Heleen van der Stege, Marjolein Straasheijm & Els Rietveld
Onderzoek naar onderwijsondersteunende behandelingen in het cluster 4 onderwijs1
SAMENVATTING Leerlingen in het cluster 4 onderwijs met autismespectrumstoornissen hebben vaak ook te maken met bijkomende problemen als angst- en depressieve gevoelens. Om leerlingen hier beter mee om te leren gaan worden kortdurende behandelingen gegeven door behandelaars van de CED-Groep. De behandelingen zijn gebaseerd op de cognitieve gedragstherapie en worden zowel in groepsverband als individueel gegeven. In een verkennend onderzoek2 naar de behandeling van 58 leerlingen is het probleemgedrag en de sociaal-emotionele ontwikkeling van deze leerlingen in kaart gebracht voor en na de behandeling. Genormeerde instrumenten over het probleemgedrag en de sociaalemotionele ontwikkeling zijn ingevuld door de ouders en de leerkrachten. Leerlingen vertonen na de behandeling een significante afname van het totale probleemgedrag. Ook op de subschalen angstig depressief gedrag, teruggetrokken depressief gedrag en sociale problemen zijn significante verbeteringen te zien.
Doel van het onderzoek is om te exploreren in hoeverre een kortdurende groepsbehandeling bijdraagt aan het verminderen van angst en depressieve gevoelens van leerlingen met een autismespectrumstoornis in het cluster 4 onderwijs
1 Inleiding Autismespectrumstoornissen worden steeds vaker vastgesteld (Shattuck, 2006). De prevalentie van autismespectrumstoornissen wordt, naar aanleiding van een studie in Engeland waar 56.946 negen- en tienjarige leerlingen gescreend zijn, geschat op 116,1 gevallen per 10.000 kinderen (Baird, Simonoff & Pickles, 2006). Bij ruim 1% van de kinderen in de lagereschoolleeftijd is er sprake van een autismespectrumstoornis. Bij autismespectrumstoornissen kan er sprake zijn van een verminderd vermogen tot communiceren, verminderd vermogen tot sociaal contact en de neiging tot het vertonen van stereotiep gedrag. Oorzaken van autismespectrumstoornissen zijn multifactorieel en genetisch. Bij autismespectrumstoornissen komen comorbide stoornissen veel voor. Simonoff et al. (2008) toonden aan dat bij 70% van de adolescenten met een autismespectrumstoornis minstens één comorbide stoornis aanwezig was. Behandeling is daarom met name gericht op het omgaan met de aandoening en op het verminderen van comorbide symptomen, zoals angsten stemmingsstoornissen (Levy, Mandell & Schultz, 2009; Rieffe, Pouw, Schnetz, Van Zijp & Meerum Terwogt, 2011).
199 Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 53 (2014) 199-209
Leerlingen met psychische stoornissen, zoals autismespectrumstoornissen, komen in Nederland vaak terecht in het cluster 4 onderwijs. In dit onderwijs is deze stoornis de meest voorkomende diagnose (Stoutjesdijk & Scholte, 2009). Cluster 4 onderwijs biedt deze leerlingen een speciaal afgestemd onderwijsaanbod en extra begeleiding en behandeling met als doel de mogelijkheden voor een succesvolle schoolcarrière te vergroten. Om de leerkrachten hiervoor handvatten te geven is Wijzer Onderwijs Autisme ontwikkeld, waarbij zij mogelijkheden krijgen aangeboden om het leerkrachtgedrag af te stemmen op de behoeften van de leerlingen (Zwijnenburg, Straasheijm-van der Have & Van de Sluis, 2004). Naast de aanpak Wijzer Onderwijs Autisme (door leerkrachten gegeven) geven behandelaars van de CED-Groep (orthopedagoog-generalist, gz-psycholoog en een psychotherapeut) kortdurende behandelingen aan leerlingen met speciale onderwijsbehoeften in het cluster 4 onderwijs. Op De Piloot, een school voor cluster 4 onderwijs, worden groepsbehandelingen en individuele behandelingen gegeven aan leerlingen met autismespectrumstoornissen met bijkomende problemen zoals angst en depressiviteit. Een verklaring voor deze vaak voorkomende stoornissen is gelegen in het feit dat deze kinderen moeite hebben met het reguleren van de eigen emoties (Rieffe, Meerum Terwogt & Kotronopoulou, 2007). In schooljaar 2009 is, met financiering van de dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) van de gemeente Rotterdam, gestart met een inventariserend en explorerend onderzoek naar de ontwikkeling van leerlingen die gebruikmaken van een kortdurende groepsbehandeling in De Piloot. De groepsbehandeling is gebaseerd op principes uit de cognitieve gedragstherapie. Voordeel van een groepsbehandeling is dat leerlingen feedback krijgen van elkaar en door ‘modeling’ gewenst gedrag van elkaar kunnen overnemen. Bovendien is het werken met groepen efficiënt en is er op het gebied van de behandeling van angststoornissen geen verschil in effectiviteit tussen groepsbehandeling en individuele training (Flannery-Schroeder & Kendall, 2000; Liber et al., 2008). Doel van het onderzoek is om te exploreren in hoeverre een kortdurende groepsbehandeling bijdraagt aan het verminderen van angst en depressieve gevoelens van leerlingen met een autismespectrumstoornis in het cluster 4 onderwijs.
