ANTON DE KOM UNIVERSITEIT VAN SURINAME FACULTEIT DER TECHNOLOGISCHE WETENSCHAPPEN STUDIERICHTING INFRASTRUCTUUR; CIVIELE TECHNIEK
Onderzoek naar verbeteringen aangaande de waterhuishouding te Paramaribo noord
Begeleider: Prof. S. Naipal
Afstudeerverslag ter verkrijging van de graad van Bachelor of Science (BSc.) in de Infrastructuur, Civiele Techniek door: Wip Gianni C. A. Paramaribo, 22 Juli 2013
ANTON DE KOM UNIVERSITEIT VAN SURINAME Faculteit der Technologische Wetenschappen
GOEDKEURINGSVERKLARING EINDVERSLAG
De begeleidingscommissie verklaart hiermede, voor wat betreft de stijl en intellectuele inhoud, haar goedkeuring te hebben gegeven aan het afstudeerverslag geschreven door: Gianni Clifton Albert Wip, met als titel: Onderzoek naar verbeteringen aangaande de waterhuishouding te Paramaribo noord
Derhalve wordt deze voorgelegd ter verdere afhandeling en beoordeling.
Paramaribo, namens de begeleidingscommissie,
(naam faculteitsbegeleider)
(naam praktijkbegeleider)
i
Voorwoord Ter afronding van mijn BSc. Studie in de Civiele Techniek aan de Technologische Faculteit van de Anton de Kom Universiteit van Suriname, heeft ondergetekende ervoor gekozen zijn afstudeer project te richten op het onderzoeken van het wateroverlast probleem binnen Paramaribo noord. Dit teneinde voorstellen te kunnen doen met betrekking tot mogelijke verbeteringen welke de bestaande waterhuisdhouding zou moeten ondergaan, om dit probleem terug te dringen. Voornoemd probleem is een jaarlijks terugkerend verschijnsel gedurende perioden met verhoogde neerslag cijfers, waarbij onder andere schade aan de openbare en particuliere infrastructuur de gevolgen van zijn. Een woord van dank gaat uit naar ouders, mijn begeleider Prof. S. Naipal, evenals het Het Ministerie van Openbare Werken (Meteorologische Dienst, Planologische dienst). Verder wordt een ieder, die ook heeft bijgedragen aan de succesvolle afronding van deze studie, maar niet expliciet is genoemd, bedankt. Het is mijn wens dat de inzichten welke zijn verkregen en vastgelegd in dit verslag, mogen bijdragen aan het oplossen van de voornoemde problematiek.
ii
Samenvatting Paramaribo noord kent een wateroverlast problematiek welke zich vooral voordoet gedurende de perioden van het jaar welke zich kenmerken door verhoogde neerslag hoeveelheden. Dit waterhuishoudkundig probleem vormt een bedreiging voor de volksgezondheid en veroorzaakt schade aan particuliere en openbare infrastructuur; dit binnen een gebied welke zich nota bene doet kenmerken door een sterk groeiende bevolking. Uit het voorgaande valt de dringende noodzaak voor een oplossing van dit probleem af te leiden. Ondanks voornoemde gevolgen en de daaruit volgende noodzaak tot een oplossing, is het Ministerie van Openbare Werken er vooralsnog niet in geslaagd, dit probleem duurzaam op te lossen. Bij het onderzoeken van de mogelijkheden voor verbetering van het waterhuishoudkundig systeem, is gekozen voor een werkwijze waarbij een desk study is verricht teneinde alle relevante informatie van het studiegebied in te winnen. Terwijl er verder veldwerk is verricht met als doel deze informatie aan te vullen op het vlak van de topografie 1. Op basis van de uit de literatuur bekomen informatie aangaande waterbeheersing in stedelijke gebieden is genoemde data van het studiegebied aan een analyse onderworpen. In dit verslag komt naar voren dat er zich in het studiegebied een bak effect voordoet, welke de hoofdreden vormt voor de voortslepende wateroverlast problematiek. Ten aanzien van het ontstaan van dit bak effect zijn de bestaande topografie, urbanisatie zonder ruimtelijke ordening, de bodemgesteldheid en hoge waterstanden van het buitenwater als bijdragende factoren geïdentificeerd. Verder komt in dit verslag naar voren dat de creatie van extra bergingscapaciteit, de enige mogelijke oplossing is om de problematiek aan te pakken onder de geldende omstandigheden. Verpreide geïntegreerde afvoerbeheersing is daarbij als de meest toepasselijke optie, wat creatie van extra bergingscapaciteit betreft, geïdentificeerd. De implementatie van enkele opties is daarbij uitgewerkt op het niveau van ruimtelijke inpassing binnen het gebied.
1
Dit is een gebied van interesse die geen bruikbare beschikbare informatie kende.
iii
Resume The northern region of Paramaribo has a flooding problem which occurs especially during those periods of the year which are characterized by increased amounts of precipitation. This stormwater management problem, inundation problem, is a threat to public health and causes damage to private and public infrastructure. The apparently fast growing population within the area only adds to the complexity of this problem. Despite the obvious neccessity for a solution, the Ministry of Public Works has not yet succeeded in providing a solution to this problem despite the urgent need for a resolution. When researching the potential for improving the water management system, the choice was made to complete a desk study encompassing the gathering of all relevant available data. In addition field work was carried out with the aim to add topographic insight, an area of interest on which there was no readily available data. Literature regarding water management in urban areas provided the additional knowlegde which allowed for a thorough analysis of the gathered data. This report shows that there are extensive topographic depressions within the area of interest and that these are situated within the most populated areas. This unfortunate combination allows for the flooding problem to persist. There are also other characteristics in play which contribute, including for example the unfavorable soil conditions with regard to drainage. This report proves additional stormwater buffer capacity is a neccessity under existing conditions. In addition it is advised that the implementation of additional buffer capacity must be implemented in such a way, integration within the current infrastructure is possible. A demonstration of such implementation is given through the elaboration of some credible options.
iv
Inhoudsopgave Voorwoord .................................................................................................................................................... ii Samenvatting ............................................................................................................................................... iii Resume ........................................................................................................................................................ iv Lijst van figuren ............................................................................................................................................ ix Lijst van Tabellen.......................................................................................................................................... xi Lijst van Symbolen en afkortingen .............................................................................................................. xii Hoofdstuk 1 Het probleem en de gevolgde onderzoeksmethodologie........................................................ 1 Inleiding..................................................................................................................................................... 1 1.1 Introductie .......................................................................................................................................... 1 1.2 Methodologie...................................................................................................................................... 2 1.3 Probleemanalyse................................................................................................................................. 3 1.4 Probleemstelling en doelstelling......................................................................................................... 5 Probleemstelling ................................................................................................................................... 5 Doelstelling ........................................................................................................................................... 5 1.5 Uitgangspunten en randvoorwaarden ................................................................................................ 5 Uitgangspunten ..................................................................................................................................... 5 Randvoorwaarden................................................................................................................................. 5 1.6 Aanpak ................................................................................................................................................ 5 Hoofdstuk 2 Het studiegebied ...................................................................................................................... 6 Inleiding..................................................................................................................................................... 6 2.1 Begrenzing van het studiegebied ........................................................................................................ 6 2.2 Geschiedenis van het studiegebied .................................................................................................... 6 2.3 Demografische gegevens .................................................................................................................. 10 2.4 Bodemgesteldheid, topografie en grondverbetering ....................................................................... 13 2.5 Hydrologie ......................................................................................................................................... 15 Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden ..................................................................... 19 Inleiding................................................................................................................................................... 19 3.1 Water in het stedelijk gebied ............................................................................................................ 19 3.1.1 Onderscheidende aspecten bij stedelijke waterhuishouding .................................................... 19 v
3.1.2 De hydrologische kringloop in het stedelijk gebied ................................................................... 19 3.1.3 Afvoer vanuit het stedelijk gebied ............................................................................................. 20 3.2 De typen stedelijke waterbeheersingssystemen .............................................................................. 22 3.2.1 Gemengde en gescheiden systemen ......................................................................................... 22 3.3 Eisen aangaande de waterhuishouding in stedelijke gebieden ........................................................ 24 3.3.1 De kwalitatieve eisen ................................................................................................................. 24 3.3.2 De kwantitatieve eisen............................................................................................................... 24 3.3.3 Onderliggende criteria ............................................................................................................... 24 3.3.4 Conclusie .................................................................................................................................... 24 3.4 Verbeterde systemen........................................................................................................................ 26 3.4.1 Het principe achter verbeterde systemen ................................................................................. 26 3.4.2 Typen afvoerbeheersing ............................................................................................................ 27 3.4.3 Conclusie .................................................................................................................................... 29 3. 5 Het model waterhuishoudkundig systeem ...................................................................................... 32 Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem .............................. 34 Inleiding................................................................................................................................................... 34 4.1 Algemene beschrijving van het fysiek waterhuishoudkundig systeem ............................................ 34 4.2 Detail beschrijving van het fysiek waterhuishoudkundig systeem ................................................... 37 4.2.1 Leonsberg en Clevia ................................................................................................................... 37 4.2.2 Leonsberg ................................................................................................................................... 38 4.2.3 Clevia .......................................................................................................................................... 42 4.2.4 Morgenstond ............................................................................................................................. 45 4.2.4 Morgenstond noord ................................................................................................................... 48 4.3 Dammen............................................................................................................................................ 50 4.4 Analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem .................................................................... 51 4.4.1 Minpunten ................................................................................................................................. 51 4.4.2 Pluspunten ................................................................................................................................. 51 4.4.3 Toekomst perspectieven............................................................................................................ 51 4.4.4 Functioneren van het systeem (het bak effect) ......................................................................... 52 4.4.5 Model van het waterhuishoudkundig systeem ......................................................................... 53 4.4.6 Conclusie .................................................................................................................................... 53 Hoofdstuk 5 Inventarisatie en analyse van het institutioneel waterhuishoudkundig systeem ................. 54 vi
Inleiding................................................................................................................................................... 54 5.1 Het instituut ...................................................................................................................................... 54 5.1.1 Hiërarchie ................................................................................................................................... 54 5.1.2 Capaciteit ................................................................................................................................... 55 5.1.3 Doelstellingen ............................................................................................................................ 55 5.1.4 Wet- en regelgeving ................................................................................................................... 56 Hoofdstuk 6 Neerslag en afvoer ................................................................................................................. 58 Inleiding................................................................................................................................................... 58 6.1 Analyse neerslag data ....................................................................................................................... 59 6.1.1 De methode ............................................................................................................................... 59 6.1.2 Kiezen van de neerslagwaarden ................................................................................................ 59 6.2 Bepaling van de afvoer...................................................................................................................... 60 6.2.1 Modelkeuze................................................................................................................................ 60 6.2.2 De Curve number methode ....................................................................................................... 62 6.2.3 Toepassing van de Curve number methode .............................................................................. 65 Deelgebied Leonsberg......................................................................................................................... 65 Deelgebied Clevia................................................................................................................................ 66 Deelgebied Morgenstond ................................................................................................................... 67 Deelgebied Morgenstond noord......................................................................................................... 68 Hoofdstuk 7 Veldwerk en de bijbehorende data verwerking ..................................................................... 71 Inleiding................................................................................................................................................... 71 7.1 Voorbereiding ................................................................................................................................... 71 7.1.1 Instrumentarium ........................................................................................................................ 71 7.1.2 Meetplan .................................................................................................................................... 73 7.2 Uitvoering.......................................................................................................................................... 75 7.3 Verwerking ........................................................................................................................................ 76 7.3.1 Conversie WGS84 naar NSP ....................................................................................................... 76 7.3.2 Topografische kaarten ............................................................................................................... 77 Hoodstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie .................................................... 80 Inleiding................................................................................................................................................... 80 8.1 Keuze van het type afvoerbeheersing .............................................................................................. 80 8.2 Implementatie van geïntegreerde verspreide afvoerbeheersing ..................................................... 82 vii
8.2.1 Zeefanalyse ................................................................................................................................ 82 8.2.2 Voorstellen ................................................................................................................................. 84 8.3 Conclusies ......................................................................................................................................... 92 Hoofdstuk 9 Conclusies en aanbevelingen ................................................................................................. 93 Inleiding................................................................................................................................................... 93 9. 1 Conclusies......................................................................................................................................... 93 9. 2 Aanbevelingen.................................................................................................................................. 94 Referentie ................................................................................................................................................... 95
viii
Lijst van figuren Figuur 1 Methodologie.................................................................................................................................. 2 Figuur 2 Probleemboom ............................................................................................................................... 4 Figuur 3 Niet verkaveld deel van het studiegebied (zwamp) Bron: Eigen bib 2012 ..................................... 7 Figuur 4 Plantage structuur .......................................................................................................................... 7 Figuur 5 Historische groei (stedelijk) Paramaribo Bron: Blufpand 2006 ...................................................... 8 Figuur 6 Overzicht geheel studiegebied en deelgebieden............................................................................ 9 Figuur 7 Bevolkingsdichtheid van Paramaribo (2005) Bron: Blufpand 2006 .............................................. 11 Figuur 8 Bevolkingsgroei Paramaribo 1995-2004 Bron: Blufpand 2006 ..................................................... 12 Figuur 9 Bodemgesteldheid Paramaribo noord Bron: Playfair 2005 Bron: Playfair 2005 .......................... 13 Figuur 10 Aangevoerde- en natuurlijke ondergrond Bron: Eigen bib 2012 ................................................ 14 Figuur 11 Voorbeeld van ophoging van terrein ten behoeve van bebouwing. Bron: Eigen bib 2012........ 14 Figuur 12 Afwateringsrichtingen Paramaribo Bron: Blufpand 2006........................................................... 15 Figuur 13 Elementen van het fysiek systeem ............................................................................................. 16 Figuur 14 Poldermodel................................................................................................................................ 16 Figuur 15 Gracht aan de Nachtegaalstraat Bron: Eigen bib 2012 .............................................................. 17 Figuur 16 Hoge waterstanden Suriname rivier (perceel langs de Anton Dragtenweg) Bron: Eigen bib 2012 .................................................................................................................................................................... 17 Figuur 17 Scenarios aangaande zeespiegelstijging tot 2100 Bron: http://www.skepticalscience.com/sealevel-rise.htm Accessed Juni 2013 .............................................................................................................. 18 Figuur 18 Hydrologische kringloop voor een stedelijk gebied .................................................................... 20 Figuur 19 Afwatering op een boezem ......................................................................................................... 21 Figuur 20 Afwatering op buitenwater......................................................................................................... 21 Figuur 21 Trapsgewijze afwatering op het buitenwater ............................................................................. 21 Figuur 22 Principe gemengd systeem ......................................................................................................... 22 Figuur 23 Principe gescheiden systeem ...................................................................................................... 23 Figuur 24 Principe achter afvoerbeheersing (verbeterde systemen) ........................................................ 26 Figuur 25 Verspreide afvoerbeheersing ..................................................................................................... 27 Figuur 26 Verspreide afvoerbeheersing (meer geïntegreerde versie) ....................................................... 27 Figuur 27 Centrale afvoerbeheersing ......................................................................................................... 27 Figuur 28 Laagte ten behoeve van berging. Bron: http://www.water-in-zicht.nl/images/content/030waterplan-rotterdam-004.jpg Accessed: 6-10-2012................................................................................... 28 Figuur 29 Laagte ten behoeve van berging (bij neerslag). Bron: http://www.water-inzicht.nl/images/content/030-waterplan-rotterdam-006.jpg Accessed: 6-10-2012 ................................... 29 Figuur 30 Ondergronds bergbassin in Japan Bron: http://www.water-technology.net/projects/g-cansproject-tokyo-japan/g-cans-project-tokyo-japan1.html Accessed 14-11- 2012 ........................................ 30 Figuur 31 Nat reservoir Bron: http://www.heetinbeeld.nl Accessed: 6-10-2012 ...................................... 30 Figuur 32 Ponding reservoir tijdens natte periode Bron: http://www.tuinenlandschap.nl Accessed: 6-102012 ............................................................................................................................................................ 31 Figuur 33 Ponding reservoir Bron: http://www.tuinenlandschap.nl Accessed: 6-10-2012 ....................... 31 ix
