www.researchportal.be - 22 Oct 2015 23:23:54
Onderzoeksprojecten (100 - 150 van 161) Zoekfilter: Classificaties: SOCIALE WETENSCHAPPEN (S)
OZR-opvangmandaten 'afwerking doctoraat' Vrije Universiteit Brussel Abstract: De antecedenten van compulsieve koopgedrag Organisaties: • Business
Onderzoekers: • MALAIKA BRENGMAN
Participation and Representation. A comparative study of linkage mechanisms between citizens and the political system in contemporary democracies. KU Leuven Abstract: Geen Nederlandstalig Abstract Organisaties: • OE Centrum voor Politicologie
Onderzoekers: • Marc Hooghe
Pilootonderzoek naar gebruikers van culturele centra in Vlaanderen Vrije Universiteit Brussel Abstract: I. Inleiding In zijn Beleidsnota Cultuur 2004-2009 en in zijn beleidsbrief cultuur van 2008 richt Vlaams minister van Cultuur Bert Anciaux zich op participatie in de breedste zin van het woord. Participatie is zowel deelnemen als deelhebben (i.e. actief participeren) en het gaat niet alleen om participatie van meer mensen, maar ook om participatie van een nieuw publiek. II. Opdracht Een deel van deze participatieopdracht van Anciaux zal onderzocht worden in dit onderzoek. Het onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Overheid, meer specifiek het Agentschap voor Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen. Het onderzoek tracht een analyse te maken van de participatie van ondervertegenwoordigde groepen bij de gebruikers evenals een analyse van de tevredenheid van de huidige gebruikers met als doel de verbanden bloot te leggen tussen deze participatie en tevredenheid enerzijds en centrumspecifieke kenmerken anderzijds. III. Data Aan de basis van dit onderzoek ligt het gebruikersonderzoek bij 52 cultuurcentra, afgenomen in 3 rondes verspreid over de periode 2004-2007. Uit deze gegevens worden de gebruikers van 8 van de 11 centra uit categorie A, 11 van de 19 centra uit categorie B en 19 van de 31 centra uit categorie C gebruikt door het onderzoek. De 38 gemeenschapscentra worden buiten beschouwing gelaten, omdat enerzijds een recente herdefiniëring van het concept gemeenschapscentrum ertoe heeft geleid dat er op dit moment 208 gemeenschapscentra in Vlaanderen zijn, en omdat anderzijds het Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport enkel over de kenmerken van cultuurcentra beschikt uit de categorieën A, B en C. Uiteindelijk worden dus 38 cultuurcentra met bijbehorende 15264 gebruikers onderzocht. De data van het gebruikersonderzoek worden aangevuld met de kenmerken van de 38 gemeenten waarin deze cultuurcentra zich bevinden en met centrumspecifieke kenmerken. De eerst dataset wordt aangeleverd door het Nationaal Instituut voor de Statistiek, de tweede dataset door het Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport. IV. Opzet Het eerste deel van dit onderzoek richt zich op ongelijkheden onder gebruikers. Uit een eerste analyse van de data van het gebruikersonderzoek is gebleken dat mannen, laagopgeleiden, jongeren en ouderen ondervertegenwoordigd zijn bij de gebruikers van de cultuurcentra. Deze groepen van participanten zullen elk apart geanalyseerd worden. Aangezien de onderzoeker er uiteindelijk naar toe wil de centrumspecifieke kenmerken te duiden die een positief of negatief effect op hun participatie hebben, zullen eerst de groepsgemiddelden op de kenmerken van zowel de gemeenten als de cultuurcentra van de 25% van de centra met het grootste aandeel ondervertegenwoordigde gebruikers vergelijken worden met die van de 25% van de centra met het kleinste aandeel ondervertegenwoordigde gebruikers. De kenmerken waarvan de groepsgemiddelden significant van elkaar verschillen, worden als onafhankelijke variabele opgenomen in een meervoudige regressie analyse die een deel van de participatie van ondervertegenwoordigde gebruikers probeert te verklaren. Door te controleren voor de kenmerken van de gemeenten waarin de centra zich bevinden, kunnen - indien aanwezig - de effecten van de centrumspecifieke kenmerken geschat worden. Het tweede deel van dit onderzoek richt zich op de tevredenheid van de gebruikers. Een factoranalyse zal alle tevredenheidsvariabelen bundelen tot enkele dimensies van tevredenheid, die de afhankelijke variabelen vormen in de analyse. De onderzoeker dient hierbij echter rekening te houden met twee meetniveaus van verklarende variabelen. Op het eerste niveau zijn er de individuele kenmerken van de 15264 gebruikers. Op het tweede niveau zijn er de kenmerken van de 38 cultuurcentra en gemeenten waarbinnen deze gebruikers zijn ondergebracht. Vanwege de gelaagdheid van verklarende variabelen, worden de dimensies van tevredenheid geanalyseerd aan de hand van een multilevel-analyse. Multilevelanalyse maakt het mogelijk om op verschillende niveaus te controleren voor de individuele kenmerken en de kenmerken van de gemeenten om uiteindelijke enkel - indien aanwezig - het effect van de centrumspecifieke kenmerken te destilleren. V. Algemene verwachting Uiteindelijk hoopt de onderzoeker aan te kunnen tonen dat bepaalde centrumspecifieke kenmerken een al dan niet positieve invloed hebben op enerzijds participatie van nu nog ondervertegenwoordigde gebruikers en anderzijds de tevredenheid van de huidige gebruikers. Hierdoor kan de onderzoeker mogelijk het effect van de inspanningen beoordelen die de algehele participatie aan cultuur moeten bevorderen. Tevens kan de onderzoeker mogelijkerwijs de cultuurcentra handvatten bieden om bijvoorbeeld hun beleid, aanbod of promotionele activiteiten anders of beter af te stemmen op ondervertegenwoordigde gebruikers enerzijds en op het creëren van een grotere tevredenheid onder de huidige gebruikers anderzijds. Organisaties: • Sociologie
Onderzoekers: • IGNACE GLORIEUX
Politics beyond the state. Opportunity structures, policy instruments and legitimacy. Vrije Universiteit Brussel Abstract: In dit voorstel behouden we legitimiteit en politieke hoedanigheid als centrale focus, maar we proberen het aan te pakken vanuit een iets ander perspectief.