2 Opzet van het onderzoek 2.1 Cluster 4 onderwijs De Piloot en onderzochte groep De Piloot heeft nauwe banden met de CED-groep. De CED-Groep is een onderwijsadviesdienst met onder andere een afdeling Onderzoek & Innovatie, die een Pedologisch Instituutfunctie heeft. Leerlingen in het cluster 4 onderwijs hebben speciale onderwijsbehoeften als gevolg van een gediagnosticeerde ontwikkelingsstoornis. Uit een analyse van de diagnoses van 286 12-jarige schoolverlaters van De Piloot bleek dat 58% een stoornis had in het autistisch spectrum (ASS), 20% van de leerlingen had de diagnose ADHD, 9% een combinatie van ASS en ADHD en bij 13% van de leerlingen was er sprake van andere problematiek zoals een hechtingsstoornis, een gedragsstoornis, een specifieke angststoornis of een niet nader omschreven stoornis (Van der Stege, 2012). 2.2 Design In 2009 is gestart met de groepsbehandelingen van leerlingen met een autismespec-
200
trumstoornis in het cluster 4 onderwijs. Om te weten of deze aanpak vruchtbaar was en de problematiek verminderde, is een explorerend onderzoek van start gegaan, waarbij genormeerde gedragsvragenlijsten met betrekking tot gedragsproblemen en sociale emotionele problemen zijn ingevuld door de ouders en de leerkrachten voorafgaand aan de behandeling en na de behandeling. De vragenlijsten werden na afloop van de behandeling aan de leerkracht en de ouders verstrekt en binnen drie weken ingevuld. Verschillen tussen de gemiddelden van de voor- en nametingen worden getoetst op significantie met de t-toets voor gepaarde waarnemingen. 2.3 Procedure Zoals aangegeven hebben veel leerlingen in het cluster 4 onderwijs van De Piloot te maken met autismespectrumstoornissen. Leerkrachten maken in de groep gebruik van de werkwijze Wijzer Onderwijs Autisme om het leerkrachtgedrag af te stemmen op de behoeften van de leerlingen. Als dit probleemgedrag langdurig aanhoudt of verergert, kan de leerkracht/intern begeleider in samenspraak met de ouders voorstellen om de leerling bij de Commissie van Begeleiding (CvB) aan te melden voor een kortdurende behandeling. De CvB beoordeelt of behandeling wenselijk is. Als de CvB en de ouders instemmen, volgt er een intakegesprek met alle betrokkenen. Tijdens de intake wordt bekeken wanneer en op welke wijze de behandeling door een behandelaar gestart kan worden. In dit onderzoek gaat het om leerlingen met de diagnose autismespectrumstoornis, gediagnosticeerd aan de hand van de criteria geformuleerd in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, DSM-IV-TR (American Psychiatric Association, 2007). Leerlingen met een autismespectrumstoornis met een bijkomend probleem op het gebied van angst en depressie zijn in het onderzoek geïncludeerd als zij een score hebben in het klinische of subklinische gebied met betrekking tot angst of teruggetrokken of depressief gedrag, gerapporteerd door de ouders met de Child Behavior Checklist (CBCL) in de voormeting of door de leerkracht met de Teacher’s Report Form (TRF). We spreken wel van angst- en stemmingsstoornissen omdat dit in de CBCL en TRF ook zo genoemd wordt, maar het comorbide probleemgedrag is in die zin geen stoornis die gediagnosticeerd is door een professional aan de hand van de DSM-IV-TR. Bij de behandeling van probleemgedrag die wordt ingezet bij angststoornissen, teruggetrokken gedrag, omgang met autisme, depressie en sociale stoornissen wordt gebruikgemaakt van verschillende programma’s. 2.4 Onderwijsondersteunende behandelingen Behandelingen kunnen individueel plaatsvinden of in kleine groepen. De groepsessies met drie tot acht leerlingen bestaan doorgaans uit negen bijeenkomsten. Bij een individuele behandeling kan het aantal sessies ook oplopen tot twintig al naargelang de problematiek van de leerlingen. De behandeling vindt binnen een halfjaar plaats. In schooljaar 2008/2009 is gestart om Het Vrienden-programma (Utens, Nijs & Ferdinand, 2000) aan te bieden. Dit is een protocollair, cognitief gedragstherapeutisch programma voor de behandeling van jonge kinderen met angststoornissen en depressieve klachten. Het programma bestaat uit twaalf sessies van 45 minuten. Het programma Fijn: Vrienden! (Utens, 2011) is speciaal ontwikkeld voor leerlingen tot en met zeven jaar. Dit programma is vanaf 2011 aangeboden.