Figuur 34 Schematische weergave van de theoretische visie voor een urbaan waterbeheersingssysteem .................................................................................................................................................................... 33 Figuur 35 Overzicht oost- west lopende grachten...................................................................................... 35 Figuur 37 Perceelgoot ................................................................................................................................. 36 Figuur 36 Gracht ......................................................................................................................................... 36 Figuur 38 Overzicht connecties tussen Clevia en Leonsberg ...................................................................... 37 Figuur 39 Locatie van de schuifafsluiter Bron: Eigen bib 2012 ................................................................... 38 Figuur 40 Gemaal Leonsberg Bron: Eigen bib ............................................................................................. 39 Figuur 41 Gracht welke direct aansluit op het gemaal Leonsberg (op de grens met deelgebied Clevia) Bron: Eigen bib ............................................................................................................................................ 39 Figuur 42 Overzicht deelgebied Leonsberg................................................................................................. 41 Figuur 43 Overzicht deelgebied Clevia........................................................................................................ 43 Figuur 44 Gracht langs de Djamoestraat Bron: Eigen bib Veld observatie ................................................. 44 Figuur 45 Gracht langs de Kasoedjieweg Bron: Eigen bib Veld observatie ................................................ 44 Figuur 46 Morgenstond sluis (buiten werking) Bron: Eigen bib ................................................................. 45 Figuur 47 Overzicht deelgebied Morgenstond ........................................................................................... 47 Figuur 48 Overzicht deelgebied Morgenstond noord................................................................................. 48 Figuur 49 Voorbeeld van een verkavelingsproject gaande binnen het studiegebied ................................ 49 Figuur 50 Ontmanteld gemaal grenzend aan deelgebied Morgenstond noord ......................................... 49 Figuur 51 Tracé dam Anton Dragtenweg .................................................................................................... 50 Figuur 52 Het bak effect.............................................................................................................................. 52 Figuur 53 Model van het studiegebied ....................................................................................................... 53 Figuur 54 Organogram van het institutioneel systeem .............................................................................. 54 Figuur 55 Regenmeter en maatglas Bron: Meteorologische Dienst........................................................... 58 Figuur 56 Model TSCe P/N 45185- 20 GPS toestellen ................................................................................ 72 Figuur 57 Trimble TRIMARK 3 Signaalversterker ........................................................................................ 72 Figuur 58 Referentieontvanger ................................................................................................................... 72 Figuur 59 Hoogteraster ............................................................................................................................... 73 Figuur 60 Meetpunten op meetlocatie....................................................................................................... 74 Figuur 61 Overzicht opgenomen meetlocaties ........................................................................................... 75 Figuur 62 Correlatie WGS84- NSP Bron: Leersnyder 2012 ......................................................................... 76 Figuur 63 Topografie van het studiegebied ................................................................................................ 78 Figuur 64 Topografie van het studiegebied (dwarsaanzichten) ................................................................. 79 Figuur 65 Locatie van de dwarsaanzichten ................................................................................................. 79 Figuur 66 Resultaat 1e zeefanalyse ............................................................................................................. 82 Figuur 67 Resultaat 2e zeefanalyse ............................................................................................................. 83 Figuur 68 Aanzicht van de gracht nabij de Pommerakstraat ...................................................................... 84 Figuur 69 Overzicht impact maatregel (neerslag scenario 125mm) ........................................................... 86 Figuur 70 Overzicht impact maatregel (neerslag scenario 100mm) ........................................................... 86 Figuur 71 Overzicht impact maatregel (neerslag scenario 75mm) ............................................................. 86 Figuur 72 Aanzicht recreatie veld ............................................................................................................... 87 Figuur 73 Recreatie veld tegenover Clevia Sluis ......................................................................................... 87 x
Figuur 74 Aanzicht gracht langs de Morgenstond straat ............................................................................ 89 Figuur 75 Overzicht impact maatregel (neerslag scenario 125mm) ........................................................... 90 Figuur 76 Overzicht impact maatregel (neerslag scenario 100mm) ........................................................... 91 Figuur 77 Overzicht impact maatregel (neerslag scenario 75mm) ............................................................. 91 Figuur 78 Laagten die kunnen worden ingezet voor het aanleggen van bergingsvijvers........................... 92
Lijst van Tabellen Tabel 1 Overzicht demografische gegevens. .............................................................................................. 10 Tabel 2 Vergelijking gemengd en gescheiden systeem Bron: Koot 1977 ................................................... 25 Tabel 3 Hydraulische gegevens deelgebied Leonsberg .............................................................................. 40 Tabel 4 Hydraulische gegevens deelgebied Clevia ..................................................................................... 42 Tabel 5 Hydraulische gegevens Morgenstond ............................................................................................ 46 Tabel 6 Analyse neerslag data .................................................................................................................... 59 Tabel 7 Overzicht verliesmodellen.............................................................................................................. 61 Tabel 8 Overzicht relevante gebiedsinformatie en aannamen ten aanzien van deelgebied Leonsberg.... 65 Tabel 9 Overzicht relevante gebiedsinformatie en aannamen ten aanzien van deelgebied Clevia ........... 66 Tabel 10 Overzicht relevante gebiedsinformatie en aannamen ten aanzien van deelgebied Morgenstond .................................................................................................................................................................... 67 Tabel 11 Overzicht relevante gebiedsinformatie en aannamen ten aanzien van deelgebied Morgenstond noord........................................................................................................................................................... 68 Tabel 12 Overzicht resultaten formule 3 en 4 ............................................................................................ 69 Tabel 13 Te bergen volume......................................................................................................................... 70 Tabel 14 Correlatie WGS84-NSP Bron: Leersnyder 2012............................................................................ 76 Tabel 15 Weging van de criteria ................................................................................................................. 80 Tabel 16 Keuzematrix typen afvoerbeheersing .......................................................................................... 81 Tabel 17 Uitbreiding gracht nabij de Pommerakstraat............................................................................... 85 Tabel 18 Vergelijking hoeveelheden (Leonsberg) ....................................................................................... 85 Tabel 19 Vergelijking hoeveelheden (Clevia) .............................................................................................. 88 Tabel 20 Vergelijking hoeveelheden (Clevia) .............................................................................................. 88 Tabel 21 Uitbreiding gracht langs de Morgenstond straat ......................................................................... 90 Tabel 22 Vergelijking hoeveelheden (Morgenstond) ................................................................................. 90
xi
Lijst van Symbolen en afkortingen 𝑄 = 𝑎𝑓𝑣𝑜𝑒𝑟 𝑑𝑖𝑒𝑝𝑡𝑒 [𝑚𝑚] (𝑡ℎ𝑒𝑜𝑟𝑒𝑡𝑖𝑠𝑐ℎ𝑒 𝑤𝑎𝑡𝑒𝑟𝑠𝑐ℎ𝑖𝑗𝑓 𝑤𝑒𝑙𝑘𝑒 𝑚𝑜𝑒𝑡 𝑤𝑜𝑟𝑑𝑒𝑛 𝑎𝑓𝑔𝑒𝑣𝑜𝑒𝑟𝑑 )
𝑃 = 𝑛𝑒𝑒𝑟𝑠𝑙𝑎𝑔 [𝑚𝑚]
𝐼𝐴 = 𝑖𝑛𝑖𝑡𝑖𝑒𝑒𝑙 𝑣𝑒𝑟𝑙𝑖𝑒𝑠 [𝑚𝑚]
(𝑑𝑒 𝑠𝑜𝑚 𝑣𝑎𝑛 𝑖𝑛𝑡𝑒𝑟𝑐𝑒𝑝𝑡𝑖𝑒, 𝑖𝑛𝑓𝑖𝑙𝑡𝑟𝑎𝑡𝑖𝑒, 𝑑𝑒𝑝𝑟𝑒𝑠𝑠𝑖𝑒𝑣𝑒𝑟𝑙𝑖𝑒𝑠)
𝑆 = 𝑚𝑎𝑥𝑖𝑚𝑎𝑙𝑒 ℎ𝑜𝑒𝑣𝑒𝑒𝑙ℎ𝑒𝑖𝑑 𝑤𝑎𝑡𝑒𝑟 𝑑𝑖𝑒 𝑖𝑛 𝑑𝑒 𝑔𝑟𝑜𝑛𝑑 𝑤𝑜𝑟𝑑𝑡 𝑣𝑎𝑠𝑡𝑔𝑒ℎ𝑜𝑢𝑑𝑒𝑛 [𝑚𝑚]
(𝑎𝑓ℎ𝑎𝑛𝑘𝑒𝑙𝑖𝑗𝑘 𝑣𝑎𝑛 ℎ𝑒𝑡 𝑎𝑎𝑛 𝑏𝑜𝑑𝑒𝑚𝑏𝑒𝑑𝑒𝑘𝑘𝑖𝑛𝑔)
𝐶𝑁𝑐 = 𝑐𝑜𝑚𝑝𝑜𝑠𝑖𝑡𝑒 𝑟𝑢𝑛𝑜𝑓𝑓 𝑐𝑢𝑟𝑣𝑒 𝑛𝑢𝑚𝑏𝑒𝑟 𝐶𝑁𝑝 = 𝑝𝑒𝑟𝑣𝑖𝑜𝑢𝑠 𝑟𝑢𝑛𝑜𝑓𝑓 𝑐𝑢𝑟𝑣𝑒 𝑛𝑢𝑚𝑏𝑒𝑟 𝑃𝑖𝑚𝑝 = 𝑝𝑒𝑟𝑐𝑒𝑛𝑡 𝑖𝑚𝑝𝑒𝑟𝑣𝑖𝑜𝑢𝑠𝑛𝑒𝑠𝑠 [%]
𝑅 = 𝑟𝑎𝑡𝑖𝑜 𝑜𝑓 𝑢𝑛𝑐𝑜𝑛𝑛𝑒𝑐𝑡𝑒𝑑 𝑖𝑚𝑝𝑒𝑟𝑣𝑖𝑜𝑢𝑠 𝑎𝑟𝑒𝑎 𝑡𝑜 𝑡𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑖𝑚𝑝𝑒𝑟𝑣𝑖𝑜𝑢𝑠 𝑎𝑟𝑒𝑎
xii
Hoofdstuk 1 Het probleem en de gevolgde onderzoeksmethodologie
Hoofdstuk 1 Het probleem en de gevolgde onderzoeksmethodologie
Inleiding Dit hoofdstuk heeft tot doel de lezer bekend te maken met het onderwerp van dit afstudeerverslag, evenals de gevolgde methodologie en plan van aanpak teneinde het gestelde doel te bereiken; welke eveneens staat opgetekend in dit hoofdstuk. Verder komt men in dit hoofdstuk de gestelde uitgangspunten en randvoorwaarden tegen.
1.1 Introductie
Binnen Paramaribo is er frequent sprake van wateroverlast ten gevolge van neerslag (Blufpand 2006 i, Starnieuws 2013 ii, GFC nieuws 2013 iii). Dit wateroverlast probleem vormt een bedreiging voor de volksgezondheid en veroorzaakt schade aan particuliere en openbare infrastructuur (DWTonline 2013 iv). In opdracht van het Ministerie van Openbare Werken zijn er studies verricht en maatregelen getroffen teneinde het probleem op te lossen. Zo is er een Masterplan opgesteld in opdracht van voornoemd Ministerie (Masterplan ontwatering Groot-paramaribo v). In het veld zijn er ook ingrepen gepleegd, hierbij moet vooral gedacht worden aan de bouw van pompgemalen (R.Rosario vi). Voornoemde inspanningen hebben echter niet tot een oplossing van het wateroverlast probleem geleid (Starnieuws vii). Een duurzame oplossing voor het wateroverlast probleem kan alleen worden aangedragen, wanneer er voldoende inzicht is in de waterhuishouding 2 van het totaal gebied. Daarbij moet o.a. de geschiedenis van ontwikkelingen welke hebben geleid tot de huidige situatie worden meegenomen. Dit onderzoek richt zich op het meest noordelijk gelegen deel van Paramaribo. Dit gebied maakt deel uit van de kustvlakte welke door de eeuwen heen een transformatie heeft ondergaan, van zwampgebied (natuurgebied) naar landbouwgebied en vervolgens een transformatie van landbouwgebied naar woongebied (zie hoofdstuk 2). De laatste transformatie laat zich kenmerken door afwezigheid van ruimtelijke ordening (zie hoofdstuk 5). Dit heeft tot gevolg dat de voortgaande urbanisatie ook een bijdrage levert aan het voortbestaan van het probleem (zie hoofdstuk 2).
2
Waterhuishouding: De organisatie van het afvoeren van regen- en afvalwater en de eventuele zuivering daarvan.
1
Hoofdstuk 1 Het probleem en de gevolgde onderzoeksmethodologie
1.2 Methodologie Een weergave van de methodologie is te zien in Figuur 1. Hieruit valt de volgorde waarin onderdelen tijdens de studie zijn behandeld af te leiden. Echter moet gesteld worden dat deze methodologie iteratief van karakter is in die zin dat het pad niet slechts een enkele keer is doorlopen. De aangegeven terugkoppeling in de tekening impliceert dit gegeven, vermeende oplossingen hebben altijd de toets van uitgangspunten en randvoorwaarden moeten doorstaan. Waar nodig geacht, door het vrijkomen van additionele informatie, zijn er meerdere malen aanpassingen doorgevoerd.
Probleemanalyse
Probleemstelling en Doelstelling Veldwerk
Uitgangspunten en Randvoorwaarden
Desk study
Data analyse Identificatie oplossingsmogelijkheden
Toetsing
Keuze
Figuur 1 Methodologie
2
Hoofdstuk 1 Het probleem en de gevolgde onderzoeksmethodologie
1.3 Probleemanalyse Bij beschouwing van het wateroverlast probleem in het studiegebied, kunnen er een tweetal hoofdredenen geïdentificeerd worden (zie Figuur 2): • •
Externe invloeden die bevorderend werken voor het optreden van het probleem. Een gebrek aan adequate maatregelen teneinde het probleem aan te pakken.
De externe invloeden hebben te maken met de gevolgen van klimaatsverandering, te weten: zeespiegelstijging (zie hoofdstuk 2). Het uitblijven van adequate maatregelen teneinde het probleem aan te pakken, heeft 3 achterliggende oorzaken (zie Figuur 2): • • •
Een gebrek aan capaciteit bij het institutioneel systeem (zie hoofdstuk 5). Een gebrek aan financiële middelen (zie hoofdstuk 5, Starnieuws 2013 viii). Slecht geplande maatregelen (zie hoofdstuk 5).
Alhoewel een verbeterde capaciteit bij het institutioneel systeem een bijdrage kan leveren aan het oplossen van het probleem, zullen investeringen ten behoeve van deze verbetering geen oplossingen voortbrengen op kort termijn. Het accent zal immers liggen op organisatorische ingrepen. Het gebrek aan financiële middelen heeft ook invloed hebben op het uitblijven van adequate maatregelen. Financieel aantrekkelijke oplossingen zijn niet altijd de meest adequate. Echter moet gesteld worden dat zelfs een hypothetische situatie, waarbij financiën geen probleem vormen, geen garantie biedt voor een adequate oplossing. Er is immers onderzoek cq. begrip van het probleem nodig voor deze kan worden opgelost. Alhoewel 2 bovenstaande gebreken invloed hebben op het bestaan van het probleem, wordt de kern van het probleem gevormd door de afwezigheid van goed geplande maatregelen. Pas als voornoemde voorwaarde is gehaald, worden adequate maatregelen mogelijk en kan de wateroverlast problematiek worden opgelost (zie Figuur 2).
3
Hoofdstuk 1 Het probleem en de gevolgde onderzoeksmethodologie
Gebrek aan capaciteit bij het institutioneel systeem
Slecht geplande maatregelen Inadequate maatregelen
Frequent wateroverlast
Economische schade aan openbare en particuliere infrastructuur
Kapitaal vernietiging
Onvoldoende financiële middelen
Externe invloeden tgv. Klimaatsverandering: • Zeespiegelstijging • Extreme neerslag
Toename Gezondheidsricico
Verstoring van het activiteiten patroon
Leefbaarheid gebied neemt af
Figuur 2 Probleemboom
4
Hoofdstuk 1 Het probleem en de gevolgde onderzoeksmethodologie
1.4 Probleemstelling en doelstelling Probleemstelling Er is sprake van wateroverlast in het studiegebied. Doelstelling Aandragen van een oplossing welke het jaarlijks verschijnsel van wateroverlast in het studiegebied terugdringt.
1.5 Uitgangspunten en randvoorwaarden Uitgangspunten • Minimalisatie van initiële, onderhouds- en exploitatiekosten. • De maatregel(en) moet(en) gebaseerd zijn op een concrete neerslaghoeveelheden. Randvoorwaarden • De capaciteit om het plan moet op relatief kort termijn uit te voeren moet aanwezig zijn. • Medewerking van belanghebbenden moet aanwezig zijn.
1.6 Aanpak De aanpak, die in nauw verband staat tot de uitgezette methodologie (zie Figuur 1) komt hier aan de orde: •
•
• •
Desk study. Het voorbereidend werk heeft zich gericht op het vergaren van theoretische kennis aangaande de urbane waterhuishouding, evenals de verzameling van beschikbare data aangaande het studiegebied. Veldwerk. Het veldwerk heeft zich erop gericht topografische informatie van het studiegebied te verzamelen. Tijdens voornoemd veldwerk zijn de fysieke elementen van het systeem ook geobserveerd (open waterlopen, sluizen en gemalen). Data analyse. Op basis van de bestaande kennis (desk study) en de verkregen kennis (veldwerk), zijn oplossingsmogelijkheden geïdentificeerd. Identificatie oplossingsmogelijkheden. Op basis van uitgangspunten en randvoorwaarden zijn geïdentificeerde mogelijkheden beoordeeld. Hieruit komt de uiteindelijke keuze voort.
5
Hoofdstuk 2 Het studiegebied
Hoofdstuk 2 Het studiegebied
Inleiding Dit hoofdstuk heeft tot doel een globaal overzicht van het studiegebied te geven. Eerst wordt de begrenzing aangegeven. Vervolgens komen de geschiedenis, demografie, bodemgesteldheid, grondverbetering, topografie en hydrologie aan de orde.
2.1 Begrenzing van het studiegebied Wanneer er in dit afstudeerverslag wordt verwezen naar het studiegebied, wordt steeds gerefereerd naar het gebied welke in het noorden en noordoosten grenst aan de Suriname rivier en in het zuiden aan de Kleine straat en de Powisistraat. De keuze van de zuidelijke grens is gebaseerd op de kennis dat deze weg cq. dam, in het verleden de grens van Paramaribo noord vormde. De oostelijke grens wordt gevormd door het verkavelingsproject waarvan de uitvoerder Morgenstond N.V. is (zie fFiguur 6 en Figuur 49). Ten tijde van het veldbezoek was dit project het meest oostelijk gelegen verkavelingsproject wat betreft Paramaribo noord. Het gebied met oppervlak is ongeveer 12km2 (1172ha.) groot. Er zijn 4 deelgebieden onderscheiden, te weten: Morgenstond noord, Leonsberg, Clevia en Morgenstond (Masterplan ontwatering Groot- Paramaribo ix).
2.2 Geschiedenis van het studiegebied Het gebied is feitelijk zwampgebied (zie Figuur 3), welke door de eeuwen heen onder invloed heeft gestaan antropogene invloeden. De structuur van Paramaribo en dientengevolge ook het studiegebied, is echter wel beïnvloed door 2 geomorfologische aspecten (Blufpand 2006 x): •
•
De bodemgesteldheid. Vanaf de 17e eeuw heeft de ontwikkeling/ uitbreiding van Paramaribo plaatsgevonden op draagkrachtige zandbodem, terwijl wegen werden aangelegd op oost- west lopende schelpritsen (zie ook paragraaf bodemgesteldheid). Bestaande waterlopen tussen de ritsformaties. Deze waterlopen werden uitgediept en verbreed ten behoeve van de waterhuishouding.
De verstedelijking binnen het studiegebied is in historisch opzicht relatief kort geleden aangevangen en duurt thans voort (zie Figuur 5). De historie van menselijke activiteit in het gebied gaat echter veel langer terug. Het gebied heeft in het verleden gefungeerd als landbouwgebied. Activiteiten dateren terug tot de 2e helft van de 18e eeuw (Adjodha xi). De deelgebieden Leonsberg, Clevia en Morgenstond zijn voormalige koffie- en cacoaplantages (zie Figuur 4). De basis voor de primaire waterhuishoudkundige structuur, hoofdafvoergrachten, dateren uit voornoemde periode. Dit zijn de oost- west lopende grachten, deze dienden als irrigatie infrastructuur (Blufpand 2006 xii). De meest opmerkelijke additionele civiel technische voorziening ten behoeve van de waterbeheersing uit die tijd, is de dam waarop de Anton Dragtenweg thans staat (Adjodha 1994 xiii).
6
Hoofdstuk 2 Het studiegebied
Figuur 3 Niet verkaveld deel van het studiegebied (zwamp) Bron: Eigen bib 2012
Figuur 4 Plantage structuur
7
Hoofdstuk 2 Het studiegebied
1750-1850
1950-1965 1975-2000
Figuur 5 Historische groei (stedelijk) Paramaribo Bron: Blufpand 2006
8
Hoofdstuk 2 Het studiegebied
Figuur 6 Overzicht geheel studiegebied en deelgebieden
9
Hoofdstuk 2 Het studiegebied
2.3 Demografische gegevens In Tabel 1 is een overzicht van de bekomen demografische informatie te zien. Uit deze gegevens valt af te leiden dat het studiegebied een geringe bevolkingsdichtheid kent. Dit verschijnsel is te wijten aan het type bebouwing welke voorkomt in het gebied3. Ondersteunende informatie is te zien in Figuur 7 en Figuur 8 (Blufpand 2006 xiv). Figuur 7 ondersteund het gegeven uit Tabel 1 aangaande de bevolkingsdichtheid, terwijl Figuur 8 de projectie aangaande bevolkingsgroei ondersteund. Het studiegebied behoort namelijk tot het ressort Blauwgrond. Ook veldobservatie ondersteund het voorgaande, aangezien er activiteit betrekking hebbende op verkaveling is waargenomen (zie ook Figuur 49).
Tabel 1 Overzicht demografische gegevens.
