Universiteit Gent Faculteit Psychologie & Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2008-2009
Onderzoek naar de motieven en achtergronden van gedetineerde boletaslikkers en de implicaties hiervan op de strafbepaling en hulpverlening
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Celine Coeckelberghs Stefanie Vanden Daele Promotor: Ilse Derluyn
Universiteit Gent Faculteit Psychologie & Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2008-2009
Onderzoek naar de motieven en achtergronden van gedetineerde boletaslikkers en de implicaties hiervan op de strafbepaling en hulpverlening
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Celine Coeckelberghs Stefanie Vanden Daele Promotor: Ilse Derluyn II
III
Ondergetekenden, Celine Coeckelberghs en Stefanie Vanden Daele, geven toelating tot het raadplegen van de masterproef door derden.
Celine Coeckelberghs
Stefanie Vanden Daele
IV
Voorwoord
Doorheen onze opleiding kregen we geregeld hoorcolleges over drugsmisbruik en drughulpverlening. Er werd echter enkel gefocust op de gebruiker. In de derde bachelor kwam Prof. Dr. Marc Van den Heede als gastspreker in de lessen „Orthopedagogiek van bijzondere groepen‟. Hij besprak uitvoerig de productiewijze, de effecten, ea. van verschillende psychoactieve stoffen. Toen was onze interesse gewekt. Hoe kwamen deze verdovende producten ons land binnen? Graag wilden we deze kant van de zaak belichten. Toen op Minerva (elektronisch leerplatform van de Universiteit Gent) een aankondiging verscheen om een masterproef te schrijven over de profielen en motieven van bolletjesslikkers hebben we niet getwijfeld. Hoewel deze materie voor ons nieuw was, zijn we enthousiast van start gegaan en hebben we veel bijgeleerd. Een masterproef komt niet zomaar tot stand, daarom zouden we graag de volgende mensen willen bedanken. Eerst en vooral; Ilse Derluyn, om het promotorschap van onze masterproef op zich te nemen en ons met raad en daad bij te staan. Ten tweede willen we Tony Verachtert (diensthoofd FGP Airport) bedanken, voor zijn medewerking, zijn vriendelijke raadgevingen en vooral voor het openen van vele deuren. Het was niet vanzelfsprekend om onderzoek te voeren in penitentiaire centra. Daarom zouden we graag de directie en het personeel van Sint-Gillis, Berkendael, Wortel en Leuven willen bedanken voor hun vertrouwen en hulp bij ons onderzoek. Deze masterproef zou natuurlijk niet kunnen gerealiseerd worden zonder de medewerking van onze bereidwillige respondenten. Deze willen we dan ook bedanken. Tot slot willen we ook onze familie bedanken om ons te steunen doorheen ons hele onderzoek.
Voor deze masterproef werden de APA-normen gehanteerd.
V
Abstract
Doel: Bolletjesslikken, als specifieke vorm van drugssmokkel, blijkt een groeiend internationaal probleem. Bolletjesslikken is een riskante onderneming en kan zowel medische als juridische gevolgen hebben. In deze masterproef willen we onderzoeken wie de bolletjesslikkers zijn (profiel) en wat hun motieven zijn. Ook stellen we de vraag of deze motieven en achtergronden implicaties hebben op de strafbepaling en hulpverlening in België.
Methoden: We interviewden twintig gedetineerde bolletjesslikkers in verschillende penitentiaire complexen in België. Via semigestructureerde interviews bevroegen we hun motieven en achtergronden. Verder namen we een enquête af bij vijftien respondenten die via hun job in contact komen met (gedetineerde) bolletjesslikkers. Deze vragenlijst peilde naar hun visie op de strafbepaling en hulpverlening bij slikkers.
Resultaten: De gedetineerde bolletjesslikker in België blijkt een man te zijn van zesendertig jaar, van Afrikaanse of Latijns-Amerikaans origine. Hij is echter geëmigreerd naar een Europees land en heeft ook deze nationaliteit aangenomen. Hij heeft een secundair diploma en een job. Ook heeft hij een stabiele gezinssituatie en geen crimineel verleden. Het is dus een „first offender‟. Zijn motief om te smokkelen is geld. In België wordt deels rekening gehouden met de achtergrond van de slikker bij de strafbepaling, maar dit blijkt onvoldoende. Ook kunnen we vaststellen dat er onvoldoende hulpverlening tijdens en na de detentie voorhanden is. Conclusie: Bij de problematiek van bolletjesslikken moeten we streven naar een globale aanpak over de landsgrenzen heen. Er moet meer hulpverlening georganiseerd worden, in een internationaal samenwerkingsverband.
VI
Inhoudsopgave
Voorwoord ............................................................................................................................................. V Abstract ................................................................................................................................................. VI Inhoudsopgave...................................................................................................................................... VII 1.
Inleiding....................................................................................................................................... 1
2.
Literatuurstudie ........................................................................................................................... 2
3.
4.
5.
2.1.
Afbakening centrale onderzoeksbegrippen ......................................................................... 2
2.2.
Een groeiend internationaal probleem ................................................................................. 4
2.3.
België................................................................................................................................... 4
2.4.
Nederland ............................................................................................................................ 7
2.5.
Medische/technische kijk .................................................................................................... 8
2.6.
Profielen/achtergrondkenmerken van de smokkelaars ........................................................ 9
2.7.
Motieven ............................................................................................................................ 10
2.8.
Implicaties op strafbepaling en hulpverlening................................................................... 11
Probleemstelling en doelstelling van het onderzoek ................................................................. 13 3.1.
Probleemstelling ................................................................................................................ 13
3.2.
Doelstelling van het onderzoek ......................................................................................... 14
Methodologie............................................................................................................................. 15 4.1.
Voorbereiding .................................................................................................................... 15
4.2.
Interviews gedetineerde bolletjesslikkers & data-analyse ................................................. 16
4.3.
Interviews betrokkenen & data-analyse ............................................................................ 19
4.4.
Kwaliteitscriteria ............................................................................................................... 20
Resultaten .................................................................................................................................. 24 5.1.
De demografische gegevens .............................................................................................. 24
5.2.
Achtergrond ....................................................................................................................... 26
5.3.
Contact Bodypacking ........................................................................................................ 28
5.4.
Proces Bodypacking .......................................................................................................... 29
5.5.
Betrapping ......................................................................................................................... 33
5.6.
Evaluatie ............................................................................................................................ 34 VII
6.
7.
8.
5.7.
Toekomst ........................................................................................................................... 37
5.8.
Implicaties op strafbepaling en hulpverlening................................................................... 38
Discussie.................................................................................................................................... 47 6.1.
Onderzoeksvragen ............................................................................................................. 47
6.2.
Beperkingen van het onderzoek ........................................................................................ 53
6.3.
Aanbevelingen voor verder onderzoek .............................................................................. 54
Bibliografie................................................................................................................................ 56 7.1.
Literatuur ........................................................................................................................... 56
7.2.
Film ................................................................................................................................... 60
7.3.
Internet............................................................................................................................... 60
Bijlagen ..................................................................................................................................... 61 Bijlage 1: Protocol boletas ............................................................................................................ 61 Bijlage 2: Interview Peeters .......................................................................................................... 62 Bijlage 3: Vragenprotocol............................................................................................................. 65 Bijlage 4: Informed Consent ......................................................................................................... 67 Bijlage 5: Boomstructuur .............................................................................................................. 68 Bijlage 6: Enquête......................................................................................................................... 70
VIII
1. Inleiding
In deze masterproef gaan we op zoek naar de profielen en motieven van gedetineerde bolletjesslikkers en linken we deze gegevens aan de strafbepaling en hulpverlening. We voerden ons onderzoek in de penitentiaire centra van St-Gillis, Berkendael, Leuven en Wortel, in samenwerking met de FGP Airport. We vangen onze masterproef aan met de literatuurstudie. Eerst bakenen we de centrale onderzoeksbegrippen af. We kaderen de problematiek van bolletjesslikken in een ruimere internationale context. Daarna bekijken we de situatie in België en Nederland. We belichten de medische kijk op slikken en halen ook enkele gevalsstudies aan. Voorts focussen we op de profielen/achtergrondkenmerken van smokkelaars, meer specifiek van bolletjesslikkers, om daarna te kijken naar de motieven voor deze smokkel. Ten slotte kijken we naar de implicaties van de motieven en profielen op strafbepaling en hulpverlening. Het tweede deel behandelt de probleemstelling, onderzoeksvragen en doelstelling van het onderzoek. Het derde deel gaat dieper in op de gehanteerde methodologie. Hier geven gedetineerde bolletjesslikkers via een semigestructureerd kwalitatief interview hun kijk op hun leven en hun betrokkenheid bij het smokkelen. Ook laten we andere betrokkenen uit het gerechtelijke en niet gerechtelijke luik aan het woord in een enquête die peilt naar hun visie op de strafbepaling en hulpverlening bij bolletjesslikkers. In het vierde deel worden de resultaten van het onderzoek gerapporteerd. Aan de hand van citaten geven we het verhaal van gedetineerde bolletjesslikkers weer. Opnieuw aan de hand van citaten geven we de kijk, van de verschillende betrokkenen van het gerechtelijke en niet-gerechtelijke luik, op de strafbepaling en hulpverlening van gedetineerde bolletjesslikkers weer. In het vijfde deel worden deze resultaten gekoppeld aan vroeger onderzoek en op die manier in het wetenschappelijk veld geplaatst. Er worden eveneens enkele beperkingen en sterktes van het onderzoek, alsook aanbevelingen voor verder onderzoek opgesomd.
„Alle Europese en internationale rapporten over tendensen in de drugssmokkel lopen achter op de feiten. Als zij een tendens signaleren, hebben de organisaties hun werkterrein allang verlegd‟ (Desmets, F. & Tormans, 2006, p. 5)
1
2. Literatuurstudie
In dit eerste deel bakenen we onze centrale onderzoeksbegrippen af, om dan het groeiende probleem omtrent bolletjesslikkers aan te kaarten. Daarna kijken we naar de situatie in België en Nederland. Veel wetenschappelijke artikels omtrent bolletjesslikken focussen op de medische kant van het fenomeen, daarom gaan we hier even op in. Aansluitend bij dit medisch onderdeel, halen we enkele gevalsstudies aan die we aantroffen doorheen de wetenschappelijke literatuur. Vervolgens belichten we de profielen en achtergrondkenmerken van bolletjesslikkers. Ook de motieven die doorheen de literatuur naar voren geschoven worden, geven we weer. We sluiten af met een kijk op de implicaties op strafbepaling en hulpverlening.
2.1. Afbakening centrale onderzoeksbegrippen
In „Intestinal obstruction by an unusual foreign body‟ dat werd gepubliceerd in het jaar 1973 (Jones & Shorey, 2002; Traub, Hoffman & Nelson, 2003a) werd voor het eerst gerapporteerd over het fenomeen bolletjesslikken. Dit artikel bespreekt een gevalsstudie, over een eenentwintigjarige man die dertien dagen nadat hij een condoom gevuld met hasjiesj inslikte, leed aan een volledig kleine darmblokkade. Door middel van een incisie in de darmen kon het condoom verwijderd worden. (Deitel & Syed, 1973). Hier vermelden we de duidelijke omschrijvingen van onze centrale onderzoeksbegrippen, namelijk „body packing‟, „body packers‟ en „boleta‟s‟ 2.1.1. Body packing In het onderzoek van Bulstrode, Banks & Shrotria (2002), alsook in het onderzoek van Cordero, Medina & Helfgott (2006) en in dat van Traub et al. (2003a) spreekt men over „body packing‟ bij het intern lichamelijk verbergen van illegale drugs. Dit met het doel om (drugs) te smokkelen. Het kan zowel door het inslikken van pakketjes drugs of het inbrengen ervan in lichaamsholten. In het onderzoek van Booker, Smith & Rodger (2009) spreekt men naast „body packing‟, ook over „pushing‟ en „stuffing‟. Dit zijn andere methoden om illegale drugs in het menselijk lichaam te verbergen . 2.1.2.
Body packers
In de onderzoeken van Veyrie, Servajean, Aissat, Corigliano, Angelakov & Bouillot (2008) en Booker et al. (2009) verwijst de term „body packers‟ naar personen die pakketjes gevuld met drugs, voornamelijk heroïne of cocaïne, inslikken voor internationale drugssmokkel. Ook andere soorten drugs kunnen op deze wijze getransporteerd worden, zoals amfetamines of marihuana. In het 2
onderzoek van Heinemann, Miyaishi, Iwersen, Schmoldt & Puschel (1997) en in dat van Van Geloven, van Lienden & Gouma (2002) geeft men een meer uitgebreide omschrijving van de term „body packers‟. Men spreekt over bodypackers of 'muilezels'. Dit zijn smokkelaars die verdovende middelen, voor transport verpakt in capsules, condooms, ballonnen, plastic zakjes of vingers van een latex handschoen, verbergen in verschillende anatomische holtes of lichaamsopeningen. De mond, het rectum, het gastro-intestinaal stelsel, het oor, de vagina en de voorhuid zijn reeds gerapporteerd als verbergplaatsen van drugs. De drugspakketjes/bolletjes zijn een gevaar voor de koerier door het risico op een lek of een scheur met de bijhorende opname van de drug in het lichaam. Gastro-intestinale obstructie kan ook een probleem vormen. Alhoewel ze aan een groot risico blootgesteld worden, sterven slechts enkele „body packers‟ aan vergiftiging veroorzaakt door een beschadigd bolletje. Inwendige smokkelmethodes zijn uiterst professioneel én succesvol geworden (Heinemann et al., 1997). De vergelijking van „body packers‟ met muilezels vinden we ook in enkele andere onderzoeken terug (Traub et al., 2003a; Heinemann et al., 1997; van Geloven et al., 2002) De term „body packers‟ wordt soms verkeerdelijk verward met de term „body stuffers‟. „Body stuffers‟ zijn personen die kleine hoeveelheden, slecht ingepakte, drugs inslikken, uit angst om gearresteerd te worden (Traub, Kohn, Hoffman & Nelson, 2003b; Jones & Shorey, 2002). Body stuffers slikken spontaan ofwel onverpakte of slecht verpakte drugs in, wanneer ze vrezen voor een controle door de autoriteiten, om het bewijsmateriaal te laten verdwijnen (Booker et al., 2009). 2.1.3. Boleta of bolletje Boleta‟s of bolletjes zijn de pakketjes die de drugs bevatten. Deze worden ofwel ingeslikt ofwel ingebracht in de vagina, het rectum of zelfs het oor, met als doel deze te verwijderen wanneer de body packer of muilezel zijn/haar bestemming bereikt heeft (Jones & Shorey, 2002; Demets & Tormans, 2006). Uit het onderzoek van Hergan, Kofler & Oser (2004) blijkt dat de vorm en de grootte van de drugpakketjes/de bolletjes afhankelijk zijn van de manier waarop ze geproduceerd zijn (handmatig of machinaal) en van de manier van inbrengen in het lichaam. Boleta‟s/bolletjes die ingeslikt worden zijn meestal kleiner (ongeveer twee cm groot) en rond van vorm. Rectaal ingebrachte pakketjes zijn groter (vier tot zes cm lang en twee tot drie cm breed) en hebben meestal een ovale vorm. Mechanisch geproduceerde pakketjes zijn elk bijna identiek van vorm, in tegenstelling tot handmatig geproduceerde pakketjes die onderling van vorm en grootte verschillen. Condooms en latex zijn de voorkeursmaterialen om de pakketjes te maken. (Hergan et al., 2004). Body packers kunnen elk vijftig tot honderd latex pakketjes (boleta‟s/bolletjes) met cocaïne, heroïne, ecstasy, … innemen. (Traub et al., 2003b)
3
2.2. Een groeiend internationaal probleem
„Body packing‟ is een groeiend internationaal probleem en bestaat al meer dan vijfentwintig jaar (Meijjer & Bots, 2002). Bodypacking is sinds 1973 (de eerste vermelding van „body packing‟) uitgegroeid tot een belangrijk transportmiddel om internationaal cocaïne en heroïne te smokkelen (Traub et al., 2003a). Sindsdien is er veel veranderd, voornamelijk dan op het vlak van het inpakken van de pakketjes. Wanneer men vroeger gebruikt maakte van condooms, rubberen handschoenen, ballonnen, … maakt men nu gebruik van machinaal geproduceerde latex pakketjes. Hierdoor daalt het openscheuren van de pakketjes en dus ook het sterftecijfer onder „body packers‟ (in de eerste jaren bedroeg dit sterftecijfer meer dan 56%) (van Geloven et al., 2002). Body packing of bolletjesslikken is een belangrijk probleem in westerse landen (Veyrie et al., 2008), en in het bijzonder in Europese luchthavens. Europa wordt beschouwd als de snelst groeiende markt voor cocaïne wereldwijd, en de luchtroute is de meest gebruikte methode om cocaïne te smokkelen. De drugs worden meestal vanuit Zuid-Afrika naar Europa gebracht (Stichenwirth et al., 1999). In verschillende onderzoeken (Takekawa, Ohmori, Kido & Oya, 2007; Traub et al., 2003b) haalt men aan dat sinds 11 september 2001 (de terroristische aanslag op het WTC), de drugssmokkel via „body packing‟ enorm gestegen is. Dit omdat de verhoogde controle op de luchthavens, de conventionele manieren van drugssmokkel bemoeilijkten. Ook zien we dat West-Afrika een groot transitpunt voor cocaïne is geworden, waar vroeger Latijns-Amerika koploper was. Men heeft wereldwijd eenzelfde globale aanpak nodig om „body packing‟ te bestrijden, samenwerking tussen de verschillende landen is daarom noodzakelijk (Johnson, 2008).
2.3. België
2.3.1. Procedure arrestatie slikkers Verachtert (2008) geeft in een uiteenzetting over „Zaventem Airport, Belgium‟ het volgende weer. Op de luchthaven van Zaventem zijn er een aantal vluchten waar de FGP-Airport extra aandacht aan besteedt. De rechtstreekse vlucht op de Dominicaanse Republiek is er zo één. Op deze vlucht zitten er namelijk geregeld slikkers. Wanneer de passagiers aankomen in Zaventem kijkt de FGP-Airport of er passagiers zijn die zich „verdacht‟ (niet gegeten op een langeafstandsvlucht, vaak naar het toilet gegaan, …) gedragen. Men controleert het paspoort en bevraagt de verdachte. Indien men vermoedens heeft dat de persoon een bolletjesslikker is, vraagt men hem/haar een urinetest te ondergaan. De persoon in kwestie moet hiervoor zijn toestemming geven. Aan de hand van de urinetest kan men nagaan of er restanten van opiaten of cocaïne in het bloed zitten. Indien dit het geval is, neemt men contact op met het parket en vraagt men een akkoord aan de parketmagistraat om de verdachte persoon
4
naar het AZ van Jette te transporteren, om een X-ray te laten ondergaan. De verdachte wordt naar de spoedafdeling gebracht, waar de radioloog van dienst de verdachte onderzoekt. Wanneer er inderdaad bolletjes aanwezig blijken te zijn, schrijft de radioloog een protocol. Indien het te gevaarlijk blijkt om de verdachte te vervoeren, blijft hij in het AZ tot het gevaar geweken is. Opnieuw moet er naar het parket gebeld worden om hen op de hoogte te brengen dat de verdachte wel degelijk een dader (slikker) blijkt te zijn. Daarna wordt de verdachte overgebracht naar het CMC (Centre Medical) van het penitentiair complex Sint-Gillis. De procureur schrijft vervolgens een bevelschrift voor de gevangenisdirecteur om de gevangene op te nemen in zijn gevangenis. De verdachten blijven op het CMC, in een afzonderlijke cel met aangepast toilet, tot de bolletjes langs de natuurlijke weg het lichaam verlaten. De personeelsleden van het CMC moeten een specifiek protocol volgen, wanneer er een bolletjesslikker bij hen verblijft (zie bijlage 1). Hierna komt de FGP-Airport de bolletjes ophalen en maakt er een beschrijving van. Ook sturen ze een staaltje van de drugs naar het NICC (nationaal instituut voor criminologie en criminalistiek) voor analyse. De onderzoeksrechter moet de verdachte binnen de vierentwintig uur verhoren en een mandaat stellen. Eens de verdachte onder mandaat staat, valt hij onder de verantwoordelijkheid van de gevangenis. Als de gevangene (voorwaardelijk ) vrijkomt, wordt hij naar Zaventem gebracht en terug naar zijn land van herkomst gestuurd. Hij mag België tien jaar niet meer betreden. Wanneer hij dit wel doet en hij wordt betrapt, moet hij de rest van zijn straf uitzitten. 2.3.2. Wetgeving België Het spreekt voor zich dat deze manier (bolletjesslikken) van drugssmokkel niet zonder gevaar is voor de koerier. Maar niet alleen de gezondheid, ook de vrijheid van de koerier staat op het spel. Indien de koerier betrapt wordt, krijgt hij, in België, een effectieve celstraf van ongeveer achtendertig maanden (Peeters, 2008). Volgens de Wet Lejeune kan men echter al na één derde van de straf vrijkomen. Deze wet is interessant voor ons onderzoek en daarom gaan we hier even dieper op in. In het boek van Deltour & Gallez (2004) komt de wet Lejeune uitgebreid aan bod. Deze wet voorziet in een voorwaardelijke invrijheidsstelling van gedetineerden. De gedetineerde kan na uitzitten van één derde van de straf voorwaardelijk vrijkomen. Recidivisten moeten twee derden van hun straf uitzitten, personen die tot levenslang veroordeeld zijn kunnen na tien jaar vrijkomen. Er zijn echter wel een aantal voorwaarden verbonden aan deze maatregel (reclasseringsplan, veiligheid van betrokkenen gewaarborgd, gedrag van gedetineerde mag herintegratie niet uitsluiten). Wanneer de gedetineerde opnieuw strafbare feiten pleegt of een gevaar vormt voor de maatschappij, dan moet hij de rest van de straf uitzitten. Er zijn een aantal voordelen verbonden aan deze wet Lejeune, zo is de gedetineerde minder lang opgesloten en dus minder vervreemd van de maatschappij. Ook kan men toekomstig crimineel gedrag zwaarder en sneller bestraffen.