201
In het aanbod aan behandelingen is afgelopen jaren meer diversiteit gekomen. Zo is ook gebruikgemaakt van de volgende programma’s: • Ik ben speciaal, psycho-educatie voor mensen met autisme (Vermeulen, 2005). • Ik en autisme, thuis en op school, psycho-educatie voor kinderen en jongeren met autisme (Kordelaar & Zwaan, 2009). • Je bibbers de baas, een programma voor faalangsttraining (Van der Zalm-Grisnich, 2009). • Denk goed, voel je goed, cognitieve gedragstherapie voor kinderen en jongeren (Stallard, 2006). Sommige van bovengenoemde programma’s zijn protocollair. Het protocol verschaft een gestandaardiseerde aanpak. Voor leerlingen in het cluster 4 onderwijs moest het bestaande materiaal altijd aangepast worden. De uitgangspunten van de programma’s bleven echter gehandhaafd. De aanpassingen hadden betrekking op het niveau (simpel en helder) en de structuur. Uiteindelijk hebben de aanpassingen ertoe geleid om een therapieprogramma te ontwikkelen speciaal voor deze groep leerlingen. Het programma bestaat uit negen bijeenkomsten waarbij vanuit de cognitieve gedragstherapie (CGT) de leerlingen geleerd wordt om gedrag hanteerbaar te maken door onderscheid te maken tussen gebeurtenissen en gedachten en om gevoelens te herkennen: welke gedachten roepen bepaalde gevoelens op en tot welk gedrag kan dit leiden. Ten slotte wordt ook gekeken naar de gevolgen van het gedrag. Schematisch wordt dit weergegeven met de 5 G’s: Gebeurtenissen g Gedachten g Gevoelens g Gedrag g Gevolg. Volgens dit schema kan gedrag hanteerbaar worden gemaakt door te werken aan irrationele of beangstigende gedachten die voorafgaan aan gedrag. Korte omschrijving van de inhoud van de 5 G’s (zeven bijeenkomsten met twee herhalingsbijeenkomsten): 1 Iedereen is anders: Leren dat niet iedereen boos, blij, bang en verdrietig wordt door dezelfde dingen. 2 Gevoelens: Lichaamstekens kunnen herkennen bij jezelf. 3 Gebeurtenissen en gevoelens: leren dat bij elke gebeurtenis een gevoel hoort. 4 Gebeurtenissen, gedachten en gevoelens: gedachten kunnen benoemen. 5 Gebeurtenissen, gedachten, gevoelens, gedrag en gevolg: gedrag kunnen benoemen. 6 Stappenplan: Stop – Denk – Doe. Stop zeggen tegen jezelf, denken ‘ik wil me prettiger voelen’ en ademhalingsoefeningen doen. 7 Verschil tussen helpende en niet-helpende gedachten ontdekken. Leren om niethelpende gedachten om te zetten in helpende gedachten. Met uitleg, voorbeelden, groepsgesprekken en opdrachten wordt kinderen en jongeren geleerd om te gaan met negatieve emoties en de daarbij behorende gedragingen. De 5 G’s worden ook ingezet bij individuele trajecten. 2.5 Meetinstrumenten Voorafgaand aan de behandeling en na afronding van de behandeling worden ten aanzien van het gedrag van de leerling toetsgegevens verzameld. Dit gebeurt met verschillende meetinstrumenten die worden ingevuld door de leerkracht en de ouder. Instrumenten met betrekking tot sociaal-emotionele ontwikkeling en gedragsproblemen zijn de TRF, de CBCL en de Sociaal-Emotionele Vragenlijst (SEV).