Organisaties: • Politieke Wetenschappen
Onderzoekers: • CHRISTIAN DESCHOUWER • MAARTEN JANS
Programma voor de internationale beoordeling van Adult Competences in Vlaanderen Universiteit Gent Abstract: niet beschikbaar Organisaties: • Vakgroep Onderwijskunde
Onderzoekers: • Martin Valcke
Providing briefing paper : The EU and Georgia : Time perspectives in conflict resolution. (= gewijzigde titel/eerder : Conflict settlement in the Georgian breakaway regions) Vrije Universiteit Brussel Abstract: analyse van de betrekkingen tussen de EU en Georgië, meer specifiek in relatie tot conflict resolutie Organisaties: • Politieke Wetenschappen
Onderzoekers: • BRUNO COPPIETERS
Publicatie en organisatie van workshop betreffende mobiliteit en logistiek in Brussel Vrije Universiteit Brussel Abstract: Presentatie boek "Mobiliteit en Logistiek in Brussel" Organisaties: • Business Technologies and Operations
Onderzoekers: • CATHY MACHARIS
Radicalisering en sociale media: een test van een geïntegreerd model Universiteit Gent Abstract: De studie heeft drie belangrijke doelstelling: Het bestuderen van de aard van de relatie tussen de blootstelling aan extremistische boodschappen in sociale media en radicale attitudes Het nagaan van de relaties tussen de gepercipieerde legitimiteit van het strafrechtelijk systeem (gepercipieerde procedurele rechtvaardigheid), maatschappelijke kwetsbaarheid, de blootstelling aan radicale boodschappen in sociale media en radicale en compliant attitudes Het nagaan van de invloed van extremistische berichten in soicale media op de attitudes tegenover radicalisering Het uiteindelijke doel van de studie is om beter te begrijpen wat de invloed is van extremistische boodschappen in sociale media bij het vormen van radicale attitudes als proces. Bijgevolg zal nieuwe sociale media ingepast worden in een model van radicalisering. De onderzoeksequipe kijkt naar zowel rechts geïnspireerd radicalisme, links geïnspireerd radicalisme, religieus geïnspireerd radicalisme en dierenrechtenactivisme. Op basis hiervan zullen vervolgens beleidsaanbevelingen gedaan worden, rekening houdend met de specifieke rol en werking van nieuwe sociale media in het proces van radicalisering en zelfrekrutering bij adolescenten Organisaties: • Handelswetenschappen en Bestuurskunde • Criminologie, Strafrecht en Sociaalrecht
Onderzoekers: • Brice De Ruyver • Lieven Pauwels • Marleen Easton
Recherche sur l'évaluation de la règlementation et des processus de décision et de travail en matière de surveillance éléctronique (evaluatie electronisch toezicht). Vrije Universiteit Brussel Abstract: Onderzoek naar de evaluatie van de reglementering, de besluitvorming en de praktijk van het elektronisch toezicht in België tussen 2000 en 2005. Organisaties: • Criminologie
Onderzoekers: • KRISTEL BEYENS
Reclame-effecten in de context van Interactieve Televisie. Vrije Universiteit Brussel Abstract: In dit project werd nagegaan wat het effect is van de invoering van interactieve televisie op de effectiviteit van reclame. Organisaties: • Bedrijfseconomie en Strategisch Beleid
Onderzoekers: • CATHY MACHARIS
Regional and global value chain strategies of multinational enterprises. A theoretical and empirical analysis integrating economics, strategic management and law. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Voor dit project werden 5 onderzoeksdomeinen geselecteerd. De eerste twee hebben betrekking op de basis voor competitief voordeel voor de multinationale onderneming (MNO), respectivelijk bedrijfspecifieke en locatie voordelen. De volgende twee domeinen zijn gerelateerd, namelijk de interactie tussen strategie en structuur van een MNO, en de winst ontwikkeling van een MNO. Het vijfde domein heeft betrekking op de bredere gemeenschap, het regelgevend kader en de wetgeving die van betrekking zijn op een regionale MNE.
Ons voorstel behelst 3 gerelateerde, 4-jarige doctoraten om deze 5 domeinen te onderzoeken en inzicht te verwerven in de processen en omstandigheden die leiden tot de vorming van globale en regionale toeleveringsketens in MNOs. Het eerste doctoraat zal zich richten op bedrijfspecifieke voordelen en de interactie tussen strategie en structuur van een MNO, waardoor de toekomstige onderzoeker een bedrijfseconomische / management achtergrond zou moeten hebben. Het tweede doctoraat zal zich richten op locatie voordelen en de winst ontwikkeling van een MNO, waardoor de toekomstige onderzoeker een economische achtergrond zou moeten hebben. Tenslotte zal het derde doctoraat zich richten op de bredere gemeenschap, het regelgevend kader en de wetgeving die van betrekking zijn op een regionale MNE en zou moeten beschikken over een rechten achtergrond. Om kruisbestuiving van ideeën te bevorderen zullen de doctoraatstudenten en de promotoren 1 geïntegreerd team vormen, waarbinnen regelmatig (minimaal eens per twee weken) word gediscusieerd over allerhande relevante onderzoeks onderwerpen. Ook voorzien we een interne workshop telkens als een nieuwe onderzoeker tot de groep toetreed. Organisaties: • Bedrijfseconomie en Strategisch Beleid
Onderzoekers: • ALAIN VERBEKE • Paul BRUGMAN • Sarah VANDEN BUSSCHE
Regional integration, state-building and conflict settlement in Europe and Asia.(Brussel, 11-12 oktober 2004) Vrije Universiteit Brussel Abstract: Politiek Organisaties: • Politieke Wetenschappen
Onderzoekers: • BRUNO COPPIETERS
Rewarding healthy food choices. KU Leuven Abstract: Geen Nederlandstalig Abstract Organisaties: • OE School vr Massacommunicatieresearch
Onderzoekers: • Steven Eggermont
Screening lerarenopleiding-cultuurcel CANON. Vrije Universiteit Brussel Abstract: geen abstract beschikbaar. Organisaties: • Sociologie
Onderzoekers: • MARK ELCHARDUS
Screening naar Autismespectrumestoornissen bij kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking in voorzieningen in Vlaanderen Universiteit Gent Abstract: Met deze studie willen we de prevalentie van autismespectrumstoornissen (ASS) bij kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking bepalen. Aan de hand van de preventiestudie willen we eventuele problemen op vlak van diagnostiek naar ASS in de zorgsector voor kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking in kaart brengen. Organisaties: • Vakgroep Experimenteel-klinische en gezondheidspsychologie
Onderzoekers: • Herbert Roeyers
Smaken en houdingen in de symbolische samenleving. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Empirisch onderzoek stelt geregeld een sterke samenhang vast tussen smaken enerzijds, opvattingen en houdingen anderzijds. Voor die samenhang reiken verschillende theorieën verschillende verklaringen aan. Ten eerste zijn er de theorieën die de nadruk leggen op de invloed van de ouders: wat men het eerst heeft aangeleerd, blijft de grootste invloed uitoefenen. Ten tweede zijn er de theorieën die smaken beschouwen als elementen van groepsbinding. De relatie tussen smaken en opvattingen ontstaat volgens deze theorieën omdat de door de smaken tot groep verbonden individuen een socialisatiemilieu vormen waarin ook opvattingen en overtuigingen zich kunnen verspreiden. Deze twee groepen van theorieën leiden naar nieuwe pistes in het denken over samenhang tussen sociale en culturele structuren. Geen van beide draagt echter inhoudelijke redenen aan voor een welbepaalde samenhang. Een eerste luik vandit onderzoek zal ook bestaan uit een grondige studie en systematisering van de in de sociologie en in nauw verwante disciplines, aanwezige inzichten enerzijds, opvattingen en houdingen anderzijds. In een tweede luik zullen de toetsbare implicaties van de stellingen via secundaire analyses op gegevens over jongeren getest worden. Tenslotte zal tevens de relatieve invloed van verschillende socialisatievelden op de smaken en houdingen van de jongeren geanalyseerd worden. Hiertoe zal gebruik gemaakt worden van verschillende databanken waarin uitvoering werd ingegaan op houdingen, smaken, patronen van sociale participatie patronen van relatievorming, mediagebruik en vrijetijdsbesteding en dat, althans voor twee databanken, zowel voor jongeren als hun ouders. Organisaties: • Tempus Omnia Revelat • Sociologie