Deelgebieden
Oppervlak (km2)
Bevolking rond 2000
Bevolkingsdichtheid rond 2000 (mensen/km2)
Geprojecteerde groei 2015 4
Bevolkingsdichtheid rond 2015 (mensen/km2)
Leonsberg
1.73km2
788
456
1313
759
Clevia
2.51km2
3794
1512
5692
2268
Morgenstond
3.65km2
1517
416
2637
723
Bron: Masterplan ontwatering Groot- Paramaribo
3
Merk op dat het deelgebied Morgenstond noord niet voorkomt in Tabel 1. Er is geen specifieke demografische informatie aangaande dit deelgebied bekomen. 4 Op basis van ingebruikname onbewoonde kavels.
10
Hoofdstuk 2 Het studiegebied
Figuur 7 Bevolkingsdichtheid van Paramaribo (2005) Bron: Blufpand 2006
11
Hoofdstuk 2 Het studiegebied
Figuur 8 Bevolkingsgroei Paramaribo 1995-2004 Bron: Blufpand 2006
12
Hoofdstuk 2 Het studiegebied
2.4 Bodemgesteldheid, topografie en grondverbetering Het studiegebied maakt deel uit van de jonge kustvlakte en ligt ten noorden van het woongebied Geyersvlijt. Kleiplaten met lage doorlatendheid nemen in dit gebied een overheersende positie in (Masterplan ontwatering Groot- Paramaribo xv, Figuur 9). Deze worden onderbroken door oost-west lopende ritsen die bovenuit komen en dientengevolge voor geringe variatie in de topografie zorgen binnen het landschap. (Masterplan ontwatering Groot- Paramaribo xvi). Daar waar het gebied in de oorspronkelijke (natuurlijke) staat verkeerd, vindt inklinking van de kleigronden plaats onder invloed van natuurlijk drainage processen. Tijdens veldbezoek is gebleken dat de bodem ook onder invloed staat van antropogene invloeden, namelijk de aanvoer van grond, dit ten behoeve van het bouwrijp maken en ophogen van terrein (zie Figuur 10). Er is echter geen sprake van integrale ophoging. Dit leidt in de praktijk tot hoogteverschillen tussen individuele kavels of woonblokken (zie Figuur 11). Wat betreft de delen van het gebied welke zijn, of worden bebouwd, geldt ten aanzien van de bodem ook het volgende (Masterplan ontwatering Groot- Paramaribo xvii): • • •
Door de aanvoer zand ten behoeve van ophoging, ontstaan zand op klei profielen die waterstagnatie kennen bij de grensvlakken (zie Figuur 10). Het aangevoerde zand bestaat uit fijne fracties. Dit is niet bevorderend voor drainage. De onderliggende kleilaag wordt gecompacteerd ten gevolge van bouwactiviteiten. Dit is eveneens niet bevorderend voor drainage.
Figuur 9 Bodemgesteldheid Paramaribo noord Bron: Playfair 2005 Bron: Playfair 2005
xviii
13
Hoofdstuk 2 Het studiegebied
Figuur 10 Aangevoerde- en natuurlijke ondergrond Bron: Eigen bib 2012
Figuur 11 Voorbeeld van ophoging van terrein ten behoeve van bebouwing. Bron: Eigen bib 2012
14
Hoofdstuk 2 Het studiegebied
2.5 Hydrologie
De waterhuishouding 5 van Paramaribo is gebaseerd op de oude plantage infrastructuur van de stad (Blufpand 2006 xix). In het studiegebied vindt de afvoer plaats in oostelijke richting (zie Figuur 12). Er is sprake van een ingepolderd gebied, waarvan de hydrologie kunstmatig wordt beheerst en er geen onderscheid tussen stedelijk- en polderwater is (zie Figuur 14). De waterbeheersing vindt plaats met behulp van een fysiek systeem welke bestaat uit perceelgoten, grachten en kunstwerken. Perceelgoten maken ontwatering van percelen mogelijk en zorgen voor de transport naar de grachten welke aansluiten op de kunstwerken. De kunstwerken zorgen voor de uiteindelijke afwatering van het gebied op het buitenwater; de Suriname rivier (zie Figuur 13). Daarbij geldt dat het fungeren beperkt wordt door onvoldoende onderhoud (zie Figuur 15). Met betrekking tot het toekomstig fungeren van het systeem kan gesteld worden dat het buitenwater, welke onder invloed staat van het getij en zeespiegelstijging, de wateroverlast problematiek zal compliceren. De voorspelde toename van neerslagwaarden en hoge waterstanden 6, (NIMOS 2005 xx, zie ook Figuur 16 en Figuur 17) zal afwatering onder zwaarte namelijk steeds meer beperken. In hoofdstuk 4 wordt de fysieke structuur in detail behandeld.
Figuur 12 Afwateringsrichtingen Paramaribo Bron: Blufpand 2006
5 6
De organisatie van het afvoeren van regen- en afvalwater en de zuivering daarvan. Het buitenwater van het studiegebied is de Suriname rivier.
15
Hoofdstuk 2 Het studiegebied
DWA Huishoudelijk en industrieel afvalwater
Perceelgoten
Buitenwater
Grachten
RWA Verhard en onverhard oppervlak Kunstwerk Figuur 13 Elementen van het fysiek systeem
Afvoerkunstwerk
Polderwater Stedelijk en poldergebied
Buitenwater (Rivier)
Figuur 14 Poldermodel
16
Hoofdstuk 2 Het studiegebied
Figuur 16 Hoge waterstanden Suriname rivier (perceel langs de Anton Dragtenweg) Bron: Eigen bib 2012
Figuur 15 Gracht aan de Nachtegaalstraat Bron: Eigen bib 2012
17
Hoofdstuk 2 Het studiegebied
Figuur 17 Scenarios aangaande zeespiegelstijging tot 2100 Bron: http://www.skepticalscience.com/sea-level-rise.htm Accessed Juni 2013
18
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden
Inleiding
Dit hoofdstuk heeft tot doel de theorie aangaande waterhuishouding 7 in stedelijke gebieden te behandelen. Aan het eind van dit hoofdstuk is duidelijk uit welke onderdelen een stedelijk waterhuishoudkundig systeem moet bestaan.
3.1 Water in het stedelijk gebied 3.1.1 Onderscheidende aspecten bij stedelijke waterhuishouding De waterhuishouding in stedelijke gebieden kent een paar unieke aspecten, in vergelijking met meer landelijke gebieden (Van de Ven 1999 xxi): • • • • •
Neerslag valt op zowel verhard als onverhard terrein. De bodemopbouw is veranderd ten gevolge van het bouwrijp maken van terrein. Neerslag kan van verhard naar onverhard oppervlak stromen en omgekeerd. De waterhuishouding staat onder invloed van kunstmatige ingrepen (bijvoorbeeld: bemaling). Overtollig water wordt afgevoerd via een rioolsysteem.
3.1.2 De hydrologische kringloop in het stedelijk gebied Figuur 18 laat een vereenvoudigde hydrologische kringloop voor stedelijke gebieden zien volgens Van de Ven 1999 xxii. In deze kringloop zijn de belangrijke aspecten betreffende de stedelijke waterhuishouding terug te vinden. In Figuur 18 is te zien dat neerslag welke niet verdampt, wordt afgevoerd om uiteindelijk deel uit te maken van het stedelijk oppervlakte water. Verder is te zien dat bergingsvoorzieningen het mogelijk maken dat overtollig water, welke niet direct kan worden afgevoerd, tijdelijk wordt geborgen. Er is ook een RWZI 8 opgenomen in het model, welke bewerkstelligt dat er zuivering van het water plaatsvindt voor deze uiteindelijk uit het gebied wordt afgevoerd. Echter moet worden opgemerkt dat er zich situaties voordoen (bijvoorbeeld overbelasting van het systeem) welke ertoe leiden dat er geen zuivering plaatsvindt, maar directe lozing op het buiten water.
7 8
De organisatie van het afvoeren van regen- en afvalwater en de zuivering daarvan. Rioolwaterzuiveringsinstallatie.
19
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden
Atmosfeer Evapotranspiratie
Evaporatie
Onverhard oppervlak
Verhard oppervlak
Neerslag
Bergingsvoorziening
Stedelijk oppervlakte water
Riool (gemengd/ gescheiden)
DWA
Rioolwaterzuiveringsinstallatie
Buiten water
Figuur 18 Hydrologische kringloop voor een stedelijk gebied
3.1.3 Afvoer vanuit het stedelijk gebied Er zijn verschillende relaties mogelijk tussen het stedelijk gebied en het buitenwater (Segeren et al. xxiii). Er zijn 4 onderdelen te onderscheiden: • • • •
Het stedelijk gebied. De boezem. De polder. Het buiten water (rivier, zee).
Alle mogelijk relaties hebben het stedelijk gebied als beginpunt en het buitenwater als eindpunt (Segeren et al. xxiv): • • •
Water van het stedelijk gebied loost vrij (1), of maalt op de boezem (2) (zie Figuur 19). Water van het stedelijk loost vrij (3), of maalt op het buitenwater (4) (zie Figuur 20). Water van het stedelijk gebied loost op polder en maalt op boezem (5)of maalt op buitenwater (6) (zie Figuur 21). 20
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden
2
1
Polder Boezem
Figuur 19 Afwatering op een boezem
3
4
Polder
Rivier Figuur 20 Afwatering op buitenwater
6
5
Polder Polder Boezem
Rivier
Figuur 21 Trapsgewijze afwatering op het buitenwater
21
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden
3.2 De typen stedelijke waterbeheersingssystemen 3.2.1 Gemengde en gescheiden systemen Het primair doel van de stedelijke waterhuishouding betreft de inzameling en afvoer van de DWA 9 en RWA 10. In een gegeven urbaan gebied kan er sprake zijn van een gescheiden of gemengd waterhuishoudkundig systeem. Het gemengd systeem Bij een gemengd stelsel sluiten zowel de DWA als RWA aan op eenzelfde waterhuishoudkundig systeem (zie Figuur 22 en Koot 1977 xxv). Aan het begin van een bui is het gemengd systeem slechts in zeer geringe mate gevuld. Het is immers gedimensioneerd op de som van de DWA en RWA, terwijl op dat moment slechts de DWA zich in het stelsel bevindt. Indien het systeem zich in een vlak gebied bevindt zal er nauwelijks stroming optreden. Indien de bui lang genoeg duurt raakt de berging van het systeem uitgeput. Wanneer dit punt is bereikt moet de afvoercapaciteit van het systeem gelijk staan aan de neerslagintensiteit. Indien de afvoercapaciteit kleiner is dan laatstgenoemde intensiteit treedt er wateroverlast op (Koot 1977 xxvi). Een belangrijke eis aangaande de kwaliteit van het water bij gemengde systemen is het onderhoud. Opwoeling van slib welke in de droge periode bezinkt, ten gevolge van lage stroomsnelheden, moet voorkomen worden. Het laatste geldt zelfs als er geen wateroverlast optreedt ten gevolge van een bui. Dit omdat het water uiteindelijk wordt afgevoerd op het oppervlakte water of buitenwater (Koot 1977 xxvii).
Figuur 22 Principe gemengd systeem
9
DWA staat voor droog weer afvoer. Dit is de som van afvalwater afkomstig van huishoudelijke en industriële activiteiten. 10 RWA staat voor regen weer afvoer
22
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden Het gescheiden systeem Het gescheiden systeem bestaat uit 2 volkomen onafhankelijk fungerende stelsels (zie Figuur 23 en Koot 1977 xxviii). Wanneer het gescheiden systeem wordt toegepast moet het stelsel ten behoeve van de RWA zoveel mogelijk bestaan uit een net aan waterlopen (kanalen, grachten etcetera). Deze waterlopen fungeren dan als open regenwaterriolen. De dichtheid van dit net heeft daarbij invloed op de benodigde omvang van de waterlopen. Is het net dichter, dan zal een geringere omvang van de gemiddelde waterloop mogelijk zijn. Toepassing van het systeem vereist strenge controle op handelingen welke het systeem ondermijnen. Situaties welke vermenging van DWA en RWA mogelijk maken moeten voorkomen worden; omdat: • •
Afvoer van de DWA via de regenwaterriolen van het gescheiden systeem zorgt voor afvoer van vervuild water op het buitenwater. Afvoer van RWA via de vuilwaterriolen betekent dat de RWZI meer volume moet verwerken.
Zelfs als er strenge controle is kan er incidentele vervuiling plaatsvinden. Bijvoorbeeld vervuiling welke vanuit aangrenzende oppervlakken wordt aangevoerd door neerslag (Koot 1977 xxix ).
Figuur 23 Principe gescheiden systeem
23
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden
3.3 Eisen aangaande de waterhuishouding in stedelijke gebieden Ten aanzien van de eisen welke worden gesteld aan de waterhuishouding in stedelijk gebied, kan er onderscheid gemaakt worden tussen kwalitatieve en kwantitatieve eisen (Segeren et al. xxx): 3.3.1 De kwalitatieve eisen • De gewenste waterkwaliteit van het oppervlakte water. Eisen met het oog op hinder of gevaar voor mensen. De te stellen eisen worden bepaald met het oog op het doel welke men voor ogen heeft aangaande eventuele nevenfuncties van het oppervlakte water in een gegeven gebied. • De gewenste kwaliteit van de uiteindelijke afvoer. Hieruit vloeien eisen voort met het oog op vervuiling van het buitenwater. 3.3.2 De kwantitatieve eisen • Toelaatbare peilstijging in het stedelijk gebied. Het open water kan bijvoorbeeld ontworpen worden op een peiloverschreiding van 0.2-0.5m met een frequentie van 1× 5 of 10 jaar. 3.3.3 Onderliggende criteria Bovenstaande eisen vloeien voort uit 2 onderliggende criteria (gedachten), te weten: • •
De volksgezondheid. De hoofdvraag: In hoeverre vormt het rioolwater een bedreiging voor de volksgezondheid binnen het studiegebied? De investerings en exploitatie kosten. De hoofdvraag: Staan de nodige investeringen van een gegeven systeem (te implementeren systeem) in verhouding tot het schadersico?
3.3.4 Conclusie In Tabel 2 zijn de eerder behandelde waterbeheersingssystemen (gemengd en gescheiden), geëvalueerd met betrekking tot de twee onderliggende criteria. Op basis van de vergelijkingen in Tabel 2 kan de volgende conclusie getrokken worden ten aanzien van de uiteindelijke keuze van het type systeem: Indien het optimaal fungeren van een gescheiden systeem kan worden gegarandeerd, moet deze worden verkozen boven het gemengd systeem binnen stedelijke gebieden.
24
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden
Tabel 2 Vergelijking gemengd en gescheiden systeem Bron: Koot 1977
xxxi
Criteria
Gemengd systeem
Gescheiden systeem
De investeringsen exploitatie kosten.
Enkel stelsel vereist.
2 stelsels vereist. Hieruit volgt direct: • •
Behoefte aan meer aansluitingen. Behoefte aan meer ruimte voor aanleg.
Verder behoeft een dergelijk systeem strenge controle ter voorkoming van handelingen welke de effectiviteit van het systeem ondermijnen (situaties waarbij de DWA en RWA incidenteel samenkomen). Gedurende droge perioden fungeert het het systeem welke is afgestemd op de som van DWA en RWA, slechts als DWA systeem. Dit leidt tot geringe stroomsnelheden. Geringe stroomsnelheden bevorderen bezinking en dientengevolge verstopping van het systeem.
DWA buizen zijn altijd goed gevuld, bezinking kan moeilijk plaatsvinden.
Noodzaak voor een relatief groter RWZI, door een grotere aanvoer, evenals een gecompliceerdere bedrijfsvoering door de variatie in de vervuilingsgraad.
Kleinere RWZI nodig omdat deze slechts op de DWA moet worden afgestemd.
Volksgezondheid Bij een wateroverlast scenario komt er een mengsel aan DWA en RWA boven maaiveld te zitten. Voornoemde situatie vormt een direct gevaar voor de volksgezondheid xxxii.
Bij een wateroverlast scenario komt slechts RWA boven maaiveld te liggen. Dit water is minder gevaarlijk voor de volksgezondheid dan een DWA-RWA mengsel.
25
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden
3.4 Verbeterde systemen 3.4.1 Het principe achter verbeterde systemen Eerder is gesteld dat het er bij de stedelijke waterhuishouding gaat om de inzameling en afvoer van de DWA en RWA, waarbij schade ten gevolge van wateroverlast beperkt moet worden. Omdat elk systeem een zekere afvoerbeperking bezit, dus een maximale hoeveelheid aan afvoercapaciteit per tijdseenheid, is er altijd een scenario mogelijk waarbij wateroverlast kan optreden. Alhoewel de kans op wateroverlast niet kan worden weggewerkt, kan deze wel verkleind worden. Dit kan met behulp van afvoerbeheersing. Bij afvoerbeheersing wordt namelijk de afvoertijd, nodig voor een een gegeven volume, verdeeld over een grotere tijdspanne. Dit heeft tot doel te voorkomen dat de afvoergolf systeem capaciteit overschreidt. (van de Ven, F.H.M., 1999 xxxiii). Met behulp van Figuur 24 wordt het principe achter afvoerbeheersing verduidelijkt. Het totaal oppervlak, ingesloten door beide grafieken in de figuur, is even groot. Er wordt dus in beide gevallen, uiteindelijk evenveel volume aan water afgevoerd 11. Bij de grafiek met de hogere piek is er wel sprake van wateroverlast, omdat de capaciteit van het systeem wordt overschreden, zie rode lijn. De rode lijn vertegenwoordigt het volume welke het systeem maximaal kan verwerken. Het blauwe oppervlak vertegenwoordigd het volume welke voor wateroverlast zorgt; overloop. Het verschil met de afgevlakte grafiek zit in de hoeveelheid afvoer per tijdseenheid. Het af te voeren volume wordt bij de afgevlakte grafiek zodanig verdeeld over een grotere tijdspanne, dat wateroverlast bij het gegeven volume wordt voorkomen. De grenscapaciteit (rode lijn) wordt immers niet overschreden.
Figuur 24 Principe achter afvoerbeheersing (verbeterde systemen)
11
Er wordt overigens ook gewerkt vanuit hetzelfde startpunt.
26
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden 3.4.2 Typen afvoerbeheersing Het principe van afvoerbeheersing is in de praktijk op verschillende manieren te implementeren. Er zijn ten aanzien van afvoerbeheersing 2 hoofd strategieën te onderscheiden (van de Ven, F.H.M., 1999 xxxiv). Deze zijn: •
•
Verspreide afvoerbeheersing. De getroffen voorzieningen komen verspreid binnen een gebied voor, waardoor er in principe locaal vertraging en of opslag van water plaatsvindt (zie en Figuur 25 en Figuur 26). Hoe beter geïntegreerd de voorziening, hoe minder visueel onderscheid er valt te maken tussen de voorziening en de omgeving waarin die zich bevindt. Centrale afvoerbeheersing. De voorzieningen worden zoveel mogelijk geconcentreerd gesitueerd (zie Figuur 27).
