PUBLIEKE VERSIE
Onderzoek naar de toepassing van similarity judgment bij het vaststellen van alerteringslocaties binnen de spoorsector
Peter Prak april 2009
Deze thesis is uitgevoerd als onderdeel van de opleiding Master of Security, Science & Management van Delft TopTech, School of Executive Education van de Technische Universiteit Delft. Deze thesis werd begeleid door Pieter van Gelder, Universitair Hoofddocent Probabilistisch Ontwerpen, Sectie Waterbouwkunde van de Technische Universiteit Delft
© Peter Prak 2009, 2010
PUBLIEKE VERSIE
PUBLIEKE VERSIE DIT IS EEN PUBLIEKE VERSIE VAN DE VERTROUWELIJKE THESIS ZOALS DIE TEN BEHOEVE VAN MIJN AFSTUDEREN IS OPGESTELD. NA HET AFSTUDEREN IN 2009 EN HET TOEKENNEN VAN DE RISK MANAGEMENT STUDIE AWARD 2009 DOOR DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN RISICOANALYSE EN BEDRIJFSZEKERHEID EN HET GENOOTSCHAP VOOR RISICOMANAGEMENT, IN APRIL 2010, IS DE WENS VOOR EEN PUBLIEKE VERSIE MANIFEST GEWORDEN. Aan het onderzoek VOOR DEZE THESIS hebben verschillende organisaties bijgedragen door informatie te leveren die binnen de respectievelijke organisaties de classificatie bedrijfsintern, vertrouwelijk of zelfs geheim hebben. Deze informatie werd met mij gedeeld omdat het onderwerp van de thesis en de gehanteerde hypothese tot de verbeelding spraken. De informatie mocht wel worden gebruikt, maar op geen enkele wijze herleidbaar zijn naar de aanleverende organisatie. Deze stellige eis van informanten is, in het belang van de informatieverzameling ten behoeve van deze thesis, ingewilligd. OM DEZE PUBLIEKE VERSIE MOGELIJK TE MAKEN ZIJN ONDERDELEN VAN DE TEKST VERWIJDERD OF HERSCHREVEN. DIT KOMT HELAAS DE OPBOUW EN DE LEESBAARHEID THESIS NIET ALTIJD TEN GOEDE. HIERMEE WORDT WEL GEBORGD DAT VERTROUWELIJKE INFORMATIE UIT ÉÉN VAN DEZE SECTOREN NIET OPENBAAR WORDT OF INDIRECT HERLEIDBAAR IS. AANGEPASTE TEKSTEN ZIJN ZICHTBAAR DOOR HET GEBRUIK VAN EEN ANDER LETTERTYPE, KLEIN KAPITAAL. W AAR TEKSTEN ZIJN WEGGELATEN IS DIT ZICHTBAAR MIDDELS DEZE TEKENS: <>. DE IN DEZE THESIS GEPUBLICEERDE CRITERIA ZIJN HET RESULTAAT VAN ONDERZOEK MIDDELS OPEN BRONNEN. NIETS UIT DEZE UITGAVE MAG WORDEN VERVEELVOUDIGD EN/OF OPENBAAR GEMAAKT, IN WELKE VORM DAN OOK, ZONDER VOORAFGAANDE SCHRIFTELIJKE TOESTEMMING VAN DE SCHRIJVER. DE SCHRIJVER KAN BEREIKT WORDEN VIA
[email protected].
IJSSELSTEIN APRIL 2010
2
PUBLIEKE VERSIE
Voorwoord Deze thesis rondt de postdoctorale Masteropleiding Security, Science and Management van TopTech af. In de opleiding is een breed pallet aan onderwerpen aangeboden en is veel kennis opgedaan. Twee jaar waar door intensieve discussies met de medestudenten en docenten mijn beeld is gevormd over het vakgebied security. Deze discussies waren verrijkend. Leren doe je niet alleen, leren doe je samen! Veel collega‟s en adviseurs, waarmee ik de afgelopen jaren intensief heb samengewerkt, hebben bijdragen geleverd aan deze thesis. Mede door hun inbreng heb ik mijn beeld over het onderwerp, de aanpak en de inhoud kunnen vormen. Door hun commentaar op de concept versies heb ik het verslag op een aantal punten kunnen verduidelijken en aanscherpen. Voor al deze inbreng ben ik dankbaar. Als begeleider heeft Pieter van Gelder mij gedurende de afgelopen periode op een plezierige manier ondersteund. Niet alleen door zijn inhoudelijke begeleiding en zijn technische ondersteuning, maar vooral door het vertrouwen dat hij mij gaf. Dank! Met het afronden van deze thesis, en daarmee de opleiding, is een persoonlijke ambitie ingevuld. Het was leuk, leerzaam, (in)spannend, uitdagend en, zeker de laatste maanden, tijdrovend. Dat gaat, uiteindelijk, ten koste van echtgenote, gezin, werk en ontspanning. Het wordt tijd de balans weer in evenwicht te brengen. IJsselstein, april 2009 Peter Prak
3
PUBLIEKE VERSIE
Leeswijzer De hoofdstukken in deze thesis zijn zo opgebouwd dat deze afzonderlijk te lezen zijn. In het eerste hoofdstuk is de motivering voor het onderwerp weergegeven, is de probleem- en vraagstelling uitgediept en wordt de onderzoeksaanpak toegelicht. In het tweede hoofdstuk wordt de keuze voor het statistisch model similarity judgment besproken en wordt dit model toegelicht. In hoofdstuk drie vindt een analyse naar doelwitselectie plaats. In het vierde hoofdstuk worden de gehanteerde criteria van alerteringslocaties bestudeerd waarna in hoofdstuk vijf criteria voor het vaststellen van alerteringslocaties worden ontwikkeld. In het zesde hoofdstuk worden deze criteria verbijzonderd voor FICTIEVE locaties en worden de resultaten van similarity judgment voor een 18-tal LOCATIES beschreven. Hoofdstuk zeven tenslotte bevat de conclusies en aanbevelingen.
4
PUBLIEKE VERSIE
Inhoud PUBLIEKE VERSIE ......................................................................................................................................................................... 2 Voorwoord ................................................................................................................................................................................. 3 Leeswijzer .................................................................................................................................................................................. 4 Samenvatting ............................................................................................................................................................................ 7 1.
2.
3.
Inleiding....................................................................................................................................................................... 9 1.1
Motivering en verantwoording .................................................................................................................................. 9
1.2
Relevantie................................................................................................................................................................ 9
1.3
Vraagstelling ............................................................................................................................................................ 9
1.3.1.
Probleemstelling............................................................................................................................................. 9
1.3.2
Hypothese .................................................................................................................................................... 10
1.3.3
Centrale vraagstelling................................................................................................................................... 10
1.3.4
Onderzoeksvragen ....................................................................................................................................... 10
1.4
Verantwoording onderzoeksaanpak ....................................................................................................................... 11
1.5
Doelgroepen .......................................................................................................................................................... 12
1.6
Uitgangspunten, aannames en beperkingen .......................................................................................................... 12
Keuze voor een statistisch model ................................................................................................................................ 13 2.1
Inleiding ................................................................................................................................................................. 13
2.2
„Theory of Similarity‟.............................................................................................................................................. 13
2.3
Analyse naar de toepasbaarheid van similarity judgment ....................................................................................... 14
2.4
Gebruik van Tversky‟s model ................................................................................................................................. 16
2.5
Conclusie ............................................................................................................................................................... 17
Doelwitselectie .............................................................................................................................................................. 18 3.1
Inleiding ................................................................................................................................................................. 18
3.2
Analyses naar kenmerken die leiden tot een doelwitselectie .................................................................................. 18
3.2.1
Terrorists‟ Target Selection (Drake, 1998) .................................................................................................... 18
3.2.2
Terrorisme.................................................................................................................................................... 21
3.2.3
Informatie uit overige bronnen ...................................................................................................................... 25
3.3 4. 4.1
Inleiding ................................................................................................................................................................. 28
4.2
Inventarisatie van criteria bij overheden en sectoren .............................................................................................. 28
4.3.
Analyse van gebruikte criteria ................................................................................................................................ 30
4.4
Conclusie ............................................................................................................................................................... 30
5.
6
Conclusie ............................................................................................................................................................... 27 Analyse naar gebruikte criteria voor alerteringslocaties ....................................................................................... 28
Ontwikkelen criteria voor alerteringslocaties ......................................................................................................... 31 5.1
Inleiding ................................................................................................................................................................. 31
5.2
Ontwikkelen criteria ............................................................................................................................................... 32
5.2.1.
Perspectief vanuit achtergrond terroristische groepering .............................................................................. 32
5.2.2
Perspectief vanuit beoordeling haalbaarheid uitvoering ................................................................................ 32
5.2.3
Perspectief vanuit (de)centrale overheden ................................................................................................... 32
5.2.4
Perspectief vanuit de sectoren ..................................................................................................................... 33
5.2.5
Resultaat toetsing ........................................................................................................................................ 35
5.3
Ontwikkeling hulpmiddel op basis van Tversky ...................................................................................................... 35
5.4
Conclusie ............................................................................................................................................................... 37
Uitwerking voor SPECIFIEKE locaties ............................................................................................................................. 38 6.1
Inleiding ................................................................................................................................................................. 38
6.2
Vaststellen criteria voor gebruik binnen de spoorsector ......................................................................................... 39
6.2.1
Vaststelling criteria VOOR DE BETREFFENDE LOCATIES .................................................................................... 39
5
PUBLIEKE VERSIE
6.2.2
Vaststelling factor „a‟ en „b ............................................................................................................................ 40
6.2.3
Vaststelling wegingsfactoren categorieën ..................................................................................................... 40
6.3
Opmerkingen bij de weging van de factor „a‟ en „b‟ ....................................................................................... 41
6.3.2
Opmerkingen bij de indeling in en weging van de categorieën ..................................................................... 41
6.3.3
Opmerkingen bij de criteria........................................................................................................................... 42
6.3.4
Opmerkingen bij de scores van criteria voor de te onderzoeken locaties ...................................................... 42
6.3.5
Conclusie op basis van het review resultaat ................................................................................................. 43
6.4
7
Uitvoering similarity judgment ................................................................................................................................ 43
6.4.1
Resultaten uitgevoerde similarity judgments................................................................................................. 43
6.4.2
Conclusies op basis van resultaten similarity judgment ................................................................................ 46
Conclusies en aanbevelingen....................................................................................................................................... 47 7.1
Conclusies ............................................................................................................................................................. 47
7.1.1
Beantwoording van vragen ........................................................................................................................... 47
7.1.2
Beantwoording van probleemstelling ............................................................................................................ 48
7.1.3
Beantwoording van de hypothese ................................................................................................................ 48
7.1.3
Beantwoording van de aanleiding................................................................................................................. 49
7.2
8
Resultaten review .................................................................................................................................................. 41
6.3.1
Aanbevelingen ....................................................................................................................................................... 49
7.2.1
IJken opgestelde criteria voor de spoorsector .............................................................................................. 49
7.2.2
Aanwijzen van alerteringslocaties per modus operandi ................................................................................ 49
7.2.3
Herijken alerteringslocaties spoorsector ....................................................................................................... 49
7.2.4
Vaststellen van alerteringslocaties is een gezamenlijk proces ...................................................................... 50
7.2.5
Ordenen van sectoren en assets binnen sectoren ........................................................................................ 50
Ontwikkelingen sindsdien............................................................................................................................................. 51
Bibliografie .............................................................................................................................................................................. 52 Verzendlijst .............................................................................................................................................................................. 53 Bijlagen .................................................................................................................................................................................... 54
6
PUBLIEKE VERSIE
Samenvatting Een analyse met behulp van similarity judgment toont aan dat de huidige lijst van alerteringslocaties van de spoorsector aan herziening toe is. Op basis van de uitgevoerde analyse kan aan de huidige lijst met alerteringslocaties één LOCATIE worden toegevoegd en kunnen twee LOCATIES van de lijst gehaald worden. Similarity judgment, een vorm van statistische modellering, helpt een relatieve ordening aan te brengen in de weging van verschillende LOCATIES ten opzichte van elkaar. Voor een kwalitatief verantwoorde uitvoering van similarity judgment is een set met criteria opgesteld voor gebruik in de analyses. Deze criteria zijn vastgesteld door de overwegingen en doelstellingen van terroristische groeperingen te bestuderen. Daarnaast is gekeken naar de manier waarop dergelijke groeperingen hun aanslagen voorbereiden. Ook is onderzoek gedaan naar gebruikte criteria bij aangesloten sectoren bij het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding. De verschillende uitkomsten zijn vertaald in criteria die bij de doelwitselectie een rol kunnen spelen. De opgestelde criteria zijn in een vijftal categorieën ingedeeld en is voor beiden een relatieve weging vastgesteld. Voor een aantal LOCATIES zijn de criteria gescoord op relevantie en middels de uitvoering van similarity judgment is een relatieve ordening aangebracht. De uitvoering van een viertal gevoeligheidsanalyses, waarbij wegingsfactoren varieerden, laat zien dat similarity judgment daarbij een hulpmiddel is om een relatieve ordening tussen de <> locaties aan te brengen.
7
PUBLIEKE VERSIE
IN 2005 worden de sector spoor en het stads- en streekvervoer geconfronteerd met een acute dreiging van een terroristische aanslag. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding roept een UitvoeringsOverleg Alertering bijeen. In dit overleg beoordelen vertegenwoordigers van de landelijke en lokale overheden, politie en inlichtingendiensten en de betrokken sector de aangeboden informatie. Doel van dit overleg is te komen tot een advies aan de minister van Justitie over het dreigingsniveau en de daarbij behorende maatregelen. TIJDENS EEN OVERLEG WAARBIJ VERTEGENWOORDIGERS VAN EEN GEMEENTE EN DE SPOORSECTOR AANWEZIG ZIJN, ONTSTAAT DISCUSSIE OVER DE KEUZE VOOR DE ALERTERINGSLOCATIES. De BETREFFENDE gemeente vraagt de spoorsector haar keuze te heroverwegen. DE DOOR DE SPOORSECTOR GEHANTEERDE CRITERIA GAVEN GEEN AANLEIDING DE EERDER GEMAAKTE KEUZE TE HERZIEN.
<> Sindsdien heeft geen van de betrokken partijen het initiatief genomen de discussie over de vaststelling van alerteringslocaties voor de spoorsector in en rond DE BETREFFENDE GEMEENTE op te pakken. Deze thesis pakt de draad op en gaat in op de huidige gehanteerde criteria voor het bepalen van een alerteringslocatie, de huidige alerteringslocaties <> binnen de spoorsector en doet een voorstel om op basis van „similarity judgment‟ de vaststelling van alerteringslocaties binnen de spoorsector kwantitatief in te schatten en een rangordening aan te brengen.
8
PUBLIEKE VERSIE
1.
Inleiding
1.1 Motivering en verantwoording De discussie over de overwegingen bij het aanwijzen van alerteringslocaties vormt de basis voor deze thesis. Want wie had en heeft er gelijk? De vertegenwoordiger van de BETREFFENDE gemeente of die van de spoorsector? Uit de in <> 2005 gevoerde discussie blijkt dat er verschillende overwegingen en criteria worden gebruikt voor het vaststellen van alerteringslocaties. Maar wat zijn de argumenten achter deze overwegingen die tot die criteria leiden? Kun je beredeneren waarom DE ENE LOCATIE een grotere kans op een aanslag heeft als een ANDERE? Kan statistiek of statistische modellering helpen een rangordening in het relatieve belang van een locatie ten opzichte van een andere locatie aan te brengen en vaststellen of deze onderscheidend is? Doelstelling van deze thesis is te onderzoeken of met behulp van een statistisch model en beredeneerde criteria een relatieve score van de ene locatie ten opzichte van de andere locatie vast te stellen is. Daarmee wordt uitgedrukt in welke mate deze locaties zich tot elkaar verhouden. Op grond daarvan kan een beoordeling worden gemaakt of de ene locatie inderdaad een relatief andere score kent dan de te vergelijken locatie. Veel van de onderwerpen die tijdens de opleiding zijn aangeboden komen binnen dit onderzoek bij elkaar: risk assessments, risicoanalyses met daarin statistiek, de relatie tussen security enerzijds en de rol van overheden en bedrijven, al dan niet in de vorm van publiekprivate samenwerking. Het is bovendien een echt „security‟ onderwerp dat, gegeven het feit dat het dreigingsniveau voor terrorisme in Nederland op substantieel wordt ingeschaald, nog steeds actueel is. Het is daarnaast een onderwerp dat direct aansluit op de werkomgeving bij mijn werkgever ProRail. De vraag of eerder gemaakte keuzen ten aanzien van alerteringslocaties wel terecht zijn is altijd actueel. De resultaten van dit onderzoek beoordelen de gebruikte argumenten bij de initiële vaststelling van de alerteringslocaties en scherpen deze zo mogelijk aan. Dat maakt herbeoordeling van de aangewezen alerteringslocaties mogelijk. De afweging waar, in het kader van terrorisme, risico‟s aan de orde zijn is continu binnen de spoorsector aan de orde. Een afwegingskader helpt deze keuzen meer onderbouwd te maken. Aanslagen op ALLE TYPE ASSETS zoals stations, bruggen, tunnels zijn <> denkbaar en hebben buiten Nederland al plaats gevonden. Binnen de huidige keuzes van de spoorsector zijn deze typen assets niet ALLEN als potentiële alerteringslocatie vastgesteld. Wellicht is het ontwikkelde afwegingskader breder toepasbaar dan alleen de ordening van ÉÉN TYPE locaties. 1.2 Relevantie Het belang van deze thesis reikt daarmee mogelijk verder dan alleen het gebruik binnen de spoorsector. De systematiek kan andere aangesloten sectoren bij het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding helpen bij het vaststellen of ijken van hun alerteringslocaties. Voor de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding wordt het mogelijk aangesloten sectoren bij het alerteringssysteem van toepasbare criteria te voorzien en wordt het wellicht mogelijk sectoren onderling met elkaar te vergelijken. 1.3
Vraagstelling
1.3.1. Probleemstelling De verantwoordelijkheid voor besluitvorming over het aanwijzen van alerteringslocaties binnen het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding, ligt bij de aangesloten sectoren. De criteria en overwegingen die daarbij gehanteerd worden, zijn niet genormeerd. Bij het vaststellen van deze alerteringslocaties is geen overleg en afstemming vereist met landelijke en lagere overheden. In dit afwegingsproces wordt vanuit de afdeling regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding ondersteuning geboden. Lagere overheden worden wel geïnformeerd dat binnen hun gemeentegrens een alerteringslocatie van één van de sectoren ligt, maar zijn niet betrokken bij het vaststellen daarvan. Hierdoor ontstaat het risico dat – vertegenwoordigers van - gemeenten een ander beeld
9
PUBLIEKE VERSIE
hebben over de alerteringslocaties en de criteria die tot aanwijzing leiden, dan de betrokken sectoren zelf. Dit kan bij een alertering tot discussie leiden. Voor de spoorsector is dit in september 2005 manifest geworden. De probleemstelling wordt als volgt omschreven: kan een normering voor het vaststellen van alerteringslocaties voor de spoorsector ontwikkeld worden? 1.3.2 Hypothese Dit onderzoek richt zich op het ontwikkelen van een normering voor het vaststellen van alerteringslocaties. Hiermee wordt het mogelijk een set met criteria op te stellen die van belang zijn bij het beoordelen van mogelijke alerteringslocaties. Door deze criteria middels similarity judgment met elkaar te vergelijken, kan een ordening voor de relatieve kans op een aanslag vastgesteld worden. Similarity judgment is een techniek uit de mathematische psychologie om de overeenkomsten en verschillen tussen cases te kwantificeren. De techniek is ontwikkeld door wijlen Prof. Tversky van Stanford University, Amerika. De binnen deze thesis gehanteerde hypothese luidt als volgt: similarity judgment is een hulpmiddel om een ordening aan te brengen in het relatieve belang van locaties en is daarmee bruikbaar om vast te stellen welke assets binnen de spoorsector als belangrijkste locaties in het kader van het alerteringssysteem zijn aan te wijzen. Deze hypothese wordt getoetst door criteria voor de aanwijzing van alerteringslocaties <> op te stellen en similarity judgment te gebruiken voor een ordening van EEN SPECIFIEKE SET LOCATIES . De hypothese wordt verworpen als uit de resultaten van similarity judgment geen relatieve ordening is af te leiden. 1.3.3 Centrale vraagstelling Op basis van deze hypothese is de centrale vraagstelling: zijn statistische similarity judgment modellen bruikbaar bij besluitvormingsprocessen over alerteringslocaties? 1.3.4 Onderzoeksvragen Op basis hiervan worden de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: 1. Kan het statistisch model „similarity judgment‟ van Tversky toegepast worden voor het relatief ordenen van assets? 2. Is er een doelwitselectie te herleiden uit de modus operandi van terroristen? 3. Wat zijn de huidige gehanteerde criteria voor het vaststellen van alerteringslocaties bij andere sectoren? 4. Welke set met criteria is op grond van de gevonden modus operandi en de gevonden criteria valide bij het vaststellen van alerteringslocatie? 5. Wat is de uitkomst voor een beperkt aantal <>locaties bij het hanteren van similarity judgment en de opgestelde criteria? In onderstaande tabel is de aanpak voor de beantwoording van de hypothese en de onderzoeksvragen weergegeven. De eerste stap is het onderzoeken van statistische modellen en de vraag te beantwoorden of en hoe similarity judgment gebruikt kan worden voor het vergelijken van de attractiviteit voor terroristische groeperingen bij een keuze voor één van de LOCATIES. Als tweede stap wordt onderzoek gedaan naar de overwegingen om te komen tot doelwitselectie bij terroristen. Als derde stap worden de huidige criteria van aangesloten sectoren bij het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding geëvalueerd. In de vierde stap wordt een nieuwe set met criteria ontwikkeld die bepalend zijn voor het vaststellen van doelwitselectie. In stap vijf worden deze criteria specifiek gemaakt voor gebruik binnen de spoorsector en worden voor een aantal <> locaties similarity judgments uitgevoerd.