5
Uit het onderzoek van Vander Laenen (2008) blijkt dat het Belgische drugbeleid een normaliseringbeleid is, gericht op rationele risicobeheersing. Het gaat uit van een aantal aannames: 1) druggebruik ontmoedigen, 2) de drugvrije samenleving is een utopie, 3) gezondheidsrisico‟s van druggebruik beperken. Binnen het Belgische drugbeleid hecht men belang aan preventie (genezen is beter dan bestraffen); verzorging komt voor eventuele bestraffing; alcohol, tabak en cannabis worden op dezelfde manier benaderd; harddrugs blijft verboden en men hanteert een versterkt repressief beleid ten aanzien van de georganiseerde drughandel en van criminele organisaties die banden hebben met de drughandel. Bij de aanpak van de drugsproblematiek moeten preventie en hulpverlening dan ook voorrang krijgen op repressie, behalve wanneer sprake is van drugsproductie en drugshandel (Vander Laenen, 2008). Wat ons hier opvalt is het repressieve beleid t.a.v. de georganiseerde drughandel, waaronder ook de bolletjesslikkers vallen. Wanneer we kijken naar Art. 2 van de wet op verdovende middelen (Wet betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica 24.02.1921 (B.S. 06.03.1921)), zien we dat de “overtredingen die betrekking hebben op de invoer, de uitvoer, de vervaardiging, het vervoer, het bezit, het verkoop en het te koop stellen van deze middelen een gevangenisstraf van één maand tot vijf jaar en een geldboete van € 75 tot € 2500 kan opleveren”. 2.3.3. Enkele gegevens Hier geven we enkele gegevens weer die we verkregen tijdens het interview met Mr. Peeters (zie bijlage 2). In tabel 1 geeft men het aantal gearresteerde slikkers op Brussel Nationaal luchthaven (Zaventem), vanaf 1998 tot augustus 2008, weer. We zien hier ook hoeveel % het aantal gearresteerde slikkers uitmaakt van de totale populatie arrestanten op Brussel Nationaal luchthaven (Zaventem). Tabel 1: Aantal arrestaties slikkers, Brussel Nationaal Luchthaven
Jaar
aantal
%
Jaar
Aantal
%
1998
5
6,57
2004
22
25,28
1999
12
10,16
2005
21
19,81
2000
33
19,41
2006
85
45,45
2001
4
6,89
2007
48
33,10
2002
6
8,33
8/2008
34
41,98
2003
7
14,89
In tabel 2 geeft men het aantal gearresteerde „slikkers‟ weer op Brussel Nationaal luchthaven (Zaventem), vanaf 2003 tot augustus 2008, opgedeeld in mannen en vrouwen. We zien hier duidelijk dat er minder vrouwen worden gearresteerd.
6
Tabel 2: Aantal arrestaties slikkers (M/V)
Jaar
Man
vrouw
Jaar
man
vrouw
2003
5
2
2007
44
4
2004
16
6
8/2008
25
9
2005
18
3
2006
75
10
In tabel 3 geeft men de hoeveelheden cocaïne weer, die bij slikkers in beslag genomen werden vanaf 2003 tot augustus 2008, op Brussel Nationaal luchthaven (Zaventem). Tabel 3: Hoeveelheid cocaïne (in kg)
Jaar
Aantal
Aantal slikkers
arrestaties
Gewicht cocaïne in kg
2003
47
7
69,4
2004
87
22
123,97
2005
106
21
354,36
2006
187
85
655,39
2007
145
48
574,08
8/2008
81
34
294,75
2.4. Nederland Uit een onderzoek van van Horn & van Oers (2008) blijkt dat op de luchthaven van Nederland, Schiphol, een systeem van 100% controles (sinds 2004) bij „bronlanden‟ (deze zijn: Curaçao, Aruba, Suriname, en meer recent ook Marokko en Nigeria) wordt gehanteerd. Bronlanden zijn landen die rechtstreeks vliegen op Schiphol, dus zonder tussenlandingen te maken. 100% Controles houdt in dat elke passagier gecheckt wordt op drugs, men heeft er een totale focus op de passagiers. Er zijn een aantal aanwijzingen waaruit men kan opmaken dat een passagier drugs smokkelt via bolletjes. Men kijkt naar abnormaal gedrag van de passagier, een nieuw paspoort, een duur ticket, … . Zo komt men bolletjesslikkers op het spoor. De drugs die via bolletjes op Schiphol gesmokkeld wordt, blijkt meestal cocaïne te zijn. Volgens Kolp (2008) heeft dit systeem van 100% controles een preventieve, evenals een repressieve werking. In Nederland komt men veel vaker met bolletjesslikkers in aanraking dan in België, dit omdat er veel meer rechtstreekse vluchten op Nederland vliegen. Ook is Nederland, Europa‟s grootste distributiecentrum en zo erg geschikt voor drugs (Grüter & van de Mheen, 2005; in Kolp, 2008). 7
2.5. Medische/technische kijk
Veel onderzoeken belichten de medische kant van het bolletjesslikken bv. het opsporen van bolletjesslikkers via X-ray, de gevolgen wanneer een bolletjes openscheurt, … . Eerst en vooral zien we dat er vaak samen met de bolletjes, medicatie geslikt wordt om de transit/doorgang te vertragen, zeker wanneer er een langeafstandsvlucht genomen wordt. Wanneer de bestemming bereikt is, nemen vele slikkers laxerende middelen om de bolletjes sneller uit hun lichaam te krijgen (Jones & Shorey, 2002). Bolletjesslikkers die cocaïne smokkelen, hebben de slechtste prognose wanneer er een bolletje scheurt. Dit is één van de redenen waarom een goed medisch protocol noodzakelijk is. Het is noodzakelijk om alle ingeslikte bolletjes te verwijderen, dit om twee rampzalige gevolgen te vermijden: acute drugintoxicatie en een blokkade in het gastro-intestinaal kanaal (Veyrie et al., 2008). Het Hillingdon Ziekenhuis in het Verenigd Koninkrijk gebruikt een classificatiesysteem voor het identificeren van bolletjesslikkers die risico lopen (een verhoogd risico vertonen op drugsintoxicatie), dit op basis van symptomen en klinische tekens (Jones & Shorey, 2002). Van Geloven et al. (2002) deden onderzoek naar de voorspellende factoren die erop wezen dat een operatie aangewezen is bij bolletjesslikkers. Ze kwamen tot conclusie dat de voorspellende factoren de volgende waren: pijn, cocaïne in de urine en al eerder een buik operatie ondergaan. Er zijn verschillende methodes om bolletjesslikkers op te sporen, namelijk: een gewone X-ray, ultrasound, CT en MRI. De eenvoudigste manier om bolletjes in de ingewanden op te sporen is een gewone X-ray van de buikstreek (Bulstrode et al., 2002; Algra, Brogdon & Marugg, 2007). Meijer & Bots (2002) deden een onderzoek naar het gebruik van ultrasound scannen om bolletjesslikkers op te sporen op de luchthaven. Uit hun onderzoek bleek dat 94% van de slikkers correct opgespoord kan worden door dit ultrasound scannen. Enkele argumenten om gebruik te maken van echografie zijn de volgende: het is snel, het is niet belastend (geen prik, lichte narcose) voor de patiënt en het heeft een hoge juistheidgraad. Een aantal onderzoekers rapporteert over de typische verschijningsvorm van de verschillende soorten drugs op een X-ray, afhankelijk van hun dichtheid. (Hergan et al., 2004) Uit een onderzoek van Algra (2008) blijkt dat bolletjesslikkers er zich van bewust zijn dat radiologie frequent gebruikt wordt bij het opsporen van bolletjes. Ze maken daarom gebruik van verschillende technieken om de ingeslikte bolletjes minder duidelijk zichtbaar te maken op de bodyscan en zo een arrestatie te vermijden. We sommen een aantal van deze technieken op die in het onderzoek van Algra (2008) werden aangehaald. Men kan tussen de verpakking van het bolletje zand of koffiegruis voegen
8
zodat deze zou lijken op stoelgang. Men gebruikt barium (of een andere contrastvloeistof) om de radiologen af te leiden en zo de bolletjes te verbergen. Bolletjes die met plastic ingepakt zijn, zijn minder zichtbaar dan bolletjes die verpakt zijn met paraffine. De koerier kan ook bewegen tijdens de bodyscan of veraf van de machine proberen te staan wanneer de bodyscan gemaakt wordt.. Dit zijn allemaal trucs die ooit gebruikt werden om de radiologen te misleiden. We halen een onderzoek aan van Traub et al. (2003b) waarin men zegt dat bolletjesslikkers gemiddeld 1kg drugs dragen, verdeeld over 50 tot 100 pakketjes van elk ongeveer 8g tot 10g. Soortgelijke gegevens vinden we ook terug bij Zaith (2002; in Kolp, 2008) waar men zegt dat een slikker gemiddeld 400g tot 1000g cocaïne verpakt in bolletjes van elk 5g à 10g bij zich heeft. We sluiten dit medisch/technisch luik af met enkele gevalsstudies die we doorheen de wetenschappelijke literatuur vonden. Deze handelden alle drie over bolletjesslikken, maar zijn weinig relevant voor ons verder onderzoek. Toch willen we ze eventjes aanhalen. Cordero et al. (2006) beschrijven in hun onderzoek een gevalsstudie over een zwangere bolletjesslikster. Takekawa et al. (2007) beschrijven in hun onderzoek een gevalstudie over drie bolletjesslikkers. Eén van hen stierf door een acute vergiftiging van methamphetamine, dit door zes bolletjes die lek bleken. In de literatuur wordt vaak over de sterftecijfers gesproken onder bolletjesslikkers. Over het algemeen gaat dit over accidentele overlijdens. In het artikel van Stichenwirth et al. (1999) wordt echter voor het eerst gesproken over zelfmoord bij een bolletjesslikker. Vermoed wordt dat de aangehouden bolletjesslikker geen vrede kon nemen met zijn detentie en er mede door een gebrekkige supervisie in slaagde om de uitgescheiden bolletjes van hun verpakking te ontdoen en deze zo opnieuw in te nemen, met de dood als gevolg.
2.6. Profielen/achtergrondkenmerken van de smokkelaars
Uit wetenschappelijke literatuur over drugskoeriers in het algemeen, komen er twee variabelen naar voor: geslacht en sociaaleconomische positie (Kolp, 2008). In het onderzoek van Kolp (2008) werden een aantal onderzoeken aangehaald, namelijk die van Ruggierro & South (1995), Silva (2000) en dat van Janssen (1994), waaruit blijkt dat drugskoeriers (niet specifiek bolletjesslikkers) voornamelijk vrouwen zouden zijn. Vrouwen zouden makkelijker bedreigd en omgekocht kunnen worden. Ze komen voornamelijk uit arme drugsproducerende landen (Afrika, Latijns-Amerika, Caribische gebied) (Ruggierro & South, 1995; in Kolp, 2008). De vrouwen zouden van arme afkomst zijn (Silva, 2000; in Kolp, 2008). Het is een groep vrouwen die laag geschoold zijn en alleenstaand en ze zouden hebben gesmokkeld vanuit economische motieven (Janssen, 1994; in Kolp, 2008).
9
Ander onderzoek spreekt deze bevindingen tegen. Uit een onderzoek van Veyrie et al. (2008) blijk dat de gemiddelde leeftijd van de bolletjesslikker dertig jaar was, en dat het meer mannen dan vrouwen waren (tussen januari 1997 en december 2005 in Frankrijk). Dit blijk ook uit een onderzoek van Kolp (2008) in Nederland. Op Schiphol blijkt dat ongeveer 2/3 van de populatie smokkelaars mannen zijn (gedurende een periode van 2003-2007) (Kolp, 2008). De gemiddelde leeftijd (op negentien respondenten) bedraagt negenendertig jaar en de meerderheid is tussen eenendertig en veertig jaar. Het merendeel zijn mannen, boven de dertig jaar. Het opleidingsniveau van deze mannen is: MAVO (middelbaar algemeen voortgezet onderwijs) /MBO (middelbaar beroepsonderwijs) niveau. Het werk dat ze uitvoeren ligt in het verlengde van het opleidingsniveau en betreft vaak handenarbeid. 2008). Dat de bolletjesslikkers voornamelijk mannen zijn en „first offenders‟ blijkt ook uit een ander onderzoek (Blom, 2006). Men geeft weer dat tussen 2000 en 2004 het aantal harddrugverdachten in Nederland verdubbelde, dit kwam door de arrestatie van „bolletjesslikkers‟. Dit onderzoek toont aan dat het merendeel van de slikkers mannelijk zijn (80%), en voornamelijk „first offenders‟ (bijna de helft van alle arrestaties) . Slechts drie procent bleek minderjarig en de meeste slikkers waren tussen 18 en 44 jaar oud (Blom, 2006). Deze waarneming wordt ook bevestigd door Korf, Kleemans, Decorte & Boekhout van Solinge (2006). Ook zij stellen vast dat er bij arrestaties van bolletjesslikkers sprake is van ruim 80% mannelijke verdachten. Hoewel een klein deel van de verdachten al meermaals is gearresteerd, is bijna de helft een „first offender‟. Slechts 3 % is minderjarig, de meeste verdachten zijn tussen de 18 jaar en 44 jaar (Korf et al., 2006). Deze twee bevindingen spreken elkaar tegen. Dit kan wijzen op een veranderd profiel van de drugkoerier. Uit twee onderzoeken (Cordero et al., 2006; Traub et al., 2003a) blijkt dat bolletjesslikkers vroeger over het algemeen jonge mannen waren, nu ziet men dat de demografie van deze groep aan het veranderen is. Zo is bijvoorbeeld het gebruik van kinderen en zwangere vrouwen als bolletjesslikkers al beschreven, dit in een onderzoek van Cordero et al. (2006).
2.7. Motieven
Uit het onderzoek van Kolp (2008) blijkt dat het meest voorkomende motief om drugs te smokkelen geld is. Vaak bestaan of ontstaan er vooraf aan de smokkel financiële problemen. De oorzaak van deze financiële problemen verschilt van koerier tot koerier. Enkele voorbeelden: druggebruik, ziekte of overlijden, geldleningen die afbetaald moeten worden,… (Kolp, 2008). Wanneer we kijken naar het World Drug report 2007, zien we dat er 322 biljoen dollar winst gemaakt werd door drugssmokkel. Het grootste motief om drugs te smokkelen, en in het bijzonder bolletjes te slikken, is geld. Uit een onderzoek van Hergan et al. (2003) blijkt dat er drie grote soorten drugs zijn die men regelmatig aantreft bij bolletjesslikkers: cannabisproducten, heroïne en cocaïne. Synthetische drugs, zoals XTC en LSD, worden heel zelden teruggevonden bij bolletjesslikkers, waarschijnlijk omdat deze drugs een 10
lagere financiële waarde hebben (Korf et al., 2006). Hier zien we dat het motief van geldgewin opnieuw naar voren komt. In de meeste gevallen hebben koeriers er zelf voor gekozen of bewust geaccepteerd om drugs te smokkelen, toch zijn er ook die een ander verhaal vertellen. Wanneer de koerier heeft ingestemd om te gaan smokkelen is er geen weg meer terug. Door de positieve verhalen en de beloning die op hem ligt te wachten wordt de koerier uiteindelijk over de streep getrokken (Kolp, 2008). Volgens een onderzoek van de Vries (2006), dat specifiek gaat over Turken in Nederland die met drugssmokkel te maken hebben, zou een relatief slechte sociaaleconomische positie een aanzuigend effect hebben op een delict. En indien er geen verandering komt in hun sociaaleconomische positie, kan dit de smokkel van heroïne tot gevolg hebben. Uit eerder onderzoek (Akinbingöl, 1998, Yesilgöz & Lempens, 1996; in de Vries, 2006) blijkt dat Turken die in Nederland wonen en die betrokken zijn bij georganiseerde criminaliteit (vb. heroïnesmokkel) een beperkte integratie hebben in Nederland. Dit kunnen we zien als een ander motief dat meespeelt op de aantrekkingskracht van drugsmokkel.
2.8. Implicaties op strafbepaling en hulpverlening
Over de gevolgen op strafbepaling en hulpverlening vonden we weinig terug in de wetenschappelijke literatuur, waaruit blijkt dat dit nog een relatief onontgonnen gebied is. Uit eerder aangehaald onderzoek (Akinbingöl, 1998; Yesilgöz & Lempens, 1996; in de Vries, 2006) blijkt dat Turken die in Nederland wonen en die betrokken zijn bij georganiseerde criminaliteit (vb. heroïnesmokkel) beperkt geïntegreerd zijn in de maatschappij. Dit zouden we als een argument kunnen zien dat een gevangenisstraf geen geschikte oplossing is voor bolletjesslikkers. Een gevangenisstraf zou deze beperkte integratie namelijk enkel versterken. Volgens Korf et al. (2006) is de kans op een gevangenisstraf bij drugsdelicten aanzienlijk groter dan bij andere misdrijven. Ook haalden de auteurs aan dat in 2006 ongeveer een kwart van de bevolking van Nederlandse penitentiaire inrichtingen, er zat vanwege drugsdelicten. In ditzelfde artikel haalde men aan dat zowel in Nederland als in België, een wrijving bestaat tussen enerzijds een volksgezondheidsprobleem op het niveau van de gebruiker en anderzijds allerlei strafrechtelijke interventies, ook naar de gebruikers toe. Volgens Harper & Murphy (2000) zijn er bepaalde factoren die voorspellen hoe lang de straf van een drugssmokkelaar zal zijn. De factoren die zij onderzocht hebben zijn: leeftijd, drugs (gewicht, soort, waarde), geslacht, nationaliteit, verblijfplaats, schuldig of onschuldig pleiten, en de rol in het
11
smokkelproces. Bij cocaïnesmokkel bleek dat de zuiverheid van de drugs, de leeftijd, het pleidooi en de rol in het smokkelproces significante voorspellers zijn voor de straf van de smokkelaar. Oudere smokkelaars kregen een langere straf dan jongere, degenen die schuldig pleitten kregen een kortere straf dan zij die volhielden onschuldig te zijn, degenen die de drugs zelf bij zich hadden kregen een lagere straf dan zij die dit niet deden, en hoe meer drugs er gevonden werd, hoe langer de straf bleek te zijn. Geslacht, nationaliteit en verblijfplaats hadden geen significante betekenis. Factoren die moeilijker te onderzoeken waren, maar mogelijk ook een invloed hebben op de strafbepaling zijn getuigen van oprechte spijt en eerdere drugsdelicten. In de meeste Europese landen is de straf voor drugssmokkel niet afhankelijk van de hoeveelheid drugs die de persoon bij zich had, maar wel van de omstandigheden in dewelke hij zich bevond met de drugs. Rechtbanken in de USA daarentegen, straffen degenen die veroordeeld zijn voor een drugsmisdrijf aan de hand van strenge richtlijnen. De straffen zijn alleen afhankelijk van de hoeveelheid drugs en de voorgeschiedenis van de veroordeelde (Izenman, 2003). Uit een onderzoek van Langan & Levin (2002; in Marlowe et al. , 2003) blijkt dat een gevangenisstraf weinig effect heeft op het voorkomen van nieuwe misdaden of drugsmisbruik. Twee derde van de misdadigers, ook drugsmisdadigers, worden binnen de drie jaar na vrijlating opnieuw gearresteerd voor een nieuwe misdaad, bijna de helft wordt veroordeeld voor deze nieuwe misdaad. Dit wetende gingen we op zoek naar literatuur die handelde over de implicaties van motieven en profielen op de hulpverlening. Hiervoor keken we naar de factoren die een rol speelden bij het slagen van een vrijlating onder probatie, algemeen voor gedetineerden, niet specifiek voor drugssmokkelaars of bolletjesslikkers. Een aantal onderzoeken (Roundtree et al., 1984, Tippman, 1976; in Morgan, 1993) vonden dat een crimineel verleden de belangrijkste factor was voor het falen van de vrijlating onder probatie. Factoren gerelateerd aan probatiesucces waren een goede job, een goed inkomen en het hebben van een huwelijk met kinderen (Cadwell, 1951; in Morgan, 1993). Factoren gerelateerd aan herval tijdens probatie waren crimineel verleden, jeugdigheid, persoonlijke instabiliteit, en een lagere socio-economische achtergrond (England 1955; in Morgan,1993). Recidivisme kan volgens Tippman (1976; in Morgan, 1993) voorspeld en verklaard worden door het hebben van een vroeger strafregister. Gedetineerden met een drugproblematiek die in de gevangenis een behandeling ondergingen en nazorg kregen, scoorden gunstiger op gebied van crimineel recidivisme in vergelijking met andere gedetineerden (Hiller et al., 1999, Inciardi et al., 1997, Prendergast et al., 1996, Wexler, Melnick, et al., 1999; in Pelissier, Jones & Cadigan, 2007). Dit gaat specifiek over gedetineerden met een drugproblematiek. Nazorg blijkt hier onontbeerlijk.
