Onderwijs- en examenregeling Deel I - Bacheloropleiding Franse Taal en cultuur Inhoud: 1. Algemeen 2. Opbouw van de opleiding 3. Onderwijs 4. Toetsing 5. Vooropleiding 6. Studiebegeleiding 7. Overgangsbepalingen 8. Slotbepalingen
Paragraaf 1 – Algemene bepalingen art. 1.1 – toepasselijkheid van de regeling Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van d e bacheloropleiding Franse taal en cultuur, hierna te noemen: de opleiding. De opleiding wordt verzorgd binnen de faculteit der Letteren, hie rna te noemen: de faculteit. art. 1.2 – begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; b. student: degene die is ingeschreven aan de universiteit voor het volgen van het onderwijs en het afleggen van de tentamens en de examens van de opleiding; c. onderdeel: een onderwijseenheid van de opleiding, in de zin van de wet; d. cursus: het geheel van onderwijs en toetsing van een onderdeel; e. toets: tentamen als bedoeld in art. 7.10 van de wet; f. practicum: een praktische oefening, als bedoeld in art. 7.13 van de wet, in een van de volgende vormen: het maken van een scriptie, het maken van een werkstuk of een proefontwerp, het uitvoeren van een onderzoekopdracht, het deelnemen aan veldwerk of een excursie, het doorlopen van een stage, of het deelnemen aan een andere onderwijsleeractiviteit die gericht is op het bereiken van bepaalde vaardigheden; g. propedeuse: het eerste jaar van de opleiding; h. examen: het bachelorexamen of het propedeutisch examen van de opleiding; i. Het Leids Universitair Register: het onder verantwoordelijkheid van het College van Bestuur gehouden register van de door de universiteit verzorgde opleidingen. j. Doctoraalprogramma: de opleiding voor het doctoraalexamen zoals bedoeld in de WHW. De overige begrippen hebben de betekenis die de wet daaraan toekent. art. 1.3 – doel van de opleiding De algemene doelstelling van de opleiding Frans betreft het verwerven van: Algemene kennis van en inzicht in de Franse taal en de Franse letterkunde, neerkomend op de systematiek en de globale historische ontwikkeling van de Franse taal; de belangrijkste schrijvers, stromingen en theorieën uit de Franse letterkunde; de grote lijnen van de Franse (cultuur)geschiedenis; de belangrijkste aspecten van de hedendaagse Franse maatschappij en cultuur. Algemene kennis van en inzicht in de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en technieken e.d. van de Franse taal- en letterkunde. Praktische taalvaardigheid Frans op het gebied van luisteren, lezen, gesproken interactie, gesproken productie en schrijven van en in het Frans (zie hieronder 3). Algemene academische vaardigheden op het gebied van ict, schriftelijke en mondelinge presentatie en samenwerking. Voorbereiding voor een verdere studieloopbaan., in het bijzonder in de masteropleiding(en) Franse taal en cultuur Bachelors Franse taal en cultuur beschikken over: Algemene kennis van en inzicht in de Franse taal en de Franse letterkunde, neerkomend op de systematiek en de globale historische ontwikkeling van de Franse taal; de belangrijkste schrijvers, stromingen en theorieën uit de Franse letterkunde; de grote lijnen van de Franse (cultuur)geschiedenis; de belangrijkste aspecten van de hedendaagse Franse maatschappij en cultuur. Algemene kennis van en inzicht in de kernbegrippen, het apparaat, de onderzoeksmethoden en technieken e.d. van de Franse taal- en letterkunde.
Op taalkundig gebied zijn BA's in staat om: Basisbegrippen van Franse fonologie, morfologie, syntaxis en semantiek te definiëren en toe te passen in elementaire taalkundige analyses. De algemene lijnen van argumentatie in de taalkundige vakliteratuur te begrijpen. Beargumenteerde analyses van elementaire taalkundige problemen te formuleren aan de hand van een elementair inzicht in het theoretisch begrippenapparaat van de taalkunde. Geografische, historische, en sociale taalvarianten van het Frans te herkennen, op elementair niveau te analyseren, en daarvan verslag te doen. Op letterkundig gebied zijn BA's in staat om: Basisbegrippen van de literatuurtheorie te definiëren en toe te passen in analyses van literaire teksten op het gebied van de vier hoofdgenres: narratieve teksten, poëzie, toneel en beschouwende teksten, en daarvan verslag te doen. De algemene lijnen van argumentatie in de literatuurwetenschappelijke vakliteratuur te begrijpen. De belangrijkste schrijvers, stromingen en theorievorming in de Franse letterkunde te plaatsen in een literatuurwetenschappelijk en cultuurhistorisch kader. Doelen in termen van het Europees Referentiekader taalvaardigheid
Luisteren Lezen Gesproken interactie Gesproken productie Schrijven
Instroom B1 B1 A2 A2 A2
Prop B2 B2 B1 B1 B1
BA C1 C1 B2 B2 B2
art. 1.4 – varianten binnen de opleiding Niet van toepassing.
art. 1.5 – vorm van de opleiding De opleiding wordt zowel voltijds als in deeltijd verzorgd.