10
PUBLIEKE VERSIE
De opzet bij de aanpak en uitwerking van het onderzoek is als volgt: Hoofdstuk 2 Statistisch model Contrastmodel Tversky Analyse naar toepasbaarheid Gebruik contrastmodel
Hoofdstuk 3 Doelwitselectie Analyse naar kenmerken voor doelwitselectie
Hoofdstuk 4 Analyse naar gebruikte criteria voor alerteringslocaties Inventarisatie van criteria bij overheden en sectoren
Hoofdstuk 5 Ontwikkelen criteria voor alerteringslocaties Ontwikkelen criteria voor doelwitselectie Ontwikkelen hulpmiddel Ontwikkelen van model voor gebruik criteria met Tversky Hoofdstuk 6 Uitwerking voor LOCATIESlocaties Vaststellen onderzoeksgebied Vaststellen criteria voor EEN SPECIFIEKE SET LOCATIES Review Uitvoering similarity judgment Hoofdstuk 7 Conclusies en aanbevelingen Conlusies en aanbevelingen Tabel 1: onderzoeksaanpak
1.4 Verantwoording onderzoeksaanpak Voor het uitvoeren van deze thesis is gebruik gemaakt van diverse methodieken. Het leren - wetenschappelijk te- onderzoeken is een belangrijke drijfveer geweest bij de aanpak van deze thesis. Daarbij is dankbaar gebruik gemaakt van de tips en suggesties van de begeleider Pieter van Gelder en een drietal handleidingen: De probleemstelling voor een onderzoek (Verschuren, 2007), het stappenplan van het boek Snel afstuderen (Feijen & Trietsch, 2007) en het boek Rapportage-techniek (Elling, Andeweg, de Jong, & Swankhuisen, 2004) . Voor het onderzoek naar het mogelijk gebruik van statistische modellen is literatuuronderzoek uitgevoerd bij de universiteitsbibliotheek van Utrecht en op internet. Daarnaast zijn vragen uitgezet per mail bij schrijvers van artikelen met verzoeken tot verduidelijking. Voor het onderzoek naar doelwitselectie en de criteria daarbij, is eveneens gebruik gemaakt van literatuuronderzoek. Dit is uitgevoerd middels onderzoek bij de universiteitsbibliotheek van Utrecht, op de Campus Den Haag bij het Centre for Terrorism and Counterterrorism, door het lezen van enkele specifieke boeken en door onderzoek middels internet. Daarnaast zijn - niet gestructureerde interviews en uitwisselingen per mail gehouden met vertegenwoordigers van enkele overheidsinstellingen en aangesloten sectoren bij het alerteringssysteem. Daar waar de onderzochte literatuur aanleiding tot vragen gaf, is via e-mail contact gezocht met de schrijvers van artikelen. De opgestelde set met criteria en de te hanteren waarderingsgrondslagen is middels expert judgment getoetst bij een groep specialisten. Hun opinie is weergegeven in de respectievelijke onderdelen. Deze specialisten, werkzaam bij diverse overheidsinstellingen of werkzaam binnen of voor de spoorsector, zijn diegenen die ook in een eerdere fase van het onderzoek informatie hadden aangeleverd. De uitwerking van de SPECIFIEKE SET MET locaties, waarbij de indelingssystematiek is toegepast, is gebaseerd op feitelijke kennis van de betreffende locaties bij de onderzoeker. Daarbij heeft ook een toetsing door een groep van deskundigen vanuit de spoorsector plaats gevonden. Ten behoeve van de uitvoering van de vergelijking is een rekenmodel opgesteld. Het opstellen van de functionele specificaties is onderdeel van deze thesis. De technische uitwerking daarvan vond plaats door Pieter van Gelder van de Technische Universiteit Delft.
11
PUBLIEKE VERSIE
1.5 Doelgroepen De uitkomsten van deze thesis zijn in eerste instantie van belang voor de betrokken partijen binnen de spoorsector. Naast ProRail en Keyrail, als beheerders van de infrastructuur, zijn dat de spoorwegondernemingen voor het reizigers- en goederenvervoer. De NV Nederlandse Spoorwegen (NS) is samen met ProRail vrijwillig aangesloten bij het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding. De huidige lijst met zogeheten Alerteringslocaties is door NS ontwikkeld. Als de hypothese aanvaard wordt kan de uitkomst van deze thesis gebruikt worden om de bestaande lijst met alerteringslocaties te ijken. Ook kan een beoordeling plaats vinden of andere type assets aan de lijst met alerteringslocaties toegevoegd moeten worden. De tweede doelgroep zijn de overige aangesloten sectoren bij het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding. Op basis van de resultaten kan de indelingssystematiek, die binnen de eigen sector is gebruikt, aangevuld worden. De derde doelgroep vormt de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Op basis van de resultaten van deze thesis kan een nadere analyse gemaakt worden van de criteria bij het vaststellen van alerteringslocaties, ook wordt het mogelijk om de ontwikkelde indelingssystematiek te gebruiken voor een vergelijking van sectoren onderling. Daarnaast kan bij een dreiging binnen een beperkt geografisch gebied een rangorde gemaakt worden van de alerteringslocaties zodat een efficiënte inzet van mensen en middelen mogelijk wordt. De laatste doelgroep bestaat uit de lagere overheden, veiligheidsregio‟s en de betrokkenen binnen de overheidshulpverlening. Op basis van de ontwikkelde criteria kan beoordeeld worden hoe een aangesloten sector criteria gehanteerd heeft voor het vaststellen van alerteringslocaties. Bij meningsverschillen kan hierover een meer objectieve discussie plaats vinden. Voor alle doelgroepen geldt dat op basis van de uitkomsten van deze thesis een kwaliteitsverbetering bereikt kan worden door het toepassen van heldere criteria en dat daarmee tot een betere onderbouwing van alerteringslocaties gekomen kan worden. 1.6 Uitgangspunten, aannames en beperkingen De beschreven doelgroepen maken allen onderdeel uit van of zijn bekend met het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Daarom wordt geen toelichting gegeven op de ontstaansgeschiedenis, achtergronden en werking van het alerteringssysteem. Informatie hierover is te vinden op www.nctb.nl. Aangenomen is dat de doelgroepen buiten de spoorsector kennis hebben van de institutionele setting van de spoorsector met daarin de rollen van beheerders en spoorwegondernemingen. Er wordt daarom geen nadere toelichting gegeven op de inrichting van de spoorsector in Nederland en de relevante partijen daarbinnen. Bij de inventarisaties, interviews en analyses heb ik dankbaar gebruik gemaakt van kennis en deskundigen van diverse organisaties bij sectoren en overheden. De informatie die ik daarbij heb ontvangen is veelal vertrouwelijk verstrekt onder de voorwaarde van anonieme en niet naar sectoren of individuen herleidbare informatie. Zelfs niet in de vertrouwelijke versie. Dit gegeven de gevoeligheid van informatie enerzijds en de noodzaak te voorkomen dat, op welke wijze dan ook, informatie, overwegingen, criteria of alerteringslocaties publiekelijk bekend worden. In de tekst is er voor gekozen deze informatie wel weer te geven maar daarbij de betreffende sector of overheidsinstelling niet te vermelden. Daarom is er ook voor gekozen om in het overzicht van geïnterviewde personen de namen niet op te nemen. Alle informatie is bij mij bekend. Aantekeningen zijn hetzij vernietigd of zijn in een kluis op het kantoor van ProRail opgeborgen. IN DEZE PUBLIEKE VERSIE IS OP DIT PUNT EEN VERDERE INPERKING NOODZAKELIJK GEWEEST.
12
PUBLIEKE VERSIE
2.
Keuze voor een statistisch model
2.1 Inleiding In het eerste hoofdstuk is de aanleiding en de aanpak van dit onderzoek toegelicht. In dit hoofdstuk wordt het model van Tversky voor similarity judgment toegelicht en beschreven en wordt onderzocht of dit model in de praktijk ook wordt toegepast. Achtereenvolgens wordt de theorie toegelicht, een analyse verricht naar de toepasbaarheid en het gebruik van similarity judgment. 2.2 ‘Theory of Similarity’ In zijn artikel Features of Similarity geeft (Tversky, 1984 (4)) een theoretische onderbouwing voor „similarity‟ waarbij objecten worden gepresenteerd als een verzameling kenmerken en waarbij similarity judgment wordt gedefinieerd als een proces waarbij deze kenmerken worden vergeleken. Het „contrast model‟ dat hij daarvoor ontwikkelde, wordt gebruikt om de verscheidenheid aan „empirische fenomenen‟, zoals onder andere de rol van overeenkomstige en verschillende kenmerken en de relatie tussen het beoordelen van „similarity and difference‟ te ontdekken, te analyseren en te verklaren. In deze paragraaf wordt een aantal onderdelen uit zijn artikel besproken die bijdragen aan het begrijpen van de overwegingen achter zijn theorie. Bovendien wordt aangetoond dat het model dat Tversky ontwikkelde ook gebruikt kan worden bij het vaststellen van alerteringslocaties. Onderstaande toelichting is een samenvatting van die elementen uit zijn artikel die van belang zijn voor deze thesis. “Het vergelijken van overeenkomsten en verschillen komt in vele vormen voor, waaronder die van het vergelijken van objecten”. Tversky onderbouwt dat “een beoordeling van overeenkomsten beschreven kan worden als een vergelijking van onderlinge kenmerken. Een beoordeling van overeenkomsten kan beschreven worden als „a is als b‟. “Verschillende kenmerken van objecten kunnen schematisch als volgt weergegeven worden. I-J betreft de verzameling unieke kenmerken voor object i, J-I betreft de verzameling unieke kenmerken voor object j en I∩J betreft de gemeenschappelijke kenmerken van de objecten i en j”. Hoe groter de overlap van I∩J hoe meer er sprake is van similarity.
Object i I -J
I∩J J-I Object j
Figuur 1 naar Tversky: een grafische weergave van de relatie tussen twee sets met kenmerken.
Similarity is daarbij uit te drukken middels Sij=fij / [fij + a(fi, not j) + b(fj, not i)]. Daarbij is „S‟ een getal tussen 0 en 1; is „fij „ de gemeenschappelijke kenmerken van objecten ‟i‟ en „j‟; is „fi, not j „ de unieke kenmerken van object „i‟ en is „fj, not i„ de unieke kenmerken van object „j‟. De constanten „a‟ en „b‟ zijn samen 1. Dit zogeheten „contrast model‟ drukt similarity tussen objecten uit als een gewogen verschil van de waarden van de gemeenschappelijk en onderscheidende kenmerken. Tversky beschrijft daarnaast ook een weging die de relatieve waarde van de afzonderlijke kenmerken aangeeft. Deze is niet in deze formule opgenomen en moet separaat worden vastgesteld. Als de kenmerken vastgesteld kunnen worden kan volgens Tversky de judgment of similarity volgens het contrast model bepaald worden.
13
PUBLIEKE VERSIE
Tversky toont aan dat kenmerken van het primaire object (i) zwaarder gewogen worden dan de kenmerken van het secundaire object (j). S(i,j) > s(j,i) als f(J) > f(I). Dit houdt in dat de richting van asymmetrie wordt bepaald door de in het oog vallende kenmerken zodat de minder opvallende kenmerken meer gelijkwaardig zijn dan vice versa („Noord Korea lijkt op China‟ in plaats van „China lijkt op Noord Korea‟). Tversky beschrijft dat bij een groter aantal gemeenschappelijke kenmerken de similarity groter wordt en de asymmetrie wordt verkleind. Andersom, een toename van de onderscheidende kenmerken leidt tot een kleinere similarity en een vergrote dissimilarity. De relatieve weging van de afzonderlijke kenmerken kunnen daarbij verschillend zijn. Mensen zijn geneigd meer aandacht te geven aan een grotere hoeveelheid gemeenschappelijke kenmerken in judgments of similarity en in judgments of difference. Tversky toont aan dat bij een vergelijking van een paar objecten met veel gemeenschappelijke of veel onderscheidende kenmerken deze waargenomen worden als meer gelijkwaardig of verschillend dan objecten met minder overeenkomstige kenmerken. In het artikel Studies of Similarity (Tversky & Gati, 1978) worden vervolg studies beschreven. Tversky en Gati beschrijven dat in een vergelijking tussen twee objecten met veel gemeenschappelijke en onderscheidende kenmerken deze waargenomen worden als meer gelijkwaardig dan in een zelfde vergelijking met minder gemeenschappelijke en onderscheidende kenmerken. In een later artikel wordt de analyse verder uitgediept. In het artikel „Similarity, Separability and the Triangle Inequality” (Tversky & Gati, 1982) wordt het contrast model als basis gebruikt voor een alternatief: S(ij)= c(fij)- a(fi, not j) - b(fj, not i). Dit model beschrijft similarity als een lineaire functie. De uitkomst van deze vergelijking is een getal waarbij de waarde niets lijkt te zeggen over de mate van similarity. In de onderzochte literatuur is hierover geen aanvullende informatie gevonden. „Weighting Common and Distinctive features in perceptual and Conceptual Judgments‟ (Gati & Tversky, 1984) geeft aan dat overeenkomsten tussen objecten beschreven kunnen worden in termen van gemeenschappelijke en onderscheidende kenmerken, waarbij het relatieve gewicht varieert. Onderscheidende kenmerken spelen een dominante rol in taken die discriminatie behoeven. Het ontdekken van een onderscheidend kenmerk bevestigt het verschil tussen objecten ongeacht het aantal gemeenschappelijke kenmerken. Gemeenschappelijke kenmerken kunnen gebruikt worden om o.a. objecten te classificeren. In andere toepassingen zoals judgments of similarity and dissimilarity spelen zowel de gemeenschappelijke als onderscheidende kenmerken een belangrijke rol. In dit artikel ontwikkelen Gati en Tversky een beoordeling van het relatieve gewicht van de gemeenschappelijke en onderscheidende kenmerken in het contrast model van Tversky. 2.3 Analyse naar de toepasbaarheid van similarity judgment In het rapport „Best Practices for Security Assessment‟ (Alemi, Arya, Sinkule, & Sobczak, 2005) wordt een overzicht gegeven van bestaande methodieken voor objectieve risicoanalyses. In het artikel wordt aangetoond dat accuraatheid van risico analyses verbeterd kan worden door gebruik te maken van probabilistische methoden en objectieve methoden voor risico analyses. Zij presenteren vier methoden die hiervoor gebruikt kunnen worden: fault tree analyses, similarity judgment, importance sampling en „time to event‟. In dit artikel wordt similarity judgment beschreven als een methode die gebruikt kan worden om de waarschijnlijkheid van bekende, zeldzame, gebeurtenissen te vergelijken met nieuwe situaties. De similarity tussen twee objecten is uit te drukken middels S=fij / [fij + a(fi, not j) + b(fj, not i)] waarbij „a‟ en „b‟ variabelen zijn die de weging t.o.v. elkaar uitdrukken. Daarbij is „a‟ +„b‟=1. Bij de toelichting op similarity judgment (Tversky, 1984 (4)) worden twee scenario‟s uitgewerkt om de toepasbaarheid aan te tonen. Eén van deze scenario‟s betreft de vergelijking van de in september 2004 gepleegde aanslag op een school in Beslan, Noord-Ossetië. Hierbij werden 1300 mensen gegijzeld en vergde de bevrijdingsoperatie 344 slachtoffers. Deze dramatische gebeurtenis wordt vergeleken met de kans dat een vergelijkbare aanslag wordt gepleegd op een ziekenhuis in NoordVirginia. Voor een berekening volgens similarity judgment worden vier unieke kenmerken beschreven voor de school (geen verdediging in de directe nabijheid, geen communicatiesysteem beschikbaar tussen afzonderlijke kamers, mogelijkheid om alle aanwezigen in één ruimte op te sluiten, de leeftijd van de 14
PUBLIEKE VERSIE
kinderen), drie kenmerken voor het ziekenhuis (moeilijkheid om de aanwezigen in één ruimte te krijgen, beschikbaarheid van security-medewerkers en de beschikbaarheid van middelen om zich te verdedigen) en drie gemeenschappelijke kenmerken (groot aantal burgers, kwetsbare groepen en een goede toegankelijkheid). Voor de vergelijking van een school in Beslan en een ziekenhuis in NoordVirginia wordt door Alemi de factor „a‟ op 0,8 gesteld en de factor „b‟ op 0,2. Dit impliceert een grote mate van ongelijkwaardigheid tussen de school in Beslan en het ziekenhuis in Noord-Virginia. De uitkomst van de vergelijking is dan: similarity ziekenhuis, school = 3/[3+(0,2*4)+(0,8*3)]=0,48. 1 similarity school, ziekenhuis = 3/[3+(0,2*3)+(0,8*4)]=0,44 Alemi trekt de conclusie dat similarity judgment bruikbaar is en voordelen heeft ten opzichte van klassieke risicoanalyses. Het voorkomt o.a. de noodzaak van intensieve dataverzameling door te vertrouwen op historische incidenten om de waarschijnlijkheid uit te rekenen. Bovendien biedt het de mogelijkheid bestaande situaties te vergelijken met recente incidenten. Door de uitkomst van similarity judgment vervolgens middels expert judgment of frequentiemeting vast te stellen wordt de waarschijnlijkheid gevonden. In het artikel beschrijft Alemi dat de kans op een aanslag op een school in Rusland wordt gesteld op eens in de drie jaar. De kans op een aanslag op een ziekenhuis in NoordVirginia berekent Alemi op 0,48*0,0009 = 0,0004. Ook in andere artikelen wordt similarity judgment gebruikt om situaties met elkaar te vergelijken. Zo wordt similarity judgment getoetst in de dissertatie „perceived features and similarity of images: an investigation into their relationship and a test of Tversky‟s contrast model‟. (Rorissa, 2005) De studie test het model similarity judgment als conceptueel kader om de aard van relaties tussen kenmerken en similarity van beelden, zoals verondersteld door mensen, te onderzoeken. Gestructureerde vergelijkingen, analyses naar correlaties en regressie analyse, bevestigen de relatie tussen gepercipieerde kenmerken en de gelijkwaardigheid tussen objecten zoals door Tversky verondersteld. Ook in de commerciële dienstverlening wordt similarity judgment toegepast. Zo gebruikt Daylight Chemical Information Systems Inc. in hun software onder andere de principes van Tversky. Daylight software gebruikt dit voor de het vergelijken van de „vingerafdrukken‟ van moleculen. In hun handboek wordt hiervan een uitgebreide beschrijving gegeven. “Similarity measures, calculations that quantify the similarity of two molecules, and screening, a way of rapidly eliminating molecules as candidates in a substructure search, are both processes that use fingerprints. Fingerprints are a very abstract representation of certain structural features of a molecule; before we describe them, we'll discuss the problems that inspired the development of the fingerprinting techniques used in the Daylight Chemical Information Systems” (Daylight Chemical information Systems, 2008) In het artikel „prototypes and prototypically measures for diagnoses of dysmorphic syndromes‟ (Waligora & Schmidt, 2004) wordt een toepassing beschreven voor dysmorphic syndromes, een genetische aandoening. In de analyse wordt similarity judgment gebruikt als één van de technieken binnen het onderzoek naar deze afwijking. Ook in het artikel „analogie en rechtszekerheid in het strafrecht (Klink & Royakkers, 1998) wordt de theorie van similarity judgment gebruikt. In het artikel wordt, uitgaande van de theorie van Tversky, een model ontwikkeld voor de analyse van analogieën. Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat similarity judgment toegepast wordt bij het vergelijken van verschillende objecten, situaties en toepassingsgebieden van zeer diverse aard. Op basis hiervan wordt de aanname gedaan dat similarity judgment toepasbaar is om de eerste onderzoeksvraag, welk statistisch model kan toegepast worden voor het vergelijken van overeenkomsten en verschillen van meerdere objecten, te beantwoorden.
1
In het artikel doet Alemi geen uitspraken over de mate van similarity van deze uitkomst. In paragraaf 2.2 is al beschreven dat bij een grote overlap van I∩J er meer er sprake is van similarity. Binnen deze thesis, zie paragraaf 2.4 pagina 16, wordt een ondergrens aangehouden van 0,9 voor similarity. Binnen deze aanname is er voor het resultaat van dit judgment geen sprake van similarity.