12
3. Probleemstelling en doelstelling van het onderzoek In dit deel geven we de probleemstelling met de daaruit volgende onderzoeksvragen weer. Bij het bepalen van de doelstelling van het onderzoek, trachten we eveneens de maatschappelijke te duiden.
3.1. Probleemstelling In de literatuur merken we dat het profiel van de bolletjesslikker onderhevig is aan verandering (Ruggierro & South, 1995; Silva ,2000; Janssen, 1994; in Kolp, 2008; Veyrie et al., 2008). Daarom willen we onderzoeken wat het huidige profiel is van de gedetineerde bolletjesslikker in België. De literatuur is eenduidig over het motief om drugs te smokkelen, in alle artikels komt geld als het belangrijkste motief naar voor. We zouden hier graag dieper op ingaan en onderzoeken of het motief van de gedetineerde bolletjesslikker in België wel degelijk zo „voor de hand liggend‟ is. Wanneer we kijken naar het profiel van de bolletjesslikker doorheen de literatuur, stellen we onszelf de vraag of dit profiel implicaties heeft op de strafbepaling en hulpverlening in België. 3.1.1. Onderzoeksvragen In het eerste deel van onze masterproef onderzoeken we de motieven en profielen van gedetineerde „bolletjesslikkers‟. Onze onderzoeksvragen draaien dus over het „waarom‟ en het „hoe‟. Deze zijn verklarend van aard. Om deze onderzoeksvragen te beantwoorden beslisten we om een beroep te doen op een kwalitatieve interviewmethode. Het tweede deel van onze masterproef handelt over de implicaties die de profielen en motieven van gedetineerde „bolletjesslikkers‟ hebben op de strafbepaling en hulpverlening. Dit onderzoek gaat over de „wat‟-vraag. We spreken van een exploratief onderzoek. We maakten gebruik van een kleinschalige enquête, om deze onderzoeksvraag te beantwoorden. Doorheen onze masterproef willen we een antwoord formuleren op 3 centrale onderzoeksvragen: 1) Wat zijn de motieven van gedetineerde bolletjesslikkers? 2) Wat zijn de profielen van gedetineerde bolletjesslikkers? 3) Wat zijn de implicaties hiervan op strafbepaling en hulpverlening van bolletjesslikkers?
13
3.2. Doelstelling van het onderzoek
3.2.1. Maatschappelijke verantwoording We kregen de vraag van de Federale Gerechtelijke Politie (FGP) Airport om een onderzoek te voeren naar de motieven van personen die cocaïne/heroïne smokkelen via “boleta‟s” of “bolletjes”. Het spreekt dus voor zich dat ons onderzoek vooral tot doel heeft een antwoord te geven aan de Federale Gerechtelijke Politie Airport. Ze kunnen gebaat zijn bij een actueel beeld van de „bolletjesslikker‟ in België. Ook krijgt men door ons onderzoek een beeld over de problemen waarmee deze „bolletjesslikkers‟ te kampen hebben in hun thuisland. Deze zijn ook vaak de redenen waarom ze overgaan tot de smokkel. Indien de hulpverlening hier tijdig op zou kunnen inspelen, kan men deze mensen misschien behoeden voor deze (zowel medisch als strafrechtelijk) gevaarlijke onderneming.
14
4. Methodologie
In dit tweede deel schetsen we ons onderzoeksopzet. We zullen de methoden van onderzoek bespreken die we gebruikt hebben vóór en tijdens ons veldwerk in de penitentiaire centra en bij het interviewen van belangrijke derden. Ook willen we aandacht besteden aan de periode, de context en onze rol als onderzoeker.
4.1. Voorbereiding
Bij de start van ons onderzoek waren we vooral gefocust op de motieven en de profielen van gedetineerde bolletjesslikkers, in België. Pas later kwam de bijkomende vraag naar invloed op strafbepaling en hulpverlening. In overleg met Ilse Derluyn en Tony Verachtert, besloten we om de gedetineerde bolletjesslikkers in penitentiaire centra in België op te zoeken en te interviewen. De bolletjesslikkers zaten in volgende penitentiaire centra: Sint-Gillis, Brugge, Wortel, Leuven, Berkendael. Om ons onderzoek te kunnen voeren in deze verschillende penitentiaire complexen, dienden we een toestemming aan te vragen. Er werd ons toelating verleend door het Directoraat-generaal van de Penitentiaire Instellingen om de verschillende gevangenissen te betreden in het kader van ons onderzoek en dit van april 2008 tot april 2009. We gingen aan de slag en kozen voor een kwalitatief onderzoeksopzet en in het bijzonder voor het semigestructureerde interview. De doelstelling van een kwalitatief interview is het bekomen van een beeld van de leefwereld van de respondenten (Baarda & De Goede, 1997) en het verzamelen van data over visies die de onderzoeker onbekend zijn. Uitgangspunt van kwalitatief onderzoek is recht te doen aan het object van onderzoek en dit zoveel mogelijk intact te laten. Er wordt door onderzoekers naar gestreefd om zo min mogelijk met of in het object van studie te manipuleren. (Janssens, 1985). Als dataverzamelingsmethoden voor kwalitatief onderzoek worden vaak interviews gebruikt (Patton, 1980; Cuba & Lincoln, 1981 in Janssens, 1985). We werkten met een semigestructureerd interview. Bij een semigestructureerd interview staan de vragen nog niet geheel vast, ze zijn onder andere afhankelijk van de antwoorden van de respondent (Mortelmans, 2007). De interviewer kan doorvragen tot hij ervan overtuigd is dat de vraag volledig beantwoord werd (Schuyten, 2004a). Het vooraf opgestelde vragenprotocol (zie bijlage 3) is dus eerder een leidraad dan een keurslijf. We kozen voor deze flexibele vorm van interview, omdat we te maken hadden met een heel specifieke groep respondenten die zich in een moeilijk te bereiken 15
omgeving bevonden. Deze omgeving was zeker niet ideaal was om interviews af te nemen. Een andere reden om met semigestructureerde interviews te werken is dat de gedetineerde zo beter de kans krijgt zijn of haar verhaal te vertellen. Daarnaast biedt deze onderzoekstechniek de respondenten de mogelijkheid om dieper in te gaan op voor hen belangrijke onderwerpen, waardoor we, als onderzoekers, de context beter kunnen begrijpen. Ook wilden we een enigszins veilige setting creëren waardoor het gesprek vlotter zou verlopen dan wanneer het interview volledig gestructureerd zou zijn en zou lijken op een verhoor. We besloten om gebruik te maken van een vragenprotocol, omdat we geen ervaren interviewers waren en dit ons een houvast bood. We moesten er ons natuurlijk ook ten volle van bewust zijn dat dit het gevaar inhoudt dat we dit vragenprotocol te strak zouden volgen en als keurslijf voor de interviews zouden gebruiken. Nadat we ons vragenprotocol hadden opgesteld, lieten we dit nalezen door Ilse Derluyn en Tony Verachtert. Na hun lezing werden er een aantal vragen aan ons vragenprotocol toegevoegd, op basis van hun aanmerkingen. We waren klaar om aan de afname van de interviews te beginnen.
4.2. Interviews gedetineerde bolletjesslikkers & data-analyse
4.2.1. Interviews De populatie waaruit we een steekproef trokken, bestond uit alle gedetineerden, die in Belgische penitentiaire complexen „vastzaten‟ voor drugssmokkel onder de vorm van „bolletjes slikken‟ en dit vanaf augustus 2008 tot maart 2009. We selecteerden willekeurig dertig personen uit deze populatie. Omdat volgens Schuyten (2004a) een punt van saturatie bereikt wordt bij het afnemen van interviews, na ongeveer vijftien à vijfentwintig interviews. We hielden hierbij dus ook rekening dat er respondenten konden weigeren. Midden augustus 2008 begonnen we aan de interviews. De interviews waren semigestructureerd, waarbij de respondenten zelf de mogelijkheid kregen de onderwerpen aan te snijden. Ze deden hun verhaal en indien nodig brachten we een nieuw thema aan. Het verschilde van persoon tot persoon hoe vlot een interview verliep. Sommigen antwoordden uitvoerig op onze vragen en anderen antwoordden heel beknopt, bij hen moesten er meer bijvragen gesteld worden. De eerste twee weken gingen we enkel naar Sint-Gillis, aangezien daar de meeste respondenten zaten. Het penitentiair complex van Berkendael (enkel vrouwen) lag niet veraf, zodat we de interviews met de vrouwelijke slikkers in dezelfde periode konden afnemen. Dan kwamen de penitentiaire centra van Wortel en Leuven aan de beurt.
16
In het penitentiaire complex van Sint-Gillis zaten de meeste mannelijke slikkers. Hier vonden de meeste interviews plaats in de cel van de gedetineerde of in een aparte ruimte in de vleugel waar de gedetineerde verbleef. Bij het afnemen van de interviews waren we vaak met twee, soms ook alleen. Tijdens onze interviews was er steeds een cipier in de buurt om onze veiligheid te garanderen. In het penitentiair complex van Berkendael zitten enkel vrouwelijke gedetineerden. De interviews vonden er plaats in een advocatenruimte, een slecht verluchte ruimte van twee op twee meter. Ook in het penitentiair complex van Wortel en Leuven werden de interviews in een advocatenruimte afgenomen. We werden overal goed ontvangen en kregen van de directie een lijst met de namen en de celnummers van de gedetineerde bolletjesslikkers. We gingen op pad en zochten onze weg. We kregen veel hulp van de cipiers bij onze zoektocht naar de geselecteerde gedetineerden. Over het algemeen waren de „slikkers‟ makkelijk te bereiken. Sommigen waren echter voor een hele tijd uit hun cel (een job in een andere vleugel of de keuken, voorkomen op het justitiepaleis), en waren moeilijker te spreken. Bij het eerste contact vroegen we de respondenten eerst of zij bereid waren om mee te werken aan ons onderzoek en lieten hen een „informed consent‟ (zie bijlage 4) ondertekenen, waarin we onszelf en het onderzoek kort voorstelden en waarin volledige anonimiteit werd gegarandeerd. Deze „informed consent‟ werd opgesteld in drie talen, Nederlands, Engel en Frans. Desondanks stonden de respondenten vaak wantrouwig tegenover ons en het interview. We probeerden hen op hun gemak te stellen en te overtuigen tot deelname, maar toch waren er tien weigeringen. In Sint-Gillis waren er vier respondenten die weigerden. Eén omwille van teveel zorgen en een ander wou dat we een telefoontje pleegden in ruil voor zijn medewerking aan het interview. Nog twee anderen wilden gewoon niet. In Berkendael weigerden twee respondenten, de eerste verklaarde dat zij alles wou vergeten en zo snel mogelijk de draad van haar leven weer wou opnemen. De tweede respondent wou niet komen. In Wortel weigerden vier respondenten, om diverse redenen. Eén respondent wou niet komen, wegens geen interesse. Drie respondenten wilden niet herinnerd worden aan vroeger, wegens te traumatiserend. Indien de respondent besloot om deel te nemen aan ons onderzoek en de „informed consent‟ getekend was, ging het interview van start. De geïnterviewde kon het interview ten allen tijde stop zetten. Dit is echter nooit voorgevallen. Ook konden de respondenten kiezen om bepaalde vragen niet te beantwoorden, dit hebben we steeds gerespecteerd. Na het eigenlijke interview werden de respondenten uitgebreid bedankt (Schuyten, 2004a) en vroegen we naar hun mening over het interview en eventuele aanvullingen. We kwamen ook anderstalige respondenten tegen, voornamelijk Afrikanen en Spaanstaligen. Over het algemeen konden we ons prima behelpen in het Engels, maar sommige respondenten waren ook deze taal niet machtig. Om deze respondenten te interviewen was een tolk nodig. In totaal zijn drie
17
interviews in het Spaans (met tolk) gehouden, vier interviews in het Nederlands en de overige dertien in het Engels. Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te verhogen en om het voor onszelf comfortabel te maken bij het interviewen, wilden we gebruik maken van opnameapparatuur. Een interpretatieve onderzoeker kan namelijk niet alles wat relevant is observeren. Bovendien worden gegevens niet altijd ter plekke geregistreerd, maar ook achteraf genoteerd (Bogdan & Taylor, 1975; in Janssens, 1985). Vandaar dat er wordt aanbevolen om gegevens zoveel mogelijk mechanisch (audio en visueel) vast te leggen en niet te lang te wachten met het maken van veldnotities (Johnson, 1975; in Janssens, 1985). Het had echter heel wat voeten in de aarde om deze apparatuur binnen de gevangenismuren te krijgen. In sommige gevangenissen lukte dit zelfs niet. Bij zes interviews hebben we gebruik gemaakt van opnameapparatuur. Dit nadat de respondenten aangegeven hadden hier geen bezwaar tegen te hebben. De overige veertien respondenten verkozen echter om aan het interview deel te nemen zonder aanwezigheid van opnameapparatuur. We waren dus dikwijls genoodzaakt om met pen en papier aan de slag te gaan. In totaal hebben we voor onze masterproef twintig personen geïnterviewd. We namen één interview af in Berkendael, één in Wortel, één in Leuven, en zeventien interviews in St-Gillis. In totaal benaderden we dertig mensen voor een interview, wat aangeeft dat de bereidwilligheid van de gedetineerden om mee te werken aan het onderzoek vrij hoog lag. Tien mensen wilden om verscheidene (bovenstaande) redenen niet meewerken aan ons onderzoek. 4.2.2. Data-analyse Vanaf midden februari 2009 begonnen we met de verwerking van de verzamelde gegevens. Het doel van kwalitatieve analyse is het aanbrengen van een bepaalde structuur in de berg van data en zo te komen tot een zinnige ordening (Schuyten, 2004a). Men vertrekt vanuit de verzamelde gegevens, tracht patronen te ontdekken, vat samen en komt tot een theoretisch resultaat (Schuyten, 2004a). Voor deze data-analyse maakten we gebruik van het softwarepakket WinMAX 98 Pro (Kuckartz, 1998). Dit is een krachtig instrument voor wetenschappelijke tekstanalyse. Volgens Neuman (2007) worden er bij de kwalitatieve data-analyse enkele grote fasen doorlopen. Eerst worden de data geconceptualiseerd, de data worden georganiseerd in categorieën op basis van thema‟s, concepten en kenmerken. Zo komt men tot een bepaalde structuur. We maakten deze boomstructuur (zie bijlage 5) samen, met z‟n tweeën en met een externe studente orthopedagogiek. Vervolgens werden de data gecodeerd en binnen deze structuur gepast (Neuman 2007). Hierna verwerkten we de interviews elk afzonderlijk, met het programma WinMax 98 pro. De software fungeert echter enkel als hulpmiddel om de data op een meer gestructureerde manier te doorworstelen (Schuyten, 2004b). De echte analyse blijft in handen van de onderzoeker (Weitzman, 2000). 18
4.3. Interviews betrokkenen & data-analyse
4.3.1. Interviews Het tweede deel van ons onderzoek focust op de implicaties van de motieven en profielen voor de strafbepaling en de hulpverlening van bolletjesslikkers. We startten aan dit tweede deel van onze masterproef met een afspraak met Tony Verachtert, Hoofdcommissaris van de Federale gerechtelijke politie Brussels Airport en Rudy Peeters, Coördinator drugssectie FGP. We gingen met enkele vragen naar hen toe (zie bijlage 2). Doorheen dit gesprek werd duidelijk dat gearresteerde slikkers met heel wat verschillende personen in contact komen eens zij in België geland zijn: vliegtuigpersoneel, luchthavenpersoneel, agenten van de Federale Gerechtelijke Politie Airport, verplegend personeel en dokters (AZ Jette & CMC St.- Gillis), cipiers, personeel van de sociale dienst in de penitentiaire centra, advocaten, onderzoeksrechters,… . We bemerkten dat het interessant zou zijn om de visies van deze personen op slikkers in rekening te brengen in het tweede deel van ons onderzoek. Met de hulp van Mr. Verachtert stelden we een lijst op met personen die we wilden contacteren. Op basis van onze bevindingen uit de interviews met de slikkers, stelden we een tweede vragenlijst in de vorm van een enquête (zie bijlage 6) op. In deze enquête peilden we naar de visie van de persoon op de strafbepaling en hulpverlening van slikkers. Deze werd na een telefonisch contact en met een begeleidend schrijven naar de geselecteerde personen gestuurd (via email). We ontvingen een ingevulde enquête van een moreel consulent in de gevangenis, een Security en Contingency mananger bij Brussels Airlines, zeven leden van Federale Gerechtelijke Politie Airport–drugssectie, een dienstdoend hoofdverpleegkundige en drie verpleegkundigen uit het penitentiair complex Sint-Gillis, één parketmagistraat en één spoedarts. We ontvingen uiteindelijk vijftien ingevulde enquêtes. 4.3.2. Data-analyse We verwerkten deze vijftien enquêtes zonder software. We deelden de enquêtes op in twee categorieën: ingevuld door gerechtelijke (waaronder we de zeven leden van de FGP-Airport en de parketmagistraat plaatsten) en niet-gerechtelijke respondenten (waaronder we de moreel consulent in de gevangenis, de Security en Contingency mananger bij Brussels Airlines, dienstdoend hoofdverpleegkundige, drie verpleegkundige en ten slotte ook de dokter plaatsten). Voor elke vraag in de enquête vergeleken we de antwoorden binnen en tussen de categorieën. Zo kwamen we tot enkele opmerkelijke bevindingen. We maakten vaak gebruik van citaten om onze stellingen te illustreren (Le Compte & Goetz, 1982b; in Janssens, 1985).
19
4.4. Kwaliteitscriteria
Vervolgens bespreken we de betrouwbaarheid en validiteit in ons interpretatief onderzoek. 4.4.1. Betrouwbaarheid- afhankelijkheid Betrouwbaarheid is de mate waarin een onderzoek herhaalbaar is en tot dezelfde resultaten leidt. Een instrument moet dezelfde resultaten opleveren wanneer het opnieuw gebruikt wordt. Het onderzoek moet dus reproduceerbaar zijn. Bij interpretatief onderzoek spreekt men van „principiële herhaalbaarheid‟(Hoeben, 1981; in Janssens, 1985). Het concept betrouwbaarheid wordt hier opgesplitst in twee delen. Aan de ene kant is er de interne betrouwbaarheid, aan de andere kant de externe betrouwbaarheid. Algemene betrouwbaarheid Vooraleer we begonnen met de interviews, deden we een testafname bij een externe studente orthopedagogiek (Neuman, 2007). Aan de hand van haar opmerkingen en vragen konden we onze vragen en de vraagstijl bijsturen. Het gebruik van de computersoftware WinMax 98 Pro (Kuckartz, 1998) zorgt ook voor een grotere betrouwbaarheid aangezien de data systematischer en transparanter worden geanalyseerd (Kelle & Laurie, 1995; Smaling, 1992). Interne betrouwbaarheid Interne betrouwbaarheid verwijst naar de mate waarin de gegevensverzameling, de data-analyse en de conclusies binnen het onderzoek zelf consistent zijn (KUL, 2008). Om de interne betrouwbaarheid van ons onderzoek te verhogen hebben we de interviews elk afzonderlijk gecodeerd om daarna onze gegevens te vergelijken. Ook vroegen we aan een externe studente orthopedagogiek om de interviews nog eens te coderen (Webb et al., 1996; in Janssens, 1985). Zo controleerden we de betrouwbaarheid van ons codeerwerk en kwamen we tot een gemeenschappelijke boomstructuur. Om de interne betrouwbaarheid te verhogen maakten we gebruik van opnameapparatuur (Johnson, 1975; in Janssens, 1985). Dit was echter niet steeds mogelijk. Om de betrouwbaarheid van de gegevens niet in het gedrang te brengen hebben we in deze gevallen beslist om het interview met twee onderzoekers af te nemen, zo was het mogelijk om het werk te verdelen. Voor de betrouwbaarheid van het onderzoek is het van belang dat de conclusies geïllustreerd kunnen worden met primaire gegevens (citaten, veldnotities en andere observaties) verkregen door observatie
20
en vraagtechnieken (Le Compte & Goetz, 1982b; in Janssens, 1985). Door het gebruik van citaten bij de verwerking van onze gegevens hebben wij dit in rekening gebracht. Externe betrouwbaarheid Externe betrouwbaarheid verwijst naar de mate waarin onafhankelijke onderzoekers het onderzoek in gelijkaardige omstandigheden kunnen reproduceren (KUL, 2008). Het nauwkeurig beschrijven van de selectie van informanten, situaties en condities draagt bij tot de externe betrouwbaarheid van het onderzoek (Le Compte & Goetz, 1982b; in Janssens, 1985). Dit is bij ons terug te vinden in het hoofdstuk methodologie. Net zoals ieder andere onderzoeker behoren interpretatieve onderzoekers verslag te doen van de gevolgde en gebruikte methoden en technieken van onderzoek (Bekcer et al., 1961; Mehan, 1979; in Janssens, 1985). De externe betrouwbaarheid van ons onderzoek probeerden we zo hoog mogelijk te houden door in de rapportering hierover (zie methodologie) zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen over het verloop van ons onderzoek. Ook het gebruik van computersoftware verhoogt de externe betrouwbaarheid omdat de doorlopen procedures worden bijgehouden (Fielding & Lee, 1998). 4.4.2. Validiteit Interne validiteit- geloofwaardigheid Validiteit wordt soms kortweg omschreven als 'waarheid' (Silverman, 2000). Andere termen die vaak terugkomen om validiteit te omschrijven zijn 'juistheid', 'correct‟ en „precies' (Mortelmans, 2007). De kern van validiteit komt erop neer dat de onderzoeker met zijn onderzoeksinstrument meet wat hij beweert te meten (KUL, 2009). De interne validiteit werd bevorderd door het gebruik van opnameapparatuur en computersoftware. Ook het gebruik van tolken heeft bijgedragen aan de validiteit van ons onderzoek. We waren ons ook bewust van mogelijke observatie-effecten die de validiteit konden aantasten. We wisten dat we de reacties op de aanwezigheid van de onderzoeker zoveel mogelijk moesten uitsluiten (Becker, 1970; in Janssens 1985). Een ander ongewenst effect is de reactiviteit van de informanten: respondenten kunnen overbehulpzaam zijn, sociaalwenselijk reageren, liegen, informatie achterhouden of een verkeerd perspectief op de zaken hebben (Van Maanen, 1979; Douglas, 1976; in Janssens, 1985). Ook probeerden we storende observatie-effecten uit te sluiten. We deden dit door, indien mogelijk, een rustige ruimte te voorzien voor de afname van de interviews.
