden opgenomen. Dit zorgt er ook voor dat wij nu niet veel hoeven op te schrijven. Het zal later namelijk worden uitgeschreven. Vanuit de wet is voorgeschreven dat we u om toestemming moeten vragen als we gebruikmaken van een voicerecorder. Daarom vraag ik u zo meteen, als de recorder loopt, of u toestemming geeft dat dit gesprek wordt opgenomen.
Uitleggen waarom er een interviewer en ondersteuner is
Vindt u het goed dat dit gesprek wordt opgenomen op band? Wij zijn met twee personen gekomen. Ik zal het interview met u voeren. De andere persoon zorgt ervoor dat het gesprek wordt genotuleerd zodat wij er een verslag van kunnen maken.
46
Introducerende vragen Introductie/opwarmvraag?
Kunt u eens iets vertellen over hoe u hier bent komen wonen? Hoe bent u er toe gekomen om naar hier te verhuizen?
HOOFDVRAAG
Als u naar uw huidige situatie kijkt, kunt u dan een gemiddelde dag in gedachten nemen en beschrijven wat u dan zoal meemaakt?
Evt. aansluiters bij de hoofdvraag
Dat is interessant, kunt u daar iets meer over vertellen? Wat maakt u nog meer mee?
Zoek in het verhaal aanknopingspunten om over de hoofdtopics wonen, welzijn en zorg (zie onder)
Alternatieven: U noemt (….), kun u dat toelichten? U hebt net (….) gezegd. Kunt u dat verduidelijken? Het is mij opgevallen dat (…). Wat bedoelt u daarmee? Wat zijn uw ervaringen daarbij? Wat voor gevoel geeft u dat? Hoe denkt u daarover? Wat vindt u daarvan? Heb ik het goed begrepen dat…. ?
Vragen die je kunt stellen over de hoofdtopics wonen, welzijn en zorg Zelfstandig wonen
Als u kijkt naar hoe u hier min of meer zelfstandig woont, wat kunt u daar dan over vertellen? Alternatieven/aanvullingen: Kunt u daar wat meer over vertellen? Kunt u een voorbeeld geven dat dit illustreert? Hoe waardeert u het wonen in deze wijk? Wat vindt u prettig/fijn/positief in de wijk? Wat niet prettig/fijn/positief is, hoe zou dat kunnen veranderen zodat het wel prettig/fijn/positief wordt? Is deze situatie in de loop van de jaren veranderd? Afsluitende vraag • Begrijp ik het goed dat ... • Belangrijk is voor u .…?
Welzijn en gezondheid
Zou u iets willen vertellen over hoe het met u gaat? Kunt u vertellen hoe u omgaat met gezondheid en evt. ziekte? Zou u iets willen vertellen over met wie u zoal contact heeft en in welke situaties dat contact plaats vindt? Alternatieven/aanvullingen Hoe komt het volgens u dat u zich zo voelt in de wijk? Wat maakt het dat u zich prettig / niet prettig voelt? Hoe komt dat 47
volgens u? Wat denkt u nodig te hebben in de wijk zodat u zich hier prettiger voelt? Op welk punt is uw gevoel in de loop van de jaren veranderd? Hoe komt dat volgens u?
Afsluitende vraag: Heb ik het goed begrepen als ...? Klopt het dat u zich prettig voelt in deze wijk door ... ? Zorg en ondersteuning
U woont hier min of meer zelfstandig, kunt u iets vertellen over waarin u zorg of ondersteuning wordt geboden en door wie? Alternatieven/aanvullingen: • Van welke zorg/hulp/ondersteuning maakt u momenteel gebruik? • Zijn dat professionals of andere bewoners of burgers? • Hoe kunnen anderen in de wijk eraan bijdragen dat u hier gezond kunt leven? • Er zijn wijken waarin veel zorg aanwezig is en wijken waarin dat minder is; hoe is dat hier en wat vindt u daarvan? • Heeft u eventueel suggesties om de zorg in de wijk te verbeteren? • Wat voor zorg is voor u belangrijk om in de wijk te hebben? • Hoe vindt u dat de zorg nu geregeld is in de wijk? Hoe zou voor u de ideale buurt er uit zien voor wat betreft zorg en hulpvoorzieningen? Als u het voor het zeggen had, wat zou u dan veranderen aan de zorg in de wijk?
