Onderzoek & presentatie voor vakdidactiek ADHD (ADD) Attention Dificit Hyperactivity Disorder
S r a a r L u i j t e n - G u i d o A u g u s t i j n - J u1 d i t h R o b b e n - E l s D e l f g a a u w - D T 3
Onderzoek & presentatie voor vakdidactiek ADHD (ADD) Attention Dificit Hyperactivity Disorder Aandachts-Te-Kort-Stoornis /gebrek aan concentratie
Onderzoeksgroep;
Els Delfgaauw Guido Augustijn Judith Robben Sraar Luijten
Docent;
Rien Claessen
2
Visie achter de opdracht Gedragsstoornissen moet je in de rol van docent kunnen herkennen, hiermee moet je kunnen omgaan en de lessen aanpassen om het beste uit de ADHD leerling te halen.
3
Inhoudsopgave Visie achter de opdracht
3
Inhoudsopgave
4
Onderzoek en feiten
6
Feiten ADHD, verschillende typen
7
ADHD levensloop
8
Invloed van de omgeving
9
Wat is er bekend over de afwijkingen van de hersenen bij ADHD
11
Medicijnen beschikbaar in Nederland
13
Inventariseren kenmerken ADHD`
15
Drie hoofdkenmerken
15
ADHD-ADD DSM-IV-TR criteria
17
ADHD testen
18
Bijlage: ADHD zelf test
19
Bijlage Zelftest ADHD bij volwassen PsyQ
21
Bijlage Dr. Amen 101 checklist
22
Bijlagen: Brochures en artikelen over ADHD
23
Bijlage Brochure ADHD bij kinderen en volwassenen
24
Bijlage: Poster pluspunten bij ADHD
32 4
De ADHD leerling op school
33
De docent als hulpverlener in de klas Bijlage Info blad Ontwikkelingsstoornis ADHD ; signalering en handelingsaanpak.
34
Leerlingen met een specifieke hulpvraag
35
Bijlage; Lesbrief inspiratieboekje niet aangepast op de behoefte van de ADHD leerling.
36
Bijlage; Lesbrief inspiratieboekje WEL aangepast op de behoefte van de ADHD leerling.
42
Presentatie over de leerling met ADHD
47
PowerPoint
48
Bronnen
53
5
Onderzoek en feiten 6
Feiten ADHD, verschillende typen Hoeveel procent van de volwassen bevolking heeft ADHD? ADHD komt bij 3-5% van de kinderen, en bij 1-3% van de volwassenen in de algemene bevolking voor. Deze cijfers zijn afkomstig uit het eerste Nederlandse onderzoek naar ADHD in de algemene bevolking. In Amerikaans onderzoek werd in een studie 4,7% gevonden, dus niet zo heel verschillend van Nederland. In de psychiatrische hulpverlening zal ADHD heel wat vaker voorkomen bij patiënten, want daar komen immers mensen die hulp zoeken vanwege problemen. Geschat wordt dat 20-25% van de psychiatrische patiënten die op een polikliniek hulp zoeken ADHD zou kunnen hebben naast andere stoornissen, zoals angst, depressie, verslaving en persoonlijkheidsstoornissen. Komt ADHD in verschillende mate voor? ADHD komt inderdaad in verschillende mate voor. Dit is net zo als bijvoorbeeld bij een depressie. Daarnaast zijn er factoren die als buffer kunnen fungeren waardoor de ADHD klachten kunnen worden gecompenseerd, zoals een bovengemiddelde intelligentie of veel structuur in het gezin waar men opgegroeid is. Of en in welke mate iemand problemen ervaart kan ook beïnvloed worden door andere problemen die naast ADHD kunnen spelen, zoals bijvoorbeeld een angststoornis. Er zijn drie verschillende subtypen, die allen onder de noemer ADHD vallen. Dit zijn: het gecombineerde type (er is sprake van concentratie, impulsiviteit- en hyperactiviteit/onrust); het overwegend onoplettendheidtype (met name last van concentratieklachten, dit ADHD subtype wordt ook wel ADD genoemd); het overwegend hyperactieve/impulsieve type (geen concentratieproblemen, wel problemen met impulsiviteit en hyperactiviteit/onrust). ADHD is een neurobiologische stoornis die niet te genezen is. Met een neurobiologische stoornis wordt bedoeld dat er bij kinderen op groepsniveau verschillen in de hersenen zijn gevonden voor mensen met ADHD en zonder ADHD. Dit verschil is niet te genezen maar wel goed te behandelen met behulp van medicatie en het aanleren van vaardigheden. Het hebben van ADHD zou dan vergeleken kunnen worden met het hebben van diabetes mellitus (suikerziekte).