Onderzoekers: • MARK ELCHARDUS • JESSY SIONGERS
Social cohesion indicators for the Flemisch Region. The development of comprehensive social cohesion indicators at the local level in Flander. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Geen NL abstract Organisaties:
• Micro-economie voor Profit en Non-Profit Sector
Onderzoekers: • BRUNO HEYNDELS
Solidariteit en concurrentie in de private verzekering. Een juridische en beleidmatige analyse van hun rol, methodes en begrenzing. KU Leuven Abstract: In de afgelopen decennia is er in het verzekeringsrecht sprake van een amalgaam van mechanismen, die allen tot doel hebben solidariteit in te voeren. Dit is een reactie tegen een (te) ver doorgedreven segmentatie als gevolg van het vrije markt gerichte Europa. De vraag naar de verzoenbaarheid van beide evoluties in de private verzekering, is het uitgangspunt van het doctoraat. We vertrekken vanuit een analyse vande verschillende solidariteitsmechanismen en hun oorzaken in de privateverzekering. Waarom worden deze mechanismen recent in het verzekeringsrecht ingevoerd, terwijl de verzekeraar van nature uit winst nastreeft? Voorts wordt er ingegaan op de vraag of er geen limieten zijn aan solidariteit in private verzekering. In de zoektocht naar een referentiekader, zullen de verzekeringstechniek en de imperatieven van de contractsvrijheid en het eigendomsrecht aan bod komen. Organisaties: • Instituut voor Verzekeringsrecht
Onderzoekers: • Caroline Van Schoubroeck • Herman Cousy • Eveline Goessens
Solidariteit in tijden van crisis? De impact van de economische crisis op attitudes t.a.v. inkomensherverdeling en steun voor de welvaartsstaat. KU Leuven Abstract: Geen Nederlandstalig Abstract Organisaties: • OE Centrum voor Sociologisch Onderzoek
Onderzoekers: • Bart Meuleman
Stadsplanning in een context van expansieve urbanisatie in sub-saharisch Afrika: een antropologische analyse van het spanningsveld tussen stadsbewoners en overheid. KU Leuven Abstract: Geen Nederlandstalig Abstract Organisaties: • OE Instituut voor Antropologie in Afrika
Onderzoekers: • Bruno De Meulder • Ann Cassiman • Filip De Boeck
Steunpunt2012 Werk en Sociale Economie - CELM. KU Leuven Abstract: Het Expertisecentrum Arbeidsmarktmonitoring (Centre of Expertise for Labour Market Monitoring, CELM) neemt de taken over van de Unit Data-Ontwikkeling uit de vorige Steunpuntperiode. De belangrijkste taken van het CELM zijn de ontsluiting van arbeidsmarktinformatie voor beleidsdoelen, de ontwikkeling van de Arbeidsrekening (geïntegreerd arbeidsmarktstatistiekmodel) en strategische boordtabellen over de Vlaamse arbeidsmarkt, de simulatie van activiteits- en werkzaamheidsgraden, de methodologische ondersteuning van VLAMT (Vlaams Arbeidsmarktonderzoek voor de Toekomst), de opvolging van de vacaturemarkt en de benchmarking van de Vlaamse arbeidsmarktprestaties in Europees perspectief. Het CELM is de draaischijf voor arbeidsmarktinformatie in Vlaanderen, ontwikkelt daartoe een interactieve website en continueert het tijdschrift Over.Werk. Het CELM werkt actief samen met het Departement WSE. Organisaties: • OG Personeel en Organisatie Leuven
Onderzoekers: • Wim Herremans
STEUNPUNT BELEIDSRELEVANT ONDERZOEK 2012 Jeugdonderzoeksplatform (JOP). KU Leuven Abstract: Het Jeugdonderzoeksplatform (JOP) werd opgericht in 2003 op initiatief van de toenmalige Vlaamse minister van Jeugd. Het JOP is een interdisciplinair en interuniversitair samengesteld consortium bestaande uit de onderzoeksgroep TOR (VUB), de Vakgroep Sociale Agogiek (UGent) en het Leuvens Instituut voor Criminologie (KU Leuven). De algemene opdracht van hetJOP is om een structurele onderbouwing van het jeugdonderzoek in Vlaanderen te realiseren. Deze algemene opdracht wordt bereikt via twee specifieke taken die het JOP dient te vervullen. Een eerste taak is de ontwikkeling en implementatie van een systematische databank van al het bestaande jeugdonderzoek dat in Vlaanderen wordt uitgevoerd. Deze databank wordt op de website van het JOP ter beschikking gesteld. Een tweede taak vanhet JOP is de systematische en herhaalde verzameling van empirische gegevens over de hedendaagse brede leefwereld van Vlaamse jongeren. Deze activiteiten en verzamelde data hebben zowel tot doel om de vorming v Organisaties: • Leuvens Instituut vr Criminologie (LINC)
Onderzoekers: • Stefaan Pleysier • Johan Put
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek ?Transities voor Duurzame Ontwikkeling? (TRADO) Universiteit Gent Abstract: TRADO is een samenwerkingsverband tussen de KU Leuven, de Universiteit Gent, het VITO en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het onderzoeksprogramma van TRADO focust op verschillende aspecten van duurzaamheidstransities, met de bedoeling om de transitieaanpak van de Vlaamse overheid wetenschappelijk te onderbouwen en te ondersteunen. Organisaties: • Vakgroep Politieke wetenschappen
Onderzoekers:
• Thomas Block
Steunpunt : Studie en schoolloopbanen Vrije Universiteit Brussel Abstract: In onze hedendaagse maatschappij wordt vaak geschermd met de term 'gelijkheid'. Ons ideaal van een egalitaire samenleving is echter gebaseerd op het principe van een meritocratie, waarbij ongelijkheden gebaseerd zijn op 'achievement' of verdienste. Dit maakt dat de oorzaak van bestaande ongelijkheden toegeschreven worden aan individuele tekortkomingen of een gebrek aan inspanning. Sedert lange tijd wordt evenwel onderzoek uitgevoerd naar het effect van toegeschreven kenmerken op sociale mobiliteit en weet men dat deze de competitie vervalsen. Men wordt achtergesteld omdat men vrouw of migrant is of omdat men uit een lager sociaal milieu afkomstig is, terwijl men daar zelf niets aan kan doen. In het kader van het steunpunt Studie en Schoolloopbanen concentreert de TOR-onderzoeksgroep zich op de Sociale Ongelijkheid in Schoolloopbanen, de Overgang van school naar werk en de Eerste jaren op de arbeidsmarkt (SOSOE). Op basis van de SONAR-gegevens, die verzameld werden gedurende de looptijd van het steunpunt Loopbanen doorheen het Onderwijs naar de Arbeidsmarkt, wordt ingegaan op de thema's gender, etniciteit en sociale ongelijkheid. Het in kaart brengen van deze ongelijkheden, hun onderlinge verbanden en het uitklaren van de factoren die verantwoordelijk zijn voor de (arbeids)positie die mensen innemen in onze maatschappij, laten toe te werken aan een meer 'gelijke' samenleving (voor de volledige inhoud van het onderzoeksprogramma van het Steunpunt SSL, zie de website van het Steunpunt Studie en Schoolloopbanen. Hierboven wordt enkel het VUB-luik beschreven). Organisaties: • Tempus Omnia Revelat • Sociologie
Onderzoekers: • IGNACE GLORIEUX • SUZANA KOELET • Ilse LAURIJSSEN • YOLANDA VAN DORSSELAER
Stimuleringsbeleid voor het ICT-gebruik bij KMO's. Vrije Universiteit Brussel Abstract: De uiteindelijke doelstelling van dit onderzoek is input te leveren voor een stimuleringscampagne betreffende ICT adoptie en gebruik gericht op de Belgische KMO. Om tot deze input te komen, werd voor het wetenschappelijk onderzoek vertrokken vanuit volgende vijf onderzoeksvragen: (1) Wat is de huidige status van het ICT-gebruik van Belgische (kleine) KMO's? (2) Welke (deel)sectoren kampen met de belangrijkste achterstand wat betreft ICT-gebruik? (3) In welke (deel)sectoren is het opportuun stimuleringsacties te ondernemen en wat zijn de opportuniteiten, noden en behoeften? (4) Wat zijn - ook rekening houdend met de persoonlijke (sociale) karakteristieken van zaakvoerders - de belangrijkste knelpunten en drijfveren die ICT-gebruik beïnvloeden? (5) Hoe kunnen de knelpunten overkomen worden? Of met andere woorden: op welke manier kan het ICT-gebruik in kleine ondernemingen gestimuleerd worden? In dit rapport wordt op zoek gegaan naar antwoorden op deze vijf vragen. Opeenvolgend zullen de volgende zaken besproken worden: (1) de problematiek van ICT adoptie en gebruik in Belgische KMO's, (2) de relevantie van een sector specifieke benadering, (3) de gehanteerde methoden in het onderzoek, en (4) de resultaten van het onderzoek. Organisaties: • Communicatiewetenschappen
