Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland Achtergrondrapportage
Datum Status
December 2013 Definitief
Colofon Uitgegeven door Informatie Telefoon Fax Uitgevoerd door Opmaak Datum Status Versienummer
Rijkswaterstaat - Noord-Nederland Ernst Lofvers, Lisa Gordeau 06-11534221
Foto omslag
Vlieland, vanuit het oosten, na Sinterklaasstorm 2013 Rijkswaterstaat Noord-Nederland, Abel Spanninga, 10-12-2013
Rijkswaterstaat - Noord-Nederland Huisstijl Rijkswaterstaat December 2013 Definitief 2.1
Deze rapportage is tot stand gekomen met medewerking van: Rijkswaterstaat Noord-Nederland Ernst Lofvers Lisa Gordeau (redactie) Tonnie Overdiep Jan-Roelof Witting Rick Hoeksema Rijkswaterstaat Water Verkeer en Frank Alberts Leefomgeving Harry de Looff Quirijn Lodder Albert Prakken Ranie Kapoerchan (review) Carola van Gelder (review) Provincie Fryslân Sytske Hoekstra
Robert Zijlstra Gemeente Terschelling Gemeente Vlieland Samenwerkende Waddeneilanden Staatsbosbeheer Wetterskip Fryslân Arcadis
Tjibbe van der Valk Henno Nieuwenhuis Albert Jan Zijlstra Yolt IJzerman Elise Reincke Jelmer Cleveringa
Inhoud
1
Inleiding—6 1.1 Aanleiding—Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 1.2 Doelstelling—7 1.3 Organisatie—8 1.4 Leeswijzer—9
2
Uitgangspunten en overwegingen in beeld—10
3
Beschrijving van de voorliggende tracés—16
4
Kustveiligheid - beleidskaders en wetgeving—20 4.1 Wetgeving—20 4.2 Kustbeleid—23 4.3 Resumé—33
5
Morfologische ontwikkelingen van de kust—36 5.1 Morfologische ontwikkelingen oostzijde Vlieland—36 5.2 Morfologische ontwikkelingen kustlijn en strand—39 5.3 Resumé—42
6
Dynamisch kustbeheer op Vlieland—44 6.1 Basiskustlijn op Vlieland—44 6.2 Beheerafspraken kustzone—44 6.3 Evaluatie dynamisch kustbeheer—46 6.4 Dynamisch kustbeheer in relatie tot de tracé-opties—47 6.5 Resumé—47
7
Overstromingskansen en –risico’s op Vlieland—48 7.1 Huidige situatie - Dijkringgebied 4: Vlieland—48 7.2 Overstromingskansen Vlieland—50 7.3 Overstromingsrisico’s en vermeden schade—52 7.4 Bescherming nutsvoorzieningen/grondwaterbeschermingsgebied—53 7.5 Toekomstige veiligheidssituatie—55 7.6 Resumé—56
8
Natuur—58 8.1 Huidig natuurbeheer op Vlieland—58 8.2 Toekomstig natuurbeheer – Natura 2000-beheerplan—59 8.3 Natuureffecten van de tracé-opties—59 8.4 Resumé—60
9
Ruimtelijke ontwikkeling en inpassing—62 9.1 Ruimtelijk beleid kustzone—62 9.2 Effecten van de tracé-opties—66 9.3 Resumé—68
10
Investering- en beheerkosten van de tracé-alternatieven—70 10.1 Zandige keringen Vlieland—70 10.2 Harde keringen Oost-Vlieland—79 10.3 Totaal kostenoverzicht keringtracés Vlieland—82
10.4
Resumé—83
11
Verantwoordelijkheden, vertrouwen en communicatie—84 11.1 Probleemschets—84 11.2 Oplossingsrichtingen—86 11.3 Resumé—87
12
Samenvatting van de bevindingen—90 12.1 Bevindingen zandige kering van Vlieland—90 12.2 Bevindingen harde kering Vlieland—95 12.3 Openstaande vraagstukken: Bescherming buitendijkse gebieden—96
13 Bijlagen—100 14 Referenties—102
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
1
Inleiding
Directoraat Generaal Ruimte en Water (DGRW) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in februari 2011 aan Rijkswaterstaat Noord-Nederland (RWS-NN) de opdracht gegeven om samen met provincie Fryslân, gemeenten Vlieland en Terschelling, Wetterskip Fryslân en Staatsbosbeheer te komen tot een advies over de ligging van de primaire waterkeringen op Vlieland en Terschelling. In samenwerking met de regionale partijen zijn de bevindingen over de ligging van de primaire keringen in augustus 2012 opgeleverd. Tezamen met een werkbezoek van de staatssecretaris aan Terschelling en Vlieland hebben de inzichten in september 2012 geleid tot besluitvorming door het ministerie. Vervolgens hebben op 20 oktober de eilandgemeenten Vlieland en Terschelling, provincie Fryslân en staatssecretaris Atsma, namens het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de wederzijdse afspraken t.a.v. de ligging van de keringen, en de daarmee samenhangende beheeraspecten, vastgelegd in een intentieverklaring. Daarmee heeft het ministerie met draagvlak van betrokken partijen haar voorkeursbeslissing genomen. Deze rapportage
Dit voorliggende achtergrondrapport gaat specifiek in op het eiland Vlieland en betreft een bundeling van alle losse documenten waarmee in 2012 tot besluitvorming en ondertekening van de intentieverklaring is gekomen. Dit rapport kan worden gezien als basisdocument voor de MIRT-studie ‘Legger Vlieland en Terschelling’. Tevens dient het als naslagwerk voor het verdere proces om tot planstudie, en vervolgens tot aanleg en opstellen van beheerplannen van de keringen en het daaraan gerelateerde kustbeheer te komen. In de MIRTplanstudiefase (2014) zal een nadere detaillering van het onderzoek plaatsvinden. Pas als de planstudiefase is afgerond zullen, conform de MIRT-procedures, definitieve besluiten worden genomen alvorens tot daadwerkelijke aanpassing van de ligging van de keringen wordt overgegaan. Samen met de bijlagen bundelt dit rapport voor Vlieland alle relevante informatie en inzichten vanuit het uitgevoerde onderzoek en aangereikte informatie van de betrokken partijen. Waar de eerdere bevindingennota kort in ging op zaken als kustbeleid en –wetgeving, de overwegingen en uitgangspunten van alle partijen en de gehanteerde rekenmethodieken wordt in deze rapportage uitgebreider stil gestaan bij deze materie. Voor het eiland Terschelling is een vergelijkbaar rapport opgesteld, welke specifiek ingaat op de voordat eiland spelende vraagstukken rondom primaire waterveiligheid en kustbeheer. 1.1
Aanleiding onderzoek ligging primaire keringen Vlieland en Terschelling De primaire waterkeringen op Vlieland en Terschelling beschermen de laag gelegen bewoonde delen van de eilanden tegen overstroming. De ligging van de primaire waterkeringen is weergegeven in een bijlage bij de Waterwet (2009). De beheerder van de waterkering is conform de Waterwet verplicht om de positie en de afmetingen van de primaire waterkering in een legger te beschrijven. De huidige ligging van de keringen van Terschelling en Vlieland wijkt echter af van de door de eilandgemeenten en provincie Fryslân gewenste ligging. Hierdoor kon tot op heden niet tot een (geaccepteerde) legger worden gekomen. Over de ligging van de primaire waterkeringen van Vlieland en Terschelling bestaan al jaren verschillende voorkeuren. Na een aantal pogingen van RWS-NN om tot vaststelling van de ligging van de kering te komen, is in 2010, naar aanleiding van Pagina 6 van 95
door provincie Fryslân en de gemeenten Vlieland en Terschelling geschreven brieven, door toenmalig minister van Verkeer en Waterstaat Eurlings voorgesteld om gezamenlijk onderzoek te doen naar de gewenste ligging van de primaire waterkeringen. Deze gezamenlijke aanpak moet leiden tot meer draagvlak en efficiëntie. Door voormalig staatssecretaris Huizinga is daarbij toegezegd om in ieder geval de buitendijks gelegen woonwijk op Vlieland door een verlegging van de primaire waterkering binnendijks te brengen. Gemeenten en provincie gaven echter aan een voorkeur te hebben voor een nog ruimere ligging van de primaire waterkeringen, om daarmee tevens de buitendijks gelegen woningen van de dorpen WestTerschelling en Oost-Vlieland, recreatiewoningen, strandhotels, campings en het bedrijventerrein van Vlieland binnendijks te brengen. 1.2
Doelstelling Het doel van de opdracht was om samen met de provincie te komen tot een onderzoek met advies over de ligging van de primaire keringen op Vlieland en Terschelling, dit in nauwe betrokkenheid met de gemeenten Vlieland en Terschelling, Wetterskip Fryslân (als toekomstig keringbeheerder) en Staatsbosbeheer. De opdrachtbrief van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aan Rijkswaterstaat NoordNederland is opgenomen in bijlage 1. Naast het komen tot een advies over de ligging van de primaire keringen gaf de opdracht mee dat ook de invloeden van het dynamisch kustbeheer en het belang van het handhaven van de basiskustlijn voor de bescherming van de eilanden in het onderzoek moesten worden betrokken. De vraag was om daarbij in te gaan op de betekenis van het algehele kustbeheer voor de bescherming van de eilanden tegen structurele erosie en de relatie met veiligheidsaspecten. De conclusies uit het onderzoek mogen geen blokkade vormen voor het beantwoorden van de lange termijn veiligheidsvraagstukken van het Deltaprogramma. DGRW gaf voorts in haar opdracht mee om zoveel mogelijk te putten uit bestaand materiaal, afkomstig van in het verleden verricht onderzoek naar de ligging van de primaire waterkeringen op Vlieland (Rijkswaterstaat, 2006) en Terschelling (Haskoning, 2008). Tevens dienen de kosten en baten van de oplossingen, waaronder ook de beheer- en onderhoudskosten, inzichtelijk te worden gemaakt.
1.2.1
‘Nevendoelen’ Naast de opgave om te komen tot een voorkeursligging van de waterkeringtracés hebben de betrokken partijen gaandeweg geconcludeerd dat het traject tot advisering als geslaagd kan worden beschouwd als het bijdraagt aan het herstel van vertrouwen van de eilandbevolking (en eilandbestuur) dat het eilandareaal (met de daarop gelegen functies) en de veiligheid van mensen op korte en langere termijn zijn gewaarborgd. Hoewel het streven een zoveel mogelijk eensluidende voorkeur voor de ligging van de primaire keringen is, zullen ook de verschillen tussen de partijen inzichtelijk worden gemaakt en worden meegegeven ter besluitvorming aan het ministerie. Met de gepresenteerde bevindingen kan het advies tevens een opmaat zijn om: • tot een voor alle partijen gewenst beeld te komen van een nadere zonering van de toelaatbare mate van dynamisch kustbeheer in de zeereep; • tot een door alle partijen gedragen voorstel te komen voor het bestuurlijk vastleggen van noodzakelijk geachte beheersafspraken in het kustfundament; • zo nodig tot een voorstel te komen voor een veiligheidsstrategie in overstroombare buitendijkse gebieden.
Pagina 7 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
1.3
Organisatie Rijkswaterstaat Noord-Nederland was namens het ministerie trekker van het onderzoek en verantwoordelijk voor het opstellen van de adviezen en dit rapport.
1.3.1
Werkgroep Om tot een gezamenlijk advies te komen heeft Rijkswaterstaat nadrukkelijk de dialoog met de regionale partijen gezocht, onder meer door de oprichting van de werkgroep Primaire Waterkeringen Vlieland/Terschelling. Hierin participeerden; - Rijkswaterstaat Noord-Nederland (trekker) - Rijkswaterstaat Waterdienst (inhoud) - Provincie Fryslân - Gemeente Vlieland - Gemeente Terschelling - Wetterskip Fryslân - Staatsbosbeheer Tevens waren externe inhoudelijke adviseurs van Arcadis, Ecorys, Haskoning en Deltares betrokken bij het onderzoek. De werkgroep ca. 3-4 wekelijks bijeen. Daarbij werden de voortgang en inzichten besproken en elkaars zienswijzen gedeeld. Gezamenlijk is toegewerkt naar een door alle stakeholders gedragen notitie met bevindingen. Daarbij werden ook veldbezoeken afgelegd aan de mogelijke keringtracés en diverse aandachtsgebieden op de eilanden. Dergelijke ‘veldbijeenkomsten’ werkten productief en positief op de samenwerking.
1.3.2
Stuurgroep Gezien de politiek bestuurlijke gevoeligheid van het project fungeerde een afvaardiging van het Provinciaal Overlegorgaan Kust van provincie Fryslân als stuurgroep, bestaande uit: - Tineke Schokker (Gedeputeerde provincie Fryslân) – voorzitter - Ype Heijsman (directeur Water, namens RWS-NN) - Harry Boon (bestuurslid Wetterskip Fryslân) - Yorick Haan (burgemeester gemeente Vlieland) - Jort Spanjer (wethouder Terschelling) - Sytske Hoekstra / Robert Zijlstra (secretaris POK)
1.3.3
Communicatie met omgeving Voor het verkrijgen van draagvlak en het delen van de bevindingen zijn een aantal informatie-avonden gehouden voor de eilander colleges van Burgemeester en wethouders, de gemeenteraden en de bevolking. Ook is de dialoog aangegaan met onder andere het Platform Duurzaam Terschelling. De hieruit voortgekomen inzichten zijn meegenomen in de studie.
1.3.4
Planning In de opdrachtbrief werd 1 november 2011 als oorspronkelijke opleverdatum genoemd. Er waren echter belangrijke redenen om meer tijd voor het proces te nemen dan deze oorspronkelijke opleverdatum. Gaandeweg het onderzoek is gebleken dat het verkrijgen van regionaal draagvlak en zorgvuldigheid voor snelheid diende te gaan. De materie bleek ingewikkeld, de veelheid aan vragen groot en er was meer onderzoek nodig dan voorzien, om antwoord te kunnen geven op de vragen die onder de partijen en bevolking leefden. Daarnaast was extra tijd nodig voor het delen van informatie en inzichten om gezamenlijk tot gerijpte inzichten en conclusies te komen. Al met al waren dit redenen om de bevindingen Pagina 8 van 95
uit het onderzoek niet in het najaar van 2011 maar in de zomer van 2012 te kunnen opleveren. De ruimere tijdshorizon en de open manier van werken vond veel waardering en heeft geleid tot een goede samenwerking en een betere focus op oplossingsrichtingen. 1.4
Leeswijzer Voor Terschelling en Vlieland zijn twee aparte rapportages opgesteld. Onderliggend rapport gaat in op de bevindingen voor Vlieland. In hoofdstuk 2 worden de uitgangspunten en overwegingen van de verschillende partijen beschreven, die een rol spelen bij de keuze voor een bepaalde ligging van de primaire waterkering. Deze uitgangspunten worden vervolgens onderwerpsgewijs inhoudelijk uitgewerkt in de daarop volgende hoofdstukken. In hoofdstuk 3 worden de acht verkende tracé-opties van Vlieland beschreven en op kaart weergegeven. Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk
4 - kustbeleid en wetgeving 5 - morfologische ontwikkelingen 6 - dynamisch kustbeheer 7 - overstromingskansen en -risico’s 8 - natuurdoelstellingen en effecten 9 - ruimtelijke inpassing en ontwikkeling 10 - investering- en beheerkosten 11 – vertrouwen in kustveiligheid (communicatie, draagvlak)
Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een inhoudelijk resumé van de verschillende tracéopties in relatie tot het onderwerp (uitgangspunt). In hoofdstuk 12 wordt op basis van alle in hoofdstuk 2 uitgewerkte uitgangspunten inzichtelijk gemaakt welke alternatieven of oplossing(srichting)en de voorkeur hebben. Daarbij worden opties en alternatieven voor zowel harde als zandige keringen beschreven. Openstaande vraagstukken met eventuele oplossingen of alternatieven worden eveneens in beeld gebracht.
2
Uitgangspunten en overwegingen in beeld
Voorafgaand aan de verkenning naar de alternatieve waterkeringtracés zijn door de direct betrokken partijen uitgangspunten geformuleerd, met betrekking tot de ligging van de tracés. Deze uitgangspunten zijn onder te verdelen in verschillende thema’s c.q. onderwerpen; -
kustbeleid en wetgeving morfologische ontwikkelingen en deltaprogramma overstromingskansen en -risico’s dynamisch kustbeheer natuurdoelstellingen en effecten ruimtelijke inpassing en ontwikkeling investering- en beheerkosten vertrouwen in kustveiligheid (communicatie, draagvlak)
Pagina 9 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Deze uitgangspunten worden hieronder per onderwerp samengevat weergegeven. Een uitgebreide beschrijving van de uitgangpunten per partij is als bijlage toegevoegd. Kustbeleid en wetgeving
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) gaat uit van een oplossing die past binnen de geldende wet- en regelgeving en het vigerende kustveiligheidsbeleid. Uit wetgeving volgt onder meer dat de primaire kering bewoners bescherming biedt tegen het risico van overstroming. Voor de erbuiten gelegen gebieden zijn bewoners zelf verantwoordelijk voor gevolgbeperkende maatregelen. Het kustbeleid is onder meer gericht op behoud van eilandareaal en de bestaande functies in de kustzone door middel van het uitvoeren van zandsuppleties. Zandsuppleties leveren een bijdrage aan een robuust duinsysteem met de daarin gelegen keringen en faciliteren het meegroeien van het kustfundament met de stijging van de zeespiegel, beide ook belangrijke uitgangspunten van het kustbeleid. Beleid en wetgeving bieden beide aanknopingspunten voor de keuze voor de ligging van de primaire kering. Tegelijkertijd zijn ze ook randvoorwaardenstellend. Om te bepalen in hoeverre de voorliggende tracés in overeenstemming (te brengen) zijn met deze kaders, is het onderwerp kustveiligheidsbeleid en wetgeving in H.4 nader uitgewerkt. Hierin wordt de relevante wetgeving, het vigerende kustbeleid en het beleid rondom dynamisch kustbeheer samengevat, met speciale aandacht voor de bevoegdheden en verantwoordelijkheden omtrent de uitvoering van dit beleid in het kustfundament. Op basis van de bevindingen worden ten slotte aanbevelingen gedaan voor de toekomstige ligging van de primaire kering op Vlieland. Morfologische ontwikkelingen
Bij het beheer van de kust speelt de invloed van de natuurlijke, morfologische dynamiek een belangrijke rol. Kennis over de ontwikkelingen uit verleden, heden en toekomst bieden belangrijke inzichten voor toekomstige beheerkeuzes, waaronder de toekomstige ligging van de primaire kering. Immers, bij het ontwerp van een waterkering moet 50 jaar vooruit gekeken worden en bij de bepaling van de reserveringszone zelfs 200 jaar. Op deze tijdschalen wordt de golfaanval op de kust mede beïnvloed door de morfologische ontwikkeling van de geulen en de buitendelta’s. Om te bepalen of de morfologische ontwikkelingen consequenties hebben voor de keuze van de ligging van de primaire kering op Vlieland, wordt in H.5 de lange-, middellange- en korte termijn ontwikkeling van de kust beschreven. Ook het Deltaprogramma richt zich op lange termijnvraagstukken. Het ministerie stelt daarom als uitgangspunt dat bij beheerkeuzes en ingrepen met gevolgen voor de langere termijn rekening dient te worden gehouden met de uitgangspunten van het Deltaprogramma. Deze uitgangspunten zullen daarom tevens kort toegelicht worden in H.5. Dynamisch kustbeheer
Het Ministerie van IenM gaat uit van een oplossing die past binnen het vigerende kustbeleid. Sinds 1990 is het dynamisch handhaven van de kustlijn een belangrijk uitgangspunt van dit kustbeleid. De strategie hiervoor is de kustlijn te handhaven en het zandvolume van het kustfundament op peil te houden, door middel van zandsuppleties. Het dynamisch beheer van de zeereep en de duinen wordt in het kustbeleid daarnaast als een voorwaarde voor herstel en vergroting van een veerkrachtige kust beschouwd. Tezamen kan dit dynamische kustbeheer een belangrijke bijdrage leveren aan de kustveiligheid, met name op de lange termijn.
Pagina 10 van 95
De uitgangspunten van dynamisch kustbeheer kunnen op gespannen voet staan met die delen van de voorliggende tracés die in de zeereep gesitueerd zijn. Verplaatsing van de waterkering naar de zeereep leidt namelijk tot strenge veiligheidsnormen voor die zeereep, die beperkingen op kunnen leveren voor de toegestane dynamiek in de zeereep en de daarmee samenhangende doelen vanuit Natura2000. In hoofdstuk 6 worden de huidige afspraken omtrent dynamisch kustbeheer op Vlieland beschreven, evenals de consequenties voor de voorliggende keringtracés. Overstromingskansen en -risico’s
Door staatssecretaris Huizinga is in 2010 toegezegd de buitendijkse gelegen woonwijk op Vlieland binnendijks te brengen. De gemeente hecht vanuit economische overwegingen echter aan een nog ruimere ligging van de primaire waterkering, zodat nagenoeg alle recreatieve verblijfsaccommodaties en het bedrijventerrein op Vlieland binnen de dijkring komen te liggen. Ook wenst de gemeente dat de woningen met permanente bewoning die nu buitendijks liggen zo veel mogelijk binnen de dijkring worden gebracht. Daarbij wil de gemeente ook ruimte veiligstellen voor toekomstige dorpsuitbreiding: de mogelijke uitbreidingslocaties ten noordoosten van de huidige dijkring ziet men graag binnen de primaire kering gebracht. Om het dorp nabij de veerdam aan de Wadzijde te beschermen (nu beschermd met keermuren van 1:25 tot 1:100), prefereert de gemeente een demontabele waterkering om het historische dorpsaangezicht niet aan te tasten. Ook de provincie Fryslân acht het van belang dat de dorpen én de recreatiewoningen, vanuit hun functie als woonlocatie, en het bedrijventerrein op Vlieland binnen de primaire kering komen te liggen. Voor de harde kering bij OostVlieland pleit de provincie voor maatwerk. Daarnaast is bescherming van de zoetwatervoorraad en de continuïteit van de waterwinning een belangrijk uitgangspunt van de gemeente, aangezien Vlieland volledig afhankelijk is van drinkwaterwinning op het eiland zelf. Ook de provincie benoemt het binnendijks brengen van de drinkwaterwinninglocatie een te onderzoeken alternatief. Daarnaast vindt de gemeente het van belang dat het aanlandingspunt van de nutsvoorzieningen beschermd is tegen overstromen. De tweedeling binnendijks – buitendijks is bepalend voor de verantwoordelijkheidsverdeling in het beheersen van risico’s, maar weerspiegelt niet de feitelijke verschillen in overstromingsrisico’s. Om inzichtelijk te krijgen wat het effect is van de verschillende keringtracés op het veiligheidsniveau op Vlieland, wordt in H.7 ingegaan op de huidige veiligheidssituatie op Vlieland, de overstromingskansen en -risico’s en de veiligheidswinst van de voorliggende keringtracés ten opzichte van de bestaande situatie. Ook de overstromingskans en het beschermingsniveau van het grondwaterwingebied en het aanlandingspunt van de nutsvoorziening wordt in dit hoofdstuk beschreven. Natuurdoelstellingen
Verschillende betrokken partijen hebben natuuruitgangspunten geformuleerd in relatie tot de ligging van de primaire waterkering. De gemeente Vlieland wil het liefst een kering door de zeereep, om aantasting van natuurwaarden in het “binnenduingebied” tot een minimum te beperken. De overweging hierbij is dat de natuur een langere hersteltijd nodig heeft bij inpassing van de waterkering in het binnenduingebied dan bij inpassing in de zeereep. De provincie Fryslân vindt het belangrijk om zoveel mogelijk natuurgebieden buiten de primaire kering te houden c.q de primaire kering zo krap mogelijk om bestemmingen zonder natuurfunctie te situeren. Staatsbosbeheer vindt dat met de toekomstige ligging van de primaire kering niet onnodig veel gebieden ‘binnendijks’ moeten komen te liggen en hecht Pagina 11 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
aan het ruimte geven aan dynamiek ter behoud van de natuurwaarden. Uitgangspunt van het Rijk is dat voldaan moet worden aan de doelstellingen van Natura 2000 en dat het beheer hier rekening mee dient te houden. Grote delen van Vlieland zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. De doelstellingen voor deze Natura 2000-gebieden betekenen over het algemeen dat vergroting van de dynamiek wenselijk is. Ook het dynamische kustbeheer is, naast het in stand houden van de veiligheid, gericht op de versterking van de natuurlijke kwaliteit. In H.8 wordt inzicht gegeven in de doelen en de afspraken omtrent natuurbeheer en dynamisch kustbeheer en wordt nader ingegaan op de relatie tussen beide in de huidige beheerpraktijk. De effecten die de verschillende tracés hebben op de natuurwaarden op het eiland, worden eveneens in beeld gebracht. Ruimtelijke inpassing en ontwikkeling
Een verlegging van de primaire waterkering heeft ruimtelijke consequenties. Zo kan een verlegging negatieve effecten hebben op landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten op het eiland of leiden tot conflicten met bestaande functies ter plaatse. Enkele betrokken partijen hebben uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot deze inpassing. Zo wenst de gemeente Vlieland een demontabele waterkering nabij de veerdam aan de Wadzijde, zodat het historische dorpsgezicht niet aangetast wordt en is Staatsbosbeheer van mening dat de cultuurhistorische elementen in het duingebied aandacht en bescherming verdienen, zij het niet ten koste van alles. Ook moet er bij een verlegging van de kering rekening worden gehouden met bestaande randvoorwaarden en uitgangspunten voor ruimtelijke ontwikkeling. Zo zijn er nationale en provinciale beleidskaders (restricties) voor ruimtelijke ontwikkelingen in het kustfundament, op de primaire keringen, in de reserveringszones en in buitendijks gebied. Afhankelijk van de gekozen variant worden mogelijk de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden vergroot, doordat gebieden die nu tot de waterkering worden gerekend binnendijks komen te liggen. Aan de andere kant kunnen de restricties toenemen voor gebieden die binnen de keringszone komen te vallen. In H.9 worden de ruimtelijke beleidskaders die van toepassing zijn op Vlieland kort samengevat. De effecten van de voorliggende tracés op de ruimtelijke kwaliteit, op de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden en op de bestaande functies worden eveneens inzichtelijk gemaakt. Investering- en beheerkosten
Een goed inzicht in de investering- en beheerkosten van de verschillende tracéopties is essentieel bij de keuze voor het toekomstige keringtracé. Het Wetterskip heeft dit ook specifiek als uitgangspunt meegegeven; zij wil graag een primaire waterkering die efficiënt en doelmatig te beheren is. Conform de afspraken tussen Rijk en waterschappen in het Bestuursakkoord Water is de intentie dat de primaire waterkeringen van Vlieland overgedragen worden aan het Wetterskip, zodra de ligging helder is vastgelegd in een legger. Vanuit die optiek is het van belang dat Wetterskip Fryslân zich als toekomstig beheerder kan vinden in de voorgestelde oplossingsrichting. De investeringskosten voor een nieuw keringtracé zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden ter plaatse. Voor de uitbreiding van de huidige dijkring zijn fysieke maatregelen nodig om de primaire keringen te laten voldoen aan de daarvoor gestelde wettelijke vereisten. Er kunnen zandversterkingen nodig zijn om de keringen op de vereiste sterkte te krijgen en/of infrastructurele aanpassingen
Pagina 12 van 95
gedaan moeten worden voor de aanpassing of realisatie van nieuwe harde waterkeringen. Naast deze (eenmalige) aanlegkosten dient ook rekening te worden gehouden met periodieke kosten voor onderhoud en beheer van de kering. Zo kan een verlegging van de kering naar de zeereep mogelijk leiden tot extra kosten voor kustlijnzorg. Door berekeningen aan o.m. benodigde zandvolumes en eventuele extra kosten voor het toekomstige (duin)beheer en kustlijnzorg, zijn de aanleg- en onderhoudskosten voor de harde en zachte keringen inzichtelijk gemaakt. De uitkomsten staan beschreven in H.10. Verantwoordelijkheden, vertrouwen en communicatie
Na vaststelling van de legger en het bijbehorende beheerregime zal er duidelijkheid zijn over de ligging en het beheer van de primaire waterkering op het eiland. Op Vlieland leeft echter ook de behoefte aan duidelijkheid over andere onderdelen van het kustbeheer die direct verbonden zijn met (de beleving van) waterveiligheid en de instandhouding van het huidige eilandareaal, op korte en lange termijn. Er bestaat momenteel onduidelijkheid over de kustlijnzorg, over de afspraken omtrent dynamisch kustbeheer en over de vraag ‘wie doet wat, waar en wanneer’. Dit heeft tot een verlies van vertrouwen in de zorg voor waterveiligheid op Vlieland geleid. Deze zorg komt ook naar voren in de uitgangspunten van o.m. de provincie en Staatsbosbeheer, die de noodzaak van een goede en blijvende communicatie met de bevolking benadrukken. Kortom, het onderwerp reikt verder dan enkel de keuze voor de ligging van de primaire kering. In de Werkgroep Waterkering Vlieland/Terschelling is daarom geconcludeerd dat het onderzoek en de advisering ook bij dienen te dragen aan het vertrouwen van de eilandbevolking in het kustbeheer en de veiligheid op korte en lange termijn. In H.11 wordt uitgebreid op het onderwerp ingegaan; de achtergrond van het vertrouwensgebrek en de terugtrekkende beweging van Rijkswaterstaat wordt toegelicht, evenals de huidige taken en bevoegdheden m.b.t. het kustbeheer op het eiland. Op basis van deze probleemanalyse worden ten slotte enkele oplossingsrichtingen aangedragen. Uitgangspunten vs. tracé-opties
De hierboven genoemde onderwerpen (uitgangspunten) worden in dit achtergrondrapport hoofdstuksgewijs inhoudelijk uitgewerkt. Hierbij wordt inzicht gegeven in de verzamelde informatie en resultaten van uitgevoerd onderzoek. Om te bepalen in hoeverre de tracé-opties bij de uitgangspunten passen, wordt elk hoofdstuk afgesloten met een resumé van de verschillende onderwerpen (uitgangspunten) in relatie tot de tracé-opties; wat betekenen de resultaten voor de tracé-opties en welke tracés genieten wel of juist geen voorkeur. Het kunnen echter ook aanbevelingen in meer algemene zin zijn.
Pagina 13 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Pagina 14 van 95
3
Beschrijving van de voorliggende tracés
Bij de startvergadering van de werkgroep is door de betrokken partijen uitgesproken om in onderling overleg de te beschouwen tracés op te stellen. De werkgroep heeft besloten de 6 tracés uit de studie “Duinwaterkering Vlieland; Een technisch inhoudelijke beschouwing” (Bruens, 2006) over te nemen. De onderstaande beschrijving van de tracés 1 tot en met 6 is overgenomen (met enkele actualisaties) uit dit rapport. De gemeente Vlieland heeft hier twee tracés aan toegevoegd wat het totaal op 8 te beschouwen tracés brengt.