7
ADHD Levensloop http://www.psyq.nl/Programma/Kenniscentrum-ADHD-bijvolwassenen/Informatie-ADHD/Congresverslagen/ADHD-gedurende-delevensloop
8
Invloed van de omgeving De ontwikkeling van de hersenen begint al voor de geboorte en gaat door tot (in elk geval) rondom het 23e levensjaar. Onder invloed van de omgeving zorgen de genen ervoor dat zenuwcellen gevormd worden, een plaats krijgen om hun functie uit te oefenen en onderling verbindingen maken. Interacties Zoals eerder ook al werd aangegeven, kijkt men bij het zoeken naar oorzaken van AD(H)D niet meer naar aanleg of omgeving op zichzelf, maar naar de interacties tussen genen en omgeving. Dat wil zeggen dat een bepaald gen slechts dan een negatief effect heeft als er gelijktijdig sprake is van een risicovolle omgeving. Maar het kan ook zijn dat kinderen met bepaalde genen juist ontvankelijker zijn voor een positieve omgeving. Omgeving in brede zin Onder 'omgeving' wordt verstaan alle invloeden die niet genetisch zijn. De 'omgeving' wordt hierbij in brede zin opgevat en betreft zowel de psychosociale omgeving (relaties met belangrijke anderen en de ingrijpende gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan in het leven van het kind), als de fysieke omgeving (voeding, middelengebruik, blootstelling aan toxische stoffen en straling), als de biologische omgeving (ziekte of ongevallen, tijdens de zwangerschap, rond de geboorte of daarna). Roken tijdens de zwangerschap wordt vaak als risicofactor genoemd, maar wordt ook in verband gebracht met andere leer- en gedragsproblemen. Krijgen alle kinderen van moeders die in de zwangerschap roken 'dus' AD(H)D? Nee, maar ze hebben wel een verhoogd risico, en met name wanneer deze kinderen al een aangeboren aanleg/kwetsbaarheid in hun neurologische systeem hadden voor AD(H)D. Het kan niet vaak genoeg herhaald worden dat omgevingsfactoren als opvoeding en onderwijs geen AD(H)D kunnen veroorzaken of voorkomen. Deze factoren kunnen wel de gevolgen van AD(H)D beïnvloeden, zoals de hevigheid van de symptomen en de mate waarin het kind eronder lijdt. Anders functionerende hersenen Uit hersenonderzoek is duidelijk geworden dat er meestal geen sprake is van beschadigde hersenen, maar dat er wel neuro anatomische en neuro chemische verschillen zijn tussen de hersenen van kinderen met en zonder AD(H)D. Bij neuro anatomische verschillen gaat het om vormverschillen van 9
bepaalde gebieden in de hersenen. Bij neuro chemische verschillen gaat het om verschillen bij het doorgeven van de signalen in de hersenen. Neuroanatomie Uit diverse onderzoeken is naar voren gekomen dat verschillende gebieden in de hersenen van kinderen met AD(H)D kleiner zijn dan van hun leeftijdgenoten. Bovendien blijkt dat er bij hen in een aantal gebieden géén sprake is van een asymmetrische ontwikkeling van de hersenhelften, terwijl dit bij de gezonde kinderen een normaal verschijnsel is. Hieruit concluderen onderzoekers dat AD(H)D een heel vroege verstoring in de hersenontwikkeling moet zijn. Kleinere hersengebieden Het zou gaan om de prefrontale