21
We gebruikten een aantal strategieën om de geloofwaardigheid van ons onderzoek te verhogen (Mortelmans, 2007) : Zelfreflectie De kwaliteit van interpretatief onderzoek wordt in hoge mate bepaald door de persoon van de onderzoeker, omdat deze voor een groot deel zelf het dataverzameling- en analyse-instrument is. (Van den Hout et al., 1980; in Janssens, 1985). Hier waren we ons ten volle van bewust vooraleer we aan onze interviews begonnen. Volgens Janssens (1985) doet een onderzoeker er dan ook goed aan van tevoren zijn eigen opvattingen en inzichten over het onderzoeksgebied, informanten en dergelijke te expliciteren. Om de interne validiteit van ons onderzoek te verhogen, schreven we, voorafgaand aan de interviews, ons eigen idee neer, over wat we te zien en te horen gingen krijgen. We maakten een soort zelfreflectie. Dit om ten volle bewust te zijn van onze eigen visie en voorbepalingen in het onderzoek. Diepgang in dataverzameling Om diepgang in de dataverzameling te krijgen, trokken we voldoende tijd uit voor de fase van dataverzameling (Mortelmans, 2007). We kregen een rondleiding doorheen de penitentiaire centra en onze vragen werden beantwoord. Zo waren we in staat om ons eerst onder te dompelen in de voor ons ongewone setting. Dan pas gingen we over tot de eigenlijke dataverzameling. Voor elk interview namen we de nodige tijd, zo konden we doorvragen (Schuyten, 2004b). Triangulatie (onderzoeker) Ook maakten we gebruik van een vorm van triangulatie, namelijk de onderzoeker triangulatie (Janssens, 1985). We analyseerden elk apart de onderzoeksgegevens en nadien werden onze resultaten samengebracht en vergeleken. We onderzochten waar eventuele verschillen vandaan kwamen. Ook maakten we gebruik van een externe studente orthopedagogiek om onze gegevens te analyseren en coderen. Dit was een zeer tijdrovende bezigheid. Controle bij respondenten Tijdens de interviews probeerden we geregeld de gekregen informatie anders te verwoorden en terug te koppelen naar de respondent (Schuyten, 2004a). Zo konden we toetsen of onze samenvatting een correcte versie van zijn relaas was. Externe validiteit of generaliseerbaarheid Zijn de resultaten van het onderzoek transfereerbaar naar de populatie waaruit de steekproef getrokken werd? En zijn de resultaten transfereerbaar naar anderen situaties en plaatsen? 22
De externe validiteit is eerder beperkt. Generaliseerbaarheid is echter geen doel van deze studie. Doorheen ons onderzoek maakten we gebruik van 'thick descriptions' (Mortelmans, 2007). Door zeer rijke beschrijving van de gegevens probeerden we een duidelijk zicht te geven op de volledige context en de omstandigheden waarin ons onderzoek gevoerd werd.
23
5. Resultaten In dit deel geven we de bevindingen van ons onderzoek weer. Zowel bij het onderzoek naar de motieven en profielen van slikkers, als bij het onderzoek naar de implicaties op de strafbepaling en hulpverlening, hanteren we de volgorde waarin de topics bevraagd werden.
5.1. De demografische gegevens
5.1.1. Geslacht – geboortejaar We hebben in totaal twintig personen geïnterviewd, waaronder negentien mannen en één vrouw. Eén mannelijke respondent wou zijn geboortejaar niet meedelen. De respondenten zijn geboren tussen het jaar 1988 en het jaar 1951. De leeftijd van de respondenten ligt dus tussen de 21 en 60 jaar. De gemiddelde leeftijd van onze respondenten is 36,2105 (SD = 10,57554) jaar. De Mediaan is 33.
5.1.2. Geboorteland – nationaliteit – huidige verblijfplaats
Tabel 4: Vergelijking nationaliteit - geboorteland
Nationa-
Bel-
Neder-
Nigeria
Dom.
Italië
Brazilië
Roemenië
Gambia
liteit
gië
land
(3)
Rep.
(1)
(3)
(1)
(1)
(2)
(8)
(1)
Dom..Rep.(3)
2
1
Suriname (1)
1
Curaçao (3)
3
Nigeria (4)
1
geboorteland
Rwanda (2)
2
Italië (1) China (1) Brazilië (3) Roemenië (1) Gambia (1)
3
1 1 3 1 1
24
Tabel 5: Vergelijking huidige verblijfplaats – geboorteland
Huidige
Duitsland
Neder-
Span-
Frank-
Ita-
Bel-
Brazilië
Roemenië
Curaçao
verblijf-
(2)
land
je (2)
rijk (1)
lië
gië
(3)
(1)
(1)
(1)
(3)
plaats
(6)
Geboorteland Dom..Rep.(3)
1
2
Suriname (1)
1
Curaçao (3)
2
Nigeria (4)
1
1
1 1
1
Rwanda (2)
2
Italië (1)
1
China (1)
1
Brazilië (3)
3
Roemenië (1)
1
Gambia (1)
1
5.1.3. Leefsituatie Tabel 6: burgerlijke stand – kinderen.
Burgerlijke
Alleenstaand (2)
Getrouwd (9)
Gescheiden (2)
stand
Niet getrouwd (7)
Kinderen? Geen
2
1
3
kinderen (6) Kinderen
8
2
4
(14)
5.1.4. Strafbepaling – tijd gezeten Vier van onze respondenten zaten nog in voorhechtenis toen we het interview afnamen. Dit wil zeggen dat zestien van onze twintig respondenten reeds een celstraf opgelegd kregen, deze varieert van tien tot zestig maanden. Gemiddeld kregen onze respondenten dus een celstraf van 38,4 maanden. In België 25
kan men vervroegd vrijkomen na uitzitten van 1/3de van zijn straf (wet Lejeune). We vermoeden dat enkele respondenten onze vraag hierdoor verkeerdelijk interpreteerden en foutief antwoorden. Twee respondenten wilden niet zeggen hoe lang zij reeds in de gevangenis zaten. De tijd dat onze respondenten reeds in de gevangenis verbleven varieert van 1 week tot 16 ½ maanden.
5.2. Achtergrond
5.2.1. Zorg dragen voor – kosten In ons interview gingen we na of de respondenten zorg moesten dragen voor iemand, hier doelden we op zowel financieel zorg dragen voor iemand, als voor de opvoeding van iemand instaan, … . Er waren drie personen die enkel voor zichzelf moesten zorgen. Tien respondenten, één op twee, moesten zorg dragen voor hun kinderen. Er was geen enkele respondent die iets anders aangaf waar hij/zij voor moest zorgen, buiten zichzelf, familie, kinderen, partner, ouders en geen zorg dragen voor. Er waren twaalf respondenten die aangaven dat ze meerdere kosten moesten dragen. Dit ging voornamelijk over huishuur betalen, elektriciteit, water, de kinderen, voeding, … . Er was slechts een enkeling die zei dat hij geen kosten had. 5.2.2. Opleiding – werk De helft van onze respondenten gaven aan werk te hebben voor hun arrestatie. Vier van de respondenten die geen werk hadden, gaven aan student te zijn. Eén respondent was arbeidsongeschikt verklaard en leefde van een uitkering. De vijf overige respondenten waren werkloos door variabele redenen (eerst een taalcursus Nederlands aan het volgen vooraleer aan werk te geraken, gezondheidsproblemen, geen visum, ontslag, ...) . “I stopped school when I was 16 years old. After that I became a mechanic to make money for my family.”
Zeven van de twintig respondenten gaven aan een diploma te hebben. Twee van de dertien respondenten zonder diploma bleken studenten te zijn in een hogere opleidingsvorm (Management). Twee andere, van deze dertien respondenten zonder diploma, waren een beroepsopleiding aan het volgen (zeevaart, slager), maar hebben deze nog niet voltooid. Drie van de dertien respondenten zonder diploma geven aan dat ze zichzelf een beroep hebben aangeleerd (mechanieker, schilder, kleermaker).
26
5.2.3. Werkgelegenheid in huidig land Twaalf respondenten gaven aan dat er voldoende werkgelegenheid is in het land waar ze verbleven voor hun arrestatie. Vijf van hen gaven aan dat het voor hen moeilijk was om aan een job te geraken wegens persoonlijke redenen (een handicap, problemen met justitie, taalbarrière (2x), problemen met visum). Vier respondenten gaven aan dat er weinig werkgelegenheid was in hun huidig land. Eén respondent migreerde van zijn oorspronkelijk land (Dominicaanse Republiek) naar Duitsland, waar er volgens hem weinig werkgelegenheid is. Drie respondenten gaven aan dat in hun huidig land (dat ook land van oorsprong was bij deze respondenten) weinig werkgelegenheid was. Het gaat over Curaçao, Italië en Roemenië. 5.2.4. Wonen Vijf van de twintig respondenten woonden in een dorp. Eén respondent woonde in de stadsrand. De overige veertien respondenten woonden in een stad. Eén respondent wenste niet te antwoorden op de vraag of hij een woning bezat. Twee van de twintig respondenten hadden geen eigen woonst (noch gehuurd, noch gekocht) en woonden in bij kennissen of familie. Veertien respondenten huurden een woning. Drie respondenten beschikten over een eigen, gekochte woning. 5.2.5. Problemen Druggebruik Dertien van de twintig respondenten beweerden nooit verdovende middelen gebruikt te hebben. Onder hen waren er wel die alcohol en sigaretten gebruikten. De overige zeven gaven aan drugs te gebruiken of gebruikt te hebben. Zes van hen spraken over cannabisgebruik, één persoon had het over langdurig gebruik van cocaïne. In huidig land Zeven respondenten gaven aan geen noemenswaardige problemen te hebben in hun huidig land. Eén respondent weigerde te antwoorden op deze vraag. De andere respondenten gaven problemen aan omtrent werkgelegenheid (zie 5.2.5. werkgelegenheid in huidig land). In land van oorsprong Drie respondenten gaven aan dat ze geen noemenswaardige problemen ondervonden in hun land van oorsprong. Drie respondenten, allen uit Nigeria, gaven aan dat er in hun land van oorsprong politieke problemen waren. Vijf respondenten gaven aan dat er armoede heerste in hun land van oorsprong (Rwanda, Nigeria, Curaçao, Dominicaanse Republiek en Nigeria). Twee respondenten gaven meer 27
specifieke problemen aan, namelijk het feit dat er in de Dominicaanse Republiek geen sociale zekerheid bestaat en dat er in Curaçao veel criminaliteit heerst. Vier respondenten gaven aan dat er politieke problemen heersten in hun land van oorsprong. Ze spraken over corruptie, dictatuur en onrust. Financiële problemen Zes respondenten vermeldden financiële problemen als grootste persoonlijke probleem. „ In Nigeria, I was poor. Now in Germany, I have no job and no money, „cause I‟v got no papers.‟
Eén respondent sprak over familiale problemen, zijn moeder was ziek en had rugproblemen. Drie respondenten gaven aan dat er meerdere zwaardere problemen op hen wogen. „It was a coincidence of circumstances, I had problems with my mother and so … . I urgently needed some money. Smuggling drugs was the only solution for me.‟
Eén persoon zag als zijn grootste persoonlijk probleem dat hij moeilijk over emoties kon praten en alles opkropte.
5.3. Contact Bodypacking
5.3.1. Eerste contact smokkel Elf respondenten gaven aan door een onbekende benaderd te zijn, die hen voorstelde om te smokkelen. Zes van de twintig respondenten hadden een kennis die bij de smokkel betrokken was en zo waren ze in contact gekomen met de smokkel. Eén respondent kwam via zijn werkgever in contact met drugssmokkel. Eén respondent werd onder druk gezet door zijn dealer om over te gaan tot de smokkel. Vijf respondenten kenden minstens één persoon die ook bij het smokkelen via bolletjes betrokken was. Vijftien respondenten kenden niemand die in dit milieu vertoefde. 5.3.2. Motieven Vijftien respondenten gaven aan dat geld hun beweegreden was om te smokkelen. Drie van deze vijftien respondenten gingen over tot smokkel om hun schulden af te lossen. Twee van de vijftien respondenten slikten de bolletjes om voldoende geld te hebben om voor hun familie te kunnen zorgen. De overige tien 'slikkers' hadden nood aan geld om diverse redenen ( schulden, armoede, ...). Vijf van de twintig respondenten waren niet op het geld uit. Twee van hen beweerden niet over een motief te
28
beschikken. Ze dachten niet na op het moment van hun 'beslissing'. Eén respondent gaf aan in ernstige familiale problemen te verkeren op het moment van de smokkel, de gevolgen van zijn daad interesseerde hem niet. De smokkel was in zijn geval een wanhoopspoging. Eén respondent werd bedreigd met het leven van zijn zoon. Een laatste respondent voelde zich gechanteerd, hij moest de klus klaren om het leven van zijn broer te redden. 5.3.3. Wat overtuigde de respondenten Hetgeen het merendeel van onze respondenten, twaalf, heeft overtuigd om uiteindelijk over te gaan tot de smokkel was het geld. Eén van deze twaalf werd hierbij ook bedreigd. Ze zouden zijn zoon van hem afpakken moest hij het niet doen. Acht respondenten werden overtuigd door diverse redenen (het succesverhaal van collega smokkelaars, bedreigingen, wanhoopspoging, chantage, niet goed nagedacht, geen besef van de risico‟s) om effectief over te gaan tot de smokkel.
5.4. Proces Bodypacking
5.4.1. Proces bolletjesslikken Druk Twaalf van onze respondenten werden niet onder druk gezet voor of tijdens het proces van de bolletjesslikken. „Neen, dat was niet nodig, ik had niets te verliezen, ik moest overleven en voor mijn familie zorgen. Dat was voor mij een goede reden om het te doen. Ik had geen andere stimulans nodig.‟
De acht overige respondenten stelden dat ze tijdens of voor de inname wel onder druk werden gezet. De manieren waarop dit gedaan werd waren divers (bedreiging van het eigen leven, bedreiging familie en kinderen,…) „I borrowed some money, I could not pay him back. He said I could smuggle some drugs and then the problems would be gone. He also said he would take my son if I wouldn‟t do it.‟
Duur inname Vier van de respondenten konden ons niet vertellen hoelang de inname geduurd heeft. Als redenen gaven zij aan dat ze het zich niet meer konden of wilden herinneren. De overige zestien respondenten gaven ons wel een idee van de duur van de inname, hoewel soms heel vaag (“enkele uren”, “heel 29
lang”…) . De duur van de inname varieerde van 1 uur tot 12 uren. De gemiddelde duur van inname bedraagt 7,5 uur. Aantal bolletjes Vijf van de twintig respondenten konden ons niet precies vertellen hoeveel bolletjes ze ingenomen hadden. Zij spraken wel over “ongeveer 1 kg”. De overige vijftien respondenten konden ons wel een aantal geven. Dit varieerde van vijfentwintig tot honderdveertig bolletjes. Gemiddeld slikten de respondenten tweeënzeventig bolletjes. Hulpmiddelen Zeven van de respondenten vermeldden dat ze hulpmiddelen gebruikt hadden bij de inname van de bolletjes. Medicatie (voor onderdrukken van het kokhalzen, voor het vertragen van de spijsvertering), vloeistoffen (water, frisdranken, alcohol) en lichte spijzen (Yoghurt) werden vermeld. „It was very difficult, I had to throw up. I drank a lot of water and lemonade. I also got some pills to stop my stomach from working and to stop me from throwing up.‟
Locatie inname Het merendeel van de respondenten (elf van de twintig) verbleef op een hotelkamer tijdens de inname van de bolletjes. Vijf respondenten werden naar een onbekende woning gebracht, vermoedelijk van de organisatie. De overige respondenten (vier van de twintig) gaven ons hieromtrent geen informatie. Soort drugs Achttien van de twintig respondenten smokkelden cocaïne. Eén respondent smokkelde heroïne. De overige respondent had geen idee welke drugs hij transporteerde. Aanwezigheid organisatie bij inname Acht van de twintig respondenten gaven aan dat er iemand van de organisatie aanwezig was gedurende het volledige proces van inname van de bolletjes. Beloofde vergoeding Zestien van de twintig respondenten werd een financiële vergoeding beloofd. Dit bedrag varieerde van € 1000 tot € 8000. De gemiddelde vergoeding bedroeg € 4437. De beloofde financiële vergoeding werd bij niemand uitbetaald. Eén van deze zestien respondenten kreeg naast de beloofde financiële vergoeding nog een andere vergoeding, zijn huur werd betaald vooraf aan de smokkel. 30
„G: I would get € 8000. That‟s a lot of money! I: Did you actually receive the money? G: No, Of course not! I got caught! The drugs were lost, I was lost, so the money got lost to!‟
Vier respondenten werd een andere vergoeding beloofd (kwijtschelden van schulden, vrijlaten van een broer, ticket naar thuisland, huur betalen). Deze belofte werd bij geen enkele van de respondenten nagekomen. Familie op de hoogte Voor arrestatie Achttien van de twintig respondenten vertelden niets aan hun familie over de smokkel. Twee van de twintig respondenten hadden wel een aantal familieleden op de hoogte gebracht van de smokkel. „Ik had het aan mijn oudste dochter verteld, voordat ik naar Senegal vertrok. Mijn dochter wou het niet, maar het ticket was al geboekt. Ik kon niet meer afzeggen, anders ging ik problemen krijgen. Anderen hebben daar al problemen mee gehad eerst willen ze het doen en dan is het ticket geboekt en willen ze niet meer, dan worden ze gedwongen. Ze riskeren hun leven. Ik ben een man van mijn woord, ik kom afspraken na.‟
Na arrestatie Na hun arrestatie brachten acht respondenten hun familie op de hoogte van hun rol in het smokkelmilieu. In totaal waren er dus tien families op de hoogte. Zes respondenten lieten hun familie in het ongewisse en hadden tot op de dag van het interview niets aan hun familie verteld over de ware reden van hun afwezigheid. Vier personen gaven geen duidelijk antwoord op onze vraag. 5.4.2. Proces smokkel Twee personen weigerden om op deze vragen in te gaan. Het onderwerp lag gevoelig. We respecteerden hun keuze. Contactname Acht respondenten vertelden ons hoe de contactname met de organisatie verliep. Drie respondenten vertelden ons dat de contactpersonen persoonlijk contact met hen opnamen. De overige vijf respondenten vertelden ons dat ze bij aankomst in Zaventem naar een contactpersoon moesten bellen, of zouden gebeld worden, voor verder instructies. De overige twaalf bleven vaag in hun antwoorden of weigerden hierop te antwoorden. 31
„I: Kunt u ons wat meer vertellen over het proces van drugssmokkel: hoeveel tussenpersonen, hoe had u contact daarmee, verblijfplaats,…? G: Ik had mijn telefoon bij me en ik zou worden opgebeld door degene. En dan zouden zij me zeggen waar ik precies moest zijn. Ik weet niets van de rest van het netwerk.‟
Aantal tussenpersonen Wanneer we vroegen naar het aantal tussenpersonen, konden een groot deel van de respondenten hier niet op antwoorden, namelijk elf van de twintig respondenten. De overig negen respondenten bleven hieromtrent ook vaag of wisten het niet. Drie respondenten vertelden dat ze niet precies wisten hoeveel tussenpersonen er waren. Twee respondenten vertelden ons dat er slechts één contactpersoon was gedurende het hele proces, zowel in het land van vertrek, als in het land van aankomst. Drie respondenten vertelden ons dat er één contactpersoon was in het land van vertrek en één contactpersoon in het land van aankomst. Een andere respondent sprak over zeven à negen trafikanten en één baas. „I: Can you tell us something about the process of smuggling itself? How many middlemen/agents/intermediary were there? G: I don‟t know, I only know the man how gave me money. There were also man who brought me to the airport and they told me there would by men in Amsterdam, waiting for me.‟
Geplande route Elf respondenten bleken als eindebestemming voor de drugs België te hebben. De negen andere respondenten wilden nog verder reizen naar Nederland (meestal met de trein), België was voor hen dus een transitland. 5.4.3. Precedenten Zestien van de twintig respondenten gaven aan dat dit de eerste keer was dat zij smokkelden. Dit was dus ook de eerste keer dat zij hiervoor gearresteerd werden. Drie van de twintig respondenten vertelden ons dat dit de tweede keer was dat ze smokkelden via bolletjes. Voor twee respondenten was dit de eerste keer dat zij hiervoor gearresteerd werden. Voor de overige respondent was dit al de tweede keer. Eén respondent smokkelde al voor de vierde keer. Hij deed dit drie maal via bolletjes en een maal via bagage. De laatste twee maal werd hij gearresteerd (een keer in Engeland en een keer in België). „Dit is de 2de keer. Eerlijk. Ik geef niemand de schuld, ik ben de schuldige van alles, ik wil ook niets goedpraten ofzo. De fouten die ik gemaakt heb zijn de 2 diepste punten, de twee enige keren dat ik met justitie in aanraking gekomen ben. De tweede keer zeiden