Tracé 1 Dit is het huidige dijkringgebied van de primaire waterkering, zoals vermeld in de bijlage van de Waterwet. Het dijkringgebied heeft volgens de Waterwet een gemiddelde overschrijdingskans van 1/2000 per jaar en bestaat uit 1 km duin (noorden), 1 km dijk (zuiden), 1 coupure, 1 duiker en 2 aansluitingsconstructies. Het dijkringgebied is getoetst bij de eerste toetsronde van de primaire waterkering (Rijkswaterstaat DWW, 2002), met als resultaat een score ‘goed’. Tracé 2 Dit tracé betreft een minimumvariant rondom het aaneengesloten bebouwde gebied; het komt grotendeels overeen met tracé 1, maar omvat daarnaast ook de dorpsuitbreiding. Hierdoor ligt een aanzienlijk groter deel van de huidige aaneengesloten bebouwing binnendijks. Voor dit tracé moeten lagere delen in het duingebied opgevuld worden (om langs het gehele tracé een ononderbroken kering te verwezenlijken). Tracé 3 Ter hoogte van het dorp VlielandOost is dit tracé aan de Waddenkust gelijk aan tracé I. Waar tracé I echter afbuigt naar het Westen, loopt dit tracé III in noordoostelijke richting naar de Noordzeekust, alwaar het voor ongeveer 2 kilometer de zeereep volgt, vervolgens afbuigt en ten zuiden van de bebouwing rond Seeduyn doorloopt om tenslotte in Pagina 15 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
zuidoostelijke richting af te buigen en bij de Waddenkust aan te sluiten op tracé I. Bij dit tracé ligt de dorpsuitbreiding van Oost-Vlieland en het campingterrein binnendijks.* Tracé 4
D i t t r a c é
Tracé 5
i s Dit tracé komt grotendeels overeen g met tracé 4, echter in de zuidoostr hoek van het eiland buigt dit tracé af o richting waddenkust en volgt voor een t groter deel de zeereep in noordelijke e richting waar het weer aansluit op n tracé 3 (tracé D uit het POK-rapport). d Door deze uitbreiding komt het bee drijventerrein binnendijks te liggen. e Langs de waddenkust bij de haven l (waar nu een zanddijk met een cous pure aanwezig is) zal een dijk met een hoogte tussen de NAP 6,0 en 6,8 i m, of een (demontabele) keermuur d met een hoogte tussen NAP 5,5 en e 6,0 m aangelegd moeten worden.* n tiek aan tracé 3, maar volgt aan de Noordzeekust langer de zeereep (tracé C uit het POK-rapport). Hierdoor komt het zomerhuizencomplex binnendijks te liggen. De twee hotels staan (en blijven) buitendijks op de waterkering.*
Pagina 16 van 95
Tracé 6 Tracé 6 komt overeen met tracé 5, echter aan de Waddenkust bij de oostgrens van het dorp Vlieland Oost (bij de passagiersterminal van de veerdienst) omsluit het tracé de geconcentreerde bebouwing. Momenteel wordt de bebouwing beschermd door muurtjes (aangelegd en onderhouden door de bewoners zelf) voorlangs de huizen. Een primaire waterkering op deze locatie betekent de aanleg van een dijk met een hoogte tussen de NAP 6,0 en 6,8 m, of de aanleg van een (demontabele) keermuur met een hoogte tussen NAP 5,5 en 6,0 m.* Tracé 7 Tracé 7 is een variant van tracé 6, waarbij op de oostzijde van het eiland de duinwaterkering niet over de buitenste duinregel loopt. Het tracé aan de oostzijde loopt over een duinregel die landwaarts van de eerste duinregel ligt. Het bedrijventerrein komt daarmee ook binnendijks. Het tracé volgt vervolgens de natuurlijke hoogte van het aanwezige duin richting dorp. De bebouwing nabij de veerdam blijft daardoor buitendijks gelegen. *
Tracé 8 Tracé 8 is een westwaartse uitbreiding van tracé 6, waarbij tevens de bebouwing bij de veerdam buitendijks blijft. De dijkring is aan de westzijde zo veel ruimer gelegd dat deze het waterwingebied van Vlieland geheel omsluit. Het tracé van de duinwaterkering is zo gekozen dat de aanwezige hoge delen van het duin worden gevolgd, zodat de benodigde ingrepen in het duingebied (het opvullen van de ontbrekende hoge delen met zand ) worden beperkt. Aan de zuidzijde van het eiland sluit het tracé aan op de bestaande dijk.
* Bij deze tracés is tijdens de studie aangenomen dat de westzijde van de dijkring westwaarts van het pompstation van Vitens loopt - en het pompstation (en een substantieel deel van het grondwaterbeschermingsgebied) dus binnen de kering valt. Pagina 17 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Overzicht van de beschouwde tracés
4
Kustveiligheid - beleidskaders en wetgeving
Het Ministerie van IenM gaat uit van een oplossing die past binnen de huidige weten regelgeving en het vigerende kustbeleid. Daarnaast streeft het ministerie naar ruimte voor dynamisch kust- en duinbeheer, binnen de kaders van waterveiligheid en voor zover de aanwezige functies het toelaten. Om een globaal beeld te krijgen van de wettelijke kaders en de beleidsuitgangspunten voor de kustzone, worden deze in dit hoofdstuk kort geschetst. Achtereenvolgens zijn de relevante wetgeving (§4.1) en het vigerende rijksbeleid ten aanzien van de kustveiligheid (§4.2) kort samengevat. Alleen de belangrijkste doelen en uitgangspunten worden beschreven. In de laatste paragraaf worden de implicaties van deze wettelijke- en beleidskaders voor de keringtracés geschetst. 4.1
Wetgeving De veiligheid tegen overstromingen is in Nederland wettelijk verankerd in de Waterwet (2009). Deze wet vervangt acht oude wetten over waterbeheer, waaronder de Wet op de waterkering, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Waterstaatswet. De Waterwet regelt alleen het wettelijk beschermingsniveau binnen de dijkringgebieden1. In de wet is onder meer vastgelegd aan welke normen dijkringgebieden moeten voldoen. Dijkringgebied Vlieland heeft een normfrequentie van 1/2000 jaar, wat betekent dat de dijken en duinen bestand moeten zijn tegen de dijkring is het gebied dat wordt omringd door primaire waterkeringen, die bestaan uit dijken en duinen. 1
Pagina 18 van 95
golven die horen bij een waterstand met een kans van optreden van eens in de 2000 jaar. Ook de 6-jaarlijkse toetsing van de waterkering is vastgelegd in de Waterwet. Voor deze toets wordt gebruik gemaakt van hydraulische randvoorwaarden die iedere 6 jaar worden aangepast aan de nieuwe inzichten. Als de waterkering bij de toetsing niet voldoet, moet de waterkering worden verbeterd. Andere relevante kustveiligheidsaspecten die in de Waterwet vastgelegd zijn onder meer; het voorkomen of tegengaan van landwaartse verplaatsing van de kustlijn, voorzover dat naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk is vanwege de ingevolgedeze wet te handhaven veiligheidsnorm (artikel 2.7) De beheerder draagt zorg voor de vaststelling van een legger, waarin omschreven is waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen (artikel 5.1) De beheerder neemt, ten aanzien van de waterstaatswerken onder zijn beheer de nodige maatregelen voor het veilig en doelmatig gebruik daarvan, overeenkomstig de aan die waterstaatswerken toegekende functies (artikel 5.3)
Legger De Waterwet schrijft voor dat de keringbeheerder een legger vaststelt. Een legger is een beheersdocument van de waterkeringbeheerder waarin de ligging, vorm, afmeting en constructie van een waterstaatswerk moet worden opgenomen. In een legger worden ook de juridische grenzen van het waterstaatswerk en de daaraan grenzende beschermingszones2 aangegeven.
4.1.1
Historisch perspectief kustveiligheid Waddeneilanden Tot het midden van de jaren ‘80 werd aan de Noordzeezijde van de eilanden de zeereep als hoogwaterkering onderhouden. Dit gebeurde onder het Rijkszeeweringenreglement, echter zonder veiligheidsnorm. In 1984 werd een eerste richtlijn voor duinwaterkeringen gepubliceerd met de eisen waaraan een duinwaterkering moet voldoen om als hoogwaterkering te kunnen functioneren. Langs de Hollandse kust werd de zeereep in het kader van de Deltawet versterkt en vervolgens tot primaire waterkering aangewezen. Op de Friese Waddeneilanden daarentegen werd op basis van een technische en financiële afweging gekozen voor een ligging van de smalle primaire waterkering in het binnenduingebied. Een belangrijke overweging daarbij was dat de zeereep alleen met grote inspanning op sterkte kon worden gehouden vanwege het indertijd ontbreken van de kustlijnzorg en de relatief sterke mate van kusterosie. In het binnenduingebied was bijna overal een doorlopende duinregel aanwezig, deze voldeed na een aantal kleine ingrepen aan de sterktenorm van de Deltawet. Deze duinregels zijn in 1996 vastgesteld als primaire waterkering en, na consultatie van de provincie, in de Wet op de Waterkering (nu Waterwet) opgenomen met een beschermingsniveau van 1/2000. De Waterwet is de juridische basis waarop Rijkswaterstaat zijn waterstaatkundige beheer- en onderhoudstaken uitvoert. Deze wet is van kracht voor de zg. Waterstaatswerken. Op de Waddeneilanden zijn dit het Waterstaatswerk Noordzee (vanaf de duinvoet totaan de 20m –NAP) en de primaire waterkering. Met de keuze voor een (smalle) primaire waterkering in het binnenduingebied, valt het gebied tussen de kering en de duinvoet niet onder de beschermende werking van de Waterwet (waar het de kustveiligheid betreft). Dit gebied behoort in deze situatie
bij een kering hoort vaak een beschermingszone waarin alleen onder strikte voorwaarden activiteiten mogen plaatsvinden, zodat de stabiliteit van de dijk niet in gevaar wordt gebracht. 2
Pagina 19 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
niet tot het beheergebied van de keringbeheerder, waardoor zijn juridische bevoegdheden beperkt zijn (figuur 1). Ongewenste ontwikkelingen op het gebied van de kustveiligheid zijn hierdoor door de keringbeheerder moeilijk tegen te gaan. Ook leidt een dergelijke situatie in de praktijk tot onduidelijkheden in de verantwoordelijkheidsverdeling. Dit deel van het kustfundament valt op grond van de Wet Ruimtelijke Ordening onder de bevoegdheid van provincie en gemeente (WRO) en de onder de Natuurwetgeving (Natura 2000).
Figuur 1: Toepassingsgebieden van de Waterwet, RO- en Natuurwetgeving in de verschillende delen van het kustfundament op de Waddeneilanden.
4.1.2
Veiligheid buitendijks Voor de bescherming van buitendijkse gebieden (buiten de dijkringen) zijn geen wettelijk normen vastgesteld. Buitendijks zijn bewoners en gebruikers zelf verantwoordelijk voor het treffen van gevolgbeperkende maatregelen en dragen zij zelf het risico van waterschade. Daar zorgt het Rijk echter door middel van zandsuppleties, dat het veiligheidsniveau op peil blijft (NWP, 2009). In het Nationaal Waterplan en het Deltaprogramma is aangekondigd dat herijking van het buitendijkse beleid aan de orde kan zijn. Samen hebben de overheden geconcludeerd dat er op dit moment geen aanleiding is om de huidige rollen en verantwoordelijkheden voor buitendijkse waterveiligheid te wijzigen. Uit onderzoek is gebleken dat het risico op slachtoffers beperkt is en dat de huidige regionale invulling van het beleid volstaat en gewenst is. Herziening van het generieke beleid wordt daarom niet nodig geacht. Het Rijk is niet verantwoordelijk voor de veiligheid buitendijks, wel voor het beheer van het hoofdwatersysteem met het oog op de waterveiligheid binnendijks. Verder stelt het Rijk de kaders voor buitendijkse ontwikkeling, gericht op de waterveiligheid binnendijks. De provincies kunnen nader beleid opstellen voor de buitendijkse veiligheid. De gemeenten beoordelen de veiligheidssituatie en de noodzaak van aanvullende maatregelen en de communicatie over waterveiligheid. In geval van een crisissituatie kan opschaling plaatsvinden met het Rijk in een meer bepalende rol.
Risicobeheersing 13 buitendijkse kustplaatsen In januari 2006 is er een Kabinetsbeslissing genomen ten aanzien van de risicobeheersing in buitendijks gebied van kustplaatsen. Er is een ambtelijke werkgroep gestart met het bepalen van het huidige buitendijkse Pagina 20 van 95
beschermingsniveau in de 13 kustplaatsen, waaronder Vlieland en Terschelling. De brief kent als uitgangspunt ‘het handhaven van het huidige beschermingsniveau’ voor de 13 kustplaatsen. In oktober 2010 heeft de ambtelijke werkgroep haar bevindingen en advies uitgebracht aan de Directeur Water van DGW. In een brief van de staatssecretaris van IenM aan het POK Fryslân (12 april 2012) wordt meegedeeld dat op basis van de resultaten en het advies van de werkgroep er in Noord- en ZuidHolland en Zeeland geen extra maatregelen van rijkswege nodig zijn. Voor de Friese eilanden is de conclusie dat Ameland niet aan de orde is, omdat daar geen aaneengesloten bebouwd gebied buitendijks is. Voor Vlieland en Terschelling wordt voorgesteld om de buitendijkse situatie mee te beschouwen in het lopende onderzoek naar de leggers. Deze vraag is niet in de oorspronkelijke opdracht geformuleerd. Het antwoord zal echter wel voortvloeien uit de uiteindelijke onderzoeksresultaten en de besluitvorming hierover tussen betrokken partijen. Bij het Rijk zal in een apart traject (13 kustplaatsen) hierover conclusies worden getrokken3. Voor de besluitvorming in de regio zijn de vraagstukken onlosmakelijk met elkaar verbonden.
4.2
Kustbeleid In deze paragraaf is het vigerende kustveiligheidsbeleid beschreven. De nadruk ligt op het algemene nationale beleid dat door de Rijksoverheid is vastgesteld. Alleen de belangrijkste doelen, uitgangspunten en beperkingen zijn genoemd.
4.2.1
1e, 2e en 3e Kustnota In de 1e Kustnota (1990) is gekozen voor duurzaam handhaven van de veiligheid en duurzaam behoud van de functies en waarden in het duingebied. De strategie (of afgeleid doel) is de kustlijn tenminste te handhaven op de plaats waar die in 1990 lag. Door deze strategie wordt aan een basisvoorwaarde voor bescherming tegen overstroming voldaan. Om tegelijkertijd recht te doen aan het natuurlijk dynamisch karakter van de kust is dit beleid vervat in de term ‘dynamisch handhaven’. De 2e Kustnota (1995) bevestigt het beleid van 1990. Toegevoegd is het doel om het fundament van de kust te onderhouden door middel van zandsuppleties op dieper water. De 3e Kustnota (2000) is geschreven vanuit een langetermijnperspectief, met een tijdshorizon die enkele decennia tot soms eeuwen omvat. Daadwerkelijk combineren van veiligheid met andere functies en gewenste ontwikkelingen in de kustzone vraagt om een integrale benadering, aangeduid met integraal kustzonebeleid. De 3e Kustnota geeft vanuit veiligheid een aanzet daarvoor. In de 3e Kustnota is het beleid voor de kustlijnzorg als volgt verwoord: Het beleid ‘dynamisch handhaven’ wordt voortgezet. Structureel verlies van land aan zee wordt voorkomen door middel van zandsuppleties, zandverliezen op dieper water worden aangevuld. Lokaal kan de basiskustlijn landwaarts worden verlegd, waardoor fluctuaties van de kust mogelijk worden. Voorwaarde is dat er geen zwaarwegende belangen in het geding zijn en verlegging past bij de doelstelling ‘dynamisch handhaven’.
Beleidsbeslissing Buitendijkse bescherming 13 kustplaatsen: “In de zandige kustplaatsen zorgt, anders dan in 2006 gedacht, het reguliere onderhoud van de Basiskustlijn voor behoud van het buitendijks beschermingsniveau in de deze plaatsen. Het rijksbeleid van kustlijnonderhoud biedt kortom de bescherming die ik met het 13 kustplaatsen beleid voor ogen had. In de kustplaatsen waar behoud van het buitendijks beschermingsniveau alleen met harde maatregelen mogelijk is (bijv. aanleg keermuren) en/of die geen deel uitmaken van de zandige kust, zie ik geen rol voor het Rijk. De beoordeling van de buitendijkse situatie ligt bij een gemeente en/of provincie (brief IENM/BSK-2013/8153 van Minister van IenM, 25 maart 2013). 3
Pagina 21 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
-
-
-
-
4.2.2
Bij de uitvoering zal, waar mogelijk, gekozen worden voor suppleties op de onderwateroever. Dynamisch beheer van de duinen is een voorwaarde voor herstel en vergroting van een veerkrachtige kust. De komende jaren wordt het dynamisch beheer van de duinen voortgezet en (waar mogelijk) uitgebreid. Het beleid richt zich op het voortzetten van ‘meegroeien’ en op speelruimte behouden: het voorkomen dat de mogelijkheden voor de landwaartse oplossing worden ingeperkt Om alle opties in de toekomst open te houden wordt in brede, onbebouwde duinen de waterkering zo breed mogelijk gedefinieerd. De landwaartse grens van de waterkering (en dus van de dijkring) kan in voorkomende gevallen landwaarts worden verlegd. Voor eventuele versterking van de waterkering moet een (planologische) ruimtereservering worden gedaan voor tweehonderd jaar zeespiegelstijging. Nieuwe harde kustverdediging is sluitstuk van het beleid; ‘zacht waar het kan, hard waar het moet’
Beleidslijn Kust (2007) De Beleidslijn Kust is de recentste kustbeleidsnota en concretiseert het vigerende kustbeleid uit de 3e Kustnota (2000) en de Nota Ruimte (2006). De Nota Ruimte is inmiddels komen te vervallen en het ruimtelijk beleid van het Rijk is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De juridische uitwerking van dit beleid is vastgelegd in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO). Een belangrijke beleidswijziging van de SVIR is dat de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening langs de kust is overgedragen aan de provincies. De beleidslijn is van toepassing op het kustfundament en de primaire waterkeringen langs de Noordzee die in beheer zijn bij het Rijk. Voor de primaire waterkeringen langs de Waddenzee geldt het afwegingskader uit de PKB Waddenzee. Voor die waterkeringen is de Beleidslijn Kust alleen relevant voor de reservering van ruimte voor de toekomstige versterking van de waterkering, rekening houdend met 200 jaar zeespiegelstijging.
Volgens de Beleidslijn vormt zand het fundament van de Nederlandse kust en is het dynamische zandige kustsysteem is de basis voor de duurzame veiligheid tegen overstroming van het achterland en de drager van alle functies in het gebied. Het Rijk streeft er naar om de zandvoorraden in de kustzone en het dynamische karakter ervan te waarborgen en de morfologische processen binnen het kustsysteem zoveel mogelijk ongemoeid te laten, zodat ook bij verwachte stijging van de zeespiegel de kust zo kan ‘meegroeien met de zeespiegel’. Hiertoe wordt de kust onderhouden met zandsuppleties.
Kustfundament Het kustfundament bestaat uit het geheel van kustzee, strand, zeedijken, dammen en duingebied. De zeewaartse grens bestaat uit de doorgaande –20meter NAP-lijn, aan de landzijde omvat het kustfundament alle duingebieden en de zeekeringen. De landwaartse grens valt bij smalle duinen en dijken samen met de grens van de waterkering inclusief de ruimtereservering voor tweehonderd jaar zeespiegelstijging. Daar waar de duinen breder zijn dan de waterkering hoort het hele duingebied bij het kustfundament. In de praktijk valt de begrenzing dan samen met de grenzen van Natuurbeschermingswetgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en de N2000-gebieden.
De strategie voor waterveiligheid houdt in: het kustfundament op peil houden, het handhaven van de kustlijn en het achterland met primaire waterkeringen beschermen tegen overstroming. Pagina 22 van 95
Bij het beheer van het kustfundament heeft het Rijk gekozen voor een strategie in drie stappen: 1. behoud van zand en ongehinderd transport van zand langs en dwars op de kust; 2. zoveel mogelijk zandige maatregelen als ingrepen noodzakelijk zijn, en; 3. alleen in uiterste geval kan zand met harde constructies worden vastgelegd. Verantwoordelijkheden in het kustfundament
De Beleidslijn verheldert rollen en verantwoordelijkheden van verschillende overheden in het kustfundament en geeft uitleg van het belang van waterveiligheid in de kust en van de toetsing van voorgenomen ingrepen aan dat belang. Het kader is bindend voor het Rijk en biedt een handreiking voor andere overheden. Naast Rijkswaterstaat als waterstaatkundig beheerder van de waterstaatswerken Noordzee, Waddenzee en (een deel van de) Waterkeringen vanuit waterveiligheid, hebben ook gemeenten, provincies en waterschappen op grond van wet- en regelgeving verantwoordelijkheden in dit beheergebied, bv. op het terrein van veiligheid, ruimtelijke ordening en natuur. De waterstaatswetgeving (thans Waterwet, inclusief het Waterbesluit en de Waterregeling) geldt alleen in die zone die relevant is voor het beheer van het waterstaatswerk Noordzee en de primaire waterkeringen met het oog op de waterveiligheid. Bij brede duingebieden zijn de duinen doorgaans veel breder dan de zone die relevant is voor het directe belang van de waterkering (zie figuur 2). In die brede duingebieden is sprake van een lichtere toetsing aan waterstaatswetgeving naarmate de activiteit verder van de waterkeringszone plaatsvindt. Buiten de zones van de primaire waterkering is die toetsing zelfs niet meer relevant. Dat geldt ook voor bebouwd gebied in die zone. De exacte begrenzing en het bijbehorende regime zijn opgenomen in de leggers van de keringbeheerders.
Figuur 2: Zones in het kustfundament en toepassing van waterstaats- en natuurwetgeving.
In het spoor van de waterveiligheid hebben zowel de minister van Verkeer en Waterstaat (tegenwoordig IenM) als de zeewaterkeringbeherende waterschappen een rol. De minister is verantwoordelijk voor het beheer van het waterstaatswerk Noordzee (van 20m -NAP tot de duinvoet) en de Waddenzee. Rijkswaterstaat (de minister) of de waterschappen voor het beheer van de primaire waterkering. Pagina 23 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Voorgenomen activiteiten worden getoetst op mogelijke nadelige effecten op het waterstaatswerk Noordzee en de primaire waterkering en het veilige en doelmatige gebruik daarvan. Daarbij wordt gelet op de instandhouding van het zandige kustfundament, als waarborg voor de bescherming tegen overstromingen van het achterland, en de uitvoering van de taak voor de kustlijnzorg (handhaven kustlijn). Het gaat daarbij niet alleen om lokale afwegingen, maar ook om de vraag hoe een activiteit op korte of lange termijn het zandtransport langs de kust kan beïnvloeden. Voorwaarden vanuit waterveiligheid in de zone waar waterstaatswetgeving geldt: • Er is geen sprake van feitelijke belemmering van het meegroeien met de zeespie-gel, van de kustlijnzorg of van de versterking van het zandige kustfundament. De wijze waarop mogelijke consequenties worden ondervangen, is helder vooraf geregeld; • Er is sprake van een zodanige situering, ontwerp en uitvoering van de ingreep dat voldaan wordt aan ‘zacht waar het kan, hard waar het moet’; • Er is geen sprake van een feitelijke belemmering van het onderhoud, de huidige veiligheid of de toekomstige versterking van de primaire waterkering inclusief de ruimte nodig voor 200 jaar zeespiegelstijging. De wijze waarop mogelijke consequenties worden ondervangen, is helder vooraf geregeld; • Indien de keringbeheerder een waterschap is, dient te worden voldaan aan de eisen van de Keur (en legger).
4.2.3
Deze belangrijke voorwaarden vanuit waterveiligheid gelden alleen in de zone waar de waterstaatswetgeving (Waterwet) geldt en dus niet voor het hele kustfundament (zie ook figuur 1). PKB Derde Nota Waddenzee4 (2007) De planologische kernbeslissing (PKB) Derde Nota Waddenzee bevat de hoofdlijnen van het Rijksbeleid voor de Waddenzee voor de periode 2007-2017. De PKB is gebiedsgericht van karakter en integreert het ruimtelijk relevante Rijksbeleid voor de Waddenzee. De PKB bindt Rijksoverheden en is richtinggevend voor het ruimtelijk beleid van provincies en gemeenten. Het PKB -gebied wordt aan de noordkant begrensd door de buitenteen van de hoogwaterkeringen en havendammen en de havenmondingen aan de Waddenzeezijde van de Waddeneilanden en bij het ontbreken daarvan omvat het mede de kwelders en platen van de Waddenzeekust van de eilanden, alsmede een deel van de zeegaten tussen de eilanden. De Beleidslijn Kust en de PKB Derde Nota Waddenzee overlappen elkaar in het zeewaartse deel van de waterkering. Bij conflicten is het afwegingskader uit de PKB bepalend, dus zwaarder dan de beleidslijn. Het dijkringgebied van Vlieland en de duinen ten noorden hiervan vallen niet onder het PKB -gebied. Wel kan er sprake zijn van externe werking als het gaat om bebouwingshoogte net buiten het PKB -gebied. De hoofddoelstelling van de PKB is een duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open karakter. De PKB stelt allerlei beperkingen en voorwaarden aan bebouwing en activiteiten in het waddengebied. Echter, menselijke ingrepen gericht op de waarborging van de veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het waddengebied zijn in beginsel toegestaan. De PKB voorziet in een toetsing van menselijke ingrepen aan randvoorwaarden gericht op het behoud en instandhouden van habitats en soorten op grond van de Vogel en Habitatrichtlijn.
Met de inwerkingtreding van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) hebben de PKB’s op basis van het overgangsrecht (artikel 9.1.2 lid 1 WRO) de status van structuurvisie gekregen. 4
Pagina 24 van 95
4.2.4
Dynamisch handhaven Het beleid rond dynamisch handhaven vindt zijn oorsprong in de 1e Kustnota uit 1990. Dit beleid heeft tot doel de structurele achteruitgang van de kust te voorkomen en het duingebied te beschermen. De strategie hiervoor is het handhaven van de kustlijn op de plaats waar die in 1990 lag. De kustlijn wordt voornamelijk met behulp van zandsuppleties op zijn plaats gehouden. Daarnaast is afgesproken dat het zandvolume van het kustfundament op peil zal worden gehouden, door middel van zandsuppleties op dieper water. Het beleid ‘dynamisch handhaven’ bevat twee belangrijke doelstellingen: - handhaven van de veiligheid tegen overstroming; - behoud en de ontwikkeling van andere functies en waarden in en van het stranden duingebied. Dit beleid is gecontinueerd in de hierop volgende kustbeleidsnota’s. Ook in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) vormt het behoud van het dynamisch karakter van de kust een belangrijk punt en het beleid maakt tevens onderdeel uit van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het voorkomen of tegengaan van de landwaartse verplaatsing van de kustlijn is met de Waterwet (2009) ook verankerd in wetgeving. Basiskustlijn als methode
Een belangrijk instrument voor de uitvoering van het beleid ‘dynamisch handhaven’ is de basiskustlijn; de kustlijn die conform het beleid gehandhaafd moet worden. De basiskustlijn komt overeen met de ligging van de gemiddelde kustlijn in 1990. De ligging van de jaarlijkse (momentane) kustlijn wordt berekend aan de hand van een volumetrische benadering als maat voor de structurele erosie, de zogenoemde ‘rekenschijf ’. De ligging van de (momentane) kustlijn komt ongeveer overeen met de laagwaterlijn. Indien de (momentane) kustlijn, als gevolg van structurele erosie, landwaarts van de basiskustlijn dreigt te geraken, wordt deze erosie actief gecompenseerd door middel van zandsuppleties. Over de gehele lengte van de basiskustlijn zorgt Rijkswaterstaat met het Kustlijnzorgprogramma voor de handhaving van de BKL en daarmee voor het behoud van het eilandareaal en de bestaande functies in de kustzone. Voor bijna de gehele Nederlandse kust is een BKL bepaald. Er is geen BKL gedefinieerd voor dijken en andere kustverdedigingswerken zonder voorliggend strand, voor gebieden waar geen functies van het achterliggende gebied in het geding zijn bij erosie van de kust en voor gebieden waar natuurwaarden gebaat zijn bij vrije, natuurlijke dynamiek. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de eilandstaarten van Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog. Hier kan de kustlijn door de natuurlijke dynamiek erg fluctueren. Indien hier wel een BKL is vastgesteld, wordt de BKL waar het kan in overleg met betrokken overheden ‘losgelaten’. Op deze manier wordt ingespeeld op de natuurlijke fluctuaties in de kustlijnligging en wordt voorkomen dat er op minder gewenste locaties een suppletie plaatsvindt. Bij de uitvoering zal, waar mogelijk, gekozen worden voor suppleties op de onderwateroever: op het strand waar het moet, onder water waar het kan. De vooroeversuppleties zorgen voor zandtoevoer op de lange termijn, ze veroorzaken minder recreatieve overlast dan strandsuppleties en zijn goedkoper. Vooroeversuppleties zijn echter niet altijd en overal geschikt. Daar waar een acuut erosieprobleem is, waar de strandbreedte en/of -hoogte marginaal is of daar waar voor de kust een diepe geul ligt, zijn suppleties op het strand noodzakelijk. Dynamisch kustbeheer Pagina 25 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Door het beleid van ‘dynamisch handhaven van de kustlijn’ kan bij bredere duinen aan de zeereep een zekere beweeglijkheid worden toegestaan. Afstemming van beheer en onderhoud, gericht op het herstellen van de natuurlijke dynamiek en natuurwaarden in de zeereep en in duingebieden wordt aangeduid met dynamisch kustbeheer. De 3e Kustnota (2000) omschrijft dynamisch beheer van de duinen als een voorwaarde voor herstel en vergroting van een veerkrachtige kust. Een actie uit de 3e Kustnota is dan ook: 'Dynamisch beheer van de duinen verder stimuleren. Het initiatief hiervoor ligt bij terrein- en waterkeringbeheerders.'
Dynamisch kustbeheer Het zodanig beheren van de kust dat natuurlijke processen, al dan niet gestimuleerd, zoveel mogelijk ongestoord kunnen verlopen. Daarbij worden de processen zodanig beheerd dat de veiligheid van het achterliggende gebied gewaarborgd blijft (TAW, 2002).
Tegenwoordig worden de ontwikkeling van strand, onderwateroever en duinen tezamen beschouwd en wordt het beheer gericht op de ontwikkelingen van beide (zie figuur 3). De achterliggende gedachte is dat de ontwikkeling van de duinen, het strand en de onderwateroever gestuurd worden door dezelfde factoren. De belangrijkste factor voor het geheel is de beschikbaarheid van voldoende zand. Deze benadering is mogelijk geworden door de structurele inzet van zandsuppleties.
Figuur 3: Dynamisch kustbeheer: Dwarsdoorsnede van het kustfundament; vanaf de 20m –NAPlijn tot en met de meest landwaartse duinregel (Arcadis, 2011).