202
De TRF meet kinderpsychiatrisch probleemgedrag van kinderen in de leeftijd van 6 tot en met 18 jaar (Achenbach & Rescorla, 2001; Nederlandse vertaling door Verhulst, Van der Ende & Koot, 1997). De leerkracht beoordeelt 112 probleemgedragingen, zoals ‘Voelt zich waardeloos of minderwaardig’, ‘Is te angstig of te bang’, ‘Gesloten, houdt dingen voor zichzelf’ etc. en geeft de frequentie hiervan aan op een driepuntsschaal (antwoordcategorieën: 0 = helemaal niet, 1 = een beetje of soms en 2 = duidelijk of vaak). Hoe hoger de score, des te meer er sprake is van probleemgedrag. De scores worden omgerekend naar T-scores. T-scores zijn genormaliseerde standaardscores met een gemiddelde van 50 en een standaardafwijking van 10. Een totaalscore van probleemgedrag (uitgedrukt in een T-score) tot en met 59, wordt beschouwd als normaal gedrag, een T-score van 60 tot en met 63 wordt beschouwd als sub-klinisch gedrag en een T-score van 64 en hoger als klinisch gedrag. Voor alle subschalen met specifiek probleemgedrag zoals bijvoorbeeld ‘angstig, teruggetrokken gedrag’ of ‘sociale problemen’ geldt een andere verdeling: een T-score tot en met 64 wordt beschouwd als normaal gedrag, een T-score van 65 tot en met 68 als subklinisch en een T-score van 69 en hoger als klinisch gedrag. Door de TRF wordt duidelijk hoe de leerkracht tegen het gedrag van de leerling aankijkt en hoe ernstig de problematiek wordt ingeschat. Deze lijst geeft een totaalscore voor het probleemgedrag, en er zijn de volgende subschalen in het onderzoek meegenomen: teruggetrokken gedrag, angstig depressief gedrag, sociale problemen, denkproblemen en aandachtsproblemen. Gedragsproblematiek en sociaal-emotionele problematiek van de kinderen worden ook gemeten aan de hand van een lijst die door de ouders wordt ingevuld: de CBCL. Dit is een gedragsvragenlijst voor kinderen in de leeftijd van 6 tot 18 jaar (Achenbach & Rescorla, 2001; Nederlandse vertaling door Verhulst, Van der Ende & Koot, 1996). De ouders geven bij 112 probleemgedragingen aan of dit voorkomt of niet (antwoordcategorieën: 0 = helemaal niet, 1 = een beetje of soms en 2 = duidelijk of vaak). Voor een groot deel komen de gedragingen uit de TRF en de CBCL overeen. Bij de CBCL worden dezelfde onderdelen meegenomen, namelijk de totaalscore voor het probleemgedrag en de volgende subschalen: teruggetrokken gedrag, angstig depressief gedrag, sociale problemen, denkproblemen en aandachtsproblemen. Zowel de leerkracht als de ouder wordt ook gevraagd de SEV van Scholte & Van der Ploeg (2005) in te vullen. De SEV wordt gebruikt om te bepalen of kinderen kernsymptomen vertonen van de belangrijkste kinderpsychiatrische stoornissen in de DSM-IV (American Psychiatric Association, 1994). De SEV wordt zowel door de ouder als de leerkracht ingevuld. Het betreft een gedragsvragenlijst met 72 items om kinderpsychiatrische stoornissen in beeld te brengen: 18 items betreffen gedrag rond aandachtstekort-hyperactiviteit (ADHD), 26 items rond sociaal probleemgedrag (ODD, oppositioneel-opstandig gedrag, en CD, agressief en anti-sociaal gedrag), 18 items rond angstig-stemmingsverstoord gedrag en 10 items rond autistisch gedrag (antwoordcategorieën: 0 = niet, 1 = af en toe, 2 = geregeld, 3 = vaak, 4 = zeer vaak). Hoe hoger de score, des te meer probleemgedrag er wordt gesignaleerd.