32
ze me dat het via Brussel makkelijker zou gaan. Het is mijn eigen schuld, we zijn mensen, we maken fouten.‟
5.4.4. Medische complicaties Dertien van de twintig respondenten ondervonden geen of weinig last van de bolletjes in hun lichaam tijdens de smokkel. De overige zeven gaven buikpijn, kokhalsneigingen en een zwaar gevoel (“stenen in de maag”) als voornaamste klachten aan. „My stomach aches, I felt like throwing up. But I couldn‟t. I couldn‟t swallow, the boletas were stuck in my throat.‟
5.5. Betrapping
5.5.1. Contact organisatie Na de arrestatie heeft geen van onze respondenten nog iets gehoord van de organisatie waarvoor ze de drugs moesten smokkelen. „I: Hoe heeft de organisatie waarmee u „samenwerkte‟ in het kader van de drugssmokkel gereageerd op het gegeven dat u bent opgepakt tijdens de smokkel? G: Ik heb nog niets van hen gehoord. Ik wil hen bellen, maar ze hangen op en doen alsof ze mij niet kennen. Ik had aan mijn mama gevraagd om hen op te zoeken en te zeggen dat ik problemen had. Ze antwoordden niet.‟
5.5.2. Algemeen verloop controle Zeventien van de twintig respondenten vermeldden een urinetest te hebben ondergaan. Drie anderen vermeldden dit niet in hun verhaal. „At the airport I was arrested, the police asked me where I came from. After that I had to pie for a test. I told the police, immediately, that I had swallowed boletas.‟
Hieronder geven we een beleving van een respondent op het moment van de betrapping op de luchthaven weer. „At the airport I was arrested. I came from the airport en the police asked me where I came from. Then I had to do a urine test. I immediately told the police that I was carrying drugs with me. That I had swallowed boletas.‟
33
5.6. Evaluatie Op de vraag of ze iemand kenden die overleden was ten gevolge van body packing antwoordden negentien respondenten negatief. Er was slechts één respondent die iemand kende die hieraan overleden was. „I: Kent u iemand die overleden is ten gevolge van bodypacking? G: Ik kende iemand die overleden is, ik kende hem van gezicht, hij leefde in dezelfde buurt als mij in Curaçao.‟
We vroegen de respondenten naar hun mening over de controles in de luchthaven, Zaventem. Twee respondenten wisten hier niet op te antwoorden. Zestien respondenten vonden de controles streng genoeg. „They do a good job. But for me, it‟s bad, because I lost everything‟
Twee respondenten gaven een negatief oordeel over de controles. Volgens hen is er sprake van discriminatie/racisme tijdens de controles. „Volgens mij zijn ze niet streng, maar er is wel veel discriminatie. Indien ik blank was geweest zou ik wel door de controles geraakt zijn, daar ben ik van overtuigd.‟
Daarna vroegen we of de controles omzeilbaar waren. Acht respondenten antwoordden hierop dat ze dat niet wisten. Drie respondenten antwoordden dat de controles wel omzeilbaar waren. Twee van hen haalden aan dat als ze blank waren geweest ze zo de controle konden omzeilen. Eén van deze drie respondenten haalde andere argumenten aan. „Er zijn veel manieren om de controles te omzeilen. Mijn enige fout was, dat ik op een rechtstreekse vlucht zat, met allemaal Belgen. Ook kon ik op de vlucht niets eten, dat maakte mij verdacht. Ook had ik een Italiaans paspoort. Ik was al snel verdacht. Als je niet in een vliegtuig eet, ben je al verdacht. Ik ben er zeker van dat er nog waren op die vlucht. Naast mij zat ook iemand die niets wou eten en het was een Belg. Hem lieten ze wel door de controle gaan. Het hangt ook veel af van de route die je neemt, of ze je pakken of niet.‟
Negen respondenten dachten dat het niet mogelijk was om de controles te omzeilen. „I think it‟s impossible to get round the inspections. They know everything about you . If they see my ID they know I‟ve been in prison. They know everything about you.‟
34
5.6.1. Risico‟s Er waren zeven respondenten die aangaven geen weet te hebben van de risico‟s (medisch zowel als juridisch) voor de smokkel. Twee van de zeven beweerden niet te weten welk product zij vervoerden, dus konden ze de risico‟s niet juist inschatten. „I didn‟t know. The man didn‟t told me the risks. First he did it himself, so I thought it was save. At the Clinic they told me that I was crazy, I could have died if one of the boletas opened. I also didn‟t know that I could get caught. The man told me, that the police could not see that I was carrying drugs. That was the reason that the drugs could not be transported in my luggage. The man lied to me.‟
Eén respondent wilde niet antwoorden op deze vraag. De overige twaalf respondenten gaven aan dat ze wel op de hoogte waren van de risico‟s die verbonden waren aan de smokkel. De meesten gaven aan dat ze in zo een benarde situatie zaten dat ze het risico namen. „Ik wist goed genoeg welke risico‟s eraan verbonden waren, zowel medisch als juridisch. Maar wanneer men je zo een groot bedrag aanbiedt, dan denk je niet meer logisch na, want als je zo‟n bedrag in handen krijgt zijn al je problemen voorbij.‟
Drie van de twaalf respondenten vermeldden dat ze voor de inname de bolletjes controleerden op lekken. „Ja heel risicovol. Ik was mij ten zeerste bewust van de risico‟s, ik heb zelf ook de bolletjes gecontroleerd door ze in het water te houden, zo kon ik zien of er geen gaatjes in zaten.‟
Uit de antwoorden die de respondenten gaven kunnen we stellen dat „de organisatie‟ de smokkel mooier en makkelijker voorstelt. „Ja, je weet wel dat er dingen kunnen gebeuren, maar je denkt dat het niet bij jou gebeurd. Ik wist dat ik naar de gevangenis kon gaan. Maar ze zeiden me dat het niet moeilijk zou zijn in brussels airport. Dat er niet zo streng gecontroleerd wordt.‟
5.6.2. Opinie druggebruik Twee respondenten gaven geen duidelijke mening over druggebruik. Elf van de twintig respondenten spreken zich negatief uit over druggebruik. Zeven respondenten geven een neutraal antwoord, ze stellen dat druggebruik een eigen keuze is en dat de verantwoordelijkheid hiervoor bij de gebruiker ligt. „It‟s your own choice, I don‟t use drugs. If others do, it‟s their decision, I don‟t judge them.‟
35
5.6.3. Opinie drugssmokkel Twee respondenten gaven geen duidelijk mening over drugssmokkel. Veertien van de twintig respondenten spraken zich negatief uit over drugssmokkel. „Ik raad iedereen aan om het niet te doen, je kan doodgaan, je kan vele problemen krijgen. Op Curaçao sneden ze drugsmokkelaars open, ‟t zijn echte criminelen.‟
Vier respondenten gaven aan dat dit een eigen keuze is. „It was no good for me, but I didn‟t know much about it. But again, everybody is responsible for his own actions. But I think you have to look at each case separately, for example when somebody is very ill and needs money, it‟s different if someone smuggles drugs just for fun.‟
Van de achttien respondenten die een duidelijke mening formuleerde over drugssmokkel, waren er vijf die aangaven dat zijzelf geen keuze hadden en het puur voor het geld deden. Dus dat ze het niet met kwade bedoelingen deden, ze probeerden hun aandeel in het hele proces te minimaliseren. „Ook dit is niet goed. Maar ik deed het om geld mee te verdienen, omdat ik geen andere uitweg zag.‟
5.6.4. Stopgedachte Drie respondenten hebben niet geantwoord op deze vraag. Vier respondenten antwoordden dat ze er niet aan gedacht hadden om te stoppen met de smokkel, dit omwille van verscheidene redenen. „Ik kwam de afspraak na. Ik wil niet in de bajes zitten, ik wil bij mijn familie zijn.‟ De overige dertien respondenten gaven aan dat ze eraan gedacht hadden om te stoppen met de smokkel maar effectief stoppen met de smokkel ging niet omwille van verschillende uiteenlopende redenen (bedreiging, druk (omwille van schulden), bedreiging met de dood, gemis familie, geen weg terug (bolletjes al ingeslikt), bedreiging familie (zoon)). „I: “Heeft u eraan gedacht om te stoppen?” G: “Ik heb erover nagedacht om te stoppen, om er niet mee door te gaan. Ik had een grote angst om gepakt te worden.” I: “Wat hield u tegen?” G: “Twee jaar zonder enige familie dicht bij jou wegen echt wel zwaar”.‟
5.6.5. Zelfreflectie Negen van onze respondenten voelden zich een slachtoffer. Ze voelden zich gebruikt, de organisatie loog hen iets voor. 36
„They used me, I didn‟t know anything. They used my body.‟
Drie respondenten gaven aan zich een dader te voelen. „If you do something for the money, then you‟re not a victim. I feel guilty, I am an offender. I knew I was breaking the law, but I wanted the money.‟
Zes respondenten gaven aan zich zowel slachtoffer als dader te voelen. „I accept my punishment, but I think it‟s too much. (…). I will not smuggle drugs again. If I didn‟t got this punishment I would probably do it again. I feel guilty, If I didn‟t got caught other people could die using the drugs. I was only thinking of the money, I needed the money to survive. I know was doing something bad, but for me it was good. It was a way to escape my poor conditions.‟
Twee respondenten gaven aan niet goed te weten wat ze ervan moesten denken of over voelen.
5.7. Toekomst
5.7.1. Verderzetten drugssmokkel Achttien respondenten antwoordden duidelijk neen op de vraag of ze bereid waren om opnieuw drugs te smokkelen. Twee respondenten gaven aan dat ze nog geen idee hadden of ze opnieuw drugs zouden smokkelen. „I: “Bent u bereid om verder te doen met drugssmokkel?” G: “Of ik het opnieuw zou doen? Zeg nooit, nooit. Ik weet het niet”.‟
5.7.2. Terugkeer familie Twee respondenten gaven aan dat ze niet konden terugkeren naar hun familie (contact met familie verbroken, geen familie). De overige achttien respondenten gaven aan dat ze wel konden terugkeren naar hun familie. De meeste respondenten gaven wel aan dat hun familie kwaad was op hen, maar ondanks alles konden ze op hen rekenen. 5.7.3. Terugkeer land Negentien respondenten gaven aan dat ze konden terugkeren naar hun land. Eén respondent gaf aan dat hij niet wou terugkeren naar zijn land, uit angst voor represailles. „I: “Can you return to your country?”
37
G: “I rather not, I‟m scared of the man who I owe money too”.‟
5.7.4. Aanpak justitie/politie Alle twintig respondenten antwoordden op deze vraag. Vijf maal werd er aangegeven dat hun straf te zwaar is. Vijf maal kregen we te horen dat de politie/justitie meer naar de verhalen van de bolletjesslikkers moet luisteren. Drie maal werd aangehaald dat wanneer je naar de gevangenis gaat, je er slechter uitkomt. Je leert er niets positiefs bij. Negen keer werd vermeld dat de strafmaat aanvaard werd door de respondent.
5.8. Implicaties op strafbepaling en hulpverlening.
De enquête en de casus die we gebruikten bij dit deel van ons onderzoek, zijn terug te vinden in bijlage (zie bijlage 6). 5.8.1. Gerechtelijk luik Zeven respondenten werken bij de FGP en komen regelmatig in contact met bolletjesslikkers. Ze zijn verantwoordelijk voor de opsporing van verdachten. Concreet staan ze in voor de fysieke controle van de persoon op het terrein (luchthaven). Dit wil zeggen dat ze de verdachte onderwerpen aan een urinetest en indien nodig begeleiden naar de radiografie. Ze zorgen voor overbrenging naar gevangenis. Ook staan ze in voor navolgend onderzoek. Eén respondent is magistraat, substituut-procureur des Konings op het parket te Brussel. Hij behandelt alle dossiers van bolletjesslikkers op gerechtelijk vlak. Hij schat ongeveer 300 bolletjesslikkers ontmoet te hebben, telkens voor tien minuutjes. Wanneer we vroegen naar de indrukken die de bolletjesslikkers bij hen nalaten, gaven vier respondenten weer dat de meeste bolletjesslikkers hardnekkig blijven ontkennen drugs te vervoeren, zelfs na voorlegging van de radiografie. Twee respondenten gaven aan dat de bolletjesslikkers gerekruteerd worden uit het „marginale‟ milieu en vaak financiële problemen blijken te hebben. Eén respondent stelde dat de bolletjesslikkers heel goed weten waar ze mee bezig zijn, maar dat ze vaak een slachtofferrol innemen in hun verhaal. Een laatste respondent zei dat de meeste bolletjesslikkers overkomen als avonturiers die op een snelle manier geld willen verdienen. Kijken naar de motieven en profielen van slikkers bij strafbepaling We legden onze respondenten de volgende stelling voor: „Wanneer mensen een gevangenisstraf opgelegd krijgen (algemeen, niet specifiek voor bolletjesslikker) moet men steevast kijken naar de 38
motieven en profielen van deze mensen, een persoon met criminele motieven, moet harder gestraft worden, dan een persoon die zijn gezin wou redden van hongersnood‟. Twee respondenten gaven aan het niet eens te zijn met onze stelling. Dit omdat de „meelijwekkende‟ verhalen die de verdachten ophangen meestal een leugen zijn. Ook zijn deze verhalen niet controleerbaar (omwille van financiële redenen en grote afstand). „Onzin, ze weten allebei waar ze mee bezig zijn en doen het allebei voor het geld. Ze weten ook dat het strafbare feiten zijn. Hun motieven “het redden van mijn gezin van hongersnood” is toch meestal een leugen. Daarbij leven ze dikwijls reeds een aantal jaren in Europa (Spanje enz…) omdat ze hun thuisland (.Afrika enz…) ontvlucht zijn om economische redenen. Ze hadden bijgevolg de kans om werk te zoeken en op die manier hun familie te helpen.‟
Twee respondenten waren het eens met de stelling en zeiden dat personen met „criminele‟ redenen harder gestraft moet worden. Een andere respondent zei ook akkoord te zijn, maar men kan volgens hem de waarheid niet achterhalen. „Ik ga akkoord met deze stelling. Het is echter niet steeds mogelijk om de juiste motieven te achterhalen. Hun opdrachtgevers vertellen hen soms om bij arrestatie met medelijdenwekkende verhalen af te komen.‟
Nog een andere respondent stelde zichzelf de vraag, waar je de grens dan moet leggen. Wat is een „crimineel‟ motief en wat is een „goed‟ motief? Nog een andere respondent gaf aan dat iedereen rijk wil zijn, maar dat geeft geen recht om regels te overtreden. Een laatste respondent zei dat deze stelling de essentie van het strafrecht is en de individualisering van de straf, ook gaf deze respondent aan dat vele bolletjesslikkers helemaal geen slachtoffers zijn. Slikkers pas bij recidive zwaarder straffen? Vier respondenten gaven aan helemaal niet akkoord te zijn met deze stelling, dit omdat ze stellen dat een lichte eerste straf recidive zou aanmoedigen.‟ „Onzin omdat het reeds de eerste maal ook een strafbaar feit is en ze dus beter onmiddellijk naar behoren gestraft worden om recidivisme te voorkomen.‟
Eén respondent was akkoord met deze stelling. „Dat men bij recidive harder straft lijkt mij nogal normaal. Trouwens WIE NIET HOREN WIL MOET VOELEN.‟
39
Nog een andere respondent gaf aan de bolletjesslikkers in België al een lichte straf krijgen in vergelijking met andere Europese landen, door de wet Lejeune (strafvermindering). Twee respondenten gaven aan dat dit niet fair is tegenover andere smokkelaars en dat een lichte straf, specifiek voor bolletjesslikkers, een extra stimulans zou zijn om meer mensen te overhalen om op deze manier te smokkelen. Reeds genoeg rekening gehouden met de achtergronden en motieven van bolletjesslikkers bij de strafbepaling en hulpverlening? Twee respondenten gaven aan niet te kunnen antwoorden op deze vraag, omdat ze niet bij het proces van strafbepaling betrokken zijn. Twee respondenten zeiden dat het moeilijk is om de echte motieven van een bolletjesslikker te achterhalen, dit omwille van het feit dat de ze vaak niet uit België komen, maar uit een ander werelddeel. „Zoals reeds aangehaald in 5 is het niet steeds mogelijk om de echte motieven te achterhalen. Om bijvoorbeeld na te gaan of de kinderen / ouders van een slikker, wel echt ziek zijn, zou men dit ter plaatse AFRIKA/ ZUID-AMERIKA moeten nagaan. Dit is spijtig genoeg momenteel financieel geen haalbare kaart. De kosten om iemand naar AFRIKA te sturen, om daar na te gaan of de motieven van een bolletjesslikker reëel zijn , zijn waarschijnlijk veel kleiner als de kosten om iemand, die echt onoverkomelijke problemen had , langer op te sluiten , maar deze langetermijnvisie is nog niet doorgedrongen bij de bevoegde instanties.‟
Een andere respondent zei dat dit volgens hem al voldoende gebeurt. Twee respondenten haalden aan dat het motief vaak geldgewin is (zowel bij een bolletjesslikker als om het even welke andere drugskoerier), en dit is geen reden om minder zwaar te straffen. Dus volgens hen houdt men rekening met de motieven. Bolletjes slikken is zware arbeid en levensgevaarlijk. Wijs mij eens iemand aan die dat doet voor de fun. Ze doen het allemaal voor het geld. Is dat een achtergrond voor een slachtoffer??? Laat dan iedereen vrij uit de gevangenis.‟
Een andere respondent zei dat er voldoende rekening gehouden wordt met motieven en achtergrond. Hij haalde als voorbeeld aan dat een recidive in kaart gebracht wordt bij de strafbepaling. „Ja. Ze werden dikwijls reeds in andere luchthavens betrapt en blijken hun lesje dus nog niet geleerd te hebben.‟
Wat denkt u dat de motieven zijn van bolletjesslikkers? Zes respondenten gaven aan dat de motieven van bolletjesslikkers en „andere‟ drugssmokkelaars dezelfde zijn, namelijk winstbejag, snel geld verdienen. 40
„Het verkrijgen van geld om hun , al dan niet zelf veroorzaakte problemen , op te lossen. Ik zie geen verschil tussen slikkers en andere drugsmokkelaars.‟
Eén van deze vijf gaf aan dat de motieven allemaal hetzelfde zijn, maar dat Europeanen niet zo snel zullen slikken als personen uit Zuid-Amerika. Twee respondenten maakten een onderscheid onder de bolletjesslikkers, namelijk degene die het doen uit winstbejag en de andere die geen andere keuze hebben door hun penibele leefsituatie. „Sommigen doen het echt om uit hun moeilijke leefsituatie te geraken, maar het merendeel doet het gewoon om op een makkelijke manier geld te verdienen, zonder na te denken over de gezondheid van anderen en in de eerste plaats van zichzelf.‟
Is er voldoende psychosociale ondersteuning voor gedetineerde slikkers? Twee respondenten gaven aan dat ze niet op deze vraag niet konden antwoorden omdat ze hier geen zicht op hebben. Twee respondenten gaven aan dat gedetineerde bolletjesslikkers niet voldoende psychosociale steun ontvangen tijdens hun hechtenis. Maar één van deze twee stelde het nut van deze ondersteuning in vraag. „Neen. Maar is het nodig? Iedere slikker is geen sociaal geval. Er zijn er ook die het doen voor puur geld.‟
Een andere respondent gaf aan dat er voldoende psychosociale ondersteuning is, zoals voor alle andere gedetineerden. Nog een andere respondent zei dat er specifiek voor gedetineerde bolletjesslikkers dezelfde psychosociale ondersteuning is als voor alle gedetineerden. Hij deed geen uitspraak over het feit of deze ondersteuning dan wel of niet voldoende is. Een andere respondent stelde zichzelf de vraag hoe ver men moet gaan in deze psychosociale ondersteuning en maakte dit op een ludieke manier duidelijk. „Heb ooit een slikker gehad die naast de gratis reis, de gratis prostituees en drank bolletjes had geslikt. Hiervoor kreeg hij ook nog eens geld en hij had er 2 extra geslikt. Dit diende om in Amsterdam de prostituees te betalen. Maar hij was ook een slachtoffer. Hoe gaan ze die begeleiden? Door hem te voorzien van een prostituee in de gevangenis? (Als zijn vrouw niet op bezoek is???).‟
Een laatste respondent sprak zich hierover niet uit, maar stelde dat andere „criminelen‟ hier meer nood aan hebben dan bolletjesslikkers. Zouden we de strafbepaling van bolletjesslikkers anders moeten aanpakken en meer accent leggen op hulpverlening?