Onderzoekers: • Jos PIERSON • Dorien BAELDEN
Strategische monitoring in lokale besturen Universiteit Gent Abstract: In dit project zal door gebruik te maken van kwalitatief theorievormend onderzoek (Grounded Theory) in 6 Vlaamse steden inzicht worden ontwikkeld in de strategisch planningsprocessen op lokaal niveau, de koppeling tussen strategische planning en duurzame ontwikkeling, en de effecten van het gebruik van 'strategische' monitoring op het stedelijke beleid. Organisaties: • Vakgroep Studie van de derde wereld
Onderzoekers: • Ruddy Doom • Herwig Reynaert
Strategische planning en management voor lokale overheden in Vlaanderen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Het New Public Management denken vindt de laatste decennia steeds meer weerklank binnen de overheidssector. Ook in Vlaanderen heeft zich ondertussen een discussie afgetekend rond de vraag in welke mate managementprincipes kunnen worden toegepast binnen de overheidssector. Een klantgericht bestuur betekent immers nog niet dat de burger tevreden is. Deze klant-burger dichotomie kan gesitueerd worden op het spanningsveld tussen professionalisering en vermaatschappelijking van het openbaar bestuur. De verdere afbakening van het onderzoek wordt gekaderd in het licht van deze dichotomie. De drang naar meer professionalisering in Vlaanderen is echter duidelijk. Een managementprincipe waarnaar graag gegrepeb wordt binnen deze context is strategische planning als een manier om de lokale besturen in het gareel te laten lopen en meer resultaat- en klantgericht te laten werken. Het onderzoeksproject beoogt de situatie in Vlaanderen inzake strategisch management bij lokale besturen in kaart te brengen en na te gaan welke de voorwaarden voor succes zijn. Succes wordt gedefinieerd vanuit de klant-burger dichotomie. Centraal staat dus de vraag welk het effect is van strategische planning op het lokaal gevoerde beleid en of dit ook resulteert in een succesvoller beleid. Organisaties: • Politieke Wetenschappen
Onderzoekers: • PATRICK STOUTHUYSEN
Studie over de uitbouw en efficientie organisatie van een Brusselse fiscale administratie voor de inning van gewestelijke belastingen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Studie over de uitbouw en efficientie organisatie van een Brusselse fiscale administratie voor de inning van gewestelijke belastingen. Organisaties: • Politieke Wetenschappen
Onderzoekers: • HERMAN MATTHIJS
Studiereis in Georgië en Rusland van 15 tot 23 augustus 2006 en of andere nader te bepalen. Deze studie zal de verschillende plannnen en modellen van constitutionele statuten voor het conflict Georgië/Zuid-Ossetië behandelen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Deze studie zal de verschillende plannnen en modellen van constitutionele statuten voor het conflict Georgië/Zuid-Ossetië behandelen Organisaties: • Politieke Wetenschappen
Onderzoekers: • BRUNO COPPIETERS
Studiereis in Moldaviê, Oekraïne en Rusland van 23 tot 28 februari 2006 en of andere nader te beplaen. Deze studie zal de verschillende plannnen en modellen van constitutionele statuten voor het conflict Moldavië/Transnistrië behandelen. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Deze studie zal de verschillende plannnen en modellen van constitutionele statuten voor het conflict Moldavië/Transnistrië behandelen. Organisaties: • Politieke Wetenschappen
Onderzoekers: • BRUNO COPPIETERS
Subcontract ikv EU : Community Grant contract - external AID : Asian studies in Europe and China Vrije Universiteit Brussel Abstract: Subcontract ikv EU : Community Grant contract - external AID : Asian studies in Europe and China Organisaties: • Centrum voor Linguistiek • Politieke Wetenschappen
Onderzoekers: • GUSTAAF GEERAERTS • BRUNO COPPIETERS • Andries GEERAERT
Survey-onderzoek over vrijetijdsthema's bij Gentse kinderen en jongeren Vrije Universiteit Brussel Abstract: Abstract niet beschikbaar. Organisaties: • Tempus Omnia Revelat • Sociologie
Onderzoekers: • MARK ELCHARDUS • MAARTEN MOENS • SASKIA DE GROOF • Sven SANCTOBIN • WENDY SMITS • Frank STEVENS
Sustainable Development Goals: a Legal Perspective KU Leuven Abstract: Geen Nederlandstalig Abstract Organisaties: • Leuvens Centr. Global Governance Studies
Onderzoekers: • Jan Wouters • Samuel Cogolati
Technologisch ondernemen. Giftenrekening aan diensten. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Technologisch ondernemen. Giftenrekening aan diensten. Organisaties: • Bedrijfseconomie en Strategisch Beleid
Onderzoekers: • ROSETTE S'JEGERS • MARC GOLDCHSTEIN
The perspective of management on European works councils. KU Leuven Abstract: Geen Nederlandstalig Abstract Organisaties: • OE Centrum voor Sociologisch Onderzoek
Onderzoekers: • Valeria Pulignano
Thuis heromschrijven. Transnationale praktijken van Europese moslims in Montréal en de Verenigde Arabische Emiraten. KU Leuven Abstract: Moslims in West-Europa vertegenwoordigen een belangrijke en steeds meeropkomende onderzoeksgroep in het trans-disciplinair studieveld over religieuze minderheden. Een groot deel van de literatuur heeft de veelvuldige wijzen waarop deze groep zich engageert met de nieuwe, Europese context en zowel aan hun aanwezigheid hier als de Europese context betekenis tracht te geven doorheen nieuwe noties van burgerschap. De overwegend grote focus op 'integratie' gaat echter vaak voorbij aan de complexe wijzewaarop Moslims zich tot de Europese context verhouden en de veelvuldigerelaties die ze kunnen onderhouden met verschillende locaties. Dit zeker in tijdperken waarbij de aanwezigheid van de Islam in Europa in toenemende ter discussie wordt gesteld en waarin de economische opportuniteiten in het continent als schaars worden voorgesteld. Inspelend op deze recente (geo-)politieke en economische ontwikkelingen en verschuivingen wildit onderzoeksproject dan ook nagaan
in welke mate nieuwe lokaliteit Organisaties: • OE Centr.Intercultural.,Migr.& Minderh.
Onderzoekers: • Nadia Fadil • Karel Arnaut
Tijdsbesteding en gender: dilemma's in een maatschappij onder tijdsdruk. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Het verschil in tijdsbesteding tussen mannen en vrouwen, dat bijna integraal te maken heeft met de takenverdeling tussen de geslachten, blijft ondanks de groeiende arbeidsmarktparticipatie van de vrouw, stevig stand houden. De extra tijdsdruk die deze tijdsbesteding met zich mee brengt voor de vrouw, bewijst hoe belangrijk dit verschil wel is. Uit de verschillende onderzoeken is niet duidelijk op te maken hoe zo'n geslachtsspecifieke tijdsbesteding tot stand komt. Wat wel duidelijk blijkt, is dat de tijdsbesteding niet intrinsiek is aan één van beide geslachten, maar samenhangt met omstandigheden waarin het ene geslacht zich vaker bevindt dan het andere. Wat zijn de culturele en structurele oorzaken van deze geslachtsspecifieke structuur van de tijdsbesteding? Bepaalt het betaalde werk dat men doet, de aard en de hoeveelheid van het huishoudelijk werk of is het omgekeerd? Of misschien moet men niet zoeken naar het verband tussen betaald werk en huishoudelijk werk, maar wordt de positie die men in beide inneemt wel bepaald door cultuur en opvoeding. Veel zal ook afhankelijk zijn van de 'lifestage' waarin men zich bevindt. Zowel het aantal als de leeftijd van de volwassenen en kinderen in het huishouden bepalen hoe individuen in het huishouden hun tijd besteden. Om een grondige analyse te maken van de geslachtsspecifieke structuur van de tijdsbesteding, wordt gebruik gemaakt van de data uit het tijdsbestedingsonderzoek in Vlaanderen. In het kader van dit onderzoeksproject werden ongeveer 1500 tijdsbudgetdagboekjes, aangevuld met telkens twee enquêtes, verzameld in Vlaanderen in de periode van april tot half juli en verder van september tot eind oktober. In de dagboekjes wordt gedurende 1 week - 24 uur per dag - elke activiteit geregistreerd die langer duurt dan 5 minuten met ruimte om eventueel ook een secundaire activiteit in te vullen. Verder wordt er in het dagboekje ook gevraagd waar deze handeling gesteld werd, wie er aanwezig was, met wie men gesproken heeft en waarom men deze activiteit stelt en indien er een verplaatsing plaatsvindt met welk vervoersmiddel dit plaatsvindt. Het tijdsbudgetonderzoek heeft grote voordelen ten opzichte van het klassieke survey onderzoek. Geheugen effecten en het over- of onderrapporteren van sociaal gewenste of ongewenste activiteiten, typisch voor surveyonderzoek, worden sterk afgezwakt. Toegespitst op een onderzoek naar de geslachtsspecifieke structuur van de tijdsbesteding, zijn deze data optimaal. De tijdsbesteding van beide geslachten kan perfect in kaart worden gebracht. Om de relatie betaald/onbetaald werk na te gaan kan bovendien ook dankbaar gebruik gemaakt worden van data uit een gelijkaardig onderzoek van de VUB uit '84 en '88. Organisaties: • Sociologie