Voor de ontwikkeling van de kust is de hoeveelheid zand in het kustfundament in relatie tot de stijgende zeespiegel bepalend. Het handhaven van de kustlijn betekent dat het zandvolume van strand en duinen op peil blijft. Daarmee is letterlijk een stevige basis gelegd voor het behoud van de duinwaterkering. Het dynamisch handhaven, met het uitvoeren van zandsuppleties voor het handhaven van de kustlijn en het afstemmen van het duinbeheer op de lokale situatie, levert een belangrijke bijdrage aan de veiligheid tegen overstromingen. In het niet zo verre verleden, voor de invoering van het beleid van dynamisch handhaven, was het intensieve beheer van de duinen vrijwel overal gelijk. Alle duingebieden die direct (als onderdeel van de primaire waterkering) en indirect (voorliggende aan de waterkering) een onderdeel vormden van de bescherming
Pagina 26 van 95
tegen overstromingen werden zoveel mogelijk ‘vastgehouden’, door het inplanten van helm en het plaatsen van stuifschermen. Om het duinzand voor de waterkering te behouden werden nog ingrijpender maatregelen genomen, zoals het terugschuiven (retireren) van het duinfront. Ondanks deze inspanningen nam het areaal duinen boven NAP + 6 m af in de periode van 1980 tot 1990 (Roelse, 2002). De intensieve beheerpraktijk was gericht op het behoud van de duinen. Andere middelen voor het behoud van de duinen waren slechts beperkt voorhanden. Het uitvoeren van zandsuppleties gebeurde in de periode voor 1990 incidenteel. Het beheer van de duinen varieert momenteel van zeer intensief tot zeer extensief. Intensief beheer van de duinen kan verschillende maatregelen omvatten, zoals het verplaatsen van verstoven zand, het plaatsen van stuifschermen of rietpoten, het planten van helm en de aanleg en onderhoud van afrasteringen. Intensief beheer van de duinen wordt tegenwoordig toegepast op die plaatsen waar de functies (waterkering) en het gebruik (bebouwing, recreatie en toegankelijkheid) van de duinen en het achterliggende gebied alleen door het uitvoeren van de maatregelen kunnen blijven bestaan. Er zijn veel plekken langs de Nederlandse kust waar veranderingen van de duinen geen negatieve gevolgen hebben voor de functies van de gebieden, of waar dynamiek zelfs zeer welkom is vanwege de natuurwaarden die erdoor ontstaan. In deze gebieden varieert het beheer van niets doen tot het stimuleren van de processen waardoor duinen verstuiven en veranderen. Voor deze vorm van beheer, wordt de naam ‘dynamisch kustbeheer’ gebruikt. Het initiatief voor het toepassen van dynamisch kustbeheer wordt in de 3e Kustnota neergelegd bij de waterkering- en terreinbeheerders. Uit de evaluatie van het dynamisch handhaven 1990-2000 (3e Kustnota) blijkt dat dynamisch kustbeheer over het algemeen op pragmatische wijze door beheerders tot stand is gebracht. Bij de daadwerkelijke realisering van dynamisch kustbeheer blijkt vaak onduidelijk wie verantwoordelijk is, wie het initiatief zou moeten nemen wie eventuele kosten moet dragen. Door de onduidelijke rolverdeling blijven kansen voor dynamisch kustbeheer soms liggen. Vaak zijn de ideeën of voorstudies aanwezig, maar ontbreekt het aan een instantie die zich verantwoordelijk voelt om het project te trekken. Daarnaast blijkt het succes van dynamisch kustbeheer af te hangen van het gezamenlijk optrekken van alle betrokkenen en het van het begin af aan werken aan draagvlak (Evaluatie 1990-2000, 3e Kustnota). Zie hoofdstuk 6 voor een nadere uitwerking van het dynamisch kustbeheer op Vlieland. 4.2.5
Leidraad Zandige Kust De Leidraad Zandige Kust (Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen ((TAW), 2002) vormt een uitwerking van wetten en strategische beleidsnota’s en is uitvoeringgericht. Het maken van Technische Leidraden is een verplichting die is opgenomen in de Waterwet. Zij strekken tot aanbeveling voor degenen die met het beheer of toezicht zijn belast. Naast informatie over dimensionering, toetsing, onderhoud en andere technisch-inhoudelijke onderwerpen, gaat de richtlijn ook in op meer integrale vraagstukken en de verschillende belangen die een rol spelen in de zandige kust. Zonering zandige kust
De waterkeringszone is het gebied binnen de beheergrenzen van de waterkeringbeheerder en waartoe de primaire waterkering behoort. De beheerder dient het beheergebied precies te omschrijven en aan te geven welke zones met begrenzingen daarin worden onderscheiden. Deze grenzen definiëren duidelijk waar een waterkeringbelang ligt en waar derhalve beperkingen bestaan voor de aanwezigheid of (verdere) ontwikkeling van andere functies. De waterkeringtechnische zonering komt voort uit duinafslagberekeningen. Pagina 27 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Figuur 4 laat de indeling van het beheergebied in de verschillende zones zien. Er worden veelal drie zones onderscheiden met een verschillend beheerregime: de kernzone, de beschermingszone (zeewaarts en landwaarts) en de buitenbeschermingszone (zeewaarts en landwaarts).
Figuur 4: Zonering waterkeringszone (TAW, 2002).
Met de technische uitgangspunten loopt de kernzone van de duinvoet tot iets verder dan de achterkant van het huidige grensprofiel (het restant duin dat, na de duinafslag bij maatgevende stormvloedomstandigheden, nog minimaal als waterkering aanwezig dient te zijn). Echter, zeewaarts van de duinvoet gelegen belangrijke constructies zoals paalrijen, strandhoofden en duinvoetverdedigingen vallen binnen de kernzone. De beschermingszone zeezijde loopt van de duinvoet tot minimaal het zeewaartse einde van de depositiezone. De buitenbeschermingszone zeezijde loopt van het zeewaartse einde van de depositiezone tot de NAP -20 m lijn. De beschermingszone landzijde loopt van de landwaartse kant van het fungerend grensprofiel tot de landwaartse begrenzing van de ‘technische’ reservestrook. De buitenbeschermingszone landzijde valt samen met de invloedstrook. Voor de precieze invulling van de ligging van de te onderscheiden (deel)zones en stroken kan onderscheid worden gemaakt tussen brede en smalle duinen. Van brede duinen is sprake wanneer landwaarts van de berekende, minimaal benodigde strook, bestaande uit maatgevende afslagzone, grensprofiel en reservestrook gezamenlijk, nog duingebied ligt waarin een (doorgaand) grensprofiel kan worden gesitueerd. In dat geval kan de beheerder er voor kiezen een landwaarts verschoven grensprofiel te hanteren. De gehele strook vanaf de afslagzone tot en met dit landwaarts verschoven grensprofiel is dan de kernzone. Het is niet altijd (meer) nodig dat landwaarts hiervan nog een beschermingszone (reservestrook) en/of een buitenbeschermingszone (invloedstrook) aanwezig is. Bij smalle duinen voldoet het aanwezige duinprofiel van afslagzone en grensprofiel gezamenlijk maar net aan de wettelijke normen. Dit betekent (onder meer) dat het aanwezige zand vastgehouden dient te worden en verstuiving niet kan worden toegestaan. De reservestrook kan niet worden gemist en ligt (grotendeels) buiten het duingebied. Aangetekend wordt dat de beheerder bij het vaststellen van de begrenzing van de zones in het keurgebied veelal zal uitgaan van praktisch hanteerbare en/of in het Pagina 28 van 95
landschap herkenbare grenzen en van (andere) specifieke omstandigheden (zoals de aanwezigheid van strandhoofden of van een zwaarwegend maatschappelijk belang). Vergunningen/ontheffingen zandige kust
In het algemeen geldt, dat binnen de waterkering geen handelingen mogen plaatsvinden die de waterstaatkundige toestand van de waterkering kunnen beïnvloeden (Waterwet, artikel 6.14), tenzij ontheffing door de keringbeheerder is verleend. In de beschermingszone kan meer worden toegestaan dan in de kernzone, en in de buitenbeschermingszone kan weer meer worden toegestaan dan in de beschermingszone. Voor activiteiten of initiatieven in de waterkeringszone moet, wanneer Rijkswaterstaat keringbeheerder is, bij Rijkswaterstaat een vergunningaanvraag of melding gedaan worden in het kader van de Waterwet. Wanneer het waterschap de keringbeheerder is, moet er bij het waterschap een keurontheffing aangevraagd worden. Rijkswaterstaat is beheerder van het Waterstaatswerk Noordzee, het gebied tussen de 20m –NAP lijn en en duinvoet. Voor initiatieven in dit gebied, bijvoorbeeld op het strand, moet bij Rijkswaterstaat een vergunningaanvraag of melding in het kader van de Waterwet gedaan worden. In het geval dat Wetterskip Fryslân keringbeheerder is, waarbij de keringszones conform de technische uitgangspunten doorloopt totaan de 20m –NAP (zeewaartse grens BBZ), moet bij zowel Rijkswaterstaat als het Wetterskip een vergunning/ ontheffing aangevraagd worden. Middels de zogenaamde samenloopregeling, kan dit eventueel beperkt worden tot 1 aanvraag. Aanbevelingen
In de Leidraad wordt aanbevolen om in brede duinen voor zo ver beschikbaar, ten opzichte van de theoretische berekening (inclusief zeespiegelstijging), een zo breed mogelijke strook als waterkering aan te duiden. Deze strook wordt dan bepaald volgens afspraak tussen alle belanghebbende partijen. De integraliteit en multifunctionaliteit van de brede waterkering kan op die manier worden bevorderd. De breedte van de waterkeringszone in het duingebied bepaalt immers in sterke mate de mogelijkheden voor het ontwikkelen van andere functies en daarmee de mate van integratie. Wanneer een smalle waterkeringszone wordt vastgesteld (overigens inclusief een reservestrook), beperkt dat aldaar de mogelijkheden voor andere nietwaterkeringsfuncties. Als in het duingebied geen bestemmingen liggen die conflicteren met de waterkeringsfunctie, kan het gehele duingebied als waterkering worden aangeduid. Zo kan blijvend plaats worden geboden aan volledige natuurlijke dynamiek en dus ook minimaal onderhoud. Wanneer voldoende ruimte voor natuurlijke dynamiek is gegarandeerd, kan de waterkeringbeheerder voor een optimale beheersbaarheid, de breedte van de waterkering beperken. Deze benadering vraagt ruimte. Ruimte voor robuuste en dynamische duinen. Het is zeer wenselijk dat waterkeringbeheerders over deze ruimte zeggenschap hebben en deze ruimte voor brede waterkeringen in beheer nemen (Min V&W et al., 1999 en Min V&W, 2000 in TAW, 2002). 4.2.6
Integraal beleid De hoofdlijnen van het kustveiligheidsbeleid komen ook terug in de meer integrale beleidsnota’s als het Nationaal Waterplan en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Hieronder worden de belangrijkste punten deze nota’s kort weergegeven. Het Nationaal Waterplan 2009-2015 (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid tot 2015. Het NWP beschrijft welke maatregelen genomen moeten worden om Nederland ook in de toekomst veilig en leefbaar te houden en om de (economische) kansen die Pagina 29 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
water biedt te benutten. Ook het beleid ten aanzien van de buitendijkse veiligheid komt wordt in het plan beschreven (zie §4.1 van dit rapport). Uitgangspunt is dat de bescherming van Nederland tegen overstroming vanuit zee blijvend gewaarborgd wordt. Het beproefde adagium voor de kustverdediging ‘zacht waar het kan, hard waar het moet’ blijft daarbij gelden. Er wordt gekozen voor; - voortzetting huidige beleid (buitendijks bouwen, kustlijnzorg, Beleidslijn Kust), voortzetting zandsuppleties; meegroeien van de hoogte van het kustfundament met de zeespiegelstijging. Het kabinet kiest vooralsnog voor het volgen van de zeespiegelstijging en niet voor het “vooruitwerken” op basis van een plausibele bovengrens voor 2100. integrale gebiedsontwikkeling, voor een evenwichtige ontwikkeling van natuur en economie. Het kabinet gaat tevens nieuwe concepten voor waterveiligheid verkennen. Het gaat hierbij zowel om het robuuster versterken van waterkeringen, de Deltadijken, als ook om het innovatief combineren met andere functies. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) geeft een integraal kader voor ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's, waaronder de Nota Ruimte (2006). De Structuurvisie bevat 13 nationale belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is. Nationaal belang 9 luidt:”ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling”. Het Rijk is verantwoordelijk voor het integrale beheer van het hoofdwatersysteem en, samen met de waterschappen, verantwoordelijk voor de bescherming van Nederland tegen overstromingen. Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Naast preventie als primaire pijler bij de bescherming tegen overstromingen, is het waterveiligheidsbeleid ook gericht op het beperken van de gevolgen van een overstroming door keuzes in de ruimtelijke planning en het op orde krijgen en houden van de rampenbeheersing (meerlaagse veiligheid). Het Rijk beschermt de primaire waterkeringen die in beheer zijn bij het Rijk evenals het kustfundament. Ook stelt het Rijk de normen voor de primaire waterkeringen, ook die in beheer bij waterschappen. In het Deltaprogramma worden de opgaven voor de primaire keringen voor de korte en lange termijn inzichtelijk gemaakt. Het beleid om de hoogte van het kustfundament te laten meegroeien met de zeespiegelstijging door zand toe te voegen wordt doorgezet. Daarbij wordt zo veel mogelijk gebruikgemaakt van de natuurlijke dynamiek van het zandige systeem van de kust. Om dit systeem integraal te kunnen beheren, wordt het kustfundament ruimtelijk beschermd met een ‘ja-mits, nee-tenzij’-regime (conform Nationaal Waterplan). De ruimtelijke ordening wordt meer over gelaten aan provincies en gemeenten. De Structuurvisie bedeelt de provincie een sterke positie toe in het domein van de ruimtelijke ontwikkeling en de fysieke omgeving (‘omgevingsbeleid’). Zij voeren, rekening houdend met de rijksdoelstellingen, de regie over de integratie en afweging van ruimtelijke opgaven van (boven)regionaal belang.
Pagina 30 van 95
4.2.7
Deltaprogramma In het nationale Deltaprogramma werken de gezamenlijke overheden aan een totaalpakket van water- en ruimtelijke oplossingen om Nederland vanaf 2015 ook voor de volgende generaties te beschermen tegen hoogwater en te zorgen voor voldoende zoet water. De plannen, maatregelen en voorzieningen die hiervoor nodig zijn, worden uitgewerkt in het Deltaprogramma en gerapporteerd aan de minister. Het Deltaprogramma is feitelijk geen beleid(skader), maar een programma dat adviseert aan de minister van IenM. Binnen het Deltaprogramma wordt gewerkt met negen deelprogramma’s, waaronder het deelprogramma Kust en het deelprogramma Waddengebied. Deelprogramma Waddengebied
De waddenkant van de Waddeneilanden valt onder dit deelprogramma. Het programma heeft de ambitie een duurzame waterveiligheid te garanderen en tegelijkertijd kansen te creëren voor robuuste en veerkrachtige natuur en voor duurzaam menselijk gebruik. Om dit te kunnen realiseren, zoekt dit deelprogramma naar multifunctionele oplossingen voor de toekomst. Het is daarbij de insteek om waterveiligheid te integreren met de functies natuur, recreatie en met duurzame economische activiteiten. Binnen het deelprogramma wordt o.m. onderzoek gedaan naar mogelijkheden voor zandsuppleties aan de Waddenkant van de eilanden en naar de houdbaarheid van bestaande strategieën om de waterveiligheid te garanderen. De vraag is of er alternatieve strategieën zijn om de waterveiligheid in het Waddengebied op lange termijn te kunnen garanderen. Nieuwe strategieën maken bij voorkeur meer gebruik van natuurlijke processen en de dynamiek van het systeem, keringen waarin natuur een waterkerende functie kan vervullen, andere innovatieve (multifunctionele) dijkconcepten of keringen en het vermogen van het Waddensysteem om mee te groeien met de zeespiegel. Deelprogramma Kust
Het Deltaprogramma Kust richt zich op de gehele Noordzeekust; zeedijken, duinen, strand en zeewaarts tot de 20 meter dieptelijn. Hier hoort ook de zone bij waar bouwbeperkingen gelden in verband met ruimte voor toekomstige kustversterking. Binnen het deelprogramma wordt onderzocht hoe ruimtelijke ontwikkeling samen kan gaan met een duurzame lange-termijn veiligheidsstrategie voor de kust. Naast een veilige kust, streeft het Deltaprogramma Kust naar een kust waar ook ruimte is voor bedrijvigheid, recreatie en werken en leven. Uitgangspunten bij de kustversterking zijn het handhaven van de kust en het meegroeien van het kustfundament met de stijging van de zeespiegel. Dit gebeurt door middel van zandsuppleties. De voorlopige conclusie in het Deltaprogramma 2013 luidt dat de veiligheid langs de kust de komende decennia grotendeels op niveau te houden is met zandsuppleties en dat zeespiegelstijging en bodemdaling op zijn vroegst rond 2050 tot grotere opgaven voor waterveiligheid zouden kunnen leiden bij zeeweringen. De omvang van de suppleties moet dan wel voldoende zijn om met de gemeten zeespiegelstijging, het kustfundament op orde te houden. Door meer meekoppeling met het reguliere kustbeheer en -onderhoud kunnen ook kansen voor andere ruimtelijke ontwikkelingen ontstaan. Binnen het programma wordt gekeken naar innovatieve en efficiënte manieren om zand te suppleren. 4.3
Resumé Het Rijksbeleid is gericht op het waarborgen van het dynamische karakter en morfologische processen binnen het kustsysteem, zodat ook bij verwachte stijging van de zeespiegel de kust kan ‘meegroeien met de zeespiegel’. Hiertoe wordt het kustfundament op peil gehouden en wordt de basiskustlijn bij structurele
Pagina 31 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
overschrijding met zandsuppleties gehandhaafd. Tevens moeten de mogelijkheden voor dynamisch kustbeheer optimaal worden benut. Het héle kustfundament (onderwateroever, strand, duinen en primaire kering) levert een belangrijke bijdrage aan het behoud van de binnendijkse kustveiligheid en de kustveiligheid op de langere termijn. Zo hebben ontwikkelingen in de onderwatermorfologie en de duindynamiek een directe relatie met de kustveiligheid. Een beleidsuitgangspunt is dat in onbebouwde duinen de waterkering zo breed mogelijk gedefinieerd wordt en dat de landwaartse grens van de waterkering in zonodig landwaarts kan worden verlegd (3e Kustnota, 2000). Daarom moet voorkomen worden dat landwaartse oplossingen voor het meegroeien met de zeespiegel worden ingeperkt. Ook de Leidraad Zandige Kust (TAW, 2002) onderschrijft dit uitgangspunt met de aanbeveling om een zo breed mogelijke strook als waterkering aan te duiden, zodat de integraliteit en multifunctionaliteit van de brede waterkering kan worden bevorderd. Een smalle waterkeringszone kan beperkend zijn voor de mogelijkheden voor andere niet-waterkeringsfuncties. Als in het duingebied geen bestemmingen liggen die conflicteren met de waterkeringsfunctie, kan het gehele duingebied als waterkering (kernzone) worden aangeduid. Heldere bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn van belang voor een goed kustbeheer. Met het definiëren van een brede keringszone, waarbij de kernzone loopt van de duinvoet tot de binnenzijde van het grensprofiel (dijkring), krijgt de keringbeheerder zeggenschap over een belangrijk deel van het kustfundament. De keringbeheerder kan dan voor dit gebied uitvoering geven aan het lange-termijn kustveiligheidsbeleid en (mede) regie voeren op dynamische kusten duinbeheer. Tevens kan de keringbeheerder vanuit veiligheidsoptiek ongewenste ontwikkelingen juridisch weren. De Friese Waddeneilanden kennen momenteel een smal gedefinieerde waterkering door het binnenduin. Dit is overigens alleen voor Schiermonnikoog en Ameland in een legger vastgelegd. Met deze constructie valt een groot deel van het kustfundament niet onder de beschermende werking van de Waterwet (zie figuur 1) en heeft de keringbeheerder in het gebied tussen strand en aangewezen waterkering geen wettelijke bevoegdheden of beheertaken. Dit strookt niet met een belangrijke doelstelling van het kustbeleid en geeft een zwakke juridische basis voor het goed (doelmatig) uitvoeren van dynamisch kustbeheer, terwijl deze een belangrijke bijdrage kan leveren aan de vergroting van de kustveiligheid.
Pagina 32 van 95
5
Morfologische ontwikkelingen van de kust
Bij het beheer van de kust speelt de natuurlijke, morfologische dynamiek een belangrijke rol. Kennis over de ontwikkelingen uit verleden, heden en toekomst bieden belangrijke inzichten voor toekomstige beheerkeuzes. Zo moet bij het ontwerp van een waterkering 50 jaar vooruit gekeken worden en bij de bepaling van de reserveringszone zelfs 200 jaar. Op een termijn van honderden jaren vormen het zeegat, buitendelta’s, eilandkusten en de getijdebekkens van de Waddenzee samen één morfologisch, sedimentdelend systeem. De lange-termijn kustontwikkeling op deze termijn wordt vooral bepaald door de stijging van de zeespiegel. In de Waddenzee wordt de stijgende zeespiegel bijgehouden doordat op de wadplaten en in de geulen zand en slib wordt afgezet. Het zand dat hiervoor nodig is, komt van de Noord-Hollandse kust, de eilandkusten en de tussen de eilanden gelegen ebdelta’s. Hierdoor verplaatsten de Noordzeekusten van de eilanden zich (over het algemeen) langzaam landwaarts. De kust van Vlieland is al lang geleden flink landwaarts geschreden. Er is overigens geen aanwijsbare reden waarom juist bij Vlieland deze achteruitgang zo groot is geweest, terwijl op Terschelling de kustachteruitgang in dezelfde periode veel minder uitgesproken was. In dit hoofdstuk worden de morfologische ontwikkelingen beschreven die op de korte en middellange termijn van invloed zijn op de kustontwikkeling van Vlieland, evenals de manier waarop er in het kustbeheer mee omgegaan wordt. In het kader van de verkenning is er een morfologische analyse uitgevoerd naar de ontwikkelingen van het Zeegat van het Vlie en de noordoostkust van Vlieland. De resultaten hiervan worden in dit hoofdstuk eveneens toegelicht. 5.1
Morfologische ontwikkelingen oostzijde Vlieland Op de middellange termijn (tientallen tot honderden jaren) zijn de morfologische ontwikkelingen van de zeegaten en hun buitendelta’s bepalend voor de dynamiek van de aangrenzende kustlijn. Zo wordt de westkust van Vlieland beïnvloed door de ontwikkelingen van het Eijerlandse Gat. Omdat op de westpunt van Vlieland alle ruimte wordt geboden aan verandering en dynamiek, worden deze ontwikkelingen hier verder niet besproken. De morfologische ontwikkelingen langs de oostkust van Vlieland staan onder invloed van de ontwikkelingen van het Zeegat en de buitendelta van het Vlie. Deze ontwikkelingen worden hieronder beschreven. De geulen en ondieptes aan de westzijde van het zeegat van het Vlie (figuur 5) zijn bepalend voor de dynamiek van de oostkust van Vlieland, ruwweg vanaf km 47. Ter hoogte van die strandpaal loopt een naamloos geultje (vloedschaar) naar de eilandkust toe. De geul Zuiderstortemelk ligt iets verder oostwaarts en omdat deze geul dieper is en dichter bij de kust ligt, is de invloed ervan op de kust groter. De Zuiderstortemelk loopt door in de geul die om de oostkop van Vlieland loopt en die aan de zuidoostzijde van het eiland de Vliesloot wordt.
Pagina 33 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Figuur 5: Zeegat en buitendelta van het Vlie (opname 2004), met de belangrijkste geulen en banken.
5.1.1
Historische ontwikkelingen In figuur 6 zijn twee historische kaarten weergegeven van het Zeegat van het Vlie, waarbij duidelijk is dat de oostkop van Vlieland en de ligging van de geulen vergelijkbaar is. In 1585 en 1623 heette de geul aan de noordzijde nog de Stortemelk en lag aan de zuidzijde de ‘Sloot’. Er is in de daaropvolgende eeuwen wel sprake geweest van dynamiek, waarbij de oorspronkelijke Stortemelk iets met de klok mee is gemigreerd en de Zuiderstortemelk die positie heeft overgenomen.
Figuur 6: Twee nagetekende historische kaarten uit een Nota van 1935: “Over de veranderingen in het Zeegat van het Vlie en der aangrenzende Waddeneilanden Vlieland en Terschelling” (Rijkswaterstaat, 1935).
In vergelijking met de veranderingen die in de rest van het Zeegat en bij de kust van Terschelling hebben plaats gevonden is er sprake van een relatief stabiele Pagina 34 van 95
situatie. De geulen zelf veranderen nog wel degelijk, met gevolgen voor de erosie en het beheer van de kust. Zo is de aanwezigheid van de Zuiderstortemelk en de Vliesloot een belangrijk gegeven voor de dynamiek op de korte tijdschaal (zie §5.2). Kusterosie speelt al lange tijd een rol bij de ontwikkeling van Vlieland. In de loop van de tijd zijn vele ingrepen uitgevoerd. Om de bewoonde kern van het eiland te beschermen is er al in 1825 een dijkring aangelegd. Met verhogingen in 1932 en 1958 is deze stapsgewijs naar deltahoogte gebracht. Langs de Noordzeekust van het eiland zijn talloze beschermingsconstructies aangebracht om de doorgaande erosie tegen te gaan. Initieel werden takkenschermen en helmplanten aangebracht om de duinen te handhaven. Nadat vanaf halverwege de negentiende eeuw een groot deel van het eiland werd vastgelegd met strandhoofden werd ook aan de noordoostzijde van het eiland in de jaren 1916-1923 begonnen met het aanleggen van stenen strandhoofden. Met uitzondering van Vliehors wordt tegenwoordig de gehele zeewaartse zijde van het eiland beschermd met strandhoofden. Sinds 1990 wordt er ook hier volgens het principe van ‘dynamisch handhaven’ gewerkt. Met behulp van zandsuppleties wordt verdere kusterosie tegengegaan. Tussen 1994 en 2012 is er ca. 5 miljoen aan zand aangebracht langs de kust van Vlieland (zie tabel 1). Het merendeel van dit zand is aangebracht aan de noordoostelijke kant tussen km46 en km50. Tabel 1: Overzicht van uitgevoerde suppleties op Vlieland tussen 1995 en 2009. Type Volume (m3) Locatie (raainummers) Jaar Strandsuppletie 1995 191.000 53.70 - 54.40 Strandsuppletie
1997
250.000
46.72 – 48.44
Strandsuppletie
2001
500.000
48.90 – 50.95
Onderwatersuppletie
2001
1.000.000
46.2 – 48.52
Havenstrandsuppletie
2001
20.000
Havenstrand
Onderwatersuppletie
2005
1.160.000
48.80 – 50.05
Havenstrandsuppletie 2005 20.000 Havenstrand Havenstrandsuppletie 2007/2008 30.000 Havenstrand
5.1.2
Onderwatersuppletie
2009
1.800.000
47.00 – 49.88
Havenstrandsuppletie
2009
20.000
Havenstrand
Recente ontwikkelingen In een quicksan van de morfologische ontwikkelingen op de buitendelta van het Vlie, uitgevoerd door Deltares (2012, zie bijlagen), is de historische ontwikkeling van de buitendelta nader beschreven en een toekomstverwachting gemaakt voor de komende 50 tot 100 jaar. Uit de quickscan blijkt dat de grootste veranderingen aan de buitendelta vlak na de afsluiting van de Zuiderzee hebben plaatsgevonden. Sinds de afsluiting heeft de buitendelta zich landwaarts teruggetrokken. Momenteel erodeert de buitendelta, maar de vorm (patroon van geulen en platen) is over de laatste decennia redelijk stabiel gebleven. Op het noordelijke deel van de buitendelta vindt voornamelijk herverdeling van zand en uitwisseling van zand met de kust van Terschelling plaats. Het zuidelijke gedeelte van de buitendelta wordt juist gedomineerd door geulontwikkelingen. De uitstroom van het Vlie heeft zich meer zuidelijk georienteerd en is verlengd en zowel de Vliestroom als het Stortemelk zijn groter en dieper geworden. Vóór deze geulen wordt het eb-schild zeewaarts en naar het westen opgebouwd. Deze lokale volumetoename is echter kleiner dan de verliezen van de Noorder- en Noordwestergronden richting Terschelling. Hoewel het zandvolume op de zuidelijke buitendelta toeneemt, zien we dit niet terug op de eilandkop van Vlieland. Hier leidt de verdieping van het
Pagina 35 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Stortemelk juist tot erosie en zijn terugkerende zandsuppleties nodig voor de instandhouding van de eilandkop. 5.1.3
Toekomstverwachting De ontwikkelingen op de buitendelta voltrekken zich min of meer lineair. De afname van het sedimentvolume zal op korte-termijn (<10 jaar) de trend blijven volgen. Op langere termijn is de verwachting dat de verliezen zullen afnemen, naarmate het Waddenbekken zich verder vult. De huidige vorm en hoogte zal zich voorlopig op hoofdlijnen handhaven. Het is bekend dat de buitendelta’s van de Waddeneilanden een cycliciteit in plaat-geul ligging vertonen (Sha, 1990). Het gedrag van de buitendelta van het Vlie is de laatste 80 jaar (sinds de afsluiting van de Zuiderzee) echter niet representatief voor het natuurlijke gedrag van het zeegat. Op basis van de huidige kennis is de beste inschatting dat op de middellange termijn (tot 50 jaar) de buitendelta ook geen grootschalige cycliciteit gaat vertonen. Nu het zeegat in een meer natuurlijke dynamiek lijkt te komen, is het mogelijk dat het gedrag van het zeegat (beperkt) gaat veranderen. Op dit moment zijn hiervoor nog geen harde aanwijzingen in de data gevonden, maar een dergelijk gedrag is op lange termijn (50100 jaar) niet uit te sluiten. In de quickscan is tevens berekend of verkleining van de buitendelta op termijn kan leiden tot minder bescherming tegen golfwerking voor de kust van Vlieland en Terschelling. In zijn algemeenheid geldt dat langs de kusten direct achter de buitendelta de golfhoogte afneemt, terwijl langs de aanliggende kusten de golfhoogte iets toeneemt. Langs de kust van Vlieland zijn de effecten echter variabeler en wordt de golfhoogte bepaald door de aanwezigheid van platen of geulen op de buitendelta. Hierdoor zijn er langs de kust gebieden met sterke golfafname (bij plaatvorming) en golftoename (bij geulvorming)5.
5.2
Morfologische ontwikkelingen kustlijn en strand Op de korte termijn (jaren tot een tiental jaren) wordt de dynamiek van de eilandkust bepaald door de interactie met de geulen op de buitendelta’s, de verplaatsing van zandgolven langs de kust en de menselijke ingrepen langs de kust. Van west naar oost worden vier gebieden onderscheiden, waarvan de ontwikkeling op hoofdlijnen vergelijkbaar is (figuur 7).
Deze golfsimulaties zijn een eerste schatting, voor een exacte kwantificering is uitgebreider onderzoek nodig. 5
Pagina 36 van 95
Figuur 7: Schematische indeling van de Noordzeekust van Vlieland in segmenten waarbinnen de kustlijnontwikkeling in grote lijnen vergelijkbaar is.