Figuur 25 Verspreide afvoerbeheersing
Figuur 26 Verspreide afvoerbeheersing (meer geïntegreerde versie)
Figuur 27 Centrale afvoerbeheersing
27
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden Verspreide afvoerbeheersing De verspreide afvoerbeheersing richt zich volledig op de RWA. Er wordt bewerkstelligt dat de RWA vrijwel ter plakke een proces ondergaat. Enkele van de technieken zijn te zien in onderstaande lijst (van de Ven, F.H.M., 1999 xxxv): a. Toepassing van vijvers en laagten (zie Figuur 28 en Figuur 29). b. Toepassing van maatregelen ter bevordering van berging op straat. Dit kan door toepassing van een geringer gradiënt ten aanzien van het wegdek, de verplaatsing richting straatkolken verloopt hierdoor trager. Er kan echter ook gekozen worden voor straatkolken welke afvoersnelheid beperken, bijvoorbeeld minder open roosters. c. Het treffen van infiltratie bevorderende maatregelen. Dit kan door infiltratie in verhardingen te bevorderen. Daarbij kan gedacht worden aan het toepassen van open asfaltbeton. Het toepassen van speciale infiltratievelden is ook een mogelijkheid. Voorwaarde bij het toepassen van dergelijke technieken is een onderliggende grond (aangebracht/ natuurlijk) welke redelijk tot goed doorlatend is.
Figuur 28 Laagte ten behoeve van berging. Bron: http://www.waterin-zicht.nl/images/content/030-waterplan-rotterdam-004.jpg Accessed: 6-10-2012
28
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden
Figuur 29 Laagte ten behoeve van berging (bij neerslag). Bron: http://www.water-inzicht.nl/images/content/030-waterplan-rotterdam-006.jpg Accessed: 6-10-2012
Centrale afvoerbeheersing Bij de centrale afvoerbeheersing gaat het om bassins en of laagten van aanzienlijke omvang. In gebieden met tropische neerslagintensiteiten zijn dergelijke voorzieningen een doeltreffende maatregel gebleken (van de Ven, F.H.M., 1999 xxxvi). Typen centrale afvoerbeheersing: a. Berg(bezink)bassins. Deze bassins zijn constructies die beneden maaiveldniveau kunnen worden aangelegd (zie Figuur 30). b. Natte reservoirs. Dit zijn omvangrijke waterpartijen in de vorm van meren of vijvers (zie Figuur 31). c. Ponding/ overloop gebieden. Het gaat om gebieden die normaal droog liggen (parken, voetbalvelden etc.), welke worden ingezet als bergingsreservoir wanneer een situatie zich mag voordoen waarbij dit noodzakelijk is (zie Figuur 32 en Figuur 33). 3.4.3 Conclusie Onafhankelijk van het type afvoerbeheersing waarvoor gekozen wordt, komt het er bij afvoerbeheersing steeds op neer dat er extra berging wordt geschapen binnen het systeem. Een verbeterd systeem is dientengevolge een systeem waarin er infrastructurele voorzieningen worden getroffen met het oog op de creatie van extra berging. 29
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden
Figuur 30 Ondergronds bergbassin in Japan Bron: http://www.water-technology.net/projects/g-cans-project-tokyo-japan/gcans-project-tokyo-japan1.html Accessed 14-11- 2012
Figuur 31 Nat reservoir Bron: http://www.heetinbeeld.nl Accessed: 6-10-2012
30
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden
Figuur 33 Ponding reservoir Bron: http://www.tuinenlandschap.nl Accessed: 6-10-2012
Figuur 32 Ponding reservoir tijdens natte periode Bron: http://www.tuinenlandschap.nl Accessed: 6-10-2012
31
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden
3. 5 Het model waterhuishoudkundig systeem Voorgaande paragrafen zijn ingegaan op verschillende aspecten aangaande de theorie van de waterhuishouding in stedelijke gebieden. Met deze theorie als basis, is een principe model voor de waterhuishouding in stedelijke gebieden gemaakt. Deze heeft tot doel een beeld schetsen van de onderdelen waaruit een goed waterhuishoudkundig systeem zou moeten bestaan (zie Figuur 34): • • •
•
Een gedefinieerd gemengd of gescheiden systeem. De keus voor een gemengd of gescheiden systeem komt neer op uitgangspunten en randvoorwaarden cq. eisen waar men vanuit gaat. Extra berging, met het oog op afvoerbeheersing, moet deel uitmaken van het systeem. Dit met als doel de kans op wateroverlast ten gevolge van hevige buien te verkleinen. Er moet sprake zijn van een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) die bewerkstelligt dat er in voldoende mate zuivering van het rioolwater plaatsvindt. Dit met het oog op milieu schade die vrije lozing van rioolwater op het natuurlijke buitenwater met zich kan meebrengen. Het systeem moet, indien nodig, over de mogelijkheid tot bemaling beschikken. Het moet namelijk altijd mogelijk zijn af te wateren uit het gegeven gebied.
Met de informatie uit dit hoofdstuk, en in het bijzonder bovenstaand principe model in gedachte, is overgegaan tot de inventarisatie en analyse van het fysiek- en institutioneel waterhuishoudkundig systeem. Dit komt aan de orde in de volgende 2 hoofdstukken.
32
Hoofdstuk 3 Theorie waterhuishouding stedelijke gebieden
Neerslag
DWA Input (gegeven)
Onverhard oppervlak
Verhard oppervlak Gemengd/Gescheiden systeem Extra berging Rioolwaterzuiveringsinstallatie
Mogelijkheid tot bemalen
Buiten water
Figuur 34 Schematische weergave van de theoretische visie voor een urbaan waterbeheersingssysteem
33
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem
Inleiding Dit hoofdstuk heeft tot doel inzicht te verschaffen in de opbouw en werking van het fysiek waterhuishoudkundig systeem. Eerst volgt een bespreking van informatie aangaande het systeem, gevolgd door een analyse aan het eind van dit hoofdstuk.
4.1 Algemene beschrijving van het fysiek waterhuishoudkundig systeem Het studiegebied kent een gemengd systeem. Dit betekent dat zowel RWA als DWA worden afgevoerd door een enkel stelsel van perceelgoten, grachten en duikers die op elkaar aansluiten (zie ook hoofdstuk 2 en 3). Het water afkomstig van sanitaire voorzieningen wordt wel gezuiverd voor deze in het stelsel terechtkomt. Het is namelijk wettelijk 12 verplicht (septic)tanks te laten inbouwen welke zorgen voor sedimentatie en fermentatie (Masterplan ontwatering Groot- Paramaribo xxxvii). In het systeem zijn de volgende onderdelen te onderscheiden: •
•
•
De primaire structuur. Deze zorgt voor de afvoer naar de kunstwerken (gemalen en of sluizen). In het studiegebied vindt men deze structuur terug in de vorm van oost-west lopende grachten (zie hoofdstuk 2 en Figuur 35 ). De secundaire structuur. In het studiegebied vindt men de secundaire structuur terug in de vorm van perceelgoten ten behoeve van de inzameling en transport naar de grachten behorende aan de primaire structuur. De perceelgoten zijn relatief kleiner in omvang. (vergelijk Figuur 36 en Figuur 37). De tertiare voorzieningen. Bij de tertiare structuur draait het om de afvoer van de DWA (meestal via gesloten huisaansluitingen) en RWA (via vrije stroming over percelen of via incidentele greppels) richting perceelgoten.
12
Bouwvergunning. Wettelijke basis voor het handelen van het Ministerie van Openbare Werken en Verkeer, Dienst Bouw- en Woningtoezicht.
34
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem
Gracht Afvoerkunstwerk Figuur 35 Overzicht oost- west lopende grachten
35
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem
Figuur 36 Gracht
Figuur 37 Perceelgoot
36
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem
4.2 Detail beschrijving van het fysiek waterhuishoudkundig systeem Er zijn 4 deelgebieden te onderscheiden: Leonsberg, Clevia en Morgenstond, Morgenstond noord. 4.2.1 Leonsberg en Clevia Leonsberg en Clevia vormen in principe één groot ontwateringsgebied. Dit komt door de perceelgoten (behorende tot de secundaire structuur) parallel aan de: A. B. C. D.
Gujavestraat Lemmetjestraat Pisangrodjostraat Marmadosoestraat
Bovenstaande straten zijn groen gekleurd in Figuur 38. Ondanks het voornoemde zijn er aanzienlijke verschillen tussen de twee deelgebieden. Beide gebieden worden daarom gescheiden verder behandeld.
Grenslijn
Straat tracé
Gracht Gemaal Figuur 38 Overzicht connecties tussen Clevia en Leonsberg
37
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem
4.2.2 Leonsberg Het deelgebied Leonsberg is 173 ha. groot. Het gebied beschikt over 2 kunstwerken waarvan het volgende bekend is: •
De schuifafsluiter aan de Condorstraat is gesloopt (zie Figuur 39).
Er bevindt zich een kunstwerk nabij de Pommerakstraat, op de grens met ontwateringsgebied Clevia. Dit kunstwerk fungeert als gemaal en spuisluis en bestaat uit 2 pompen met een capaciteit van 0.7m3/s. Verder is het kunstwerk voorzien van 1 sluisdeur (zie Figuur 40 en •
Figuur 41).
Andere relevante informatie betreffende deelgebied Leonsberg is te vinden in Tabel 3. Voor een overzicht van het gehele gebied zie Figuur 42.
Figuur 39 Locatie van de schuifafsluiter Bron: Eigen bib 2012
38
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem
Figuur 40 Gemaal Leonsberg Bron: Eigen bib
Figuur 41 Gracht welke direct aansluit op het gemaal Leonsberg (op de grens met deelgebied Clevia) Bron: Eigen bib
39
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem Tabel 3 Hydraulische gegevens deelgebied Leonsberg
Leonsberg Land Opp.
173 ha.
Verhard
9%
Verhard 2015 groeiprojectie
15%
Verhard oppervlak 2015
10.35%
17.9 ha.
Onverhard
86.65%
149.9 ha.
Open water
3%
Ontwateringsstructuur
Hoofdontwateringsinfrastructuur 3454m Open kanaal langs noordzijde Condorstraat en zuidzijde Gunputstraat. Secundair ontwateringsinfrastructuur
10573m
40
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem
Grenslijn Gracht Gemaal Figuur 42 Overzicht deelgebied Leonsberg
41
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem 4.2.3 Clevia Eerder is de informatie aangaande de verbanden met het deelgebied Leonsberg besproken. In onderstaand Tabel 4 staat de resterende informatie betreffende deelgebied Clevia weergegeven. Zie Figuur 43 voor een overzicht van het gebied. Zie ook Figuur 44 en Figuur 45.
Tabel 4 Hydraulische gegevens deelgebied Clevia
Clevia Land Opp.
251 ha.
Verhard
12%
Verhard 2015 groeiprojectie
15%
Verhard oppervlak 2015
13.8%
34.63 ha.
Onverhard
83.2%
208.83 ha.
Open water
3%
Ontwateringsstructuur
Hoofdontwateringsinfrastructuur 3609m • Noordelijk streng langs Djamoestraat • Zuidelijke streng langs Kasoedjieweg • Open kanaal van sluis Clevia (parallel aan Anton Dragtenweg) aan de noordzijde van Kasoedjieweg • Kanaal Westzijde Pisangrodjostraat • Kanaal zuidzijde Djamoestraat Secundair ontwateringsinfrastructuur
Kunstwerken
12623m
Clevia sluis
42
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem
Grenslijn Gracht Gemaal Figuur 43 Overzicht deelgebied Clevia
43
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem
Figuur 44 Gracht langs de Djamoestraat Bron: Eigen bib Veld observatie
Figuur 45 Gracht langs de Kasoedjieweg Bron: Eigen bib Veld observatie
44
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem 4.2.4 Morgenstond Er komen in deelgebied Morgenstond 2 kunstwerken voor. Hierover is het volgende bekend: 1. Er staat een enkele sluis (met klepduiker); deze is buiten werking (zie Figuur 46). 2. Het gemaal Morgenstond aan de Anton Dragtenweg, welke aansluit op de hoofdgrachten van het gebied. Er zijn bij dit gemaal 3 pompen actief met elk een capaciteit van 0.6m3/s. De rest van de relevante gegevens staan genoteerd in Tabel 5.
Figuur 46 Morgenstond sluis (buiten werking) Bron: Eigen bib
45
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem Tabel 5 Hydraulische gegevens Morgenstond
Morgenstond Land Opp.
365 ha.
Verhard
13%
Verhard 2015 groeiprojectie
24%
Verhard oppervlak 2015
16.12%
58.84 ha.
Onverhard
84%
306.6 ha.
Open water
3%
Ontwateringsstructuur
Hoofdontwateringsinfrastructuur De hoofdwatergang bestaat uit 2 takken t.w.: • Noordelijk langs de Morgenstondlaan, tussen de Morgenstondlaan en lepelaarstraat • Zuidelijk langs de Nachtegaalstraat, vanaf Morgenstondsluis tussen de Nachtegaalstraat en Prakanistraat
4810m
Secundair ontwateringsinfrastructuur
21117m
46
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem
Grenslijn Gracht Gemaal Figuur 47 Overzicht deelgebied Morgenstond
47
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem 4.2.4 Morgenstond noord Het deelgebied Morgenstond noord heeft een oppervlak van 383 hectare (zie Figuur 48). Uit de veldobservaties is gebleken dat er projectontwikkelaars actief zijn binnen dit deelgebied (zie Figuur 49). In hoeverre dit gebied een urbanisatiegraad, vergelijkbaar met die van de andere deelgebieden zal bereiken, is onduidelijk. Het is echter wel feit dat Morgenstond noord thans volledig particulier bezit is (Masterplan ontwatering Groot- Paramaribo xxxviii). In het verleden heeft dit gebied gefungeerd als berging voor afvoer vanuit het Tourtonne- Ma Retrâite gemaal. Dit gemaal is dankzij de gaande urbanisatie binnen het Morgenstond noord gebied buiten bedrijf gezet. In Figuur 48 zijn de locatie van het ontmanteld gemaal en een deel van de aanvoerende gracht aangegeven (zie ook Figuur 50).
Grenslijn Gracht Afvoerkunstwerk Figuur 48 Overzicht deelgebied Morgenstond noord
48
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem
Figuur 49 Voorbeeld van een verkavelingsproject gaande binnen het studiegebied
Figuur 50 Ontmanteld gemaal grenzend aan deelgebied Morgenstond noord
49
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem
4.3 Dammen In het kader van de behandeling van het fysiek waterhuishoudkundig systeem, wordt hier stilgestaan bij het feit dat er in het verleden dammen zijn gebouwd, teneinde het gebied tegen hoge waterstanden van het buitenwater en zwampen te beschermen. • •
Het tracé van de de Anton Dragtenweg, die op de dam loopt , is in Figuur 51 te zien. Het tracé van de Kleinestraat, die op de dam loopt welke in het verleden de noordelijke grens van Paramaribo vormde wat betreft bewoning (zie Figuur 51).
Verder kan worden opgemerkt dat er in het noorden ook dammen zijn opgworpen. Het exacte verloop van deze dammen is echter niet aangegeven omdat deze niet is vastgelegd middels metingen op het tracé.
Tracé Anton Dragtenweg (Dam) Figuur 51 Tracé dam Anton Dragtenweg
50
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem
4.4 Analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem 4.4.1 Minpunten • Het ontbreekt het systeem aan extra bergingsvoorzieningen. Dientengevolge ontbreekt de capaciteit tot afvoerbeheersing. Extra bergingsvoorzieningen worden behandeld in hoofdstuk 3; onderdeel verbeterde systemen. • Er is sprake van een gemengd systeem. Dit brengt gevaar voor de volksgezondheid met zich mee (zie hoofdstuk 3: Tabel 2). • Achterstallig onderhoud ondermijnd het functioneren van het systeem. Bij de gesloten riolering komen veelal verstoppingen voor ten gevolge van het inspoelen van zand en andere verstoppende elementen. • Er is wat de primaire structuur betreft geen sprake van een vermaasd netwerk. Dit levert een minpunt op wat betreft de bedrijfszekerheid van het systeem omdat het aantal afstromingsmogelijkheden hierdoor beperkt wordt. 4.4.2 Pluspunten • Er zijn voorzieningen aangaande de DWA, te weten de zogenaamde septictanks, welke ervoor moeten zorgen dat coliforme bacterie geweerd worden. • Aanzienlijke delen van het systeem bestaan uit perceelgoten en grachten. Deze delen van het systeem zijn relatief eenvoudig te monitoren en onderhouden. 4.4.3 Toekomst perspectieven De druk op het systeem neemt toe door: • •
Een toename van aansluitend (verhard) oppervlak op het bestaand systeem, welke een direct gevolg is van de voortgaande urbanisatie (zie hoofdstuk 2). Een stijgende zeespiegel welke de waterhuishouding van het systeem zal compliceren. Het gebied voert immers af op buiten water (Suriname rivier) welke onder invloed staat van het getij (zie hoofdstuk 2).
51
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem 4.4.4 Functioneren van het systeem (het bak effect) In voornoemde paragrafen zijn er een aantal punten naar voren gebracht waaruit vooral de zwakten van het het waterhuishoudkundig systeem blijken. Bij een holistische benadering betreffende het functioneren van het systeem komen echter 4 belangrijke invloeden op het systeem naar voren welke welke het falen ervan (optreden van wateroverlast) bevorderen: •
•
•
•
Verstoring van de waterhuishouding. Dit vindt plaats door de demografische ontwikkeling binnen het gebied welke onder andere het aansluiten van nieuwe op oude structuur inhoud. Verder speelt ook het dichten van open waterlopen een rol. Ook de antropogene invloeden op de topografie werken storend (zie hoofdstuk 2 en 4). Insluiting door inpoldering. Bescherming tegen hoge waterstanden van het buitenwater beperken de mogelijkheden om water af te voeren via de nog actieve sluizen (zie ook hoofdstuk 2). Fysische aard van de bodem. De klei bodem binnen het gebied (zie ook hoofdstuk 2) is niet bevorderend voor drainage. Ook de hoge waterstanden welke door de bodem bevorderd worden spelen een rol. Inklinking van de bodem (zie ook hoofdstuk 2). Dit verschijnsel welke optreed ten gevolge van natuurlijke drainage processen en verdichting van de grond ten gevolge van bebouwing, bewerkstelligt een situatie waarbij de gronden nog lager komen te liggen ten opzichte van het buitenwater.
Er ontstaat door deze 4 invloeden een bak effect (zie Figuur 52). Dit bevordert de stagnatie van afvoer en dientengevolge het optreden van wateroverlast.
Verstoring van de waterhuishouding
Zeespiegelstijging
Slecht drainerende en inklinkende bodem Figuur 52 Het bak effect
52
Hoofdstuk 4 Inventarisatie en analyse van het fysiek waterhuishoudkundig systeem 4.4.5 Model van het waterhuishoudkundig systeem In hoofdstuk 3 is een beeld gegeven van het ideaal stedelijk waterhuishoudkundig systeem. In deze paragraaf wordt op basis van al de tot nu toe vergaarde informatie, in het bijzonder dit hoofdstuk, een model van het gebied geschetst (zie Figuur 53). Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat er binnen het studiegebied geen sprake is van een rioowaterzuiveringsinstallatie en mogelijkheid tot extra berging. De rioolwaterzuiveringsinstallatie heeft betrekking op het kwalitatief aspect van de waterhuishouding en is dientengevolge niet van belang bij deze studie. De extra bergingscapaciteit echter wel. De mogelijkheid tot berging maakt het immers mogelijk de kans op wateroverlast terug te dringen (zie hoofdstuk 3, onderdeel verbeterde systemen)
Neerslag
DWA Input (gegeven)
Onverhard oppervlak
Verhard oppervlak Gemengd/Gescheiden systeem
Mogelijkheid tot bemalen
Buiten water
Figuur 53 Model van het studiegebied
4.4.6 Conclusie Wanneer de toekomst perspectieven en bestaande minpunten worden beschouwd, kan de conclusie getrokken worden dat de wateroverlast problematiek zal voortduren bij de huidige aanpak; welke zich beperkt tot het opschonen van het systeem en bemaling (en of opvoering van deze bemalingscapaciteit).