Paragraaf 2 – Opbouw van de opleiding art. 2.1 – studielast De opleiding bestaat uit 180 ects-studiepunten, waarbij een studiepunt gelijk staat aan 28 uur studeren. De opleiding bestaat uit een propedeutische fase van 60 ects-studiepunten en een op het propedeutisch examen volgende bachelorfase van 120 ects-studiepunten art.2.2 – monodisciplinaire variant De studie omvat een programma van verplichte studievakken met een studielast van 137 ects-studiepunten. Daarnaast kiest de student in het tweede en derde jaar van de opleiding - onder goedkeuring van de examencommissie - vakken met een studielast van 43 ects-studiepunten. Naast de aan deze universiteit gedoceerde vakken komen voor de vrije keus ook - onder goedkeuring van de examencommissie - onderdelen verzorgd door een andere Nederlandse of een buitenlandse universiteit dan wel van een bekostigde of aangewezen Nederlandse instelling voor hoger beroepsonderwijs in aanmerking. art. 2.3 – afstudeerrichtingen binnen de monodisciplinaire variant Niet van toepassing
art. 2.4 – major/minor variant(en) Niet van toepassing art. 2.5 –afstudeerrichtingen binnen de major Niet van toepassing art. 2.6 – academische vorming De opleiding van de student dient naar het oordeel van de examencommissie voldoende elementen te bevatten ten dienste van de academische vorming van de student, in het bijzonder m.b.t.: het zelfstandig wetenschappelijk denken en handelen; het wetenschappelijk communiceren in de eigen en tenminste één vreemde taal; het hanteren van vakwetenschappelijke kennis in wijsgerige en maatschappelijke context. De opleiding voldoet wat betreft de opbouw en eindtermen (wetenschappelijke kennis en wetenschappelijke methodes) en overige kwaliteitskenmerken aan hetgeen gesteld is in “Het Leids Universitair Register Opleidingen” (te raadplegen bij de onderwijsadministratie).
Paragraaf 3 – Onderwijs art. 3.1 – cursus 1. 2.
Voor de onderdelen van de opleiding worden er cursussen verzorgd waarvan de studielast, uitgedrukt in studiepunten, minimaal wordt afgerond op 1 decimaal achter de komma. Elke cursus omvat het onderwijs en de toetsing van het desbetreffende onderdeel.
art. 3.2 – niveau Van elke cursus is in de studiegids het niveau vermeld. art. 3.3 – propedeuse De onderdelen van het onderwijsprogramma van de propedeuse zijn, met de studielast (in studiepunten), opgenomen in de studiegids. art. 3.4 – verplichte onderdelen De verplichte onderdelen van het tweede en derde jaar van het bachelorprogramma zijn (per variant), met de studielast (in studiepunten), opgenomen in de studiegids. art. 3.5 – deelname aan een cursus Deelname vindt plaats in de volgorde van inschrijving, met dien verstande dat voor de opleiding ingeschreven studenten plaatsing gegarandeerd is bij de cursussen, die behoren tot het verplichte deel van hun monodisciplinaire opleiding. art. 3.6 – practica De in de studiegids vermelde cursussen kunnen een practicum omvatten volgens de daarbij gegeven specificatie van aard en omvang van de werkzaamheden van de student.
Paragraaf 4 – Toetsing art. 4.1 – toetsmomenten 1. 2.
Voor elk te tentamineren onderdeel vindt 2 maal per studiejaar een toetsmoment plaats. Dit betekent dat een student recht heeft op niet meer dan twee toetsmomenten per studiejaar en per onderdeel. Indien een cursus een praktische oefening omvat, staat deelneming aan een toetsgelegenheid als bedoeld in het eerste lid, uitsluitend open voor degene die de praktische oefening met goed gevolg heeft voltooid.
art. 4.2 – verplichte volgorde 1. In de studiegids staat vermeld of aan bepaalde onderdelen eerst kan worden deelgenomen nadat aan de toetsing van de daarbij vermelde onderdelen met goed gevolg is deelgenomen. 2. Met inachtneming van het in lid 1 gestelde kan aan toetsing van onderdelen van het afsluitend examen worden deelgenomen voordat het propedeuse-examen is behaald. Art. 4.3 – toetsing 1. 2. 3.