De kust in het eerste segment kent een cyclische morfologische ontwikkeling van opbouw en afbraak, die zich iedere 60 jaar herhaalt (Bakker, 1968). Deze cyclus hangt waarschijnlijk samen met de aanlanding en afbraak van zandplaten vanaf de buitendelta van het Eijerlandse Gat. Na het verhelen van deze zandplaten aan de Vlielandse kust, bewegen ze met een snelheid van 0,2 tot 0,3km per jaar naar het oosten. Bij de verplaatsing van de zandgolven naar het oosten neemt de invloed ervan op de kust, in termen van de voor- en achteruitgang van het strand, gaandeweg af. Momenteel kent de kustlijn in dit segment een zeewaarts gerichte trend (Kustlijnkaarten 2012). In het tweede segment wordt de ontwikkeling van de kust in sterkte mate bepaald door de dynamiek van de naamloze vloedschaar ten zuiden van de geul Zuiderstortemelk en de drempel tussen deze beide geulen (figuur 5). De ligging en de grootte van deze vloedschaar en drempel veranderen in de loop der jaren als gevolg van de grootschalige veranderingen van de gehele buitendelta. Door deze veranderingen neemt de zandvoorraad onder water toe of af, waardoor de kustlijn zee- of landwaarts verplaatst. In dit segment is de BKL momenteel overschreden en is de trend tussen km 47 en km 49 landwaarts gericht (Kustlijnkaarten 2012). In 2005 en 2009 hebben hier vooroeversuppleties plaatsgevonden, in 2013 een strandsuppletie. In het derde segment ligt de geul Zuiderstortemelk relatief dicht onder de kust. De interactie tussen de geul en de ontwikkeling van strand en duin is directer dan in segment twee. Tussen het strand en de geul is op de onderwateroever ruimte voor de vorming en afbraak van een brekerbank. Naarmate de afstand tussen de geul en het strand naar het westen steeds groter wordt, wordt ook de ruimte voor de dynamiek van banken en troggen groter. De ontwikkelingen van de geul Zuiderstortemelk oefenen gaandeweg steeds meer invloed uit op de kust. Zo is tussen 1965 en 2010 de geulwand van de Zuiderstortemelk landwaarts verplaatst
Pagina 37 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
en heeft er een achteruitgang van de positie van de eerste duinregel plaatsgevonden. De hoogte en het zandvolume van het duin zijn in 2010 wel toegenomen ten opzichte van 1965 (figuur 8). Van de raaien 5165 t/m 5185 zullen bij twee raaien de BKL overschreden raken in 2014. De overschrijdingen blijven beperkt met gemiddeld 14m in het jaar 2018 (Kustlijnkaarten 2012).
Figuur 8: Dwarsdoorsnede uit 1965 en 2012 voor raai 58.89, op basis van de jaarlijkse kustmetingen (JarKus).
In segment vier, op de eilandkop, is de interactie tussen de geulen op de buitendelta en de eilandkust het sterkst. Ter hoogte van km 53.95 heeft de westwaartse verplaatsing van de geul geleid tot een achteruitgang van de duinvoet van meer dan 150 m. Daarbij is ook de hoge eerste duinregel geheel verdwenen. De achteruitgang is tot stilstand gebracht doordat halverwege de jaren ’90 een lange dam op de oostkust van Vlieland werd aangelegd. Na deze stabilisatie van de kust is het zandvolume in het duin en de hoogte van het duin toegenomen. Bij het havenstrand aan de zuidoostzijde vindt nog steeds kusterosie plaats als gevolg van de interactie tussen de geul, de kust en aanwezige strandhoofden met hun bestorting. Gecombineerd met de vooroeversuppletie van 2009 is een kleine suppletie uitgevoerd op het havenstrand (raai 5440 t/m 5460). Door deze suppletie wordt de BKL niet gehaald, maar wordt de bereikbaarheid van het strand gehandhaafd. Het is hier bijna onmogelijk de kustlijn tot zeewaarts van de BKL te herstellen, doordat het strand hier grenst aan een diepe getijdengeul. De situatie lijkt de laatste jaren te stabiliseren (Kustlijnkaarten 2012). De huidige kustlijntrend (situatie 2013) staat weergegeven op onderstaande overzichtskaart.
Pagina 38 van 95
Bron: Kustlijnkaartenboek, 2013.
5.3
Resumé Kusterosie speelt al sinds jaar en dag een rol op Vlieland. Op de noordoostkust en aan de eilandkop vindt structurele erosie plaats en zijn er met regelmaat zandsuppleties nodig om de kustlijn te handhaven. De morfologische ontwikkelingen van de noordoostkust van Vlieland worden vooral bepaald door de geulen en platen op de westkant van de buitendelta van het Vlie. Uit morfologisch onderzoek blijkt dat de grootste veranderingen aan de buitendelta vlak na de afsluiting van de Zuiderzee hebben plaatsgevonden. De buitendelta trekt zich sindsdien landwaarts terug, maar de verwachting is dat de zandverliezen zullen afnemen. De huidige vorm en hoogte van de buitendelta zullen naar verwachting de komende 50 jaar op hoofdlijnen gelijk blijven. De geulen in het zuidwestelijke deel van de buitendelta liggen redelijk stabiel, maar kunnen op korte termijn lokaal wel tot erosie van de kust leiden. Zo initieert de verdieping van de Stortemelk erosie van de eilandkust en oefent ook de Zuiderstortemelk steeds meer invloed uit op de kust. Voor de instandhouding van de basiskustlijn hebben op de noordoostkust reeds enkele suppleties plaatsgevonden en de verwachting is dat de komende 50 jaar een grotere suppletieinspanning nodig is. Een verlegging van de primaire kering naar de zeereep kan leiden tot een verdere vergroting van deze beheerinspanningen. Bij tracés 3 t/m 8, waarbij de kering in de zeereep is gelegen, moet met deze extra suppletieinspanningen rekening worden gehouden.
Pagina 39 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
6
Dynamisch kustbeheer op Vlieland
Het Ministerie van IenM vindt dat oplossingen moeten passen binnen het vigerende kustbeleid. Dit beleid is gericht op het waarborgen van het dynamische karakter en morfologische processen binnen het kustsysteem. De mogelijkheden voor dynamisch kustbeheer dienen optimaal te worden benut om het kustfundament, inclusief de duinen, te kunnen laten meegroeien met de zeespiegelstijging (zie ook §4.2.4). Het beleid ‘dynamisch handhaven’ heeft tot doel de structurele achteruitgang van de kust te voorkomen en het duingebied te beschermen. Hiertoe wordt de basiskustlijn met behulp van zandsuppleties op zijn plaats gehouden. Naast het handhaven van de kustlijn is doel van het beleid dit op een ‘dynamische’ wijze te doen. Wanneer de kustlijn op deze manier in stand wordt gehouden, kan er (afhankelijk van de lokale situatie) ruimte worden geboden aan dynamiek in de zeereep en de duinen. Dit wordt aangeduid met dynamisch kustbeheer. De uitgangspunten van dynamisch kustbeheer kunnen op gespannen voet staan met die tracé-opties waarbij de kering (deels) naar de zeereep wordt verplaatst. Verplaatsing van de waterkering naar de zeereep leidt namelijk tot veiligheidsnormen voor die zeereep, die mogelijkheden voor dynamiek in de zeereep en duinen kunnen beperken. In dit hoofdstuk worden de huidige afspraken omtrent dynamisch kustbeheer op Vlieland beschreven en wordt inzichtelijk gemaakt waar deze afspraken conflicteren met de voorliggende keringtracés. 6.1
Basiskustlijn op Vlieland De provinciale overlegorganen voor de kust (POK’s) hebben de Minister in 1992 geadviseerd over de ligging van de Basiskustlijn (BKL). De Minister heeft in 1993 de BKL vastgesteld in kustvakken waar het advies van de POK’s overgenomen wordt (90% van de kustvakken). Het POK Fryslân heeft ingestemd met de voorstellen tot het loslaten van de BKL op de strandvlaktes aan de uiteinden van de Waddeneilanden. De ligging van de BKL op de Friese Waddeneilanden is sindsdien niet meer aangepast, hoewel eens in de vijf jaar mogelijkheden zijn voor heroverweging. Op Vlieland is de basiskustlijn vastgesteld tussen km40 (Cavalerie schietkamp) tot km54.8 (werkhaven). In het gedeelte km48 tot km50 is de basiskustlijn ter plaatse van het brede strand landwaarts verlegd. De ligging is hier gebaseerd op de ligging van de duinvoet in 1994.
6.2
Beheerafspraken kustzone In 1999 heeft de projectgroep Vlieland van het Provinciaal Overlegorgaan Kust (POK) een advies gegeven over het beheer van de kustzone van km40 (Cavalerie schietkamp) tot km54.8 (werkhaven) (zie bijlagen). Dit advies is door het POK vastgesteld als advies voor het kustbeheer van Rijkswaterstaat. In het advies staan aanbevelingen voor het kustlijnbeheer, zeereepbeheer en natuurbeheer in de duinen. In het advies zijn de mogelijkheden voor de vergroting van de dynamiek verkend, waarbij nadrukkelijk rekening is gehouden met alle belangen in de kustzone, zoals deltaveiligheid, sociale en economische belangen en natuurbelangen. De adviezen zijn overgenomen en opgenomen in het Beheerplan Rijksgronden Vlieland (Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat, 1999). De hieruit voortvloeiende beheerafspraken ten aanzien van de handhaving van de basiskustlijn
Pagina 40 van 95
en het zeereepbeheer zijn hieronder kort beschreven en tevens weergegeven op kaart in figuur 9. Beheerpraktijk Basiskustlijn
Langs de Vliehors, van km 33 tot km 40, is geen BKL vastgesteld en kan de kustlijn vrij bewegen. Ten oosten van de Vliehors wordt de gehele kustlijn van Vlieland tot aan km 54,8 (werkhaven) dynamisch gehandhaafd; bij structurele overschrijding van de BKL wordt ingegrepen door het uitvoeren van suppleties. Tussen de Vliehors en de Ankerplaats wordt bij voorkeur op de onderwateroever of voor de koppen van de strandhoofden gesuppleerd. Het onderhoud aan de strandhoofden is hier beperkt. Ten oosten van de Ankerplaats, van km 49,5 tot km 54,8, liggen de geulen dicht tegen de kust en worden suppleties bij voorkeur uitgevoerd tussen de strandhoofden en op het strand. De strandhoofden worden hier regulier onderhouden. Beheerpraktijk zeereep
In de zeereep langs de Vliehors wordt onbeperkte dynamiek toegestaan, er vindt geen onderhoud plaats. Vanaf de Vliehors tot aan de Ankerplaats wordt in de zeereep veel dynamiek toegestaan. Achter de zeereep is voornamelijk sprake van natuur- en recreatiebelangen. Er vindt geen onderhoud plaats aan de zeereep. Ten oosten van de Ankerplaats is achter de zeereep bebouwing aanwezig. Hierdoor wordt weinig dynamiek aan de zeereep toegestaan en richt het beheer zich hier op het behoud van de zeereep in de huidige omvang.
Figuur 9: Afspraken dynamisch kustbeheer Vlieland, voor kustlijn en zeereep. Locatie
Kustlijn
km 33 – 40
loslaten
Zeereep onbeperkte dynamiek
km 40 – 49,5
dynamisch handhaven
veel dynamiek
km 49,5 – 54,8
dynamisch handhaven
weinig dynamiek
Pagina 41 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Kustlijn: gebied rondom gemiddelde laagwaterljin • dynamisch handhaven: ingrijpen (bij voorkeur m.b.v. suppleties) bij overschrijding basiskustlijn (bkl), niet wanneer overschrijding tijdelijk en over kleine afstand is. • flexibel (dynamischer) handhaven: niet direct ingrijpen bij overschrijding bkl; pas als belangen en waarden (waterkering, recreatie, natuur) dreigen te worden geschaad (in overleg POK). • loslaten: niet ingrijpen (geen bkl vastgesteld, voorwaarde: de eilanden moeten één geheel blijven). Zeereep (buitenste duinenrij) • weinig dynamiek: zeereep ongeveer in huidige omvang in stand houden. • veel dynamiek: extensief onderhoud (in het algemeen: het naar het binnenduin laten doorstuiven van zand, het tegengaan van stuifoverlast bij bebouwing en strandovergangen, en het afvlakken van hoge afslagranden op plekken waar deze een gevaar vormen voor het publiek). • heel veel dynamiek: in principe geen onderhoud en onder bepaalde voorwaarden is een lokale doorbraak (bres met wash-over) mogelijk of bespreekbaar (i.t.t. voorgaande klasse). • onbeperkte dynamiek: geen onderhoud; erosie wordt niet tegengegaan (op natuurlijke uiteinden van de eilanden, vaak geen (doorgaande) zeereep aanwezig).
Deze in POK-verband gemaakte afspraken voor het beheer van de kustzone zijn sterk kwalitatief van aard. Er is behoefte aan een nadere invulling van deze afspraken, waarbij duidelijk moet worden binnen welke randvoorwaarden wordt gehandeld, wie verantwoordelijk is en wanneer ingegrepen wordt. Hierop wordt in H.11 nader ingegaan. 6.3
Evaluatie dynamisch kustbeheer In 2007 heeft er een evaluatie plaatsgevonden van het dynamische kustbeheer op de Friese Waddeneilanden (Arens et al., 2007). Op Vlieland is vooral het kustbeheer ten westen van de Ankerplaats veranderd. Daar is het onderhoud goeddeels gestopt, waarmee de natuurlijke verstuiving in de zeereep wordt gestimuleerd. Het zeereepbeheer is grotendeels uitgevoerd volgens de afspraken die zijn gemaakt in de adviesrapporten over dynamisch kustbeheer. In het westelijk deel van Vlieland (ten westen van paal 49.5) heeft het dynamisch kustbeheer, zoals verwacht, geleid tot de ontwikkeling van nieuwe stuifkuilen. De wind zet het zand, dat uit de stuifkuilen is geblazen, binnen enkele tientallen meters van de stuifkuil weer af. De zeereep heeft hierdoor een natuurlijkere vorm gekregen, met meer variatie. Bijna de hele kustlijn aan de westkant van Vlieland verplaatst zich richting zee. De zandaanvoer vanuit zee is toegenomen en duidelijk is te zien hoe zich op het strand nieuwe duintjes ontwikkelen (embryonale duintjes). Ook waait er steeds meer zand vanaf het strand naar de zeereep. Door het dynamisch zeereepbeheer wordt dit zand niet meer, zoals vroeger, ingevangen in stuifschermen of helmaanplant, maar op een natuurlijke wijze op het strand en tegen de zeereep afgezet. De duinen worden breder en hoger. Tussen paal 49.15 en 50 is er duin afgeslagen, waardoor steilranden zijn ontstaan. Vanuit deze 'kliffen' stuift het zand naar het achterliggende gebied, maar nergens meer dan honderd meter. Op de overgang, bij km 49 is een groot stuifkuilcomplex ontstaan, met de meeste dynamiek van de Vlielandse zeereep, maar ook hier beperkt de overstuiving zich tot de eerste honderd meter. Hoewel de ontwikkeling van stuifplekken en stuifkuilen relatief snel is gegaan, is het een kleinschalig proces. Het heeft geen invloed op de grootschalige kustontwikkeling, zoals een verlaging van de zeereep, doorbraken en het instromen van zeewater in achterliggende valleien. Bij het voortzetten van dynamisch kustbeheer, zal de verstuiving in de zeereep waarschijnlijk toenemen. In de uitbouwende kust zullen zee en wind steeds nieuw zand naar het strand en de Pagina 42 van 95
zeereep blijven aanvoeren. Jonge duinen zullen zich blijven ontwikkelen. Stuifkuilen zullen verder uitgroeien, maar het is niet de verwachting dat deze binnen enkele jaren zo diep uitstuiven dat de zee het achterland kan binnendringen. 6.4
Dynamisch kustbeheer in relatie tot de tracé-opties Tracé-opties waarbij de primaire waterkering wordt verplaatst naar de zeereep, kunnen problemen opleveren voor de doelstellingen voor dynamisch kustbeheer. Immers, het stellen van een veiligheidsnorm aan de zeereep betekent dat er strenge eisen gesteld worden aan de minimale hoogte en breedte van het zandmassief. Het realiseren en onderhouden van dit wettelijk veiligheidsniveau kan ingrepen tot gevolg hebben die strijdig kunnen zijn met het dynamische beheer van de zeereep. Kerfvorming, doorbraken en dynamische overgangen tussen land en zee zullen weinig kans krijgen in een zeereep met een waterkeringsfunctie. Het kan nodig zijn om herstelwerkzaamheden na afslag uit te voeren en er kunnen restricties aan verstuiving gesteld worden. Bij een smalle zeereep zal wellicht regelmatig moeten worden ingegrepen. Bij tracé-opties 3 tot en met 8 wordt een deel van de zandige kering naar de zeereep verplaatst. Alleen voor tracé-optie 8 kunnen er in het meest westelijke deel bezwaren optreden vanuit dynamisch beheeroogpunt. Tracé-opties 3 tot en met 7 leveren minder bezwaren op voor de doelstellingen voor dynamisch kustbeheer, aangezien de afspraak is dat de zeereep hier wordt onderhouden en weinig dynamiek wordt toegestaan. Tracés 3 tot en met 7 zijn daarom, vanuit de doelstellingen voor dynamisch kustbeheer bezien, mogelijke tracé-opties. Overigens zullen bij de definiëring van een brede zandige waterkering, de mogelijkheden voor dynamisch kustbeheer groter kunnen zijn dan bij een smalle kering. Bij een brede, robuustere waterkering kan meer ruimte worden geboden aan dynamische processen. Het doorstuiven van zand over de zeereep draagt bij aan een toename van het volume in de kernzone van de kering, en draagt daarmee bij aan een grotere veerkracht tegen zeespiegelstijging (Arens et al., 2007).
6.5
7
Resumé Tracé-opties waarbij de primaire waterkering wordt verplaatst naar de zeereep, kunnen problemen opleveren voor de doelstellingen voor dynamisch kustbeheer. Het stellen van een veiligheidsnorm aan de zeereep betekent namelijk dat er eisen gesteld worden aan de minimale hoogte en breedte van het zandmassief. Voor tracés 1 en 2 waarbij de kering niet in de zeereep ligt, en de tracés 3 tot en met en 7, waar geen vrije ontwikkeling van de zeereep wordt toegestaan, leveren geen belemmeringen op voor dynamisch kustbeheer. Wanneer gekozen wordt voor de definiëring van een brede (in plaats van de huidige smalle) zandige waterkering in de zeereep, zijn de (toekomstige) mogelijkheden voor dynamisch kustbeheer groter.
Overstromingskansen en –risico’s op Vlieland
Een overweging voor de verlegging van de primaire waterkering is de vergroting van het areaal binnendijks gebied. Dit komt naar voren in de uitgangspunten van de verschillende partijen. Staatssecretaris Huizinga heeft in 2010 toegezegd de buitendijkse gelegen woonwijk op Vlieland binnendijks te brengen. De gemeente Vlieland en de provincie bepleiten echter een nog ruimere ligging van de primaire waterkering, zodat nagenoeg alle recreatieve verblijfsaccommodaties en het bedrijventerrein op Vlieland binnen de dijkring komen te liggen, zodat de bescherming van deze gebieden op de korte en de lange termijn wettelijk Pagina 43 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
gegarandeerd is. Daarbij wil de gemeente ook de ruimte voor toekomstige dorpsuitbreiding ten noordoosten van de huidige dijkring binnen de primaire kering. Omdat het eiland volledig zelfvoorzienend is voor drinkwater en dus volledig afhankelijk van drinkwaterwinning op het eiland zelf, vindt de gemeente de bescherming van de zoetwatervoorraad ook een belangrijk aandachtspunt. Daarnaast vindt de gemeente het van belang dat het aanlandingspunt van de nutsvoorzieningen beschermd is tegen overstromen. De tweedeling binnendijks–buitendijks is bepalend voor de verantwoordelijkheidsverdeling in het beheersen van risico’s, maar weerspiegelt niet de feitelijke verschillen in overstromingsrisico’s. Om inzichtelijk te krijgen wat het effect is van de verschillende tracé-opties op het veiligheidsniveau op Vlieland, wordt in dit hoofdstuk ingegaan op huidige veiligheidssituatie, de overstromingskansen en -risico’s en de veiligheidswinst van de verschillende tracés ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast wordt beschreven in hoeverre de grondwaterwingebieden en het aanlandingspunt van de nutsvoorzieningen beïnvloed worden door een maatgevende hoogwaterstand. 7.1
Huidige situatie - Dijkringgebied 4: Vlieland Met het vaststellen van de dijkring bestaat Vlieland uit een op basis van de wettelijke norm beschermd binnendijks gebied en onbeschermd buitendijks gebied (figuur 10). Het binnendijkse gebied wordt beschermd volgens een wettelijk vastgelegde norm, welke voor Vlieland bestaat uit een overstromingskans van 1/2000 jaar. De tweedeling is bepalend voor de verantwoordelijkheidsverdeling in het beheersen van risico’s, maar weerspiegelt niet de feitelijke verschillen in overstromingsrisico’s. De lokale situatie is bepalend voor de veiligheid tegen overstroming ter plaatse. De buitendijkse, onbeschermde gebieden bestaan voor een deel uit laaggelegen stranden en kwelders, die bij hoogwater overstromen, maar tevens uit grote oppervlakten hoogwatervrij duingebied. Tussen de dreiging aan de zeezijde en de wadzijde is overigens een aanzienlijk verschil: de maatgevende waterstanden en duur van de belasting zijn ongeveer gelijk maar de golfaanval onder maatgevende omstandigheden is aan de zeezijde met golven tot 10m veel groter dan aan de wadzijde (ca. 0,7m). Uit de Derde Landelijke Toetsingsronde (2011) blijkt op Vlieland de zandige primaire waterkering te voldoen aan de huidige wettelijke normen en de harde primaire kering aan de wadkant niet te voldoen aan de huidige wettelijke normen.
Pagina 44 van 95
Figuur 10: Huidige dijkringgebied van Vlieland, zoals vastgelegd in de bijlage bij de Waterwet en weergegeven in de Hydraulische Randvoorwaarden 2006 (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2007).
De primaire waterkering is op de dijkringgebiedenkaart aangegeven met een rode lijn. Daarbij zijn ook de duinen met één rode lijn aangegeven, hoewel een brede strook –dit kan zelfs het hele duingebied zijn- feitelijk meedoet aan de beveiliging tegen overstroming. Ook het strand en de onderwateroever zijn van belang voor het waterkerend vermogen. In de door de beheerder op te stellen legger zal nader moeten worden aangegeven welke delen van de duinen, het strand en de vooroever voor het handhaven van de waterkering van belang zijn. Het definiëren van een keringzone door zandige duinen is maatwerk, waarbij de keringbeheerder op zoek gaat naar voldoende volume zand, met voldoende kerende hoogte om aan de gestelde norm te kunnen voldoen. Buitendijkse bebouwing
Delen van het dorp Oost-Vlieland liggen buitendijks. Het betreft de dorpsuitbreiding uit de jaren ’70 aan de noordoostzijde van het dorp en enkele woningen direct ten oosten van de huidige dijkring langs de kade van de Veerhaven. Daarnaast ligt op Vlieland het meer oostelijk gelegen bedrijventerrein achter de jachthaven buitendijks, evenals enkele verspreid aanwezige, losstaande bebouwing. Dit zijn hoofdzakelijk recreatieverblijven (hotels, campings, recreatiewoningen en appartementen), aan de noordoostzijde van het eiland.
Pagina 45 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
7.2
Overstromingskansen Vlieland
7.2.1
Kans op overstromingen buitendijks - duinzijde De kans op overstromingen in de duinen buiten de dijkring is niet alleen afhankelijk van de lokale hoogte, maar ook van de mate van duinafslag in de eerste duinregel en of door deze duinafslag zeewater binnen kan dringen. Daarnaast liggen in de duinen laaggelegen delen die op natuurlijke wijze tegen overstroming worden beschermd door duinregels. Het beschermingsniveau wordt bepaald door de mate van belasting en sterkte van deze duinregels. Voor de hoge delen van de duinen, hoger dan de maatgevende waterstand, is de kans op overstromingen zelfs kleiner dan 1/2000 jaar. De buitendijkse woonwijk van Vlieland ligt deels in een door duinregels beschermde ingesloten laagte. De permanente recreatiebebouwing in buitendijks gebied staat grotendeels in hoogwatervrij terrein of door stevige duinregels beschermde laagten. Op basis van geavanceerde duinafslagberekeningen (Arcadis, 2012, zie ook H.10) blijkt dat er nu en de komende 50 jaar voldoende zand aanwezig is in het duinmassief om een waterstand die zich voordoet met een kans op 1/2000 jaar te keren. Het gebied dat nu buitendijks ligt heeft de komende 50 jaar ook zonder aanvullende versterkingsmaatregelen dus een beschermingsniveau van 1/2000 jaar. Dit betekent dat de verschillende tracé-opties op het aspect waterveiligheid (overstromingsrisico) niet onderscheidend zijn. Onafhankelijk van hoe de waterkering wordt gedefinieerd, is het beschermingsniveau dus minimaal 1/2000 jaar (Ecorys, 2013).
7.2.2
Kans op overstromingen buitendijks - wadzijde Buitendijks aan de wadzijde van de dijken van Vlieland is de kans op overstromingen afhankelijk van de lokale hoogte en de frequentie waarmee de waterstand die hoogte bereikt. De buitendijkse gebieden die hoger liggen dan 4,14m +NAP hebben een kans op overstromen die kleiner is dan 1/2000 per jaar. De buitendijkse gebieden die lager liggen hebben in het algemeen een kans op overstromen die groter is dan 1/2000 per jaar. Aan de wadzijde is de buitendijkse bebouwing hoofdzakelijk aanwezig op het bedrijventerrein en bij de veerhaven. Deze bebouwing wordt wel beschermd door lokale keringen (keermuren). De keermuur langs het bedrijventerrein Vlieland heeft een beschermingniveau tussen de 1/100 en 1/500 per jaar, de bebouwing bij de veerhaven tussen de 1/25 en 1/100 per jaar. Ter indicatie van de omvang van het gebied dat (zonder beschermende maatregelen) bij sterk verhoogde waterstanden zal overstromen, zijn in figuur 11 verschillende hoogtelijnen weergegeven voor OostVlieland.
Pagina 46 van 95
Figuur 11: Hoogtelijnen en het gebied dat (zonder beschermende maatregelen) bij sterk verhoogde waterstanden zal overstromen rondom Oost-Vlieland (Atlas 13 kustplaatsen, 2009). NB: het industrieterrein heeft een eigen dijk. Weliswaar ligt het laag, maar de kans op overstroming is kleiner dan in de figuur gesuggereerd.
Tabel 2 geeft inzicht in het aantal bebouwingsobjecten aan de wadkant, dat gegeven de hoogteligging in de huidige situatie, overstroomt met verschillende terugkeertijden voor de maatgevende waterstand. De feitelijke veiligheid van de bewoners is overigens niet in het geding, aangezien er op zeer korte afstand hoogwatervrij gebied aanwezig is.
Pagina 47 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Tabel 2: Aantal aan water blootgestelde bebouwingsobjecten bij verschillende terugkeertijden (Ecorys, 2013). Overschrijdingsfrequentie hoogwaterstand
10 jaar
Hoogwaterstand (m +NAP)
3,06
Aantal blootgestelde bebouwingsobjecten
27
42
1000 jaar 100 jaar 4,02 3,59
2000 jaar
49
99
4,14
7.3
Overstromingsrisico’s en vermeden schade De veiligheidswinst kan worden uitgedrukt in de afname van het slachtoffer- en schaderisico ten opzichte van de bestaande situatie. Risico wordt gedefinieerd als het product van het effect en de jaarlijkse kans daarop.
7.3.1
Slachtofferrisico Overstromingsrisico’s kunnen worden onderscheiden in schaderisico’s en slachtofferrisico’s. Het slachtofferrisico op het eiland is relatief laag. In de landelijke slachtofferrisicoanalyse van het Deltaprogramma Veiligheid worden voor Vlieland bij een overstromingsramp minder dan 5 dodelijke slachtoffers verwacht. Dit is vooral te danken aan de goede mogelijkheden om binnen korte tijd en afstand op het eiland een veilige vluchtplaats te vinden gedurende een stormramp. De eilandgemeenschap zal na een stormvloedramp wel in hoge mate op zelfredzaamheid zijn aangewezen. Omdat in het gehele Noorden van het land sprake zal zijn van een crisissituatie kan er niet zondermeer worden teruggevallen op assistentie en middelen uit de wijdere omgeving. Deze situatie vraagt op de eilanden om extra aandacht voor de blootstelling en/of kwetsbaarheid van lokale vitale functies in geval van een stormvloedsituatie. Omdat het slachtofferrisico op het eiland in geval van een dijkdoorbraak aan de wadzijde beperkt zal blijven tot maximaal 5, is er in deze verkenning geen uitgebreide aandacht gegeven aan de slachtofferrisico’s. Slachtofferrisico’s zijn niet als onderscheidend beoordelingsaspect behandeld en het overstromingsrisico-effect is beperkt tot het schaderisico.
7.3.2
Schaderisico Voor de bepaling van het schaderisico is gebruik gemaakt van de landelijk meest gebruikte schademodule van het Hoogwaterinformatiesysteem (HIS). Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in directe schade en indirecte schade. De schaderamingen zijn gebaseerd op algemene principes en relaties tussen waterstanden en schade. Hun betekenis is voor specifieke situaties als Oost-Vlieland dus altijd met onzekerheden omgeven, maar kan wel goed als vergelijkende maatlat dienen. De baten van de verlegging van de keringen schuilen in de schade die voorkomen wordt door het binnendijks brengen van buitendijks gelegen gebieden. De schadebedragen zijn middels een MKBA (Ecorys, 2013) in beeld gebracht. De resultaten worden hieronder kort geschetst, de volledige MKBA is als bijlage toegevoegd. Voor de risico-effecten in het bestaande buitendijkse duingebied zijn geen kwantificeringen gemaakt. Op basis van duinafslagberekeningen voor Vlieland (Arcadis, 2012) blijkt namelijk dat er nu en de komende 50 jaar voldoende zand aanwezig is in de zeereep om een waterstand die zich voordoet met een kans van 1/2000 per jaar of minder te keren. Het gebied dat nu buitendijks ligt heeft in de komende 50 jaar dus een voldoende beschermingsniveau, ongeacht de ligging van de primaire kering. Dit betekent dat de verschillende varianten voor zover het de duinwaterkeringen betreft op dit aspect niet onderscheidend zijn en dat de schaderisico’s bij een verlegging van de kering ook niet zullen afnemen.