hersengebieden (de voorste delen van de hersenen); de hersenbalk die de verbinding vormt tussen de linker- en de rechterhersenhelft, de kleine hersenen en verschillende hersenkernen. Een aantal gebieden in de rechterhersenhelft bleek bij kinderen met AD(H)D gemiddeld kleiner te zijn dan bij kinderen zonder AD(H)D. Deze verschillen lijken stabiel te zijn over de leeftijd heen. Hoe de verschillen ontstaan, is (nog) niet bekend, net zo min als de manier waarop de verschillen AD(H)D veroorzaken/beïnvloeden. Neurochemie De hersenen zetten ons aan tot uitvoering van gedrag. Hieraan ten grondslag ligt een proces van zenuwcellen (neuronen) die informatie (boodschappen) vanuit onze zintuigen (ogen, oren, neus, tastzin) opnemen en verder in de hersenen verwerken (visuele verwerking, auditieve verwerking etc.). Neurotransmitters Boodschappen worden in de zenuwcel via elektrische prikkels doorgegeven. Zenuwcellen sluiten onderling niet vast op elkaar aan. Tussen twee zenuwcellen ligt een open gebied (een spleet) die men synaps noemt. In deze synaps worden de boodschappen van het uiteinde van de ene cel via chemische stoffen doorgegeven naar het uiteinde van de andere cel. Deze chemische stoffen noemen we neurotransmitters. In de zenuwcel wordt de chemische reactie weer omgezet in een elektrische prikkel. Verstoring Er zijn twee neurotransmittersystemen: het dopaminesysteem en noradrenalinesysteem. Verstoringen in deze systemen worden als basissymptomen van AD(H)D beschouwd. Medicijnen voor AD(H)D beïnvloeden de systemen. Een studie onder volwassenen met AD(H)D en controlepersonen 10
toont aan dat de mensen met AD(H)D gemiddeld een 70% hogere activiteit van de dopamine-transporter hebben en dat de activiteit van deze neurotransmitter bij 'gewone' mensen met de leeftijd afneemt, maar bij mensen met AD(H)D niet. Het is nog onduidelijk in hoeverre het serotoninesysteem (een ander neurotransmittersysteem) een rol speelt bij AD(H)D.
Wat is er bekend over afwijkingen in de hersenen bij ADHD Er wordt veel beeldvormend onderzoek (neuro-imaging) gedaan van de hersenen bij mensen met en zonder psychiatrische stoornissen, waaronder ook ADHD. Behalve de anatomie (grootte, afmetingen van verschillende onderdelen) wordt ook de functie onderzocht. Bijvoorbeeld door te onderzoeken hoe de bloedstroom en de suikerstofwisseling (suiker is de brandstof van de hersenen) in de verschillende hersenstructuren verlopen, en dat bij verschillende taken (zoals in rust en tijdens inspanning). Deze onderzoeken moeten plaatsvinden bij normale proefpersonen en worden vergeleken met die bij mensen met allerlei psychiatrische stoornissen. Dit kost tijd en veel geld. Daarom is er nu nog niet zoiets als een hersenscan beschikbaar die zekerheid kan geven over het al dan niet hebben van een bepaalde stoornis. Als er bijvoorbeeld geen afwijkingen te vinden zijn in de anatomie van bepaalde hersendelen, hoeft dat nog niet te betekenen dat de functie ook perfect verloopt. Het functionele onderzoek is nieuw en maakt het mogelijk kleinere afwijkingen op te sporen.