41
Eén respondent kon niet antwoorden op deze vraag. Drie respondenten gaven aan niet akkoord te zijn met deze stelling, dit omdat het motief enkel geld is. Er moet geen onderscheid gemaakt worden tussen bolletjesslikkers en andere „criminelen‟. „Neen, waarom een andere strafbepaling voor slikkers. Slikkers zijn toch geen andere criminelen dan “gewone” koeriers?‟
Twee respondenten gaven aan dat je geval per geval moet bekijken, er zitten „echte‟ slachtoffers tussen, voor hen zou men wel meer het accent op hulpverlening moeten leggen. Maar de echte motieven zijn heel moeilijk te achterhalen. „Men moet geval per geval bekijken. Er zijn zeker slachtoffers, maar er zijn veel meer foefelaars die goed weten waarmee ze bezig zijn. De echte slachtoffer moet men helpen en rekening houden bij de strafbepaling, maar de andere zeker niet. Velen zijn eerder al eens opgepakt in een ander land voor dezelfde feiten…..‟
Twee respondenten stelden de verantwoordelijkheid van België, specifiek voor buitenlandse bolletjesslikkers, hierbij in vraag. Het land van herkomst zou de hulpverlening moeten organiseren. Wat na het uitzitten van de straf? De bolletjesslikker wordt teruggestuurd naar zijn land, maar zijn concrete problemen van voor de arrestatie blijven bestaan. Schiet de hulpverlening en justitie hier te kort? Zes respondenten gaven aan dat dit niet de verantwoordelijkheid van België is, maar wel de verantwoordelijkheid van het land van herkomst van de gedetineerde bolletjesslikker. „De beste oplossing volgens mij is dat men in de „risico landen‟ veel beter bij vertrek controleert. Dit omdat dit veel meer afschikkend werkt. Er komt veel meer ruchtbaarheid in die landen. Bij veroordeling hebben de „slachtoffers‟ contact met het thuisfront omdat zij dan in hun eigen land de straf uitzitten en niet overzee.‟
Eén van deze vijf respondenten en een andere respondent gaven aan dat het niet realistisch is om alle problemen te willen oplossen. Een laatste respondent stelde dat bolletjesslikkers slechts één probleem hebben en dat is het feit dat ze drugs smokkelen. De casus We legden onze respondenten een casus voor van een gedetineerde slikker en vroegen hen of hun kijk op de strafbepaling en hulpverlening hierdoor wijzigde. Eén respondent kon niet op deze vraag antwoorden. Zeven respondenten gaven aan dat hun kijk op de strafbepaling en hulpverlening niet verandert na het lezen van onze casus. Zij herkenden in deze casus de klassieke uitingen na een
42
aanhouding. De meeste bolletjesslikkers kruipen, volgens hen, al snel in de slachtofferrol. Eén respondent beweerde zelfs immuun geworden te zijn voor zo‟n verhalen. “Wij hebben reeds honderden van deze mensen verhoord en het komt telkens op hetzelfde neer namelijk: “ik had geen werk, ik had geen eten, ik had geen keuze, ik ben het slachtoffer, ik wist niet dat het drugs waren, mijn familie heeft nu geen eten, ik ben geen crimineel, waarom ik? enz…enz…” Soms heb je drugskoeriers die reeds tien maal dezelfde reisweg hebben gevolgd, doch nu ze gepakt worden was het telkens “de eerste keer” dat ze drugs meebrachten. Ze moeten één ding goed beseffen namelijk dat als je speelt je kan winnen of verliezen. Over al die keren dat ze al gewonnen hebben komen ze bij ons toch ook niet klagen? Ik ben een heel menselijk iemand, doch ik vind dat al de inspanningen die wij leveren om de criminaliteit te bestrijden ook moeten gerespecteerd worden en er niet steeds de zijde van die “arme” drugskoerier moet gekozen worden terwijl men in zijn binnenste goed weet dat die laatsten eens goed met ons lachen telkens als ze door de mazen van het net glippen. Wordt er ook zoveel aandacht besteed aan de speurders die gedemotiveerd door het (beroeps)leven gaan omdat er niet genoeg mensen en middelen ter beschikking gesteld worden om hun job goed en veilig te kunnen uitvoeren.‟
5.8.2. Niet-gerechtelijke luik Vier respondenten werken op de verpleegkundige dienst van het penitentiair complex Sint-Gillis. Indien er een bolletjesslikker aanwezig is op hun dienst, komen ze meerder malen per dag met hem/haar in contact. Concreet staan ze in voor de medische opvolging van slikkers. Ze zorgen ervoor dat de bolletjes zo snel mogelijk het lichaam verlaten (laxatieven toedienen, X-ray nemen, …). Eén respondent is moreel consulent in de gevangenis. En zijn taak is een luisterend oor bieden aan gedetineerden. Elke gedetineerde kan beroep doen op een moreel consulent, dus ook de bolletjesslikkers. Een andere respondent is een gepensioneerd diensthoofd op de spoedafdeling AZ Jette. Zijn taak was om dringende medische bijstand te verlenen aan bolletjesslikkers. Hij behandelde honderdzestig bolletjesslikkers, waarvan slechts één overleed. Deze respondent kon vanuit zijn functie enkel antwoorden op de vraag naar de indrukken. Een laatste respondent is Security & Contingency manager bij Brussels Airlines. Hij is verantwoordelijk voor de opvolging voor incidenten aan boord van het vliegtuig en werkt samen met de FGP-Airport. Hij komt slechts enkele keren per jaar in contact met bolletjesslikkers (medische urgentie). We vroegen naar de indrukken die de bolletjesslikkers bij hen nalieten. Twee respondenten gaven aan dat de meeste bolletjesslikkers door wanhoop gedreven worden en slechts zelden sprake is van verslaafden. Eén van hen ondervond tevens dat velen van hen het risico dat ze namen, niet juist inschatten. Een andere respondent deelde de bolletjesslikkers in twee categorieën in, ofwel
43
verslaafden, ofwel armen die slikken om hun familie te helpen. Nog een andere respondent stelde dat het vaak „sukkelaars‟ zijn. Ze zouden vooral bezorgd zijn over hun familie in hun thuisland, ze zijn bang om naar hun thuisland terug te keren. Eén respondent gaf aan dat hij hen herkende aan hun nervositeit, zwetend, dorstig en misselijk. Een laatste respondent maakte een onderscheid tussen bolletjesslikkers van Westerse en Zuiders origine. Degene van westers origine hebben volgens haar een lagere zelfbeeld ten gevolge van een opvoeding zonder nestwarmte. In de groep van druggebruikers vinden zij hun identiteit en aanzien. Het bolletjesslikken geeft sommigen meer prestige in de groep. De personen van zuiderse origine zien smokkelen als een oplossing voor heel concrete problemen, vb. financieel. Kijken naar de motieven en profielen van slikkers bij strafbepaling? Vier respondenten zeiden dat hier reeds rekening mee gehouden wordt (verzachtende omstandigheden). Ze waren het hiermee eens zijn. Een andere gaf aan dat straffen sowieso moet om geen recidive te bekomen. Ze zei het eens te zijn met deze stelling. Een laatste respondent was het helemaal oneens met deze stelling. Omdat men niet kan spreken van „criminele‟ motieven, alle motieven zijn sociaal van aard, of uit zelfbehoud. Men zou bij de strafbepaling meer herstelgericht moeten denken. Bolletjesslikkers pas bij recidive zwaarder straffen? Vier respondenten konden niet antwoorden op deze vraag. Eén respondent was het niet eens met deze stelling. Ze stelde dat de huidige strafbepaling ertoe bijdraagt dat er weinig recidive zijn. Een andere respondent haalde aan dat deze stelling een risico inhoudt op een stijging van het aantal „first offenders‟. Een andere respondent benadrukte dat een straf zonder uitvoering ontoereikend is. Reeds genoeg rekening gehouden met de achtergronden en motieven van bolletjesslikkers bij de strafbepaling en hulpverlening? Eén respondent haalde aan dat bij de hulpverlening geen of weinig rekening wordt gehouden met de achtergronden en motieven. Drie respondenten gaven aan niet te kunnen antwoorden op deze vraag, dit vanuit hun functie. Eén respondent gaf aan te denken dat er rekening met de motieven en achtergronden wordt gehouden bij de strafbepaling. Een laatste respondent zei dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de achtergronden en motieven van bolletjesslikkers. Een individuele aanpak van het probleem is volgens haar nodig. De gevangenisstraf, op zich, lokt volgens haar zelden sociaal aanvaard gedrag uit. Wat denkt u dat de motieven zijn van bolletjesslikkers?
44
Eén respondent gaf aan dat de bolletjesslikkers niet in het drugsmilieu vertoeven en slechts eenmaal slikken ten gevolge van geldnood. Twee respondenten konden niet antwoorden op deze vraag. Eén respondent zei dat de meeste bolletjesslikkers het doen om hun familie te helpen, maar er zijn volgens haar ook anderen. Een andere respondent gaf aan dat het motief altijd geld is. Een laatste respondent zei dat bolletjesslikkers hun lichaam en leven nog minder respecteren dan de „gewone‟ smokkelaar. „Indien een onderscheid aan te brengen is, dan wel dat de bolletjesslikkers hun eigen lichaam en leven nog minder respecteren dan de „gewone‟ smokkelaars. De prijs voor de drugs betalen zij soms met de dood. Het is dus een kansspel/Russische roulette dat zij spelen. Om hen te doen ophouden met deze activiteit is het van belang dat zij inzien dat hun leven/lichaam wel degelijk het hoogste goed is. Toch is het belangrijk ook respect te hebben voor het feit dat zij dit niet zo aanvoelen.‟
Is er voldoende psychosociale ondersteuning voor gedetineerde slikkers? Eén respondent gaf aan dat ze daar geen zicht op heeft, ze zei dat het spijtig is dat de psychosociale gegevens niet opgenomen worden in het medisch dossier. Eén respondent zei niet te kunnen antwoorden op deze vraag. Een andere respondent zei dat ze doet wat ze kan binnen de grenzen van het gevangenisreglement. Ze wees ook op de aanwezigheid van een psychiater en sociaal assistenten binnen de gevangenis. Een andere respondent stelde dat er op de medische dienst geen psychosociale ondersteuning aanwezig is. Een andere respondent stelde zichzelf de vaag of er sowieso genoeg psychosociale ondersteuning is voor eender welke gedetineerde. Een laatste respondent zei dat er onvoldoende psychosociale ondersteuning is, maar deze diensten hebben bovendien meldingsplicht. Zo kunnen deze diensten de gedetineerden onmogelijk ondersteunen als er geen garantie van vertrouwen is. Zouden we de strafbepaling van bolletjesslikkers anders moeten aanpakken en meer accent leggen op hulpverlening? Eén respondent stelde dat er al voldoende hulpverlening is. Een andere respondent merkte op dat het probleem veelal armoede is en dat we daar in België weinig aan kunnen veranderen. Nog een andere respondent zei dat de strafbepaling moet blijven zoals ze is, maar dat er wel dringend iets moet gebeuren aan de armoedeproblematiek. Een andere respondent gaf aan hier geen zicht op te hebben. Een andere respondent stelde dat hulpverlening moeilijk te organiseren is bij gedetineerden uit het buitenland. Een laatste respondent ging akkoord met onze stelling, maar had haar bedenkingen bij het soort hulpverlening. Wat na het uitzitten van de straf? De bolletjesslikker wordt teruggestuurd naar zijn land, maar zijn 45
concrete problemen van voor de arrestatie blijven bestaan. Schiet de hulpverlening en justitie hier te kort? Een respondent zei dat de hulpverlening en justitie in België hier zeker te kort schiet. Volgens deze respondent wordt er maar weinig gedaan voor de re-integratie van gedetineerden. Een andere respondent stelde dat justitie geen ontwikkelingsinstantie is in het buitenland. Nog een andere respondent zei dat er iets zou moeten gedaan worden aan de armoede, maar dit is volgens haar niet de taak van justitie. In de gevangenis wordt volgens haar wel voldoende gedaan (opleiding, tewerkstelling). Volgens een andere respondent schoot vooral het opvangnet in het land van herkomst te kort. Een andere respondent gaf aan dat het niet de taak van België is om grensoverschrijdende ondersteuning te bieden. Een laatste respondent legde het accent op de individuele situatie. De casus. We legden onze respondenten een casus voor van een gedetineerde slikker en vroegen hen of hun kijk op de strafbepaling en hulpverlening hierdoor wijzigde. Eén respondent gaf geen antwoord op onze vraag. Een andere respondent gaf aan dat het verhaal haar bekend voorkwam. Nog een andere respondent formuleerde het volgende: „Als ze hier binnenkomen is het als gedetineerde! Een pedofiel kan ook inroepen dat hij een slechte jeugd heeft gehad of dat hij misbruikt is geweest. Toch geeft hem dat nog niet het recht … . Als ik met iedereen medelijden zou hebben, zou het werk onmogelijk zijn om vol te houden. Potje breken = potje betalen.‟
Een respondent gaf aan dat de casus haar visie niet verandert. Een andere respondent stelde dat ze deze verhalen al vaak gehoord heeft, maar merkte op dat deze verhalen aangeleerd kunnen zijn, en dus niet altijd waar blijken te zijn. Een laatste respondent herkende de dankbaarheid om een goed gesprek.
46
6. Discussie In dit deel beantwoorden we de onderzoeksvragen aan de hand van de bevindingen uit ons onderzoek. We koppelen deze bevindingen ook terug naar onze literatuur. Daarnaast bekijken we de beperkingen van ons onderzoek en geven we enkele suggesties voor verder onderzoek.
6.1. Onderzoeksvragen
6.1.1. Motieven Onze eerste onderzoeksvraag was: “Wat zijn de motieven van gedetineerde bolletjesslikkers om te beginnen met drugssmokkel?” In ons onderzoek zagen we dat het grootste motief om over te gaan tot de smokkel, geld was. Drie vierden van de respondenten gaven dit aan. Dit was ook wat we reeds vermoedden voordat we aan ons onderzoek begonnen. Wat we opmerkelijk vonden, is dat bij één vierde van onze respondenten geld niet de hoofdreden was. Wel zagen we dat deze respondenten op één of andere manier in (financiële) problemen geraakt zijn en hierdoor terecht kwamen in de drugssmokkel. Deze bevinding wordt gestaafd door wat we vonden in de wetenschappelijke literatuur. Daaruit bleek dat geldgewin het grootste motief was (Kolp, 2008). In ons onderzoek zagen we dat slechts enkele respondenten bedreigd werden om tot de smokkel over te gaan (bedreiging met eigen leven, bedreiging leven van zoon, bedreiging leven van broer). Dit strookt met de bevindingen uit onze literatuurstudie. Hieruit blijkt dat er maar zelfden sprake is van bedreiging, de drugssmokkelaar neemt vaak zelf een beslissing (Kolp, 2008). Een overtuigend argument om uiteindelijk over te gaan tot de smokkel is het succesverhaal van andere smokkelaars. Deze vaststelling doen we zowel in ons onderzoek, als in onze literatuurstudie (Kolp, 2008). De helft van onze respondenten heeft een job, een vierde is student. Dit strookt niet met het beeld dat we terugvonden in de literatuur. Hier was namelijk sprake van een relatief slechte sociaaleconomische positie van smokkelaars in het huidige verblijfsland (de Vries, 2006). In onze literatuurstudie vonden we dat een beperkte integratie een ander motief is dat meespeelt op de aantrekkingskracht van drugssmokkel (Akinbingöl, 1998; Yesilgöz & Lempens, 1996). Uit ons onderzoek blijkt dat vijftien van de twintig respondenten niet meer in hun geboorteland leven, dus dat ze gemigreerd zijn naar een ander land. We stelden echter geen vragen die peilden naar de integratie.
47
We kunnen hier dus het argument van beperkte integratie aanhalen, maar dit wordt niet gestaafd door ons onderzoek . 6.1.2. Achtergronden en profielen Onze tweede onderzoeksvraag is de vraag: “wat zijn de profielen en achtergrondkenmerken van gedetineerde bolletjesslikkers?”. Deze onderzoeksvraag beantwoorden we door het geslacht, de leeftijd, het geboorteland en nationaliteit, opleiding en werk, familie en eerder contact met justitie te bekijken. Geslacht Het merendeel van onze respondenten, namelijk negentien van de twintig respondenten, was mannelijk. Aangezien onze steekproef slechts twintig respondenten telt, is dit relatief en kunnen we deze gegevens niet veralgemenen. Dit kunnen we staven met de cijfers van de drugssectie van de GFPAirport (Peeters, 2008) alsook met Korf et al. (2006) en Veyrie et al. (2008). Vroeger zag men echter dat er meer vrouwen waren die betrokken waren bij drugssmokkel (van Ruggierro & South, 1995; Silva, 2000; Janssen,1994). Er is dus sprake van een verschuiving in geslacht. Leeftijd De gemiddelde leeftijd van onze respondenten is zesendertig jaar. De leeftijd varieert van eenentwintig jaar tot achtenvijftig jaar. Deze bevinding wordt ook bevestigd in de literatuur waar men spreekt over de gemiddelde leeftijd van de bolletjesslikkers. Daar heeft men het over een leeftijd tussen dertig jaar en negenendertig jaar (Kolp, 2008). Korf et al. (2006) stellen ook dat de meeste slikkers tussen achttien en vierenveertig jaar waren. Onze steekproef is iets ouder. Geboorteland en nationaliteit Het merendeel (zeventien) van onze respondenten is afkomstig uit een Afrikaans of Zuid-Amerikaans land. De overige drie respondenten komen uit Italië, China en Roemenië. Tien van onze twintig respondenten zijn geboren in Latijns-Amerika (Dominicaanse Republiek, Suriname, Curaçao, Brazilië). Zes van hen bezaten echter de Nederlandse nationaliteit. Zeven respondenten waren geboren in een Afrikaans land (Nigeria, Rwanda, Gambia). Drie van deze respondenten hadden nu een andere nationaliteit, namelijk de Nederlandse en de Belgische. Het Afrikaanse continent evolueert naar één van de grootste smokkelroutes voor cocaïne van LatijnsAmerika naar Europa (INCB,2008). Drugsmokkelaars blijven deze regionen gebruiken als transit gebied voor illegale drugs en om deze te vervoeren naar de VS en Europa (INCB, 2008). Het feit dat 48
maar liefst zeventien van onze twintig respondenten afkomstig zijn uit deze twee gebieden, staaft deze stelling. Dit kunnen we ook staven met onze literatuur. Men zegt dat smokkelaars voornamelijk uit arme, drugsproducerende landen (Afrika, Latijns-Amerika, Caribische gebied) komen. Het is echter misleidend dat meer dan de helft van onze respondenten nu een andere nationaliteit hadden, dan voorheen. Dit zou kunnen aantonen dat de smokkelaars voornamelijk in Europa worden geronseld en niet meer in de arme, drugsproducerende landen. Opleiding en werk Over het algemeen gaven onze respondenten aan een opleiding te hebben genoten evenwaardig aan het secundair onderwijs. Enkele respondenten waren nog student in een hogere opleidingsvorm (management). Nog een aantal respondenten volgden een beroepsopleiding. Nog anderen gaven aan zichzelf een beroep geleerd te hebben. Hieruit zien we dat onze steekproef een relatief goede opleiding heeft genoten, of hier nog mee bezig is. De helft van onze respondenten gaf aan een job te hebben voor hun arrestatie. Dit strookt niet met het beeld van de slikker als slachtoffer dat de respondenten zelf proberen op te hangen. Het beeld dat naar voren kwam uit het onderzoek van Kolp (2008) strookt wel met onze bevindingen Familie Ongeveer de helft van onze respondenten gaven aan een relatief stabiele gezinssituatie te hebben (getrouwd, kinderen, samenwonend). Opvallend is dat slechts vier respondenten aangaven helemaal alleen te wonen, dit omdat we dachten dat de meerderheid alleen zou wonen, zonder familiale ondersteuning. De meerderheid van de respondenten (achttien) gaven aan dat hun familie vooraf niet op de hoogte was van de smokkel. Na arrestatie bracht de helft van onze respondenten hun familie op de hoogte. Hieruit kunnen we afleiden dat er een gevoel van schaamte heerst onder de respondenten over hun rol in het smokkelmilieu. Eerder contact met justitie. Voor het merendeel (zestien) van onze respondenten was dit de eerste keer dat ze in contact kwamen met justitie, het was voor hen ook de eerste keer dat ze smokkelden. Deze bevinding vonden we ook in de literatuur (Kolp, 2008; Korf et al., 2006) weer. Men spreekt over „first offenders‟.
49
Conclusie Het profiel van de gedetineerde bolletjesslikker dat naar voren komt in ons onderzoek is het volgende. Het is een zesendertig jarige man, van Latijns-Amerikaanse origine. Hij is echter geëmigreerd naar een Europees land en heeft ook deze nationaliteit aangenomen. Hij heeft een secundair diploma en een job. Ook heeft hij een stabiele gezinssituatie en heeft geen crimineel verleden. Het is dus een „first offender‟. 6.1.3. Implicaties op de hulpverlening en strafbepaling Nadat we de profielen en achtergronden onderzocht hadden, vroegen we ons het volgende af: “Wat zijn de implicaties hiervan op de hulpverlening en strafbepaling?”. Inleiding Wat ons opviel toen we de interviews van het gerechtelijk luik verwerkten, was dat deze respondenten een enorme expertise bezitten, door hun jarenlange ervaring. We hadden de indruk dat men hen nog moeilijk „iets wijs kan maken‟ en dat ze vaak door de leugens van verdachte bolletjesslikkers heenkijken. Naar onze mening, valt dit te verklaren door de aard van hun beroep, ze hebben een controlerende functie, het handhaven van de wet. Deze rationele houding houdt natuurlijk wel het gevaar in, dat men de echte slachtoffers ook over dezelfde kam scheert. Over het algemeen kunnen we de visie van deze respondenten als volgt samenvatten: “wie niet horen wil moet voelen” en “potje breken is potje betalen”. Toen we alle interviews van het niet-gerechtelijke luik verwerkten, viel ons op dat deze respondenten vaak niet op de hoogte waren van de gerechtelijke procedures. Deze respondenten toonden, naar onze mening, ook meer emotionele betrokkenheid in vergelijking met de respondenten van het gerechtelijke luik. Bij het verplegende personeel valt dit te verklaren door de verzorgende aard van hun beroep, zo ook bij de moreel consulent. Slikkers pas bij recidive zwaarder straffen? Hoewel deze maatregel al van kracht is volgens de Wet Lejeune (Deltour & Gallez, 2004), stelden enkele respondenten van het gerechtelijke luik deze stelling in vraag. Zij meenden dat een lichte eerste minimale straf recidive zou aanmoedigen. Een aantal respondenten merkten op dat deze regel niet enkel zou mogen gelden voor bolletjesslikkers, maar ook voor andere smokkelaars. De meeste respondenten van het niet-gerechtelijke luik vreesden dat deze stelling een risico inhoudt op een stijging van het aantal „first offenders‟.