53
Hoofdstuk 5 Inventarisatie en analyse van het institutioneel waterhuishoudkundig systeem
Hoofdstuk 5 Inventarisatie en analyse van het institutioneel waterhuishoudkundig systeem Inleiding Het Ministerie van Openbare Werken is verantwoordelijk voor de waterbeheersing binnen het studiegebied. Dit hoofdstuk heeft tot doel voornoemd Ministerie te bespreken, evenals de relevante wet- en regelgeving.
5.1 Het instituut 5.1.1 Hiërarchie Binnen het Ministerie van Openbare Werken is de afdeling Natte Civiel Technische Werken belast met onderhoud en beheer van het fysiek waterhuishoudkundig systeem, zie onderstaand figuur (Masterplan ontwatering Groot- Paramaribo xxxix).
Minister Directeur civiel technische werken Onder directeur natte civiel technische werken • •
•
Waterkering Ontwatering o Sectie planning en voorbereiding o Sectie kolkenzuigen o Sectie gesloten rioleringen o Sectie sluizen en gemalen o Sectie open waterlopen Waterloopkundige dienst
Figuur 54 Organogram van het institutioneel systeem
54
Hoofdstuk 5 Inventarisatie en analyse van het institutioneel waterhuishoudkundig systeem 5.1.2 Capaciteit Volgens het Masterplan Ontwatering Groot- Paramaribo worden beschikbare middelen niet doelmatig ingezet, door onder andere een gebrek aan kennis en ervaring (Masterplan ontwatering GrootParamaribo xl). Alhoewel deze bewering niet is getoetst aan een andere bron, is de veronderstelling dat dit het geval zou zijn wel versterkt door het feit dat een duurzame oplossing ten aanzien van het probleem vooralsnog uitblijft (zie hoofdstuk 1, Figuur 2). 5.1.3 Doelstellingen Een ander institutioneel probleem betreft het ontbreken van concrete doelstelingen. De bestaande doelstellingen zijn heel vaag. (Masterplan ontwatering Groot- Paramaribo xli). Deze staan in onderstaande lijst aangegeven: 1. Inundaties van gebouwen mogen in principe niet optreden. 2. Het gedurende korte tijd voorkomen van water op straat is acceptabel. 3. Vervuild water mag ontwateringsmiddelen niet uittreden en langdurige inundatie van percelen moet voorkomen worden. 4. Droogelegging van wegconstructies moet voldoende gegarandeerd zijn. 5. De ontwateringseisen moeten financieel en sociaal- economisch haalbaar zijn. Analyse doelstellingen Bovenstaande doelstellingen zijn vage beschrijvingen van wenselijkheden. Bij bestudering van deze doelstellingen zijn er verder ook tegenstrijdigheden gebleken: •
•
Doelstelling 2 schrijft voor dat water op straat gedurende korte tijd acceptabel is. Tijdens veldobservaties is echter gebleken dat verkeerswegen in het studiegebied vaak hoger liggen dan percelen. Verschillen zijn vaak zo groot, dat water op de weg in de praktijk zoveel betekent als water in woningen. Dit maakt dat voornoemde doelstelling in strijd is met de doelstelling 1. Doelstelling 2 is ook in strijd met de doelstelling 3, welke voorschrijft dat vervuild water ontwateringsmiddelen niet mag uittreden. Indien laatstgenoemde stelling geldt, kan het dus niet mogelijk zijn dat water op straat gedurende korte tijd acceptabel is. Water welke op straat beland komt immers uit het gemengd waterhuishoudkundig systeem (zie hoofdstuk 4) en kan dientengevolge als vervuild worden aangemerkt.
55
Hoofdstuk 5 Inventarisatie en analyse van het institutioneel waterhuishoudkundig systeem 5.1.4 Wet- en regelgeving Bij de inleiding is aangegeven dat er een wettelijk kader is waarbinnen het instituut haar beleid moet doen gelden. Het Ministerie van Openbare Werken heeft daartoe de Stedebouwkundige verordening ter beschikking 13. Het is namelijk het prerogatief van dit Ministerie verkavelingsplannen goed te keuren (zie Bijlage A). Het is belangrijk bij te vermelden dat er geen sprake is van een overkoepelend structuur- en of bestemmingsplan wat betreft het studiegebied. Deze 2 plannen worden evenals verkavelingsplannen echter wel voorgeschreven door de Stedebouwkundige verordening. Analyse wet- en regelgeving • Controle op de vergunningsvoorwaarden vormt een knelpunt, omdat deze niet in voldoende mate plaatsvindt vanuit het Ministerie (Krishnadath. 2012 xlii). • Concrete regelgeving aangaande waterhuishouding komt pas op het niveau van de verkavelingsplannen aan de orde, dus op het niveau van voorzieningen vereist binnen individuele projecten. Dit terwijl de waterhuishoudkundige aanpak een integrale benadering vereist. Dit is een fundamenteel probleem welke adequate waterhuishoudkunde binnen stedelijke gebieden, dus ook het studiegebied, ondermijnd. • Het beleid van het Ministerie van Ruimtelijke Ordening Grond en Bosbeheer heeft ook invloed op de stedelijke waterhuishouding. Het Ministerie van Openbare Werken is verantwoordelijk voor het goedkeuren van verkavelingsplannen, maar het eerstgenoemde Ministerie draagt echter wel de verantwoordelijkheid voor het beleid aangaande de ruimtelijke ordening. Dit levert vooralsnog problemen op. Als voorbeeld hierbij kan de planverordening genoemd worden (zie Bijlage A), deze wetgeving staat ter beschikking van het Ministerie van Ruimtelijke Ordening Grond en Bosbeheer. Voornoemde Planverordening kan echter als dode letter gekwalificeerd worden, omdat de vereiste plancoördinatie commissie en planraad nimmer tot stand zijn gekomen (Kadirbaks 2012 xliii). Hierdoor is het relatief eenvoudig een bestemmingswijziging van gebieden door te voeren. Dit heeft tot gevolg gehad dat gebieden welke moeilijk zijn af te wateren, in aanmerking zijn gekomen voor verkaveling/ projectontwikkeling. Dit geldt ook voor het ingepolderd studiegebied (Krishnadath 2012 xliv).
13
Er wordt gesproken van een verordening omdat de wet van de periode voor de onafhankelijkheid (1975) is. De Stedebouwkundige verordening is van toepassing omdat het besluit woongebied Groot- Paramaribo G.B. no. 87, Groot- Paramaribo heeft afgebakend en gecategoriseerd als woongebied van Suriname.
56
Hoofdstuk 5 Inventarisatie en analyse van het institutioneel waterhuishoudkundig systeem Uit het laatstgenoemde aandachtspunt bij voorgaande analyse, valt af te leiden dat integrale wet- en regelgeving, evenals een geïntegreerd beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening van essentieel belang is met het oog op toekomstige stedelijke ontwikkeling. Het Ministerie van Ruimtelijke Ordening Grond en Bosbeheer is thans bezig met (Kadirbaks 2012 xlv): • •
Voorbereiding van een wetsontwerp, welke tot doel heeft integrale wetgeving met betrekking tot de ruimtelijke ordening in Suriname tot stand te brengen. Ook is er een voorstel aan de Ministerraad gedaan, met betrekking tot een overlegorgaan. Dit orgaan moet een platform bieden voor coherenter beleid, aangezien bevoegdheden aangaande de ruimtelijke ordening verdeeld zijn over de Ministeries van Openbare Werken, Ruimtelijke Ordening Grond en Bosbeheer en Natuurlijke Hulpbronnen.
57
Hoofdstuk 6 Neerslag en afvoer
Hoofdstuk 6 Neerslag en afvoer
Inleiding Dit hoofdstuk heeft tot doel het onderwerp neerslag en de neerslag-afvoer relatie uitvoerig te behandelen. Het wateroverlast probleem ontstaat immers als gevolg van neerslag en af te voeren hoeveelheden welke daaruit voortvloeien (zie hoofdstuk 1). De gebruikte neerslagdata is ter beschikking gesteld door de Meteorologische Dienst 14 en afkomstig van het station Cultuurtuin 15. Metingen worden verricht met een standaard regenmeter (zie Figuur 55).
Figuur 55 Regenmeter en maatglas Bron: Meteorologische Dienst
14
De Meteorologische Dienst valt onder het onderdirectoraat dienstverlening van het Ministerie van Openbare Werken. 15 Longitude: 05,50,29 Latitude: 055,09,35
58
Hoofdstuk 6 Neerslag en afvoer
6.1 Analyse neerslag data 6.1.1 De methode De verzamelde neerslag data beslaat de periode 1 januari 1980 t/m 31 december 2011; met uitzondering van het jaar 1988. Het gaat dus om een dataset van 30 jaren. Ten behoeve van de analyse heeft er een klasseverdeling plaatsgevonden, zoals te zien is in Tabel 6. Verder is te zien dat bij elke klasse er een bepaald aantal waarnemingen horen. Met behulp van deze observaties per klasse, is de kans van optreden uitgerekend. Deze kans (P) is in de tabel ook uitgedrukt in tijd (T), de herhalingstijd van waarneming behorende tot een bepaalde klasse in dagen en jaren (Oosterbaanxlvi).
Tabel 6 Analyse neerslag data
Klasse i 0 1 2 3 4 5 6
Interval ai-bi Kans Herh. Dagen Herh. Jaren (mm) Observaties (P=i/n+1) (T=1/P) (T/365) 0-0 4412 39.84% 2.51 0.01 0-25 5953 53.76% 1.86 0.01 25-50 550 4.97% 20.13 0.06 50-75 119 1.07% 93.05 0.25 75-100 24 0.22% 461.38 1.26 100-125 11 0.10% 1006.64 2.76 > 125 3 0.03% 3691.00 10.11 n= 11072
6.1.2 Kiezen van de neerslagwaarden Waterhuishoudkundige systemen worden met een bepaalde neerslagwaarde per tijdseenheid in gedachte ontworpen. Volgens bestudeerde literatuur moet de keuze van de neerslagwaarde plaatsvinden op basis van een aanvaardbaar geacht schaderisico. De beste manier om dit te doen is via taxering van (mogelijke) schade bij een gegeven faal scenario. Deze aanpak maakt het mogelijk te controleren, in hoeverre de investeringskosten in verhouding staan tot de te verwachten schade ten gevolge van wateroverlast (Van de Ven, 1999 xlvii). Er is tijdens deze studie echter geen specifieke informatie bekomen, aangaande verbanden tussen bepaalde vormen van wateroverlast en schade, met betrekking tot de infrastructuur binnen Paramaribo. Er is ook geen economische studie gedaan teneinde kosten in kaart te brengen omdat dit buiten het kader van deze studie valt. Dit gegeven heeft de keuze van mogelijke herhalingstijden echter wel bemoeilijkt. Er is niet gekozen voor een benadering met economisch oogmerk, maar een waarbij de oplossing(en) cq. voorstellen zijn afgewogen tegen afvoeren horende bij verschillende neerslagscenarios (zie Tabel 6 en hoofdstuk 8). Deze benadering laat wel zien in hoeverre een voorstel bijdraagt aan het oplossen van het probleem bij een gegeven hoeveelheid afvoer (neerslagscenario). 59
6.2 Bepaling van de afvoer Om een verantwoorde inschatting van afvoer te kunnen doen, moet er inzicht bestaan in het verband tussen neerslag en afvoer. Het verschil tussen neerslag en afvoer ligt in nader te bespreken verliezen Met behulp van een verliesmodel kan op contoleerbare wijze voornoemde inschatting van de afvoer gedaan worden, omdat parameters en aannamen expliciet worden aangegeven. Een verliesmodel is dus een berekeningsmethode gebaseerd op één of meer formules, waarmee afvoer berekend kan worden. In het navolgende wordt ingegaan op de keuze van het type verliesmodel, waarna deze wordt toegepast om te komen tot afvoerwaarden horende bij verschillende neerslagscenarios. 6.2.1 Modelkeuze Verschillende factoren zijn van invloed op neerslagverliezen welke optreden. Vooral aan het begin van de bui vormen oppervlakte depressies een aftrekpost. Vegetatie zorgt voor interceptie, terwijl Infiltratie in de bodem verder ook een aftrekpost vormt (Koot, 1977 xlviii). Er zijn dientengevolge tal van verliesmodellen ontwikkeld, allen met verschillende uitgangspunten. Als keuzecriterium heeft gegolden dat het uit te kiezen verliesmodel, representatief moet zijn met betrekking tot het studiegebied. Tabel 7 geeft een overzicht van bestudeerde modellen en bijbehorende bevindingen. Het gaat er bij deze om relatieve beschrijvingen, aangezien de modellen tegen elkaar zijn afgewogen op basis van het genoemd criterium (van de Ven, 1989 xlix). Uit de in Tabel 7 genoemde modellen, is er een keuze gemaakt voor de Curve number methode. De relatief minder arbitraire werkwijze, gebaseerd op relevante gebiedskenmerken, is de reden geweest voor de keuze van deze methode. Daarbovenop komt bijkijken dat de methode adequaat is gebleken in situaties waarbij de afvoer een substantieel deel van de neerslag vormt (zie Part 630 Hydrology National Engineering Handbook. 1998 l). Dit is een belangrijk pluspunt ten aanzien van deze methode, om de volgende redenen: •
•
Het studiegebied kent een natuurlijke ondergrond, welke zich laat kenmerken door kleien. Deze kleigronden zijn relatief slecht doorlatend en bevorderen dientengevolge oppervlakte afvoer (zie hoofdstuk 2). Aangevoerd materiaal, welke een direct gevolg is van het bouwrijp maken van terrein, schept eveneens een situatie welke oppervlakte afvoer bevorderd (zie hoofdstuk 2).
60
Tabel 7 Overzicht verliesmodellen
Model
Kenmerk
Bevindingen
Procentueel verliesmodel
Aftrek van een vaste hoeveelheid per tijdseenheid.
Niet realistisch. Ter ondersteuning hiervan kan de variabele opnamecapaciteit van de bodem genoemd worden. Deze staat namelijk onder invloed van de verzadigingsgraad van de bodem.
ɸ-index methode
Aftrek van constant verlies gedurende gegeven bui.
Niet realistisch. Zie bevindingen bij procentueel verliesmodel.
Exponentieel verliesmodel
Verlies neemt exponentieel af met de neerslaghoeveelheid.
Het is wel aannemelijk dat het aandeel van verliezen afneemt met toenemende neerslaghoeveelheden. Er wordt echter geen rekening gehouden met gebiedsfactoren.
Curve number methode
De methode houdt rekening met grondgebruik, type bodem en (mate van) verzadiging van de bodem.
Het model kan zeer gebieds specifiek worden opgebouwd, vanwege de mogelijkheid de praktijksituatie te benaderen.
61
6.2.2 De Curve number methode Bij de Curve number methode, kan er zoals eerder aangegeven, zeer gebieds specifiek te werk worden gegaan. Er wordt rekening gehouden met de volgende gebiedskenmerken: • •
De natuurlijke ondergrond. Datgene wat bovenop de natuurlijke ondergrond staat. Hierbij moet gedacht worden aan vegetatie, maar ook infrastructuur zoals wegen, gebouwen en andere type verharding.
Genoemde gebiedskenmerken zijn verwerkt in de vorm van retentieparameters. Deze parameters, IA en S zijn te zien in Formule 1.
(𝑃 − 𝐼𝐴)2 𝑄= 𝑃 − 𝐼𝐴 + 𝑆
Formule 1 Curve Number formule voor de afvoerdiepte
Waarbij: 𝑄 = 𝑎𝑓𝑣𝑜𝑒𝑟 𝑑𝑖𝑒𝑝𝑡𝑒 (𝑡ℎ𝑒𝑜𝑟𝑒𝑡𝑖𝑠𝑐ℎ𝑒 𝑤𝑎𝑡𝑒𝑟𝑠𝑐ℎ𝑖𝑗𝑓 𝑤𝑒𝑙𝑘𝑒 𝑚𝑜𝑒𝑡 𝑤𝑜𝑟𝑑𝑒𝑛 𝑎𝑓𝑔𝑒𝑣𝑜𝑒𝑟𝑑 )
𝑃 = 𝑛𝑒𝑒𝑟𝑠𝑙𝑎𝑔
𝐼𝐴 = 𝑖𝑛𝑖𝑡𝑖𝑒𝑒𝑙 𝑣𝑒𝑟𝑙𝑖𝑒𝑠
(𝑑𝑒 𝑠𝑜𝑚 𝑣𝑎𝑛 𝑖𝑛𝑡𝑒𝑟𝑐𝑒𝑝𝑡𝑖𝑒, 𝑖𝑛𝑓𝑖𝑙𝑡𝑟𝑎𝑡𝑖𝑒, 𝑑𝑒𝑝𝑟𝑒𝑠𝑠𝑖𝑒𝑣𝑒𝑟𝑙𝑖𝑒𝑠);
𝑆 = 𝑚𝑎𝑥𝑖𝑚𝑎𝑙𝑒 ℎ𝑜𝑒𝑣𝑒𝑒𝑙ℎ𝑒𝑖𝑑 𝑤𝑎𝑡𝑒𝑟 𝑑𝑖𝑒 𝑖𝑛 𝑑𝑒 𝑔𝑟𝑜𝑛𝑑 𝑤𝑜𝑟𝑑𝑡 𝑣𝑎𝑠𝑡𝑔𝑒ℎ𝑜𝑢𝑑𝑒𝑛
(𝑎𝑓ℎ𝑎𝑛𝑘𝑒𝑙𝑖𝑗𝑘 𝑣𝑎𝑛 𝑑𝑒 𝑏𝑜𝑑𝑒𝑚𝑏𝑒𝑑𝑒𝑘𝑘𝑖𝑛𝑔)
Om te komen tot een bepaling van parameter IA moeten de interceptie, infiltratie en depressieverliezen bekend zijn. Interceptie en depressieverliezen kunnen worden afgeleid uit de aard en mate van oppervlakte bedekking, evenals de staat waarin het oppervlak verkeerd. Infiltratie echter, is aan het begin van een bui vooral afhankelijk van neerslagintensiteit, verzadiging van het oppervlak en de eventuele staat van bewerking van de grond (Part 630 Hydrology National Engineering Handbook. 1998 li). Er is geen analytisch antwoord op dit probleem ontwikkeld bij de Curve number methode. Deze problematiek is omzeild door een emperische relatie tussen 𝐼𝐴 𝑒𝑛 𝑆 te formuleren (zie Formule 2). Met deze relatie kan Formule 1 worden herschreven, zie Formule 3. 𝐼𝐴 = 0.2𝑆
Formule 2 Emperische bepaalde relatie tussen IA en S
62
𝑄=
(𝑃 − 0.2𝑆)2 𝑃 + 0.8𝑆
Formule 3 Vereenvoudigde Curve number formule voor de afvoerdiepte
De methode heeft haar naam te danken aan een zekere Curve number (CN) waarde. Er is een verband tussen voornoemde waarde en parameter S; zie Formule 4. Het succesvol toepassen van de Curve number methode neer op een verantwoorde keuze van de Curve number (CN) waarde.