15
PUBLIEKE VERSIE
2.4 Gebruik van Tversky’s model Om de eerste onderzoeksvraag „kan het statistisch model „similarity judgment‟ van Tversky gebruikt kan worden voor het relatief ordenen van assets‟ te beantwoorden moeten een aantal aspecten beoordeeld worden. Het eerste aspect betreft de vraag of het zogeheten „contrast model‟ van Tversky een wetenschappelijk verantwoorde aanpak is. Daarvoor worden drie argumenten aangedragen. In Cognitive Psychology, A Students Handbook (Eysenck & Keane, 2000) wordt naar het contrast model van Tversky verwezen als „one of the oldest and most succesful models in cognitive psychology‟. Daniel Kahneman, Nobelprijswinnaar in 2002, werkte een groot aantal jaren intensief samen met Tversky. Kahneman begon zijn price lecture als volgt: „The work cited by the Nobel committee was done jointly with the late Amos Tversky (1937–1996) during a long and unusually close collaboration. Together, we explored the psychology of intuitive beliefs and choices and examined their bounded rationality‟ (Kahneman, 2002). Tversky‟s onderzoek werd in de loop van een aantal jaren gewaardeerd met vele prijzen en onderscheidingen (Colman & Sharif, 2008) Op basis hiervan wordt de conclusie getrokken dat het „contrast model‟ van Tversky, met de daarin beschreven aanpak voor similarity judgment, een wetenschappelijk verantwoorde methode is. Het tweede aspect betreft de vraag of ten behoeve van <> locaties een adequate lijst met kenmerken op te stellen is en of de relatieve weging van kenmerken vast te stellen is. Dit aspect kan op basis van de huidige analyse nog niet beantwoord worden. Deze vraag wordt in hoofdstuk vijf in generieke zin beantwoord en in hoofdstuk zes voor het gebruik binnen de spoorsector. Het vaststellen van de gemeenschappelijke en onderscheidende kenmerken „i‟ en „j‟ voor deze thesis wordt ook uitgewerkt in hoofdstuk zes. Het derde aspect betreft de waarde van de uitkomst van S. In Si,j=fij / [fij + a(fi, not j) + b(fj, not i)] drukt S de waarde uit in een getal tussen 0 en 1. Hoe dichter dit getal bij de 1 ligt hoe meer er sprake is van similarity. Waar de grens ligt tussen similarity en dissimilarity wordt uit de literatuur niet duidelijk. Dat betekent dat hier een aanname gedaan moet worden bij de uitwerking. Dit kan door een scherpe scheidslijn te leggen bij één van de waarden tussen 0 en 1, bijvoorbeeld 0,9. Deze keuze betekent dat als de uitkomst van Si,j >0,9 er sprake is van similarity. De waarde ‟a‟ en „b‟ in Si,j=fij / [fij + a(fi, not j) + b(fj, not i)] geven het relatieve gewicht aan. Als er sprake is van een vergelijking tussen twee gelijkwaardige objecten dan horen „a‟ en „b‟ gelijkwaardig te zijn. Als er een verschil is tussen de te vergelijken objecten, zoals in de vergelijking tussen een school in Beslan en een Universiteit in Arizona, wordt respectievelijk 0,8 en 0,2 gebruikt, waarbij het referentieobject de zwaarste score krijgt. In de literatuur is voor de vaststelling van „a‟ en „b‟ geen informatie te vinden anders dan het vaststellen middels expert judgment of metingen middels referentiegroepen (Gati & Tversky, 1984). Dit laatste punt is middels een mailwisseling met professor Gati besproken. Professor Gati werkte intensief met Tversky samen. Gati suggereert in zijn beantwoording voor „the same level of objects (two high-risk-locations) to assign a and b the same weight‟. Voor de onderzoeksvraag is dit van belang. Is het immers niet juist het object van onderzoek om te kijken of SPECIFIEKE LOCATIES hoog risico locaties zijn? Is het daarom opportuun om vooraf al DEZE SPECIFIEKE LOCATIES als gelijkwaardig te beschouwen? Wat bepaalt dan het onderscheid tussen LOCATIES met een hoog risico <> en LOCATIES die dat niet zijn? Hoe schat je in, als twee LOCATIES onderling vergeleken worden, of - één van - deze als hoog risico locatie te categoriseren is? Dit vraagt enerzijds om een aanname waarbij steeds minimaal één LOCATIE als referentie gebruikt wordt, waarvan het vast staat dat deze voldoet aan de criteria voor een hoog risico locatie. Als „a and b‟ bij een dergelijke vergelijking het zelfde relatieve gewicht verkrijgen kan op basis van de uitkomst dan een betrouwbare uitspraak gedaan worden of het te vergelijken object óók tot een hoog risico locatie bestempeld kan worden? In hoofdstuk zes wordt een voorstel gedaan voor de vaststelling van de waarden voor „a‟ en „b‟ voor diverse groepen van LOCATIES.
16
PUBLIEKE VERSIE
2.5 Conclusie Op basis van de analyse wordt geconcludeerd dat similarity judgment bruikbaar is voor het vergelijken van objecten die te omschrijven zijn met gemeenschappelijke en onderscheidende kenmerken. Fundamenteel onderzoek van Tversky, aangevuld met onderzoek in samenwerking met Gati en Kahneman, heeft de theoretische onderbouwing daarvan afdoende aangetoond. Ook blijkt uit onderzoek dat het toepassen van similarity judgment voor het categoriseren van objecten gebruikt wordt in meerdere werkterreinen. Dit betekent dat de eerste onderzoeksvraag “kan het statistisch model „similarity judgment‟ van Tversky toegepast worden voor het vergelijken van objecten?” positief beantwoord wordt. De waarde van de vergelijking wordt vergroot door een drietal randvoorwaarden. De eerste is een onderbouwde set met kenmerken. De tweede is het aanbrengen van een betrouwbare weging tussen de gemeenschappelijke en onderscheidende kenmerken. De derde is dat de waarde van „a‟ en „b‟ in Si,j=fij / [fij + a(fi, not j) + b(fj, not i)] wordt vastgesteld. Similarity judgment is daarbij een hulpmiddel om discussies over de onderlinge weging van locaties op een zo kwantitatief mogelijke manier te benaderen. De kwaliteit van de kenmerken, de relatieve weging daarvan en de relatieve weging van te vergelijken objecten is daarbij bepalend voor de kwaliteit van de vergelijking. Het is daarom dat in de volgende hoofdstukken een uitgebreide analyse naar de kenmerken en de wegingsfactoren wordt verricht. Daarmee wordt de hypothese getoetst en het gebruik van similarity judgment op een zo reëel mogelijke wijze uitgevoerd. Bij het vaststellen van similarity judgment wordt binnen deze thesis als aanname gedaan dat bij Si,j > 0,9 er sprake is van similarity. Het gaat bij alerteringslocaties om de vergelijking tussen hoog risicolocaties. Op basis van deze aanname is het reëel een waarde te kiezen dicht bij „1‟ om similarity uit te drukken. Van belang is dat de uitkomsten van similarity judgment een relatieve ordening aanbrengt in de weging tussen diverse locaties. Deze weging kan een hulpmiddel zijn binnen de sectoren aangesloten bij het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding om hun activiteiten en inspanningen te richten en te prioriteren. In het volgende hoofdstuk wordt een eerste fase naar het opstellen van een set met kenmerken beschreven. Aanname hierbij is dat de doelwitselectie van terroristen mede bepaald wordt door hun ideologische motieven en doelstellingen. Als hieruit logische modus operandi af te leiden zijn wordt daarmee een eerste stap gezet in te ontwikkelen criteria. In hoofdstuk vier worden vervolgens de gehanteerde criteria van andere sectoren beschreven waarna in hoofdstuk vijf een set met criteria wordt gepresenteerd die generiek voor sectoren toepasbaar is. In hoofdstuk zes wordt deze voor de spoorsector specifiek gemaakt en worden voor een aantal SPECIFIEKE locaties similarity judgment uitgevoerd.
17
PUBLIEKE VERSIE
3.
Doelwitselectie “Maximale media-aandacht, verrassingseffect, zo veel mogelijk slachtoffers, high profile doelen in metropolen. Een nieuwe generatie niets ontziende professionele islamitische terroristen.” Kernwoorden uit een artikel over de aanslag op het Sri Lankaans cricketteam in Pakistan. (De Telegraaf, 5 maart 2009, p. T11)
3.1 Inleiding In hoofdstuk twee is de keuze voor het contrastmodel van Tversky onderbouwd en is aangegeven op welke wijze het contrast model gebruikt kan worden en welke eisen aan het gebruik van dit model worden gesteld. Daarbij is duidelijk gemaakt dat het vaststellen van de kenmerken waarmee de vergelijking van objecten plaats vindt, één van de randvoorwaarden is die leiden tot een kwalitatief goede uitvoering van similarity judgment. Dit hoofdstuk gaat in op de vraag of de doelwitselectie van terroristen te onderbouwen is vanuit het daderprofiel, hun doelstellingen en de te bereiken effecten. 3.2 Analyses naar kenmerken die leiden tot een doelwitselectie Veel publicaties en boeken zijn verschenen over terrorisme en terrorismebestrijding. Over de doelwitselectie is minder bekend. Twee boeken zijn in belangrijke mate bepalend geweest voor de analyse naar de doelwitselectie in deze thesis: Terrorists‟ Target Selection (Drake, 1998) en het boek Terrorrisme, studies over terrorisme en terrorismebestrijding (Muller, Rosenthal, & de Wijk, 2008). De essentie uit beide boeken wordt samengevat. Vervolgens wordt kort ingegaan op de resultaten van de literatuurstudie naar overige artikelen over dit onderwerp. 3.2.1 Terrorists’ Target Selection (Drake, 1998) Drake beschrijft de term target als mensen of objecten die fysiek worden aangevallen. De kenmerken waarmee een terroristische daad zich onderscheid van andere vormen van politiek geweld zijn de verrassing waarmee personen of objecten zijn aangevallen, dat het geweld bedoeld is om veranderingen in gedrag af te dwingen en als laatste dat er een dreiging is dat toekomstig geweld 2 ernstig en wellicht dodelijk is. Terrorisme is bedoeld om een gedragsverandering af te dwingen in een richting die terroristen willen. Drake beschrijft acht mogelijke variaties voor een terroristische operatie: moord, een aanslag op een specifieke groep (religieus, bezetters, afkomst), een aanslag met als doel zo veel mogelijk mensen te doden, ontvoering, belegering, kaping, sabotage en een aanslag met als doel veel materiële schade aan te richten. Drake benadrukt dat een aanval op een target het doel heeft om een psychologische reactie op te wekken bij mensen in de samenleving. Hij noemt dit een psychologsiche target. Hij bedoelt hiermee de samenleving die van slag raakt door terroristische acties. Naast psychologische targets bestaan soft-targets, een doelwit dat weinig tot geen bescherming kent, dit, integenstelling tot een hard-target dat wel goed beschermd is. Targets zijn naar de mening van Drake geclassificieerd naar enerzijds de mate van voorbereiding die voor een operatie noodzakelijk is, anderzijds naar het te bereiken doel van de aanslag. Een ander element hierin is dat targets deels vooraf geslecteerd (pre-selected) zijn en deels bestaan uit gelegenheidsdoelwitten (targets of opportunity). Drake beschrijft vier termen voor de manier waarop targets geclassificeerd worden naar het doel van de aanslag: symbolisch, functioneel, logistiek en expressief. Symbolische targets zijn doelen met het motief om aandacht te vragen voor hun goep en hun zaak. Deze doelen kunnen spectaculair of spraakmakend zijn, maar kunnen ook bestaan uit zogenaamde irritants, continue aanslagen met als doel een minimum niveau van ongemak en irritatie. Dit in tegenstelling tot aanslagen op spraakmakende doelen, die ernstige schade en angst veroorzaken. Functionele targets zijn die individuen, objecten of instituten die een dreiging voor de terroristische groepering vormen. Logistieke 2
Dit boek is gepubliceerd in 1998, drie jaar voordat catastrofaal terrorisme zijn intrede deed
18
PUBLIEKE VERSIE
targets zijn doelen die aangevallen worden om te voorzien in de benodigde middelen voor een terroristische groepering. Dit kan geld zijn, hulpmiddelen of materialen. Als laatste noemt Drake de expressieve targets, doelen die als emotionele reactie gekozen worden op persoonlijke woede of veronderstelde onrechtvaardigheden. Drake classificeert ideologiën in een aantal categoriën: separatisme, religie, liberalisme, anarchisme, communisme, conservatisme, facisme, single-issue en georganiseerde misdaad. Het doel van separatisme is het verkrijgen van onafhankelijkheid voor een een bepaald geografisch gebied en bevolikingsgroep of om deze aan te sluiten bij een staat waarmee zij affiniteit hebben. Leden van een religieuze groepering gebruiken terrorisme om hun doctrines en politieke interesses van hun religie te bevorderen. Liberalistische groeperingen gebruiken terrorisme om een regering die liberale principes hanteert te verzekeren. Anarchistische groeperingen daarentegen gebruiken terrorisme om bestaande regeringen om ver te werpen en te vervangen door één met anarchistische overwegingen. Communistische groeperingen hebben als doel het bestaande politieke en economische systeem om ver te werpen en hopen dat het geweld het volk politiceert en aanzet om het kapitalistische systeem omver te werpen. Conservatieve groeperingen daarentegen gebruiken terrorisme om de bestaande situatie te verdedigen of om terug te keren naar een vroeger bestaande situatie. Facistische groeperingen beogen het vestigen van een samenleving die gebaseerd is op het primaat van een bepaalde groepering. Een „single-issue‟ groepering gebruikt terrorisme om een geformuleerde doelstelling te realiseren. Georganiseerde misdaad tenslotte wordt in de definitie van Blake alleen als terroristische groepering gezien als zij politieke doelstellingen nastreven. Drake benadrukt dat de ideolgie van een terroristische groepering extreem belangrijk is om de doelwitselectie vast te stellen. Vanuit de ideolgie wordt beoordeeld welke potentiële doelwitten legitiem zijn. Separatisme neigt volgens Blake bijvoorbeeld naar die individuen die lid zijn of samenwerken met organisaties die zij zien als representant van de vijand. De ideologie van een terroristische groepering is niet de enige aanwijzing voor doelwitselectie. Het helpt wel het bereik van potentiële doelwitten vast te stellen. Volgens Drake zijn de strategische doelstellingen van terroristen niet altijd gelijk aan hun uiteindelijke politieke doelen. Dit laatste is het lange termijn effect dat zij willen bereiken. Dit doen zij door terrrorisme te gebruiken en daarmee de psychologische targets, de samenleving of de politiek, te beïnvloeden. Drake beschrijft zeven categoriën zoals die door Crenshaw and Thornton (Crenshaw & Thornton) zijn opgesteld. Als eerste geldt threat elimination, de uitschakeling van individuen, organisaties of objecten die een dreiging vormen voor de terroristen. Als tweede geldt compliance, het kunnen controleren van psychologische targets die door angst getroffen worden. Als derde wordt disorientation genoemd, het vernietigen van de zekerheden van het dagelijkse leven bij het gebruik of het dreigen met geweld. Attrition is het uithollen van de wilskracht van de psychologsiche targets door een serie van kleinschalige aanvallen om fysieke doelwitten die een waarde voor de samenleving betekenen. Provocation gebeurt wanneer aanvallen uitgevoerd worden die als doel hebben een reactie van overheden op te roepen die impopulair zijn bij de bevolking. Daarmee hopen deze groeperingen meer sympathie te verkrijgen. Advertisement zijn aanvallen die als primaire doel hebben bekendheid voor een groepering of hun zaak te verkrijgen. Endorsement tenslotte, is bedoeld om ondersteuning voor de betrokken groepering te verkrijgen. Drake stelt dat de ideologie van een terroristische groepering de parameters bepaalt in welk veld zij opereren. De keuze van doelwitten wordt mede bepaald door de effecten die zij met hun geweld willen bereiken. Zelfs wanneer groeperingen simpele politieke doelstellingen hebben kunnen zij verschillende strategische doelstellingen nastreven om dat doel te bereiken. Deze strategische doelstellingen beïnvloeden hun targets omdat zij verwachten dat met het aanvallen van deze targets zij de maximale druk uitoefenen op de samenleving om zich in een bepaalde richting te gedragen. De voorbereiding van een terroristische operatie doorloopt een aantal fasen. In deze samenvatting van Drake wordt alleen ingegaan op die fasen die van belang zijn voor het onderwerp van de thesis. Eén van de fasen is de doelwitselectie. Bij vooraf bepaalde doelwitten is dit een doordacht proces, bij gelegenheidsdoelwitten niet. Een tweede is het verzamelen van informatie. Dit kan gebeuren middels openbare sources of via toegang tot vertrouwelijke bronnen. Een derde is de feitelijke verkenning van potentiële doelwitten. Bij het selecteren van doelwitten worden de opties beperkt door de mogelijkheden van de beschikbare wapens en het leiderschap van de groep. 19
PUBLIEKE VERSIE
Drake beschrijft dat terroristische groeperingen genoeg mogelijkheden hebben om hun acties uit te voeren omdat niet alle potentiële doelwitten adequaat beschermd kunnen worden. Het realiseren van een hoog niveau aan bescherming is kostbaar. Ook geldt dat het beter is zo min mogelijk informatie over een doelwit publiekelijk beschikbaar te hebben. Terroristen kunnen niet aanvallen als zij niet weten waar het is. Doelen die beschermd zijn geven terroristen drie keuzen: opgeven, het uitvoeren via een ander scenario of het kiezen van een ander doelwit. Kwetsbaarheden in het niveau van bescherming bieden kansen voor terroristen. Soms kiezen terroristen daarbij voor een meer aansprekend doelwit vanwege de publiciteitswaarde en de kracht die vanuit een dergelijke aanslag afstraalt. Drake benoemt daarbij vijf functies als reactie op terrorisme: inlichtingen, onderzoek, bescherming, inzet van politie of beveiliging en gewapend geweld. Drake beschrijft een proces waarbij vanuit de ideologie van een terroristische groepering, op basis van groepsdynamiek, maatschappelijke meningen, de mogelijkheden van de groepering en de bestaande security omgeving, een strategie geformuleerd wordt. Bestaande beschermingsmaatregelen worden getoetst aan deze strategie, op basis waarvan de taktiek voor een aanslag wordt gekozen. Deze laatste bepaalt de feitelijke doelwitselectie. De uitvoering van de operatie en het daarbij behaalde resultaat beïnvloedt het gehele proces opnieuw voor een volgende operatie. Dit proces is weergegeven in onderstaand figuur:
Constraints on terrorist target selection Scope for action
Group Dynamics
Group Dynamics
IDEOLOGY
External Opinion
External Opinion
Capability
Capability
Security Environment
Security Environment STRATEGY
Protective Measures
Protective Measures TACTICS
Current Situation
Current Situation
TARGET SELECTION
OPERATIONS
RESULT
May influence
Figuur 2 naar Drake: constraints on terrorst target selection
20
PUBLIEKE VERSIE
Het beslissingsproces binnen een terroristische groepering ziet er volgens Blake als volgt uit:
Terrorists’ Target Selection STRATEGIC OBJECTIVES DEFINED END IDENTIFY SUITABLE TARGET NO YES
NO
CONTINUE CAMPAIGN
TARGET WITHIN GROUP‟S CAPABILITY YES
YES
NO
IDEOLOGICALLY JUSTIFIABLE TO ATTACK TARGET
NO
NO
STRATEGIC BENEFITS OVERRIDE IDEOLOGY
YES
IDENTIFY SUBSTITUTE TARGET NO
YES
JUSTIFIABLE TO SUPPORTS/WIDER OPINION NO
STRATEGIC BENEFITS OVERRIDE NEED FOR JUSTIFICATION
YES
NO NO
YES
TARGET UNPROTECTED AGAINST PROPOSED TACTICS NO
STRATEGIC BENEFITS OVERRIDE DIFFICULTY
YES
NO
ALTERNATIVE METHOD AVAILABLE
YES
ACCEPTABLE RISK
YES NO
YES
ATTACK TARGET
Figuur 3 naar Drake: beslissingsproces target selection
3.2.2 Terrorisme In 2008 verscheen een bundel met daarin een actuele stand van de wetenschappelijke kennis op het gebied van terrorisme: Terrorisme, studies over terrorisme en terrorismebestrijding (Muller, Rosenthal, & de Wijk, 2008). Per bijdrage worden de essenties samengevat die invloed kunnen hebben op de te ontwikkelen criteria voor een doelwitselectie. 3.2.2.1 Terrorisme (Rosenthal, 2008) Rosenthal beschrijft in zijn bijdrage de moeite die wetenschappers zich getroost hebben om tot een wetenschappelijke definitie van terrosisme te komen. Voor deze thesis zijn daarbij van belang: “….a state of fear…… in a particular victim or audience” “…. Three basis elements: the terroristic aims of its perpatrators, their modus operandi in deploying particular forms of violance upon the victims and the target audience” “…exploitation of fear through violence or the threat of violence in the pursuit of political change” “deliberately and violently targeting civilians for political purposes” “…to coerce or intimate governments or societies, often to achieve political or ideological objectives”
21
PUBLIEKE VERSIE
„het plegen van of dreigen met op mensenlevens gericht geweld, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen of politieke besluitvorming te beïnvloeden” “…fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen” Als oud terrorisme beschrijft Rosenthal “herkenbare groeperingen die streven naar specifieke doelstellingen. Hun oogmerk is om terrritoriale of ideologische doelstellingen maximaal kracht bij te zetten.” Daarbij stellen zij autoriteiten op de hoogte omdat zij liever “a lot of people watching than a lot of them dead” zien. Nieuw terrorisme beschrijft Rosenthal daarbij als “moeilijk traceerbare netwerken” met als doel “zo veel mogelijk slachtoffers te maken en daardoor de samenleving zoveel mogelijk te ontwrichten.” Zij slaan toe “op min of meer onbeveiligde „soft spots‟ en onverwachte „soft moments‟. Daarbij noemt Rosenthal specifiek het catastrofaal terrorisme: “honderden zo niet duizenden onschuldige slachtoffers- van het ene op het andere moment.” “De aantrekkelijkheid van Europa is groter dan gedacht. Dit nog afgezien van de aanwezigheid van militairen van een aantal Europese landen in Irak.” Ook het feit dat de aanslagen gepleegd waren door “home grown” terroristen was een schok. Dit naast het feit dat terrorisme voor sommige Europese landen alleen een probleem voor anderen is en “aan ons voorbij zal gaan”. Rosenthal stelt dat voor terroristen juist die landen een aantrekkelijk doelwit zijn omdat “een aanslag onherroepelijk dramatische psychologische en politieke schokken teweeg brengt.” En dat is waar terroristen op uit zijn. Rosenthal beschrijft de aanslag op van Gogh als een voorbeeld van het eenentwintigste-eeuwse terrorisme: “gericht tegen een prominent persoon, hyperwreed, als waarschuwing voor andere prominenten, gericht op een maximale schokgolf in binnen- en buitenland”. Het terrorisme “mikt bovendien … met behulp van klassieke methoden, op de meest kwetsbare plekken van de samenleving. …weerloos tegen grootschalig geweld”. Van de vijf kenmerken die Rosenthal noemt voor terroristisch geweld zijn er twee bepalend voor de doelwitselectie: willekeurige doelwitten en ongelimiteerde wreedheid. De willekeur “manifesteert zich het sterkst bij acties die gewone mensen treffen”. Het aantal slachtoffers zijn “het instrument waarmee terroristen de samenleving ontwrichten.” Rosenthal noemt als specifieke voorbeelden “prominente autoriteiten, opinieleiders of zakenlieden, symbolen van politieke of financiële macht, vitale objecten zoals transport- of energieknooppunten” waarbij ook willekeur in het spel is. Waarom de ene wel, de andere niet? De ongelimiteerde wreedheid uit zich volgens Rosenthal niet alleen door dood en verderf, maar ook door wrede methoden en middelen zoals “bommen met ijzeren materialen die zoveel mogelijk mensen moesten doden en gewonden ernstig en het liefst blijvend moesten verminken”. Rosenthal noemt als oogmerk “angst aanjagen, paniek zaaien en de samenleving ontwrichten. ..grote aantallen onschuldige mensen doden” door zeer kwaadwillende mensen die zelf doelbewust plaats en tijd uitzoeken.” Zowel het oude als het nieuwe terrorisme leveren per definitie „breaking news‟ op. 3.2.2.2 Hedendaags terrorisme en fanatisme (de Graaff, 2008) De Graaff noemt in zijn bijdrage als onderscheidende elementen van het nieuwe terrorisme “grotere aantallen slachtoffers, ..inzet van massavernietigingswapens, een ruimer aantal doelen en gebruik maken van internet”. De Graaff hanteert daarbij drie ideaaltypen van politiek geweld: “politiek geweld als politiek drukmiddel, een vorm van zelfexpressie van betrokkenen en religieus gemotiveerd geweld”. De eerste is een geweldadige manier van een minderheidsgroepering om een onderwerp op de agenda te krijgen, bij de tweede ontbreekt een concrete aanleiding maar is er een persoonlijke behoefte van de daders zich te onderscheiden en het derde betreft fanatisme, een geweldadige poging een heilsrijk te bereiken vanuit een ideologische opvatting. Kenmerkend voor het fanatisme is dat “doelstellingen omtrent aantallen slachtoffers belangrijk gewijzigd zijn” en “dat de targets meer over de wereld verspreid raken.” Door de omvang van de terrostische netwerken als Al Qaida is tijd een belangrijke factor „de mogelijkheid van islamitische terroristen om een aanslag te plegen met massavernietigingswapens neemt toe.” De Graaf noemt dat voorbereidingen van aanslagen jaren vergden.”