50
We zien in de literatuur dat hulpverlening tijdens en na de detentie noodzakelijk is om recidive te voorkomen (Hiller et al., 1999, Inciardi et al., 1997, Prendergast et al., 1996, Wexler, Melnick, et al., 1999; in Pelissier, Jones & Cadigan, 2007). Dit in rekening gebracht is enkel een lichtere straf niet de oplossing. De focus moet meer op hulpverlening komen te liggen in plaats van op bestraffing. Voldoende rekening met de achtergronden en motieven van bolletjesslikkers bij de strafbepaling en hulpverlening? Bijna alle respondenten van het niet-gerechtelijke luik gaven aan dat er volgens hen niet of onvoldoende rekening wordt gehouden met de achtergronden en motieven van bolletjesslikkers. Wat bij deze stelling opviel is dat de respondenten uit het gerechtelijke luik twijfelden aan de oprechtheid van de bolletjesslikkers, terwijl de respondenten van het niet-gerechtelijke luik dit niet vermeldden. Uit ons onderzoek blijkt dat er onvoldoende rekening gehouden wordt met de motieven en profielen van slikkers. We stellen onszelf echter de vraag of dit wel haalbaar is gezien de moeilijkheden om het verhaal van de slikker na te trekken. Voldoende psychosociale ondersteuning voor gedetineerde slikkers Onderzoek (Hiller et al., 1999; Inciardi et al., 1997; Prendergast et al., 1996; Wexler, Melnick, et al., 1999; in Pelissier et al. (2007)) toont aan dat hulpverlening tijdens en na detentie een gunstige invloed heeft op crimineel recidivisme bij drugsoffenders. We stelden het hulpverleningsaanbod voor gedetineerde slikkers in vraag. Uit ons onderzoek blijkt dat er sowieso onvoldoende psychosociale ondersteuning is voor elke gedetineerde. De respondenten benadrukken dat er wel gemotiveerde mensen zijn, maar dat er gewoonweg te weinig middelen zijn. Bij strafbepaling van bolletjesslikker meer accent leggen op hulpverlening (wat na ontslag uit gevangenis)? Uit een onderzoek van Langan & Levin (2002; in Marlowe et al., 2003) blijkt dat een gevangenisstraf weinig effect heeft op het voorkomen van nieuwe misdaden of drugsmisbruik. Daarom stellen we de vraag naar een sterkere focus op hulpverlening in plaats van bestraffing. In ons onderzoek zien we echter dat de respondenten van het gerechtelijke luik van mening zijn dat België niet verantwoordelijk kan gesteld worden voor de hulpverlening omdat de meeste bolletjesslikkers niet uit België afkomstig zijn. Enkel het land van herkomst wordt hier
51
verantwoordelijk gesteld voor het oplossen van eventuele problemen. Dit in tegenstelling tot Johnson (2008) die pleit voor een globale samenwerking en internationale aanpak. We stellen vast dat in België, bij de aanpak van de drugsproblematiek, het accent vooral op hulpverlening ligt. De grote uitzondering is echter het repressief optreden bij het smokkelen en verhandelen van drugs (Vander Laenen, 2008). Ook haalden enkele respondenten van het gerechtelijke luik aan dat je „geval per geval‟ zou moeten kunnen kijken, maar dat het moeilijk is om het „echte verhaal‟ van een gedetineerde te achterhalen. Dit is in overeenstemming met de huidige strafbepaling, waar een onderscheid gemaakt wordt tussen een gewone drugskoerier en een bolletjesslikker. De straf van een bolletjesslikker is gemiddeld twee maanden korter (Peeters, 2008). Enkele respondenten van het niet-gerechtelijk luik gaven aan dat armoede aan de basis ligt van de bolletjesproblematiek. Dit strookt met de bevindingen van Kolp (2008). De respondenten stelden dat deze problematiek eerst aangepakt moet worden, maar dat dit zeker geen eenvoudig opdracht is. Casus Na het voorleggen van onze casus gaven alle respondenten van het gerechtelijke luik aan dat hun kijk op de strafbepaling en hulpverlening niet veranderd is na het lezen van onze casus. Zij herkennen in deze casus de klassieke uitingen na een aanhouding. Eén respondent beweerde zelfs „immuun‟ geworden te zijn voor zo‟n verhalen. Volgens onze respondenten kruipen de meeste bolletjesslikkers al snel in de slachtofferrol. Uit de literatuur (Kolp, 2008) blijkt echter dat de meeste slikkers bewust gekozen hebben om te smokkelen, toch is een minderheid effectief slachtoffer. Wanneer we kijken naar de antwoorden van de respondenten van het niet-gerechtelijke luik zien we dat deze een meer gematigde positie innemen. Ze haalden aan dat dit verhaal hen bekend in de oren klinkt, maar ze zijn zich ervan bewust dat niet elke bolletjesslikker de waarheid vertelt. Conclusie In ons onderzoek stellen we een discrepantie vast tussen de visie van het gerechtelijke en nietgerechtelijke luik op de strafbepaling en hulpverlening van slikkers. Het gerechtelijke luik kijkt hierbij enkel naar de feiten, in tegenstelling tot het niet-gerechtelijke luik, dat meer geneigd is om het verhaal van de slikker mee in rekening te brengen bij de strafbepaling en hulpverlening van de slikker. Zowel bij de strafbepaling als bij de hulpverlening zien we dat de motieven en achtergronden van slikkers onvoldoende in rekening worden gebracht. 52
De motieven en achtergronden bij slikkers worden deels in rekening gebracht bij de strafbepaling. Zo houdt men rekening met het crimineel verleden van de slikker (Wet Lejeune), maar kijkt men niet naar andere achtergrondgegevens. Bij de hulpverlening aan gedetineerden stellen we een nijpend tekort vast. Uit ons onderzoek blijkt dat er een tekort aan personeel en middelen is. We kijken hierbij verder dan onze onderzoekspopulatie (slikkers), omdat uit ons onderzoek blijkt dat dit een probleem is dat alle gedetineerden beïnvloedt.
6.2. Beperkingen van het onderzoek Eerst en vooral waren we er ons van bewust dat de context een enorme beperking is in ons onderzoek. Een penitentiair complex is geen ideale omgeving om een interview af te nemen. De meeste interviews vonden daarenboven plaats in de cellen. Deze zijn klein en worden ook vaak gedeeld met een andere gedetineerde. Ook stond er soms een tv of radio aan, wat een storende factor kon zijn voor het interview. Ondanks deze beperkingen probeerden we in de mate van het mogelijk voor een rustige, veilige omgeving te zorgen voor de afname van het interview (Schuyten, 2004a). Het was niet evident om een bandopnemer te gebruiken tijdens de interviews. Hoewel we hiervoor een schriftelijke toestemming hadden verkregen, weigerden sommige penitentiaire beambten om ons met een bandopnemer in de penitentiaire instelling toe te laten. Ook vele respondenten stonden wantrouwig tegenover een bandopnemertje. Door het gebrek aan audiotapen is er een kans op vertekening van de informatie en dit verlaagt de betrouwbaarheid van ons onderzoek (Johnson, 1975; in Janssens, 1985). Toch probeerden we de kans op vertekening van informatie te minimaliseren. Indien we geen opnameapparatuur konden gebruiken, namen we de interviews met twee onderzoekers af. Zo kon één van ons zich concentreren op de vraagstelling, en de ander op het noteren van de antwoorden. Het merendeel van de respondenten was het Nederlands niet, of onvoldoende, machtig en dus vonden de interviews vaak in het Engels plaats. Doordat zowel de respondent als wij, niet in onze moedertaal communiceerden, is het mogelijk dat er fouten in vertalingen en interpretaties geslopen zijn. Sommige respondenten beheersten de Engelse taal echter ook niet, dan werd een tolk ingeschakeld. De aanwezigheid van deze tolk kan het interview beïnvloed hebben. Ook kan er tussen het snelle vertalen bepaalde informatie verloren gegaan zijn. Zowel de tolk, de respondent en wij kunnen zaken fout begrepen hebben, we kunnen onze eigen interpretaties aan de interviews hebben toegevoegd, zonder dat we ons hiervan bewust waren.
53
Werken met kwalitatief onderzoek houdt sowieso het gevaar in, dat de respondent ons niet, of slechts gedeeltelijk de waarheid vertelt (Mortelmans, 2007). Aangezien vier van onze respondenten op het moment van het interview nog niet veroordeeld waren, is het begrijpelijk dat zij geen informatie zouden willen verstrekken waaruit hun schuld blijkt. Aangezien we te maken hebben met gedetineerde respondenten is het niet evident om hen een tweede maal te contacteren. We zouden een nieuwe toestemming dienen aan te vragen voor elke penitentiaire instelling. Ook zouden we niet alle respondenten kunnen terugvinden, aangezien zij overgeplaatst of vrijgekomen kunnen zijn. We konden dus geen controle uitvoeren bij de respondenten (member check) (Mortelmans, 2007). Een nadeel van onze manier van werken, namelijk met semigestructureerde interviews, is dat ze vaak minder „betrouwbare‟ informatie oplevert. Daar zijn twee redenen voor: mensen hebben vaak een zeer gekleurde kennis over hun eigen gedrag en mensen willen zich graag van hun beste kant laten zien en geven een antwoord waarvan zij verwachten dat het een goede indruk zal maken ('sociale wenselijkheid') (Mortelmans, 2007). Dit moesten we zeker in ons achterhoofd houden. Ook het feit dat we jonge, vrouwelijke interviewers waren kan zeker de bereidheid tot deelname en de gegeven antwoorden beïnvloed hebben (Janssens, 1985). We denken dat de mannelijke respondenten een jonge vrouwelijke studente niet wilden teleurstellen of zelfs indruk op haar wilden maken. Doordat ons onderzoek, naar de profielen en motieven van bolletjesslikkers, slechts twintig respondenten bevat, kunnen we de gevonden resultaten niet of moeilijk veralgemenen. Dit is echter niet het doel van exploratief onderzoek (Mortelmans, 2007). We waren er ons van bewust dat we geen ervaren interviewers waren en dat dit een invloed kon hebben op ons onderzoek. Om deze beperking te minimaliseren namen we, vooraleer we aan de interviews begonnen, het hoofdstuk „Het kwalitatief Interview‟ (Schuyten, 2004a) door.
6.3. Aanbevelingen voor verder onderzoek Verder onderzoek naar bolletjesslikken dient vooral te focussen op hulpverlening. Medische invalshoeken zijn er al voldoende, het psychosociale blijft onderbelicht. In ons onderzoek kwam naar voren dat hulpverlening beschouwd wordt als de taak van het land van herkomst. Hierbij stellen we onszelf de vraag of er wel degelijk hulpverlening bestaat voor bolletjesslikkers in Afrikaanse en ZuidAmerikaanse landen? En of er ook preventief gewerkt wordt? We vragen ons ook af het mogelijk is om hulpverlening te organiseren over de landsgrenzen heen. Wanneer we de interviews afnamen in de verschillende penitentiaire centra, stelden we vast dat de capaciteit van de cellen vaak overschreden werd. Sommige gedetineerden zaten met vier in een cel die 54
bedoeld was voor twee personen. Enkele van hen deden hierover hun beklag tegen ons. De overbevolking in de Belgische gevangenissen heeft dus zeker een impact op het dagelijkse leven van de gedetineerden en dat van de cipiers. Dit komt overeen met de bevindingen in het onderzoek van Beyens et al.(1993). Naar aanleiding hiervan stelden we onszelf vragen omtrent de „Quality of Life (QOL)‟ van de gedetineerden. Het concept QOL speelt zich af binnen het emancipatorische gedachtegoed en het mensenrechtenparadigma (Van Hove, 1997). Ook kunnen we kijken naar de psychosociale ondersteuning in de penitentiaire centra en ook naar de nazorg die gegeven wordt om de re-integratie van de gedetineerde in de maatschappij te bevorderen. Is er genoeg aandacht voor de re-integratie van de gedetineerde? Wordt de gedetineerde genoeg ondersteund en voorbereid op zijn terugkeer naar de maatschappij?
55
7. Bibliografie
7.1. Literatuur Algra, P.R. (2008). Radiologist. Workshop, Medical and Psychological Consequences, I.D.S.C. Barcelona. Algra, P.R., Brogdon, B.G. & Marugg, R.C. (2007). Role of radiology in a national initiative to interdict drug smuggling: the Dutch experience. American Journal of Roentgenology, 198, 331-336. Baarda, D.B., de Goede, M.PM. & Teunissen, J. (2001). Hoofdstuk 9. Hoe registreer en analyseer ik mijn gegevens? In: Baarda, D.B., de Goede, M.P.M. en Teunissen, J. Kwalitatief onderzoek. WoltersNoordhoff: Groningen, 167-198. Beer, S.A., Spiessens, G., Mol, W. & Fa-Si-Oen, P.R. (2008). Surgery for body Packing in the Caribbean : a retrospective study of 70 patients. World Journal of surgery, 32 (2), 281-285. Beyens, K. & Snacken, S. (1993). Barstende muren. Overbevolkte gevangenissen : omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen. Antwerpen: Kluwer, Gouda Quint. Blom, T. (2006). Drugsbeleid tussen volksgezondheid en strafrecht. Tijdschrift voor Criminologie, 48 (2), 180-190. Booker, R.J., Smith, J.E. & Rodger, M.P. (2009). Packers, pushers and stuffers: managing patients with concealed drugs in UK emergency departments: a clinical and medicolegal review. Emergency Medicine Journal, 26 (5), 316-320. Bulstrode, N., Banks, F. & Shrotria, S. (2002). The outcome of drug smuggling by „body packers‟ – the British experience. Annals of the royal college of surgeons of England, 84 (1), 35-38. Cordero, D.R., Medina, C & Helfgott, A. (2006). Cocaine Body Packing in Pregnancy. Annals of Emergency Medicine, 48 (3), 323-325. Debloudts, F. & Van Gestel, G. (2003). Een jungle van tralies en beton - Mijn leven in een Braziliaanse gevangenis. Terra: Lannoo. Deitel, M. & Syed, A.K. (1973). Intestinal obstruction by an unusual foreign body. Canadian Medical Association Journal, 109 (3), 211-212. Deltour, P. & Gallez, L. (2004). Pers en gerecht, vademecum voor journalisten. Brussel: Koning Boudewijnstichting.
DeMatteo, D.S., Marlowe, D.B. & Festinger, D.S. (2006). Secondary Prevention Services for Clients who are low risk in drug court: a conceptual model. Crime and delinquency, 52 (1), 114-134. de Vries, M. (2006). Heroïnesmokkel en de betrokkenheid van Turkse criminele verbanden. Tijdschrift voor Criminologie, 48 (2), 169-179. Fielding, N.G. & Lee, R.M. (1998). Computer Analysis and Qualitative Research. London SAGE. Fineschi, V., Centini, F., Monciotti, F. & Turillazzi E. (2002). The cocaine „body stuffer‟ syndrome : a fatal case. Forensic Science International, 126 (1), 7-10. Harper, R. & Murphy, R. (2000). An analysis of drug trafficking. The British Journal of Criminology, 40 (4), 746-749. Heinemann, A., Miyaishi, S., Iwersen, S., Schmoldt, A. & Puschel K (1998). Body-packing as cause of unexpected sudden death. Forensic Science International, 92 (1) , 1-10. Hergan, K., Kofler, K. & Oser, W. (2004). Drug smuggling by body packing: what radiologists should know about it. European Radiology, 14 (4), 736-742. INCB (2008). Annual Report of the International Narcotics Control Board for 2008. United Nations Publication. Izenman, A.J. (2003). Sentencing illicit drug traffickers: How do the courts handle random sampling issues? Conference Information: 5th International Conference on Forensic Statistics. International Statistical Review, 71 (3), 535-556. Janssens, F.J.G (1985). Betrouwbaarheid en validiteit in interpretatief onderzoek. Pedagogische Tijdschrift, 10 (3), 149-161. Johnson, B. (2008). UK Border Agency. Workshop, International Policy of drug Swallowers, I.D.S.C. Barcelona. Jones, O.M. & Shorey, B.A. (2002). Body packers: grading of risk as a guide to management and intervention. Annals of the royal college of surgeons of England, 84 (2), 131-132. Karkos, P.D., Cain, A.J. & White, P.S. (2005). An unusual foreign body in the oesophagus. The body packer syndrome. European Archives of Oto-rhino-laryngology, 262 ( 2), 154-156. Kelle, U. & H. Laurie (1995). Computer use in qualitative research and issues of validity. In: U. Kelle, Computer-aided qualitative data analysis: theory, methods and practice. (19-28). Londen.
Kolp, S.P. (2008). Op goed geluk. Een onderzoek naar de sociale achtergrond en motieven van drugskoeriers. Niet-gepubliceerde masterproef voor het behalen van de master Criminologie, Utrecht, universiteit Utrecht. Korf, D.J, Kleemans, E., Decorte, T. & Boekhout van Solinge, T. (2006). Drugs en drugshandel in Nederland en België. Tijdschrift voor Criminologie, 48 (2), 115-130. Kuckartz, U. (1998 ). WinMAX, Scientific TEXT Analysis for the Social Sciences. User‟s guide july 1998. BBS, Berlin. Lancashire, M.J.R., Legg,P.K., Lowe, M., Davidson, S.M. & Ellis, B.W. (1988). Surgical aspects of international drug smuggling. British Medical Journal, 196 (6628), 1035-1037. Marchei, E., Colone, P., Nastasi, G.G., Calabro, C., Pellegrini, M., Pacifici, R., Zuccaro, P. & Pichini, S. (2008). On-site screening and GC-MS analysis of cocaine and heroin metabolites in body-packers urine. Journal of Pharmaceutical and Biomedical analysis, 48 (2), 383-387. Marlowe, D.B, Patapis, N.S., DeMatteo, D.S. (2003). Amenability to Treatment of Drug offenders. Federal Probation: a journal of correctional philosophy and practice, 67 (2), 40-46. Meijjer, R. & Bots, M.L. (2003). Detection of intestinal drug containers by ultrasound scanning: an airport screening tool? European Radiology, 13 (6), 1312-1315. Morgan, K.D. (1993). Factors influencing probation outcome: A review of the literature. Federal Probation: Psychology and Behavioral Sciences Collection,57 (2), 23-29. Mortelmans, D. (2007) Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven, Acco. Murji, K. (2007). Hierarchies, Markets and networks: ethnicity/race and drug distribution. The Journal of Drug Issues, 37 (4), 781-804. Neuman, W.L. (2007). Basics of Social Research. Qualitative and quantitative approaches. Boston, Pearson. Pelissier, B., Jones, N. & Cadigan, T. (2007). Drug treatment in the criminal justice system: A systematic review. Journal of Substance Abuse Treatment, 32, 311-320. Schuyten, G. (2004a). Kwalitatief interview. In: Schuyten, G. Modellen van empirisch onderzoek 1. Gent: Top Copy nv, 1-16. Schuyten, G. (2004b). Methodologisch kader. In: Schuyten, G. Modellen van empirisch onderzoek 1. Gent: Top Copy nv, 12-39.
Smaling, A. (1992). Hoofdstuk 9. De pragmatische ruimte: Paradigmatische en pragmatische elementen van de methodenkeus. In: Samling, A. en van Zuuren, F. De praktijk van kwalitatief onderzoek. Meppel/Amsterdam: Boom, 165-182. Sohail, S. (2007). CT scan of body packers: findings and costs. Journal Pakistan Medical Association, 57 (8), 400-403. Spooner, C., Hall, W. & Mattick, R.P. (2001). An overview of diversion strategies for Australian drugrelated offenders. Drug and Alcohol review, 20 (3), 281-294. Stichenwirth, M., Stelwag-Carion, C., Klupp, N., Honigschnabl, S., Vycudilik, W., Bauer, G. & Risser, D. (2000). Suicide of a body packer. Forensic science international, 108 (1), 61-66. Takekawa, K., Ohmori, T., Kido, A. & Oya, M. (2007). Methamphetamine Body Packer: Acute Poisoning Death Due to Massive Leaking of Methamphetamine. Journal of forensic sciences, 52 (5), 219-1222. Traub, S.J., Hoffman, R.S. & Nelson, L.S. (2003a). Body Packing – The Internal Concealment of Illicit Drugs. The new England Journal of Medicine, 349 (26), 2519-2526. Traub, S.J., Kohn, G.L., Hoffman, R.S. & Nelson, L.S. (2003b). Pediatric „body packing‟. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine, 157 (2), 174-177. Vander Laenen, F. (2008). De Belgische drugwetgeving, onderdeel van het drugsbeleid. Antenne, vol 26 (4), 8-15. van der Stel, J. (2006). De rust is wedergekeerd. 25 jaar drugs, drugsbeleid en drugsgebruikers. Tijdschrift voor Criminologie, 48 (2), 131-143. Van Geloven, A.A.W., van Lienden, K.P. & Gouma, D.J. (2002). Bodypacking – An increasing problem in The Netherlands: Conservative of Surgical Treatment? European Journal of Surgery, 168 (7), 404-409. Van Horn, J. & van Oers, A. (2008). Royal Marchaussee Customs Schiphol, The Netherlands. Workshop, Operational Policy on Drug Swallowers, I.D.S.C. Barcelona. Van Hove, G., Broekaert, E., De Fever, F., Schoorl, P., Wuyts, B. (1997). Over orthopedagogiek als wetenschap en de inherente „paradigmawissels‟ : normalisatie is dood, leve „Quality of life‟. In: Orthopedagogiek en maatschappij. Antwerpen-Apeldoorn, Garant. Veyrie, N., Servajean, S., Aissat, A., Corigliano, N., Angelakov, C. & Bouillot, J. (2008). Value of a systematic Operative Protocol for Cocaine Body Packers. World Journal of Surgery, 32 (7) , 14321437.