Pagina 48 van 95
Bij de kwantificering van de schaderisico’s is de aandacht specifiek uitgegaan naar de effecten op de bebouwing rondom Oost-Vlieland en het bedrijventerrein. Daar concentreert zich het schadepotentieel en zijn de grootste kosten gemoeid met het maken en onderhouden van een primaire kering. In de varianten waarbij een harde kering aan de wadzijde wordt aangelegd, daalt de kans op overstroming tot 1/2000 jaar. Met het binnendijks brengen van de bebouwing bij de veerhaven wordt de vermeden schade (teruggerekend naar de contante waarde van alle toekomstige schadereductie), geschat op M€1,5. Voor het binnendijks brengen van het bedrijventerrein wordt de vermeden schade geschat op M€0,2. De potentiële schade door overstroming, waarbij wordt aangenomen dat alle vastgoed verloren gaat, ligt per gebeurtenis in de orde van M€25 (veerhaven) en M€15 (bedrijventerrein). In de praktijk zal de werkelijke schade lager zijn. Indirecte schade voor de eilandeconomie (bv. reputatieschade en economische schade) is niet meegenomen in de raming. 7.4
Bescherming nutsvoorzieningen/grondwaterbeschermingsgebied Het grondwaterbeschermingsgebied met daarin de grondwaterwinningsgebieden, ligt direct ten westen van het dorp Vlieland in het duingebied rond de Kooisplek (zie figuur 12). Waterbedrijf Vitens pompt hier jaarlijks ca. 190.000 m3 water op een diepte van 15 tot 25 meter uit de zoetwaterbel in de duinen (Vitens.nl). Deze zoetwaterbel wordt gevormd door regenwater dat op het eiland valt. Hoe groter en hoe hoger de duinen zijn, hoe dieper de onderliggende zoetwaterbel is. Op Vlieland is de bel circa 50 meter dik (Grondwaterformules.nl). Tracé 8 is het enige tracé waarbij het grondwaterwingebied volledig binnendijks gebracht wordt.
X
X
Figuur 12: Grondwaterbeschermingsgebied (blauw vlak). De 2 wingebieden voor ondiep zoet grondwater aan de wadzijde, zijn niet langer operationeel (boven). Grondwaterbeschermings- en grondwaterwingebied in detail (onder).
Pagina 49 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
7.4.1
Overstromingsrisico grondwaterbeschermingsgebied Binnendringend zout water kan de zoetwaterbel voor langere tijd onbruikbaar maken voor winning. Om de overstromingsrisico’s in te schatten, is door de Waterdienst met behulp van het Algemeen Hoogtebestand Nederland (AHN) de hoogte van het grondwaterbeschermingsgebied vergeleken met de maatgevende hoogwaterstand (MHW). De MHW treedt op bij een zogenaamde normfrequentie van 1/2000 jaar. Deze waterstand varieert op Vlieland tussen NAP +4,1 m (Waddenzee) en NAP +4,3m (Noordzee). Het grondwaterbeschermingsgebied is volledig gesitueerd in het duingebied en is veelal hooggelegen. Uit het AHN blijkt dat enkele plaatsen lager liggen dan NAP + 4,30m (MHW). Het duinmeer ten zuiden van de Kooisplek is de belangrijkste. Binnendringen van zout water in de laaggelegen delen van het grondwaterbeschermingsgebied is zowel vanaf de Noordzeezijde als vanaf de wadzijde onder MHW-omstandigheden vrijwel uitgesloten. Immers ten noorden en westen wordt het gebied beschermd door een ruim bemeten duingebied. Uit duinafslagberekeningen blijkt dat dit duingebied de maatgevende omstandigheden kan weerstaan en er geen inundatie van die kant zal optreden. Tussen het grondwaterwinningsgebied en de Waddenzee is overal een minimale hoogte aanwezig van NAP 4,30m. Dit maakt dat binnenstromen van zout water naar lager gelegen delen ook vanaf de wadkant niet aan de orde is onder maatgevende omstandigheden. Op basis van deze inschatting kan geconcludeerd worden dat het beschermingsniveau van het grondwaterbeschermingsgebied momenteel overal minimaal gelijk en deels groter is dan het wettelijke dijkringbeschermingsniveau (Memo Waterdienst (2011), Bescherming tegen overstromen van grondwaterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden op Vlieland en Terschelling, zie bijlagen).
7.4.2
Bescherming aanlandingspunt nutsvoorzieningen Het aanlandingspunt voor gas en elektriciteit op Vlieland bevindt zich halverwege het dorp en de Kroonspolders, vrijwel direct aan de Waddenzee (zie figuur 13). Op het terrein staan het gasontvangststation en de trafo/backup-unit voor de aanlanding van elektriciteit. Het terrein ligt op een hoogte van ca. 2m à 3m +NAP. Tussen het terrein en de Waddenzee ligt een smalle zanddijk die in de jaren 50 is aangelegd door Rijkswaterstaat. Deze zanddijk heeft een kruinhoogte variërend tussen 4,2m en 5,5m +NAP. De zanddijk sluit aan beide zijden aan op hooggelegen duinen, waardoor zijdelingse toestroming naar het terrein niet mogelijk is. De zanddijk ligt hoger dan de maatgevende hoogwaterstand die bij een zogenaamde normfrequentie van 1/2000 jaar optreedt (4,1m +NAP). Echter, de dijk is smal en heeft geen steenbekleding en/of een goede grasmat. Hierdoor is het niet zeker of de stabiliteit van de dijk voldoende is om de maatgevende hoogwaterstanden behorend bij een 1/2000 jaar frequentie te weerstaan (Memo Waterdienst (2011), Bescherming tegen overstromen van aanlandingspunt nutsvoorzieningen op Vlieland, zie bijlagen).
Pagina 50 van 95
Figuur 13: Aanlandingspunt nutsvoorzieningen op Vlieland, ingetekend op een hoogtevlak- kenkaart van het Algemeen Hoogtebestand Nederland (AHN).
De bescherming van het aanlandingspunt voor de nutsvoorzieningen gas en elektriciteit is onder maatgevende waterstanden niet gegarandeerd. Dit aanlandingspunt valt echter bij elk van de alternatieve tracés buiten de primaire kering, waardoor het geen rol speelt bij de keuze van één van de voorliggende tracés. 7.5
Toekomstige veiligheidssituatie De toekomstige situatie wordt voor een belangrijk deel bepaald door de zeespiegelstijging, wijzigingen in het stormregime en morfologische ontwikkelingen in de Waddenzee en de ondiepe kustzone. Deze ontwikkelingen zijn niet zeker. Het Deltaprogramma werkt voor de zeespiegelstijging met een aantal scenario’s. De verwachte stijging varieert van 15 - 35 cm in 2050 en 35 – 85 cm in 2100. In deze verkenning gaan we uit van 60cm zeespiegelstijging tot 2100 (30 cm in 2050) conform de leidraad ontwerp keringen. Hoewel het beschermingsniveau van (binnen- en buitendijkse) gebieden de komende 50 jaar in alle varianten (nagenoeg) gelijk is, is het mogelijk dat over 50 jaar wel verschillen in het feitelijke beschermingsniveau tussen de varianten zullen optreden. Door de klimaatverandering en stijgende zeespiegel neemt de overschrijdingskans toe en zullen extra versterkingsmaatregelen nodig zijn om de gebieden die nu een beschermingsniveau van 1/2000 jaar genieten ook in de toekomst deze veiligheid te kunnen garanderen. Echter, deze norm geldt uitsluitend voor het binnendijkse gebied. Een veiligheidsniveau in de buitendijkse gebieden is niet gegarandeerd en kan in de loop van de tijd afnemen. Op dit moment is onduidelijk hoe de overstromingskans voor het buitendijks gelegen gebied zich precies zal ontwikkelen. De kust van het zandige buitendijkse gebied wordt middels kustsuppleties op orde gehouden, verder worden geen specifieke maatregelen getroffen. Een voordeel van varianten waarbij (een deel van) het huidige buitendijks gebied binnendijks wordt, is dat er voor functies in dit gebied zekerheid bestaat over het toekomstige veiligheidsniveau. Voor inwoners en bedrijven in het binnendijkse gebied is duidelijk van welk beschermingsniveau zij mogen uitgaan en welk risico zij lopen. Voor het buitendijkse gebied is deze zekerheid er niet. Deze toename van zekerheid heeft een maatschappelijke waarde. Omdat de achteruitgang in de veiligheid van het Pagina 51 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
buitendijks gebied naar verwachting traag verloopt en het effect ver in de toekomst optreedt, heeft het effect in de beoordeling op dit moment weinig gewicht en is om die reden verder niet gekwantificeerd. Bij een doorgaande zeespiegelstijging worden (in de verre toekomst) de overstromingskansen voor het grondwaterbeschermingsgebied waarschijnlijk ook groter. In principe is het een verantwoordelijkheid van de drinkwaterproducent om daar rekening mee te houden. Een voldoende bescherming kan op termijn worden bereikt middels goede beheerafspraken voor de zeereep en het achterliggende buitendijkse duingebied. Voorzetting van de kustlijnzorg op basis van de huidige jaarlijkse zandsuppletievolumes en de regelmatige toetsing van de primaire waterkeringen hebben tot effect dat de zandige kust en de harde primaire keringen de effecten van de klimaatverandering volgen. De meeste aandacht trekt het behoud van de veiligheid in de buitendijkse bebouwde gebieden rondom Vlieland-Oost. De opgave is deze gebieden aan te passen aan de mogelijke zeespiegelstijging en andere klimaatveranderingseffecten door beschermende en/of adaptatiemaatregelen. 7.6
Resumé Op basis van duinafslagberekeningen voor Vlieland (Arcadis, 2012) blijkt dat het buitendijkse gebied aan de Noordzeezijde de komende 50 jaar ook zonder aanvullende versterkingsmaatregelen een beschermingsniveau heeft van 1/2000 jaar. Dit betekent dat het feitelijke veiligheidsniveau hier de komende 50 jaar minimaal gelijk is aan het binnendijkse veiligheidsniveau. Een verlegging van de kering naar de zeereep zal dus niet leiden tot een vergroting van de feitelijke veiligheid of tot een vermindering van de overstromingsschade. Wel zal een eventuele verlegging juridische garanties geven, ook voor de zeer lange termijn bij mogelijk zwaardere ontwerpcondities. Aan de wadzijde krijgt alleen de bebouwing langs de kade en het bedrijventerrein zonder beschermende maatregelen bij (extreem) hoge waterstanden te maken met wateroverlast. De contante waarde van alle toekomstige schadereductie in OostVlieland door aanleg van een primaire kering wordt geraamd op 1,7 M€. Overigens geldt ook voor de wadzijde dat de feitelijke veiligheid van de bewoners niet in het geding is, aangezien er op zeer korte afstand hoogwatervrij gebied aanwezig is. Doordat het waterwingebied wordt beschermd door een ruim bemeten en hoog gelegen duingebied dat de maatgevende omstandigheden kan weerstaan, wordt ook de feitelijke bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied niet sterk vergroot met een verlegging van de primaire waterkering. Uit bovenstaande is te concluderen dat er puur vanuit veiligheidsoptiek de komende 50 jaar geen urgentie is voor het verleggen van de kering. Het feitelijke buitendijkse beschermingsniveau van 1/2000 jaar is echter niet wettelijk gegarandeerd en door optredende klimaateffecten kunnen mogelijk over 50 jaar wel verschillen in het feitelijke beschermingsniveau tussen de varianten optreden. Omdat de achteruitgang in de veiligheid van het buitendijkse gebied naar verwachting traag verloopt of aan de Noordzeezijde geheel niet optreedt (door de suppleties van het Kustlijnzorgprogramma), heeft het effect in de beoordeling op dit moment weinig gewicht in de kosten/baten-analyse. Het valt aan te bevelen deze buitendijkse gebieden niet binnendijks te brengen met dure maatregelen, maar in de toekomst aan te passen aan de zeespiegelstijging en andere klimaatveranderingseffecten door beschermende ~ en/of adaptatieve maatregelen.
Pagina 52 van 95
8
Natuur
Verschillende betrokken partijen hebben natuurbelangen en -uitgangspunten geformuleerd in relatie tot de toekomstige ligging van de primaire waterkering. De gemeente Vlieland heeft voorkeur voor een kering door de zeereep, om aantasting van natuurwaarden in het “binnenduingebied” tot een minimum te beperken. De overweging hierbij is dat de natuur een langere hersteltijd nodig heeft bij inpassing van de waterkering in het binnenduingebied dan bij inpassing in de zeereep. De provincie Fryslân vindt het belangrijk om zoveel mogelijk natuurgebieden buiten de primaire kering te houden c.q. de primaire kering zo krap mogelijk om bestemmingen zonder natuurfunctie te situeren. Staatsbosbeheer vindt dat met de toekomstige ligging van de primaire kering niet onnodig veel gebieden ‘binnendijks’ moeten komen te liggen. Uitgangspunt van het Rijk is dat voldaan moet worden aan de doelstellingen van Natura 2000 en dat het beheer hier rekening mee dient te houden. In dit hoofdstuk worden de natuureffecten van het verleggen van de kering in beeld gebracht. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het huidige natuurbeheer, de Natura 2000-doelstellingen en de relatie met dynamisch kustbeheer, en de natuureffecten van de verschillende tracés.
8.1
Huidig natuurbeheer op Vlieland Vrijwel de gehele oostelijke helft van het eiland is in eigendom en beheer van Staatsbosbeheer (SBB). De Vliehors, dat het westelijke deel van het eiland beslaat, is in eigendom en beheer van het Rijk. De huidige beheerdoelen, plannen en maatregelen staan beschreven in het beheerplan Rijksgronden Vlieland 2000-2010, opgesteld door Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat, met inbreng van de eilanderbevolking. Naast de beheerafspraken vanuit dynamisch kustbeheer worden hierin de natuur- en landschapsdoelen beschreven. Enkel de beheerdoelstellingen voor de zeereep en de bossen rondom het dorp zijn, gezien de voorliggende tracéopties, relevant. Voor de duinen wordt ingezet op de ontwikkeling van een natuurlijk en dynamisch duinlandschap. Voor de bossen rondom het dorp wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een gemengd bos (loof- en naaldbos). De doelstellingen voor het kustbeheer bestaan uit een combinatie van bescherming van belangen en ruimte voor natuurlijke processen in de zeereep. Ten oosten van de Ankerplaats wordt het kustbeheer gericht op de bescherming van bebouwing, badstrand en haven en wordt de zeereep in zijn huidige omvang gehandhaafd. Hierdoor worden de reeds sterk gestabiliseerde duinen vrijwel niet beïnvloed door het specifieke kustbeheer. De ecologische ontwikkeling wordt hier voornamelijk bepaald door o.m. begrazing, plaggen en maaien. De duinen op de uiterste oostpunt van het eiland worden wel beïnvloed door de dynamische processen, doordat overstuiving hier leidt tot beter ontwikkelde en soortenrijkere Grijze duinen (pers. comm. SBB). Ten westen van de Ankerplaats wordt het onderhoud aan de zeereep gericht op de belangen van natuur en landschap (en daarmee ook het toeristisch belang) en krijgen de natuurlijke processen vrij spel. Steile afslagranden worden, op plekken waar deze een gevaar kunnen vormen voor het publiek, afgevlakt. Het dichtstuiven van strandovergangen wordt voorkomen.
8.2
Toekomstig natuurbeheer – Natura 2000-beheerplan Het hierboven genoemde huidige beheerplan wordt op korte termijn vervangen door het Natura 2000-beheerplan. Dit nieuwe beheerplan is momenteel in voorbereiding. Pagina 53 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Natura 2000 is een overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Alle Natura 2000-gebieden in Nederland liggen binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Een gebied wordt als Natura 2000-gebied aangewezen via een aanwijzingsbesluit. In dit besluit staat welke doelen Nederland nastreeft voor het gebied. In het beheerplan worden de maatregelen beschreven die nodig zijn om de doelen te behalen. Vanwege de bijzondere natuurwaarden zijn grote delen van de Nederlandse kust aangewezen als Natura 2000-gebied. Vlieland is nagenoeg geheel begrensd als Natura 2000-gebied. De aanwijzing en begrenzing staan in drie aanwijzingsbesluiten. Het merendeel van het eiland valt onder het Natura 2000-gebied ‘Duinen van Vlieland’, het grootste deel van de Vliehors ligt in het Natura 2000-gebied ‘Waddenzee’ en de stranden vallen onder de aanwijzing ‘Noordzeekustzone’. Voor Vlieland zijn doelstellingen geformuleerd voor verschillende typen duinen en voor verschillende aan duingebieden verbonden soorten. Voor nadere informatie over de doelstellingen wordt verwezen naar de 3 aanwijzingsbesluiten. De Natura 2000doelstellingen voor de duinen betekenen over het algemeen dat verstuiving wenselijk is. Enerzijds omdat witte duinen en embryonale duinen belangrijk zijn voor onder druk staande soorten als de Strandplevier, anderzijds omdat verstuiving van belang is voor behoud en kwaliteitsverbetering van de Grijze duinen (Stowa, 2010).
Vergunningen Natura 2000-gebieden In Natura 2000-gebieden moet een vergunning worden aangevraagd voor activiteiten die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten. Hierbij kan het ook gaan om activiteiten buiten het Natura 2000-gebied die invloed hebben op het Natura 2000-gebied (externe werking). In de aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000gebieden is vastgelegd om welke habitats en soorten het gaat. Wanneer significante negatieve effecten van een activiteit op het Natura 2000-gebied niet uitgesloten kunnen worden, kan alleen nog vergunning worden verleend na uitvoering van de zg. ADC-toets. De ADC toets houdt in dat het bevoegd gezag alleen een Nb-wet vergunning mag verlenen als er geen alternatieven (A) voor het project zijn, het gaat om dwingende redenen van groot openbaar belang (D) en er compenserende maatregelen (C) worden getroffen. Voor Vlieland zijn Gedeputeerde Staten Fryslân bevoegd gezag voor deze vergunningverlening (Uitvoeringskader vergunningverlening kust, 2012, Natura2000.nl).
8.3
Natuureffecten van de tracé-opties Bij alle voorliggende tracé-opties, met uitzondering van tracé 2, worden aanzienlijke oppervlakten buitendijkse bos- en duingebieden binnendijks gebracht. Naast dat verleggingen leiden tot het binnendijks brengen van natuurgebied, kunnen de verleggingen zelf ook consequenties hebben voor de natuurwaarden. Bijvoorbeeld doordat eventueel aanwezig struweel of bos gekapt moet worden of doordat bij grootschalige aanpassingen de overige vegetatie een lange hersteltijd nodig heeft. De verschillen in natuurwaarden tussen de verschillende tracé-opties zijn met een MKBA (Ecorys, 2013) nader in beeld gebracht. Hierbij is gekeken naar de verandering als gevolg van een verlegging van de primaire waterkering en niet naar de totale natuurwaarde. De effecten op de natuurwaarden zijn globaal ingeschat. Tracé-opties 5, 6 en 8, waarbij op de uiterste oostpunt van het eiland de kering naar de zeereep verlegd wordt, blijken geen impact op de natuurwaarden te Pagina 54 van 95
hebben, zolang het beheer van de zeereep hier ongewijzigd kan blijven, en er geen verdere fixatie en/of ophoging van het voorste duin plaatsvindt (Ecorys, 2013). De huidige aanwezige overstuiving met kalkhoudend zand vanuit de zeereep is namelijk gunstig voor beter ontwikkelde en soortenrijkere Grijze duinen op de oostpunt van het eiland. Alternatief 8 strekt als enige alternatief verder westwaarts van paal 49.52. In het achterliggende gebied zijn goed ontwikkelde schrale en kleurrijke gebufferde duingraslandjes aanwezig, wat waarschijnlijk samenhangt met overpoedering van zand vanuit strand en zeereep. Ten westen van paal 49.52 wordt bij het beheer momenteel ‘veel dynamiek’ toegelaten. Indien uitbreiding van tracé 8 westwaarts leidt tot vermindering van dynamiek (fixatie of ophoging van de zeereep), zal dat leiden tot verminderde doorstuiving. Vanuit natuuroogpunt is dit ongewenst. Bij tracés 3, 4 en 7 wordt de kering naar een deel van de zeereep verlegd, waar reeds sprake is van sterk gestabiliseerde duinen. Hier staan economische en recreatieve belangen voorop en is verdere dynamisering in het duingebied niet aan de orde is. Het langs deze tracés definiëren van een primaire waterkering levert waarschijnlijk geen problemen op voor de natuurwaarden (Natura 2000-doelen). Vanuit oogpunt van natuur en landschap lijkt tracé 2 het minst aantrekkelijk, aangezien bij dit alternatief de grootste ingreep moet plaatsvinden, waarbij bestaand habitat zal worden bedekt en verstoord en zich op de nieuwe situatie moet aanpassen. Deze impact zal echter niet permanent zijn (Ecorys, 2013). 8.4
Resumé Aan de wens om natuurgebieden zoveel als mogelijk buiten de dijkring te houden, komt tracé 2 het meest tegemoet. Dit tracé heeft echter, vanwege de forse ingreep die met deze verlegging gepaard gaan, een grotere negatieve impact op natuur en landschap dan de alternatieven waarbij de kering door de zeereep loopt. Verlegging van de kering naar de zeereep kan echter wel problemen opleveren voor de doelstellingen van dynamisch kustbeheer en Natura 2000. Een kering in de zeereep kan tot beperkingen leiden aan de toegestane dynamiek, aangezien de primaire kering te allen tijde aan een minimale sterkte en hoogte moet voldoen. Dit maakt tracés 5, 6 en 8 vanuit natuuroogpunt bezien, minder wenselijke alternatieven, wanneer dit leidt tot fixatie en/of ophoging van de zeereep. Bij tracés 3, 4 en 7 heeft een verlegging van kering naar de zeereep weinig negatieve gevolgen voor de natuurdoelstellingen, aangezien de zeereep hier in zijn huidige vorm en omvang reeds in stand gehouden wordt en er weinig dynamiek wordt toegestaan. Concluderend kan gesteld worden dat van de voorliggende alternatieven, tracés 3, 4 en 7, vanuit natuuroptiek bezien, de voorkeur hebben.
Pagina 55 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
9
Ruimtelijke ontwikkeling en inpassing
Een verlegging van de primaire waterkering heeft ruimtelijke consequenties. Zo kan een verlegging leiden tot aantasting van waardevolle cultuurhistorische of landschappelijke elementen of conflicteren met bestaande functies ter plaatse. Daarnaast moet er rekening worden gehouden met het bestaande ruimtelijke beleid, bestaande uit randvoorwaarden en uitgangspunten voor ruimtelijke ontwikkeling in de kustzone. Afhankelijk van de gekozen variant kunnen de ontwikkelingsmogelijkheden worden vergroot of kunnen de restricties juist toenemen. In dit hoofdstuk worden de beleidskaders (restricties) voor ruimtelijke ontwikkelingen in het kustfundament, op de primaire keringen, in de reserveringszones en in het buitendijkse gebied kort samengevat. De effecten van de voorliggende tracés op de ruimtelijke kwaliteit, op de ontwikkelingsmogelijkheden en op de bestaande functies worden eveneens inzichtelijk gemaakt.
9.1
Ruimtelijk beleid kustzone
9.1.1
Rijksbeleid De Beleidslijn Kust (2007) beschrijft het rijksbeleid voor het kustfundament en verheldert de rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende overheden in het kustfundament op het terrein van de onder meer de ruimtelijke ordening. Het Rijk zal ruimtelijke plannen hieraan toetsen. In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) verschenen. Deze Structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR heeft de Rijksoverheid de nationale belangen gedefinieerd waarvoor het Rijk verantwoordelijkheid draagt. De SVIR bedeelt de provincie een sterke positie toe in het domein van de ruimtelijke ontwikkeling en de fysieke omgeving (‘omgevingsbeleid’). Zij voeren, rekening houdend met de rijksdoelstellingen, de regie over de integratie en afweging van ruimtelijke opgaven van (boven)regionaal belang. Een aantal van de nationale belangen uit het SVIR wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Voortaan moeten gemeenten en provincies bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met het Barro. Gebeurt dat niet, dan lopen zij het risico van een reactieve aanwijzing van Gedeputeerde Staten of van de Minister. In het Barro wordt een aantal projecten van Rijksbelang genoemd, waaronder de projecten ‘Waddenzee en Waddengebied’ en ‘Kustfundament’. Per project zijn regels opgesteld, waar waaraan bestemmingsplannen en provinciale plannen moeten voldoen. Het Barro biedt aan de provincie Fryslân de mogelijkheid om voor de Friese Waddeneilanden andere regels te stellen voor het bouwen in het kustfundament buiten stedelijk gebied. In de Verordening Romte (2011) van de provincie Fryslân is invulling gegeven aan deze mogelijkheid. Volgens het SVIR (en het Nationaal Waterplan) wordt het kustfundament ruimtelijk beschermd met een ‘ja-mits, nee-tenzij’-regime. Onderstaand kader bevat de relevante artikelen uit het Barro omtrent bouwen op de primaire kering of het kustfundament. Pagina 56 van 95
Barro – Besluit algemene regels ruimtelijke ordening Artikel 2.3.4 (algemene regels ter zake van gronden behorend tot een primaire waterkering met inbegrip van de beschermingszones) 1. Met betrekking tot gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben, of beschermingszones, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor: a. de instandhouding of versterking van het zandige deel van het kustfundament, of b. het onderhoud, de veiligheid of mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering. 2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij tijdelijk van het bestemmingsplan wordt afgeweken kan uitsluitend verleend worden voor zover deze in overeenstemming is met het eerste lid. Artikel 2.3.5 (bouwen in het kustfundament buiten stedelijk gebied) 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden buiten het stedelijk gebied maakt ten opzichte van het daaraan voorafgaande geldende bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing mogelijk. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op: a. bouwwerken ten behoeve van tijdelijke of seizoensgebonden activiteiten; b. herbouw of verbouw van een bestaand bouwwerk waarbij een eenmalige uitbreiding van het grondoppervlak met ten hoogste tien procent is toegestaan, te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit; c. bouwwerken voor het openbaar belang voor zover deze bouwwerken niet buiten de gronden, bedoeld in het eerste lid, tot stand gebracht kunnen worden. Tot deze bouwwerken behoren in elk geval: 1°. bouwwerken voor telecommunicatievoorzieningen, opsporing, winning, opslag en transport van olie, gas en water, transport van elektriciteit en kleinschalige opwekking van elektriciteit door middel van windturbines; 2°. bouwwerken voor het operationeel beheer van natuur of van hulpdiensten; 3°. bouwwerken voor de waterstaatkundige functie van het kustfundament. 3. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover nieuwe bebouwing bijdraagt aan versterking van het zandige deel van het kustfundament. Artikel 2.3.6 (afwijkende regels voor de Friese Waddeneilanden) Bij verordening van de provincie Fryslân kunnen met inachtneming van artikel 2.3.4 en titel 2.5 voor de Friese Waddeneilanden andere regels worden gesteld ter zake van de onderwerpen geregeld in artikel 2.3.5.
9.1.2
Provinciaal beleid Provincies en gemeenten bepalen op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) middels streek- en bestemmingsplannen welke functies waar worden toegestaan. Deze plannen moeten zijn afgestemd op het Rijksbeleid. Het bestemmingsplan is het enige ruimtelijke ordeningsplan dat voor een ieder bindend is. In het Streekplan (2007) is het ruimtelijk beleid van de provincie Fryslân beschreven. Daarnaast heeft de provincie de Verordening Romte (2011) opgesteld, waarin de juridische doorwerking van het Streekplan in de gemeentelijke ruimtelijke plannen geregeld is. Het Streekplan meldt dat voor de Waddeneilanden een nadere uitwerking over het bouwbeleid zal volgen. Uit de tussentijdse evaluatie van het Streekplan (2012) blijkt dat deze uitwerking geen meerwaarde zal bieden en derhalve komt te vervallen. In het Streekplan Fryslân wordt onder meer de door de provincie gewenste ligging van de primaire waterkering met de gewenste ligging van de reserveringszones Pagina 57 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
weergegeven (figuur 14). De planologische ruimtereservering voor 200 jaar zeespiegelstijging komt voort uit het Rijksbeleid (zie §4.2 Derde Kustnota en Beleidslijn Kust). In het Streekplan wordt onderscheid gemaakt tussen ruime en exacte reserveringzones langs de primaire waterkeringen. Voor delen van de Waddeneilanden, waaronder Vlieland, moeten de reserveringszones voor de primaire waterkeringen nog worden bepaald, omdat de ligging van de waterkering nog moet worden vastgelegd in de legger. Aan de waterkeringbeheerders wordt gevraagd om na afstemming met de provincie de exacte reserveringzones in hun leggers op te nemen. Na vaststelling van de leggers worden de exacte reserveringzones in bestemmingsplannen vastgelegd en vervallen de ruime reserveringszones.
Figuur 14: (Gewenste) ligging primaire waterkering en reserveringszones Vlieland (Streekplan Fryslân 2007).
Op de Waddeneilanden maakt de provincie onderscheid tussen enerzijds smalle duinen en dijken en anderzijds brede duinen. Langs de smalle duinen en dijken worden zowel binnen- als buitendijks ruime reserveringzones vastgelegd (respectievelijk 125 m en 200m). Langs de brede duinen wordt dit alleen gedaan waar de primaire kering in de zeereep ligt. Langs de overige delen van de brede duinen worden geen ruime reserveringzones vastgelegd. Deze maatvoering is gekozen om versterking zowel binnen- als buitendijks mogelijk te houden. Een definitieve keuze zal later bij de dijkversterking per vak gemaakt worden (Streekplan Fryslân, 2007). Wanneer de primaire kering in de brede duinen in de zeereep komt te liggen, heeft de provincie vanwege de verwachte zeespiegelstijging een voorkeur voor een binnendijkse versterking van de primaire kering. In de overige gevallen zal er sprake zijn van maatwerk, afhankelijk van huidige bebouwing en huidige natuurwaarden. In 1. 2. 3.
het Streekplan is het bouwbeleid uitgewerkt voor; de reserveringszones buitendijks gebied kustfundament Waddeneilanden 1. Bouwbeleid reserveringszones
Buiten gebieden met aaneengesloten bebouwing is sprake van consoliderend beleid volgens de ‘nee-tenzij’ benadering. GS kunnen ontheffing verlenen voor nieuwe Pagina 58 van 95
bebouwing binnen een reserveringszone, wanneer sprake is van redenen van groot openbaar belang, versterking van de waterkering niet onomkeerbaar wordt belemmerd, en advies is gevraagd aan de keringbeheerder. Binnen de gebieden met aaneengesloten bebouwing geldt een ‘ja-mits’ benadering en wordt nieuwbouw en uitbreiding van bestaande bebouwing toegestaan mits dit geen onomkeerbare belemmering oplevert voor versterking van de waterkering en hierover advies is gevraagd aan de waterkeringbeheerder. 2. Bouwbeleid buitendijkse gebied
Alleen in bijzondere situaties ziet de provincie nog ruimte voor nieuwe buitendijkse ontwikkelingen. Daarbij dient risicobewust te worden gebouwd, rekening gehouden te worden met zeespiegelstijging en is een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing vereist. Bovendien moet (toekomstige) versterking van waterkeringen mogelijk blijven. In verband met veiligheidseisen en natuur- en landschapsdoelstellingen, is permanente strandbebouwing niet toegestaan, m.u.v. de aangewezen locaties voor jaarrond strandpaviljoens. Rijkswaterstaat is overigens het hoogste bevoegd gezag op het strand, vanaf de duinvoet tot 20 –NAP, zie ook §4.2.5. 3. Bouwbeleid Kustfundament Waddeneilanden
In het Barro wordt middels Artikel 2.3.6 de provincie Fryslân de mogelijkheid geboden om voor de Friese Waddeneilanden andere regels te stellen voor het bouwen in het kustfundament buiten stedelijk gebied. In Artikel 9.3.1. van de Verordening Romte is invulling gegeven aan deze mogelijkheid. Volgens dit artikel kunnen vigerende bouwen uitbreidingsmogelijkheden in het kustfundament worden benut tot maximaal 25% uitbreiding en wordt nieuwe recreatieve bebouwing toegestaan wanneer aangetoond kan worden dat dit geen significante belemmeringen oplevert voor de instandhouding of versterking van het kustfundament, ook op de lange termijn. 9.1.3
Bouwbeleid waterkeringszone Voor bouwen in de zeewaterkering geldt een restrictief beleid met bepalingen voor bouw en aanleg van voorzieningen. Uitgangspunt is dat ruimtelijke ontwikkelingen op de waterkering het waterkerend vermogen van de kering niet mogen aantasten. Voor initiatieven of activiteiten in de waterkeringszone (kernzone en beschermingszones) moet een vergunning of ontheffing aangevraagd worden bij de keringbeheerder (zie ook § 4.2.5).