22
PUBLIEKE VERSIE
3.2.2.3 Jihadistisch terrorisme in Nederland (AIVD, 2008) De AIVD maakt een nadrukkelijk onderscheid in terrorisme en politiek gewelddadig activisme. Het verschil zit hem in de mate waarin geweld wordt toegepast. Terroristen richten zich in hun geweld op mensenlevens terwijl politiek activisme zich vooral richt op objecten en organisaties. Een belangrijke constatering van de AIVD richt zich op het gegeven dat “met name moslims en bekeerlingen zich richten op de strijd in het eigen leefgebied (home-grown.)” De AIVD beschrijft drie typen netwerken die verschillen qua ledenprofiel, strategie en werkwijzen. Transnationale netwerken houden zich bezig met werving en training van rekruten, facilitering van de jihadgang naar de traditionele conflicthaarden en verspreiding van de radicale ideologie. De planning van aanslagen in Europa lijkt bij deze groeperingen op de achtergrond geraakt. De leiders zien zich als organisatoren van de jihad en niet als uitvoerders. De internationaal georiënteerde lokale netwerken recruteren actief voor de internationale jihad. Bovendien kan zij worden ingezet als ondersteuning of bij de voorbereiding en de uitvoering van een aanslag. De derde categorie wordt gevormd door lokale autonome jihadistische netwerken. Zij worden voor een belangrijk deel gedreven door politieke en maatschappelijke thema‟s. 3.2.2.4 Strategische logica en de modus operandi van het jihadistisch terrorisme (de Wijk, 2008) Op basis van een analyse naar complotten binnen de Europese Unie door moslimextremisten en jihadisten constateert de Wijk dat de strategische logica van een terrorist gebaseerd zijn op een vijftal overwegingen: wat zijn de doelstellingen die een terrorist wil bereiken, welke strategische effecten moeten de acties bereiken om doelstellingen aanvaard te krijgen, welke doelwitselectie is voor het behalen van strategisch effect van belang, welke strategie moet de terrorist hanteren om dit strategische effect te bereiken en als laatste, welke middelen de terrorist daarvoor nodig heeft. Daarbij neemt volgens de Wijk een terrorist een drietal operationele overwegingen in ogenschouw: de pakkans tijdens voorbereiding en uitvoering en de slaagkans van de operatie. De Wijk noemt een vijftal doelstellingen die Kydd en Walter (Kydd & Walter, 2006) eerder formuleerden: omverwerping van een regime, zeggenschap over grondgebied, beleidswijziging, controle over de bevolking en handhaving van status quo. Ook verwijst de Wijk naar Hoffman (Hoffman, 2002) die het opeisen van aandacht voor een zaak noemt, herkenning van een zekere mate van publieke steun voor een zaak, erkenning van de rechtvaardigheid van grieven of eisen, publieke erkenning van de legitimiteit van de strijd voor een zaak en de macht om eisen aan staat en bevolking op te leggen. De Wijk onderscheidt daarbij groeperingen met concrete, relatief beperkte doelstelling en groeperingen –veelal religieus of ideologisch gemotiveerd- met maximale doelstellingen die systeemveranderingen nastreven of juist trachten te voorkomen. De adressering is daarbij altijd gericht op de politieke leiders van een land, individuen of organisaties en tot slot de bevolking. De Wijk stelt dat het strategisch effect van belang is: de mate waarin een actie bijdraagt aan het behalen van de doelstellingen. Vanuit de militaire doctrine is het center of gravity het aangrijpingspunt van belang. Naar de mening van de Wijk is de bevolking per definitie het center of gravity. Enerzijds om de bevolking zo te beïnvloeden dat deze op de hand van terroristen komt, anderzijds om druk op autoriteiten uit te oefenen. De Wijk beschrijft dat de theatrale effecten van groot belang zijn voor het slagen van een actie: als de voorpagina‟s niet gehaald worden is de actie per definitie mislukt. Aandacht in de media is volgens de Wijk het enige concrete middel om het succes van een actie te meten zolang de autoriteiten niet buigen. Doelwitselectie is de belangrijkste succesfactor zo omschrijft de Wijk. Daarvoor zijn drie factoren aan te wijzen. Als eerste zijn er zijn er groeperingen met een selectieve doelwitselectie waarbij de nadruk ligt op acties tegen individuen en objecten die in relatie met hun grief worden gebracht. Dit betreft links-radicale groeperingen, terroristische beijveraars van milieu- en dierenrechten en separatistische groepen. De tweede zijn rechts-extremistische groeperingen met minder selectieve doelwitselectien. Als reden daarvoor geldt deze groeperingen minder bereid zijn acties af te stemmen met hun achterban. Als laatste gelden groepering met een maximale doelstelling die niet terugdeinzen voor catastrofale aanslagen. Hieronder vallen groepen met apocalyptische denkbeelden en Jihadistisch terrorisme. Deze laatste groep strijdt volgens de Wijk tegen de westerse belangen in de islamitische wereld, tegen „corrupte‟ pro-westerse leiders van islamitische landen en tegen het Westen zelf. De bevolking is een instrument in het afdwingen van politieke concessies. De twee andere groeperingen willen de effecten meer beperkt houden om niet de sympathie van de gehele bevolking te verliezen. 23
PUBLIEKE VERSIE
De Wijk beschrijft dat de strategie die terroristen volgen het, via de bevolking, uitoefenen van druk op politieke leiders is om daarmee concessies af te dwingen. Aanslagen tegen doelwitten met hoge symbolische waarde of –militaire en financiële- macht vormen daarbij een krachtig politiek signaal. Zij treffen de vijand daarbij in het hart. Groeperingen die bereid zijn tot catastofale aanslagen zullen eerder de bevolking tot doelwit kiezen. De strategie wordt daarbij zodanig vormgegeven dat doelstellingen en middelen in overeenstemming, zijn waarbij vooral gelet wordt op hun center of gravity of de reactie van de bevolking. Naar de mening van de Wijk kiezen terroristen die belang hebben bij een zekere mate van sympathie bij de bevolking per definitie voor beperkte middelen zoals gerichte aanslagen, ontvoeringen, kapingen en bezettingen. Ook stelt hij dat beproefde methoden favoriet zijn. Aanhangers van de salafistische jihad hebben daarbij veel aandacht voor CBRN-wapens. Aanslagen met zelfmoordenaars zijn effectief omdat het hierbij mogelijk is explosieven zo dicht mogelijk en ongezien bij het doelwit kan brengen. Dit verhoogt de slaagkans, het theatrale effect én de effectiviteit van een aanslag. Op grond van onderzoek naar de belangrijkste grote, verijdelde en geslaagde complotten trekt de Wijk de conclusie dat meervoudige gelijktijdig uitgevoerde aanslagen aantrekkelijk zijn vanwege hun gevolgen. Te ambitieuze plannen hebben een grotere kans van mislukken. De keuze voor beperkte middelen –een auto- of rugzakbom- is daarbij het meest geëigend. De keuze voor geavanceerde wapens of grote hoeveelheden explosieven verhoogt de pakkans. De Wijk constateert dat synchroon uitgevoerde aanslagen met bescheiden acties beter voor te bereiden zijn dan een enkele aanslag met een mega-effect. Terroristen maken volgens de Wijk voortdurend een afweging tussen haalbaarheid en slaagkans en zijn voortdurend op zoek naar haalbare doelwitten. Dat verklaart volgens hem dat alle gelukte aanslagen op transportsystemen plaats vonden. Deze zijn relatief makkelijk en met bescheiden middelen uitvoerbaar, terwijl het fysieke en theatrale effect groot is. Kritische infrastructuren noemt de Wijk ook als een voor de hand liggend doelwit. Toch constateert hij een laag aantal aanslagen omdat dit mogelijk moeilijker uitvoerbaar wordt geacht. De slaagkans lijkt daarbij boven het behalen van maximaal effect te gaan. De Wijk beschrijft als vier kritische succesfactoren de beschikbare inlichtingen, de mogelijkheid van een planmatige voorbereiding, timing -met dit laatste wordt het kiezen van een bepaalde datum bedoeld- en de doelwitselectie. Bij deze laatste beschrijft de Wijk twee categoriën; symbolische doelwitten en doelwitten die massale aantallen slachtoffers veroorzaken, de zogenaamde soft3 targets . Als symbolische doelen omschrijft hij aansprekende gebouwen en bouwwerken, overheidsgebouwen, Amerikaanse ambassades, militaire doelwitten, kerken en andere religieuze doelwitten. Als eerste categorie omschrijft de Wijk winkelcentra en markten, cruiseschepen, uitgaan/ontspanning, sportevenementen, en grote aantallen individuen. Als tweede categorie noemt de Wijk transport: openbaar vervoer (trein, bus, metro), vliegtuigen en luchthavens. De Wijk concludeert dat terroristen rationeel handelen, een afweging maken tussen slaagkans en pakkans en tevens streven naar een zo groot mogelijk effect. Daarbij hebben soft-targets een grote aantrekkingskracht op terroristen. Volgens de Wijk gelden de volgende hypothesen ten aanzien van de modus-operandi van terroristen. De eerste is dat de bevolking het center of gravity is. De tweede is dat een focus op massale aantallen slachtoffers een kleinere kans van slagen heeft dan zich richten op individuen en objecten. Als derde dat terroristen een evenwicht zoeken tussen doelstellingen en middelen. Als vierde geldt dat terroristen hun strategie uitvoeren door zorgvuldige voorbereiding en planmatig werken en het tijdstip zo kiezen dat het effect het grootst is en hun doelwitten daarbij zodanig kiezen dat het strategisch effect gegeven de middelen het grootst is. Als vijfde dat zij daarbij een afweging maken tussen slaagkans en effectiviteit; waarbij de slaagkans betrekking heeft op het risico gepakt te worden tijdens voorbereiding en uitvoering. Als zesde zullen terroristen het risico gepakt te worden beperken en worden de meeste acties met beperkte middelen zo ingezet dat een maximaal effect wordt bereikt. Als laatste hypothese noemt de Wijk dat terroristen met maximalistische doelstellingen zullen blijven streven naar catastrofale aanslagen, mogelijk met massavernietigingswapens. 3
De Wijk gebruikt voor zijn definitie van soft-targets een andere dan Rosenthal. De Wijk spreekt over grote groepen mensen, Rosenthal om slecht beveiligde locaties.
24
PUBLIEKE VERSIE
3.2.2.5 Overige informatie uit Terrorisme, studies over terrorisme en terrorismebestrijding In de studie worden op een aantal plaatsen nog voor deze thesis belangwekkende zaken vermeld. Deze worden in deze paragraaf kort beschreven. In zijn bijdrage De geschiedenis van terrorisme in Nederland (Muller, 2008) schetst Muller een model waarin de relatieve bijdragen van een viertal type aanslagen worden beschreven van terroristische incidenten in Nederland. In het type 1 is er een directe dader/doelwit relatie met Nederlandse samenleving/politiek. Binnen type 2 kent de dader directe relatie met Nederlandse samenleving/politiek maar doelwit is „extern‟. In type 3 is de dader „extern‟, doelwit heeft directe relatie met Nederlandse samenleving/politiek. In type 4 zijn zowel de dader als het doelwit „extern‟ maar incident vindt in Nederland plaats. Mullers observaties daarbij zijn dat in de onderzochte periode tussen 1969 en 2007 niet-Nederlandse doelen uit de type 3 en 4 aanslagen overheersen en Nederlandse daders (type 1 en 3) overheersen. Zo constateert Abels dat de militaire inzet in Irak en Afghanistan direct consequenties heeft voor het internationale profiel in kringen van radicale moslims (Abels, 2008). In zijn bijdrage Lessen van counter insurgency (de Wijk, 2008) wordt beredeneerd dat interventies elders ter wereld in eigen land kunnen leiden tot grotere onveiligheid als extremisten door aanslagen het publieke en daarmee politieke draagvlak voor de interventie trachten te ondermijnen. 3.2.3 Informatie uit overige bronnen Uit een uitgevoerde literatuurstudie over een veelheid aan bronnen blijkt dat de analyses uit de twee publicaties die eerder beschreven zijn ondersteund worden. Sommige bevatten echter aanvullende informatie en onderbouwing voor de doelwitselectie van terroristische groeperingen. Deze wordt hieronder weergegeven. 3.2.3.1 Defensie Bij terroristische aanslagen wordt vaak gesproken over de „militaire precisie‟ waarmee een aanslag is uitgevoerd of wordt een verwijzing gegeven naar de „welhaast militaire training‟ die aanslagplegers gehad moeten hebben. Bij een analyse naar de vraag of uit achtergronden van terroristen een logische keuze voor doelwitten te herleiden is, is een korte blik naar het militair optreden niet onlogisch. Qua niveaus van optreden wordt onderscheid gemaakt in het politiek-strategische, het militairstrategische, het operationeel, het tactische- en het technische niveau. (Landmachtstaf, 1996) In het militaire optreden “staat in het operationele besluitvormingsproces het oogmerk centraal en zijn de oogmerken van de twee naast hogere commandanten leidend. Het oogmerk is het effect dat een commandant wil bereiken met zijn operatie. Het is daarmee een belangrijk instrument om invulling te geven aan het leidend beginsel van de opdrachtgerichte commandovoering. Het geeft de commandanten een kader waarbinnen zij zelfstandig kunnen handelen en reageren op onverwachte situaties”. In het tactische niveau wordt ingegaan op de wijze van inzet en optreden van eenheden … in een bepaalde samenhang en volgorde uitgevoerd, bij te dragen aan het bereiken van een operationele doelstelling… Bij het uitvoeren van militaire operaties zijn daarin een drietal hoofdfasen te onderkennen: voorbereiding, inzet en afronding. Onderdelen van gevechtsoperaties zijn de “specifieke grondbeginselen: beweeglijkheid, offensief handelen en verrassing, naast algemene grondbeginselen als beveiliging, concentratie, doelgerichtheid, economisch gebruik van middelen, eenheid van inspanning, eenvoud, flexibiliteit, geloofwaardigheid, initiatief en legitimiteit (Landmachtstaf, 2000). Onderdeel van het Operationeel Besluitvormings Proces is de vaststelling van de High Value Target List die bijdraagt aan de High Pay-Of Target List. De High Value Target List is een lijst van middelen die essentieel en noodzakelijk zijn voor een vijandelijke commandant om zijn doel te halen. Een High Pay-Of Target List is het overzicht van die middelen bij de vijand die deze nodig heeft om een High Value Target in te nemen. Als een rivier overgestoken moet worden met een leger is brugslagmateriaal essentieel. Bruggenleggers vormen dan een High Pay-Of Target. Als deze worden vernietigd kan de rivier niet meer overgestoken worden. (Dekkers, 2009)
25
PUBLIEKE VERSIE
Uit dit optreden kunnen enkele elementen afgeleid worden die mede bepalend kunnen zijn voor een doelwitselectie bij een terroristische aanslag. Is er een helder oogmerk bekend van de verschillende typen terroristische groeperingen? Staat een helder te bereiken effect voor ogen? Welke mate van voorbereiding is aan de orde? Welke rol speelt beveiliging, inzet van middelen en eenvoud bij de uitvoering van een aanslag? 3.2.3.2 Predicting target selection by terrorists De keuze voor de locaties die tijdens de aanslagen in Londen zijn uitgekozen lijken meer voor de hand te liggen dan verwacht. In een netwerkanalyse van Jordán blijkt dat twee van de drie gekozen LOCATIES (King‟s Cross en Liverpool Street) behoren tot die LOCATIES die bij uitval een maximale verstoring van het ondergrondse netwerk veroorzaken. De derde aanslag (Edgware Road) lijkt een vervanging te zijn voor Baker Street omdat de aanslag daar mislukte. Bakerstreet echter behoort net als King‟s Cross en Liverpool Street ook de lijst die bij uitval maximale verstoring veroorzaakt. De keuze voor deze drie uit een totaal van 270 LOCATIES lijkt niet meer toevallig te zijn (Jordán, 2008). 3.2.3.3 The slaying of the Dutch Filmmaker In een studie van de Norwegian Defence Research Establishment noemt Netter dat de oorlog in Irak een belangrijke motivatie voor de groep van Mohammed Bouyeri was bij de aanslag op Theo van Gogh. De moord is op meerdere redenen typisch voor Islamitische aanslagen na 2000. Netter noemt daarbij de volgende patronen. De doelwitselectie en de wijze waarop de moord werd gepleegd zijn typerend voor Al-Qaida. Als tweede geldt dat Bouyeri als lid betrokken was in een radicaal Islamitisch milieu dat hoofdzakelijk bestaat uit tweede generatie immigranten. Daarnaast was Bouyeri een goed geïntegreerde immigrant die was gerekruteerd door islamitische radicalen. Bouyeri was bovendien geïnspireerd na de aanslagen in New York. Als laatste wordt gesuggereerd dat Bouyeri zijn motivatie voor de moord sterk heeft laten beïnvloeden door de Amerikaanse invasie in Irak. De keuze voor van Gogh was een gewelddadig cultureel-religieus antwoord op de film „Submission‟. Met de aanslag werd angst gezaaid onder de Nederlandse bevolking en werd geweld opgeroepen. De keuze voor van Gogh - een publiek figuur als doelwit - kan zowel uitgelegd worden vanuit een politieke als religieuze motivatie (Netter, 2005). 3.2.3.4 Jihad in Europe In een andere studie van het Norwegian Defence Research Establishment suggereert Netter dat de centraal en dichtbevolkte landen als Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Italië de meest voorkomende zijn in geplande Islamitische terroristische operaties. De gekozen doelwitten waren strategisch en symbolisch en geschikt om massale aantallen slachtoffers te veroorzaken. Amerikaanse overheidsgebouwen of militaire installaties, maar ook burgers en symbolen van Israël, Rusland en Europese landen zijn potentiële doelwitten in Europa. Terroristen waren van plan geïmproviseerde wapens te gebruiken zoals zelfgemaakte bommen. In een aantal gevallen planden zij het gebruik van onconventionele wapens zoals ricine en cyanide of methoden zoals machinegeweren, lange afstand wapens, handgranaten en luchtdoelraketten. De nieuwe generatie Islamitische terroristen in Europa verschillen van de oude generatie op een aantal aspecten. Hun focus is haast exclusief gericht op westerse doelwitten, de meerderheid heeft een paramilitaire en terroristische training ondergaan. Analisten menen uit deze patronen een focus op vooral Amerika, Israël en hun bondgenoten (Netter, 2004). 3.2.3.5 Terry S. In de bewustwordingscampagne „Terry S‟ van ProRail levert Bob de Graaff, hoogleraar Terrorisme en Contraterrorisme, een bijdrage door in te gaan op de vraag wat terrorisme nu eigenlijk is. In de toelichting wordt de nadruk gelegd op het gewelddadige karakter van terrorisme dat gericht is het vragen van aandacht voor een zaak of een ideaal en het scheppen van angst bij de bevolking. Daarbij wordt uitermate rationeel gehandeld. Zelfs als een aanslag voorbereid wordt en dit door beveiligingsmaatregelen niet haalbaar is, wordt er gekeken naar een alternatief. Het spoorsysteem is daarbij, evenals de metro, de tram of de bus, een makkelijk target doordat het systeem goed toegankelijk is en weinig beveiliging kent. Dit in tegenstelling tot de luchtvaart. Daarom is het risico voor een aanslag altijd aanwezig (Dossier Terry S, 2008).