Er bestaat een significante afname van angstig depressief gedrag en teruggetrokken, depressief gedrag gerapporteerd door de leerkrachten en de ouders. Dit is gemeten met de TRF en de CBCL
203
3 Resultaten In de beschrijving van de resultaten komen de achtergrondgegevens van de leerlingen aan bod en de gemiddelde scores van de leerkrachten en de ouders die het gedrag van de leerlingen hebben beoordeeld op de schalen voor angst- en stemmingsstoorissen op de TRF, de CBCL en de SEV. 3.1 Leerlingen die deelnemen aan de behandeling en het onderzoek In totaal hebben 58 leerlingen met een diagnose met een autismespectrumstoornis met een bijkomende angst- of stemmingsstoornis deelgenomen aan een groepsbehandeling. In Tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de achtergrondgegevens van de leerlingen. Tabel 1 Overzicht deelnemende leerlingen met een autismespectrumstoornis aan de groepsbehandelingen Totaal Aantal leerlingen
58
Sekseverdeling
48 jongens en 10 meisjes
Leeftijd min - max
6;0 - 15;2 jaar
Gemiddelde leeftijd
10;4 (SD = 25 maanden)
IQ-verdeling
40 leerlingen met gemiddelde intelligentie 17 leerlingen met benedengemiddelde intelligentie 1 leerling met een bovengemiddelde intelligentie
Diagnose
55 ASS en 3 ASS gecombineerd met ADHD
Soort onderwijs
53 leerlingen speciaal onderwijs en 5 leerlingen vso
Behandeling
9 groepen en 11 leerlingen individueel behandeld
In de periode januari 2009 tot september 2013 hebben 58 leerlingen, die geïncludeerd zijn in het onderzoek, aan een onderwijsondersteunende behandeling deelgenomen. Omdat is gebleken (Liber et al., 2008) dat er geen verschil is in effect tussen leerlingen die groepstherapie krijgen en leerlingen die individuele therapie krijgen, zijn de gegevens van deze twee behandelmethodes samengevoegd. In totaal zijn 11 leerlingen individueel behandeld en 48 leerlingen in kleine groepjes. Achtentwintig leerlingen namen deel aan het Vriendenprogramma of Fijn Vrienden. Vijf leerlingen kregen psycho-educatie om met autisme om te gaan (Ik en Autisme en Ik ben Speciaal), twee leerlingen volgden een faalangsttraining Je bibbers de baas, vijf leerlingen kregen Denk goed, voel je goed aangeboden. Ten slotte volgden 18 leerlingen een cognitief gedragstherapeutisch programma De 5 G’s, speciaal ontwikkeld voor de leerlingen in het cluster 4 onderwijs. De gemeenschappelijke noemer van de programma’s is de cognitieve gedragstherapie en dat leerlingen op basis daarvan wordt geleerd om probleemgedrag op het gebied van angst, teruggetrokken of depressief gedrag hanteerbaar te maken. 3.2 Angst- en stemmingsstoornissen beoordeeld door leerkrachten en ouders In Tabel 2 worden de gemiddelden gepresenteerd van de scores van leerkrachten en ouders die het gedrag hebben beoordeeld van de leerlingen op de desbetreffende schalen van de TRF en de SEV. Alleen complete sets vragenlijsten met een voor- en nameting zijn in de analyse meegenomen.
204
Tabel 2 G emiddelde T-scores voor angst- en stemmingsstoornissen van leerlingen met een autismespectrumstoornis beoordeeld door leerkrachten en ouders, gemeten met de TRF, de CBCL en de SEV (N=58) Voormeting
Nameting
Toetsing (t)
M
SD
M
SD
N
Angstig depressief
67,7
7,5
65,1
8,6
53
2,14
,037
*
Teruggetrokken depressief
61,6
6,7
58,6
6,1
53
3,17
,003
**
Sociale problemen
64,4
8,0
61,1
6,6
53
2,72
,009
**
Denkproblemen
60,4
8,4
59,1
8,7
53
0,97
,336
ns
Aandachtsproblemen
60,6
7,8
58,7
6,4
53
1,88
,066
ns
Totaalscore probleemgedrag
64,3
8,5
61,3
7,2
53
2,59
,012
*
p
sign
Kolom weg
Oordeel leerkrachten (TRF)
Oordeel ouders (CBCL) Angstig depressief
65,9
9,8
62,5
8,9
46
2,68
,010
*
Teruggetrokken depressief
66,8
9,9
63,8
8,9
46
2,88
,006
**
Sociale problemen
68,6
9,2
65,5
8,1
46
2,69
,010
*
Denkproblemen
66,9
8,3
66,4
9,8
46
0,44
,658
ns
Aandachtsproblemen
67,5
10,4
64,9
9,6
46
2,27
,028
*
Totaalscore probleemgedrag
67,4
8,1
64,8
9,4
46
2,57
,013
*
Angst- en stemmingsstoornissen
24,7
12,5
14,2
8,6
41
4,42
,000
***
Aandachtsstoornissen
25,7
14,9
22,5
16,0
24
1,21
,235
ns
Oppositioneel-opstandig gedrag
21,2