Waterwet Artikel 6.14 “Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van de waterkeringen door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken te maken of te behouden, danwel vaste substanties of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen”
Voorgenomen bouwactiviteiten op de waterkering zullen, in het geval Rijkswaterstaat keringbeheerder is, getoetst worden aan de Waterwet, Waterbesluit en Waterregeling, evenals aan de waterveiligheidsvoorwaarden uit de Beleidslijn Kust (veilig en doelmatig gebruik van waterstaatswerk, zie ook §4.2). In het Barro waarin het ruimtelijk beleid van het Rijk is uitgewerkt (conform de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van bouwen in het kustfundament. In 2014 zal er een aanscherping plaatsvinden ten aanzien van bouwen op waterkeringen, gelegen in het kustfundament. Op grond van de Waterwet dienen Waterschappen een Keur op te stellen met daarin de regels waaraan een
Pagina 59 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
9.2
9.2.1
vergunning voor bouwen in de waterkering dient te voldoen. In geval het Wetterskip keringbeheerder is, zal getoetst worden aan dit Keurbeleid (afgestemd op de Waterwet). Effecten van de tracé-opties Bij de beschrijving van de effecten van de beschouwde tracés worden in de eerste plaats directe effecten op het bestaande ruimtegebruik onderscheiden. Naast de directe effecten kan er sprake zijn van (langere termijn) effecten op de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Dit hoofdstuk beperkt zich tot de effecten voor bebouwing en recreatie/toerisme. De effecten op (de ontwikkelingsmogelijkheden van) natuurwaarden en de drinkwatervoorziening worden apart behandeld in respectievelijk hoofdstuk 8 en 10. Bestaande bebouwing Voor bouwen in de zeewaterkering gelden restrictieve bepalingen. Bij het bestaande tracé van de primaire kering rond het dorp Oost-Vlieland (zowel aan de wadkant als in het duingebied is alleen aan de oostzijde van het dorp sprake van bestaande bebouwing in de keringzone. De belemmeringen zijn nu dus relatief gering. De tracéalternatieven 2 t/m 8 beslaan een groter deel van Vlieland en hebben dus ook een groter potentieel effect. Deze worden in onderstaande tabel 3 per tracéalternatief samengevat. Voor het huidige recreatieve en toeristische gebruik zijn geen effecten van belang te verwachten met uitzondering van lokale effecten bij tracé 2. Tabel 3: Potentiële effecten van de tracé-opties op het bestaande ruimtegebruik. Tracé 2
Een deel van de buitendijkse wijk van het dorp zal in de keringzone komen te liggen en met beperkingen te maken krijgen. Door het bosgebied rond deze wijk zal een zandlichaam met voldoende hoogte en breedte moeten worden aangelegd, dat een gebiedsvreemd element zal vormen. Hoe dit uit kan werken op het gebruik is niet onderzocht.
Tracé 3
Een deel van de buitendijkse wijk van het dorp zal in de keringzone komen te liggen en met beperkingen te maken krijgen evenals het zuidelijke deel van het zomerhuizencomplex.
Tracé 4
In dit alternatief blijft het zomerhuizencomplex geheel buiten de keringzone in de zeereep. Twee hotels komen wel in de keringzone te liggen en krijgen met beperkingen te maken (afhankelijk van detailuitwerking keringtracé)
Tracé 5
Dit alternatief is gelijk aan tracé 4 maar het bestaande jachthavengebouw, dat deel uitmaakt van de bestaande gemeentelijke kering, ligt in de zone waar de primaire harde kering moet worden gerealiseerd en zal dus met de consequenties daarvan te maken krijgen. Hetzelfde geldt voor het aangrenzende deel van de bebouwing van het bedrijventerrein, het Rijkswaterstaat -kantoor en enkele woningen
Tracé 6
Dit alternatief is gelijk aan tracé 5 met uitzondering van de buitendijkse bebouwing bij de veerhaven. Deze komt achter de primaire combikering* te liggen en zal daar onder normale omstandigheden weinig beperkingen van ondervinden. De bebouwing van de buitendijkse woonwijk blijft in dit alternatief geheel buiten de keringzone
Tracé 7
Dit alternatief is qua effecten geheel gelijk aan tracé 5
Tracé 8
Dit alternatief is qua effecten geheel gelijk aan tracé 5
Pagina 60 van 95
* Een permanente kering, die voldoet aan de bestaande dijkringnorm (1:2000) is moeilijk inpasbaar en schadelijk voor het historische dorpsgezicht. De aanleg van een primaire kering als combi-kering6 (zie §10.2) maakt de impact op bestaande bebouwing en ruimtegebruik zo gering mogelijk. 9.2.2
Ontwikkelingsmogelijkheden bebouwing Vooropgesteld moet worden dat de restrictieve effecten van de waterkering beperkt zullen zijn omdat ze aanvullend zijn op al bestaande restricties vanuit het ruimtelijke ordening- en natuurbeleid. Bij de verschillende tracés worden buitendijkse gebieden binnendijks gebracht. Voor de lange termijn zijn deze gebieden daardoor verzekerd van een wettelijk verankerd beschermingsniveau. Deze garantie kan van belang zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van deze gebieden. Deze garantie kan overigens gepaard gaan met de verplichting tot betalen van meer waterschapslasten7 dan nu het geval is, omdat de deels onbelaste buitendijkse ligging vervalt. De aanwezigheid van een primaire kering voor de buitendijkse bebouwing bij de veerhaven zal ook randvoorwaarden stellen aan de ruimtelijke ontwikkelingen aan de wadzijde. De belangen van de waterkering zullen daar altijd verzekerd moeten zijn. Indien gekozen wordt voor een brede waterkeringzone in het duingebied op de oostpunt van het eiland dan vallen deze delen van het duingebied in de kernzone van de waterkering, en worden daardoor onderworpen aan beperkingen m.b.t. grondgebruik en bebouwing. Deze beperkingen zullen echter weinig toevoegen aan de beperkingen op basis van het bestaande RO- en natuurbeleid. Bij een keuze voor een van de alternatieven 2 t/m 8 zal de bestaande kering aan de noordzijde van de dorpskern komen te vervallen en staat deze ontwikkeling van dit gebied voor wonen of andere functies niet meer in de weg. Als woongebied biedt deze zone ruimte voor tientallen woningen. Indien gekozen wordt voor een brede waterkeringszone in het duingebied, vallen grote delen van het duingebied in de kernzone van de waterkering, en kunnen daardoor worden onderworpen aan strengere randvoorwaarden m.b.t. grondgebruik en bebouwing.
Combikering bestaande uit een betonnen onderbouw en een doorzichtige opbouw, waardoor sprake is van een gering ruimtebeslag en onbelemmerd uitzicht. 7 Buitendijks gebied kent een vermindering van de waterschapslasten van 75%. 6
Pagina 61 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Zeereep van Vlieland met zomerhuisjesterrein en Hotel Seeduyn (foto RWS-NN, 10-12-2013)
9.2.3
Recreatie/toerisme Op basis van de beschikbare inzichten zijn de verschillende tracés niet onderscheidend op het gebied van recreatie en toerisme. Uitvoering van de versterkingsmaatregelen in de verschillende varianten heeft geen directe gevolgen voor de ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve sector, met uitzondering wellicht van de aanleg van de harde keringen aan de Waddenzeezijde. Op dit moment zijn in het duingebied de ontwikkelingsmogelijkheden al beperkt, vooral door Natura2000 (zie §8.1). Een primaire waterkering zal weinig nieuwe belemmeringen opwerpen.
9.3
Resumé Van alle alternatieven levert tracé 4 de geringste nieuwe beperkingen op voor de bestaande bebouwing: alleen een deel van de buitendijkse woonwijk en de hotels aan de noordzijde krijgen daarmee te maken. Bij dit alles moet steeds bedacht worden dat de beperkingen van de aanwezigheid van een primaire kering op de meeste locaties relatief weinig zullen toevoegen aan de bestaande beperkingen vanuit RO- en natuurbeleid. Voor zover het binnendijks brengen van bestaande bebouwing de ontwikkelingsmogelijkheden daarvan vergroot, scoren de alternatieven 5 t/m 8, en met name tracé 6, het meest positief. Bij de keuze voor een brede waterkering in de duinen, zullen delen van het duingebied in de kernzone van de kering vallen. De bouwrestricties voor de waterkeringszone zullen dan voor deze delen van het eiland (en mogelijk dus voor meer huisjeseigenaren) gaan gelden. In dit geval zal ook de beheerlast bij de keringbeheerder op het vlak van vergunningverlening en handhaving kunnen toenemen. Aangezien er vanuit het huidige beleid al sterke beperkingen gelden op het bouwbeleid in het kustfundament zal verlegging of verbreding van de keringzone in de praktijk waarschijnlijk weinig extra beperkingen opleveren.
Pagina 62 van 95
10
Investering- en beheerkosten van de tracé-alternatieven
Een goed inzicht in de kosten van de verschillende keringtracés is essentieel bij de uiteindelijke keuze voor een tracé. De onderzochte tracévarianten brengen verschillende niveaus van eenmalige kosten voor aanleg met zich mee, daarnaast moeten de jaarlijkse kosten voor beheer en onderhoud worden meegenomen in de beoordeling. In dit hoofdstuk worden beide typen kosten voor de voorliggende tracés in beeld gebracht. Vanwege de onderling geheel verschillende aard, wordt een onderscheid gemaakt in de zandige keringen in het duingebied en de harde keringen aan de wadzijde bij Oost-Vlieland. Bij tracé 2 loopt de zandige kering deels door het binnenduingebied, rondom de dorpsuitbreiding te het noordoosten van het dorp. Bij tracé 3 t/m 8 worden de zandige keringen deels verlegd naar de zeereep en deels naar het binnenduingebied. 10.1
Zandige keringen Vlieland Voor de zandige keringen hebben de kosten potentieel betrekking op: • noodzakelijke zandaanvullingen op locaties waar de aanwezige duinmassa onvoldoende is om te voldoen aan de ontwerpeisen voor een primaire kering (tijdshorizon 50 jaar); • aanpassingen aan de lokale infrastructuur (wegen, paden) op plaatsen waar zandaanvulling nodig is; • extra kosten voor duinbeheer en kustlijnzorg (extra zandsuppleties). Voordat het overzicht van de feitelijke kosten wordt gegeven, worden enkele technische grondslagen voor zandige duinwaterkeringen kort toegelicht.
10.1.1
Waterkeringtracés in duingebieden – 3 methoden toegelicht Het beschermingsniveau van een duinwaterkering is afhankelijk van de hoeveelheid zand die in de duinen aanwezig is en de hoogte van de duinen. Als er voldoende zand aanwezig is, dan voldoen de duinen in hun huidige vorm als primaire waterkering. Als er onvoldoende zand aanwezig is dan zal extra zand moeten worden aangebracht. Met berekeningen is onderzocht of de duinen in de onderzochte tracés de noodzakelijke bescherming tegen overstromingen bieden, of dat er extra zand moet worden aangebracht. Voor de berekeningen aan de dimensies (ontwerpeisen) en het beschermingsniveau van waterkeringen door de duinen is de ligging van de kering van belang. In Nederland worden 3 verschillende methoden gebruikt voor keringszones in de duinen8: 1. smalle waterkeringszone in de zeereep 2. smalle waterkeringszone in het binnenduingebied 3. brede waterkeringszone Methode 1 en 3 zijn gebruikelijk in Nederland. Methode 2 wordt alleen toegepast op de Waddeneilanden. De tracés bij deze verkenning liggen hetzij volledig in het binnenduingebied (methode 2), hetzij volledig in de zeereep (methode 1), of ze bestaan uit een combinatie van beide. Hieronder wordt nader op de methoden ingegaan. Voor uitgebreidere informatie over de methoden wordt verwezen naar de Leidraad Zandige Kust (TAW, 2002). 1. Smalle waterkeringszone in de zeereep Indien de primaire waterkering in de zeereep gedefinieerd wordt, is het van belang dat de duinen op het gehele tracé voldoende sterk zijn om de maatgevende (1/2000 8
De 3 methoden zijn allen conform de geldende leidraden (o.a. Leidraad Zandige Kust). Pagina 63 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
jaar) stormcondities te kunnen weerstaan. Dit betekent dat er te allen tijde voldoende zand in het duinprofiel aanwezig dient te zijn om ook na de onder maatgevende stormomstandigheden verwachte duinafslag nog voldoende waterkerend te zijn. Hiertoe dient er langs het volledige traject dat als primaire kering is aangemerkt, na de (berekende) duinafslag nog minimaal een zeker grensprofiel (met inbegrip van de toeslag) binnen de zeereep te passen (zie figuur 15). Wanneer de berekende duinafslag, met inbegrip van het grensprofiel en de toeslag niet passen binnen de zeereep, zijn zandaanvullingen nodig, om de zeereep als waterkering aan de wettelijke norm te laten voldoen. De afslagberekeningen voor de alternatieven van Vlieland zijn uitgevoerd volgens het ‘Technisch Rapport Duinafslag’ (TRDA2006). Uitgangspunt bij de berekeningen zijn de “Hydraulische Randvoorwaarden 2006 voor het toetsen van primaire waterkeringen” (HR2006). De berekeningen zijn gericht op het ontwerp van de waterkering met een ontwerphorizon van 50 jaar. Daarbij is uitgegaan van 0,3m zeespiegelstijging, volgens het “middenscenario” van het KNMI, een en ander conform de Leidraad Zandige Kust.
Figuur 15: Basisschets voor leggerzonebepaling en afslagberekening voor smalle waterkeringen in de zeereep.
2. Smalle waterkeringszone in het binnenduingebied Indien de kering als een smalle zone door het binnenduingebied wordt gedefinieerd gaat de rekenwijze als volgt. De tracédelen die in het binnenduingebied liggen, worden niet direct aangevallen door golven vanaf de Noordzee. Technisch gezien zijn hier dus geen afslagberekeningen mogelijk. Om toch een volumemaat te hebben voor tracés in het binnenduingebied, geldt volgens het TRDA2006 een afgeleide methode van de rekenmethode voor de zeereep, waarbij eveneens een grensprofiel wordt berekend en ingepast in het binnenduingebied (zie figuur 16). Bij deze methode wordt ervan uitgegaan dat dit duingebied (wellicht op termijn) verdwenen kan zijn en dus niet als golfreducerend wordt meegenomen in de berekeningen. Het grensprofiel(volume) wordt daarom berekend op basis van een (hoge) hydraulische belasting op diep water (maatgevende waterstand en golfaanval), conform de berekening bij methode 1. Het toeslag- en afslagvolume (figuur 15) mag gezocht worden in het voorliggende duingebied.
Pagina 64 van 95
Figuur 16: Basisschets voor leggerzonebepaling voor smalle waterkeringen in het binnenduingebied.
Aan tracés in het binnenduingebied worden 3 eisen gesteld; er moet in ieder dwarsprofiel tenminste zoveel zand aanwezig zijn als het volume van het grensprofiel (volume-eis) wanneer het grensprofiel niet inpasbaar is, mag gekeken worden naar het volume zand in het hele dwarsprofiel. Het volume zand boven het rekenpeil (RP) moet dan minimaal gelijk zijn aan het officiële grensprofiel. Dit alternatieve grensprofiel moet daarnaast ergens in het dwarsprofiel minimaal 1m boven rekenpeil liggen (hoogte-eis) (zie figuur 17 en blauwe arcering figuur 16) er moet in langsrichting sprake zijn van een doorgaand, ononderbroken (alternatief) grensprofiel met een minimale hoogte van 1m boven rekenpeil (continuïteits-eis). Wanneer de (alternatieve) waterkeringtracés niet aan deze eisen voldoen, zijn zandaanvullingen nodig om ze aan de wettelijke norm te laten voldoen.
Figuur 17: Schematische weergave van het grensprofiel en het alternatieve grensprofiel, uit het TRDA2006. Het volume van “officieel” is hetzelfde als het volume van “alternatief” (Arcadis, 2012).
3. Brede waterkeringzone Deze methode is grotendeels gelijk aan de vorige methode, maar nu is er sprake van het inpassen van een minimum grensprofiel in het binnenduingebied (figuur 18). Bij een minimum grensprofiel wordt er, in tegenstelling tot de grensprofielen bij methode 1 en 2, van uitgegaan dat er geen golfaanval plaatsvindt op het grensprofiel in het binnenduin, maar op de ervoor gelegen zeereep. De hoogte en volume van het minimum grensprofiel(volume) is derhalve enkel berekend op basis van het keren van een maatgevende waterstand en niet op basis van een maatgevende golfhoogte. Deze methode kan alleen worden toegepast wanneer de Pagina 65 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
instandhouding van het aanwezige duingebied en voorland (c.q. hun golfreducerende werking) wordt gewaarborgd. Het benodigde zandvolume mag, evenals bij de vorige methode, ook conform de methodiek van het alternatieve grensprofiel gezocht worden.
Figuur 18: Basisschets voor leggerzonebepaling voor brede waterkeringen in het duingebied. Reserveringszone zandige keringen
De reserveringszone is de zone die nodig is voor de toekomstige versterking van een waterkering, rekening houdend met 200 jaar zeespiegelstijging. Deze reserveringszone moet worden vastgelegd in de legger. Voor het vaststellen van de omvang van de reserveringszone wordt uitgegaan van een zeespiegelstijging van +1,70m (‘maximumscenario’), een bijbehorende toename van de stormopzet van +0,4m en een grotere golfhoogte van 105% van de huidige (conform Leidraad Zandige Kust). Het is niet noodzakelijk dat de primaire waterkering nu al bestand is tegen deze mogelijke zwaardere belasting. De reserveringszone moet het vereenvoudigen om in de toekomst eventueel noodzakelijke versterkingen te kunnen uitvoeren. Voor de bepaling van de reserveringszone voor waterkeringen in de zeereep, geldt dat het totale volume van afslag, toeslag en grensprofiel boven RP +200 (rode lijnen figuur 15) (op termijn) moet passen binnen het profiel van de zeereep. Voor het vaststellen van de reserveringszone in het binnenduingebied wordt gezocht naar een doorgaand (alternatief) grensprofiel voor de situatie over 200 jaar. In geval van een ‘officieel’ grensprofiel is op basis van de hydraulische randvoorwaarden en hoogteen volume-eisen voor over 200 jaar een theoretische breedte van de reservestrook te berekenen. In veel gevallen zal echter sprake zijn van een ‘alternatief’ grensprofiel. In dit geval moet het volume zand in het dwarsprofiel minimaal overeen komen met die van het ‘officiële’ grensprofiel+200 jaar (zie figuur 19). Bij toepassing van ‘alternatieve’ grensprofielen in het binnenduingebied kunnen reservestroken vaak achterwege blijven, doordat deze alternatieve grensprofielen door hun grotere ruimtebeslag meer dan voldoende ruimte bieden om het voor de reservering benodigde volume in te passen.
Pagina 66 van 95
Figuur 19: Schematische dwarsdoorsnede van een alternatief grensprofiel in het binnenduingebied, waarin rekenpeil en grensprofielen voor ontwerpcondities (+50 jaar) en over 200 jaar zijn aangegeven (Arcadis, 2012).
De uitkomsten in termen van de ruimtelijke inpassing van de kernzone en reserveringszone, als smalle zandige kering, zijn samengevat weergegeven in tabel 4. Gedetailleerde informatie op raainiveau voor de zeereep is opgenomen in Arcadis (bijlagen) (2012). Tabel 4: Breedte van de kernzone en reserveringszone per tracé, volgens principe smalle Tracé
Km-paal (RSP)
Breedte Breedtereserveringszone kernzone
1
Niet van toepassing: volledig in het binnenduingebied
2
Niet van toepassing: volledig in het binnenduingebied
Breedte kernzone + reserveringszone
(m vanaf duinvoet op NAP +3m
zandige kering
Voor de delen van de tracés in het binnenduingebied geldt: 1. In geval ‘officieel’ grensprofiel: breedte reserveringsstrook: 7m. 2. In geval alternatief grensprofiel: geen reserveringsstrook nodig9. In onderstaand figuur 20 zijn op basis van de berekeningsresultaten voor het tracédeel in de zeereep de landwaartse grens van de kernzone en de reserveringszone ter illustratie ingetekend.
De alternatieve grensprofielen bieden door hun grotere ruimtebeslag meer dan voldoende ruimte om het voor de reservering benodigde volume in te passen. In het geval van een alternatief grensprofiel in het binnenduingebied kan een reservestrook dus achterwege blijven. 9
Pagina 67 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Figuur 20: Berekeningsresultaten en expertjudgement landwaartse grens kernzone en reserveringszone op Vlieland.
10.1.2
Duinafslagberekeningen Vlieland Bij reguliere duinafslagberekeningen, zoals voorgeschreven in het ‘Voorschrift Toetsen op Primaire Waterkeringen’ (Ministerie V&W, 2007) en in het TRDA2006, wordt de beschermende werking van een buitendelta niet meegenomen. Bij de Noordzeekust van Vlieland echter, zorgt de aanwezigheid van de buitendelta van het Zeegat van het Vlie ervoor dat de golven op de ondieptes van de buitendelta breken en niet op het strand en de duinen. Hierdoor valt de duinafslag volgens de standaardmethode voor Vlieland groter uit dan in werkelijkheid het geval zou zijn. Om een realistischer duinafslag te kunnen berekenen, heeft Arcadis (2012) de golfreducerende werking van de buitendelta in rekening gebracht met behulp van het golfdoordringsingsmodel SWAN (zie figuur 21). Met deze gereduceerde golven zijn vervolgens de duinafslagberekeningen uitgevoerd. Uit deze geavanceerde berekening blijkt dat het aanwezige duinmassief op Vlieland voldoet aan de huidige veiligheidsnormen voor een duinwaterkering in de zeereep (Arcadis, 2012).
Pagina 68 van 95
Figuur 21: Kaart met de berekende golfhoogte op de buitendelta van het Vlie bij maatgevende condities (golven en waterstand), golven uit het west-noordwesten (Arcadis, 2012).
Kwaliteitscheck Op deze methode is via twee wegen een kwaliteitscheck uitgevoerd. 1. De methode is ter beoordeling aangeboden aan de werkgroep Kust van het expertise Netwerk Waterveiligheid (ENW) 2. De berekeningen zijn nogmaals uitgevoerd door Deltares met de conceptduinafslagmethode die is ontwikkeld voor toekomstige toetsingen. De conclusies van deze kwaliteitscheck zijn dat de door Arcadis gebruikte methodiek voor geavanceerde duintoetsing Vlieland door ENW als goed toepasbaar wordt beoordeeld (Memo Waterdienst (2012), Kwaliteitscheck op geavanceerde duintoetsing Vlieland, zie bijlagen). Tevens geeft een herberekening door Deltares met de toekomstige duinafslagmethodiek D++ (TRDA2011) vergelijkbare berekeningsresultaten als de door Arcadis gebruikte methodiek (Deltares (2012), Duinafslagberekeningen Vlieland, zie bijlagen). De berekeningsresultaten van Arcadis voor Vlieland kunnen derhalve met vertrouwen worden gebruikt in het afwegingsproces voor het bepalen van het tracé van de primaire waterkering op Vlieland. In deze studie is het aspect kustkromming niet meegenomen. Het verdient aanbeveling deze alsnog uit te zoeken in een latere fase van het traject tot vaststelling van een legger voor Vlieland. Beide technische rapporten (zowel het TRDA2006 als het TRDH2011) schrijven een toets op maat/geavanceerde toets voor waarin kustkromming moet worden meegenomen voor het oostelijke deel van Vlieland. Deze toets op maat moet rekening houden met het zandverlies uit het profiel ten tijde van een storm, waardoor meer afslag kan optreden dan berekend met een detailtoets. Volgens TRDA 2006 dient rekening gehouden te worden met een toeslag van 100 m3/m.
Pagina 69 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
10.1.3
Kosten zandige keringen De totale kosten voor aanleg en onderhoud van de verschillende keringtracés bestaan aan uit; kosten voor de benodigde zandaanvullingen kosten aanpassing infrastructuur kosten beheer en onderhoud Benodigde zandaanvullingen
Voor Vlieland zijn de benodigde zandaanvullingen, om de keringtracés aan de wettelijke eisen te laten voldoen, berekend door Arcadis (2012). Bij de berekeningen is m.b.t. zeespiegelstijging een tijdshorizon aangehouden van 50 jaar (2061). De tracés liggen hetzij volledig in het binnenduingebied (tracés 1 en 2), hetzij vrijwel volledig in de zeereep (tracés 5, 6 en 8), of ze bestaan uit een combinatie van beide (tracés 3, 4 en 7). Bij de duinwaterkering(sdelen) in het binnenduingebied is gerekend aan het inpassen van het grensprofiel, gebaseerd op de (hoge) hydraulische belasting op diep water (zie methode 2). Deze getallen zijn derhalve op te vatten als bovengrens. Ook voor de berekening aan de zandige tracédelen langs de wadzijde zijn de relatief zware hydraulische randvoorwaarden van de Noordzee gehanteerd. De golfbelasting vanaf de wadzijde zal echter naar verwachting zeer laag zijn, waardoor er voor deze delen (zie figuur 22) waarschijnlijk geen aanvullingen van het zandvolume noodzakelijk zijn. Echter, op dit moment zijn geen ontwerpregels en hydraulische randvoorwaarden beschikbaar om vast te stellen wat het minimale grensprofiel ter plaatse zou moeten zijn.
Figuur 22: Zandige tracédelen langs de wadzijde die worden belast vanaf de Waddenzee.
Tenslotte wordt voor tracés 3 t/m 8 verwacht dat deze beter kunnen worden ingepast in het bestaande duin. Dit kan sterk reducerend werken op de benodigde zandaanvullingen en daarmee op de kosten. In tabel 5 zijn de totale aanvullingsvolumes (in binnenduingebied en zeereep) per tracé weergegeven. Vanwege de hierboven genoemde kanttekeningen zijn de getallen op te vatten als bovengrens. Door de volumes vervolgens te vermenigvuldigen met een gemiddelde kostprijs per m3 (in de ramingen is gerekend met € 10 per m3 voor aanvullingen in het binnenduingebied) zijn de totale kosten van de benodigde aanvullingen bepaald.
Aanvullingsvolume (m3) Trace
Binnenduin (grensprofiel)
Pagina 70 van 95
Kosten (M€) Zeereep
Tabel 5: Benodigd zandvolume (m3) en kosten (mln. euro) per tracé. * Voor tracé 1 en 2 zijn de getallen overschattingen wanneer het voorliggend duin mag worden meegerekend.
Aanpassingen aan de lokale infrastructuur
Naast de noodzakelijke zandaanvullingen zijn er ook aanpassingen in de lokale infrastructuur nodig op locaties waar de zandaanvullingen plaatsvinden. Deze zijn door Arcadis (2012) geïnventariseerd en bestaan hoofdzakelijk uit het omhoog brengen van fiets- en voetpaden, verharde en onverharde wegen. Deze kosten zijn niet gekwantificeerd, maar worden in vergelijking met de overige investeringskosten als laag ingeschat. Bij tracé 2 vallen de kosten naar verwachting het hoogst uit, omdat dit tracé voor een groot deel door laaggelegen gebied loopt. De kosten voor infrastructurele aanpassingen zullen weinig impact hebben op de totaalkosten per tracé en dus weinig invloed hebben op de uiteindelijke beoordeling. Beheer- en onderhoud kustlijn, strand en zeereep
Het verleggen van de primaire kering naar de zeereep (tracés 3 t/m 8) kan extra beheer en onderhoud met zich meebrengen. Omdat de functie “waterkeren” dicht op het strand komt te liggen, zullen overschrijdingen van de Basiskustlijn minder snel worden toegestaan en mogelijk zal meer op het strand (duurder) dan op de vooroever moeten worden gesuppleerd. Geschat wordt dat er de komende 50 jaar 0 tot 2 keer extra gesuppleerd moet worden. Momenteel is de frequentie van suppleren eens in de 4 jaar. Dus in 50 jaar zal ongeveer 12 keer gesuppleerd worden. 0 Tot 2 keer extra suppleren in die periode betekent een toename van 0 – 16% in kosten, wat neer komt op een toename van maximaal €270.000 per jaar. Dat geldt voor de tracés 3 t/m 8. Bij de tracés 1 en 2 zullen de suppletiekosten niet toenemen. De kosten voor het huidige onderhoud aan de duinen (zeereep) zijn momenteel gering, ca. €15.000,- per jaar. Bij het huidige beheer wordt weinig dynamiek getolereerd en bij ongewijzigde omstandigheden kan dit beheer worden gecontinueerd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met een intensiever dagelijks beheer van de keringen. Dit beheer hangt af van de breedte van de kering (meer eigenaren kan leiden tot meer vergunningverlenende activiteiten) en de ligging van de kering (een kering door de zeereep kán meer werk op het vlak van onderhoud en inspectie gaan opleveren). Op basis van expert judgement schattingen (Rijkswaterstaat/WVL) wordt verwacht dat de kosten voor het zeereepbeheer voor de tracés 3 t/m 8 kunnen toenemen met maximaal €20.000,per jaar. Totaalkosten zandige keringen Vlieland
Op basis van de bovenstaande berekeningen van noodzakelijke zandaanvullingen en onderhoudskosten kunnen de totale kosten van de zandige delen van de onderzochte tracés worden bepaald. Een en ander is samengevat in onderstaande tabel.
Pagina 71 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Trace
Zandaanvullingen (M€)
Extra beheer- en onderhoud per jaar* (M€)
Tabel 6: Overzicht kosten zandige delen tracés Vlieland *Beheer- en onderhoudskosten gebaseerd op extra jaarlijkse kosten voor kustlijnzorg en intensiever zeereepbeheer (geschat op max. 20 k€/jaar extra). De toekomstige effecten op de
kust laten zich moeilijk inschatten. Indien vanuit kustlijnzorg en duinbeheer geen extra kosten nodig blijken, komen deze kosten te vervallen.