26
PUBLIEKE VERSIE
3.2.3.6 Incident Management of Domestic Terrorism In één van de bijdragen ten behoeve van een opleiding aan de Austin Peay State University wordt een onderscheid gemaakt in politieke, economische, ecologische, onderwijs en toeristische doelwitten. De nadruk wordt gelegd op politieke en economische doelwitten, speciaal wanneer zij elkaar overlappen (O'Connor, 2007). 3.3 Conclusie Doelwitselectie kan afgeleid worden van de profielen van de diverse terroristische groeperingen. De doelen van deze groeperingen verschillen en daarmee hun doelstellingen. De ideologie van de betreffende groepering is daarin de meest bepalende factor en bepaalt welke type aanslagen en doelwitten daarin acceptabel zijn. De keuze voor doelwitten hangt tevens af van de beschikbare middelen en het beoogde effect. Deze thesis richt zich op het alerteringssysteem terrorismebestrijding dat gebaseerd is op catastrofaal terrorisme. Uit de onderzochte literatuur blijk dat catastrofaal terrorisme zich richt op het verkrijgen van een grote mate van onrust in de maatschappij door grote aantallen slachtoffers op symbolische locaties. Het kopiëren van modus operandi van eerdere aanslagen is daarbij aannemelijk. Het gebruik van massavernietigingswapens en CBRN is daarbij niet uit te sluiten. Aanslagen worden zorgvuldig gepland en uitgevoerd. Bij de voorbereiding van acties wordt het risico van de pakkans tijdens de voorbereiding en de slaagkans van de actie nadrukkelijk meegewogen. Het verkrijgen van uitgebreide media-aandacht is belangrijk. Terroristische groeperingen zullen bij hun doelwitselectie beoordelen of de genoemde doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Dat betekent dat een analyse uitgevoerd moet worden welke criteria van potentiële doelwitten deze doelstellingen ondersteunen. Met andere woorden, of bij een aanslag op de betreffende locatie de geformuleerde doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. In hoofdstuk vier wordt een analyse gedaan naar de criteria die door andere aangesloten sectoren gebruikt zijn bij het vaststellen van alerteringslocaties. Op basis van de conclusies uit hoofdstuk drie en de gegevens uit hoofdstuk vier wordt vervolgens in hoofdstuk vijf een ontwerp voor een model voor het vaststellen van alerteringslocaties gegeven. In hoofdstuk zes worden de criteria uit dit model middels similarity judgment voor een aantal SPECIFIEKE LOCATIES in de spoorsector uitgevoerd.
27
PUBLIEKE VERSIE
4.
Analyse naar gebruikte criteria voor alerteringslocaties
“Trying to find out why terrorist do what they do is a bit like trying to solve a good fictional murder in that one is dealing with elements of motive, method and opportunity. However, the plot is reversed. With the classic murder one starts with a victim, and has to determine the motive, methods and opportunity involved in order to discover the perpetrator. With terrorist target selection on the other hand, the motives are known, the means can usually be estimated, and the opportunities are fairly plentiful. What one has to determine is who or what is likely to be the victim.” (Drake, 1998)
4.1 Inleiding In hoofdstuk twee is het model van Tversky voor similarity judgment toegelicht. In hoofdstuk drie is een analyse gedaan naar de beschikbare literatuur over de achtergronden van terroristische groepringen, hun doelen en doelstellingen en hun strategie. Ook is beschreven hoe groeperingen tot hun doelwitselectie komen. Dit hoofdstuk beschrijft de gebruikte criteria voor het vaststellen van alerteringslocaties door enkele aangesloten sectoren bij het alerteringssysteem terrorismebestrijding. Niet iedere aangesloten sector wilde of kon informatie delen. De sectoren die dat wel deden vroegen om vertrouwelijkheid. Ook is een aantal (de)centrale overheidsinstanties naar hun overwegingen gevraagd. Ook hier geldt dat de informatie anoniem is verstrekt. Er is daarom gekozen om de resultaten van de informatie anoniem te presenteren in één tabel zonder dat deze herleidbaar is naar één van de sectoren. IN DEZE PUBLIEKE VERSIE IS ER VOOR GEKOZEN DEZE TABEL BLANCO TE PUBLICEREN. DE ANALYSE NAAR GEBRUIKTE CRITERIA WORDT KORT TOEGELICHT. 4.2
Inventarisatie van criteria bij overheden en sectoren
<> Bij de verwerking van de interviewresultaten bleek dat sectoren een grote diversiteit aan criteria hebben gebruikt bij de analyse naar hun alerteringslocaties. Soms gebeurde dat specifiek naar aanleiding van de aansluiting bij het alerteringssysteem, soms was dit onderdeel van een bestaande analyse naar bedrijfsrisico‟s en bedrijfscontinuïteit. De diverse criteria zijn onderverdeeld in een aantal onderdelen: mensen, productiemiddelen, omgeving en reputatie. Deze indeling wordt door verschillende sectoren gebruikt in het kader van corporate risk assessment. Aan deze indeling is één onderdeel toegevoegd omdat een aantal gebruikte criteria niet goed in te delen was: een categorie overig. Sommige sectoren maakten geen onderscheid in de aantallen slachtoffers voor de eigen medewerkers en bezoekers/klanten. In die situaties zijn beiden gescoord.
28
PUBLIEKE VERSIE
Tabel 2: overzicht van gehanteerde criteria bij vaststelling alerteringslocatie door diverse overheden en sectoren
29
PUBLIEKE VERSIE
4.3. Analyse van gebruikte criteria Uit een analyse van alle gebruikte criteria blijkt dat er een grote diversiteit is in het aantal gebruikte criteria per sector, <>. De verschillende respondenten gebruiken criteria die veel op elkaar lijken. Er is een nadere groepering mogelijk bij aantallen slachtoffers (<>), bedrijfscontinuïteit (<>), voor cruciale productieprocessen (<>) en als laatste de impact op de bevolking (<>). Opvallend is dat <> scoren op de symboolwaarde nationaal en internationaal (<>). Daarentegen scoren de <> als enige op imago en aansprakelijkheid (<>). In totaal worden <> verschillende criteria genoemd. Daarbij valt op dat er een nadruk ligt op het aantal slachtoffers (<>), op de consequenties voor de bedrijfscontinuïteit (<>) en op de aandacht voor cruciale productieprocessen (<>). Als laatste criterium geldt de impact op de bevolking (<>). Ook valt het op dat slechts een klein aantal criteria vanuit het perspectief van een terroristische groepering is opgesteld. Zo houden slechts een <> rekening met de potentiële modus operandi en het huidige niveau van de beveiligingsmaatregelen en de mogelijke opschaling daarbij. Ook wordt maar in beperkte mate rekening gehouden met het type dreigingsscenario. 4
Eén <> noemt expliciet de criteria die vanuit het project bescherming Vitale Infrastructuren zijn benoemd. Objecten die als gevolg van een security incident tot een ramp leiden zijn als vitaal object aangewezen. Deze vitale objecten zijn binnen het alerteringssysteem één op één vertaald naar de alerteringslocaties. 4.4 Conclusie Van de in totaal 14 sectoren hebben er acht gegevens geleverd voor dit onderzoek. Ook is van drie overheidsinstanties informatie over wenselijke criteria ontvangen. Het is op basis van deze gegevens dat onderstaande conclusies worden getrokken. Bij de beoordeling valt op dat de <> hun criteria in meerderheid leggen bij het aantal slachtoffers, op de consequenties voor hun bedrijfscontinuïteit en de aandacht voor productieprocessen. Bij de criteria die <> noemen wordt aanvullend de (inter)nationale symboolwaarde van objecten als criterium toegevoegd. Daarbij valt op dat de meeste <> redeneren vanuit de mogelijke consequenties voor hun eigen bedrijfsvoering en niet vanuit de strategische en operationele overwegingen vanuit terroristische groeperingen. Weliswaar komen enkele criteria voor die ook vanuit het belang van de terroristische groeperingen gelden. Deze criteria worden in twee <> beredeneerd vanuit de modus operandi van deze groeperingen. In hoofdstuk vijf wordt op basis van de literatuurstudie naar de doelwitkeuze uit hoofdstuk drie en de analyse van de gebruikte criteria voor alerteringslocaties uit hoofdstuk vijf criteria ontwikkeld die bij het vaststellen van alerteringslocaties aangehouden kunnen worden. Deze worden vervolgens in hoofdstuk zes voor SPECIFIEKE locaties nader uitgewerkt.
4
Uitval of ernstige verstoring van een sector kan grote schade tot gevolg hebben. Het kabinet heeft daarom besloten om de weerbaarheid van de Nederlandse samenleving te verhogen. Daarvoor is het programma Bescherming Vitale Infrastructuur in het leven geroepen. (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)
30
PUBLIEKE VERSIE
5.
Ontwikkelen criteria voor alerteringslocaties “Only if we have a sensible and reasonable clear idea of the distinctive traits of terrorism can we pursue questions of who uses it and why, and what we should do about it.” (Sederberg, 2003)
5.1 Inleiding In hoofdstuk drie is een analyse verricht naar de criteria voor doelwitselectie, in hoofdstuk vier naar de gebruikte criteria voor alerteringslocatie van aangesloten sectoren. In dit hoofdstuk wordt op basis van alle verzamelde informatie een overzicht gegeven van alle gevonden criteria waarmee mogelijkerwijs rekening gehouden moet worden. Daarbij is voor de volgende indeling gekozen. Als eerste is gekeken naar de criteria die voortvloeien uit het perspectief vanuit de achtergrond van terroristische groeperingen. Als tweede is het perspectief vanuit de beoordeling van de haalbaar van de uitvoering door een terroristische groepering bekeken. Vervolgens is zowel het perspectief vanuit (de)centrale overheden als de aangesloten sectoren opgesteld. Daarbij is de techniek van mindmapping gebruikt. In deze techniek is het mogelijk op eenvoudige wijze gedachten te ordenen. De gevonden criteria zijn besproken met vertegenwoordigers van diverse ministeries. Schematisch ziet deze aanpak er als volgt uit.
Figuur 4: ontwikkeling van criteria voor doelwitselectie
De aanname bij deze aanpak is dat de confrontatie tussen de redeneringen vanuit het perspectief van terroristen enerzijds en (de)centrale overheid en sectoren anderzijds een set met criteria oplevert die met elkaar bepalend zijn voor de criteria voor het aanwijzen van een alerteringslocatie. Daarbij zouden de overwegingen van terroristische groeperingen bepalend moeten zijn en de overwegingen voor (de)centrale overheden en sectoren daaruit af te leiden zijn.
31
PUBLIEKE VERSIE
5.2 Ontwikkelen criteria Deze thesis is gestart vanuit het perspectief van de doelwitselectie. Een analyse is gehouden naar de mogelijke overwegingen vanuit een terroristische groepering die mee kunnen spelen bij hun doelwitselectie. Uit de analyse blijkt dat daarin overwegingen vanuit het oogmerk en de doelstellingen mee spelen maar ook overwegingen die ingegeven worden door de beschikbare middelen voor het uitvoeren van een aanslag, het te bereiken effect en een beoordeling van de vraag of een aanslag succesvol kan worden uitgevoerd. Vanuit de kant van de overheden spelen argumenten mee die enerzijds te maken hebben met een mogelijke keuze voor Nederland als het land waar een aanslag wordt uitgevoerd. Daarnaast is het van belang een keuze voor een specifieke sector in te kunnen schatten. Vanuit de kant van de sectoren spelen argumenten mee welk type asset of object getroffen kan worden en de vraag welke locatie daarbij het meest voor de hand ligt. Alle genoemde overwegingen uit hoofdstuk drie, waarin een analyse werd uitgevoerd naar de criteria voor een doelwitkeuze van een terroristische groepering, zijn gecategoriseerd en geordend. Ook zijn de resultaten van de analyse naar de gebruikte criteria bij aangesloten sectoren, zoals beschreven in hoofdstuk vier, beoordeeld. Middels mindmapping zijn alle gevonden criteria op een zo logisch mogelijke manier ingedeeld. De mindmaps bevatten op deze manier alle relevante informatie en dienen daarmee als basis om criteria voor doelwitselectie te kunnen ontwikkelen. In bijlage 1 t/m 4 zijn de respectievelijke overzichten opgenomen. De overzichten zijn als basis voor het gesprek gebruikt in de gesprekken met diverse overheidsfunctionarissen. 5.2.1. Perspectief vanuit achtergrond terroristische groepering Uit het overzicht in bijlage 1 zijn een aantal overwegingen gericht op doelwitselectie van belang. De eerste is dat groeperingen met maximale doelstellingen zicht richten op Westerse belangen in de Islamitische wereld, op het Westen zelf en dat de bevolking bij de uitvoering van aanslagen het instrument is, het center of gravity. Een tweede meer algemene overweging is dat aanslagen veel (in)directe schade toe moeten brengen en het element verrassing in zich heeft. Het derde aandachtspunt is dat aanslagen gericht zijn op het ontwrichten van de samenleving en grote mediaaandacht moeten opleveren. Als laatste geldt de theatrale effecten van belang zijn door aanslagen middels zelfdoding, een focus op objecten met een hoge symbolische waarde dan wel een militaire, politieke of financiële macht vertegenwoordigen. 5.2.2 Perspectief vanuit beoordeling haalbaarheid uitvoering In hoofdstuk drie worden, naast de achtergronden van terroristische groeperingen, ook overwegingen genoemd die bij de voorbereiding en uitvoering van aanslagen binnen het beoordelingskader van terroristische groeperingen worden meegenomen. In bijlage 2 wordt het overzicht gegeven van alle gevonden criteria in de literatuur. Aanvullend op de in paragraaf 5.2.1 genoemde criteria zijn vanuit dit perspectief de volgende criteria af te leiden: het bestaande niveau van beveiliging en alertheid, het gemak waarmee aan informatie over een specifieke locatie gekomen kan worden, de aandacht voor de aanwezigheid van toeristen, of een aanslag met eenvoudige middelen uitvoerbaar is, of een alternatieve locatie in de directe omgeving voorhanden is, of er een alternatieve methode beschikbaar is voor het uitvoeren van de aanslag en de verstoring van het maatschappelijk verkeer. 5.2.3 Perspectief vanuit (de)centrale overheden Vanuit de gevonden criteria binnen het perspectief van de achtergronden van terroristische groeperingen en die van de beoordeling van de haalbaarheid van de uitvoering zijn voor het perspectief van de (de)centrale overheden een tweetal hoofdgroepen te onderkennen. Waarom wordt voor een aanslag in Nederland gekozen en de vraag welke sector voor de hand kan liggen. Uit de mindmap zijn de diverse overwegingen gedestilleerd waarna criteria die passen bij deze overweging zijn vastgesteld. Het overzicht is als bijlage 3 opgenomen.
32
PUBLIEKE VERSIE
In onderstaande tabel is weergegeven op welke wijze deze vertaalslag gemaakt is. Overwegingen terroristische groeperingen Westerse belangen in Islamitische wereld Het Westen zelf
Keuze voor Nederland Vanuit beoordeling achtergrond Is NL militair of economisch aanwezig in Islamitische landen Heeft NL een negatief imago in islamitische landen Aanwezigheid toeristen uit risicolanden
Gericht op bevolking Aanbrengen van veel schade
Verrassing Theatrale effecten
Ontwrichten samenleving Grote media-aandacht Focus objecten en individuen met symbolische waarde
Zijn er objecten met grote symbolische nationale waarde Vanuit beoordeling haalbaarheid uitvoering
Bestaande niveau beveiliging en alertheid Beschikbaarheid informatie Uitvoerbaar met eenvoudige middelen Alternatieve locatie in directe omgeving Beproefde methode Verstoring maatschappelijk verkeer
Is er sprake van een besluitvormingsproces over een heikel politiek onderwerp Tabel 3: vertaalslag vanuit overwegingen terroristische groeperingen
Keuze voor sector
Zijn bedrijven in Islamitische landen actief Zijn er veel toeristen te treffen uit toeristische landen
Massale aantallen slachtoffers mogelijk Zijn er weinig beheersmaatregelen om de impact en effecten van een aanslag te verminderen Is toegang eenvoudig mogelijk Zelfdoding Symbolische waarde Vertegenwoordiging politieke, militaire of financiële macht Heeft een aanslag impact op het functioneren van de samenleving Leidt een aanslag tot grote mediaaandacht Zijn er objecten met grote symbolische waarde Kent de sector voldoende preparatie Is informatie makkelijk beschikbaar Is er een „open‟ systeem Is er een andere „kritische‟ sector in de directe nabijheid Is er sprake van geslaagde aanslagen in andere landen Kan er sprake zijn van grote maatschappelijke onrust
5.2.4 Perspectief vanuit de sectoren Als het aannemelijk is dat een sector een voor de hand liggende keuze is, is het aan de betreffende sector om een analyse te maken welk type asset en welke locatiekeuze dan het meest aannemelijk is. Met het type asset wordt het type object bedoeld. Voor de spoorsector is, bijvoorbeeld, een onderverdeling te maken in LOCATIES, gebouwen, kunstwerken (viaducten en tunnels), emplacementen, baanvakken en treinen. In deze paragraaf worden die criteria benoemd die op grond van de analyse bepalend kunnen zijn bij de vaststelling van de object- of assetkeuze binnen een sector. Tevens worden de criteria opgebouwd die vanuit het perspectief van terrorisme bepalend kunnen zijn voor de locatiekeuze. Dit is opgesteld middels het zelfde proces als in de vorige paragraaf: uit de mindmap zijn de diverse overwegingen gedestilleerd en geordend, waarna de criteria, die passen bij deze overweging, zijn vastgesteld. In bijlage 4 is het overzicht opgenomen. In onderstaande tabel is het resultaat van de analyse weergegeven.
33
PUBLIEKE VERSIE
Overwegingen terroristische groeperingen Westerse belangen in islamitische wereld
Keuze voor type asset Vanuit beoordeling achtergrond N.v.t.
Het Westen zelf
Zijn er veel toeristen te treffen uit risicolanden
Gericht op bevolking
Massale aantallen slachtoffers mogelijk in termen van doden en gewonden Zijn er weinig beheersmaatregelen om de impact en effecten van een aanslag te verminderen
Aanbrengen van veel schade
Verrassing Theatrale effecten
Ontwrichten samenleving
Grote media-aandacht
Focus objecten en individuen met symbolische waarde
Bestaande niveau beveiliging en alertheid Beschikbaarheid informatie Uitvoerbaar met eenvoudige middelen
Alternatieve locatie in directe omgeving
Beproefde methode
Is toegang eenvoudig mogelijk Zelfdoding Symbolische waarde Vertegenwoordiging politieke, militaire of financiële macht Heeft een aanslag impact op het functioneren van de samenleving Ernstige verstoring van de bedrijfsvoering Zijn er locaties met grote symbolische waarde Ernstige verstoring van de bedrijfsvoering Heeft een aanslag impact op het functioneren van de samenleving Zijn er objecten met grote symbolische waarde Vanuit beoordeling haalbaarheid uitvoering is niveau van beveiliging op orde is niveau van alertheid op orde Is informatie over type asset makkelijk toegankelijk Is eenvoudige modus operandi voorstelbaar Zelfdoding N.v.t.