11
ADHD hersenen 5% kleiner Bij ADHD-kinderen, zowel bij jongens als bij meisjes, zijn anatomische afwijkingen gevonden op groepsniveau. De rechter hersenhelft was bij hen ongeveer 5% kleiner is dan normaal (Castellanos, 1996, 2002). Normaal is de rechterhersenhelft groter dan de linker, maar de ADHD-kinderen hadden als groep ongewoon symmetrische hersenhelften. Ook blijken er verschillen in de structuur en functie van de zogenaamde basale hersenkernen bij ADHD te bestaan. Deze subtiele verschillen die worden aangetroffen tussen groepen patiënten met ADHD en zogenaamde normale controles, zijn veelbelovend voor toekomstig familie-, genetisch en behandelingsonderzoek naar ADHD. In 1999 toonde Dr. Bush aan dat er afwijkingen te zien zijn op een MRI scan bij een groep ADHD patiënten vergeleken met normale controles tijdens een neuronpsychologische aandachtstaak. Dit is te zien op het plaatje hieronder: het gebied in het groene rechthoekje, de anterior cingulus moet geactiveerd worden tijdens deze taak, maar bij ADHD gebeurt daar hoegenaamd niets. Wel in 2 andere gebieden, maar dit leidt niet tot goede prestaties op de test. Dit onderzoek laat zien dat er een relatie bestaat tussen slechtere prestaties op een neuronpsychologische test en het functioneren van de hersenen bij ADHD vergeleken met normaal. Ook voor dit onderzoek geldt dat deze afwijkingen op groepsniveau werden vastgesteld; we hebben hiermee nog geen individuele diagnostische test in handen. Hoe groot is de kans dat ik een kind met ADHD krijg als ik zelf ADHD heb? ADHD is erfelijk. Als iemand zelf ADHD heeft is er een kans van 50-80% dat een kind ook ADHD zal hebben.
12
Medicijnen (beschikbaar in Nederland) Stimulantia: •
Methylfenidaat (Ritalin, Equasym, Medikinet, Concerta®)
•
Dextro-amfetamine
Niet stimulantia: •
Atomoxetine (Strattera®)
•
Bupropion (Wellbutrin XR)
•
Modiolal (Modafinil)
De geregistreerde medicijnen zijn alleen geregistreerd (®) voor gebruik bij kinderen. Meer informatie over medicatie kunt u vinden op deze pagina. Medicijnen zijn een belangrijk onderdeel van de behandeling van ADHD bij volwassenen. Bij veel mensen is er een sterke verbetering merkbaar van de symptomen van ADHD. Welke medicijnen zijn er? Er zijn verschillende soorten medicijnen beschikbaar voor de behandeling van ADHD. De ADHD-medicijnen van eerste keus bevatten de werkzame stof methylfenidaat. De stof methylfenidaat wordt gebruikt in onderstaande 4 varianten. De werkingsduur verschilt per medicijn: 1.
Ritalin (2-4 uur)
2.
Concerta (8-12 uur)
3.
Equasym (5-8 uur)
4.
Medikinet (5-8 uur)
13
Methylfenidaat werkt niet bij iedereen. Er zijn dan nog andere medicijnen mogelijk: •
Dextro-amfetamine
•
Atomoxetine (Strattera®)
•
Bupropion (Wellbutrin XR)
•
Modiolal (Modafinil)
Wanneer merkt u effect? Het instellen op medicatie duurt enige tijd. Als u naast de ADHD ook last heeft van een depressie of angststoornis krijgt u meestal eerst een antidepressivum. Daarna kunt u starten met de medicatie voor ADHD en zal er gezocht worden naar de juiste dosering. U moet dan ook rekenen op enkele weken tot maanden voordat het optimale effect bereikt is. Welke bijwerkingen zijn er? Zoals bij alle medicijnen zijn er ook bij deze mogelijke bijwerkingen. Met name in het begin kunnen bijwerkingen voorkomen. Vaak nemen deze na een aantal weken af. Veelvoorkomende bijwerkingen zijn een verminderde eetlust en moeite met inslapen. Bijwerkingen van stimulantia (zoals Ritalin, Concerta, dextro-amfetamine) zijn: minder eetlust en slaap, droge mond, hartkloppingen of een versnelde hartslag en nervositeit, of een gejaagd gevoel in het begin. De bijwerkingen nemen meestal af na een paar weken. Mensen die erg gespannen zijn, die hyperventileren of angstklachten hebben kunnen de versnelde hartslag door methylfenidaat als terugkeer of toename van de angst ervaren. Dan moet de angststoornis eerst behandeld worden met een antidepressivum, anders lukt het niet goed om van de methylfenidaat te profiteren. Beide medicijnen kunnen goed worden gecombineerd, en daarna gaat het vaak veel beter. De eetlust neemt af bij gebruik van stimulantia, maar de meeste mensen vallen maar 1 tot 2 kg af. Bij magere mensen kunnen regelmatige tussendoortjes en driemaal daags eten eventueel gewichtsverlies voorkomen.