10.2
Harde keringen Oost-Vlieland Er is sprake van een verlegging van de harde kering aan de wadzijde bij tracés 5 t/m 8. Bij tracés 5, 7 en 8 wordt het bedrijventerrein binnendijks gebracht. Bij tracé 6 wordt zowel de bebouwing bij de veerhaven, als het bedrijventerrein binnendijks gebracht. Voor de harde keringen hebben de kosten potentieel betrekking op: • kosten voor aanleg van een nieuwe primaire kering of versterking van een bestaande waterkering (ontwerphorizon 50 jaar) • onderhoudskosten van de primaire kering Voordat het overzicht van de feitelijke kosten wordt gegeven, worden enkele technische grondslagen voor de harde kering kort toegelicht. In een door Haskoning (2012) uitgevoerde quick-scan is bezien hoe de buitendijkse min of meer aaneengesloten bebouwing en het bedrijventerrein kunnen worden beschermd door een primaire ‘harde’ kering, conform de geldende wettelijke norm voor de dijkringen (de quickscan is als bijlage toegevoegd). Een harde kering moet worden aangelegd waar de bestaande hoogteligging van het maaiveld onvoldoende is en er geen zandige kering in het bestaande duingebied kan worden gerealiseerd. In de quick-scan is een aantal principe-oplossingen voor de constructie van een “harde” primaire kering voor de buitendijkse bebouwing bij de veerhaven verkend. Uitgangspunt voor Oost-Vlieland is dat een permanent dichte constructie niet acceptabel is, dit betekent dat een dijk of damwandconstructie niet kan worden toegepast. Er moet gezocht worden naar mogelijkheden voor toepassing van beweegbare, demontabele, tijdelijke of andere keringen, die onder normale omstandigheden zoveel mogelijk onbelemmerd zicht op en vanuit de bebouwing langs de kade behoudt. Een belangrijk aandachtspunt bij dit type keringen betreft de bedrijfszekerheid, welke uiteraard gegarandeerd dient te zijn. Bij het ontwerp van de keringen is van de volgende uitgangspunten gebruik gemaakt: • voor de bepaling van de minimaal benodigde hoogte van de waterkeringen is uitgegaan van een toelaatbaar overslagdebiet van 1 l/m/s. • op basis van de resultaten zijn tevens indicatieve ontwerphoogtes bepaald door de voor 2017 berekende hoogtes te verhogen met een ontwerptoeslag. Voor
Pagina 72 van 95
dijklichamen is een toeslag van 0.30m toegepast, welke gebaseerd is op 0,60m zeespiegelrijzing per 100 jaar en een beoogde ontwerplevensduur van 50 jaar. Voor de verticale constructies bedraagt de toeslag 0,60m op basis van een ontwerplevensduur van 100 jaar. Uit een eerste overzicht van typen keringen is geconcludeerd dat demontabele en tijdelijke keringen afvallen in verband met de onvoldoende bedrijfszekerheid, met name door de te lange opbouwtijd. 10.2.1
Buitendijkse bebouwing bij veerhaven Voor de constructie van de kering is voor de buitendijkse bebouwing bij de veerhaven uitgegaan van het principe van een combi-kering bestaande uit een betonnen onderbouw en een doorzichtige opbouw (figuur 23). Daarbij is onderscheid gemaakt in twee varianten (met en zonder beweegbare opbouw). Deze twee varianten schelen aanzienlijk in aanleg- en onderhoudskosten. De combikering is ongeveer 340m lang en moet ca. 5,80m +NAP hoog zijn. De totale investeringskosten voor de combi-kering zijn geraamd op ca. 2,4 M€ voor de vaste variant en ca. 4,1 M€ voor de beweegbare variant (ex. BTW). Naast deze kosten dient rekening te worden gehouden met bijkomende kosten voor beheer en onderhoud van de waterkering. Verwacht wordt dat de jaarlijkse kosten ca. 4% van de investeringskosten zullen bedragen.
Figuur 23: Voorbeelden van kansrijke systemen voor een combi-kering.
10.2.2
Bedrijventerrein Een belangrijk deel van het beschouwde waterkeringtracé volgt het langs het havenbekken gelegen dijklichaam. Om aan de eisen van een primaire waterkering te kunnen voldoen, dient dit dijklichaam te worden verhoogd. Daarnaast moet een harde bekleding op het buitentalud worden aangebracht om de erosiebestendigheid
Pagina 73 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
onder golfaanval te kunnen waarborgen. Bovendien zal nagegaan moeten worden of de algemene (geotechnische) stabiliteit van de dijk aan de voor een primaire kering geldende eisen voldoet. Op basis van de aanlegwijze en de relatief steile taluds wordt verwacht dat er maatregelen nodig zullen zijn om de stabiliteit (zowel vóór als na dijkverhoging) te kunnen garanderen. Hierbij wordt gedacht aan grondverbeterende maatregelen en taludverflauwing. Nader onderzoek naar de benodigde maatregelen en detaillering hiervan zijn onderwerp van een eventuele toekomstige ontwerpfase. Vanwege de beperkt beschikbare ruimte aan beide kanten van de dijk lijkt het niet voor de hand liggend om de dijkverhoging in grond uit te voeren. Om het extra ruimtebeslag te beperken is in de verdere uitwerking daarom uitgegaan van een dijkverhoging door middel van het aanbrengen van een verticale constructie op de bestaande kruin. De te versterken dijk sluit in noordwestelijke richting aan op het aanwezige hoogwatervrije terrein. Het aan het andere uiteinde van de dijk aanwezige havenkantoor wordt achterlangs gepasseerd. Met het oog op het ruimtebeslag en de ruimtelijke inpassing is er van uit gegaan om hier gebruik te maken van een damwandconstructie en deze door te zetten tot in de zeereep, waarmee direct een goede aansluiting op de zachte zeewering wordt bereikt. De benodigde hoogte van het dijklichaam is indicatief bepaald en bedraagt 6,1m +NAP. Uitgaande van een bestaande dijkhoogte van ca. 5,0m +NAP, dient de op de kruin te plaatsen L-muur de kerende hoogte dus met 1,1m te verhogen. Voor geheel verticale constructies is de berekende minimaal benodigde hoogte 5,95m +NAP. De totale investeringskosten een vaste kering rondom het bedrijventerrein zijn geraamd op ca. 1,8 M€. Naast deze kosten dient rekening te worden gehouden met bijkomende kosten voor beheer en onderhoud. Voor een vaste kering wordt hiervoor gerekend met 2% van de investeringskosten (Haskoning, 2012). Onderstaande figuren geven een indicatief beeld van de tracés van de aan te leggen keringen voor de buitendijkse bebouwing bij de veerhaven en het bedrijventerrein
Pagina 74 van 95
Figuur 24: Indicatief tracé harde kering veerhaven (boven) en bedrijventerrein Vlieland
10.2.3
Overzicht aanleg- en onderhoudskosten harde keringen Vlieland In onderstaande tabel zijn de totale kosten voor aanleg en onderhoud van harde keringen op Vlieland samengevat. Tabel 7: Kostenoverzicht harde keringen Vlieland Buitendijkse bebouwing bij veerhaven Bedrijventerrein Vlieland
10.3
Investering M€
Jaarlijks onderhoud M€
2,4 – 4,1
0,09 – 0,16
1,8
0,04
Totaal kostenoverzicht keringtracés Vlieland Op basis van bovenstaande ramingen is een overzicht van de kosten voor zowel aanleg als jaarlijks onderhoud van de volledige keringtracés (harde en zachte keringdelen samen) in onderstaande tabel per tracé weergegeven. In het rapport van Ecorys (2013) zijn de totale kosten terug te vinden voor aanleg en onderhoud, uitgedrukt in Contante Waarde (CW) waarbij alle toekomstige onderhoudskosten zijn teruggerekend naar heden, gebruik makend van een discontovoet van 2,5%.
Kosten harde tracédelen* Tracé
10.4
Investeringskosten Resumé M€, eenmalig
Onderhoudskosten M€, jaarlijks
Tabel 8: Overzicht investeringskosten, onderhoudskosten en totale kosten per tracé.
De kosten voor verhoging of aanleg van de zandige tracédelen liggen tussen de M€0,2 en M€0,5, m.u.v. tracé 2 waarbij de investeringskosten M€0,84 bedragen. Het verleggen van de kering naar de zeereep kan tot extra kosten leiden voor kustlijnzorg en zeereepbeheer van maximaal €290.000 per jaar. Deze kosten voor de zandige kering zijn laag in verhouding tot de kosten voor harde keringen aan de wadzijde. De investerings- en beheerkosten voor de kering rondom Pagina 75 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
de veerhaven bedragen tussen de M€4 en M€7, voor de kering rondom het bedrijventerrein ca. M€2,4. Tracé 6 wordt hierdoor de duurste tracévariant. Met uitzonderding van het huidige tracé 1 is tracé 4 de goedkoopste variant. Uit een eerste vergelijking van de in dit hoofdstuk beschreven kosten met de baten in de vorm van vermeden schade (M€1,7, zie §7.3) blijkt dat de aanleg van een harde primaire kering economisch erg onaantrekkelijk is. Temeer daar er op korte afstand hoogwatervrij terrein aanwezig is, waardoor de veiligheid van de bewoners en gasten niet in het geding is. Potentiële alternatieven voor een primaire harde kering (1:2000) rondom de veerhaven zijn het verhogen of aanleggen van bestaande keermuren (bv. als regionale of lokale kering met beschermingsniveau 1:100) of het adaptief c.q. hoogwaterbestendig bouwen van eventuele nieuwe buitendijkse bebouwing. Potentiële alternatieven voor een primaire harde kering (1:2000) rondom het bedrijventerrein, die verder verkend kunnen worden, zijn: Het aanwijzen van het bedrijventerrein als aparte dijkring met een lager beschermingsniveau (bijvoorbeeld 1:500). De kering is in beheer van het rijk, maar wijkt dan af van gangbare normen van primaire keringen langs de kust. Het nadeel van precedentwerking voor het rijksbeleid blijft. Het bedrijventerrein heeft dan een lagere veiligheidsnorm dan het dorp, en zou daarmee eerder kunnen overstromen. Afgevraagd moet worden of dat wenselijk is indien hier voor het dorp vitale onderdelen zijn opgeslagen. De kering een status geven als genormeerde regionale kering met een nader vast te stellen beschermingniveau. De kering wordt vervolgens op het gewenste beschermingsniveau gebracht en op orde gehouden door de regionale beheerder. In deze situatie ligt het gebied formeel buitendijks en heeft het rijk hier geen primaire veiligheidstaak. Ophogen van het laatste deel van de bestaande dijk, als lokale kering (met of zonder norm). In dat geval ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente en/of bewoners/ondernemers. Het laatste deel van de dijk is thans nog in eigendom van Rijkswaterstaat. In aanvulling op deze mogelijkheden kunnen adaptieve maatregelen worden getroffen om de kwetsbaarheid van vitale functies op het bedrijventerrein te verminderen. In de vorm van het minder kwetsbaar maken van de bebouwing op langere termijn, door het benutten van kansen bij nieuwbouw en reconstructie.
11
Verantwoordelijkheden, vertrouwen en communicatie
Na vaststelling van de legger en het bijbehorende beheerregime zal er duidelijkheid zijn over de ligging en het beheer van de primaire waterkering op het eiland. Op de eilanden, met name op Terschelling, maar ook op Vlieland, leeft echter ook de behoefte aan duidelijkheid over andere onderdelen van het kustbeheer die direct verbonden zijn met (de beleving van) waterveiligheid. Er bestaat momenteel onduidelijkheid over de vraag ‘wie doet wat, waar, wanneer en waarom’, wat over het algemeen tot een verlies van vertrouwen in de zorg voor waterveiligheid op de eilanden heeft geleid. Deze zorg komt ook naar voren in de uitgangspunten van verschillende partijen (zie bijlagen). Kortom, het onderwerp reikt verder dan enkel de keuze voor de ligging van de primaire kering. In de Werkgroep Waterkering Vlieland/Terschelling is daarom geconcludeerd dat het onderzoek en de advisering ook bij dienen te dragen aan het vertrouwen van de eilandbevolking in het kustbeheer en de veiligheid op korte en lange termijn.
Pagina 76 van 95
In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens de achtergrond van het vertrouwensgebrek en de versnipperde bevoegdheden in de kustzone aan bod en worden enkele mogelijke oplossingsrichtingen aangedragen. 11.1
Probleemschets Met de invoering van dynamisch kustbeheer is op veel eilanden onrust ontstaan. Enerzijds door de tegelijkertijd terugtrekkende beweging van Rijkswaterstaat van de eilanden, anderzijds doordat het uiterlijk van de zeereep op een aantal plaatsen drastisch wijzigde en de omgeving onvoldoende werd meegenomen in de wijze van besluitvorming en het daaropvolgende beheer op hun eiland. Een terugblik…
Rijkswaterstaat voerde tot in de jaren 80 het beheer over het gehele duingebied en strand op basis van het Rijkszeeweringenreglement (RZR). De zeereep van de eilanden werd middels helmplanten en plaatsen van rietschermen als hoogwaterkering onderhouden. Overigens zonder veiligheidsnorm of status. Vele eilanders hielpen mee, Rijkswaterstaat was duidelijk zichtbaar in het duin en op het strand. Halverwege de jaren 80 werd het RZR verlaten en werd op de Waddeneilanden op basis van een technische en financiële afweging gekozen voor een ligging van een smalle primaire waterkering in het binnenduingebied. Vanaf dat moment had Rijkswaterstaat geen formele rol meer in het duingebied tussen de aangewezen kering en het strand (duinvoet). Het beheer van veel duingebied en strand werd gaandeweg overgedragen aan terreinbeheerder Staatsbosbeheer. Kustlijnzorg: Rijkswaterstaat minder zichtbaar
In 1990 werd de basiskustlijn gedefinieerd. Sindsdien zorgt Rijkswaterstaat met het Kustlijnzorgprogramma middels zandsuppleties voor de instandhouding van de kustlijn. Daarmee wordt het eilandareaal, en de daarop aanwezige functies, op orde gehouden. Kustlijnzorg garandeert echter geen veiligheidsnorm, zoals de primaire kering wel doet voor het binnendijkse gebied. Zandsuppleties leveren wel een belangrijke bijdrage aan robuust duinsysteem met de daarin gelegen zandige keringen en faciliteren het meegroeien van het kustfundament met de stijging van de zeespiegel. Met het Kustlijnzorgprogramma verplaatste Rijkswaterstaat haar taken van het vasthouden van zand in de zeereep en op het strand, naar aanvoer van extra zand (zandsuppleties) in de vooroever en op het strand. Met dit beheer is Rijkswaterstaat minder zichtbaar geworden op de eilanden. Over de ligging van de basiskustlijn op Vlieland bestaat bestuurlijke overeenstemming. Gebleken is echter dat in de communicatie nog duidelijker aangegeven moet worden waar wel en waar geen BKL ligt en hoe precies met de basiskustlijn wordt omgegaan en wanneer wordt ingegrepen. Een belangrijk communicatief aandachtspunt is dat de huidige kustlijnzorg, vooral op Terschelling, voor de bewoners goeddeels “onzichtbaar” is, waar men in het verleden gewend was aan het schuiven met zand, het zetten van rietschermen en het planten van helm. Van daaruit ontstaat het gevoel dat er tegenwoordig “niets”meer gebeurt om de duinen op orde te houden. Dynamisch Kustbeheer: verlies vertrouwen
Het in de jaren 90 in gang gezette dynamisch kustbeheer levert een bijdrage aan een ‘veerkrachtige kust’, en daarmee aan de veiligheidsopgave op langere termijn. Dynamisch kustbeheer bevordert het zandtransport van de buitenste duinen naar het binnenduingebied. Dit is van belang voor het meegroeien van het ‘droge’ deel van het kustfundament met de zeespiegelstijging. Het levert tevens een bijdrage aan de doelstellingen van Natura 2000. Het dynamisch kustbeheer is nauw
Pagina 77 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
verbonden met de kustlijnzorg door de zandsuppleties, die bij zandtekorten in de BKL-zone zorgen voor de aanvoer van extra zand. De invoering van dit beleid in combinatie met de Kustlijnzorg bood ruimte voor meer dynamiek in de zeereep. In POKverband zijn in de jaren 90 afspraken gemaakt over het beheer van de zeereep. Met de uitvoering van dit beleid veranderde het uiterlijk van de zeereep op een aantal plaatsen, zonder dat voor een ieder even duidelijk is tot hoever dit proces kan doorgaan. De gekerfde zeereep wordt door velen nogal eens ervaren als onveilig en onbetrouwbaar. De in POK-verband gemaakte afspraken uit de jaren negentig worden als te ‘kwalitatief’ ervaren en de omgeving werd, vooral op Terschelling, onvoldoende meegenomen in de wijze van besluitvorming en het daaropvolgende beheer op hun eiland. Huidige beheer op de eilanden: complex en onduidelijk
Voor een goed kustbeheer zijn heldere bevoegdheden en verantwoordelijkheden noodzakelijk. Ondanks dat het beheer per eiland is vastgelegd en gecommuniceerd, vindt de burger het niet duidelijk wie waarvoor aanspreekbaar is en wie wanneer ingrijpt. Ook de verschillende overdrachten en de terugtrekkende beweging op kerntaken van Rijkswaterstaat, hebben het er voor de omgeving niet duidelijker op gemaakt. Waar vroeger het beheer veelal in één hand lag is het nu verdeeld over meerdere partijen. Zo is Rijkswaterstaat momenteel beheerder van de primaire kering, maar is overdracht (in kader van Bestuursakkoord Water) van de keringen naar Wetterskip Fryslan een punt van gesprek. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het instandhouden van de Basiskustlijn en het meegroeien van het kustfundament, waaraan via het Kustlijnzorgprogramma uitvoering wordt gegeven. Over het beheer van de duingebieden zijn afspraken gemaakt met verschillende terreinbeheerders. Veelal is Staatsbosbeheer de natuurbeheerder. Toch ziet de omgeving Rijkswaterstaat vaak nog als verantwoordelijke, omdat de zeereep nog vaak wordt beleefd als zijnde dé waterkering. Deze constructie werkt onduidelijkheid over de bevoegdheden en beheertaken in deze zone in de hand. Ook de omgeving ervaart bij de huidige constructie een gemis aan een goed aanspreekpunt, met name op het vlak van kustveiligheid.
Tabel 9: Verantwoordelijkheden kustveiligheidsbeheer in het kustfundament. Onderdeel Verantwoordelijke Wettelijk~ c.q. beleidskader Handhaven basiskustlijn
RWS
Waterwet
Beheer Primaire Kering
RWS, toekomst: Wetterskip
Waterwet, Legger
Behoud kustfundament
RWS
Kustbeleid, Kustlijnzorgprogramma
Dynamisch duinbeheer
Terreinbeheerders (RWS,
Kustbeleid, beheerafspraken
SBB)
De wettelijke taken en bevoegdheden van het Rijk beperken zich tot het beheergebied van het Rijk; het waterstaatswerk Noordzee, vanaf de 20m –NAP tot aan de duinvoet, en de waterkeringszone (inclusief beschermingszones, éxclusief reserveringszones voor 200 jaar zeespiegelstijging). Met de huidige als smal gedefinieerde kering door het binnenduingebied, valt een groot deel van het kustfundament niet onder de (beheers)verantwoordelijkheid van de huidige keringbeheerder. Rijkswaterstaat heeft in de brede duingebieden tussen de keringzone en de duinvoet geen (wettelijke) bevoegdheden, is formeel niet aanspreekbaar en kan ongewenste ontwikkelingen juridisch niet weren. En omdat bevoegdheden ontbreken, is er tussen de kering en de duinvoet ook geen directe Pagina 78 van 95
regie mogelijk op de uitvoering van het dynamisch kust- en duinbeheer. Het dynamisch kust- en duinbeheer in dit gebied wordt momenteel op pragmatische wijze door de kust- en natuurbeheerders (RWS en SBB) tot stand gebracht.
11.2
Oplossingsrichtingen Op basis van de hierboven geschetste problematiek, moeten de oplossingsrichtingen in ieder geval de volgende elementen bevatten; duidelijke bevoegdheden en beheerafspraken rondom de zandige kering duidelijke randvoorwaarden aan het dynamisch kustbeheer goede, systematische communicatie met de eilandbewoners Duidelijke bevoegdheden en beheerafspraken via het brede keringconcept
Om beheerafspraken tussen beheerders onderling en hun omgeving te kunnen maken, is duidelijkheid over de bevoegdheden in de kustzone noodzakelijk. In de huidige situatie is er tussen duinvoet en de huidige waterkering sprake van een stuk juridisch ‘niemandsland’. Om de waterstaatkundige bevoegdheden in dit gebied helder te krijgen, biedt de toepassing van het brede waterkeringsconcept een goede basis. De keringbeheerder wordt hierdoor formeel bevoegd in deze hele zone, waarmee de keringbeheerder tevens mogelijkheden krijgt tot het maken van concrete (beheer)afspraken, zoals over de mate van dynamisch kustbeheer en de wijze van uitvoering landelijke kustbeleid, binnen de randvoorwaarden/kaders die worden gesteld vanuit primaire veiligheid. Het principe van brede keringen is niet nieuw, het wordt op diverse plaatsen in Nederland toegepast. Goede ervaringen zijn onder andere opgedaan bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Op Texel heeft de transitie van een ‘smalle kering achterin’ naar een ‘brede kering’ geleid tot meer duidelijkheid en uniformiteit van het beheer en handhaving langs de kust. Een alternatief is om het (dynamisch) kustbeheer over te laten aan bijvoorbeeld natuurbeheerder Staatsbosbeheer, maar gezien het verschil in primaire doelstelling (natuur in plaats van veiligheid) is het wenselijk om ook duidelijke bevoegdheden bij de keringbeheerder te leggen. Hiermee worden de primaire belangen vanuit veiligheid en kustbeleid afgedekt, welke samen met de omringende aanwezige functies de randvoorwaarden bieden voor de toelaatbare mate van dynamisch kustbeheer. Beheerafspraken en randvoorwaarden dynamisch kustbeheer
Met het vaststellen van de legger zal de breedte, de ligging en de zonering van de waterkering met de bijbehorende bevoegdheden en restricties helder worden vastgelegd. Vervolgens is het van belang dat de beheerder met alle partijen en belanghebbenden komt tot heldere randvoorwaarden en handhaafbare afspraken over het toelaatbare niveau van dynamisch kustbeheer i.r.t. gebruiksfuncties in de zeereep en het achterliggende duingebied. Deze heldere randvoorwaarden en beheerafspraken zijn zowel van belang voor de (bij voorkeur brede) keringszone, maar ook voor de duingebieden aan de westkant van het eiland. Deze gebieden vallen namelijk, ook bij toepassing van het brede keringsconcept, buiten de keringszone en daarmee buiten de formele verantwoordelijkheid van de keringbeheerder.
Pagina 79 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
De bestaande POK-zoneringsafspraken kunnen een basis vormen voor de mate van toelaatbaar dynamisch kustbeheer, maar gezien de terugkerende discussies over wanneer moet worden ingegrepen is een concretere formulering en uitwerking van deze afspraken gewenst. Het moet daarbij duidelijker worden binnen welke randvoorwaarden wordt gehandeld en wie verantwoordelijk is. Een aanzet daartoe kan worden gevonden in bijvoorbeeld de landelijke handreiking voor beheerders (Deltares/RWS Waterdienst, 2011), die ondermeer succesvol is toegepast in het beheergebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Deze handreiking biedt op basis van randvoorwaarden een heldere set van keuzemogelijkheden voor duindynamiek en aanwijzingen voor beheer, monitoring en communicatie. Communicatie
Een belangrijk deel van de problemen lijkt opgelost te kunnen worden met het opzetten van een goede en systematische informatievoorziening en communicatie met de eilandbewoners. Door hier structureel invulling aan te geven, kunnen bestaande afspraken en randvoorwaarden duidelijk toegelicht worden en kunnen bewoners en belanghebbenden betrokken worden in het toekomstige proces, bijvoorbeeld om tot eventuele nieuwe beheerafspraken te komen. Wanneer gekozen wordt voor een breed gedefinieerde kering zal communicatie een belangrijk deel uitmaken van het takenpakket van de keringbeheerder, aangezien de keringbeheerder in het brede duingebied te maken kan krijgen met meerdere partijen en belangen, waardoor overleg, afstemming, monitoring en communicatie rondom dynamisch kustbeheer noodzakelijk zal zijn.
11.3
Resumé De oplossing voor het vertrouwensgebrek en de onduidelijke beheersituatie lijkt vooral te liggen in geregelde communicatie met de eilanders, het scheppen van duidelijkheid in de beheertaken en verantwoordelijkheden maar bovenal door het maken van goede beheerafspraken met duidelijke randvoorwaarden aan het dynamisch kustbeheer.
Het brede keringconcept kan een goede basis vormen om tot oplossingen te komen. Door de legger zodanig te definiëren dat de kernzone vanaf de dijkring doorloopt tot aan de duinvoet, ontstaat een brede waterkering. Het zeewaarts van de dijkring gelegen duingebied vormt dan één integrale waterkering die aansluit op het strand en de zone waarbinnen de kustlijnzorg met zandsuppleties wordt uitgevoerd (waterstaatswerk ‘Noordzee’). Daarmee ontstaat niet alleen fysiek, maar ook juridisch en beheertechnisch, één aaneengesloten zanddelend systeem. De keringbeheerder krijgt hiermee juridisch zeggenschap over dit hele gebied van de dijkring tot aan de 20 –NAP-lijn. Daarmee is zij formeel ook gesprekspartner en kan sturend optreden en daardoor: landelijk kustbeleid doorvertalen naar uitvoering; afspraken maken over dynamisch kustbeheer en (daarmee) het meegroeien van het kustfundament met de zeespiegelstijging (rijksbeleid); ongewenste ontwikkelingen voorkomen (te diepe stuifgaten, bebouwing, etc.) vanwege de bevoegdheden kan (afhankelijk van beheerafspraken) worden ingegrepen. Wanneer gekozen wordt voor een breed gedefinieerde kering zal communicatie een belangrijk deel gaan uitmaken van het takenpakket van de keringbeheerder. Aanbevolen wordt om de mogelijkheden voor het inzetten van het brede keringconcept in dialoog met belanghebbende partijen nader uit te werken. De resultaten kunnen worden opgenomen in een beheerplan voor de keringen. Daarbij
Pagina 80 van 95
dienen tevens de consequenties voor beheer en onderhoud nader in beeld te worden gebracht en dient nadere uitwerking te worden gegeven aan de mogelijkheden voor (het in goede banen leiden van) dynamisch kustbeheer.
Pagina 81 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Pagina 82 van 95
12
Samenvatting van de bevindingen
Voor Vlieland zijn acht keringtracés onderzocht (zie H.3). Tracé 1 komt overeen met de huidige situatie zoals opgenomen in de Waterwet. Tracé 2 is een strikte invulling van de eerder gedane toezegging om de nu buitendijkse woonwijk binnendijks te brengen. Alle andere tracé-alternatieven brengen daarnaast een groter deel van het eiland binnen de primaire kering. Tracés 5 t/m 8 brengen ook het bedrijventerrein op Vlieland binnendijks en tracé 6 eveneens de bebouwing nabij de veerdam. Daartoe is altijd een harde kering noodzakelijk om het zandige keringtracé gesloten te krijgen. De uitgangspunten van de betrokken partijen (H.2) fungeren als criteria voor de bepaling van de geschiktheid van de voorliggende tracés. Deze uitgangspunten zijn inhoudelijk uitgewerkt in de hierboven beschreven hoofdstukken, waarbij elk hoofdstuk afgesloten is met een conclusie over de bevindingen in relatie tot de voorliggende tracés. De conclusies worden in dit hoofdstuk kort samengevat. Hierbij is onderscheid gemaakt in de resultaten voor de zandige kering (§12.1) en de resultaten voor de harde kering (§12.2). Openstaande vraagstukken die nadere uitwerking behoeven worden eveneens geschetst (§12.3).
12.1
Bevindingen zandige kering van Vlieland Bij tracés 3 t/m 8 worden delen van de zandige kering verlegd naar de zeereep, waardoor in meer of mindere mate eilandareaal binnendijks komt te liggen. Bij tracé 2 loopt de zandige kering door het binnenduingebied.
12.1.1
Kustveiligheid en overstromingrisico’s Vanuit veiligheidsoptiek zijn er geen dwingende redenen om de zandige kering te verplaatsen naar de zeereep. Uit geavanceerde10 duinafslagberekeningen, blijkt dat er ook zonder aanvullende versterkingsmaatregelen voldoende zand in het duinmassief aanwezig is om maatgevende stormcondities met een kans van 1/2000 jaar te kunnen keren. Hierdoor heeft het buitendijkse gebied achter de zeereep de komende 50 jaar een feitelijk beschermingsniveau van minimaal 1/2000 jaar, wat overeenkomt met het beschermingsniveau van het binnendijkse gebied. Een verlegging van het dijkringtracé naar de zeereep zal dus niet leiden tot een feitelijk hoger veiligheidsniveau voor de buitendijks gelegen gebieden. Dit feitelijke veiligheidsniveau is in de buitendijkse gebieden echter niet wettelijk gegarandeerd en op de langere termijn kan door optredende klimaateffecten dit veiligheidsniveau afnemen. Een belangrijke voorwaarde voor de toekomstige stabiliteit van de zeereep is de aanwezigheid van de buitendelta van het Vlie. Deze delta zorgt voor een forse reductie van de maatgevende golfcondities. Uit een quick scan uitgevoerd door Deltares (2012) is gebleken dat de buitendelta ter hoogte van Vlieland de komende 50 jaar op hoofdlijnen gelijk blijft, waardoor ook de randvoorwaarden voor een eventuele primaire kering door de zeereep niet noemenswaardig worden beïnvloed. Voor de langere termijn (200 jaar) kunnen zandversterkingen wel nodig zijn. Mochten de lange-termijn ontwikkelingen leiden tot structurele achteruitgang van de kust, dan worden conform het huidige kustbeleid de zandvoorraden aangevuld. Hierdoor blijven de kustlijn en het kustfundament op peil en worden de functies in het achterliggende gebied behouden. Dit beleid is echter niet gericht op het in stand houden van buitendelta’s. Voor de instandhouding van de basiskustlijn hebben op 10
Duinafslagberekeningen waarbij de golfreducerende werking van de buitendelta is meegenomen. Pagina 83 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
de noordoostkust reeds enkele suppleties plaatsgevonden en de verwachting is dat de geulen in het zuidelijke gedeelte van de buitendelta lokaal tot meer erosie van de kust gaan leiden. Om de basiskustlijn te garanderen is daarom tussen nu en vijftig jaar waarschijnlijk een grotere suppletie-inspanning nodig, ongeacht of er een kering door de zeereep wordt gedefinieerd of niet. Een verlegging van de primaire kering naar de zeereep kan leiden tot een verdere vergroting van deze beheerinspanningen. 12.1.2
Zoetwatervoorraad Vlieland is momenteel volledig zelfvoorzienend voor drinkwater en dus volledig afhankelijk van drinkwaterwinning op het eiland zelf. De bescherming van de zoetwatervoorraad en de continuïteit van de waterwinning is daarom een belangrijk uitgangspunt. Uit berekeningen blijkt dat het gebied aan de noordzijde beschermd wordt door een ruim bemeten duingebied, welke de maatgevende omstandigheden kan weerstaan. Aan de Waddenzeezijde is ook overal een minimale hoogte aanwezig van NAP +4,3 m, waardoor onder maatgevende omstandigheden binnenstromen van zout water vanaf de wadkant ook niet aan de orde is. De feitelijke bescherming tegen overstromen van het grondwaterbeschermingsgebied wordt derhalve niet vergroot met het binnen de primaire kering brengen van het gebied. Op basis van deze bevindingen vervalt de urgentie voor tracé 8. Bij doorgaande zeespiegelstijging worden (in de verre toekomst) de overstromingskansen groter. In principe is het een verantwoordelijkheid van de drinkwaterproducent om daar rekening mee te houden. Een voldoende bescherming kan op termijn ook worden bereikt middels goede beheerafspraken voor de zeereep en het achterliggende buitendijkse duingebied.