Fysieke toegankelijkheid
Afsluitende vraag Heb ik het goed begrepen als ...? Klopt het dat u zich prettig voelt in deze wijk door ... ? Reist u wel eens met het openbaar vervoer? Aanvullingen: • Kunt u daar wat meer over vertellen? • Kunt u een voorbeeld geven dat dit illustreert? • Wat maakt dat u niet reist met het openbaar vervoer? • Hoe ervaart u het reizen met openbaar vervoer? • Is het belangrijk voor u dat er openbaar vervoer is? • Hoe vindt u dat het openbaar vervoer in uw wijk geregeld is? • Als u het voor het zeggen had, wat zou u dan veranderen aan het openbaar vervoer in de wijk? • Is deze situatie in de loop van de jaren veranderd? Afsluitende vraag Heb ik het goed begrepen als ...? Belangrijk is voor u… Kunt u iets vertellen over uw woning? Aanvullingen: • Kunt u … toelichten? • Hoe ervaart u het wonen in uw huis? 48
• • • •
Wat vindt u prettig/fijn/positief aan uw huis? Wat niet prettig/fijn/positief is, hoe zou dat kunnen veranderen zodat het wel prettig/fijn/positief wordt? Heeft u suggesties hoe het wonen in uw woning gemakkelijker voor u zou kunnen? Is deze situatie in de loop van de jaren veranderd?
Afsluitende vraag: Heb ik het goed begrepen als ...? Klopt het dat u zich prettig voelt in deze wijk door ... ? Kunt u iets vertellen over de winkels in uw wijk? Aanvullingen: Kunt u daar wat meer over vertellen? Kunt u een voorbeeld geven dat dit illustreert? Hoe ervaart u het winkelen in deze wijk? Is het belangrijk voor u dat er winkels in uw wijk zijn? Als u het voor het zeggen had, wat zou u dan veranderen aan de winkels in uw wijk? Wat vindt u prettig/fijn/positief aan de winkels? Wat niet prettig/fijn/positief is, hoe zou dat kunnen veranderen zodat het wel prettig/fijn/positief wordt? Heeft u suggesties hoe de winkels in uw wijk verbeterd zouden kunnen worden? Is de situatie in de loop van de jaren veranderd? Afsluitende vraag Heb ik het goed begrepen als ...? Belangrijk is voor u…
Afsluiting interview
Wilt u nog iets toevoegen aan dit gesprek? Zijn er nog dingen die niet aan bod zijn gekomen in het gesprek maar die u wel belangrijk vindt in/voor de wijk? Wat vond u zelf van het interview?
Uitleggen wat het ver-
Dit interview zal letterlijk uitgetypt worden.
volg zal zijn
Deze kernpunten worden vergeleken met de kernpunten die wij halen uit de andere interviews die wij houden. De uitkomsten zullen met u en de andere geïnterviewden besproken worden tijdens een bijeenkomst in het gemeentehuis. Deze bijeenkomst zal ongeveer half mei plaatsvinden, u ontvangt hier t.z.t. een brief over. Kunt u zelf naar het gemeentehuis komen?
49
Bedanken voor het inter-
Ik wil u graag bedanken voor uw tijd en uw deelname aan het interview.
view
Ik hoop dat u het gevoel hebt dat u uw verhaal hebt kunnen vertellen en dat er naar uw verhaal is geluisterd.
Een telefoonnummer
Als u nog vragen hebt, kunt u contact opnemen met de informatietele-
achterlaten voor als er
foon: 0521-578458.
nog vragen zijn
50
Bijlage 5 Selectie van sets narratieven voor de analyse Hieronder wordt in een tabel per onderzoeksvraag een overzicht gegeven van de combinaties van onderzoeksvraag met relevante categorieën die tot een dataset hebben geleid. Domein A. Zelfstandig wonen
Onderzoeksvraag 1. Wat zeggen ouderen over zelfstandig wonen in oorspronkelijke of aangepaste woningen? 2. Welke gezondheidsproblemen benoemen de ouderen? 3. Wat zeggen de ouderen ten aanzien van hun eigen kwetsbaarheden?