Onderzoekers: • IGNACE GLORIEUX • SUZANA KOELET
Tijdsonderzoek in kaart gebracht. Een diagnose van de impact van diverse methoden van tijdsregistratie ondersteund door data-analyse. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Inleiding Tijd is één van de meest democratische goederen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld geld beschikt iedereen over evenveel tijd en bovendien kunnen we de tijd niet opsparen. Tijd is een centrale dimensie in ons leven. Vooral in onze huidige Westerse samenleving is tijd een steeds hoger gewaardeerd middel. Onderzoek naar tijd geeft ons een inzicht in het dagelijkse handelen van mensen en is daarom een uitstekend uitgangspunt om een zicht te krijgen op de maatschappelijke krachten. Maar het lijkt moeilijk om ons een coherent beeld te vormen over onze tijdsbestding. We stellen namelijk vast dat gelijktijdige onderzoeken naar de tijdsbesteding in onze samenleving leiden tot verschillende resultaten. Volgens het ene onderzoek werken we 40 uur, volgens het andere heel wat minder. Het ene onderzoek stelt dat we steeds minder tijd hebben voor onze kinderen, terwijl we elders het tegenovergestelde lezen. De voorbeelden zijn talrijk. Hoe mensen hun tijd besteden, kan op heel verschillende manieren onderzocht worden (Harvey 1993; Kalfs 1993). In de geciteerde literatuur worden de directe observatie, het surveyonderzoek, de random event methode (via beeper en telefoon) en de dagboekregistratie als de mogelijke methodes naar voren geschoven. Het ideale instrument voor het meten van gedrag of tijdsbesteding zou directe observatie zijn (Robinson 1977; Juster 1985; Kalfs 1993). Omwille van de gevraagde inspanningen van de respondent, de financiële kost en de werkbaarheid, maar ook de validiteit, de geloofwaardigheid, de bruikbaarheid en de flexibiliteit wordt echter overwegend gebruik gemaakt van de survey- en dagboekregistratiemethode (Kalfs 1993). Aangezien verschillende methodologieën worden gebruikt om een zicht te krijgen op de verschillende aspecten van tijdsgebruik in onze huidige maatschappij, is het van groot belang dat we deze onderlinge verschillen tussen methodes beter begrijpen. Momenteel begrijpen we deze vertekeningen zeer slecht. De centrale vraagstelling in dit fundamenteel methodologisch project luidt dan ook: "Wat is het effect van de diverse methoden van tijdsonderzoek bij het peilen naar het tijdsgebruik van mensen?". De bedoeling is om een overzicht te geven van de effecten van verschillende bevragingsmethodes om op die manier resultaten van die bevragingsmethoden beter te kunnen situeren. We zullen dus de verschillen niet enkel situeren maar ook aantonen met dataanalyse. De resultaten en bevindingen van dit project zijn dan ook zowel nationaal als internationaal relevant. Onderzoeksvraag 1: Hoe verschilt tijdsregistratie uit surveybevraging en dagboekregistratie? Een eerste onderzoeksvraag houdt in dat de verschillen in het peilen naar tijdsbesteding tussen surveybevraging en dagboekregistratie worden onderzocht. In een vragenlijst wordt rechtstreeks gepeild naar het gedrag van mensen. Zo stelt men retrospectief de vraag of men binnen een bepaalde tijdsspanne een bepaalde activiteit heeft verricht (=participatie), hoe vaak men dit heeft gedaan (=frequentie) en hoelang deze activiteit heeft geduurd (=absolute tijd). Bij de dagboekregistratiemethode, daarentegen, wordt aan de respondenten gevraagd om gedurende minstens 24 uur een dagboekje bij te houden. In tegenstelling tot surveyonderzoek wordt aan de respondent dus niet gevraagd terug te kijken op wat eerder werd gedaan, maar wel om in dagboekvorm de precieze gegevens van elke gestelde activiteit onmiddellijk te registreren. Dagboekregistratie peilt dus naar het specifieke gedrag op een heel specifieke dag of week, terwijl vragenlijsten peilen naar het gebruikelijke of normale gedrag. De dagboekmethode en de surveymethode verschillen dan ook op een heel aantal punten, wat kan leiden tot verschillen in antwoorden. Eén van de belangrijkste verschillen is de interpretatie van de vraagstelling. Bij de dagboekmethode wordt op een zeer detailistische wijze de tijdsbesteding van de respondenten weergegeven. Wanneer een onderzoeker tijdens de gegevensverwerking de duur van een meer algemene tijdsbesteding wil analyseren hoeft men enkel de verschillende details samen te nemen. Bij een surveybevraging kan men veel minder uitsluiten dat respondenten aan een bepaalde vraag een andere interpretatie geven (bv.: Hoe lang heeft u deze week aan huishoudelijk werk gespendeerd? Huishoudelijk werk is dit poetsen, koken, ... maar ook oppassen op de kinderen, timmeren, tuinieren ...?). Een ander belangrijk verschil tussen deze twee bevragingsmethodes is de mate waarin er sprake is van vertekening door het geheugeneffect. Hoewel respondenten vaak erg precies weten welke taken ze hebben uitgevoerd, geldt dit niet in dezelfde mate voor het aantal keer dat ze deze taak uitgevoerd hebben en zeker niet voor de tijd die ze eraan besteed hebben. Bovendien denkt men soms dat activiteiten vroeger of later gebeurd zijn dan dat ze in werkelijkheid gebeurd zijn (Billiet, Loosveldt & Waterplas, 1986). Aangezien de tijd geen vanzelfsprekend onderdeel is van onze zelfkennis, verschilt de werkelijk beleefde tijd nogal eens van de herinnerde tijd (Gershuny, 1992; Szalai, 1984). Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat de duurtijd bij surveyonderzoek overschat wordt ten opzichte van de tijd die gerapporteerd wordt in dagboekonderzoek (Glorieux, Minnen & Van Thielen 2004; Niemi 1993). Vertekening van resultaten gebeurt echter ook bewust. De kans op sociaal wenselijke antwoorden is kleiner bij dagboekonderzoek aangezien de vraagstelling hier
niet op een specifiek onderwerp geconcentreerd is, terwijl dit bij surveyonderzoek veelal wel het geval is (Billiet, Loosveldt & Waterplas 1986; Kalfs 1993). Het bevragen van het specifieke gedrag zoals dat gebeurt via dagboekregistratie houdt ook een aantal gevaren in. Doordat enkel het concrete gedrag op een bepaalde dag of dagen wordt geregistreerd, is de kans groot dat heel wat respondenten bepaalde activiteiten niet doen tijdens deze registratieperiode. Dit is het probleem van zero observations. Dit probleem doet zich vooral voor bij activiteiten die een aanzienlijke dag tot dag variatie kennen (naar toneel gaan). De surveymethode kan informatie over een veel langere periode dan een paar dagen bevragen. Hierbij aansluitend stelt de dagboekregistratiemethode een groter probleem wat algemene non-respons betreft. Tijdsbudgetonderzoek staat bekend als onderzoek met een lage responsrate (Kalfs 1993). Het vergt immers een aanzienlijke inspanning van de respondenten om gedurende meerdere dagen nauwgezet de tijdsbesteding bij te houden. Onderzoeksvraag 2: Hoe verschilt tijdsregistratie tussen de diverse methodes van dagboekregistratie? Dit project focust niet enkel op de verschillen tussen de diverse tijdregistratiemethodes, maar voor een groot deel ook op de verschillen tussen de diverse methodes binnen de methode van dagboekregistratie. Ondanks verschillen in de methodologie van dagboekonderzoek is de wens naar vergelijkbaar onderzoek nationaal en internationaal sterk aanwezig. Initiatieven zoals het "Multinational Time Budget Data Archive" verbonden met het Multinational Time-use Study (MTUS) project en het (Harmonised European Time-use Suvey (HETUS)-project van EUROSTAT getuigen hiervan. De verschillen situeren zich op twee vlakken: de algemene opzet van het onderzoek en het formaat van het meetinstrument. Wat betreft de algemene opzet van het onderzoek bestaan er verschillen naar de selectie van de individuen of huishoudens, de spreiding van het veldwerk en de duur van de registratieperiode. Tijdsbudgetonderzoeken die meerdere leden van het gezin bevragen, laten toe de tijdsbesteding van de gezinsleden te vergelijken. Wanneer enkel individuen worden bevraagd, zal men zich moeten beperken tot synthetische gezinnen als men uitspraken wil doen over tijdsbestedingspatronen binnen gezinnen. Ook de periode waarin een onderzoek wordt afgenomen heeft een weerslag op de onderzoeksresultaten. Ideaal is om de dataverzameling te spreiden over een gans jaar. Een ruimere spreiding van het veldwerk vlakt occasionele gebeurtenissen die een invloed kunnen hebben op de tijdsbesteding (weersomstandigheden, grotere media-aandacht, ...) beter uit (Harvey 1993). Niet alleen de hele onderzoeksperiode is van belang, maar ook de registratieperiode per respondent. De keuze tussen dagboekregistratieperiode van één of meerdere dagen of een week gaat gepaard met implicaties voor de respons en het budget (Harvey 1993). Wanneer slechts één of twee dagen (één werkdag en één weekenddag) werden ingevuld zoals bij het tijdsonderzoek volgens HETUS-richtlijnen, wordt overgegaan tot de aanmaak van een synthetische week om uitspraken te doen over de wekelijkse duur van activiteiten. Bovendien is het eerder vermelde probleem van de zero-observations nijpender in een situatie waarin één of twee dagen, eerder dan een week, worden bevraagd (Zuzanek & Smale 1999; Juster 1985). Voor gespecialiseerde onderwerpen wordt meestal een 7-dagenregistratie gebruikt. Hierbij worden slechts een aantal activiteiten gedurende een bepaalde periode geregistreerd (bijvoorbeeld een arbeidskalender) (Harvey 1993). Op het vlak van het meetinstrument spelen het interval van tijdsregistratie (open of gesloten tijdsinterval), de pre- of postcodering van de activiteitenlijst en de bevraging van de contextvariabelen een centrale rol. Bij open interval of continue dagboekregistratie registreert de respondent zijn activiteiten telkens hij van activiteit verandert. In het geval van een gesloten interval noteren respondenten hun tijdsbesteding per kwartier of per 10 minuten in plaats van per activiteit. Beide methoden hebben voor- en nadelen. Het voordeel van de kwartier- of tienminutenmethode is dat het voor een respondent makkelijker in te vullen is. Een tijdseenheid is makkelijker analytisch te onderscheiden door een respondent dan een handeling. Anderzijds kunnen met de continue registratie alle nuances in het menselijk handelen beter gevat worden. Ook pre- en postgecodeerde activiteitenlijsten hebben hun voor- en nadelen. Het gebruik van een geprecodeerde activiteitenlijst heeft het voordeel dat dergelijk schema de respondent een duidelijk beeld geeft van het gewenste detail maar beïnvloedt de respondent wellicht in zijn conceptie van hoe zijn tijdsbesteding kan worden opgedeeld. De codering nadien steunt volledig op wat de respondent zelf als een onderscheiden handeling beschouwt en laat de respondent deze handeling in eigen woorden noteren. Achteraf worden de antwoorden van de verschillende respondenten gegroepeerd en geüniformiseerd tot een standaardschema. Het belangrijkste nadeel van deze methode is dat deze methode vaak noopt tot arbitraire beslissingen bij het coderen van activiteiten. Ook het detail van de contextinformatie die bij elke gestelde handeling wordt genoteerd kan sterk variëren. De dagboekjes bevatten minimum 3 gegevens: wat men doet, wanneer men dat doet en voor hoe lang. Deze minimale informatie wordt bij voorkeur aangevuld met een aantal andere relevante gegevens over de gestelde handeling (plaats, interactiepartners, motivatie ...), maar kan opnieuw verschillend bevraagd worden. Derde onderzoeksvraag: Welke zijn de systematische verschillen tussen bevragingsmethoden naar achtergondkenmerken en type activiteit? Binnen de twee eerder geformuleerde onderzoeksvragen zal tevens aandacht geschonken worden aan een derde onderzoeksvraag. Wanneer de effecten van de verschillende bevragingsmethoden vergeleken worden, zal worden nagegaan of hier systematische verschillen bestaan, hetzij naar het type activiteit dat onderzocht wordt, hetzij naar de achtergrondkenmerken van de respondenten. In het tijdsbestedingsonderzoek wordt traditioneel een onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen van activiteiten: (1) de reproductietijd (slapen, eten, drinken ...), (2) de productietijd (betaald werk, huishoudelijk werk, onderwijs ...), (3) de recreatieve tijd (vrije tijd, sociale participatie ...) en (4) de aansluitingstijd (verplaatsingen, wachten ...). Het is best mogelijk dat bepaalde activiteiten, gegeven hun frequentie of motivatie, beter gevat worden door een bepaalde onderzoeksmethode dan andere. Onderzoek toont eveneens dat niet enkel de technische kenmerken een rol spelen in de resultaatbepaling maar dat ook demografische achtergrondkenmerken een bijkomende effect spelen. Inschattingsfouten, sociale wenselijkheid en onnauwkeurigheden kunnen samenhangen met demografische achtergrondkenmerken. Methode en datasets Om een antwoord te geven op de vragen geformuleerd in de drie bovenvermelde onderzoeksvragen zal hoofdzakelijk gebruik gemaakt worden van kwantitatief onderzoek, maar ook ten dele van kwalitatief onderzoek. Het kwantitatief onderzoek behelst de analyse van een tiental databanken die vrij recent verzameld werden bij dezelfde onderzoekspopulatie. Deze datasets zijn allemaal in het bezit van de onderzoeksgroep TOR en werden reeds veelvuldig in onderzoek gebruikt. Het Vlaams tijdsbudgetonderzoek uit 1999 dat werd uitgevoerd door TOR omvat zowel survey- als dagboekregistratiegegevens over tijdsgebruik. Naast de twee Vlaamse databanken, beschikken we in 1999 ook nog over drie databanken uit 1999 verzameld in het kader van het Belgisch tijdsbudgetonderzoek en uitgevoerd door het NIS, namelijk surveygegevens, dagboekregistratiegegevens en een arbeidskalender. Zowel van het Vlaamse als van het Belgische onderzoek werd recent op nagenoeg identieke wijze een tweede golf afgenomen. Dit leidde tot twee nieuwe Vlaamse databanken met tijdsbudgetgegevens (survey en dagboekregistratie) en drie nieuwe Belgische databanken met tijdsbudgetgegevens (survey, dagboekregistratie en arbeidskalender). Deze databanken laten toe de effecten van de surveymethode en de dagboekmethode zorgvuldig na te gaan. De Vlaamse en de Belgische dagboekonderzoeken verschillen ook qua methodologische opbouw en vertegenwoordigen ook grotendeels de verschillen in het internationaal dagboekonderzoek waardoor dit onderzoek niet enkel relevant is voor Vlaanderen/België, maar ook internationaal. Naast het centrale kwantitatieve onderzoeksluik wordt ook een kwalitatief onderzoekluik gepland dat inspeelt op een aantal factoren die een invloed hebben op de dataverzameling, maar niet kwantitatief kunnen benaderd worden. Het kwalitatieve luik kadert hoe onderzoekers, interviewers, codeurs en respondenten door hun aanwezigheid en ingrepen de data manipuleren. Gedurende de periode van dataverzameling zijn er verschillende momenten waarop deze actoren in de dataverzameling ingrijpen, tijdens de opzet van het onderzoek, de briefing van enquêteurs, de voorstelling van het onderzoek van de enquêteurs aan de respondent, het gedrag, de motivatie van de respondent, de opvolging van de enquêteurs door de onderzoekers, de controle van de registratie door de enquêteurs, de cleaning door het veldwerkbureau, de codering van de activiteiten door codeurs, ... en als laatste de controle, cleaning en weging van de gegevens door de onderzoekers die aan een aantal kwaliteitseisen moeten voldoen. Bibliografie Billiet, J., Loosveldt, G. & L. Waterplas (1986). Het Survey Interview Onderzocht. Effechten van het ontwerp en Gebruik van Vragenlijsten op de Kwaliteit van de Antwoorden. Leuven, Sociologisch Onderzoeksinstituut, KU Leuven.