Wet betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica 24.02.1921 (B.S. 06.03.1921) Weitzman, E.A. (2000). Software and qualitative research. In: N.K. Denzin & Y.S. Lincoln, Handbook of qualitative research. 803-820. Thousand Oaks. Willocx, C. (2006). Citeren en refereren. Schriftelijke, mondelinge, audiovisuele en elektronische bronnen. (zevende druk). Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
7.2. Film
Joshua Marston (2004). Maria full of grace.
7.3. Internet
APA-normen, Geraadpleegd op 25 februari 2009, http://ppw.kuleuven.be/FL/apa%20referentie.htm. Demets, F. & Tormans, S. (2006). De slikkersbrigade. Knack Magazine. Geraadpleegd op 20 februari 2009, op http://www.dagdrugz.org/slikersbrigade.html. Validiteit
en
betrouwbaarheid,
http://ppw.kuleuven.be/FL/validiteit.htm.
Geraadpleegd
op
1
februari
2009,
8. Bijlagen Bijlage 1: Protocol boletas
Bijlage 2: Interview Peeters
Op maandag 2 maart 2009 gingen we naar Brussel nationaal luchthaven Zaventem. We hadden voor de tweede maal een afspraak met Tony Verachtert, hoofd van de Federale gerechtelijke politie Zaventem. Maar door omstandigheden kon de eerste afspraak niet doorgaan ook de tweede keer kon Mr. Verachtert ons niet te woord staan. We werden doorverwezen naar Meneer Peeters die aan het hoofd staat van de Coördinatie Drugs op Zaventem. We legden hem enkele vragen voor. Hoe verloopt het hele proces van verdachten tot arrestatie? Mr. Peeters: Eerst en vooral zijn er een aantal vluchten waar we extra aandacht aan besteden, zo zijn er de rechtstreekse vluchten, bijvoorbeeld vanuit de Dominicaanse Republiek. Bij deze vluchten weten we dat er geregeld slikkers meereizen. We kijken naar mensen die er „verdacht‟ uitzien. We checken hun paspoort en bevragen hen. Daarna vragen we om een urinetest af te leggen. Maar de persoon in kwestie moet hier eerst zijn toestemming voor geven. Aan de hand van de urinetest kunnen we zien of er restanten van opiaten of cocaïne in zijn bloed zitten. Indien dit het geval is, bellen we naar het parket, waar we de parketmagistraat vragen om een akkoord om de persoon naar het AZ van Jette te transporteren en een X-ray te laten ondergaan. Nadat we een akkoord hebben van de parketmagistraat, gaan we naar de spoed, waar de radioloog van dienst de persoon in kwestie onderzoekt. Wanneer er wel degelijk boletas aanwezig blijken te zijn, schrijft de radioloog een protocol. Indien het te gevaarlijk blijkt om de verdachte te vervoeren, blijft hij in het AZ, tot zijn toestand niet meer kritiek blijkt. Soms worden gevangenen met de ambulance naar het penitentiair centrum van Sint-Gillis getransporteerd. Opnieuw moeten we dan naar het parket bellen om hen te verwittigen dat de X-ray positief was. We vervoeren de verdachte dan naar het CMC van Sint-Gillis. De procureur schrijft dan een bevelschrift voor de gevangenisdirecteur om de gevangene op te nemen in zijn gevangenis. De gevangenen blijven dan op CMC tot wanneer de boletas er langs de natuurlijke weg opnieuw weer uitkomen. Dan gaan wij op CMC de boletas halen, we maken een beschrijving op en sturen een staaltje van de drugs naar NICC (nationaal instituut voor criminologie en criminalistiek). De onderzoeksrechter moet de verdachte binnen de 24u verhoren en een mandaat stellen. Eens dat de verdachte onder mandaat staat, valt hij onder de verantwoordelijkheid van de gevangenis. Wanneer de gevangene, na het uitzitten van (een deel van) zijn straf, voorwaardelijk vrij komt, wordt deze naar de luchthaven van Zaventem gebracht en terug naar zijn land van herkomst gestuurd. Hij mag België 10 jaar lang niet meer betreden. Wanneer hij dit wel doet en hij wordt betrapt, moet hij de rest van zijn straf uitzitten. Bent u al veel in contact gekomen met boletaslikkers die overlijden, doorheen de jaren dat u hier werkt? Mr. Peeters: Eigenlijk doorheen de jaren dat ik hier werk, komen operaties en sterfgevallen niet vaak voor. Het zijn eerder uitzonderingen.
Is de aanpak op Schiphol in verband met boletaslikkers dezelfde als in Zaventem? Mr. Peeters: Op Schiphol werken ze met een „blacklist‟. Wij hebben de „nationale gegevens databank‟. Sowieso worden er op Schiphol veel meer boletaslikkers opgepakt dan in Zaventem, daar is het een acuter probleem. Het is ook heel afhankelijk van de vluchten natuurlijk. Op Schiphol zijn er rechtstreekse vluchten op Curaçao en Suriname, dat zijn twee landen waar veel bolletjesslikkers vandaan komen. Op Zaventem heb je zo geen rechtstreekse vluchten, de enige rechtstreekse „risico vlucht‟ is deze naar de Dominicaanse Republiek. Een kleine anekdote, op Schiphol moest men een paar jaar geleden zelfs tenten opzetten om al de bolletjesslikkers op te vangen. Zo veel waren er betrapt! Hoeveel maanden krijgt een bolletjesslikker gemiddeld als straf? Mr. Peeters: Een koerier krijgt ongeveer 40 maanden. Maar dat is voor algemene drugssmokkel, niet specifiek voor boletaslikkers. Deze krijgen ongeveer 38 maanden, men is dus iets milder. Wordt er rekening mee gehouden of de persoon een ‘first offender’ is of helemaal niet? Mr. Peeters: Zeker wel. Wanneer je nog maar voor de eerste keer opgepakt wordt, voor het smokkelen van drugs via boletas, krijg je een mildere straf, dan wanneer het al de derde keer is dat je hiervoor wordt opgepakt. Met de hoeveelheid wordt niet zoveel rekening gehouden, volgens mij. Smokkelen is smokkelen. Hierna nam hij ons mee naar het kamertje waar ze de verdachten ondervraagden. Dit was een klein groezelig kamertje. Ook konden we de WC bezichtigen waar de boletaslikkers hun behoefte moesten op doen. Deze bleek helemaal niet zo goed uitgerust als deze in Sint-Gillis. Er hing een zak in, die automatisch afgesloten werd, wanneer de verdachte z‟n behoefte gedaan had. Het hoofd van de Coördinatie Drugs op Zaventem vertelde ons dat het vroeger veel slechter was. Dan moest men de boletas handmatig scheiden van de fecaliën. Nadat we dit hadden mogen bezichtigen keerden we terug naar de bureau. Waarna we nog een vraag stelden. Heeft u een aantal cijfers voor ons, hoeveel gedetineerden er worden opgepakt op Zaventem ivm drugs? Mr. Peeters: Ik heb onlangs een tabelletje gemaakt met deze gegevens erin. Ik zal het voor jullie afprinten.
Jaar
aantal
%
Jaar
Aantal
%
1998
5
6,57
2004
22
25,28
1999
12
10,16
2005
21
19,81
2000
33
19,41
2006
85
45,45
2001
4
6,89
2007
48
33,10
2002
6
8,33
8/2008
34
41,98
2003
7
14,89
Jaar
Man
vrouw
Jaar
man
vrouw
2003
5
2
2007
44
4
2004
16
6
8/2008
25
9
2005
18
3
2006
75
10
Jaar
Aantal
Aantal slikkers
arrestaties
Gewicht cocaïne in kg
2003
47
7
69,4
2004
87
22
123,97
2005
106
21
354,36
2006
187
85
655,39
2007
145
48
574,08
8/2008
81
34
294,75
Bijlage 3: Vragenprotocol
Basisgegevens: Geslacht (m/v) Geboortejaar Nationaliteit & geboorteland – etniciteit? Woonplaats Burgerlijke stand / gezinssamenstelling Welke straf hebt u gekregen? Hoe lang zit u al in de gevangenis? Achtergrond Wat was uw gezinssituatie in uw thuisland? Diende u zorg te dragen (financieel, opvoeding,…) voor anderen? Kunt u een omschrijving geven van de kosten die u moest dragen? Welk soort omgeving woonde u? (platteland, stad,…) Welke opleiding/scholing heeft u genoten? Wat voor werk voerde u uit in uw thuisland? Werkloos: Is er werkgelegenheid in uw land/stad? Heeft u een eigen woning? Kunt u een beschrijving geven van die woning? Hoe beoordeelt u de situatie in uw eigen land? Wat waren de grootste problemen in uw thuisland? Gebruikt of gebruikte u zelf ook drugs? Hoe was uw vroegere gezondheidstoestand? (besmettingen, HIV, fysieke problemen, handicaps) Hoe is uw huidige gezondheidstoestand? Bodypacking Hoe kwam u in aanraking met drugssmokkel? Zijn er nog kennissen van u betrokken in deze handel? Kunt u iets vertellen over de manier waarop u ertoe gekomen bent om drugs te smokkelen? Wat waren de redenen om drugs te smokkelen? Wat heeft er uiteindelijk toe geleid dat u effectief de stap gezet hebt om drugs te smokkelen? Hoe is het innemen van de drugs gebeurd? (locatie, opsluiting, duur inname, bedreiging,…) Werd er druk op u uitgeoefend om de smokkel uit te voeren? Werd u gechanteerd om de smokkel uit te voeren? Werd u bedreigd om de smokkel uit te voeren? Was uw familie op de hoogte van uw rol in het smokkelmilieu? Vindt u „bodypacking‟ een risicovolle manier om drugs te smokkelen? Zo ja, was/bent u zich bewust van deze risico‟s? Kent u iemand die overleden is ten gevolge van bodypacking? Kunt u ons wat meer vertellen over het proces van drugssmokkel: hoeveel tussenpersonen, hoe had u contact daarmee, verblijfplaats,…? Welke vergoeding kreeg u voor het uitvoeren van de smokkel? (cash, in „natura‟,…) Werd deze vergoeding effectief uitbetaald?
Heeft u andere beloftes gekregen om de smokkel uit te voeren? Werden deze beloftes ook nagekomen? Kunt u iets meer vertellen over het moment dat u bent opgepakt en wat daarna allemaal gebeurd is? Hoe heeft u zich hierbij gevoeld? Hoe heeft de organisatie waarmee u „samenwerkte‟ in het kader van de drugssmokkel gereageerd op het gegeven dat u bent opgepakt tijdens de smokkel? Welke drugs had u bij zich? Welke route volgde u? Heeft u zelf het gevoel dat u slachtoffer bent geworden of beschouwt u zichzelf eerder als dader? Waarom? Heeft u nu nog contacten met de organisatie met wie u samenwerkte of die u aanzette om drugs te smokkelen? Zo ja, welk soort contacten zijn dit? (financiële steun, andere steun, bedreigingen,…)? Precedenten Hoeveel keer hebt u al drugs gesmokkeld? Op welke wijzen? (inwendig,…) Hoeveel keer bent u betrapt? Waren er ooit medische complicaties? Zijn de controles streng genoeg? Zijn er manieren om de controles te omzeilen? Evaluatie/ toekomst Wat zijn uw plannen voor de toekomst? Kan u terugkeren naar uw land? Kan u nog terecht bij uw familie of vrienden? Bent u bereid om verder te doen met drugssmokkel? Wat denkt u zelf over drugsgebruik? Wat denkt u zelf over drugssmokkel? Voelt u zich goed bij het smokkelen van drugs? Heeft u er soms aan gedacht om ermee te stoppen? Wat hield u tegen? Hoe moeten politie, justitie,… omgaan met drugssmokkelaars?
Bijlage 4: Informed Consent
Identificatie voorziening: Datum: _ _ / _ _ / _ _ _ _ Identificatie cliënt: _ _ _ _ _ _ _
Vanuit de vakgroep Orthopedagogiek – Universiteit Gent (promotor: Dr. Ilse Derluyn) zijn wij recent gestart met een onderzoek naar de achtergronden en motieven van mensen die drugs smokkelen via „boleta‟s‟ in hun lichaam. Daarom zouden wij graag met u een interview doen om te luisteren naar de redenen waarom u ervoor gekozen hebt om dit project aan te vatten. Indien u wenst deel te nemen aan het onderzoek, zouden wij graag vragen dat u volgende afspraken bevestigt: Ik ga ermee akkoord om deel te nemen aan één of meerdere interviews. Ik ga ermee akkoord dat er bij de interviews een tolk aanwezig is. Ik ga ermee akkoord dat het interview geaudiotaped wordt. Dit gebeurt enkel in functie van het gemakkelijker en nauwkeuriger kunnen verwerken van wat u vertelt. Ik weet dat ik op elk moment uit het onderzoek kan stappen. Indien ik niet meer wenst deel te nemen aan het onderzoek heeft dit geen implicaties voor mijn behandeling of straf. Het onderzoek gebeurt volledig anoniem, wat betekent dat wat ik vertel geen invloed heeft, noch in positieve, noch in negatieve zin, op mijn strafuitvoering.
Ik ga ermee akkoord dat de gegevens die tijdens dit onderzoek verzameld worden zullen worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek, op voorwaarde dat ze strikt vertrouwelijk en geheel naamloos verwerkt en gerapporteerd worden. Het onderzoek verloopt in overeenstemming met de wetgeving op het Beroepsgeheim (Art. 458 van het Strafwetboek) en Wet ter Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer (08/12/1992, gewijzigd op 11/12/1998). Dit houdt in dat de onderzoeker het beroepsgeheim van de hulpverleners respecteert en geen herkenbare persoonsgegevens aan derden zal bekendmaken.
Voor akkoord, De cliënt,
De onderzoeker,
…………………………………..
Bijlage 5: Boomstructuur
Bijlage 6: Enquête
Vakgroep ORTHOPEDAGOGIEK H. Dunantlaan 2 - B-9000 Gent Tel.: ..32 (0)9-264 64 65 Fax: ..32 (0)9-264 64 91
Beste, Vanuit de Vakgroep Orthopedagogiek – Universiteit Gent (promotor: Dr. Ilse Derluyn) zijn wij (Celine Coeckelberghs en Stefanie Van den Daele) recent gestart met een onderzoek naar de achtergronden en motieven van mensen die drugs smokkelen via „boleta‟s‟ in hun lichaam. We deden interviews met opgesloten slikkers om dit project aan te vatten. Het tweede deel van het onderzoek gaat over de implicaties van de motieven en de achtergronden van deze personen op de strafbepaling en hulpverlening. Om dit deel te onderzoeken zouden we graag alle mensen die bij het proces van strafbepaling en hulpverlening betrokken zijn, interviewen. Zo willen we de implicaties die deze motieven en achtergronden van gedetineerde slikkers hebben op de strafbepaling en hulpverlening te weten komen. Het interview zelf bestaat uit 12 vragen en neemt ongeveer een kwartier tijd in beslag. De gegevens dienen enkel voor onze masterproef en worden anoniem verwerkt.
Alvast enorm bedankt voor uw medewerking.
Celine Coeckelberghs en Stefanie Van den Daele
Interview: Implicaties van de motieven en profielen van gedetineerde boletaslikkers op de strafbepaling en hulpverlening. 1. Wat is uw functie?
2. Welke rol speelt u specifiek in de problematiek van een boletaslikker?
3. Komt u vaak in contact met boletaslikkers doorheen het uitoefenen van uw beroep? En hoe komt u dan met hen in contact (praat u met hen, hoelang ziet u hen, …)?
4. Welke indrukken laten deze personen bij u na? 5. Wat vindt u over de stelling: „Wanneer mensen een gevangenisstraf opgelegd krijgen (algemeen, niet specifiek voor boletaslikkers) moet men steevast kijken naar de motieven en profielen van deze mensen‟, „een persoon met criminele motieven, moet harder gestraft worden, dan een persoon die zijn gezin wou redden van hongersnood‟. 6. Wat vindt u van de stelling: „Alle boletaslikkers worden de eerste keer dat ze betrapt worden niet of maar heel minimaal gestraft; pas bij recidive wordt er veel zwaarder gestraft.‟ Is dit een goed idee? Of houdt dit te veel risico‟s in? Verklaar.
7. Wordt er naar uw mening reeds genoeg rekening gehouden met de achtergronden en motieven van boletaslikkers bij de strafbepaling en hulpverlening? Verklaar.
8. Wat denkt u dat de motieven zijn van boletaslikkers?
9. Zijn er volgens u verschillen tussen boletaslikkers en 'gewone' drugssmokkelaars (ivm motieven en profielen)? Leg uit.
10. Is er volgens u voldoende psychosociale ondersteuning voor gedetineerde slikkers? Verklaar.
11. Zouden we de strafbepaling van boletaslikkers anders moeten aanpakken en meer accent leggen op hulpverlening? Verklaar.
12. Wat na het uitzitten van de straf? De boletaslikker wordt teruggestuurd naar zijn land, maar zijn concrete problemen van voor de arrestatie blijven bestaan. Schiet de hulpverlening en justitie hier te kort? Verklaar.
13. De casus die we hieronder aan u voorleggen was zeker geen uitzondering tijdens het interviewen. Het is een goede afspiegeling van de meeste verhalen die we te horen kregen. Verandert deze casus uw kijk op de strafbepaling en hulpverlening ten aanzien van boletaslikkers? Verklaar.
Casus slikker Enkele basisgegevens: Geslacht (m/v): Mannelijk Geboortejaar: 1978 Nationaliteit & geboorteland – etniciteit? : Afrikaan Woonplaats: Sinds 8 jaar in Europa, meerbepaald in Spanje. Daarvoor in Afrika Strafbepaling: 38 maanden
Enkel citaten uit het interview: „Ik heb nooit mijn middelbare school afgemaakt. Ik was een goede student, maar kon de problemen van mijn familie niet langer aanzien. Ik was een drop-out en ging gaan werken om geld te verdienen voor mijn familie.‟ „Ik zag hoe mijn familie leefde. Ze moesten schulden betalen, zo‟n 3 à 4000 euro. Ze moesten geld hebben voor de school van mijn broers en zussen (boeken,…). Ik ontmoette iemand in een bar. Ik ontmoette hem meermaals. Na een tijdje begonnen we te praten, over meer serieuze zaken, ook over mijn familie. Hij vroeg me wat mijn probleem was. Ik vertelde hem over de geldproblemen. Hij zei me dat mensen in Europa geen geldproblemen hebben, hij was er geweest en had alles gezien. Ik zei dat ik me opgesloten voelde en dat ik dringend geld nodig had. Hij kende iemand die mij kon helpen zei hij. Ze vertelden me dat ik diamanten naar iemand zou brengen. Een week later, de dag dat ik zou vertrekken, bleken het drugs te zijn. Ik werd toen wel angstig, maar sprak gewoon in mezelf. Soms denk je dingen, maar kun je die niet luidop zeggen. Ik zat toen in zo‟n situatie. En ik gaf toe.‟
„Ik ben geen crimineel. Ik heb heel mijn leven hard gewerkt. Ik voel mij een slachtoffer ja, ze hebben mij gebruikt. Ik wou gewoon geld voor mijn familie.‟ Ik dacht op dat moment enkel aan het geld, niet aan de gevolgen ervan. Ik mag daar ook niet aan denken, dan voel ik me down, en dat is niet goed voor mij. Ik voel me nu wel goed, ja. Ik heb een fout gemaakt. Ik heb een droom, I‟m blaming myself for it, want nu kan ik die droom niet verwezenlijken en moet ik wachten. Ik heb mijn lesje wel geleerd. Ik hou van mijn leven en ik wil hier niet eindigen, deze gevangenis, dit hier, is niet voor mij gemaakt. Ik ben geen crimineel. Ik denk niet teveel aan de slechte dingen, dat helpt je toch niet vooruit. Wel had ik graag nog geweten hoe ze het wisten, waarom ze mij verdachten van drugssmokkel. Ik denk vaak „Why me?‟. Ik denk vooral aan mijn vrienden en familie, dan voel ik me goed. Ik schrijf alle dagen brieven, maar die sturen ze hier niet op, ik weet niet waarom. Ik zou mijn familie willen bellen, maar dat mag ik niet, want ik heb geen geld. Ook al zeg ik hen dat ik niemand heb hier in België. Mijn familie kan niet naar hier komen, want dat is veel te duur. Ik krijg hier geen bezoek. Er is wel eens een vrouw van de sociale dienst bij mij geweest, maar die was niet echt in mij geïnteresseerd, dus na 5 minuten was dat gesprek afgelopen, ik had haar niets te zeggen. Ik ben blij met dit interview, ik heb mijn volledige verhaal kunnen doen en je hebt echt naar mij geluisterd. I will remember you too, like my friends and I will keep you here, in my heart.