4. Wat zeggen ouderen ten aanzien van hun woonsituatie bij het wegvallen van een partner? 5. Wat vertellen ouderen over hun zelfredzaamheid. B. Welbevinden en gezondheid (somatisch en psychosociaal)
6. Wat zeggen ouderen ten aanzien van hun welbevinden?
7. Wat zeggen ouderen over hun fysieke welbevinden?
8. Wat zeggen over hun psychisch welbevinden?
9. Hoe gaan ouderen om met gezondheid en ziekte?
Dataset(s)* [FysOmg x zelfred x woning/eigen x positief] vs [FysOmg x zelfred x woning/eigen x negatief] [Welb: Som x eigen x negatief/probleem] vs [Welb: Som x eigen x positief] [Eigen x Onderdaan x positief/negatief] vs [Eigen x Machthebber x positief/negatief] [FysOmg/Biogr x woning/eigen/naaste]
[Zelfred x eigen x machthebber/actief] vs [Zelfred x eigen x onderdaan/passief] Te brede vraag en valt daarom uiteen in de onderstaande vragen. [Welbev: Som x eigen x positief] vs [Welbev: Som x eigen x negatief] [Welbevinden psychisch x eigen x positief] vs [welbevinden psychisch x eigen x negatief] [zingeving/Welbev:Som/Welbev:Psych x eigen x oplossing] vs [zingeving/Welbev:Som/Welbev:Psych x eigen x probleem]
51
Domein
Onderzoeksvraag 10. Hoe ervaren ouderen hun sociale relaties?
11. Hoe beschrijven ouderen hun ervaringen ten aanzien van het wonen?
12. Waarin zijn ouderen in welke mate autonoom?
13. Wat zeggen ouderen over
C. Informele zorg en professionele diensten
hun deelname aan het maatschappelijk sociaal verkeer? 14. Hoe worden ouderen door andere burgers ondersteund of verzorgd?
15. Wat zeggen ouderen over het gebruik van zorg?
Dataset(s)* [Sociale relaties x wijk/eigen x positief] vs [sociale relaties x wijk/eigen x negatief] [ FysOmg x wijk/eigen x positief] vs [FysOmg x wijk/eigen x negatief] [autonoom x eigen/machthebber x positief] vs [autonoom x eigen/machthebber x negatief] [Eigen/actief x aanbod/betrokken] [Eigen/passief x vraag] [Welbevinden somatisch/psychisch x eigen x vraag] vs [welbevinden somatisch/psychisch x naaste/derden x helper x oplossing] [ToegZorg x eigen x vraag] [ZorgDienst/Welbev:Som/Welbev: Psych x Eigen/naasten x vraag/aanbod]
16. Hoe worden ouderen door [Toegankelijkheid zorg/welbevinden professionele dienstverleners ondersteund of verzorgd?
somatisch/psychisch x eigen x vraag] vs [toegankelijkheid zorg / welbevinden somatisch/psychisch x naaste/derden x helper x oplossing]
17. Hoe kwalificeren ouderen
[Welbev:Som/Welbev:Psych x naaste/derden x helper x positief/oplossing] vs [Welbev:Som/Welbev:Psych x naaste/derden x helper x negatief/probleem] [Welbev:Som/WelbevPsych/ZorgDienst/T oegangdienst x eigen x onderdaan x positief/negatief]
de zorg en/of ondersteuning die zij genieten?
52
Domein D. Efficiency
E. Vraagstelling vanuit de Hogeschool van Amsterdam
Onderzoeksvraag 18. Hoe waarderen ouderen de ontvangen zorg en ondersteuning?
19. Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid van hun eigen woning? 20. Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid van de gezondheidsinstellingen/ commerciële diensten?