𝐶𝑁 𝑐 =
1000 1000 𝑜𝑓 𝑆 (𝑚𝑚) = � − 10� × 24.5 𝑆 𝐶𝑁𝑐 10 + 24.5
Formule 4 Verband tussen CN en S
Bepalen van de Curve number waarde Voornoemde keuze wordt gemaakt met behulp van Curve number tabellen (Part 630 Hydrology National Engineering Handbook. 1998 lii), op basis van representativiteit. In de tabellen staan namelijk gebiedskenmerken betreffende het type bodem en de staat waarin die verkeerd (zie Bijlage B). De Curve number waarde welke gekozen wordt uit eerder genoemde de tabellen, kan echter niet direct worden ingevoerd in Formule 4, omdat in de tabellen CNp (pervious runoff Curve number) waarden staan aangegeven. Dit terwijl Formule 4 CNc (composite Curve number) waarden vereist. Er is dus omzetting vereist van CNp naar CNc waarden. Het überhaupt voorkomen van verschillende typen CN waarden (CNp en CNc) heeft te maken met de manier waarop het verhard oppervlak aansluit op het waterhuishoudkundig systeem. Sluit het verhard oppervlak niet direct aan op het systeem, dan stroomt het water eerst over niet verhard oppervlak om die te kunnen bereiken. De mate waarin dit verschijnsel zich voordoet heeft invloed op de manier waarop de afstroming plaatsvindt, omdat de absorptie capaciteit van niet verhard oppervlak relatief groter is dan die van verhard oppervlak. Bij de Curve number methode wordt getracht voorgaand verschijnsel te verwerken in de aanpak. Hierbij wordt deze richtlijn gehanteerd: Bij een verhardingspercentage beneden 30%, wordt er wel rekening gehouden met het verschijnsel, maar bij een verhardingspercentage groter of gelijk aan 30% niet. Dientengevolge zijn er 2 formules waarmee er kan worden gerekend, afhankelijk van het verhardingspercentage van een gebied (zie Formule 5 en Formule 6). Indien het percentage aan verhard oppervlak groter of gelijk is aan 30%, is Formule 5 van toepassing. Indien het percentage beneden de 30% ligt, is Formule 6 van toepassing.
63
𝑉𝑜𝑜𝑟 𝑃𝑖𝑚𝑝 ≥ 30% 𝑔𝑒𝑙𝑑𝑡:
𝐶𝑁𝑐 = 𝐶𝑁𝑝 + � Formule 5
𝑃𝑖𝑚𝑝 � �98 − 𝐶𝑁𝑝 � 100
Waarbij: 𝐶𝑁𝑐 = 𝑐𝑜𝑚𝑝𝑜𝑠𝑖𝑡𝑒 𝑟𝑢𝑛𝑜𝑓𝑓 𝑐𝑢𝑟𝑣𝑒 𝑛𝑢𝑚𝑏𝑒𝑟
𝐶𝑁𝑝 = 𝑝𝑒𝑟𝑣𝑖𝑜𝑢𝑠 𝑟𝑢𝑛𝑜𝑓𝑓 𝑐𝑢𝑟𝑣𝑒 𝑛𝑢𝑚𝑏𝑒𝑟 𝑃𝑖𝑚𝑝 = 𝑝𝑒𝑟𝑐𝑒𝑛𝑡 𝑖𝑚𝑝𝑒𝑟𝑣𝑖𝑜𝑢𝑠𝑛𝑒𝑠𝑠 𝑉𝑜𝑜𝑟 𝑃𝑖𝑚𝑝 < 30% 𝑔𝑒𝑙𝑑𝑡:
𝐶𝑁𝑐 = 𝐶𝑁𝑝 + � Formule 6
𝑃𝑖𝑚𝑝 � �98 − 𝐶𝑁𝑝 �(1 − 0.5𝑅) 100
Waarbij: 𝐶𝑁𝑐 = 𝑐𝑜𝑚𝑝𝑜𝑠𝑖𝑡𝑒 𝑟𝑢𝑛𝑜𝑓𝑓 𝑐𝑢𝑟𝑣𝑒 𝑛𝑢𝑚𝑏𝑒𝑟
𝐶𝑁𝑝 = 𝑝𝑒𝑟𝑣𝑖𝑜𝑢𝑠 𝑟𝑢𝑛𝑜𝑓𝑓 𝑐𝑢𝑟𝑣𝑒 𝑛𝑢𝑚𝑏𝑒𝑟 𝑃𝑖𝑚𝑝 = 𝑝𝑒𝑟𝑐𝑒𝑛𝑡 𝑖𝑚𝑝𝑒𝑟𝑣𝑖𝑜𝑢𝑠𝑛𝑒𝑠𝑠
𝑅 = 𝑟𝑎𝑡𝑖𝑜 𝑜𝑓 𝑢𝑛𝑐𝑜𝑛𝑛𝑒𝑐𝑡𝑒𝑑 𝑖𝑚𝑝𝑒𝑟𝑣𝑖𝑜𝑢𝑠 𝑎𝑟𝑒𝑎 𝑡𝑜 𝑡𝑜𝑡𝑎𝑙 𝑖𝑚𝑝𝑒𝑟𝑣𝑖𝑜𝑢𝑠 𝑎𝑟𝑒𝑎
64
6.2.3 Toepassing van de Curve number methode In het navolgende is uitvoer gegeven aan de Curve number methode op basis van eerder besproken theorie. Relevante gebiedsinformatie is ontleent aan hoofdstuk 2 en 4. Zoals uit hoofdstuk 4 al is gebleken, is het studiegebied hydraulisch onder te verdelen in deelgebieden. Dientengevolge wordt de Curve number methode steeds losgelaten op een deelgebied en niet het studiegebied als geheel. In het navolgende wordt per deelgebied telkens: 1. Een overzicht gegeven van informatie uit hoofdstuk 2 en 4 evenals aannamen per deelgebied. 2. De CNc (composite runoff curve number) waarde per deelgebied uitgerekend. 3. De omrekening van CNc waarden naar de S waarden gedaan met behulp van de eerder besproken Formule 4. 4. De bekomen S waarden gebruikt om de afvoerdiepte uit te rekenen met behulp van de eerder besproken Formule 3. Opmerking: Stap 1 en 2 worden eerst toegepast voor alle deelgebieden, alvorens stap 3 en 4 aan de beurt komen per deelgebied. Deelgebied Leonsberg Stap 1 Tabel 8 Overzicht relevante gebiedsinformatie en aannamen ten aanzien van deelgebied Leonsberg
Relevante gebiedsinformatie
Oppervlak
Oppervlak totaal
100% (173 ha.)
Verhard oppervlak 2015
10.35% (17.9 ha.)
Onverhard oppervlak
86.65% (149.9 ha.)
Curve number parameters
Aanname
Motivatie
HSG (Hydrologic Soil Group)
D
Dit type kenmerkt zich onder andere door hoge kleipercentages en zand voorkomens in mindere mate (Part 630 Hydrology National Engineering Handbook. 1998 liii).
CNp waarde
85
Keuze op basis representativiteit (Part 630 Hydrology National Engineering Handbook liv).
R waarde
0.5
Aanname op basis van veldwaarnemingen.
65
Stap 2 𝐶𝑁𝑐 = 𝐶𝑁𝑝 + �
𝑃𝑖𝑚𝑝 � �98 − 𝐶𝑁𝑝 �(1 − 0.5𝑅) 100
10.35 � (98 − 85)(1 − 0.5 × 0.5) 𝐶𝑁𝑐 = 85 + � 100
𝐶𝑁𝑐 ≈ 86
Deelgebied Clevia Stap 1 Tabel 9 Overzicht relevante gebiedsinformatie en aannamen ten aanzien van deelgebied Clevia
Relevante gebiedsinformatie
Oppervlak
Oppervlak totaal
100% (251 ha.)
Verhard oppervlak 2015
13.8% (34.63 ha.)
Onverhard oppervlak
83.2% (208.83 ha.)
Curve number parameters
Aannamen
Motivatie
HSG (Hydrologic Soil Group)
D
Zie motivatie bij deelgebied Leonsberg.
CNp waarde
85
Zie motivatie bij deelgebied Leonsberg.
R waarde
0.5
Zie motivatie bij deelgebied Leonsberg.
Stap 2 𝐶𝑁𝑐 = 𝐶𝑁𝑝 + �
𝑃𝑖𝑚𝑝 � �98 − 𝐶𝑁𝑝 �(1 − 0.5𝑅) 100
13.8 � (98 − 85)(1 − 0.5 × 0.5) 𝐶𝑁𝑐 = 85 + � 100
𝐶𝑁𝑐 ≈ 86.3
66
Deelgebied Morgenstond Stap 1 Tabel 10 Overzicht relevante gebiedsinformatie en aannamen ten aanzien van deelgebied Morgenstond
Relevante gebiedsinformatie
Oppervlak
Oppervlak totaal
100% (365 ha.)
Verhard oppervlak 2015
16.12% (58.84 ha.)
Onverhard oppervlak
84% (306.6 ha.)
Curve number parameters
Aannamen
Motivatie
HSG (Hydrologic Soil Group)
D
Zie motivatie bij deelgebied Leonsberg.
CNp waarde
85
Zie motivatie bij deelgebied Leonsberg.
R waarde
0.5
Zie motivatie bij deelgebied Leonsberg.
Stap 2 𝐶𝑁𝑐 = 𝐶𝑁𝑝 + �
𝑃𝑖𝑚𝑝 � �98 − 𝐶𝑁𝑝 �(1 − 0.5𝑅) 100
16.12 � (98 − 85)(1 − 0.5 × 0.5) 𝐶𝑁𝑐 = 85 + � 100
𝐶𝑁𝑐 ≈ 86.6
67
Deelgebied Morgenstond noord Door een gebrek aan relevante informatie kan de Curve number methode niet worden toegepast ten aanzien van deelgebied Morgenstond noord (zie hoofdstuk 2, 4 en Tabel 11).
Tabel 11 Overzicht relevante gebiedsinformatie en aannamen ten aanzien van deelgebied Morgenstond noord
Relevante gebiedsinformatie
Oppervlak
Oppervlak totaal
100%
Verhard oppervlak 2015
Geen data, geen inschattingen
Onverhard oppervlak
Geen data, geen inschattingen
Curve number parameters
Aannamen
Motivatie
HSG (Hydrologic Soil Group)
D
Zie motivatie bij deelgebied Leonsberg.
CNp waarde
Geen inschatting
Nvt.
R waarde
Geen inschatting
Nvt.
383 ha.
68
Stap 3 en 4 Er is eerder al aangegeven hoe de omrekening van CNc waarden naar de S waarden plaatsvindt. Daarnaast is ook al aangegeven hoe de berekening van de afvoerdiepte Q plaatsvindt. In Tabel 12 staan de resultaten weergegeven. Voor het gemak van de lezer zijn de formules weer aangegeven in de tabel. Merk op dat in de tabel ook de P-waarden zijn opgenomen. Dit zijn de neerslagwaarden welke zijn bekomen bij het onderdeel neerslag.
Tabel 12 Overzicht resultaten formule 3 en 4
Deelgebied
Leonsberg
Clevia
Morgenstond
CNcwaarde
86
86.3
86.6
S-waarde (mm) 𝟏𝟎𝟎𝟎 � − 𝟏𝟎� × 𝟐𝟒. 𝟓 𝑪𝑵𝒄 39.9
38.9
37.9
P-waarde (mm)
125
Afvoerdiepte Q (mm) (𝑷 − 𝟎. 𝟐𝑺)𝟐 𝑷 + 𝟎. 𝟖𝑺 87.26
100
64.18
75
42
125
88.01
100
64.86
75
42.57
125
88.76
100
65.54
75
43.15
69
De afvoer Voorgaande tabel laat zien wat de afvoerdiepte per deelgebied is. Het te bergen volume is uit deze waarden afgeleid, het oppervlak van de gebieden is immers bekend. Het resultaat van deze berekening is te zien in Tabel 13.
Tabel 13 Te bergen volume
Deelegebied
Leonsberg
Clevia
Morgenstond
Totaal Oppervlak (m2)
Afvoerdiepte Q
Te bergen volume
(m)
(m3)
1730000
87.26/1000
150959.8
64.18/1000
111031.4
42/1000
72660
88.01/1000
220905.1
64.86/1000
162798.6
42.57/1000
106850.7
88.76/1000
323974
65.54/1000
239221
43.15/1000
157497.5
2510000
3650000
70
Hoofdstuk 7 Veldwerk en de bijbehorende data verwerking
Hoofdstuk 7 Veldwerk en de bijbehorende data verwerking
Inleiding Ten behoeve van de aanvulling van de bestaande data zijn er topografische metingen verricht. In dit hoofdstuk wordt het veldwerk en de direct daarop betrekking hebbende onderwerpen besproken. Daaronder vallen de voorbereiding en uitvoering van de metingen, evenals de verwerking van verzamelde data.
7.1 Voorbereiding 7.1.1 Instrumentarium Keuze van het instrumentarium is bepaald door het type data welke verzameld moest worden, evenals de praktische uitvoerbaarheid. Ten aanzien van het eerstgenoemde is er vooral gelet op de nodige nauwkeurigheid, terwijl er ten aanzien van de uitvoerbaarheid is gelet op het tempo waarmee het veldwerk zou kunnen worden uitgevoerd. Het gebruikte instrumentarium bestond uit een tweetal Model TSCe P/N 45185-20 GPS-toestellen (zie Figuur 56), een tweetal Garmin handheld GPS toestellen en een Trimble TRIMMARK 3 signaalversterker (zie Figuur 57). Deze signaalversterker versterkt het signaal van de referentieontvanger 16, waarvan ook gebruik is gemaakt (Figuur 58). Met het gekozen instrumentarium zijn RTK (Real Time Kinematic) – GPS (Global Positioning System) metingen uitgevoerd17. Deze metingen zijn gebaseerd op het volgend principe: De referentieontvanger, waarvan de positie bekend is, berekend de verschillen tussen de met GPS berekende positie en eigen coördinaten. De afwijkingen worden vervolgens verzonden en opgepikt door de ontvangers (in het veld). Dit maakt het mogelijk dat berekende posities van ontvangers kunnen worden gecorrigeerd aan de hand van de afwijkingen. Onder ideale omstandigheden kan er tot op 1cm nauwkeurig gemeten worden 18 (Leersnyder 2012 lv).
16
Tijdens de veldmetingen is gebruik gemaakt van de referentieontvanger op het complex van de MAS (Maritieme Autoriteit Suriname), welke internationaal staat geregistreed onder de code pmb1. De gegevens zijn vastgelegd door de National Geodetic Survey (NGS). 17 Het instrumentarium is ter beschikking gesteld door het GLIS Management Instituut. 18 Tijdens de metingen is gebleken dat vooral bomen en andere objecten van dergelijke omvang storend werken.
71
Hoofdstuk 7 Veldwerk en de bijbehorende data verwerking
Figuur 56 Model TSCe P/N 45185- 20 GPS toestellen
Figuur 57 Trimble TRIMARK 3 Signaalversterker
Figuur 58 Referentieontvanger
72
Hoofdstuk 7 Veldwerk en de bijbehorende data verwerking 7.1.2 Meetplan In overleg met Dhr. Leersnyder 19 en Prof. Naipal is gekozen voor een hoogteraster, opgebouwd uit 200 bij 200m blokken 20. De keuze van deze rasterdichtheid houdt verband met de grootte van het studiegebied in relatie tot de omvang van de meetploeg, de beperkte beschikbaarheid van het instrumentarium en de toegankelijkheid van het gebied. Tijdens het opstellen van het raster is gewerkt met luchtfoto’s 21. Aan ingeplande meetlocaties is er een nummercode verbonden (zie Figuur 59). Teneinde de uitvoering vlot te doen verlopen zijn deze locaties ingevoerd in (Garmin) handheld GPS toestellen. Hierdoor konden de meetlocaties snel en objectief worden teruggevonden in het veld. Ten aanzien van de meetpunten, behorende aan de meetlocaties, is ervoor gekozen telkens haaks op wegas punten op te meten (zie Figuur 60).
Figuur 59 Hoogteraster
19
Dhr. Leersnyder is een collega student van de Hogeschool Gent, die heeft meegewerkt aan het verzamelen van de topografische data. 20 De uitwerking van het raster is verricht door Dhr. Leersnyder. 21 Deze foto’s zijn ter beschikking gesteld door het GLIS Management Instituut.
73
Hoofdstuk 7 Veldwerk en de bijbehorende data verwerking
Bovenaanzicht
Dwarsdoorsnede
Figuur 60 Meetpunten op meetlocatie
74
Hoofdstuk 7 Veldwerk en de bijbehorende data verwerking
7.2 Uitvoering Het is niet altijd mogelijk gebleken exact volgens het meetplan/ hoogteraster te werken (vergelijk Figuur 59 en Figuur 61). Daar waar metingen, niet zonder onaanvaardbaar riscico voor het instrumentarium konden worden verricht, zijn meetlocaties of specifieke meetpunten overgeslagen. Er hebben zich ook situaties voorgedaan waarbij er problemen waren met signaalverkeer door obstakels (bijvoorbeeld bomen een gebouwen), waardoor het niet mogelijk was bepaalde metingen te verrichten. Het totaal aan meetlocaties in het meetplan is echter wel overtroffen. Dit komt door aanpassingen ten aanzien van de exacte meetlocaties en meetpunten. Er zijn 1221 punten gemeten op de verschillende meetlocaties. Een overzicht van de meetlocaties is te zien in Figuur 61.
Figuur 61 Overzicht opgenomen meetlocaties
75
Hoofdstuk 7 Veldwerk en de bijbehorende data verwerking
7.3 Verwerking 7.3.1 Conversie WGS84 naar NSP WGS84 22 is het referentiesysteem van de eerder besproken RTK-GPS methode. Conversie van de coördinaten naar het NSP 23 is verricht door collega Leersnyder (Leersnyder 2012 lvi). Hierbij is met behulp van RTK-GPS metingen, verricht bij punten in het veld waarvan de NSP waarden bekend zijn. In Figuur 62 kan de correlatiecoëfficient en bijbehorende formule worden afgelezen. Met behulp van de formule is de conversie geschiedt waarvan het resultaat te zien is in de NSP kolom van Tabel 14.
Tabel 14 Correlatie WGS84-NSP Bron: Leersnyder 2012
Puntnummer MP749 MP746 MP745 MP748
WGS84 -30,501 -30,92 -28,498 -30,831
NSP 2,5 2,113 3,419 2,243
Sluis Morgenstond Boomskreek Sluis nabij de Nachtegaalstraat Punt op oude sluis
Figuur 62 Correlatie WGS84- NSP Bron: Leersnyder 2012
22 23
WGS84 is de afkorting voor World Geodetic System 84. NSP is de afkorting voor Normaal Surinaams Peil.