4.
In de studiegids staat vermeld of een toets schriftelijk, mondeling of met behulp van een vaardigheidstest wordt afgenomen. In bijzondere gevallen kan op verzoek van de student de examencommissie toestaan dat een toets op een andere wijze, dan in de bijlage is vastgelegd, kan worden afgelegd. Aan studenten met een functiestoornis wordt de gelegenheid geboden de tentamens op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De examencommissie wint zo nodig deskundig advies in alvorens te beslissen. De toetsing vindt plaats in het Frans of, met inachtneming van de voor de bacheloropleidingen vastgestelde universitaire gedragscode, in een andere taal.
art. 4.4 – mondelinge toetsen 1. 2. 3.
Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getoetst, tenzij de examencommissie anders heeft bepaald. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid vindt de toetsing van de in de bijlage genoemde onderdelen plaats in groepsverband. Niet van toepassing. Het mondeling afnemen van een toets is openbaar, tenzij de examencommissie of de desbetreffende examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald, dan wel de student daartegen bezwaar heeft gemaakt.
art. 4.5 – oordeel 1. 2.
3. 4.
De examinator stelt terstond na het afnemen van een mondelinge toets het oordeel vast en reikt de student een desbetreffende schriftelijke verklaring uit. ‘terstond’ wordt gedefinieerd als ‘binnen de 24 uur’. De examinator stelt het oordeel over een schriftelijk of op andere wijze afgenomen toets vast binnen vijftien werkdagen na de dag waarop deze is afgenomen, en verschaft de administratie van de opleiding de nodige gegevens ten behoeve van de uitreiking van het schriftelijk bewijsstuk van het oordeel aan de student. Op de schriftelijke of elektronische verklaring van het oordeel over een toets wordt de student gewezen op het inzagerecht, bedoeld in art. 4.7 en op de bezwaarprocedure. Op verzoek van de student wordt hem een schriftelijk bewijsstuk van het oordeel toegestuurd.
art. 4.6 - geldigheidsduur De behaalde onderdelen kennen een onbeperkte geldigheidsduur.
art. 4.7 – inzagerecht en nabespreking 1.
2.
3. 4. 5. 6.
Gedurende tenminste dertig kalenderdagen direct na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijke toets heeft de student recht op inzage in zijn beoordeeld werk. Tevens wordt hem op zijn verzoek tegen kostprijs een kopie verschaft van dat werk. De kostprijs wordt bepaald door zowel kopieer- als administatiekosten. Gedurende de in het eerste lid genoemde termijn kan de belanghebbende kennis nemen van vragen en opdrachten van de desbetreffende toets, alsmede zo mogelijk van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden. Op verzoek van de student vindt een nabespreking plaats. Deze mogelijkheid wordt tegelijkertijd met de uitslag van de toets bekend gemaakt. De examencommissie heeft de bevoegdheid te bepalen of de nabespreking collectief dan wel individueel plaatsvindt. De nabespreking geschiedt op een door de examencommissie te bepalen plaats en tijdstip. Indien de betrokkene aantoont door overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest, wordt hem/haar een andere mogelijkheid geboden.
art. 4.8 – vrijstelling De examencommissie kan de student op diens verzoek, gehoord de desbetreffende examinator, vrijstelling verlenen van een toets, indien de student: 1. hetzij een qua inhoud en niveau overeenkomstig onderdeel van een universitaire of hogere beroepsopleiding heeft voltooid; 2. hetzij aantoont door werk- c.q. beroeps-ervaring over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken m.b.t. het desbetreffende onderdeel. art. 4.9 – examen 1. 2.
De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast, zodra de student voldoende bewijzen overlegt van door hem behaalde toetsen. Alvorens de uitslag van het examen vast te stellen kan de examencommissie zelf een onderzoek instellen naar de kennis van de student m.b.t. een of meer onderdelen of aspecten van de opleiding.
art. 4.10– graad 1. 2. 3. 4.