21. Hoe ervaren de ouderen de fysieke toegankelijkheid op het gebied van openbaar vervoer?
Dataset(s)* [Welbevinden somatisch / welbevinden psychisch x naasten/derden/helper x positief] [ZorgDienst/ToegangDienst x Eigen/naasten/derden/onderdaan x positief/negatief/probleem/oplossing] [Fysieke omgeving x woning/eigen/naasten/onderdaan x positief/negatief/aanbod/vraag/probleem/ oplossing] [Toegankelijkheid/zelfredzaamheid/commerciële voorzieningen/zorgdienst x eigen/naasten/derden/onderdaan x positief/negatief/aanbod/vraag/probleem/ oplossing] [Toegankelijkheid/bereikbaarheid/zelfredzaamheid x eigen/naasten/derden/machthebber/ond erdaan x positief/negatief/aanbod/vraag/probleem/ oplossing]
* Om de vragen te beantwoorden zijn narratievensets geconstrueerd op basis van de volgende categorieëncombinaties:
53
Bijlage 6 Digitale verwerking Triage Een voorbeeld van de resultaten van de triage na digitale invoering van de gegevens op de NPOZwebsite. De vragen worden direct tot scores gezet en verwerkt in parameters. Voorbeeld NPOZ (Nationaal Programma Ouderen Zorg)
54
Bijlage 7 Nieuwsbrief onderzoek woonservicegebieden
55
56
Bijlage 8 Verslag werkconferentie/symposium Onderstaand verslag is gemaakt door een propedeusestudent die deel heeft genomen aan dit onderzoek.
Effect Meeting woonservice gebied. Op vrijdag 27 mei was er in Nijmegen een symposium, ‘Effect meeting op ouderen in servicegebied, die georganiseerd werd om de kennis en ervaringen van het onderzoeksproject, ‘proeftuinen woonservicegebieden.’ met elkaar te bespreken en te delen. De hierbij betrokken ergotherapie studenten waren hiervoor uitgenodigd, en we hebben met 9 studenten en 1 docent aan dit symposium meegedaan. In dit verslag wordt beschreven hoe we deze dag hebben ervaren. Hierin wordt ook beschreven welke vragen wij gesteld hebben, en welke er later nog bij ons zijn opgekomen, en natuurlijk ook wat de ergotherapie op dit gebied volgens ons zou kunnen bijdragen. Project beschrijving: Een landelijk onderzoek naar het effect van woonservicegebieden in Nederland bij zelfstandig wonende ouderen. Het symposium. Het symposium werd door ongeveer 60 studenten, onderzoekers en projectleiders bezocht. De bijeenkomst begon met een opening waarin er gelegenheid was om kennis met elkaar te maken en de eerste ervaringen met elkaar uit te wisselen. Daarna kwam de plenaire opening en vervolgens werd de aanpak van twee proeftuinen besproken, namelijk De Bilt en Didam. De twee proeftuinen laten verschillende manieren van aanpak zien. In proeftuin Didam werden nieuwe woningen gebouwd, waarin verschillende soorten zorg worden aangeboden. In deze nieuwe woningen kunnen senioren zo lang mogelijk zelfstandig, met zo nodig wat hulp, thuis blijven wonen In de proeftuin De Bilt werd geconstateerd dat er al zoveel hulporganisaties waren. Daarom is in De Bilt een service punt opgezet met als idee om de bestaande organisaties beter op elkaar af te stemmen, zodat er betere zorg is. Het servicepunt verbindt alle instellingen en is de plek waar mensen naar toe kunnen gaan voor vragen, informatie en doorverwijzingen. Als blijkt dat er bepaalde soort zorg ontbreekt gaat de organisatie MENS die zelf ontwikkelen. Na de bespreking van de beide proeftuinen werden deze verschillende aanpakken, bediscussieerd, en konden er vragen over het onderzoek gesteld worden. Een studente, die ook enquêtes had afgenomen, stelde de vraag: ‘Hoe betrouwbaar zijn de resultaten van dit onderzoek? Hoe weten we nu dat we alle soorten ouderen hebben ondervraagd en niet alleen bepaalde groepen, zoals de zieken, of juist alleen de hulpbehoevende of de gezonde ouderen, omdat dit misschien de ouderen waren die de enquêtes wilden invullen. Hoe zijn de geënquêteerde geselecteerd? Hoe is hier de groep in verwerkt die de enquêtes niet konden of wilden invullen?’ Dit vonden wij ook wel een interessante vraag omdat dit de uitkomsten kan beïnvloeden. Wij hebben bijvoorbeeld geen enkele zieke ouderen geënquêteerd, maar daar krijgen woonservice gebieden wel mee te maken. Voordat we gingen lunchen kregen we een opdracht mee om een anekdote op te schrijven die vervolgens in de workshops weer gebruikt zouden gaan worden. Tijdens de lunch hadden we hier uitgebreid de tijd voor en was het een mooie gelegenheid en aanknopingspunt om evaring met elkaar uit te wisselen. Na de lunch konden we meedoen met de workshops. Ik heb samen met de andere twee eerste jaarstudenten de workshop; ‘’De ontwikkeling in een woonservicegebied’’ en ‘’Wat werkt goed in een woonservice gebied’’ bijgewoond. 57
Deze workshops begonnen met een presentatie over het onderwerp. Vervolgens was het de bedoeling dat we daarover vragen stelden, in discussie met elkaar gingen en ideeën en ervaringen uitwisselden. Ons vraag luidde als volgt: Jullie hebben het vooral over nieuwe ontwikkelingen en plannen gehad, maar waar is het bestaande? In de presentaties van vandaag werd niets verteld over aanpassingen aan bestaande huizen of hulpmiddelen, terwijl we juist proberen om ouderen langer zelfstandig in hun eigen huis te laten wonen. Weten ouderen wel dat dat kan? Is dat te duur, of is uit onderzoek gebleken dat, dat te tijdelijk en niet effectief is? Hier op kregen we de reactie, dat het jammer was dat dit onderbelicht was gebleven, en moet dit punt meer aandacht in de toekomst krijgen. Het onderwerp vonden we erg interessant, wat wel blijk uit het feit dat we na het symposium ook nog een op aantal vragen kwamen. Sommige vragen: Hoe cliënt gericht zijn de projecten? Was het nou echt duidelijk voordat het project begon wat de cliënt wil, en hoe is dit onderzocht? Hoe wordt er rekening gehouden met de verschillende culturen in de projecten? De antwoorden op deze vragen moeten natuurlijk blijken uit de enquêtes die we af nemen in de verschillende proeftuinen. We zijn erg benieuwd naar de resultaten die uit de enquête voortkomen! In de workshop werd er ook gezocht naar verbanden uit de anekdotes die we hadden opgeschreven. In onze workshop gingen we op zoek naar het verband met participatie. Uit het verhaal dat ik had kwam naar voren dat de mevrouw uit mijn verhaal participeerde door een berichtje in de krant te zetten, waardoor ze weer een nieuwe liefde vond, opnieuw verliefd werd en weer een partner had. Zelf persoonlijk miste ik deze dag een stukje geschiedenis. We worden al duizenden jaren oud. Hoe werden we vroeger oud? Hoe werd er vroeger voor ouderen gezorgd? Wat was daar fout aan of juist goed? De dubbele vergrijzing brengt problemen met zich mee, maar zitten er ook voordelen aan de dubbele vergrijzing? Als ergotherapie studenten vroegen wij ons af: Waar zijn de ergotherapeuten in de projecten ingezet? De ergotherapeut is tenslotte een specialist in het verbeteren van handelingen/activiteiten van het dagelijks leven, waardoor de zelfstandigheid wordt behouden of vergroot. Tot slot, wij, studenten, zijn alleen betrokken geweest bij het afnemen van de enquêtes. Nu zagen we het belang van ons werk binnen de grote context van de projecten. Ook was het leuk om over andere proeftuinen te hebben gehoord, die met een andere visie/benadering een project hebben opgezet. Verder was het uitwisselen van ervaringen, en het ontmoeten van collega’s erg leuk. Wij vonden het een leuke en leerzame dag. Vivian Rozemuller. Hogeschool van Amsterdam
58