18,4
17,1
15,6
24
1,87
,073
ns
Pervasieve ontwikkelingsstoornis
13,2
6,1
9,7
6,8
23
1,81
,083
ns
Angst- en stemmingsstoornissen
25,7
14,6
19,6
13,2
36
4,82
,000
***
Aandachtsstoornissen
33,5
16,6
31,0
17,7
23
1,47
,155
ns
Oppositioneel-opstandig gedrag
24,5
16,8
22,1
15,1
23
1,85
,076
ns
Pervasieve ontwikkelingsstoornis
13,4
8,5
11,2
6,0
22
2,09
,048
*
Oordeel leerkrachten (SEV)
Oordeel ouders (SEV)
*** = p < .001, ** = p < .01, * = p < .05, ns = niet significant
Indicaties voor kinderpsychiatrische problematiek worden gemeten met de TRF en de CBCL en weergegeven in de T-score. Een score van 65 of lager heeft betrekking op normaal gedrag. Een T-score van 70 of hoger heeft betrekking op klinisch gedrag. Een T-score tussen de 65 en 70 wordt beschouwd als sub-klinisch gedrag. In Tabel 2 is af te lezen dat de indicaties voor kinderpsychiatrische problematiek in de nameting zijn gedaald en er is sprake van het vaker voorkomen van ‘normaal’ gedrag. Er bestaat een significante afname van angstig depressief gedrag en teruggetrokken, depressief gedrag gerapporteerd door de leerkrachten en de ouders. Dit is gemeten met de TRF en de CBCL.
205
Wanneer het probleemgedrag wordt beoordeeld aan de hand van de SEV, dan zien we een sterke en significante daling van het angstig en stemmingsverstoorde gedrag zowel gerapporteerd door ouders als door leerkrachten.
In het onderhavige onderzoek zien we dat zowel ouders als leerkrachten van mening zijn dat het probleemgedrag van de leerlingen verbetert
4 Conclusie en discussie Leerlingen in het cluster 4 onderwijs hebben geprofiteerd van de onderwijsondersteunende behandeling. Er is een duidelijke afname van probleemgedrag in de periode dat de behandeling plaatsvond. Het totaal aan gemeten probleemgedrag met betrekking tot angst of depressiviteit is significant afgenomen na de behandeling. Dit wordt zowel door de leerkracht aangegeven als door de ouder. Ook op subschalen angstig depressief gedrag, teruggetrokken depressief gedrag en sociale problemen waren significante verbeteringen te zien. Aandachtsproblemen waren niet op alle testen significant verbeterd. Denkproblemen lieten geen significante verschillen zien. In Tabel 3 zijn de resultaten met betrekking tot het probleemgedrag op alle schalen samengevat. Tabel 3 O verzicht resultaten van verbetering van probleemgedrag van leerlingen gemeten met de TRF, CBCL en SEV Test
Resultaat
Leerkracht
Ouder
TRF/CBCL
Angstig depressief gedrag
**
**
Teruggetrokken depressief gedrag
**
***
Sociale problemen
*
*
Denkproblemen
ns
ns
Aandachtsproblemen
**
**
Totaalscore probleemgedrag
**
***
Angst- en stemmingsstoornissen
**
***
Aandachtsstoornissen
ns
*
Oppositioneel-opstandig gedrag
ns
**
Autismespectrumstoornis
ns
*
SEV
*** = p < .001, ** = p < .01, * = p < .05, ns = niet significant
Leerkrachten en ouders Zowel leerkrachten als ouders zien het probleemgedrag verminderen (gemeten met de TRF en de CBCL). Bij ouders is dit effect zelfs nog sterker dan bij leerkrachten. Wanneer het probleemgedrag wordt gemeten aan de hand van de SEV rapporteren leerkrachten minder verbeteringen dan ouders. Leerkrachten zagen alleen verbete206
ringen op het gebied van angst en stemmingsstoornissen. Ouders rapporteerden ook verbeteringen bij aandachtsstoornissen, oppositioneel-opstandig gedrag en autismespectrumstoornissen. Dit heeft wellicht ook te maken met het feit dat ouders de stoornis bij aanvang, voorafgaand aan de behandeling, zwaarder hebben beoordeeld dan leerkrachten. De aard en de mate van de ernst van de problematiek van de leerlingen kan door leerkrachten en ouders verschillend worden ervaren. Uit onderzoek van Scholte, Van Berckelaer-Onnes en Quartel (2005) was al bekend dat leerkrachten en ouders uiteenlopende meningen kunnen hebben over problematiek gemeten met de TRF, de CBCL en de SEV. Normaal gedrag heeft een kleine range om te verbeteren, maar als het probleemgedrag voorafgaand aan de behandeling zwaarder wordt ingeschat, is er ook een grotere reikwijdte om positieve veranderingen op de SEV en de CBCL aan