Aan degene die het bachelorexamen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de bachelorgraad verleend. Aan degene die het bachelorexamen met goed gevolg heeft afgelegd verstrekt de opleiding de titel Bachelor of Arts in de Franse Taal en Cultuur . De verleende graad wordt op het getuigschrift van het examen aangetekend. Bij het diploma is een supplement toegevoegd dat voldoet aan de richtlijnen van het Leids Universitair Register.
art. 4.11– vervolgopleiding Indien de bachelorgraad is verleend op grond van het met goed gevolg afgelegd hebben van het bachelorexamen binnen de afstudeerrichting Franse Taal en Cultuur dan kan de studie drempelloos worden voortgezet binnen de afstudeerrichting Franse Taal en Cultuur, binnen de masteropleiding Franse Taal en Cultuur aan de Universiteit Leiden.
Paragraaf 5 – vooropleiding art. 5.1 – vervangende eisen deficiënties Niet van toepassing. art. 5.2 – Nederlandse taal 1.
2.
Aan de eis inzake voldoende beheersing van de Nederlandse taal wordt voldaan door het met goed gevolg afleggen van het examen niveau 3 van de cursus Nederlands als Tweede Taal georganiseerd door de Universiteit Leiden. De examencommissie kan, in overleg met het faculteitsbestuur, in bijzondere gevallen vrijstelling verlenen van het onder lid 1 bedoelde examen.
art. 5.3 – gelijkwaardige vooropleiding Degene die op grond van de WHW direct kan inschrijven anders dan de bezitter van een VWO-diploma, wordt getoetst in de vakken, genoemd in art. 5.1 op het niveau van het v.w.o.-eindexamen in het profiel dat directe toelating geeft. Niet van toepassing. art. 5.4 - colloquium doctum Bij het toelatingsonderzoek, als bedoeld in art. 7.29 van de wet, kunnen conform de facultaire colloquium doctum-regeling toelatinstoetsen worden opgelegd.
Paragraaf 6 – Studiebegeleiding art. 6.1 – studievoortgangadministratie 1. 2. 3.
4.
De opleiding registreert de individuele studieresultaten van de studenten. Zij verschaft elke student tenminste 2 per jaar een overzicht van de door hem behaalde studieresultaten. Indien, naar het inzicht van de opleiding, de student ernstige studievertraging oploopt ten opzichte van de nominale studievoortgang, attendeert de opleiding de student op de mogelijkheid ondersteuning te krijgen bij het opstellen van een studieplanning. De student ontvangt op verzoek een geautoriseerd schriftelijk overzicht van de behaalde studieresultaten.
art. 6.2 – studiebegeleiding De opleiding draagt zorg voor de introductie en de studiebegeleiding van de studenten, die voor de opleiding zijn ingeschreven, mede ten behoeve van hun oriëntatie op mogelijke studiewegen in en buiten de opleiding. De opleiding biedt de student de mogelijkheid minimaal één maal per jaar, met een tutor, een mentor of de studieadviseur de studievoortgang te bespreken. art. 6.3 – studieadvies eerste jaar 1.
2. 3. 4.
In het jaar van zijn eerste inschrijving krijgt elke voltijdstudent drie maal een schriftelijk advies over de voortzetting van zijn opleiding. Het eerste advies wordt uitgebracht voor eind januari. Het tweede advies wordt uitgebracht voor eind juni. Het derde advies wordt uitgebracht voor 1 september. Een derde advies is bindend indien dat advies negatief is. De studieadviezen worden uitgebracht onder verantwoordelijkheid van de examencommissie van de opleiding. Een bindend negatief advies geldt enkel voor de opleiding waarvoor de student ingeschreven staat en niet voor de minor die eventueel van de propedeuse deel heeft uitgemaakt. Niet van toepassing. Desgevraagd krijgt de student een mondelinge toelichting op het advies en informatie over de voortzetting van zijn studie in of buiten de faculteit en over eventuele andere ontwikkelingsmogelijkheden.
art. 6.4 – topsport Aan studenten die topsport bedrijven wordt de gelegenheid geboden het onderwijs zoveel mogelijk aan de eisen van hun sportieve bezigheden aan te passen. De opleiding hanteert voor het bepalen wie tot deze categorie behoren de richtlijnen van het College van Bestuur. art. 6.5 – duurzame functiestoornis Aan studenten met een handicap of met een chronische ziekte wordt de gelegenheid geboden het onderwijs, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, aan de beperkingen die de functiestoornis met zich meebrengt aan te passen. art. 6.6 – Buitenlands verblijf en stage Voor studenten die tengevolge van een door de opleiding goedgekeurde buitenlands studieverblijf of een door de opleiding goedgekeurde stage, door overmacht, aantoonbare studievertraging zouden ondervinden, treft de examencommissie een bijzondere regeling.