14
Inventariseren kenmerken ADHD (voorbeelden van gedragskenmerken) Kinderen met ADHD vallen op omdat zij: Moeilijk kunnen blijven zitten, snel zijn afgeleid, Wiebelen, draaien en friemelen, Moeilijk op hun beurt kunnen wachten, Antwoord geven vóór een vraag is afgemaakt, Moeilijk instructies kunnen volgen, moeilijk blijvend de aandacht kunnen richten Van de ene activiteit naar de andere hollen, Niet rustig kunnen spelen, Overdreven veel praten, anderen in de rede vallen, Niet luisteren wat anderen zeggen, Veel kwijtraken of vaak wat verliezen, Zich vaak in gevaarlijke situaties storten. Maar ze kunnen ook: Spontaan en open zijn Een enorme creativiteit hebben Energiek en enthousiast zijn Humor hebben, gevat zijn Gevoelig en zorgzaam zijn Een goed inlevingsvermogen hebben.
Drie hoofdkenmerken bij ADHD Attention deficit: letterlijk: aandacht tekort. De jongere heeft een aandachtsprobleem. In het dagelijks leven betekent dit dat het spel/taak niet lang genoeg kan volhouden. De jongere wordt afgeleid door uitwendige prikkels; dus wat de jongere hoort (moet dan gaan kijken), ziet (moet er ‘even’ iets mee doen) en denkt (kan dan niet twee dingen tegelijk doen). Alle prikkels komen even sterk door. Ze horen niet alleen de leraar praten, maar ze horen ook de auto op straat, het vliegtuig in de lucht, het 15
gekraak van de stoel naast zich. Ze zien niet alleen de leerkracht die uitleg geeft, maar ook de leuke tekening op het bord en de strepen in de trui van de buurman. Om zich toch te kunnen concentreren op de woorden van de leerkracht, moeten ze de onbelangrijke prikkels uitschakelen. Dat kost hen veel extra energie. Impulsiviteit: dat wil zeggen: het onvermogen om een reactie uit te stellen. De jongere reageert automatisch op prikkels van buitenaf (horen, zien, voelen) of prikkels/impuls van binnen (wat die denkt, voelt als emotie). Bij ons is er een moment van uitstel. Er is een innerlijke controle die de remfunctie van ons gedrag regelt. Er is een activerend en remmend systeem, bij een ADHD-er werkt de rem vaak niet goed. Hyperactiviteit: letterlijk: hyperactiviteit. De jongere beweegt teveel. Dit teveel aan bewegen kan zich uiten in grovere bewegingen zoals wiebelen, even rennen en vliegen, maar ook in fijnere bewegingen (friemelen, overal even aanzitten) en verbaal (veel praten). Dit teveel bewegen gebeurt in situaties waarin dit niet gevraagd en/of gewenst wordt (bijvoorbeeld tijdens de les). De jongeren voelen zelf vaak een grote onrust van binnen. Stil zitten en rustig zijn vraagt van hen ongewoon veel energie.
Vier typen ADHD (DSM-IV-TR) : Type 1: Aandachtstekortstoornissen met hyperactiviteit, gecombineerde type Type 2: Aandachtstekortstoornissen met hyperactiviteit, overwegend onoplettende type Type 3: Aandachtstekortstoornissen met hyperactiviteit, overwegend hyperactieve impulsieve type Type 4: officieel is ook nog sprake van ADHD NAO, vooral benoemen als er kinderen met ADHD NAO in de groep zitten.