Is er sprake van geslaagde aanslagen in andere landen Verstoring maatschappelijk verkeer Ernstige verstoring van de bedrijfsvoering Tabel 4: vertaalslag vanuit overwegingen terroristische groeperingen
Keuze voor locatie
Liggen er bedrijven of instituten met belangen in islamitische landen in de directe omgeving Zijn er veel toeristen te treffen uit risicolanden Is er op de locatie sprake van de aanwezigheid van opinieleiders, politici, bestuurders en prominente zakenlieden Massale aantallen slachtoffers mogelijk in termen van doden en gewonden Er zijn weinig beheersmaatregelen om de impact en effecten van een aanslag te verminderen Hoge vervangingskosten Negatieve commerciële impact Economische schade Is toegang eenvoudig mogelijk Zelfdoding Symbolische waarde Vertegenwoordiging politieke, militaire of financiële macht Heeft een aanslag impact op het functioneren van de samenleving Ernstige verstoring van de bedrijfsvoering Zijn er locaties met grote symbolische waarde Ernstige verstoring van de bedrijfsvoering Heeft een aanslag impact op het functioneren van de samenleving Zijn er locaties met grote symbolische waarde Is locatie (inter)nationaal bekend is de locatie voorzien van basisbeveiligingsmaatregelen Is informatie over de locatie makkelijk toegankelijk Is eenvoudige modus operandi voorstelbaar Zelfdoding Liggen er objecten uit andere vitale sectoren in de directe omgeving Liggen er objecten, bedrijven of instituten met symbolische waarde in de directe omgeving Is er sprake van geslaagde aanslagen in andere landen Ernstige verstoring van de bedrijfsvoering
Een aantal potentiële criteria kunnen niet direct afgeleid worden uit de bovenstaande analyse. Zo is de overweging gericht op de bevolking uitgewerkt in de mogelijkheid massale aantallen slachtoffers te maken. Dit impliceert dat alleen al de aanwezigheid van grote groepen mensen een mede bepalende factor kan zijn. De combinatie van een aantal overwegingen kan leiden tot een grotere aantrekkelijkheid voor een locatie omdat daarmee ook andere overwegingen worden verstrekt. Zo zal de aanwezigheid op een locatie van veel commerciële functies de aantrekkelijkheid kunnen verhogen omdat naast het treffen van grote groepen mensen ook de additionele fysieke schade wordt aangebracht en verstoring van het maatschappelijk verkeer veroorzaakt wordt. Een aantal van deze meer verzwarende omstandigheden zijn daarom als separaat criterium voor een locatiekeuze opgenomen.
34
PUBLIEKE VERSIE
Overwegingen terroristische groeperingen Overig
Keuze voor type asset Vanuit overige overwegingen N.v.t.
Keuze voor locatie
Worden er met regelmaat grote evenementen georganiseerd op de locatie of in de directe omgeving Is er sprake van bijzondere sectorspecifieke omstandigheden
Tabel 5: aanvullende criteria
5.2.5 Resultaat toetsing De opgestelde mindmaps zijn besproken met vertegenwoordigers van diverse ORGANISATIES. Een aantal van hen stelde als eis dat het gesprek alleen op informele basis kon plaats vinden. De gesprekspartners vertegenwoordigen het gehele werkveld. Er is daarom gekozen om geen van de BETROKKENEN te noemen. De algehele reactie was dat de analyse ondersteund werd. Positief werd gereageerd op het onderscheid in het perspectief vanuit de achtergrond van terroristische groeperingen en de beoordeling van de haalbaarheid van de aanslagen. Ook de vertaalslag naar individuele criteria werd als verrassend ervaren. Op een enkel punt werden aanvullingen gegeven op de analyses en de ontwikkelde criteria. Deze zijn in de opgestelde schema‟s verwerkt. In de gesprekken bleek dat het beoordelen van de wegingsfactoren als lastig werd ervaren, zeker gezien het aantal opgestelde criteria. Verschil van mening bestaat over de invloed van de aanwezigheid van geradicaliseerde jongeren of lokale groeperingen op het aanwijzen van een alerteringslocatie. Uit de resultaten van interviews blijkt dat enerzijds deze invloed als niet aanwezig wordt beschouwd, anderzijds wordt deze mogelijk van belang geacht. Dit betekent dat het criterium „home grown‟ niet per definitie gehanteerd kan worden. Sectoren zullen voor de validatie daarvan in hun afwegingsproces ondersteund moeten worden met specifieke informatie van de overheid hierover. Voor het gebruik binnen de matrix betekent dat dit afhankelijk van deze aanvullende informatie dit criterium meegenomen moet worden of buiten beschouwing kan blijven. 5.3 Ontwikkeling hulpmiddel op basis van Tversky Op basis van alle gevonden criteria is, ten behoeve van een eenvoudige uitvoering van similarity judgment, een hulpmiddel ontworpen. Dit hulpmiddel is zowel toepasbaar voor analyses naar het type asset als voor de locatiekeuze. Deze thesis richt zich op de locatiekeuze en daarom wordt in onderstaande toelichting alleen daarop ingegaan. Het ontwerp van het hulpmiddel is een tabel waarin alle relevante gegevens worden opgenomen. Deze gegevens bestaan uit de criteria, de te onderzoeken locaties en de relatieve weging daarvan. De criteria zijn ingedeeld naar een categorie. De keuze voor de categorie-indeling is afgeleid van de systematiek die in enkele sectoren bij risk assessments wordt gebruikt: mensen, productie, omgeving en reputatie. Hieraan is één categorie „overig‟ toegevoegd omdat niet alle gevonden criteria binnen de genoemde categorieën waren in te delen. In het ontwerp van de tabel is het mogelijk de te vergelijken locaties toe te voegen en deze te scoren op de relevante categorieën en de daarin benoemde criteria. Ten behoeve van een goed gebruik van Si,j=fij / [fij + a(fi, not j) + b(fj, not i)] is het noodzakelijk om de relatieve waarde van de locaties ten opzichte van elkaar, de waarde van „a‟ en „b‟ op te nemen. Tevens is het voor de waarde van de uitkomst belangrijk om de relatieve waarde van de genoemde categorieën ten opzichte van elkaar te wegen. Als laatste is het wenselijk om binnen een categorie de aldaar genoemde criteria ten opzichte van elkaar te wegen. Dit om het belang van het ene criterium ten opzichte van het andere criterium tot uitdrukking te laten komen. Het resultaat van de wegingsfactoren per categorie is gesommeerd tot 100%.
35
PUBLIEKE VERSIE
Zo ontstaat een wegingsfactor per categorie en per criterium binnen deze categorie. Het ontwerp van dit hulpmiddel ziet er in tabelvorm als volgt uit. Categorie met weegfactor
Criteria
Wegingsfactor per criterium Locatie A Locatie B (per categorie 100%) Factor ´a´ Factor ´b´
Criterium 1
Z %
Criterium 2
Y%
Criterium 3
X%
Criterium 4
W%
Criterium 5
V%
Criterium 6
U%
Omgeving Wegingsfactor C%
Criterium 7
T%
Criterium 8
S%
Reputatie Wegingsfactor D%
Criterium 9
R%
Mens Wegingsfactor A%
Productie Wegingsfactor B%
Criterium 10 Q % Criterium 11 P %
Overig Wegingsfactor E%
Criterium 12 O %
Criterium 13 N % Tabel 6: ontwerp hulpmiddel t.b.v. analyse Tversky
Op basis van de analyse uit paragraaf 5.1 en 5.2 en de tabellen 4 en 5, is dit ontwerp generiek uitgewerkt ten behoeve van een locatiekeuze, onafhankelijk in welke sector of ten behoeve van het gekozen type asset. De gevonden criteria uit paragraaf 5.4.2 zijn onderverdeeld in de gekozen categorieën mens, productie, omgeving, reputatie en overig. In tabel vorm ontstaat het volgende overzicht. Mens
Productie
Is massale letaliteit mogelijk (> 50)
De locatie is niet voorzien van basis beveiligingsmaatregelen
Zijn massale aantallen gewonden mogelijk (>100)
De locatie is niet voorzien van impact verminderende maatregelen
Is er op de locatie sprake van de aanwezigheid van veel toeristen uit risicolanden
De locatie is niet voorzien van kans reducerende maatregelen
Is er op de locatie sprake van de aanwezigheid van vertegenwoordiging politieke, militaire of financiële macht
Er is sprake van commerciële functies in de directe nabijheid
De locatie is nationaal bekend
er is sprake van een ernstige aantasting van de bedrijfsvoering
De locatie is internationaal bekend
Er is sprake van zeer hoge vervangingskosten
Omgeving Er liggen objecten uit andere vitale infrastructuren in de directe omgeving (< 1km) Er liggen objecten, bedrijven of instituten met symbolische waarde in de directe omgeving Er liggen bedrijven of instituten met belangen in islamitische landen in de directe omgeving
Het is eenvoudig om toegang te verschaffen tot de locatie Er is met regelmaat sprake van grootschalige evenementen
Reputatie
Overig
Informatie is makkelijk toegankelijk
Zijn er bijzondere sectorspecifieke omstandigheden
De locatie heeft iconische of symbolische waarde
Leidt een aanslag op deze locatie tot grote maatschappelijke onrust
Een aanslag leidt tot grootschalige media-aandacht
Leidt een aanslag tot grote nationale economische schade
Kan er sprake zijn van meervoudige aanslagen Kan er sprake zijn van eenvoudig uitvoerbare modus operandi Is er sprake van geslaagde voorbeelden van aanslagen elders
Tabel 7: overzicht criteria per categorie
36
PUBLIEKE VERSIE
5.4 Conclusie In hoofdstuk vijf is onderzocht of, op basis van de analyses uit hoofdstuk drie, de doelwitselectie, en hoofdstuk vier, een analyse naar gebruikte criteria voor alerteringslocaties, het mogelijk was een set met criteria te ontwikkelen voor doelwitselectie voor een specifieke sector. Op basis van een stapsgewijze aanpak was het mogelijk de criteria vanuit het perspectief van terroristische groeperingen en van aangesloten sectoren bij het alerteringssysteem om te zetten naar criteria voor sectoren en op basis daarvan criteria te ontwikkelen voor de keuze voor een specifiek type asset en de locatie. De criteria konden steeds specifieker gemaakt worden tot op het niveau waarop door middel van concrete criteria bekeken kan worden of de afzonderlijke criteria voor een specifieke locatie valide zijn. Aan de voorwaarden om het contrastmodel van Tversky te hanteren is voldaan. Er zijn kenmerken, de beschreven criteria, te vergelijken; de wegingsfactoren tussen de criteria kunnen vastgesteld worden en de waarde van de factor „a‟ en „b‟ kan gehanteerd worden. Op basis hiervan kan de conclusie getrokken worden dat het mogelijk is om met behulp van similarity judgment en de opgestelde criteria een uitwerking te maken op locatieniveau. Dor het vertalen van de overwegingen van terroristische groeperingen, rekening houdend met hun achtergronden en de beoordeling van de haalbaarheid van de uitvoering, was het mogelijk criteria te ontwikkelen die bij de doelwitselectie een rol kunnen spelen. In hoofdstuk zes wordt het ontwikkelde model en de gevonden criteria toegepast op een aantal LOCATIES in en rond EEN SPECIFIEKE GEMEENTE en voor de bestaande alerteringslocaties. Tenslotte wordt in hoofdstuk zeven de toets op de hypothese afgerond, worden conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
37
PUBLIEKE VERSIE
6
Uitwerking voor SPECIFIEKE locaties
6.1 Inleiding In hoofdstuk vijf zijn de criteria ontwikkeld die gelden voor alerteringslocaties. In DE VERTROUWELIJKE VERSIE VAN DEZE THESIS ZIJN DE GENERIEK TOEPASBARE CRITERIA VERTAALD NAAR DE SPECIFIEKE SITUATIE VOOR DE SPOORSECTOR. DIT HOOFDSTUK IS DAAROM HERSCHREVEN. LOCATIES ZIJN GEANONIMISEERD NAAR LETTERS; WAAR MOGELIJK ZIJN DE BEVINDINGEN EN CONCLUSIES GEHANDHAAFD.
<> Voor een aantal SPECIFIEKE LOCATIES WORDT de systematiek van similarity judgment uitgewerkt en toegepast. Op basis daarvan worden er conclusies getrokken ten aanzien van de gevonden resultaten. 6.1 Vaststellen onderzoeksgebied Voor de uitwerking van similarity judgment wordt in eerste instantie het onderzoeksgebied afgebakend tot EEN AANTAL SPECIFIEKE LOCATIES in- en rond ÉÉN VAN DE GROTE STEDEN. <> Het gaat hier om de LOCATIES „A‟, „B‟, „C‟, „D‟, „E‟, „F‟, „G‟, „H‟, „I‟ EN „J‟. Van deze groep LOCATIES zijn alleen „A‟ en „J‟ aangewezen als alerteringslocatie. <> FIGUUR 5 MET EEN OVERZICHTSTEKENING IS VERWIJDERD. Vervolgens is een tweede groep LOCATIES in de vergelijking meegenomen. Dit zijn „K‟, „L‟ (waarbij de criteria zijn gescoord op DE LOCATIE voor en na de huidige verbouwing), „M‟, „N‟, „O‟, „P‟ en „Q‟. <> Middels de toepassing van dezelfde set met criteria is een analoge judgment uitgevoerd.
38
PUBLIEKE VERSIE
6.2 Vaststellen criteria voor gebruik binnen de spoorsector De generieke set met criteria zoals deze in paragraaf 5.3 zijn opgesteld behoeft op één punt uitwerking die specifiek geldt voor de spoorsector en de te onderzoeken LOCATIES. Dit betreft het generieke criterium of er op LOCATIES sprake kan zijn van „bijzondere sectorspecifieke omstandigheden‟. Hiermee worden specifieke situaties bedoeld die geen onderdeel vormen van reeds genoemde criteria maar vanuit het perspectief van terroristische activiteiten wel een rol kunnen spelen. Voor de spoorsector betreft dit drie elementen. Deze elementen vloeien voort uit gehouden risico analyses die binnen de spoorsector zijn uitgevoerd. Deze risico analyses, de beschouwde modus operandi, de overwegingen en conclusies zijn vertrouwelijk. Voor deze thesis worden deze elementen als een gegeven beschouwd. IN DEZE PUBLIEKE VERSIE MOET DIT DEEL, VANWEGE DE SECTORSPECIFIEKE INFORMATIE, ACHTERWEGE GELATEN WORDEN. <>
6.2.1 Vaststelling criteria VOOR DE BETREFFENDE LOCATIES Op basis van paragraaf 5.3 en de aanvulling in paragraaf 6.2 is een totale set met criteria ontwikkeld. Het betreft in totaal 28 criteria. Mens
Productie
Is massale letaliteit mogelijk (> 50)
De locatie is niet voorzien van basis beveiligingsmaatregelen
Zijn massale aantallen gewonden mogelijk (>100)
De locatie is niet voorzien van impact verminderende maatregelen
Is er op de locatie sprake van de aanwezigheid van veel toeristen uit risicolanden
De locatie is niet voorzien van kans reducerende maatregelen
Is er op de locatie sprake van de aanwezigheid van vertegenwoordiging politieke, militaire of financiële macht
Er is sprake van commerciële functies in de directe nabijheid
Omgeving Er liggen objecten uit andere vitale infrastructuren in de directe omgeving (< 1km) Er liggen objecten, bedrijven of instituten met symbolische waarde in de directe omgeving Er liggen bedrijven of instituten met belangen in islamitische landen in de directe omgeving
De locatie is nationaal bekend
Reputatie
Overig
Informatie is makkelijk toegankelijk
Leidt een aanslag op deze locatie tot grote maatschappelijke onrust
De locatie heeft iconische of symbolische waarde
Leidt een aanslag tot grote nationale economische schade
Een aanslag leidt tot grootschalige media-aandacht
Kan er sprake zijn van meervoudige aanslagen
Kan er sprake zijn van eenvoudig uitvoerbare modus operandi
39
PUBLIEKE VERSIE
Mens
Productie
Omgeving
Er is sprake van een ernstige aantasting van de bedrijfsvoering
De locatie is internationaal bekend
Er is sprake van zeer hoge vervangingskosten
Het is eenvoudig om toegang te verschaffen tot de locatie Er is met regelmaat sprake van grootschalige evenementen
Reputatie
Overig Is er sprake van geslaagde voorbeelden van aanslagen elders SECTORSPECIEK CRITERIUM XXX
SECTORSPECIEK CRITERIUM YYY
SECTORSPECIEK CRITERIUM ZZZ
Tabel 8: overzicht criteria voor DE BETREFFENDE LOCATIES
6.2.2 Vaststelling factor ‘a’ en ‘b De vaststelling van de factor „a‟ en „b‟ is gebaseerd op een binnen de spoorsector gebruikte indelingssystematiek voor DE BETREFFENDE LOCATIES bij de initiële vaststelling van de alerteringslocaties. Hierbij is een vijftal categorieën gemaakt: A t/m E. Categorie A bevat een beperkt aantal LOCATIES (2%), categorie B (3%), C (6%), D (14%) en categorie E 75% van het aantal LOCATIES. Categorie A omvat de zeer grote LOCATIES, aflopend naar categorie E, de kleine(re) LOCATIES. Als eerste is de verhouding vastgesteld tussen categorie A LOCATIES en de overige categorieën. De verhouding tussen de categorieën is gebaseerd op EEN DRIETAL BINNEN DE SECTOR GEHANTEERDE CRITERIA. DEZE WORDEN NIET NADER TOEGELICHT. In deze verhouding wordt uitgedrukt dat categorie A en B locaties weinig van elkaar verschillen, A en C redelijk van elkaar verschillen, A en D veel van elkaar verschillen en A en E onvergelijkbaar zijn. Deze verschillen worden getalsmatig tot uiting gebracht middels onderstaande tabel. A A 0,5 0,5 A B 0,55 0,45 A C 0,65 0,35 A D 0,80 0,20 A E 0,90 0,10 Tabel 9: wegingsfactor tussen categorie A en de andere categorieën
Met de vaststelling van de wegingsfactoren tussen de categorie A locaties en de overige locaties ligt ook de onderlinge verhouding vast. Dit is van belang om LOCATIES uit de categorie B te vergelijken met LOCATIES uit één van de categorieën C, D of E. A A
0,5
B 0,55
B 0,5
C 0,65 0,54 D
0,8
C
0,45 0,35
D
E
0,2
0,1
0,46 0,41 0,38 0,5
0,59 0,55
0,45 0,42 0,5
0,47
E 0,9 0,62 0,58 0,53 0,5 Tabel 10: wegingsfactoren tussen alle categorieën
6.2.3 Vaststelling wegingsfactoren categorieën Bij de benoemde categorieën mens, productie, omgeving, reputatie en overig is de aanname dat een verdeling van respectievelijk 35 (mens), 20 (productie), 10 (omgeving), 15 (reputatie) en 20% (overig) recht doet aan de onderlinge weging. De belangrijkste overwegingen daarbij zijn dat in de categorie mens de focus ligt op aantallen slachtoffers, binnen productie op de aantasting van de bedrijfsvoering, in de categorie reputatie op de symbolische waarde en de media-aandacht en dat binnen de categorie overig de maatschappelijke impact wordt gewaardeerd.
40
PUBLIEKE VERSIE
6.3 Resultaten review De opgestelde criteria, de indeling in categorieën, de vaststelling van de factor „a‟ en „b‟ en de wegingsfactoren zijn ter review toegezonden aan in totaal 15 personen. Deze personen zijn enerzijds werkzaam bij één van de betrokken departementen bij het proces van het alerteringssysteem (4), anderzijds werkzaam binnen of voor de spoorsector (11). Alle betrokkenen zijn vanuit hun specifieke expertise betrokken bij het alerteringsproces en het vaststellen van alerteringslocaties. De reacties worden in een aantal onderdelen besproken. De review van personen werkzaam bij één van de departementen beperkte zich tot een beoordeling van de criteria en de wegingsfactoren van categorieën en criteria. Aan vertegenwoordigers van de spoorsector werd aanvullend gevraagd voor de te onderzoeken LOCATIES de criteria te scoren. De vragen zijn per mail toegezonden, reacties zijn per mail ontvangen. Hierbij is gebruik gemaakt van een voorlopige lijst met criteria. In totaal zijn 12 reacties terug ontvangen. Vanuit de departementen 3 (=75%), Vanuit de spoorsector 9 (=75%). 1 respondent uit de spoorsector gaf aan niet inhoudelijk te willen reageren. Het onderstaande overzicht is beperkt tot de belangrijkste review resultaten. 6.3.1 Opmerkingen bij de weging van de factor ‘a’ en ‘b’ Twee respondenten spreken zich expliciet uit over het voorstel van de wegingsfactoren „a‟ en „b‟. Beiden ondersteunen de voorgestelde weging. 6.3.2 Opmerkingen bij de indeling in en weging van de categorieën Drie respondenten stellen de indeling in de categorieën mens, productie, omgeving, reputatie en overig ter discussie. Er worden twee voorstellen gedaan voor aanpassing. Eén respondent stelt voor de categorieën te veranderen in de uitstraling van het object, het potentieel voor menselijke schade, het potentieel voor economische schade, de toegankelijkheid van het object en overig. Een ander stelt voor de categorieën profiel van het doel, aantal slachtoffers en schade en de toegankelijkheid te gebruiken. Deze suggesties worden niet overgenomen. Er is bij de opbouw van de categorieën bewust gekozen om deze aan te laten sluiten bij de systematiek die binnen het risicomanagement van een aantal sectoren al in gebruik is. De overweging daarbij is dat, ook al gaat het hier om een specifieke toepassing voor terrorisme, het draagvlak en de acceptatie bij (top)management groter zal zijn als deze herkenbaar is vanuit de beheersing van andere risico‟s zoals gezondheid, veiligheid, security en milieu. Deze keuze doet afbreuk aan de logica als alleen vanuit het perspectief van terrorisme wordt gedacht. Een tweede argument tegen aanpassing van de categorieën is de constatering dat bij het vaststellen van criteria wel de modus operandi van terroristen is meegenomen. Daarmee is geborgd dat het profiel van het doel, de aantallen slachtoffers, de toegankelijkheid van het doel en de potentiële materiële en economische schade al is meegenomen. Acht respondenten scoorden op de weging tussen de geformuleerde categorieën. De scores lopen daarvan sterk uit elkaar. In de eerste kolom is de gebruikte score van de onderzoeker vermeld. onderzoeker 1 2 Mens 35 40 40 Productie 20 20 20 Omgeving 10 30 20 Reputatie 15 8 10 Overig 20 2 10 Tabel 11: relatieve weging van categorieën
3 27 14 25 21 13
4 25 15 10 30 20
5 40 5 0 15 40
6 45 20 5 15 15
7 35 10 0 40 15
8 30 21 8 22 19
gemiddelde 35 16 12 20 16
De spreiding binnen de scores is groot. Er is daarom gekozen voor het berekenen van het gemiddelde van alle respondenten. Deze uitkomst pleit voor een gemeenschappelijke sessie waarbij op basis van argumenten een gezamenlijke weging wordt vastgesteld.