te geven. In Tabel 3 is af te lezen dat de veranderingen in probleemgedrag gemeten met de SEV wel significant zijn bij de beoordelingen door ouders en niet door leerkrachten. Voor een evenwichtige meting is het belangrijk om zowel de visie van de ouders als van leerkrachten in een effectonderzoek te belichten. Voor het onderzoek is de medewerking nodig van leerlingen, ouders en leerkrachten. Het invullen van vragenlijsten is een belasting. Met name ouders zijn niet altijd te motiveren om tweemaal een CBCL in te vullen. Het aantal formulieren dat door de ouders is ingevuld is lager dan het aantal formulieren dat door de leerkrachten is ingevuld. In het geval van oudere leerlingen verdient het aanbeveling om in een vervolgonderzoek meer gebruik te maken van de Youth Self Report (YRS) (Verhulst & Van der Ende, 2004) die door de leerlingen in de leeftijd van 11 tot en met 18 jaar zelf ingevuld kan worden. De behandelingen genoemd in paragraaf 3.3 lijken in het cluster 4 onderwijs veelbelovend te zijn om probleemgedrag te verminderen zodat leerlingen beter in staat zijn om van het onderwijs te profiteren. Enige voorzichtigheid is hier op zijn plaats. De positieve resultaten van het onderhavige onderzoek leveren geen hard bewijs voor de effectiviteit. Omdat bij het onderhavige onderzoek geen controlegroep kon worden betrokken, kan er niet met zekerheid gezegd worden of de vermindering van angst- en stemmingsstoornissen toe te schrijven is aan de behandelingen. De vermindering van het probleemgedrag kan ook toegeschreven worden aan het cluster 4 onderwijs zelf, dat de leerlingen adequate ondersteuning biedt. Ook de leerlingen kunnen naarmate de tijd verstrijkt meer grip krijgen op gevoelens en gedrag. Met een follow-up meting zou onderzocht kunnen worden of de positieve gevolgen van de behandelingen ook op langere termijn zichtbaar blijven. Dit lag echter buiten de mogelijkheden van dit onderzoek. Voor een onderzoek naar effectiviteit van de onderwijsondersteunende behandelingen zou een gecontroleerde gerandomiseerde studie het meeste bewijs leveren. De behandeling van deze groep leerlingen in het (v)so staat echter geen gerandomiseerd design toe. Zo is het ethisch onwenselijk om leerlingen in een controlegroep behandeling te ontzeggen of behandeling in een veel later stadium aan te bieden (als er gebruikgemaakt zou worden van zogenaamde wachtlijstgroepen). Bovendien gaat het in dit onderzoek om kleine groepen leerlingen per schooljaar. De schooljaren verschillen van elkaar omdat ook het speciaal onderwijs zelf in de loop der jaren verandert. Ook behandelingen veranderen in de loop der jaren. Gz-psychologen en orthopedagogen maken gebruik van nieuwe inzichten en nieuw materiaal om de leerlingen de beste 207
hulp te kunnen bieden. Zo wordt gebruikgemaakt van veelbelovende interventies, die worden aangepast aan de leerlingen in het (v)so met specifiek probleemgedrag. Het cluster 4 onderwijs biedt een optimale omgeving waar leerlingen zich kunnen ontwikkelen. Zo melden Scholte, Van Berckelaar-Onnes en Oudheusden (2007), die in hun onderzoek 200 leerlingen op cluster 4 scholen hebben gevolgd, dat leerlingen met autisme en ADHD wat betreft hun stoornisspecifieke gedragsproblemen een positieve ontwikkeling doormaken volgens de leerkrachten. Ouders rapporteerden in deze studie echter geen significante afname van het probleemgedrag in die studie. In het onderhavige onderzoek zien we dat zowel ouders als leerkrachten van mening zijn dat het probleemgedrag van de leerlingen verbetert. Hieruit kunnen we concluderen dat er een draagvlak is om onderwijsondersteunende behandelingen in te zetten in het cluster 4 onderwijs. Het gaat hierbij niet om een grote groep leerlingen. Een kortdurende behandeling wordt slechts bij 10% van de leerlingen met specifiek probleemgedrag in het cluster 4 onderwijs aangeboden. De behandeling wordt alleen gestart als door alle betrokkenen toegevoegde waarde wordt verwacht. Het kunnen blijven aanbieden van dergelijke behandelingen verdient dan ook aanbeveling.