Gershuny, J. (1992). Are we Running Out of Time? In: Future, 24: 3-22. Glorieux, I., Minnen, J. & L. Van Thielen (2004). Moeder, Wanneer Werken Wij? Arbeidsmarktconclusies uit het Vlaamse Tijdsbestedingsonderzoek 1988-1999. Leuven, Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming, VIONA Stuurgroep Strategisch Arbeidsmarktonderzoek. Harvey, A.S. (1993). Guidelines for time-use collection. In: Social Indicators Research, 30: 197-228. Juster, F.T. (1985). Conceptual and Methodological Issues Involved in the Measurement of Time-Use. In: Juster F.T. & F.P. Stafford (red.), Time, Goods and Well-Being, Ann Arbor, Michigan, Survey Research Center - Institute for Social Research, University of Michigan. Kalfs, N. (1993). Hour by hour: Effects of the Data Collection Mode in Time Use Research. Amsterdam, Nederlands Instituut voor Maatschappij- en Markt-Onderzoek, NIMMO. Niemi, I. (1993). Systematic Error in Behavioural Measurement: Comparing Results from Interview and Time Budget Studies. In: Social Indicators Research, 30: 229-244. Robinson, J.P. (1977). How Americans Use Time. A Social-Psychological Analysis of Everyday Behavior. New York/London, Preager Publishers. Szalai, A. (1984). The Concept of Time Budget Research. In: Harvey, A.S., Szalai, A., Elliot, D.H., Stone, P.J. & S.M. Clark, Time Budget Research, Frankfurt/New York, Campus Verslag. Zuzanek, J. & B. Smale (1999). Life-Cycle and Across-the-Week Allocation of Time to Daily Activities. In: Pentland, W.E., Harvey, A.S., Lawton, M.P. & M.A. McColl (red.), Time Use Research in the Social Sciences, New York/Boston/Dordrecht/London/Mosco, Kluwer Academic/Plenum Publishers. Organisaties: • Tempus Omnia Revelat • Sociologie
Onderzoekers: • IGNACE GLORIEUX • JOERI MINNEN
Time & budget (BDD emploi du temps - DB Tijdsbudget) Vrije Universiteit Brussel Abstract: Het Belgische tijdsbestedingsonderzoek 2005 (TBO) werd gekoppeld aan de continue huishoudbudgetenquête 2005 (HBO) die sedert 1995 door FOD Economie wordt bijgehouden. Huishoudens die volledig het HBO afwerkten, werden gevraagd om mee te werken met het TBO. Het HBO peilt naar de omvang en de samenstelling van inkomsten en uitgaven van een gestratificeerde steekproef van huishoudens. Het TBO is een uiterst geschikt instrument om systematische en gedetailleerde data te verzamelen over het alledaagse handelen van mensen. Een belangrijke troef van het Belgische TBO is dat zij volgens Eurostat-standaarden werd uitgevoerd. In een eerste fase wordt in samenspraak met het FOD Economie de datacleaning verricht, teneinde om de TBO-gegevens te ontsluiten en eerste analyses te verrichten. Een tweede fase van dit onderzoekt behelst de verdere ontsluiting van TBO conform de eisen voor 'Harmonised Time Use Survey Micro Database'. Hiervoor wordt samengewerkt met 'Statistics Finland'. In de toekomst kunnen de Belgische TBO gegevens dan vergeleken worden met andere Europese landen. Al deze gegevens worden door EUROSTAT samengebracht in één website. Een andere belangrijk facet van dit project is de koppeling van de TBO-databank en de HBO-databank tot een metadatabank. Het koppelen van beide databanken biedt een aanzienlijke meerwaarde ten opzichte van het afzonderlijk analyseren van TBO en HBO. Op die manier kunnen tijdsbestedingspatronen en consumptiepatronen samen geanalyseerd worden op respondenten- en op huishoudniveau. Ter voorbereiding van al deze fasen wordt een internationaal seminarie georganiseerd om de stand van zaken in dit onderzoeksdomein weer te geven. Een laatste opdracht is de valorisatie van de onderzoeksresulaten. Organisaties: • Tempus Omnia Revelat • Sociologie
Onderzoekers: • IGNACE GLORIEUX • JOERI MINNEN • Sven SANCTOBIN
Toekenning Fulbright (grant) Vrije Universiteit Brussel Abstract: -Toekenning Fulbright (grant) Organisaties: • Politieke Wetenschappen
Onderzoekers: • BRUNO COPPIETERS
Trajecten van gezinsvorming. Een sequentie-analyse van de 19de-eeuwse vruchtbaarheidstransitie in Vlaanderen. KU Leuven Abstract: Het doel van het project is het ontrafelen van veranderingen in de (volg)orde van transities in de levensloop (met betrekking tot gezinsvorming) in de snel veranderende 19de eeuwse Vlaamse maatschappij. Sequentie-analyse maakt het mogelijk om een aantal processen die met de demografische transitie verband houden, tenbsp;bestuderen: de daling van de zuigelingensterfte en haar effecten op keuzes met betrekking tot vruchtbaarheid, de verschuiving richting een kleiner aantal, beter opgeleide kinderen, de veranderende rol van verwanten en de opkomst van een vroeg huwelijkspatroon. De focus ligt op gezinsvorming en snelle beëindiging van de vruchtbare periode. Veranderingen in de levenslopen vannbsp;voorlopers en laatkomers worden onder de loep genomen. Traden veranderingen in de volgorde van transities op aan het begin of in de loop van de demografische transitie? Waren deze verschuivingen een drijvende kracht inde richting van bewuste geboortebeperking? We kunnen deze vragen bestuderenbsp; Organisaties: • OE Centrum voor Sociologisch Onderzoek
Onderzoekers: • Koenraad Matthys
Transport en sociale uitsluiting: nieuwe richtlijnen en nationale vergelijkingen Universiteit Gent Abstract: niet beschikbaar Organisaties: • Vakgroep Geografie
Onderzoekers: • Philippe De Maeyer • Tijs Neutens
Tussen natie-staat en een verenigd Europa. Een onderzoek naar het belang van identiteit, ideologie en instellingen in de tussenoorlogse blauwdrukken voor een eengemaakt Europa (1918-1939). Vrije Universiteit Brussel Abstract: Dit onderzoek wil de projecten voor een Europese integratie uit het interbellum analyseren aan de hand van drie ideaaltypische begripsparen, zijnde civiek versus etnisch (identiteit), federatie versus confederatie (instellingen) en links versus rechts (ideologie). In eerste instantie worden de elementen van de voornoemde dichotomieën vastgelegd en uitgewerkt. Vervolgens zullen er verschillende hypothesen worden ontwikkeld waarbij de drie dichotomieën onderling met elkaar in verband worden gebracht. Het is de bedoeling om op die manier tot een analyseinstrument te komen aan de hand waarvan tussenoorlagse projecten voor een Verenigd Europe kunnen worden getoetst. Tijdens het interbellum werd een vrij omvangrijk aantal geschrijften gepubliceerd die handelen over Europese integratie. Het specifieke aan deze voorstellen was dat deze niet geremd werden door een bestaande europese constructie en deze laatste dus op alle mogelijke manieren kon ingevuld worden. Door middel van een inhoudsanalyse zullen de vooropgestelde dichotomieën en hypothesen kunnen worden aanvaard, bijgewerkt of verworpen worden. Dit onderzoek wil op die manier bijdragen tot de studie van (Europese) identiteit, federalisme en ideologie. Organisaties: • Politieke Wetenschappen
Onderzoekers: • BRUNO COPPIETERS