41
PUBLIEKE VERSIE
6.3.3 Opmerkingen bij de criteria Drie respondenten stellen dat de beoordeling van criteria sterk afhankelijk is van het type scenario dat beoordeeld moet worden en de daarbij gehanteerde modus operandi. Respondenten hebben een bomaanslag op een station allen als referentie gekozen. Deze opmerking is valide. Het maakt voor de scores op de criteria uit of uitgegaan wordt van scenario‟s zoals deze zich in Londen en Madrid hebben voorgedaan, meervoudige aanslagen door zelfmoordterroristen, of dat een scenario met een bomauto wordt voorzien. Dit betekent dat bij een verdere verdieping van de systematiek nadrukkelijker het type scenario en de verwachte modus operandi moet worden vastgesteld. Dit kan er ook toe leiden dat enkele criteria voor dat scenario niet als relevant worden beschouwd en in de berekening niet hoeven worden meegenomen. Zes respondenten maakten opmerkingen over het aantal criteria. Zij vonden het, gezien het aantal criteria, lastig om de relatieve weging ten opzichte van elkaar vast te stellen. Vijf respondenten kozen er daarom voor zich te beperken tot de in hun ogen relevante criteria. Vijf respondenten maakten opmerkingen over de uitleg van ieder criterium. Niet altijd werd duidelijk gevonden wat met het criterium bedoeld werd. Een respondent vond de criteria die voor alle locaties golden niet valide in de beoordeling en schrapte deze in zijn beoordeling. Vier respondenten deden suggesties voor een andere omschrijving van criteria, het samenvoegen daarvan en deden voorstellen voor het toevoegen van criteria. De toegezonden lijst met criteria bevatte geen handleiding voor de beoordeling. Ook de analyse naar de keuze voor de criteria was niet bijgevoegd. Dit impliceert dat in het proces van similarity judgment een stap moet worden ingebouwd waarbij in een gemeenschappelijke sessie de validiteit van criteria wordt getoetst en de wijze waarop de criteria worden ingedeeld in één van de vastgestelde categorieën. Bij een aantal criteria is een norm opgenomen om een duidelijke grens te stellen of de locatie op het criterium gescoord kan worden. Bij letaliteit wordt meer dan 50 dodelijke slachtoffers als grens gehanteerd en bij het aantal gewonden meer dan 100. Ook is een maximale afstand van 1 km gehanteerd voor de objecten van andere vitale infrastructuren. Voor een goede beoordeling moeten deze grenswaarden in overleg vastgesteld worden en goed herleidbaar zijn uit modus operandi of doelstellingen van terroristische groeperingen. Het schrappen van de criteria die voor alle locaties gelden is binnen de systematiek van similarity judgment niet correct. De aanwezigheid van gemeenschappelijke kenmerken is daarbij juist één van de belangrijke elementen. Beperking van het aantal criteria kan overwogen worden. Zo kan bijvoorbeeld het onderscheid tussen het aantal doden en gewonden vervangen worden door „groot aantal slachtoffers‟. Bij het beperken van het aantal criteria vervalt overigens de nuance van minder wegende criteria in de berekening. Deze zijn wel degelijk van invloed op de uitkomst. De combinatie van een goede weging van de categorieën met daarbij de weging van de criteria geeft meerwaarde aan de uitkomst van similarity judgment. Door een proces van expert judgment in te richten kan dit bezwaar ondervangen worden. 6.3.4 Opmerkingen bij de scores van criteria voor de te onderzoeken locaties Vijf respondenten hebben op de voor hun relevante criteria gescoord. De samenvoeging van alle scores leidde ertoe dat voor vrijwel alle te beoordelen locaties alle criteria relevant werden gevonden. Binnen de systematiek van similarity judgment gaat hierdoor de nuance van de verscheidenheid in kenmerken volledig verloren. In een aantal situaties werden criteria voor een locatie gescoord die in de ogen van de onderzoeker onjuist waren. Navraag leerde dat criteria anders geïnterpreteerd waren en dat, na uitleg, scores onterecht vermeld waren. Gezien het beperkte aantal reacties en de constatering dat een deel van de scores onterecht was, is besloten deze dataverzameling niet te gebruiken. Bij de vaststelling van de uitkomsten van similarity judgment is daarom gebruik gemaakt van de scores van de onderzoeker. Ook deze constatering pleit voor een gezamenlijk proces van het beoordelen van criteria en een discussie over de relevantie van scores in een expert judgment.
42
PUBLIEKE VERSIE
6.3.5 Conclusie op basis van het review resultaat De indeling in en de weging van de categorieën, het aantal criteria en de omschrijving van de criteria zijn de belangrijkste aandachtspunten uit de review. Het in gezamenlijkheid vaststellen van deze elementen en de daarbij noodzakelijke discussie, kan leiden tot een meer uniforme interpretatie en gebruik. Ook de feitelijke score van de criteria op de te onderzoeken locaties is in gezamenlijkheid uit te voeren. Dit pleit voor het opnemen van een sessie waarbij experts, vanuit overheid en sector, dit gezamenlijk vaststellen. Het uitvoeren van een gevoeligheidsanalyse, waarin verschillen in de wegingsfactoren tot uitdrukking komt, kan de acceptatie van de uitkomst vergroten. 6.4 Uitvoering similarity judgment Op basis van de initiële opzet en de resultaten van de review is een is een hulpmiddel in Excel ontwikkeld. In deze Excel-sheet kunnen de criteria gescoord worden voor de te beoordelen objecten. Ook kunnen in deze sheet de wegingsfactoren van de categorieën en de daarbinnen vallende criteria middels een pulldown menu vastgesteld worden. De functionele specificaties en de scores in de tabel zijn bepaald door de onderzoeker. De technische uitwerking van de Excel-sheet en de berekeningen zijn uitgevoerd door Pieter van Gelder van de Technische Universiteit Delft met behulp van een binnen de universiteit beschikbaar programma Matlab. Als bijlage 5 is het invulblad opgenomen dat als basis heeft gediend voor de uitvoering van similarity judgment voor de vastgestelde set met LOCATIES. De eerste kolom bevat de categorieën en de gehanteerde wegingsfactor, de tweede kolom betreft de onderkende criteria binnen deze categorieën, de derde kolom is de wegingsfactor van het criterium binnen de categorie weergegeven. De eerste rij omvat de te onderzoeken LOCATIES, de tweede rij bevat de indeling binnen de spoorsector vastgestelde categorie (de factor „a‟ en „b‟). Indien in de tabel een ‟1‟ is weergegeven betekent dit dat het criterium voor het betreffende LOCATIE geldig is. De laatste rij betreft het aantal scores per LOCATIE. Dit gegeven wordt bij de berekening niet gebruikt. In bijlage 6 (weegset 1) is de wegingsfactor van de onderzoeker gehanteerd met respectievelijk 35 (mens), 20 (productie), 10 (omgeving), 15 (reputatie) en 20% (overig). Bijlage 7 (weegset 2) bevat de gemiddelde score uit de review met respectievelijk 35 (mens), 15 (productie), 15 (omgeving), 20 (reputatie) en 15% (overig). Bijlage 8 (weegset 3) bevat het reviewresultaat van respondent 5 uit tabel 11 met respectievelijk 40 (mens), 5 (productie), 0 (omgeving), 15 (reputatie) en 40% (overig). Bijlage 9 (weegset 4) bevat het resultaat van respondent 7 met respectievelijk 35 (mens), 10 (productie), 0 (omgeving), 40 (reputatie) en 15% (overig). De extra uitgevoerde judgments, zoals getoond in de bijlagen 7 t/m 9 met daarin variaties in de weegset, zijn uitgevoerd ten behoeve van een gevoeligheidsanalyse. Is er door het veranderen van de wegingsfactoren in de categorieën een verschil in similarity te onderkennen? In deze gevoeligheidsanalyses zijn de overige gegevens en de scores van criteria voor de LOCATIES constant gelaten. Per weegset zijn op deze manier 289 afzonderlijke similarity judgments berekend. De resultaten moeten daarom steeds paarsgewijs worden vergeleken en beoordeeld. Ook zijn er similarity judgments uitgevoerd waarbij de wegingsfactoren in de categorieën en de criteria constant zijn gehouden maar waarbij de scores op LOCATIES zijn aangepast. De resultaten van deze analyses zijn niet in deze rapportage opgenomen. 6.4.1 Resultaten uitgevoerde similarity judgments De onderzochte LOCATIES zijn in de bijlagen 6 t/m 9 in de eerste rij en kolom weergegeven. De tabel in de bijlagen 6 t/m 9 moet als volgt gelezen worden. Voor S‟A‟, „D‟ wordt in bijlage 6 de als eerste de kolom gebruikt en vervolgens de vierde rij gelezen. De uitkomst is hier 0,9568. Voor S‟J‟, „K‟ wordt de e e 10 kolom gebruikt en vervolgens de 11 rij. De uitkomst is hier 0,8710 Een score in weegset 1 waarbij de similarity tussen „B‟ en „C‟ een score heeft van 0,9352 is buiten beschouwing gelaten. Deze kennen weliswaar een hoge onderlinge similarity maar een dissimilarity in vergelijking met bijvoorbeeld „A‟ en „J‟. Ditzelfde geldt voor de vergelijking van de overige LOCATIES als deze in de judgments met „A‟ en „D‟ dissimilar waren.
43
PUBLIEKE VERSIE
In paragraaf 2.4 is al aangegeven dat bij het vaststellen van similarity judgment binnen deze thesis als aanname gedaan wordt dat er bij Si,j >0,9 er sprake is van similarity. In weegset 1 scoren 22 judgments een waarde van > 0,9. De LOCATIES „A‟, „N‟, „L‟ (nieuwbouw), „D‟, „J‟ en „K‟ scoren meerdere keren een waarde in de onderlinge judgments van >0,9. „L‟ Bestaand, „P‟ en „M‟ scoren beiden één keer. De onderlinge relaties zijn in figuur 4 weergegeven. De 22 pijlpunten beschrijven de richting van de similarity.
O
D N
P
A
Q
M
J
L Nieuwbouw
K L Bestaand
Figuur 6: belangrijkste relaties uit weegset 1
Opvallend is dat er geen similarity bestaat tussen de LOCATIES uit het rechter deel en het linker deel. Ook opmerkelijk is het ontbreken van een relatie tussen „K‟ en „L‟ Nieuwbouw enerzijds en „J‟ anderzijds. Ook LOCATIE „O‟ valt geheel buiten het criterium. In weegset 2 scoren 32 judgments een waarde > 0,9. De LOCATIES „L‟ Nieuwbouw, „A‟, „J‟ en „N‟ scoren in de judgments meerdere keren een waarde van > 0,9. „K‟, „L‟ Bestaand, „M‟, „P‟ en „Q‟ scoren slechts enkele keren. O D N
P
A
Q
M
J
L Nieuwbouw
K L Bestaand
Figuur 7: belangrijkste relaties uit weegset 2
Ondanks een geringe aanpassing van de wegingsfactoren (35/20/10/15/20 ten opzichte van 35/15/10/20/15) is er een ander resultaat. Opvallend is dat er 10 keer vaker een hogere similarity wordt gevonden (van 22 naar 32) ten opzichte van weegset 1. Dat uit zich in het ontstaan van nieuwe verbindingen zoals weergegeven in figuur 8.
44
PUBLIEKE VERSIE
In weegset 3 scoren 29 judgments een waarde > 0,9. „A‟, „L‟ Nieuwbouw, „N‟, „J‟, „M‟ en „P‟ scoren meerdere keren. „K‟, „L‟ Bestaand, „D‟, „O‟ en „Q‟ slechts enkele keren.
O
D N
P
A
Q
M
J
L Nieuwbouw
K L Bestaand
Figuur 8: belangrijkste relaties uit weegset 3
De relaties tussen het linker deel van het figuur en het rechter deel, de grotere LOCATIES, neemt verder toe. „O‟ scoort hier ten opzichte van „N‟ en „L‟ Bestaand. Ook kennen „L‟ Nieuwbouw en „L‟ Bestaand een tweezijdige similarity. In weegset 4 tenslotte scoren 40 judgments een waarde > 0,9. „A‟, „D‟, „J‟, „L‟ Nieuwbouw, „N‟ en „K‟ scoren meerdere keren. „M‟, „O‟, „P‟, „Q‟ en „L‟ Bestaand scoren minder keren.
O
D N
P
A
Q
M
J
L Nieuwbouw
K L Bestaand
Figuur 9: belangrijkste relaties uit weegset 4
In deze figuur zijn het linker en rechter deel alleen verbonden middels een eenzijdige similarity tussen „N‟ en „O‟. Wel is het aantal onderlinge similarities toegenomen. Voor het eerst ontstaat hier ook een similarity tussen „J‟ en „K‟.
45
PUBLIEKE VERSIE
6.4.2 Conclusies op basis van resultaten similarity judgment Het variëren van de weegfactoren heeft een duidelijke invloed op de resultaten. Ondanks een variatie in spreiding scoren enkele LOCATIES in de relatieve weging steeds hoog. „A‟, „D‟, „J‟, „K‟, „L‟ Nieuwbouw en „N‟. De LOCATIES „M‟, „O‟, „P‟ en „Q‟ volgen ruim daarachter. Hierbij moet de kanttekening gemaakt worden dat deze LOCATIES vaak hoog scoren in de onderlinge judgment ten opzichte van elkaar en minder met de andere LOCATIES. De conclusie is dat op basis van deze analyse met deze set aan scores LOCATIE „D‟ opgenomen moet worden in de lijst van alerteringslocaties van de spoorsector. Het aanwijzen van de LOCATIES „P‟ en „Q‟ is op grond van deze uitkomsten niet logisch. Beide LOCATIES vertonen similarity ten opzichte van elkaar en „M‟. Alleen in weegset 3 vertoont „P‟ similarity ten opzichte van „D‟. Het niet aanwijzen van de twee LOCATIES „M‟ en „O‟ is verdedigbaar. Deze LOCATIES scoren in de vier judgments laag ten opzichte van de andere locaties. Uit de analyses blijkt dat similarity judgment een hulpmiddel kan zijn bij het vaststellen van alerteringslocaties. De uitgevoerde berekeningen leiden tot uitkomsten op grond waarvan een onderscheid te maken is. Dat is bevestigd in een gevoeligheidsmeting waarbij één criterium is aangepast. Dit betrof het criterium media-aandacht binnen de categorie reputatie. In een analyse is alleen voor de LOCATIES van „A‟, „L‟, „N, „K‟ en „J‟ dit criterium gescoord. De uitkomsten waren daarbij, voor de andere LOCATIES zonder dit criterium, duidelijk lager. Ook is de vergelijking van de criteria rond de LOCATIES „‟L‟ Nieuwbouw en Bestaand onderzocht. Opmerkelijk is de constatering dat LOCATIE „L‟ Nieuwbouw hoger scoort dan „L‟ Bestaand. Bij de nieuwbouw zijn enkele maatregelen genomen om impact van aanslagen te verminderen en de kans op een aanslag te verkleinen. De scores tussen beide LOCATIES verschillen op twee punten: „L‟ Bestaand scoort op het punt van niet voorzien zijn van basis beveiligingsmaatregelen, impact verminderende maatregelen en kans reducerende matregelen. „L‟ Nieuwbouw scoort op hoge vervangingskosten en iconische of symbolische waarde. Er is een gevoeligheidsanalyses uitgevoerd waarbij de scores op vervangingswaarde en iconische of symbolische waarde voor beide LOCATIES gelijk werden gesteld. In die situatie scoort „L‟ Nieuwbouw lager dan „L‟ Bestaand. Dit impliceert dat de scores op vervangingswaarde en iconische of symbolische waarde het verschil compenseren. Dit komt tot uiting door de wegingsfactoren: deze criteria bepalen in de berekening 10% van de totale score. Het is verdedigbaar LOCATIE „L‟ Bestaand als alerteringslocatie aan te wijzen. De komende jaren wordt langzaam toegegroeid naar de afronding van de nieuwe situatie. Wel moet worden geconstateerd dat als er geen sprake was van nieuwbouw „L‟ Bestaand op grond van deze analyses buiten de alerteringslocaties zou vallen. Op basis van de vier uitgevoerde similarity judgments, met de daarin gekozen aannames, komen de LOCATIES „A‟, „L‟ (Bestaand en Nieuwbouw), „N‟, „J‟, „D‟ en „K‟ in aanmerking om als alerteringslocatie te worden aangewezen. „P‟ en „Q‟ kunnen uit de lijst verwijderd worden. Voor de overige onderzochte LOCATIES is geen onderbouwing te vinden om deze als alerteringslocatie aan te wijzen. Bij de vaststelling van de alerteringslocaties is de systematiek van similarity judgment een meer kwantitatieve benadering van de aanwijzing van alerteringslocaties dan in de huidige situatie het geval is.
46
PUBLIEKE VERSIE
7
Conclusies en aanbevelingen
7.1 Conclusies Achtereenvolgens worden de onderzoeksvragen, de probleemstelling en de hypothese beschreven. Tevens wordt ingegaan op de aanleiding van deze thesis en op de vraag welke van de partijen, vertegenwoordiger van DE BETREFFENDE gemeente of de spoorsector, gelijk had. 7.1.1 Beantwoording van vragen De centrale vraagstelling in dit onderzoek luidde als volgt: zijn statistische similarity judgment modellen bruikbaar bij besluitvormingsprocessen over alerteringslocaties? Deze vraag werd in een aantal subvragen opgedeeld en successievelijk beantwoord. Kan het statistisch model ‘similarity judgment’ van Tversky toegepast worden voor het relatief ordenen van assets? Op basis van de analyse wordt geconcludeerd dat similarity judgment bruikbaar is voor het vergelijken van objecten die te omschrijven zijn met gemeenschappelijke en onderscheidende kenmerken. Fundamenteel onderzoek van Tversky heeft de theoretische onderbouwing daarvan afdoende aangetoond. Ook blijkt uit onderzoek dat het toepassen van similarity judgment voor het categoriseren van objecten gebruikt wordt in meerdere werkterreinen. Dit betekent dat deze vraag positief beantwoord wordt. De waarde van de vergelijking wordt vergroot door een drietal randvoorwaarden. De eerste is een onderbouwde set met kenmerken. De tweede is het aanbrengen van een betrouwbare weging tussen de gemeenschappelijke en onderscheidende kenmerken aan te brengen. De derde is dat de waarde van „a‟ en „b‟ in Si,j=fij / [fij + a(fi, not j) + b(fj, not i)] wordt vastgesteld. De uitkomst van similarity judgment brengt een relatieve ordening aan tussen diverse locaties. Similarity judgment is daarbij een hulpmiddel om discussies over de onderlinge weging van locaties op een zo kwantitatief mogelijke manier te benaderen. De kwaliteit van de kenmerken, de relatieve weging daarvan en de relatieve weging van te vergelijken objecten is daarbij bepalend voor de kwaliteit van de vergelijking. Daarmee wordt de toets op de hypothese en het gebruik van similarity judgment op een zo reëel en transparant mogelijke wijze uitgevoerd.
Is er een doelwitselectie te herleiden uit de modus operandi van terroristen? Doelwitselectie kan afgeleid worden van de profielen van de diverse terroristische groeperingen. De doelen van deze groeperingen verschillen en daarmee hun doelstellingen. De ideologie van de betreffende groepering is daarin de meest bepalende factor en bepaalt welke type aanslagen en doelwitten daarin acceptabel zijn. De keuze voor doelwitten hangt tevens af van de beschikbare middelen en het beoogde effect. Het onderwerp van deze thesis richt zich op het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding dat gebaseerd is op catastrofaal terrorisme. Uit de onderzochte literatuur blijk dat catastrofaal terrorisme zich richt op het verkrijgen van een grote mate van onrust in de maatschappij door grote aantallen slachtoffers op symbolische locaties. Het kopiëren van modus operandi van eerdere aanslagen is daarbij aannemelijk. Ook het gebruik van massavernietigingswapens en CBRN is daarbij niet uit te sluiten. Daarbij worden aanslagen zorgvuldig gepland en uitgevoerd. Bij de voorbereiding van acties wordt het risico van de pakkans tijdens de voorbereiding en de slaagkans nadrukkelijk meegewogen. Uitgebreide media-aandacht is daarbij belangrijk. Terroristische groeperingen zullen bij hun doelwitselectie beoordelen of de genoemde doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Dat betekent dat een analyse uitgevoerd moet worden welke criteria van potentiële doelwitten deze doelstellingen ondersteunen. Met andere woorden, of bij een aanslag op de betreffende locatie de geformuleerde doelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Door dit in een zorgvuldig proces uit te voeren is een potentiële doelwitselectie te herleiden uit de modus operandi van terroristen.