12.1.3
Dynamisch kustbeheer en natuurdoelstellingen Tracé-opties waarbij de primaire waterkering wordt verplaatst naar de zeereep, kunnen conflicteren met de uitgangspunten van het dynamische kustbeheer op het eiland. Het stellen van een veiligheidsnorm aan de zeereep betekent namelijk dat er eisen worden gesteld aan de minimale hoogte en breedte van het zandmassief, terwijl dynamisch kustbeheer uitgaat van dynamische processen en een natuurlijke ontwikkeling van de zeereep. Tracés 1 en 2 waarbij de kering niet naar de zeereep wordt verplaatst, en tracés 3 t/m 7, waar geen vrije ontwikkeling van de zeereep wordt toegestaan, leveren geen belemmeringen op voor het huidige dynamische kustbeheer. Aan de wens om natuurgebieden zoveel als mogelijk buiten de dijkring te houden, komt tracé 2 het meest tegemoet. Dit tracé heeft echter, vanwege de forse ingreep die met deze verlegging gepaard gaan, een grotere negatieve impact op natuur en landschap dan de alternatieven waarbij de kering door de zeereep loopt. Verlegging van de kering naar de zeereep kan echter wel problemen opleveren voor de natuurdoelstellingen, aangezien deze over het algemeen gebaat zijn bij een dynamisch beheer van de zeereep. Omdat keringen door de zeereep kunnen leiden tot fixatie van zand hebben tracés 5, 6 en 8 vanuit natuuroogpunt geen voorkeur, aangezien behoud van enige overstuiving vanuit de zeereep aan de oostzijde van het eiland gewenst is. Bij tracés 3, 4 en 7 heeft een verlegging van kering naar de zeereep weinig negatieve gevolgen voor de natuurdoelstellingen, aangezien de zeereep hier in zijn huidige vorm en omvang reeds in stand gehouden wordt en er weinig dynamiek wordt toegestaan.
12.1.4 Ruimtelijke ontwikkeling en inpassing De nationale kaders voor ruimtelijke ontwikkelingen in de kustzone zijn beschreven in de Beleidslijn Kust (2007), de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en het Nationaal Waterplan 2009-2015. Deze kaders zijn nader uitgewerkt in Pagina 84 van 95
provinciaal en gemeentelijk beleid. Zo is in het Streekplan Fryslân beleid uitgewerkt voor bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden in de reserveringszones, het buitendijkse gebied en het kustfundament. Deze bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden zijn zeer beperkt. Daarnaast gelden er restricties voor initiatieven of activiteiten in de waterkeringszone. Daar waar de kering naar de zeereep wordt verplaatst, kunnen beperkingen ontstaan voor de bestaande bebouwing. Dit geldt met name voor de camping, het zomerhuizencomplex en de hotels aan de Noordzeezijde. Voor tracés 4 t/m 8, waarbij de kering aan de Noordzeezijde volledig in de zeereep is gesitueerd, blijven het zomerhuizencomplex en de camping geheel buiten de keringzone. Twee hotels komen wel in de keringzone te liggen en krijgen met beperkingen te maken (afhankelijk van detailuitwerking keringtracé). Bij de keuze voor een brede waterkering in de duinen, zullen grote delen van het duingebied in de kernzone van de waterkering vallen en daardoor onderworpen worden aan beperkingen m.b.t. grondgebruik en bebouwing. In dit geval zal ook de beheerlast bij de keringbeheerder op het vlak van vergunningverlening en handhaving sterk kunnen toenemen. De restrictieve effecten van de waterkering zullen echter beperkt zijn omdat ze aanvullend zijn op al bestaande restricties vanuit het ruimtelijke ordeningen natuurbeleid. Bij een keuze voor een van de alternatieven 2 t/m 8 zal de bestaande kering aan de noordzijde van de dorpskern komen te vervallen en staat deze ontwikkeling van dit gebied voor wonen of andere functies niet meer in de weg. Voor het huidige recreatieve en toeristische gebruik zijn geen effecten van belang te verwachten met uitzondering van lokale effecten bij tracé 2. 12.1.5
Van beleid naar uitvoering Het Rijksbeleid is gericht op het waarborgen van het dynamische karakter en de morfologische processen binnen het kustsysteem, op zodanige wijze dat ook bij de verwachte stijging van de zeespiegel het kustfundament kan ‘meegroeien met de zeespiegel’. Hiertoe wordt middels kustlijnzorg het kustfundament op peil gehouden en de basiskustlijn gehandhaafd. Het héle kustfundament (onderwateroever, strand, duinen en primaire kering) levert een belangrijke bijdrage aan het behoud van de binnendijkse kustveiligheid en de kustveiligheid op de langere termijn. Met de huidige, op de Friese Waddeneilanden als smal gedefinieerde, waterkering door het binnenduin, valt het tussen strand en kering gelegen deel van het kustfundament niet onder de beschermende werking van de Waterwet. Daar heeft de keringbeheerder (Rijkswaterstaat) dan ook geen wettelijke bevoegdheden of beheertaken. Formeel is de keringbeheerder in dit tussengelegen gebied dan ook niet aanspreekbaar, en kan weinig sturing geven aan de invulling van het kustbeleid (meegroeien van het gehele kustfundament, dynamisch kustbeheer). Heldere bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn noodzakelijk voor een goed kust- en keringbeheer. Uit het kustbeleid volgt dan ook een logische voorkeur voor de definiëring van brede waterkeringen, waarbij het zeer wenselijk wordt geacht dat de keringbeheerder over deze ruimte zeggenschap heeft. Met het definiëren van een brede kernzone, van binnenzijde grensprofiel totaan de duinvoet, krijgt de keringbeheerder over een belangrijk deel van het kustfundament zeggenschap. Daarmee worden verantwoordelijkheden helder en kan beter regie worden gevoerd op het lange-termijn kustveiligheidsbeleid en het daarmee samenhangende (dynamisch) kust- en duinbeheer. Tevens is de keringbeheerder in staat om vanuit veiligheidsoptiek ongewenste ontwikkelingen juridisch te weren.
Pagina 85 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Het brede keringsconcept kan goede aanknopingspunten bieden in het scheppen van duidelijkheid over taken en verantwoordelijkheden in het beheer van de zandige kust. Het (kunnen) maken van goede beheerafspraken rondom de zandige kering, het voeren van een eenduidige regie en het stellen van duidelijke randvoorwaarden aan het dynamisch kustbeheer zijn essentiële aspecten voor het scheppen van deze duidelijkheid. Het brede keringconcept lijkt aan veel van deze wensen tegemoet te kunnen komen (zie kader en figuur 25).
De huidige smal gedefinieerde kering volgt een tracé door het binnenduingebied. De kering ligt ver van de dynamische kustzone, waardoor (logischerwijs) weinig onderhoud/beheer geleverd hoeft te worden. Tussen de huidige kering (kernzone) en de duinvoet bevindt zich een soort ´niemandsland´ op het gebied van kust- en keringbeheer. De omgeving ervaart daarbij een gemis aan een goed aanspreekpunt en gebrek aan heldere afspraken en randvoorwaarden in/om de zeereep. Een smalle kering beslaat een minimaal areaal, waardoor er een minimum aan administratieve beheerslasten is. De restricties voor medegebruik zijn bij een smalle kering echter groter dan bij een brede kering, omdat er minder zandvolume in het profiel wordt meegerekend. Omdat de kering qua volume vaak precies voldoet, kan een eventuele invoering van strengere hydraulische randvoorwaarden al snel leiden tot plaatselijke versterking van de waterkering. Bij brede keringen vormt het zeewaarts van de dijkring gelegen duingebied één integrale waterkering (kernzone) die aansluit op de duinvoet, vanaf waar ook BKL-zone begint (ofwel de zone waarbinnen ontwikkeling van de kustlijn wordt getoetst). In principe kan het gehele buiten de dijkring gelegen duingebied als waterkering worden aangeduid. Daarmee ontstaat niet alleen fysiek, maar ook juridisch en beheertechnisch een kering die aansluit bij de principes van een aaneengesloten zanddelend systeem. De keringbeheerder krijgt hiermee juridisch zeggenschap over dit hele gebied. Het in nauwe samenspraak met alle belanghebbende partijen definiëren van de waterkering kan de integraliteit en multifunctionaliteit van de waterkering bevorderen. De afspraken met omgeving en medebeheerders worden via de legger en het beheerplan van de waterkering vastgelegd. Brede keringen hebben een voorkeur vanuit kustbeleid (3e Kustnota) aangezien een brede kering meer speelruimte geeft dan een smalle: -
Bij een brede kering mag meer zand worden meegerekend, dit voorkomt lokale versterkingen,
-
de veelal aanwezige overmaat aan zand biedt flexibiliteit voor het toestaan van andere functies,
-
door de overmaat aan zand bevat de kering tevens veelal genoeg zand om de zeespiegelstijging van komende 200 jaar te kunnen opvangen
Vanuit het kustbeleid wordt het wenselijk geacht dat de waterkeringbeheerder zeggenschap heeft over het gehele buitendijkse duingebied. Daarmee is zij formeel ook gesprekspartner en kan sturend optreden en daardoor voor dit gebied: landelijk kustbeleid doorvertalen naar uitvoering -
afspraken maken over een goede uitvoering van dynamisch kustbeheer en (daarmee) het meegroeien van het kustfundament met de zeespiegelstijging (rijksbeleid), wat weer bijdraagt aan de veiligheid op lange termijn,
-
ongewenste ontwikkelingen voor de kustveiligheid voorkomen (zoals te diepe stuifgaten, bebouwing, etc.)
-
op basis van bevoegdheden (Waterwet) en beheerafspraken heeft de keringbeheerder instrumenten om te kunnen handhaven. Omdat brede keringen een groter gebied bestrijken kan het aantal medegebruikers in de keringzone toenemen. Dit kan leiden tot meer administratieve last en overleg voor de beheerder. Veel zaken kunnen echter worden afgevangen in de legger en de beheerplannen. Pagina 86 van 95
Figuur 25. Dwarsdoorsnede van het principe van de brede kering: het gehele vóór de dijkring gelegen duingebied komt onder waterstaatkundig beheer te vallen. Al het zand telt daarmee ‘formeel’ mee voor de veiligheid. Door het gebied als één geheel met de voorliggende kustzone te beschouwen ontstaat één zanddelend systeem waarover veiligheidsbeheer kan worden gevoerd.
12.1.6
Kosten zandige kering De kosten voor de zandige kering bestaan uit hoofdzakelijk uit aanlegkosten (zandaanvullingen) en beheer- en onderhoudskosten. Bij de berekening van de zandaanvullingen is uitgegaan van ontwerprandvoorwaarden voor de komende 50 jaar. De maximale kosten voor verhoging of aanleg van de zandige tracédelen liggen tussen de M€0,20 en M€0,50, m.u.v. tracé 2 waarbij de investeringskosten M€0,84 bedragen. De berekeningsresultaten zijn echter op te vatten als bovengrens, doordat voor het binnenduingebied en de wadzijde gebruik is gemaakt van relatief zware hydraulische randvoorwaarden. Wanneer wordt uitgegaan van een brede waterkering met een zo landwaarts mogelijk gesitueerd grensprofiel, volstaat een kleiner grensprofiel, waardoor eveneens minder zandaanvullingen nodig zullen zijn. Tenslotte wordt voor tracés 3 t/m 8 verwacht dat deze beter kunnen worden ingepast in het bestaande duin, wat sterk reducerend kan werken op de benodigde zandaanvullingen en daarmee op de kosten. Het verleggen van de kering naar de zeereep kan wel tot extra kosten leiden voor kustlijnzorg en zeereepbeheer. Deze kosten worden ingeschat op maximaal €290.000 per jaar voor tracés 3 t/m 8.
12.2
Bevindingen harde kering Vlieland De gemeente Vlieland ziet het als een absolute noodzaak het bedrijventerrein bij de jachthaven binnen de primaire kering te brengen. Hierin wordt voorzien door
Pagina 87 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
tracévarianten 5 t/m 8. Om het dorp nabij de veerdam aan de Wadzijde te beschermen, prefereert de gemeente een demontabele waterkering om het historische dorpsaangezicht niet aan te tasten. Hierin voorziet tracévariant 6. 12.2.1
Bescherming woonbebouwing veerhaven De buitendijkse bebouwing bij de veerhaven wordt thans beschermd door een keermuur met een beschermingsniveau tussen de 1/25 en 1/100 jaar. De aanleg van een primaire waterkering zal hier duidelijke randvoorwaarden stellen aan de ruimtelijke ontwikkelingen. De belangen van de waterkering zullen altijd verzekerd moeten zijn. Een permanente kering, die voldoet aan de bestaande dijkringnorm (1:2000) is moeilijk inpasbaar en schadelijk voor het historische dorpsgezicht. Daarom is voor de bescherming uitgegaan van een combi-kering, bestaande uit een betonnen onderbouw en een doorzichtige of inklapbare opbouw. De combi-kering is ongeveer 340m lang en moet ca. 5,80m +NAP hoog zijn. De investerings- en beheerkosten van de combikering bedragen, afhankelijk van de gekozen variant, M€4 tot M€7. Deze kosten overtreffen verreweg de baten, uitgedrukt in totale toekomstige schadereductie (M€1,5). De potentiële overstromingsschade, waarbij alle vastgoed verloren gaat, ligt in de orde van M€25, maar de werkelijke schade per gebeurtenis zal lager zijn. Indirecte schade voor de eilandeconomie is niet meegenomen in deze raming. Overigens is de veiligheid van de bewoners en gasten niet in het geding, aangezien er op korte afstand hoogwatervrij gebied ligt. Uit bovenstaande berekening valt te concluderen dat het binnendijks brengen van de bebouwing nabij de veerhaven met een primaire kering met een beschermingsniveau van 1/2000 jaar, economisch en kwalitatief geen aantrekkelijke optie is.
12.2.2
Bescherming bedrijventerrein Het bedrijventerrein wordt momenteel beschermd door een dijklichaam met een beschermingniveau tussen de 1/100 en 1/500 per jaar (zie onderstaande foto). Bij aanleg van een primaire waterkering (1:2000) zal een deel van de bebouwing in de waterkeringszone vallen en er zullen tevens duidelijke randvoorwaarden gaan gelden voor de ruimtelijke ontwikkelingen hier. Een permanente kering, die voldoet aan de bestaande dijkringnorm (1:2000) is tevens moeilijk inpasbaar en zal ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit van het havengebied.
Pagina 88 van 95
Huidig dijklichaam bedrijventerrein Vlieland (foto: Koos Poot, 2012).
Het bedrijventerrein kan binnendijks worden gebracht door aanpassingen van de bestaande kering aan de norm 1:2000. Om het extra ruimtebeslag te beperken is uitgegaan van een dijkverhoging door middel van het aanbrengen van een verticale constructie op de bestaande kruin (minimaal benodigde hoogte 5,95m +NAP). De aanleg- en onderhoudskosten worden geraamd op ca. M€2,4. Deze kosten overtreffen de baten, uitgedrukt in totale toekomstige schadereductie (M€0,4). De potentiële schade door overstroming, waarbij wordt aangenomen dat alle vastgoed verloren gaat ligt per gebeurtenis in de orde van M€15. In de praktijk zal de werkelijke schade lager zijn. Indirecte schade voor de eilandeconomie is niet meegeraamd. Overigens is de veiligheid van de bewoners en gasten niet in het geding, aangezien er op korte afstand hoogwatervrij gebied ligt. Uit bovenstaande berekening valt te concluderen dat het binnendijks brengen van het bedrijventerrein met een primaire kering met een beschermingsniveau van 1/2000 jaar, economisch en kwalitatief geen aantrekkelijke optie is. 12.3
Openstaande vraagstukken: Bescherming buitendijkse gebieden Op basis van de hierboven beschreven bevindingen, gebaseerd op de aangedragen uitgangspunten van de partijen, kan een keuze gemaakt worden voor een voorkeurstracé. De belangrijkste doelstelling van de verkenning is daarmee bereikt. Vraagstukken ten aanzien van de lange-termijn kustveiligheid(sbeleving), de bescherming van het eilandareaal en de buitendijkse gebieden staan echter nog open of hebben nog nadere uitwerking nodig (zie §1.3).
12.3.1
Bescherming buitendijks gebied Als een keuze voor de ligging van de primaire kering is gemaakt dient bij gewijzigde ligging de Waterwet te worden aangepast en wordt een legger opgesteld. Daarmee ontstaat duidelijkheid over de grens tussen binnen- en buitendijks gebied. Het
Pagina 89 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
binnendijkse gebied heeft op Vlieland een wettelijk beschermingsniveau van 1:2000. De buitendijkse delen hebben vanwege de hoge en brede duinmassieven veelal een hoger beschermingsniveau, maar er is voor dat gebied geen wettelijke veiligheidsnorm. In Nederland geldt dat activiteiten en bewoning in buitendijkse gebieden op eigen risico is, het Rijk heeft hier geen verantwoordelijkheid voor de primaire veiligheid. Het Rijk zorgt middels het Kustlijnzorgprogramma (onderhoud basiskustlijn) wel voor het in stand houden van het areaal, waarmee de in de kustzone aanwezige functies kunnen worden behouden. De bewoners van buitendijks gebied zijn, evenals elders in Nederland, zelf verantwoordelijk voor het nemen van gevolgbeperkende maatregelen en eventuele schade. De provincie kan nader beleid opstellen voor de buitendijkse veiligheid en de gemeente beoordeelt de veiligheidssituatie en de noodzaak van aanvullende maatregelen en communicatie over waterveiligheid. De meeste aandacht trekt het behoud van de veiligheid in de buitendijkse bebouwde gebieden van Oost-Vlieland nabij de veerdam en het bedrijventerrein. De dorpsuitbreiding aan de noordzijde van het dorp komt hoe dan ook binnendijks (dit is eerder toegezegd door staatssecretaris Huizinga). Met de keuze voor een keringtracé wordt duidelijk of de bebouwing nabij de veerdam en het bedrijventerrein binnen- of buitendijks komt te liggen. Bij een blijvende buitendijkse ligging van deze gebieden is de opgave om dit gebied door beschermende en/of adaptatiemaatregelen aan te passen aan de zeespiegelstijging en andere klimaatveranderingseffecten. Hiervoor zijn verschillende alternatieven denkbaar, die in een vervolgproces nader uitgewerkt kunnen worden. 12.3.2
Bedrijventerrein Vlieland De bescherming van het bedrijventerrein is een belangrijk aandachtspunt op Vlieland. De gemeente ziet het als een absolute noodzaak het bedrijventerrein binnen de dijkring te brengen. Het bedrijventerrein is van groot belang voor het dagelijkse economische functioneren van het eiland, maar is ook van vitaal belang onder crisisomstandigheden. Het bedrijventerrein herbergt vitale functies, zoals de gemeentewerf, werf en kantoor van Rijkswaterstaat, het enige tankstation van het eiland, werkplaatsen van alle aannemers, en het boothuis van de KNRM. Tevens liggen alle middelen om in een noodsituatie versterking aan de dijk rond het dorp aan te brengen binnen het bedrijventerrein. Vanwege de reeds gedane investeringen en de strenge natuur- en RO-wetgeving ziet de gemeente geen reële andere mogelijkheden om de functies elders te vestigen. Het bedrijventerrein Vlieland is momenteel beschermd tegen een waterstand met een jaarlijkse overschrijdingskans van ongeveer 1:100 tot 1:500. De kering bestaat grotendeels uit een recent aangelegde zanddijk en een daarop aansluitend nieuw havengebouw, dat als integraal onderdeel van de kering is gebouwd. De kering wordt gecompleteerd door een laag, bestaand dijkje met coupure. Dit gedeelte is qua hoogte het kritische deel van de kering, hoewel bij de sterkte van de recent aangelegde zanddijk ook duidelijke vraagtekens worden gezet (zandlichaam met lichte bekleding, steile taluds). Het bedrijventerrein kan binnendijks worden gebracht door aanpassingen van de bestaande kering aan de norm 1:2000. Een permanente kering, die voldoet aan de bestaande dijkringnorm (1:2000) is echter moeilijk inpasbaar en zal ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit van het havengebied. Daarnaast blijkt uit de kosten-en-baten-vergelijking dat de aanleg van een primaire kering hier economisch erg onaantrekkelijk is. Tenslotte is het ook geen Rijksbeleid om bedrijventerreinen binnendijks te brengen (zie ook Beleid 13 Kustplaatsen).
Pagina 90 van 95
De gemeente geeft aan dat een beter inpasbare kering met een lager beschermingsniveau, bijvoorbeeld met een norm van 1:500 – 1:1000 ook een goede optie zou kunnen zijn. Het bestaande beleidskader (Waterwet) biedt echter geen mogelijkheid om binnen eenzelfde dijkring verschillende normniveaus te hanteren. In plaats van bescherming door een primaire kering (1:2000) als onderdeel van de dijkring Vlieland kunnen alternatieve oplossingen worden verkend: 1. Het aanwijzen van het bedrijventerrein als aparte dijkring (dijkring 4a) met een aangepast, lager beschermingsniveau (bijvoorbeeld 1:500). De kering is in beheer van het Rijk, maar wijkt dan af van gangbare normen van primaire keringen langs de kust. Het nadeel van precedentwerking voor het Rijksbeleid blijft. Het bedrijventerrein heeft dan een lagere veiligheidsnorm dan het dorp, en zou daarmee eerder kunnen overstromen. Afgevraagd moet worden of dat wenselijk is indien hier voor het dorp vitale onderdelen zijn opgeslagen. 2. De kering een status geven als genormeerde regionale kering met een nader vast te stellen beschermingniveau. De kering wordt vervolgens op het gewenste beschermingsniveau gebracht en op orde gehouden door de regionale beheerder. In deze situatie ligt het gebied formeel buitendijks en heeft het Rijk hier geen primaire veiligheidstaak. 3. Ophogen van het laatste deel van de bestaande dijk, als lokale kering (met of zonder norm). In dat geval ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente en/of bewoners/ondernemers. Het laatste deel van de dijk is thans nog in eigendom van Rijkswaterstaat. In alle gevallen zal eerst goed nagegaan moeten worden wat de werkelijke sterkte van de dijk nu is, voordat de kosten voor een eventuele verdere versterking goed geraamd kunnen worden. In aanvulling op deze mogelijkheden voor beschermingsmaatregelen kunnen adaptieve maatregelen worden getroffen om de kwetsbaarheid van vitale functies te verminderen. In de vorm van het minder kwetsbaar maken van de bebouwing op langere termijn, door het benutten van kansen bij nieuwbouw en reconstructie. Dit gaat vooral op voor het minder kwetsbaar maken van vitale functies op het bedrijventerrein. Deze aanpak heeft pas effect op de langere termijn: het kan een oplossing bieden in geval van een stijgende zeespiegel. 12.3.3
Dynamisch kustbeheer Naast duidelijkheid over de ligging van de primaire kering leeft bij gemeente en bewoners op Vlieland ook de behoefte aan duidelijkheid over de wijze van bescherming van de rest van het eiland. Ongeacht het gekozen keringtracé blijft het overgrote deel van het eiland buitendijks. Voor deze gebieden is er een behoefte aan een duidelijke regie op de uitvoering van het kustbeleid, waaronder het dynamisch kustbeheer, wat een belangrijke pijler is van het behoud van de lange termijn kustveiligheid. Om voor deze buitendijkse delen duidelijkheid te scheppen over de (lange termijn) bescherming is een nadere uitwerking van de (reeds bestaande) afspraken omtrent dynamisch kustbeheer opportuun. Hierbij zou in ieder geval aan de volgende randvoorwaarden moeten worden voldaan; het maken van duidelijke en concrete beheerafspraken het voeren van een eenduidige regie het stellen van duidelijke randvoorwaarden omtrent dynamisch kustbeheer. Deze concretisering van het dynamisch kustbeheer dient in een vervolgtraject nader vormgegeven worden. Aangezien dit ook geldt voor die delen van het kustfundament die binnen de keringszone vallen, kan deze uitwerking gelijktijdig met het traject van de vaststelling van de legger opgepakt worden. Pagina 91 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
Pagina 92 van 95
13
Bijlagen (separaat opvraagbaar bij RWS)
1
Opdrachtbrief Ministerie van Infrastructuur en Milieu
2
Uitgangspunten partijen
3
Een quickscan van de morfologische ontwikkelingen op de buitendelta van het Vlie en Noordoost Vlieland (Deltares, 2012)
4
Dynamisch Kustbeheer Vlieland. Een advies over het beheer van de kustzone van km 40.0 tot km 54.8 op Vlieland (POK, 1999)
5
MKBA Verlegging primaire waterkering Vlieland en Terschelling (Ecorys, 2013)
6
Memo: Bescherming tegen overstromen van grondwaterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden op Vlieland en Terschelling (Waterdienst, 2011)
7
Memo: Bescherming tegen overstromen van aanlandingspunt nutsvoorzieningen op Vlieland (Waterdienst, 2011)
8
Memo: Kwaliteitscheck op geavanceerde duintoetsing Vlieland (Waterdienst, 2012)
9
Arcadisrapport, incl. bijlage presentatie en berekeningsresultaten KZ, RZ PM precieze titel en jaartal
10
Duinafslagberekeningen Vlieland (Deltares, 2012)
11
Quickscan harde waterkeringen Vlieland & Terschelling (Deltares, 2012)
Pagina 93 van 95
Onderzoek Ligging Primaire Waterkering Vlieland | december 2013
14
Referenties
Arcadisrapport(en). PM incl. bijlagen pres. Duinafslag en berekeningsresultaten KZ, RZ. Goed in referenties verwerken na binnenkomst. Verwijzing in tekst evt aanpassen (jaartal) Arens, S.M., M.A.M. Löffler & E.M. Nuijen 2007. Evaluatie dynamisch kustbeheer Friese Waddeneilanden. Rapport Bureau voor Strand- en Duinonderzoek. Bakker, W.T., 1968. A mathematical theory about sand waves and its application on the Dutch Wadden isle of Vlieland. Shore and Beach, 36, pag 5-14. Besluit Algemene regels Ruimtelijke Ordening (Barro), 2011. Deltares, 2010. Atlas 13 Kustplaatsen. Deltares (van Geer, P.), 2012. Duinafslagberekeningen Vlieland. 1205829-000. Deltares (Elias, E., Bruens, A.), 2012. Een quickscan van de morfologische ontwikkelingen op de buitendelta van het Vlie en Noordoost Vlieland. 1206171-001. Deltares, Bureau Landwijzer, Rijkswaterstaat Waterdienst, 2011. Mogelijkheden voor dynamisch kustbeheer, een handreiking voor beheerders. 1204594-000. Ecorys, 2013 (Briene, M., Wienhoven, M.). MKBA Verlegging primaire waterkering Vlieland en Terschelling Eindrapport. Opdrachtgever: RWS Dienst Noord Nederland. Rotterdam. PM evt. jaartalwijzingen aanpassen in tekst Expertisenetwerk Waterveiligheid (ENW), 2007. Technisch Rapport Duinafslag (TRDA2006). Beoordeling van de veiligheid van duinen als waterkering ten behoeve van Voorschrift Toetsing op Veiligheid 2006. Haskoning, 2008 (Hordijk, D., Zuidgeest, M., van Nieuwerburgh, L). Verkenning Legger Terschelling, Een technisch inhoudelijke beschouwing. Haskoning (Hordijk, D., van Nieuwenhuijzen, L), 2012. Quickscan harde keringen Vlieland en Terschelling. 9X2277.40. Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2012. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Ministeries van IenM en EL&I, 2013. Deltaprogramma 2013, De weg naar deltabeslissingen. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1990. 1e Kustnota; Kustverdediging na 1990. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1996. 2e Kustnota; Kustbalans 1995. Ministeries van V&W, EZ, LNV en VROM, 1999. Kust op koers; voorstudie. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2000. 3e Kustnota; Traditie, Trends en Toekomst. Pagina 94 van 95
Ministerie van Verkeer & Waterstaat, 2007. Beleidslijn Kust. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2007. Hydraulische Randvoorwaarden 2006 voor het toetsen van primaire waterkeringen. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2007. Voorschrift toetsen op Veiligheid Primaire Waterkeringen (VTV2006). Ministeries van VROM, LNV, V&W en EZ, 2006. Nota ruimte, Ruimte voor ontwikkeling. Deel 4: tekst na parlementaire instemming. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 2007. Planologische Kernbeslissing (PKB) Derde Nota Waddenzee, Ontwikkeling van de wadden voor natuur en mens, deel 4, tekst na parlementaire instemming. Ministeries van VROM, LNV, V&W, 2009. Nationaal Waterplan 2009-2015. Provinciaal Overlegorgaan Kust Fryslân (POK), 1999. Dynamisch Kustbeheer Vlieland. Een advies over het beheer van de kustzone van km 40.0 tot km 54.8 op Vlieland. Projectgroep Vlieland, juni 1999. Provinciaal Overlegorgaan Kust Fryslân (POK), 2004. Veiligheid en overstromingsrisico kustbebouwing buitendijks op de Friese Waddeneilanden, Provincie Fryslân. Provinciale Staten van Fryslân, 2007. Streekplan Fryslân 2007, Om de kwaliteit fan de Romte. Provinciale Staten van Fryslân, 2011. Verordening Romte Fryslân. Provinciale Staten van Fryslân, 2012. Tussentijdse Evaluatie Streekplan Fryslân. Rijkswaterstaat/RIKZ (A. Bruens), 2006. Duinwaterkering Vlieland, Een technisch inhoudelijke beschouwing. Rapport RIKZ/2006.017. Rijkswaterstaat Waterdienst, 2012. Uitvoeringskader vergunningverlening kust, Voor de waterstaatkundige beoordeling van initiatieven in de kust. Rijkswaterstaat DWW, 2002. De veiligheid van de primaire waterkeringen in Nederland; Achtergrondrapport, Resultaten van de eerste toetsronde van 1996-2001, november 2002. Sha, L.P., 1990. Sedimentological Studies of the Ebb-Tidal Deltas along the West Frisian Islands, the Netherlands. Geologia Ultaiectina, Mededelingen van de Faculteit Aardwetenschappen, University Utrecht, 64: 159 pp. Staatsbosbeheer, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Directie Noord-Nederland, 2004. Beheerplan Rijksgronden Vlieland. Rapportnummer 631/NA99, mei 1999. STOWA, 2010 (M. Löffler). Hoe verder met dynamisch kustbeheer? Rapportnummer 2010-w05. ISBN 978.90.5773.500.4. Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW), 2002. Leidraad Zandige Kust. Dww-2003-046. Pagina 95 van 95