76
Hoofdstuk 7 Veldwerk en de bijbehorende data verwerking 7.3.2 Topografische kaarten Op basis van de verzamelde data is er topografisch kaartmateriaal geproduceerd 24. Figuur 63 laat de hoogteverschillen zien in het landschap. Er valt uit voornoemd figuur af te leiden dat de relatief laagst liggende delen vooral voorkomen in de gebieden welke thans de meeste bewoning kennen, zie Figuur 6. Ten behoeve van een beter inzicht zijn Figuur 64 en Figuur 65 toegevoegd. Figuur 64 geeft een beeld van het landschap verloop van oost naar west en van noord naar zuid. Dit is het topografisch beeld, zoals die zich voordoet langs de witte rasterlijnen, welke terug te vinden zijn in Figuur 65. Figuur 64 laat zien dat de kustlijn (noorden) relatief hoger ligt dan het aangrenzende achterland, terwijl het land in het oosten, dus langs de westelijke oever van de Suriname rivier, hoger ligt dan het land aansluitend daarop. Conclusie Uit het voorgaande valt dus te concluderen dat de urbanisatie zich vooral concentreert in gebieden welke minder geschikt zijn vanuit een waterhuishoudkundig perspectief, omdat de natuurlijke verzamel plaats voor het water zich in deze gebieden bevindt 25. Er kan dus gesteld worden dat de topografie ook bijdraagt aan het eerder besproken bak effect (zie hoofdstuk 4, Figuur 52).
24
Het process van het produceren viel buiten de capaciteit van ondergetekende en is dientengevolge door een derde, door Prof. S. Naipal aangewezen persoon, geproduceerd. 25 Transport binnen het system is immers afhankelijk van zwaartekracht stroming (zie ook hoofdstuk 4).
77
Hoofdstuk 7 Veldwerk en de bijbehorende data verwerking
1.480 NSP 1.590 NSP 1.660 NSP 1.780 NSP 1.950 NSP
Figuur 63 Topografie van het studiegebied
78
Hoofdstuk 7 Veldwerk en de bijbehorende data verwerking
Figuur 64 Topografie van het studiegebied (dwarsaanzichten)
Figuur 65 Locatie van de dwarsaanzichten
79
Hoofdstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie
Hoodstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie Inleiding Dit hoofdstuk richt zich op de evaluatie van de oplossingsmogelijkheden en de implementatie daarvan binnen het studiegebied. Uit voorgaande hoofdstukken, in het bijzonder hoofdstuuk 2, 4 en 7, is gebleken dat de implementatie van extra berging (zie hoofdstuk 3) van dringend belang is ten aanzien van het studiegebied vanwege het optredende bak effect (zie hoofdstuk 4). Aan het eind van dit hoofdstuk is duidelijk wat voor type extra berging er moet komen, evenals de mogelijkheden met betrekking tot de implementatie van het gekozen type.
8.1 Keuze van het type afvoerbeheersing Om te komen tot een keus wat betreft het toe te passen type afvoerbeheersing in het studiegebied, is een keuzematrix gebruikt. Als criteria bij de matrix hebben gegolden 26: • •
Minimalisatie van initiële, onderhouds- en exploitatiekosten. Minimale verstoring van de geldende functies van het gebied (woongebied).
Voor er is overgegaan tot het uitwerken van de keuzematrix (zie zabel 16), zijn de criteria gewogen op basis van een puntensysteem lopende van 1 t/m 5, waarbij 5 de hoogst haalbare waardering is 27(zie Tabel 15). Het punten systeem van de keuzematrix zelf, is wat betreft principe gelijk aan die welke gevolgd is bij de weging van criteria. Uiteindelijk wordt elke toegekende waarde, voor het totaal kan worden opgemaakt, vermenigvuldigd met de gewogen waarde. Tabel 16 laat zien dat geïntegreerde verspreide afvoerbeheersing de meest toepasbare optie is binnen het studiegebied. Dientengevolge komt de uiteindelijke implementatie aan de orde in navolgende paragrafen. Tabel 15 Weging van de criteria
Criteria
Minimale initiële, onderhouds- en exploitatiekosten.
Minimale verstoring van de geldende functies van het gebied.
Gewicht
4pnt.
3pnt.
26 27
De criteria zijn ontleent of afgeleid uit de uitgangspunten en randvoorwaarden behandeld in hoofdstuk 1. Het belang van deze weging heeft te maken met het feit dat niet alle criteria even zwaar tellen.
80
Hoofdstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie
Tabel 16 Keuzematrix typen afvoerbeheersing
Puntenwaardering Verspreide afvoerbeheersing
Geïntegreerde verspreide afvoerbeheersing
Centrale afvoerbeheersing
(3 pnt.) Minder mogelijkheden tot besparing dan de geïntegreerde aanpak.
(5 pnt.) Integratie kan aanzienlijke besparingen opleveren. Dit systeem profiteert van de bestaande infrastructuur.
(2 pnt.) Omvangrijke investeringen zijn nodig. Voornamelijk door de nodige omvang van de infrastructuur.
(3 pnt.) Het voorkomen van woongebieden beperkt mogelijkheden voor toepassing welke ruimte buiten het bestaande systeem vereisen.
(5 pnt.) Meer integratie binnen het systeem vergroot toepassingsmogelijkheid.
(2 pnt.) Centrale afvoerbeheersing kent aanzienlijke ruimtelijke beperkingen vanwege omvang.
(4x3)+(3x3)=
(4x5)+(3x5)=
(4x2)+(3x2)=
21
35
14
Keuzematrix
Minimale initiële, onderhouds- en exploitatiekosten. Gewicht: 4pnt.
Minimale verstoring van de geldende functies van het gebied28.
Criteria
Gewicht: 3pnt.
Eindscore= Σ(Gewicht x Som)
28
Dit criterium heeft betrekking op de randvoorwaarde welke stelt dat er medewerking moet zijn vanuit de kant van de belanghebbenden. Er is bij het stellen van deze randvoorwaarde echter vanuit gegaan dat deze medewerking niet als vanzelfsprekend kan worden beschouwd en dat de oplossing cq. voorstellen wel degelijk rekening moeten houden met een minimale verstoring van de geldende functies van het gebied.
81
Hoofdstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie
8.2 Implementatie van geïntegreerde verspreide afvoerbeheersing 8.2.1 Zeefanalyse De keus voor het toe te passen type berging is in voorgaande paragraaf gedaan. Nu volgt de behandeling van de implementatie. Om te komen tot een keuze is er tot tweemal toe een zeefanalyse 29 gedaan (Polak e.a., 1989 lvii). In eerste instantie is de ruimtelijke richtlijn bij het uitvoeren van de zeefanalyse de topografische situatie binnen het studiegebied geweest. Eerder is namelijk gebleken dat dat de relatief laagst gelegen gebieden vooral in het oostelijk deel van het studiegebied voorkomen (zie hoofdstuk 7, Figuur 63). Figuur 66 laat het resultaat van deze zeefanalyse zien. Het blijkt dat er feitelijk 2 grote laagten voorkomen in het gebied waarvan de grootste de gehele zuid- oostelijke regio van het studiegebied beslaat.
e
Figuur 66 Resultaat 1 zeefanalyse
29
Een zeefanalyse is een methode gebaseerd op het uitsnijden van een kaartbeeld, met als doel de meest geschikte gebieden voor het plaatsen van een object te identificeren. Voor het uitsnijden kunnen een of meer criteria gelden (Polak et al.1989)
82
Hoofdstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie Bij de 2e zeefanalyse heeft als criterium gegolden: de zo dicht mogelijke situering van de geïntegreerde afvoerbeheersing op het bestaande systeem. Deze eis volgt overigens rechtsreeks uit de aard van de geïntegreede verspreide afvoerbeheersing. Er zijn op basis van laatstgenoemde analyse 3 potentiële gebieden geïdentificeerd (zie Figuur 67). De drie gebieden bevinden zich allen in gebied 2 (zie 1e zeefanalyse). De voorstellen verbonden aan deze gebieden worden in de navolgende paragraaf uitgewerkt.
e
Figuur 67 Resultaat 2 zeefanalyse
83
Hoofdstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie 8.2.2 Voorstellen Gracht te Leonsberg (nabij de pommerakstraat) Uitbreiding van de gracht welke aansluit op het Leonsberg gemaal is mogelijk (zie Figuur 41, Figuur 42 en Figuur 68). De gracht heeft een lengte van +/- 1900m, waarbij de ruimte bestaat deze uit te breiden tot een breedte van +/- 14m i.p.v. +/- 6m. Indien een bergingsdiepte 30 van 1.5 m wordt aangehouden, biedt deze optie een verhoging van 28500m3 op de geschatte bestaande berging welke het kanaal biedt (zie zabel 17). Dit is een groei van 250% ten opzichte van de huidige situatie en een totaal bergend volume van 39900m3. Bij afvoerberekeningen (zie hoofdstuk 6, Tabel 13) zijn de te bergen hoeveelheden bij verschillende neerslag scenarios uitgerekend. Het effect van de maatregel is in relatie tot deze waarden in perspectief gezet (zie Tabel 18, Figuur 69Figuur 70 en Figuur 71).
Gracht Afvoerkunstwerk
Figuur 68 Aanzicht van de gracht nabij de Pommerakstraat
30
De term bergingsdiepte slaat op de hoeveelheid aan mogelijke berging in een gegeven gracht of vijver aan het begin van een bui.
84
Hoofdstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie Tabel 17 Uitbreiding gracht nabij de Pommerakstraat
Situatie
Lengte gracht (m)
Breedte (m)
Bergingsdiepte Berging (m3) (m)
Winst (%)
Thans (geschat)
1900
+/-6
1
11400
--
Mogelijke uitbreiding
1900
6
0.5
5700
--
1900
8 (+/-14)
1.5
22800
--
28500
250
39900
--
Σ mogelijke uitbreiding Totaal
Tabel 18 Vergelijking hoeveelheden (Leonsberg)
Deelegebied
Te bergen volume (m3)
Leonsberg
Bestaand bergend volume (m3)
Additioneel bergend volume (m3)
150959.8 (100%)
11400 (7.5%)
28500 (18.8%)
111031.4 (100%)
11400 (10.2%)
28500 (25.6%)
72660 (100%)
11400 (15.6%)
28500 (39.2%)
85
Hoofdstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie
Figuur 69 Overzicht impact maatregel (neerslag scenario 125mm)
Figuur 70 Overzicht impact maatregel (neerslag scenario 100mm)
Figuur 71 Overzicht impact maatregel (neerslag scenario 75mm)
86
Hoofdstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie Recreatie veld tussen de Kasoedjieweg en de Djamoestraat Er is ruimte voor het toepassen benutten van de recreatie ruimte tussen de Kasoedjieweg en Djamostraat ten behoeve van berging. Het gebied is 1800m2 groot en biedt afhankelijk van impoldering mogelijkheden voor berging. Indien een bergingsdiepte van 1.5m wordt aangehouden, biedt deze optie een bergingsvermogen 2700m3 (zie Tabel 19). Bij afvoerberekeningen (zie hoofdstuk 6, Tabel 13) zijn de te bergen hoeveelheden bij verschillende neerslag scenarios uitgerekend. Het effect van de maatregel is in relatie tot deze waarden in perspectief gezet (zie Tabel 20). Verder valt op te merken dat de ligging ten opzichte van de sluis van dien aard is, dat snelle afvoer bevorderd wordt.
Begrenzing recreatie veld Afvoerkunstwerk Figuur 72 Aanzicht recreatie veld
Figuur 73 Recreatie veld tegenover Clevia Sluis
87
Hoofdstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie Tabel 19 Vergelijking hoeveelheden (Clevia)
Situatie
Oppervlak (m2)
Gemiddelde Bergingsdiepte (m)
Berging (m3)
Thans (geschat)
1800
0
0
Mogelijk
1800
1.5
2700
Tabel 20 Vergelijking hoeveelheden (Clevia)
Deelegebied
Te bergen volume (m3)
Clevia
Additioneel bergend volume (m3)
220905.1 (100%)
2700 (1.2%)
162798.6 (100%)
2700 (1.6%)
106850.7 (100%)
2700 (2.5%)
88
Hoofdstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie Gracht langs de Morgenstond straat Uitbreiding van de gracht welke aansluit op het Leonsberg gemaal is mogelijk (zie Figuur 36). Het oppervlak bedraagt thans +/-22000m2. Het oppervlak inclusief uitbreiding bedraagt +/- 47000m2. Indien een bergingsdiepte van 1.5m wordt aangehouden, biedt deze optie een verhoging van 37500m3 op de geschatte bestaande berging welke het kanaal biedt (zie tabel 21). Dit is een groei van +/-214% ten opzichte van de huidige situatie. Dit betekent dat de gracht een bergend volume van 103500m3 kan bezitten. Bij afvoerberekeningen (zie hoofdstuk 6, Tabel 13) zijn de te bergen hoeveelheden bij verschillende neerslag scenarios uitgerekend. Het effect van de maatregel is in relatie tot deze waarden in perspectief gezet (zie Tabel 22, Figuur 75, Figuur 76 en Figuur 77).
Gracht Afvoerkunstwerk Figuur 74 Aanzicht gracht langs de Morgenstond straat
89
Hoofdstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie Tabel 21 Uitbreiding gracht langs de Morgenstond straat
Situatie
Oppervlak (m2)
Bergingsdiepte (m)
Berging (m3)
Winst (%)
Thans (geschat)
22000
1.5
33000
--
Mogelijke uitbreiding
47000
1.5
70500
213.64
Totaal
69000
1.5
103500
--
Tabel 22 Vergelijking hoeveelheden (Morgenstond)
Deelegebied
Te bergen volume (m3)
Morgenstond
Bestaand Bergend volume (m3)
Additioneel bergend volume (m3)
323974 (100%)
33000 (10.1%)
70500 (21.7%)
239221 (100%)
33000 (13.7%)
70500 (29.4%)
157497.5 (100%)
33000 (20.9%)
70500 (44.7%)
Figuur 75 Overzicht impact maatregel (neerslag scenario 125mm)
90
Hoofdstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie
Figuur 76 Overzicht impact maatregel (neerslag scenario 100mm)
Figuur 77 Overzicht impact maatregel (neerslag scenario 75mm)
91
Hoofdstuk 8 Evaluatie van oplossingsmogelijkheden en implementatie
8.3 Conclusies Uit voorgaande paragrafen valt op te maken dat de voorstellen met betrekking tot de implementatie van verspreide geïntegreerde afvoerbeheersing niet voldoende zijn om het probleem volledig op te lossen31, maar wel een aanzienlijke extra bergingscapaciteit toevoegen aan het systeem. Implementatie is dus zinvol, maar additionele, mogelijk meer ingrijpende maatregelen (gebaseerd op het basis idee van extra bergingscapaciteit) moeten worden onderzocht en eventueel geïmplementeerd. Hierbij moet gedacht worden aan het topografisch beeld die uit deze studie is voortgekomen. Zoals eerder gesteld (zie Figuur 63 en Figuur 66) valt op te merken dat de lager gelegen gebieden, liggen in het oosten van het studiegebied. Verdere benutting van deze laagten, zoals die nu voorkomen zal meer volume aan berging bewerkstelligen. In grote lijnen zal deze oplossing het aanleggen van bergingsvijvers moeten inhouden (zie hoofdstuk 3, centrale afvoerbeheersing), inclusief de koppeling van deze bergingsvoorzieningen onderling, teneinde het geborgen water te leiden richting het buitenwater via bemaling (zie Figuur 78).
Figuur 78 Laagten die kunnen worden ingezet voor het aanleggen van bergingsvijvers
31
Uitgaande van de gebruikte neerslagscenarios.
92
Hoofdstuk 9 Conclusies en aanbevelingen
Hoofdstuk 9 Conclusies en aanbevelingen
Inleiding Dit hoofdstuk heeft tot doel de conclusies en aanbevelingen horende bij dit afstudeerverslag aan de lezer te presenteren. Eerst komen de conclusies aan de orde, daarna de aanbevelingen.
9. 1 Conclusies Op basis van de voorgaande hoofdstukken vallen de volgende conclusies te trekken: •
• •
•
De karakteristieken van, en ontwikkelingen binnen het studiegebied, vereisen de implementatie van extra berging. Het wateroverlast probleem, is niet terug te dringen zonder het implementeren van voorzieningen welke extra berging mogelijk maken, vanwege het bak effect (zie hoofdstuk 2, 3 en 4). De mogelijkheden met betrekking tot de implementatie van extra berging bestaan. De topografie van het gebied leent zich er immers voor (hoofdstuk 7 en 8). Het toepassen van geïntegreerde verspreide afvoerbeheersing is wat betreft de afvoerbeheersing, thans de meest realiseerbare optie teneinde het wateroverlast probleem binnen het gebied terug te dringen (zie hoofdstuk 8). Er moet echter wel gesteld worden dat deze vorm van afvoerbeheersing (extra berging), mogelijk niet voldoende is. Er zal dientengevolge moeten worden bestudeerd in hoeverre obstakels met betrekking tot de implementatie van centrale afvoerbeheersing kunnen worden weggewerkt. Tijdens deze studie is gebleken dat de afwezigheid van ruimtelijke ordening, de waterbeheersing binnen het studiegebied uiterst negatief beïnvloedt (zie hoofdstuk 2 en 5).
93
Hoofdstuk 9 Conclusies en aanbevelingen
9. 2 Aanbevelingen Op basis van de voorgaande hoofdstukken worden de volgende aanbevelingen gedaan: • •
• •
•
Waterbeheersing moet een centrale rol spelen bij het beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening in de toekomst. Het institutioneel systeem moet bewerkstelligen, dat een verhoging van de efficiëntie van het huidig fysiek waterhuishoudkundig systeem mogelijk wordt. o Er moet een peilnorm worden ingesteld, met het oog op de creatie van zoveel mogelijk berging binnen het huidig systeem. o Opschoning van het fysiek waterhuishoudkundig systeem moet een prioriteit zijn. Het institutioneel systeem overgaan tot het implementeren van geïntegreerde verspreide afvoerbeheersing. Met name de voorstellen gedaan bij deze studie. Een diepgaand begrip van processen betreffende de waterhuishouding is nodig. Alhoewel deze studie heeft bijgedragen aan het vergroten van voornoemd inzicht is verder onderzoek nodig. Nauwe samenwerking tussen het institutioneel systeem en de Anton de Kom Universiteit van Suriname, met name de studierichting infrastructuur, kan hier een bijdrage aan leveren. o Een diepgaander onderzoek met betrekking tot de topografie moet overwogen worden. o Een onderzoek met betrekking tot de ruimtelijke ordening in relatie tot de waterhuishouding. Er moet een economische studie gedaan worden teneinde het inzicht betreffende de schade ten gevolge van wateroverlast in kaart te brengen. Dit zal het besluitvormingsproces van het institutioneel systeem ondersteunen.