Paragraaf 7 – Overgangsbepalingen art. 7.1 – bachelordiploma Vanaf 1 september 2002 kan het bachelordiploma worden behaald art. 7.2 – einddatum doctoraal 1. 2.
3. -
Het doctoraalprogramma zoals dit gold vóór invoering van de bacheloropleiding, blijft voor studenten die vóór 1 september 2002 met hun studie begonnen, van kracht tot 1 september 2005. Het afsluitend doctoraalexamen zoals dat gold vóór de invoering van het bachelorexamen, kan worden afgelegd tot uiterlijk 1 september 2010. Indien onderdelen van het oude programma niet meer worden aangeboden, zullen door de examencommissie vakken uit het nieuwe programma worden aangewezen die in de plaats komen van de bedoelde onderdelen. Als er geen vergelijkbare vakken binnen de opleiding kunnen worden aangewezen, worden alternatieven binnen of buiten deze universiteit gezocht. Lid 1 van dit artikel is ook van toepassing voor: studenten die in het studiejaar 2002/2003 instromen en die op grond van hun vooropleiding/ervaring een vaststaand verkort doctoraalprogramma van ten hoogste 3 jaar volgen; studenten die in het studiejaar 2003/2004 instromen en op grond van hun vooropleiding/ervaring een vaststaand verkort doctoraalprogramma van ten hoogste 2 jaar volgen; studenten die in het studiejaar 2004/2005 instromen en op grond van hun vooropleiding/ervaring een vaststaan verkort doctoraalprogramma van ten hoogste 1 jaar volgen.
Art. 7.3 – overstap van doctoraal naar bachelorprogramma Studenten die het doctoraalprogramma volgen, kunnen in door de examencommissie te bepalen gevallen en onder door de examencommissie vast te stellen voorwaarden overstappen van het doctoraalprogramma naar het programma van de bacheloropleiding. Deze voorwaarden worden gesteld met het doel de gestelde eindtermen en het beoogde civiele effect van het bachelordiploma te waarborgen. Daarbij zal worden getracht de extra studievertraging zoveel mogelijk te beperken. Behaalde studieresultaten worden gewaardeerd (als vrijstelling voor overeenkomstige onderdelen) volgens de omzettingstabel in de studiegids. art. 7.4 –deeltijdstudenten Deeltijdstudenten die op 1 september 2001 met de propedeuse van het bestaande programma zijn begonnen, worden in de gelegenheid gesteld om tot 1 september 2003 het propedeutisch programma oude stijl te volgen. Vanaf 1 september 2003 worden alle deeltijdstudenten omgezet naar het bachelorprogramma, met dien verstande dat ze nog steeds (op basis van een equivalent studieprogramma) ervoor kunnen kiezen het doctoraalexamen af te leggen. art. 7.5 – vervangende eisen ‘oude stijl’- v.w.o. Niet van toepassing
Paragraaf 8 – Slotbepalingen art. 8.1 – wijziging 1.
2.
3.
Wijzigingen van deze regeling worden door het faculteitsbestuur in overleg met faculteitsraad bij afzonderlijk besluit vast, met in achtneming van het gestelde in artikel 9.38 onderdeel b. van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek. Wijzigingen in deze regeling die ook van toepassing zijn voor een zeker studiejaar moeten voor dat studiejaar zijn doorgevoerd en op de daarvoor vastgestelde wijze zijn gepubliceerd. Daarvan kan enkel worden afgeweken als snellere invoering van een wijziging strikt noodzakelijk is en daarbij de belangen van de studenten redelijkerwijs niet worden geschaad. Een wijziging kan voorts niet ten nadele van studenten van invloed zijn op enige beslissing welke krachtens deze regeling door de examencommissie is genomen ten aanzien van een student.
art. 8.2 – bekendmaking 1. 2. 3.
De opleiding draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling, van de regelen en richtlijnen die door de examencommissie zijn vastgesteld, alsmede van elke wijziging van deze stukken. Elke belangstellende kan bij de onderwijsadministratie van de opleiding een exemplaar van de in het eerste lid bedoelde stukken verkrijgen. Indien de regels en richtlijnen die door de examencommissie zijn vastgesteld ten dele voor de major afwijken van die van de minor dan dient de student daar in de regelingen op gewezen te worden. Niet van toepassing.
art. 8.3 – inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking op 1 september 2002.
o–o –o