16
ADD/ADHD - DSM-IV-TR criteria DSM-IV-TR criteria Aandachtstekortstoornis met (of zonder) hyperactiviteit (Omdat de symptomen met het ouder worden iets kunnen afnemen, wordt vaak gesteld dat een volwassen patiënt moet voldoen aan 4 of 5 van 9 criteria van een of beide symptoomclusters.) A. Ofwel (1) (= ADD), ofwel (2) (1 + 2 = ADHD) (1) Zes (of meer) van de volgende symptomen van aandachtstekort zijn gedurende ten minste zes maanden aanwezig geweest in een mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau: Aandachtstekort (deze rubriek alleen vertegenwoordigt ADD) (a) slaagt er vaak niet in voldoende aandacht te geven aan details of maakt achteloos fouten in schoolwerk, werk of bij andere activiteiten (b) heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spel te houden (c) lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct aangesproken wordt (d) volgt vaak aanwijzingen niet op en slaagt er vaak niet in schoolwerk, karweitjes af te maken of verplichtingen op het werk na te komen (niet het gevolg van oppositioneel gedrag of van het onvermogen om aanwijzingen te begrijpen) (e) heeft vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten (f) vermijdt vaak, heeft een afkeer van of is onwillig zich bezig te houden met taken die een langdurige aandacht (langdurige geestelijke inspanning) vereisen (zoals school- of huiswerk) (g) raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken of bezigheden (bijvoorbeeld speelgoed, huiswerk, potloden, boeken of gereedschap) (h) wordt vaak gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels (i) is vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden
17
(2) zes (of meer) van de volgende symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit zijn gedurende ten minste zes maanden aanwezig geweest in een mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau: Hyperactiviteit (a) beweegt vaak onrustig met handen of voeten, of draait in zijn/haar stoel (b) staat vaak op in de klas of in andere situaties waar verwacht wordt dat men op zijn plaats blijft zitten (c) rent vaak rond of klimt overal op in situaties waarin dit ongepast is (bij adolescenten of volwassenen kan dit beperkt blijven tot subjectieve gevoelens van rusteloosheid) (d) kan moeilijk rustig spelen of zich bezighouden met ontspannende activiteiten (e) is vaak "in de weer" of "draaft maar door" (f) praat vaak aan een stuk door Impulsiviteit (g) gooit het antwoord er vaak al uit voordat de vragen afgemaakt zijn (h) heeft vaak moeite op zijn/haar beurt te wachten (i) verstoort vaak bezigheden van anderen of dringt zich op (bijvoorbeeld mengt zich zomaar in gesprekken of spelletjes) B. Enkele symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit of onoplettendheid die beperkingen veroorzaken waren voor het zevende jaar aanwezig. C. Enkele beperkingen uit de groep symptomen zijn aanwezig op twee of meer terreinen (bijvoorbeeld op school {of werk} en thuis). D. Er moeten duidelijke aanwijzingen van significante beperkingen zijn in het sociale, school of beroepsmatig functioneren. E. De symptomen komen niet uitsluitend voor in het beloop van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, schizofrenie of een andere psychotische stoornis en zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis (bijvoorbeeld stemmingsstoornis, angststoornis, dissociatieve stoornis of een persoonlijkheidsstoornis).
18
Bijlagen: ADHD tests 19
Bijlage: ADHD zelf test
20
Bijlage Zelftest ADHD bij volwassen PsyQ
http://www.psyq.nl/Programma/ADHD-bij-volwassenen/faqadhd
Ook als je bij vraag 1 invult nee, dan nog komt er een uitslag als onderstaand! Waar ligt de grens?
http://www.psyq.nl/Programma/ADHD-bij-volwassenen 21
Bijlage Dr. Amen 101 checklist Deze test is geen medische evaluatie, maar heeft als bedoeling u tot nadenken te zetten en deze gegevens met uw behandelend geneesheer en/of neurofeedback trainer te bespreken.
http://www.de-poort.be/cgi-bin/Vragentest.pl?id=2
22
Bijlagen: Brochures en artikelen over ADHD 23
Bijlage Brochure ADHD bij kinderen en volwassenen (Als chaos het leven beheerst)
24
25
26
27
28
29
30
31
Bijlage: Poster pluspunten bij ADHD
32
De ADHD leerling op school De docent als hulpverlener in de klas
33
Bijlage Info blad Ontwikkelingsstoornis ADHD ; signalering en handelingsaanpak.