G E R A A D PLEEGDE LITERATUUR Zie hiervoor http://tvodigitaal.nl – mei – ‘Artikelen, Columns, Mededelingen’. N OT E N 1 2
Met dank aan de dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) van de Gemeente Rotterdam voor de financiële ondersteuning. Met dank aan de leerlingen van De Piloot en hun ouders en leerkrachten.
O VE R D E AUTEURS Heleen van der Stege is orthopedagoog en in 1997 gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam op een onderzoek naar denkbeelden van ouders over de ontwikkeling van hun kind. Ze heeft na haar promotie tien jaar gewerkt voor de Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind (NSDSK) en deed onderzoek naar jonge kinderen met taalstoornissen. Momenteel doet zij onderzoek op het gebied van onderwijs, jeugdzorg en gezondheidszorg en is sinds 2008 als senior onderzoeker werkzaam bij de CED-groep. E-mail:
[email protected] Marjolein Straasheijm is orthopedagoog/GZ psycholoog en sinds 1996 werkzaam bij de CED-Groep als adviseur leerlingzorg en behandelaar op cluster 4 school De Piloot in Rotterdam. Als adviseur leerlingzorg ondersteunt zij leerkrachten en intern begeleiders bij het vormgeven en uitvoeren van de zorgstructuur op school. Als behandelaar geeft zij onderwijsondersteunende protocolbehandelingen aan leerlingen met kinderpsychiatrische problematiek. E-mail:
[email protected]
208
Els Rietveld is arbeid- en organisatiepsychologe en sinds 1991 werkzaam bij de CED-Groep. Els heeft zich lange tijd beziggehouden met de organisatie van optimale ondersteuning aan zorgleerlingen en met ontwikkeling van les- en begeleidingsmethodieken voor professionals die met deze leerlingen werken. Als unitmanager Onderzoek & Innovatie is zij verantwoordelijk voor en initieert zij ontwikkelingsprojecten ten behoeve van passend (speciaal) onderwijs en jeugdzorg in ruime zin. E-mail:
[email protected].
Gegevens CED-Groep (Onderzoek & Innovatie), Rotterdam, Dwerggras 30, 3068 PC Rotterdam. Telefoon 010 4071599; E-mail:
[email protected]; www.cedgroep.nl
Als educatieve dienstverlener werkt de CED-Groep landelijk met zo’n 280 professionals aan de innovatie en ondersteuning van onderwijs, jeugdzorg en kinderopvang. Jaarlijks begeleiden deze professionals 2.000 scholen en voorschoolse instellingen bij de verbetering van hun onderwijs en educatie. Ook volgen jaarlijks 1.000 professionals cursussen bij de CED-Groep. Daarnaast beschikt de CED-Groep over een omvangrijke onderzoeks- en innovatieafdeling die verantwoordelijk is voor effectonderzoek, implementatieonderzoek, het ontwikkelen van producten, methodieken, trainingen en werkwijzen voor verschillende doelgroepen. In de ontwikkelingsstrategie die de CED-Groep hanteert worden wetenschappelijke en praktische invalshoeken gecombineerd. Actuele kennis over met name ontwikkelingspsychologie, orthopedagogiek, onderwijskunde en taalkunde wordt geïntegreerd in programma’s en methodieken die in de praktijk eerst uitvoerig worden getest voordat ze hun definitieve vorm krijgen. De adviseurs van de CED-Groep ondersteunen de sector bij het implementeren van de door ons (en anderen) ontwikkelde producten en professionaliseren de pedagogisch medewerkers van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, gastouders en leerkrachten van het basisonderwijs.
Voor de Weetwinkel en Binnengekomen boeken en Meldingen wordt verwezen naar Tvodigitaal.nl - mei
209