Uiteenlopende paden: een longitudinale studie naar de rol van de schoolin het differentieel vormen van de leertrajecten van autochtone en Turkse adolescenten in Vlaanderen. KU Leuven Abstract: Mijn dissertatie tracht een bijdrage te leveren aan één van de belangrijkste uitdagingen waar veel West-Europese landen zich voor gesteld zien, te weten de prestatiekloof tussen allochtonen en autochtonen in het onderwijs. Het doel van mijn doctoraat is een beter inzicht te krijgenin de achtergrond van die ongelijkheid en daarvoor zal ik data van het CILS4EU project, een unieke longitudinale en internationale studie onderstudenten in het middelbaar onderwijs, hun ouders en hun leerkrachten, en de Vlaamse pendant, LeuvenCILS, gebruiken.Mijn project zal meer specifiek de rol van de schoolcontext in de verklaring van de etnische prestatiekloof belichten. Vorig onderzoek beperkte zich met name tot makkelijk meetbare en algemene schoolkenmerken zoals sociaal-economische en etnische compositie, sector en grootte, vond veel tegenstrijdige uitkomsten en laat in het midden welke schoolprocessen de schakel vormen met individuele uitkomsten. De CILS4EU en LeuvenCILS panel data bieden mogelijkhede Organisaties: • OE Centrum voor Sociologisch Onderzoek
Onderzoekers: • Marc Swyngedouw • Bart Meuleman • Viktor Emonds
Uitvoeren van deelanalyses op de databanken "TOR '99" en "TOR '04". Vrije Universiteit Brussel Abstract: Geen abstract beschikbaar Organisaties: • Sociologie
Onderzoekers: • IGNACE GLORIEUX
Uitvoeren van deelanalyses op de databanken "TOR '99" - "TOR '04" Vrije Universiteit Brussel Abstract: Geen abstract beschikbaar Organisaties: • Sociologie
Onderzoekers: • IGNACE GLORIEUX
Uitvoeren van een CATI-onderzoek bij personeelsverantwoordelijken van 180 geselecteerde Belgische Bedrijven. Vrije Universiteit Brussel Abstract: Geen abstract niet beschikbaar. Organisaties: • Tempus Omnia Revelat • Sociologie
Onderzoekers: • MARK ELCHARDUS • MICHAEL DEBUSSCHER • Sven SANCTOBIN
Van online naar sociaal nieuws: de remediatie en reframing van nieuws op Facebook en Twitter. KU Leuven Abstract: Dit project onderzoekt de selectie, de remediatie en reframing van het nieuws dat op Facebook− en Twitteraccounts vannieuwsmedia geplaatst wordt. We kunnen immers aannemen dat het nieuws dat op deze sociale mediaplatformengepresenteerd wordt voor een stuk ander nieuws is dan datgene wat op denieuwssites van dezelfde nieuwsmediagepresenteerd wordt. Nu sociale media een erg belangrijke nieuwsbron geworden zijn voor jongeren en volwassenen, ishet relevant om te bestuderen welke nieuws er op de sociale media−accounts gepresenteerd wordt, en op welke manier dit'sociale nieuws' afwijkt van het 'online nieuws' op de nieuwssites. In dit project bestuderen we daarom op welke manierVlaamse en Nederlandse nieuwsmedia rekening houden met de medialogica van Facebook en Twitter bij de selectie,remediatie en reframing van het nieuws bij de overgang van de online naar de sociale platformen. Organisaties: • OE Instituut voor Mediastudies
Onderzoekers: • Michaël Opgenhaffen
Veranderende patronen van participatie en vertegenwoordiging in moderne democratieën. Eeen vergelijkend onderzoek naar de relaties tussen burger en staat Vrije Universiteit Brussel
Abstract: Participatie en vertegenwoordiging zijn concepten die nu al een paar decennia lang in het centrum staan van de politieke en politiekwetenschappelijke debatten. Die debatten verwijzen naar een aantal zeer grondige wijzigingen in de manier waarop burgers betrokken zijn bij en verbonden zijn met de processen van politieke besluitvorming, met wijzigingen in de procedures en principes die de democratische dialoog tussen samenleving en bestuur organiseren. Deze druk op de democratie heeft verschillende dimensies en origines: - Sociologische veranderingen. De erosie van traditionele gemeenschappen (zoals klasse en religie) maakt de burgers autonomer en onafhankelijker. Het aanbod en de vraag naar informatie en duiding is verspreid over zeer verschillende bronnen. Dat laat creatieve combinaties toe, maar het betekent ook dat er minder duidelijke aanknopingspunten zijn voor het maken van (politieke) keuzes. - Waardeveranderingen. Deze dissociatie tussen burgers en sociale groepen gaat gepaard met een proces van diepe waardeveranderingen in de westerse samenleving. Nieuwe waarden, nieuwe gevoeligheden, nieuwe thema's - sommigen hebben het hier zelfs over nieuwe breuklijnen - zetten de traditionele patronen van politieke intermediatie onder druk. Het belang van kritische politieke participatie is zelf één van die nieuwe waarden. - Institutionele veranderingen. De Europese integratie en processen van binnenstatelijke decentralisatie hebben de relatie tussen een territoriaal afgebakende populatie en de regels die voor die populatie gelden doen vervagen. - Verandering van de partijen. Partijen lijken steeds minder in staat om hun rol als belangrijkste intermediaire organisatie tussen burgers en besluitvorming te spelen. De opkomst bij verkiezingen daalt en de ledenaantallen van partijen dalen steeds maar verder. Burgers hebben geen vertrouwen in politieke partijen. - Partijsystemen veranderen. De competitie tussen de partijen neemt in steeds meer landen de vorm aan van een strijd tussen twee partijen of twee blokken, waarbij de selectie van de regeringsleider belangrijker lijkt dan de vertegenwoordiging van waarden en belangen. - De administratieve cultuur. De uitvoering maar ook de productie van regels gebeurt door een steeds ruimere variëteit aan zogenaamde 'non majoritarian' actoren zoals commissies van experts en quasi-onafhankelijke agentschappen. Deze ontwikkelingen doen een hele reeks (ook normatieve) vragen rijzen die bijzonder belangrijk zijn voor de politieke wetenschappen. De centrale onderzoeksvraag voor dit project is hoe de processen van participatie en vertegenwoordiging beïnvloed worden door deze sociale veranderingen en welke de gevolgen zijn van patronen van participatie en representatie op de legitimiteit van het democratisch bestuur. We wensen daarbij naar de burgers te kijken (participatie, attitudes), naar politieke partijen (organisatie, strategieën), naar andere intermediaire organisaties (media, sociale bewegingen) en naar de politieke besluitvormers (rolperceptie, banden met de samenleving). Dit veelzijdige onderzoeksproject zal gespreid worden over verschillende kleinere projecten of werkpakketten. Wat al deze pakketten met elkaar gemeen hebben is het feit dat zij allemaal aspecten van diezelfde centrale onderzoeksvraag bestuderen. Er zullen twee gemeenschappelijke onderzoeksinstrumenten ontwikkeld worden die allebei vragen uit de diverse werkpakketten zullen behandelen: een pre- en post-electoraal panel naar aanleiding van de regionale verkiezingen in België (2009) en een internationale survey bij leden van nationale en regionale parlementen. Organisaties: • Politieke Wetenschappen
Onderzoekers: • CHRISTIAN DESCHOUWER
Verblijfsonkosten Beijing (China) : teaching on the joint VUB/RENMIN MA prgramme on European studies (10/10/200611/11/2006) Vrije Universiteit Brussel Abstract: onderwijs aan de Renmin Universiteit in Beijing Organisaties: • Politieke Wetenschappen
Onderzoekers: • BRUNO COPPIETERS