34
Leerlingen met een specifieke hulpvraag
35
36
Bijlage; Lesbrief inspiratieboekje niet aangepast op de behoefte van de ADHD leerling.
37
38
39
40
41
Bijlage; Lesbrief inspiratieboekje WEL aangepast op de behoefte van de ADHD leerling.
Direct toevoegen van voorbeelden Korte omschrijving van de opdracht en einddoel 42
Planning per week , de leerling oefent het plannen door zelf de datum in te vullen.
43
Het lettertype en de interpunctie zijn groter, zo ontstaat er meer visuele rust.
44
De leerling laat de docent aftekenen zodat er een grotere controle is.
45
De leerling moet de inleverdatum inplannen . Zo weet de leerling wanneer de opdracht af moet zijn.
46
Presentatie over de leerling met ADHD
47
Visie achter de opdracht Gedragsstoornissen moet je in de rol van docent kunnen herkennen, hiermee moet je kunnen omgaan en de lessen aanpassen om het beste uit de ADHD leerling te halen.
PowerPoint ADHD les Het rollenspel schets een situatie in een les waarbij de docent geen rekening houdt met de behoefte van de leerling met ADHD. De eenvoudige opdracht is niet te volgen, de leerling dwaalt af door het slecht afstemmen van de docent op de behoefte van de leerling en door aanwezige omgevingsgeluiden. Het doel is de groep mee te nemen in de problemen van de ADHD leerling door eigen ervaring.
48
We geven inzicht in de soorten ADHD en benoemen de verschillen.
49
Wat ligt er neurologisch aan ten grondslag? Hoe verloopt de ontwikkeling van ADHD gedurende de levensfases?
50
Het filmpje, ingezet als andere werkvorm ondersteunt wat we vertellen.
Wat zijn de moeilijke, negatieve kanten va ADHD. Wat beperkt de leerling?
51
Graag benoemen we dan ook de positieve kanten van ADHD, die zijn er namelijk voldoende. Men is geneigd alleen stil te staan bij de negatieve zaken.
Hoe ga je wel om met de leerling, hoe zorg dat het sociale –en werkklimaat optimaal is zodat de leerling zich kan ontwikkelen? Welke bijdrage lever je daaraan als docent?
52
Bronnen 53
Bronnen en referenties 1. http://www.steunpuntadhd.nl/is-het-adhd/links/
2. http://www.boompsychologie.nl/nieuws/nieuws/nieuwsartikel/25/Vertaling-DSM-5-
verschijnt-begin-2014-bij-Uitgeverij-Boom
3. http://nl.wikipedia.org/wiki/DSM-IV-TR
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (kortweg DSM) is een Amerikaans handboek voor diagnose en statistiek van psychische aandoeningen dat in de meeste landen als standaard in de psychiatrische diagnostiek dient. De vorige versie (uit 2000) was een tekstrevisie van de vierde editie, aangeduid als DSM-IV-TR. In mei 2013 is deze opgevolgd door de DSM-5. 4. http://www.psyq.nl/files/1263005/PublikatiesADHDversiejanuari2013.pdf
5. http://www.de-poort.be/cgi-
bin/Vragensessie.pl?action=starttest&id=2 - vragen lijst adhd van Dr. Amen
6. brochure adhd van Fonds Psychische Gezondheid,
Amersfoort, februari 2011
7. https://www.hersenstichting.nl/alles-over-
hersenen/hersenaandoeningen/adhd?gclid=CIn1lNSjm b0CFQcTwwod20YAWQ
8. https://www.hersenstichting.nl/alles-over-
hersenen/hersenaandoeningen/adhd-bij-kinderen
54
9. https://www.hersenstichting.nl/alles-over-hersenen/hersenaandoeningen/adhd-bij-
volwassenen
10. Infoblad ontwikkelingspsychologie- infobvlad Hulpvraag MBC Frater van Gemert
LWOO
11. Leerlingen met een specifieke hulpvraag- Pyt Nauta en Marinus Giesing
55