47
PUBLIEKE VERSIE
Wat zijn de huidige gehanteerde criteria voor het vaststellen van alerteringslocaties bij andere sectoren? Op basis van interviews is een overzicht opgebouwd van die sectoren die ten behoeve van dit onderzoek hun informatie wilden delen. Bij de beoordeling van de informatie valt op dat de sectoren hun criteria in meerderheid leggen bij het aantal slachtoffers, op de consequenties voor hun bedrijfscontinuïteit en de aandacht voor productieprocessen. (De)centrale overheden noemen aanvullend de (inter)nationale symboolwaarde van objecten. Daarbij valt op dat de meeste sectoren redeneren vanuit de mogelijke consequenties voor hun eigen bedrijfsvoering en niet vanuit de strategische en operationele overwegingen vanuit terroristische groeperingen. Welke set met criteria is op grond van de gevonden modus operandi en de gevonden criteria valide bij het vaststellen van alerteringslocaties? Op basis van een analyse naar de doelwitkeuze is vanuit verschillend perspectief naar mogelijke criteria gekeken. Hiertoe is een analyse gemaakt vanuit de achtergronden van terroristische groeperingen en de beoordeling door dergelijke groeperingen van de haalbaarheid van de uitvoering. Deze analyse is vertaald naar mogelijke criteria die gelden voor het perspectief van (de)centrale overheden en die van de aangesloten sectoren. De gevonden criteria kunnen in een vijftal categorieën ingedeeld worden: mens, productie, omgeving, reputatie en overig. De opgestelde criteria zijn binnen deze vijf categorieën goed in te delen. Wat is de uitkomst voor een beperkt aantal LOCATIES bij het hanteren van similarity judgment en de opgestelde criteria? Op basis van de uitgevoerde analyses blijkt dat similarity judgment een hulpmiddel kan zijn bij het vaststellen van alerteringslocaties. De uitgevoerde berekeningen leiden tot uitkomsten op grond waarvan een onderscheid in rangorde te maken is. 7.1.2 Beantwoording van probleemstelling In dit onderzoek naar de toepassing van similarity judgment bij het vaststellen van alerteringslocaties binnen de spoorsector is de vraag beoordeeld of een normering voor het vaststellen van alerteringslocaties voor de spoorsector ontwikkeld kan worden. Het antwoord hierop is positief. Dit is onderzocht middels een literatuurstudie, een analyse van gebruikte criteria voor het aanwijzen van alerteringslocaties in andere sectoren, het vaststellen van algemeen geldende criteria voor het aanwijzen van alerteringslocaties, het specifiek maken van deze criteria voor LOCATIES binnen de spoorsector en het uitvoeren van een similarity judgment voor een 18-tal LOCATIES in Nederland. 7.1.3 Beantwoording van de hypothese De binnen deze thesis gehanteerde hypothese luidt dat similarity judgment een hulpmiddel is om een ordening aan te brengen in het relatieve belang van locaties en daarmee bruikbaar is om vast te stellen welke assets binnen de spoorsector als belangrijkste locaties in het kader van het alerteringssysteem zijn aan te wijzen. Deze hypothese is getoetst door criteria voor de aanwijzing van alerteringslocaties voor LOCATIES op te stellen en similarity judgment te gebruiken voor een ordening van de LOCATIES in- en rond EEN GEMEENTE. De hypothese zou verworpen worden als uit de resultaten van similarity judgment geen kwantitatieve ordening was af te leiden. Het eerste deel van de toetsing betrof het vaststellen van de te hanteren criteria. Deze criteria konden opgebouwd worden uit een analyse naar de doelwitkeuze van terroristen en de wijze waarop zij hun acties voorbereiden. De criteria zijn vervolgens in een vijftal categorieën ingedeeld. Het tweede deel betrof de ordening van LOCATIES in- en rond EEN GEMEENTE middels similarity judgment.
48
PUBLIEKE VERSIE
Binnen de systematiek van similarity judgment blijkt het mogelijk de wegingsfactor tussen de categorieën aan te brengen. Dit was ook mogelijk voor de criteria binnen deze categorieën. Ook was het mogelijk de relatieve weging tussen de te vergelijken objecten, de factor „a‟ en „b‟ vast te stellen. Bij de toetsing is een ondergrens voor similarity gehanteerd van 0,90. Uit de resultaten van de uitgevoerde similarity judgment bleek dat, op basis van deze grens, de relatieve ordening tussen de LOCATIES goed was aan te brengen. Hiermee is de hypothese aanvaard. 7.1.3 Beantwoording van de aanleiding In EEN OVERLEG werd een discussie gevoerd tussen vertegenwoordigers van EEN gemeente en de spoorsector over het beperkte aantal LOCATIES waar de spoorsector maatregelen wil nemen. Beide partijen hanteren andere overwegingen ten behoeve van het vaststellen van alerteringslocaties. Ten tijde van het vaststellen van de huidige alerteringslocaties was DE huidige LOCATIE „D‟ nog niet in gebruik genomen. In de uitgevoerde similarity judgments is geen referentie opgenomen voor de oude situatie. Aangenomen wordt dat het voormalige LOCATIE „D‟ vergeleken kan worden met de LOCATIES „G‟ en „F‟. DE voormalige LOCATIE „D‟ is in die vergelijking terecht niet als alerteringslocatie opgenomen. De spoorsector had destijds gelijk, de BETREFFENDE gemeente <> heeft nu gelijk. Op grond van de uitgevoerde similarity judgments met de daarin gehanteerde criteria en wegingsfactoren, is het reëel om DE huidige LOCATIE „D‟ aan de lijst met alerteringslocaties toe te voegen. Net zo zeer als het valide is om dat voor de andere locaties <> niet te doen. 7.2
Aanbevelingen
7.2.1 IJken opgestelde criteria voor de spoorsector De in deze thesis opgestelde criteria, de wegingsfactoren en de gehanteerde scores zijn door de onderzoeker bepaald. Doel van deze thesis was aan te tonen dat de systematiek van similarity judgment een hulpmiddel kan zijn. Doelstelling was niet om een finale set met criteria en wegingsfactoren te ontwikkelen. Om te komen tot een verantwoorde uitvoering van similarity judgment is op een onderbouwde wijze een set met criteria opgesteld. De resultaten van de review geven aan dat de kwaliteit van de uitvoering van similarity judgment een impuls kan krijgen door het uitvoeren van een expert judgment study waarin de criteria, de omschrijving daarvan en de wegingsfactoren, worden geijkt. 7.2.2 Aanwijzen van alerteringslocaties per modus operandi In de huidige systematiek van het alerteringssysteem wordt aan de aangesloten sectoren één set met alerteringslocaties gevraagd. Op basis van de ontwikkelde criteria en de opzet van similarity judgment is het onzeker of bij de verschillende modus operandi dezelfde locaties hoog in de relatieve ordening scoren. Het ontwikkelde hulpmiddel biedt de mogelijkheid om voor de verschillende modus operandi relatief eenvoudig de bij die modus behorende set met locaties te ontwikkelen. Het vaststellen van een set van alerteringslocatie per modus operandi wordt daarom aanbevolen. 7.2.3 Herijken alerteringslocaties spoorsector Op grond van de resultaten van de analyse kan de spoorsector de bestaande lijst van alerteringslocaties aanpassen. De resultaten van de uitgevoerde similarity judgments voor een 18-tal LOCATIES geven aanleiding om één LOCATIE toe te voegen en twee LOCATIES te heroverwegen. Het ligt in de rede de LOCATIES in de binnen de spoorsector gehanteerde categorie A, B en C (11% van het totaal) met behulp van deze systematiek nader te onderzoeken.
49
PUBLIEKE VERSIE
7.2.4 Vaststellen van alerteringslocaties is een gezamenlijk proces Deze thesis beantwoord de vraag of similarity judgment bij het vaststellen van alerteringslocaties toegepast kan worden en of een normering ontwikkeld kan worden. Bij het beantwoorden daarvan is gebruik gemaakt van een door de onderzoeker ontwikkelde set met criteria, wegingsfactoren en een score per te vergelijken object. Door het inrichten van een duidelijk proces en toetsing middels expert judgment kan een nadere onderbouwing op de aannames van de onderzoeker uitgevoerd worden. Bij dit proces moeten naast de betrokken sector ook inlichtingendiensten en (de)centrale overheden betrokken worden. Middels een dergelijk proces wordt potentiële emotie objectief gemaakt. Daarmee wordt tevens het draagvlak van de vaststelling van alerteringslocaties vergroot. Dat is winst bij een zo gevoelig onderwerp als terrorisme. Het in gezamenlijkheid vaststellen van scenario´s, het analyseren van de potentiële modus operandi van terroristische groeperingen, het vaststellen, goed omschrijven en valideren van criteria, het vaststellen van de factor ´a´ en ´b´ van te vergelijken objecten, het scoren van criteria voor de objecten, de vaststelling van de wegingsfactoren en de beoordeling en interpretatie van resultaten kan in een dergelijk proces plaats vinden. Het uitvoeren van gevoeligheidsanalyses vergroot het draagvlak van de uitkomst. Het ligt in de rede de coördinatie van een dergelijk proces bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding te leggen. Zij zijn immers de coördinator van het alerteringssysteem. Daarmee wordt het vaststellen van alerteringslocaties een gezamenlijk proces en krijgt daarmee kwalitatieve meerwaarde. Indien een dergelijk proces wordt doorlopen tijdens een UitvoeringsOverleg Alertering kan een update plaats vinden op basis van de zeer specifieke dreigingsinformatie. Hiermee wordt het mogelijk accuraat te reageren op de actuele situatie. 7.2.5 Ordenen van sectoren en assets binnen sectoren Similarity judgment is in deze thesis gebruikt om LOCATIES met elkaar te vergelijken. Het ontwikkelde model is ook bruikbaar door Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding om een relatieve ordening van de aangesloten sectoren aan te brengen. Het ontwikkelde model en de hulpmiddelen lijken geschikt om ook bij andere sectoren een check te doen en om de relatieve ordening van assets te bepalen en hun alerteringslocaties te ijken. Daarmee krijgt het alerteringssysteem een belangrijke kwaliteitsimpuls op basis van gemeenschappelijke vertrekpunten.
50
PUBLIEKE VERSIE
8
Ontwikkelingen sindsdien
NA HET AFRONDEN VAN DE STUDIE BLEEK DE INTERESSE VOOR HET ONTWIKKELDE MODEL ZODANIG TE ZIJN DAT PER 1 JULI 2009 PRAK SECURITY & JUDGMENT IS OPGERICHT. IN EERSTE INSTANTIE MET EEN FOCUS OP ONDERSTEUNING VOOR TERRORISME EN SABOTAGE. UIT DE CONTACTEN BLEEK OOK BEHOEFTE VOOR ONDERSTEUNING OP ANDERE WERKVELDEN. ZO IS INMIDDELS EEN VERGELIJKBAAR PROCES INGERICHT VOOR EEN ORDENINGVOOR HET RISICO VAN DIEFSTAL. OOK DEZE LAATSTE IS INMIDDELS PRAKTISCH TOEGEPAST. BUITEN DEZE WERKVELDEN IS HET MODEL OOK TE GEBRUIKEN IN SITUATIES WAAR BESLISSINGSONDERSTEUNING GEWENST IS. DAT KAN ONDER ANDERE BETREKKING HEBBEN OP NATIONALE RISICOBEOORDELING, VITALE INFRASTRUCTUREN, DE BEHEERSING VAN BUSINESS CONTINUITY EN DERGELIJKE. HET REKENMODEL EN DE ONDERSTEUNING IS INMIDDELS VERFIJND MIDDELS UITGEBREIDE PROGRAMMERING IN VISUAL BASIC. OOK ZIJN 100X100 ANALYSES MOGELIJK. DOORONTWIKKELING NAAR WEBBASED SOFTWARE VINDT DE KOMENDE PERIODE PLAATS. OOK IS HET MODEL INHOUDELIJK DOORONTWIKKELD. W AAR IN DEZE THESIS NOG SPRAKE IS VAN EEN GRAFISCHE WEERGAVE VAN DE RESULTATEN (PARAGRAAF 6.4.1) IS DOOR DE TOEVOEGING VAN EEN REFERENTIEOBJECT EEN VERDERE VERFIJNING MOGELIJK. DIT REFERENTIEOBJECT SCOORT POSITIEF OP ALLE GEFORMULEERDE CRITERIA EN WORDT IN DE HOOGSTE CATEGORIE INGEDEELD BIJ HET VASTSTELLEN VAN DE FACTOR „A‟ EN „B‟. HIERMEE WORDT DE ONDERLINGE RANGORDENING VAN TE SCOREN OBJECTEN BETER ZICHTBAAR EN WORDT EEN ORDENING GEGEVEN TUSSEN HET REFERENTIEOBJECT EN HET HOOGST SCOREND E OBJECT. ALS DIT VERSCHIL GROOT IS ZEGT DIT TEVENS IETS OVER DE MATE VAN BEHEERSING TEN OPZICHTE VAN DE GESCOORDE CRITERIA. DOOR MIDDEL VAN EEN SORTERING IS DE UITKOMST DIRECT ZICHTBAAR ZONDER DAT DAARVOOR EEN OMZETTING NAAR EEN GRAFISCHE WEERGAVE NODIG IS.
INFORMATIE OVER PRAK SECURITY & JUDGMENT IS TE VINDEN OP WWW.PRAKSECURITY.COM.
51
PUBLIEKE VERSIE
Bibliografie Abels, P. (2008). Het dreigingsbeeld terrorisme Nederland. In Rosenthal, Muller, & d. Wijk, Terrorrisme, studies over terrorisme en terrorismebestrijding (pp. 535-544). Deventer: Kluwer. AIVD. (2008). Jihadistisch terrorisme in Nederland. In Rosenthal, Muller, & d. Wijk, Terrorisme, studies over terrorisme en terrorismebestrijding (pp. 55-96). Deventer: Kluwer. Alemi, F., Arya, V., Sinkule, j., & Sobczak, P. (2005). Best Practices for Security Asessment: Objective Risk Analysis. Colman, A., & Sharif, E. (2008). Tversky, Amos. New dictionary of scientific biography (Vol. 7) , 91-97. Crenshaw, M., & Thornton, T. (sd). Revolutionary Terrorism (41-85); Terror as a Waepon of Political Agitation. Daylight Chemical information Systems, I. (2008, 01 02). Fingerprints, Screening and Similarity. Opgeroepen op 03 30, 2009, van Daylight: http://www.daylight.com/dayhtml/doc/theory/theory.finger.html de Graaff, B. (2008). Hedendaags terrorisme en fanatisme. In Rosenthal, Muller, & d. Wijk, Terrorisme, studies over terrorisme en terrorismebestrijding (pp. 31-54). Deventer: Kluwer. De Telegraaf. (5 maart 2009). Aanslag legt crisis in Pakistan verder bloot. de Telegraaf , p. T11. de Wijk, R. (2008). Lessen van counter Insurgency Operaties voor de nationale terrorismebestrijding. In Rosenthal, Muller, & d. Wijk, Terrorrisme, studies over terrorisme en terrorismebestrijding (p. 806). Deventer: Kluwer. de Wijk, R. (2008). Strategische logica en de modus operandi van het jihadistisch terrorisme . In Rosenthal, Muller, & d. Wijk, Terrorisme, studies over terrorisme en terrorismebestrijding (pp. 97-124). Deventer: Kluwer. Dekkers, P. (2009, 05 03). mailwisseling. Dossier Terry S (2008). [Film]. Drake, C. (1998). Terrorists' Target Selection. MacMillan press Ltd. Elling, R., Andeweg, B., de Jong, J., & Swankhuisen, C. (2004). Rapportage-techniek. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. Eysenck, M., & Keane, M. (2000). Cognitive Psychology: A Students Handbook. Unknown: Taylor and Francis. Feijen, E., & Trietsch, P. (2007). Snel afstuderen. Bussum: Coutinho. Gati, I., & Tversky, A. (1984). Weighting Common and Distinctive Features in Perceptual and Conceptual Judgments. Cognitive Psychology (16) , 341-370. Hoffman, B. (2002). The Modern Terrorist Mindset: Tactics, Targets and Technologies. In R. Howard, & R. Sawyer, Terrorism and Counterterrorism. Guildford: Mc-Graw-Hill/Dushkin. Jordán, F. (2008). Predicting target selection by terrorists: a network analysis of the 2005 London underground attacks. Int. J. Critical Infrastructures Vol 4. Nos. 1/2 , 206-213. Kahneman, D. (2002). Maps of bounded rationality: a perspective on intuitive judgment. Princeton: Princeton University, Department of Psychology. Klink, B. v., & Royakkers, L. (1998). Analogie en rechtszekerheid in het strafrecht. Delikt en Delinkwent 28(7) , 630-643. Kydd, & Walter. (2006). The Strategies of Terrorism. International Security vol 31 , nr 1. Landmachtstaf. (2000). Leidraad Commandovoering, LD 1. Den Haag: Doctrinecommissie Koninklijke Landmacht. Landmachtstaf. (1996). Militaire Doctrine, pag 67. Den Haag: Doctrinecommissie Koninklijke Landmacht. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. (sd). Opgeroepen op 04 14, 2009, van Viatel infrastructuur: http://www.minbzk.nl/onderwerpen/veiligheid/nationale-veiligheid/vitale Muller, E. (2008). De geschiedenis van het terrorisme in Nederland. In Rosenthal, Muller, & d. Wijk, Terrorrisme, studies over terrorisme en terrorismebestrijding (pp. 217-242). Deventer: Kluwer. Muller, E., Rosenthal, U., & de Wijk, R. (2008). Terrorisme, studies over terrorisme en terrorismebestrijding. Deventer: Kluwer. Netter, P. (2004). Jihad in Europe. Kjeller: Forsvarets Forskningsinstitutt. Netter, P. (2005). The slaying of the Dutch filmmaker. Kjeller: Fosrvarets Forskninginstitutt. O'Connor, T. (2007, October 22). Incident Management of Domestic Terrorism. Opgeroepen op maart 12, 2009, van Megalinks in Criminal Justice: http://www.apsu.edu/oconnort/3410/3410lect08a.htm ProRail. (2008, 01). Spoorkaart van Nederland. Opgeroepen op 04 01, 2009, van www.prorail.nl: http://www.prorail.nl/SiteCollectionDocuments/Prorail/Documenten/ProRail_Spoorkaart_jan_2008_copyright_Pro Rail.pdf Rorissa, A. (2005). Perceived feautures and similarity of images: an investigation into their relationships and a test of Tversky's contrast model. University of North Texas. Rosenthal, U. (2008). Terrorisme. In Muller, & d. W. Rosenthal, Terrorisme, studies over terrorisme en terrorismebestrijding (pp. 7-30). Deventer: Kluwer. Sederberg, P. (2003). Global Terrorism: Problems of Challenge and Response. In C. W. kegley, The New global Terrorism: Characteristics, causes, Controls (p. 270). Prentice hall: Upper Saddle River. Tversky, A. (1984 (4)). Features of similarity. Psychlogical Review , 327-352. Tversky, A., & Gati, I. (1982). Similarity, Separability, and the Triangle Inequality. Psychological Review (2) , 123154. Tversky, A., & Gati, I. (1978). Studies of Similarity. In E. R. (Eds), Cognition and categorization (pp. 79-98). Hilsdale, NJ: Erlbaum. Verschuren, P. (2007). De probleemstelling voor een onderzoek. „K‟: het Spectrum. Waligora, T., & Schmidt, R. (2004, 09 29). abstracts. Opgeroepen op 03 30, 2009, van http://www.gmds2006.de/: www.gmds2006.de/abstracts/10pdf
52
PUBLIEKE VERSIE
Verzendlijst <>
53
PUBLIEKE VERSIE
Bijlagen 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Perspectief vanuit achtergrond terroristische groepering Perspectief vanuit beoordeling haalbaarheid uitvoering door terroristische groepering Perspectief vanuit (de)centrale overheden Perspectief vanuit aangesloten sectoren Invulblad scoretabel similarity judgment Resultaten similarity judgment weegset 1 Resultaten similarity judgment weegset 2 Resultaten similarity judgment weegset 3 Resultaten similarity judgment weegset 4
54
PUBLIEKE VERSIE
Bijlage 1
© Peter Prak 2009, 2010
PUBLIEKE VERSIE
Bijlage 2
2
PUBLIEKE VERSIE
Bijlage 3
3
PUBLIEKE VERSIE
Bijlage 4
4
PUBLIEKE VERSIE
Bijlage 5
5
PUBLIEKE VERSIE
Bijlage 6
6
PUBLIEKE VERSIE
Bijlage 7
7
PUBLIEKE VERSIE
Bijlage 8
8
PUBLIEKE VERSIE
Bijlage 9
9