94
Referentie
Referentie i
Blufpand Y.F. 2006. Paramaribo op orde. Structuurvisie Groot- Paramaribo 2020. Pagina: 46- 49 in: Ontwatering Starnieuws 20 Juni 2013 http://www.starnieuws.com/index.php/welcome/index/nieuwsitem/17725 in: Scholen getroffen door wateroverlast. Accessed: 7 Juli 2013. iii GFC nieuws 28 April 2013 http://atjoni.com/suriname/online/wateroverlast-paramaribo-en-randgebieden/ in: Wateroverlast Paramaribo en randgbieden. Accessed: 7 Juli 2013. iv DWT online 17 Mei 2013 http://www.dwtonline.com/de-ware-tijd/2013/05/17/alle-actoren-in-stelling-omhoofd-te-bieden-aan-wateroverlast/ in: Alle actoren in stelling om hoofd te beiden aan wateroverlast. Accessed: 7 Juli 2013. v Masterplan ontwatering Groot-paramaribo, Ministerie van Openbare Werken en Verkeer, Paramaribo 1999. Inventarisatie definitief. vi GFC nieuws 13 Mei 2013 http://www.gfcnieuws.com/?p=165823 In: Pompgemalen functioneren goed. Accessed: 7 Juli 2013. vii Starnieuws 28 April 2013 http://www.starnieuws.com/index.php/welcome/index/nieuwsitem/16793 In: Wateroverlast in Paramaribo noord. viii Starnieuws 23 Mei 2013 http://www.starnieuws.com/index.php/welcome/index/nieuwsitem/17225 In: Er is geld nodig voor oplossing waterprobleem. ix Masterplan ontwatering Groot-paramaribo, Ministerie van Openbare Werken en Verkeer, Paramaribo 1999. Inventarisatie definitief. x Blufpand Y.F. 2006. Paramaribo op orde. Structuurvisie Groot- Paramaribo 2020. Pagina 17 in: Een historisch ruimtelijke analyse. xi Adjodha A. et al. 1994. Paramaribo wegwijzer. Pagina 53 in: Ressort 1 Blauwgrond. xii Blufpand Y.F. 2006. Paramaribo op orde. Structuurvisie Groot- Paramaribo 2020. Pagina: 17-20 in: Een historisch ruimtelijke analyse. xiii Adjodha A. et al. 1994. Paramaribo wegwijzer. Pagina 53 in: Ressort 1 Blauwgrond. xiv Blufpand Y.F. 2006. Paramaribo op orde. Structuurvisie Groot- Paramaribo 2020. Pagina 34-35 in: Bestaande situatie Groot- Paramaribo: Ruimtelijk- Functionele structuur. xv Masterplan ontwatering Groot-paramaribo, Ministerie van Openbare Werken en Verkeer, Paramaribo 1999. Inventarisatie definitief. Pagina 11 in: Bodemgesteldheid en hoogteligging: bodemgesteldheid. xvi Masterplan ontwatering Groot-paramaribo, Ministerie van Openbare Werken en Verkeer, Paramaribo 1999. Inventarisatie definitief. Pagina 11-12 in: Bodemgesteldheid en hoogteligging xvii Masterplan ontwatering Groot-paramaribo, Ministerie van Openbare Werken en Verkeer, Paramaribo 1999. Inventarisatie definitief. Pagina 29-30 in: Ontwatering en afwatering: Grondwater. xviii Playfair, L. 2005. De invloed van afvoer van het noordelijk moerasgebied op de afwatering van het stedlijk gebied van Paramaribo. Pagina 25 in: Beschrijving studiegebied: Bodemgesteldheid. xix Blufpand Y.F. 2006. Paramaribo op orde. Structuurvisie Groot- Paramaribo 2020. Pagina: 46-47 in: Bestaande situatie Groot- Paramaribo: Ontwatering. xx NIMOS 2005. First national communication under the United Nations Framework Convention On Climate Change. Pagina 51 in: Coastal erosion and land loss: Impact of the sea level rise. xxi Van de Ven 1999 Waterbeheersing stedelijke gebieden. Pagina 2-3 in: Waterhuishouding van het stedelijk gebied: Deelstromen van water in de stad. xxii Van de Ven 1999 Waterbeheersing stedelijke gebieden. Pagina 2 in: Waterhuishouding van het stedelijk gebied: Deelstromen van water in de stad. xxiii Segeren W.A. 1984. Bouwrijp maken van terreinen. Pagina: 183- 185 in: Afwatering: Factoren uit de waterbalans. xxiv Segeren W.A. 1984. Bouwrijp maken van terreinen. Pagina: 183- 185 in: Afwatering: Factoren uit de waterbalans. xxv Koot A.C.J. 1977. Inzameling en transport van rioolwater. Pagina: 19 in Rioolwatersysteem: Gemengde en gescheiden stelsels. xxvi Koot A.C.J. 1977. Inzameling en transport van rioolwater. Pagina 85-86 in: Gemengd rioolstelsel: Gemengde rioolstelsels in vlakke en hellende gebieden. ii
95
Referentie
xxvii
Koot A.C.J. 1977. Inzameling en transport van rioolwater. Pagina 71-72 in: Gemengd rioolstelsel: Waterverontreiniging door overstorten. xxviii Koot A.C.J. 1977. Inzameling en transport van rioolwater. Pagina 93: Gescheiden rioolstelsel: Beschouwingen over het gescheiden rioolstelsel. xxix Koot A.C.J. 1977. Inzameling en transport van rioolwater. Pagina 93-97 in Gecheiden rioolstelsel: Beschouwingen over het gescheiden rioolstelsel. xxx Segeren W.A. 1984. Bouwrijp maken van terreinen. Pagina: 186- 187 in: Afwatering: Waterhuishoudkundige eisen stellen aan het open water. xxxi Koot A.C.J. 1977. Inzameling en transport van rioolwater. Pagina 103- 107 in: Keuze van het rioolstelsel. xxxii Van Oosterum A. Risico’s voor infecties en ziektes door wateroverlast. De Ware Tijd: 22-05-2013. xxxiii Van de Ven, F.H.M. 1999. Waterbeheersing stedelijke gebieden. Pagina 291-323 in: Maatregelen ter verdere beheersing van de (piek)afvoer. xxxiv Van de Ven, F.H.M. 1999. Waterbeheersing stedelijke gebieden. Pagina 86 in: Het neerslag afvoer proces: Oppervlakte water in het stedelijk gebied. Pagina 291- 293 in: Maatregelen ter beheersing van de piekafvoer. xxxv Van de Ven, F.H.M. 1999. Waterbeheersing stedelijke gebieden. Pagina 293- 299 in: Technieken voor verspreide afvoerbeheersing. xxxvi Van de Ven, F.H.M. 1999. Waterbeheersing stedelijke gebieden. Pagina 321 in: Centrale voorzieningen voor afvoerbeheersing. xxxvii Masterplan ontwatering Groot-paramaribo, Ministerie van Openbare Werken en Verkeer, Paramaribo 1999. Inventarisatie definitief. Pagina 23 in: Ontwatering en afwatering. xxxviii Masterplan ontwatering Groot-paramaribo, Ministerie van Openbare Werken en Verkeer, Paramaribo 2001. Informatie Morgenstond. Pagina 6 in: Voorgestelde oplossingen/ beleidsvoorstellen. xxxix Masterplan ontwatering Groot-paramaribo, Ministerie van Openbare Werken en Verkeer, Paramaribo 1999. Inventarisatie definitief. Pagina 34 in: Onderhoud en beheer van de ontwateringsinfrastructuur: Organisatie structuur. xl Masterplan ontwatering Groot-paramaribo, Ministerie van Openbare Werken en Verkeer, Paramaribo 1999. Inventarisatie definitief. Pagina 40 in: Knelpunten. xli Masterplan ontwatering Groot-paramaribo, Ministerie van Openbare Werken en Verkeer, Paramaribo 1999. Inventarisatie definitief. Pagina 41 in: Eerste aanzet ontwateringsdoelstelling. xlii Intervieuw met Mevr. L. Krishnadath de Onder Directeur Planologische Dienst bij het Ministerie van Openbare werken en Verkeer. xliii Intervieuw met Dhr. Kadirbaks de Onder Directeur Ruimtelijke Ordening bij het Ministerie van Ruimtelijke Ordening Grond en Bosbeheer. xliv Intervieuw met Mevr. L. Krishnadath de Onder Directeur Planologische Dienst bij het Ministerie van Openbare werken en Verkeer. xlv Intervieuw met Dhr. Kadirbaks de Onder Directeur Ruimtelijke Ordening bij het Ministerie van Ruimtelijke Ordening Grond en Bosbeheer. xlvi Oosterbaan, R.J. Frequency and regression analysis of hydrologic data. Part 1: Frequency analysis. xlvii Van de Ven, H.M. 1999. Waterbeheersing in stedelijke gebieden. Pagina 171 in: Overstromingskans, Schaderisico en te stellen normen. xlviii Koot, A.C.J. 1977. Inzameling en transport van rioolwater. Pagina 39 in: Verhard en onverhard oppervlak, afvloeiingscoëfficiënt en vertragingsverschijnsel: Verhard en onverhard oppervlak xlix Van de Ven, H.M. 1999. Waterbeheersing in stedelijke gebieden. Pagina 111-113 in: Simulatie van het neerslagafvoerproces: Verliesmodellen. l Part 630 Hydrology National Engineering Handbook, United States Department of Agriculture, Natural Resources Conservation Service 2004. Chapter 10 Estimation of Direct Runoff from Storm Rainfall. li Part 630 Hydrology National Engineering Handbook, United States Department of Agriculture, Natural Resources Conservation Service 2004. Chapter 10 Estimation of Direct Runoff from Storm Rainfall: Development. lii Part 630 Hydrology National Engineering Handbook, United States Department of Agriculture, Natural Resources Conservation Service 2004. Chapter 9 Hydrologic Soil-Cover Complexes.
96
Referentie
liii
Part 630 Hydrology National Engineering Handbook, United States Department of Agriculture, Natural Resources Conservation Service 2009. Chapter 7 Hydrologic soil groups. liv Part 630 Hydrology National Engineering Handbook, United States Department of Agriculture, Natural Resources Conservation Service 2004. Chapter 9 Hydrologic Soil-Cover Complexes. lv Leersnyder M. 2012. Opmaak watertoets in Paramaribo- noord. Pagina 36-40 in: Meting. lvi Leersnyder M. 2012. Opmaak watertoets in Paramaribo- noord. Pagina 43-44 in: Meting: Verwerking. lvii Polak, B.M. e.a. 1989. Systematisch ontwerpen. Pagina 48- 51 in: Plaatskeuze, tracekeuze en ruimtelijke inpassing: zeefanalyse.
97
Bijlagen
BIJLAGEN
1
Bijlagen
Bijlage A: Wet- en regelgeving
De Planverordening De planverordening maakt onderscheid tussen ontwikkelingsgebieden, woongebieden en bijzondere gebieden. Het navolgende is een samenvatting van de belangrijkste aspecten aangaande deze verordening. De wetgever beoogt met de planverordening een goede ruimtelijke ordening van het grondgebruik te bevorderen, zowel op nationaal als regionaal vlak. Het beleid op dit vlak moet gebaseerd zijn op een nationaal ontwikkelingsprogramma 1. Op de kaarten behorende aan laatstgenoemd programma kan onderscheid gemaakt worden tussen ontwikkelingsgebieden, woongebieden en bijzondere beheersgebieden. Er zijn 3 planorganen betrokken bij de voorbereiding van nationale en regionale ontwikkelingsprogrammas, te weten: •
•
•
Het Planbureau. o Het planbureau heeft tot taak de minister, belast met de nationale en regionale planning, bij te staan ten aanzien van nationale en regionale ontwikkelingsprogrammas. De Plancoördinatie commissie. o De plancoördinatie commissie (interdepartementale adviescommissie voor coördinatie van de ontwikkelingsplanning) heeft een adviserende taak waarbij het accent moet liggen op het belang van de samenhang en de gerichtheid van het beleid. De Planraad. o Deze raad kan de minister (belast met de nationale en regionale planning) op verzoek of uit eigen beweging, adviseren ten aanzien van nationale en regionale planning.
Het secretariaat van de plancoördinatie commissie en de planraad berusten bij het planbureau.
1
Dit programma wordt voorbereid door het Planbureau.
2
Bijlagen
De Stedebouwkundige verordening De stedebouwkundige verordening heeft tot doel de stedebouwkundige bestemming en bebouwing van gronden te reguleren. Deze verordening heeft direct betrekking op de manier waarop de civiele infrastructuur, dus ook de fysieke waterhuishoudkundige structuren, worden ingepast binnen een gegeven ruimte. Het navolgende is een samenvatting van de belangrijkste aspecten aangaande deze verordening. De stedebouwkundige verordening schrijft structuurplannen, bestemmingsplannen en verkavelingsplannen voor. Hierbij vormen structuurplannen de basis voor bestemmingsplannen en laatstgenoemde de basis voor verkavelingsplannen (zie onderstaand figuur). Verkavelingsplannen
Bestemmingsplannen
Structuurplannen
Figuur Hierarchie van de stedebouwkundige wetgeving
Het Structuurplan In een Structuurplan wordt de toekomstige indeling van de grond naar zijn stedebouwkundige bestemming aangegeven. Het Ministerie van Openbare Werken en Verkeer ontwerpt het Structuurplan en hoort daarbij de Interdepartementale Coördinatie-Commissie voor de Ontwikkelingsplanning. Ook de Districts-raad of Districts-Commissaris wordt gehoord.
3
Bijlagen Het Bestemmingsplan In een Bestemmingsplan staat de geheel of gedeeltelijke uitwerking van een Structuurplan. Het Ministerie van Openbare Werken ontwerpt het Bestemmingsplan en hoort daarbij de Interdepartementale Coördinatie-Commissie voor de Ontwikkelingsplanning. Bestemmingsplannen bestrijken een of meerdere gebieden binnen het gebied waarvoor er een structuurplan geldt. Met een bestemmingsplan worden onderstaande doelen beoogt: • •
Voorkomen dat een terrein minder geschikt gemaakt wordt voor de realisering van de daaraan gegeven bestemming. Bescherming en handhaving van een gerealiseerde bestemming.
Voor zover het gebieden betreft, die in de eerstkomende fase voor bebouwing en aanmerking komen, kunnen in een bestemmingsplan detailvoorschriften worden aangegeven betreffende onder meer de afwatering. Verkavelingsplan De verkavelaar kan pas overgaan tot verkavelen indien deze beschikt over een verkavelingsvergunning. Het verkavelingsplan moet schriftelijk worden ingediend door de eigenaar of andere zakelijk gerechtigde (zie Stedebouwkundige Verordening Artikel 8 Lid 1 i). Deze vergunningsaanvraag moet voorzien worden van: •
• • •
Een ontwateringsplan, compleet met berekening, voor zowel open als gesloten rioleringen (interne bergingscapaciteit, hemelwaterberging en oppervlakte aan open watergangen, tussen afstand straatkolken/ inspectieputten, toe te passen duikers inclusief funderingsplan, keermuren, type afvalwater hetzij huishoudelijk/ industrieel, aansluiting op extern afvoersysteem en onderhoudsstroken). Een designrapport voor wegverharding (profiel en berekening grondonderzoek). Een goede profieltekening en hoogte lijnen kaart, in M. NSP of M. PP (slootprofielen, bodemhoogte, verloop afvoersysteem, taludhelling open afvoersysteem). Een berekening opsturen waaruit blijkt dat de bergings capaciteit 10% is van de totale oppervlakte.
Er bestaan verder ook nog algemene richtlijnen voor de uitvoering van rioleringswerken.
4
Bijlagen
Algemene richtlijnen voor de uitvoering van rioleringswerken in verkavelingsplannen 1. De betonbuizen dienen te voldoen aan de eisen gesteld, gesteld de normaalvoorschriften N70 en N370 van de H.C.N.N., kwaliteit 2. 2. De buizen dienen te worden gesteld op een fundering zoals aangegeven op de tekening AA3566- 011 PL. 3. De naadlichting dient te geschieden met moffenkit en riool bandage t.w. voor Ø 15, Ø 20 en Ø 30 ter breedte van 10cm voor Ø 40, Ø 50 en Ø 60 ter breedte van 15cm; voor Ø 80 en groter ter breedte van 20cm. De band wordt met een gasbrander of brandlamp verwarmd en daarna vastgedrukt. 4. In de rioolstrengen dienen op onderlinge afstanden afhankelijk van de diameter van de buis, zoals aangegeven op de rioleringstekening, gemetselde putten te worden gebouwd van konstruktie zoals aangegeven op de tekening AA35- 66- 011 PL. 5. De trottoirranden moeten bestaan uit voorgefabriceerde elementen ter lengte van tenminste 1 meter welke op een goede ingeklonken ondergrond op de juiste hoogte moeten worden gebracht. In de bochten dienen afhankelijk van de straal bogen elementen te worden toegepast. Ter plaatse van de straatkolken kan eventueel van voorgefabriceerde betonnen inlaat elementen gebruik worden gemaakt. 6. Bij elk tangentpunt van de bogen in de trottoirranden dient een straatkolk te worden geplaatst. De rechtstand tussen 2 punten te verdelen in onderlinge afstanden van maximaal 20 meter. 7. Straatkolkaansluitingen op de riolering dienen gemaakt ta..den middels Ø15 en zoveel mogelijk met gestandariseerde opzetpotjes. 8. Putten voor de aansluiting van één perceel dienen binnenwand afmetingen van 40×40cm te bezitten. Indien meerdere aansluitingen in 1 put samen komen, dienen deze afmetingen vergroot te worden. 9. Perceelputten moeten rechtstreeks op het riool worden aangesloten middels buizen Ø15; indien echter meerdere percelen op de put samenkomen, moeten buizen van Ø20 toegepast worden. De aansluiting op het riool geschiedt d.m.v. opzetpotjes. 10. De perceelputten moeten voorzien zijn van een zandvang voor de aansluiting op het hoofdriool tenminste 20cm diepte. De uitvoering van het in te dienen Rioleringsplan, dient conform deze “Algemene richtlijnen” te geschieden. Deze “Algemene richtlijnen” worden o.a. gebruikt om de verkavelings vergunning aanvraag te toetsen. Uitvoering van aan te geven wijzigingen tijdens de uitvoering, zijdens het controlerend personeel van het Ministerie van Openbare Werken, is overigens toegestaan.
5
Bijlagen Artikel 7 Lid 3 van de Stedebouwkundige verordening schrijft voor dat de Minister van Openbare Werken bij de behandeling van het verkavelingsplan rekening behoort te houden met de te verwachten ontwikkeling op de omliggende gronden. Het verkavelingsplan kan om de volgende redenen geen goedkeuring ontvangen van de Minister (Zie Stedebouwkundige Verordening ii): • • •
Wanneer het verkavelingsplan indruist met het bestemmingsplan van het betreffende gebied. Wanneer het te verkavelen terrein wegens zijn gesteldheid of wegens zijn vor en afmetingen, ongeschikt is voor de daarop voorgenomen bebouwing. Wanneer de voorgenomen bebouwing uit het oogpunt van het algemeen belang ernstig bezwaar zou opleveren wegens onvoldoende aansluiting aan bestaande bebouwing of wegens het ontbreken van de nodige voorzieningen van openbaar nut, terwijl daarin redelijkerwijze niet op kort termijn of slechts met onevenredig hoge kosten is te voorzien.
Verder kan de Minister voorwaarden verbinden aan de goedkeuring van een plan aangaande waterlopen (zie Stedebouwkundige Verordening iii).
6
Bijlagen
Bijlage B: Voorbeeld Curve Number tabel
7
Bijlagen
Referentie Bijlage A i
Landsverordening van 21 juli 1972 houdende regelingen betreffende de stedenbouwkundige bestemming en bebouwing van gronden (Stedenbouwkundige Verordening) in: Afdeling IV Verkavelingsplannen, Artikel 7 Lid 3. ii Landsverordening van 21 juli 1972 houdende regelingen betreffende de stedenbouwkundige bestemming en bebouwing van gronden (Stedenbouwkundige Verordening) in: Afdeling IV Verkavelingsplannen, Artikel 9. iii Landsverordening van 21 juli 1972 houdende regelingen betreffende de stedenbouwkundige bestemming en bebouwing van gronden (Stedenbouwkundige Verordening) in: Afdeling IV Verkavelingsplannen, Artikel 10 Lid 1.
8