De Aan de gemeenteraad
Agendapunt Documentnr.: RV08.0389
Roden, 18 november 2008*
Onderwerp Verordeningen tot wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting Onderwijs gemeente Noordenveld
Onderdeel programmabegroting: ja Begrotingsprogramma : 2.5 Programma Onderwijs Productnamen: divers Voorstel De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Noordenveld aan te passen en te wijzigen conform bijgaande ontwerp wijzigingsverordeningen.
Motivering Inleiding:
Sinds 1997 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de huisvesting van scholen voor alle vormen van onderwijs. Hiervoor moeten gemeenten een verordening opstellen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft hiervoor in samenwerking met de landelijke koepels van de schoolbesturen een model verordening ontwikkeld. De gemeente Noordenveld heeft gebruik gemaakt van dit model. De geldende verordening is vastgesteld op 26 juni 2004. Inmiddels is 10 jaar ervaring opgedaan met de onderwijshuisvesting en er is een praktijk gegroeid dat schoolbesturen en gemeentebesturen in meerjarenafspraken investeringsprogramma’s vastleggen voor scholenbouw. Dit is in de gemeente Noordenveld gebeurd door vaststelling van het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs “Hoe maken wij de Toekomst”. Dit plan is vastgesteld in september 2003 en in juni 2006 geactualiseerd. Doelstelling/probleemstelling: Bij gemeenten en schoolbesturen leeft al een aantal jaren de wens de voorschriften voor het berekenen van de ruimtebehoefte van scholen en de eisen qua inrichting en vorm te vereenvoudigen. RV08.0389
*RV08.0389*
Hoe bereiken we het doel/lossen we het probleem op? De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft opnieuw in samenwerking met de schoolbesturen een vereenvoudiging uitgewerkt van de verordening waardoor het makkelijker is de ruimtebehoefte te bepalen. Verder worden er niet of nauwelijks eisen gesteld aan de schoolgebouwen. Uiteraard moet het gebouw wel voldoen aan de bouwverordening en de diverse gebruikseisen maar verder zijn de regels simpeler geworden. De oppervlakte van scholen bestaat nu uit een vaste voet te vermeerderen met een aantal m2 per leerling. Per onderwijssoort verschilt de vaste voet en het aantal m2. Verder is de berekening van de benodigde budgetten voor eerste inrichting van een school met onderwijsleerpakket en meubilair vereenvoudigd en voortaan versimpeld tot 1 tabel. Maatschappelijk draagvlak
Het ontwerp is besproken met de Werkgroep Onderwijshuisvesting van de schoolbesturen in de gemeente. Zij hebben ingestemd met de aanpassing Kosten Een van de uitgangspunten bij de vereenvoudiging was dat er zo weinig mogelijk financiële consequenties zouden moeten zijn. Er is een berekening gemaakt aan de hand van het aantal leerlingen per 1-10-2008 en dan blijkt dat er geen gevolgen zijn voor capaciteit en eerste inrichting. Bij de actualisatie van het IHP in 2009 kan aan de hand van de nieuwste leerlingenprognoses worden vastgesteld of er eventueel op dat moment kleine wijzigingen optreden. Tijdpad De wijzigingsverordeningen kunnen na vaststelling met ingang van 1 januari 2009 in werking treden Ter inzage liggende stukken Collegevoorstel, brief Vereniging van Nederlandse Gemeenten omtrent aanpassing van de verordening
Burgemeester en Wethouders van de gemeente Noordenveld, J.H. van der Laan, burgemeester
A.H. Doornbos,secretaris
Overleg Raadscommissie Dit voorstel is besproken in de vergadering van de Raadscommissie op 3 december 2008. De Commissie <
>
A.J. Russchen, voorzitter
W.F.C. Damman, griffier
No: * Onderwerp: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Noordenveld
De Raad van de gemeente Noordenveld, gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van : 18 november 2008 *; gelet op de bepalingen van artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs; gelet op artikel 5 van de Gemeentewet; gelet op artikelen 4:4, 6:2, 6:12 en 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht;
gezien het gevoerde op overeenstemming gericht overleg met vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de niet door gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente;
besluit vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Noordenveld
BESLUIT
Artikel 1 Verordening De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Noordenveld wordt als volgt gewijzigd.
A. In artikel 1, onderdeel e, vervalt de zinsnede ‘, artikel X van wet van 31 mei 1995 (Stb.319)’.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel a, onder 5°, wordt ‘benodigd’ vervangen door: nodig. 2. In onderdeel d, wordt ‘alsmede’ vervangen door: evenals en ‘manifest geworden’ door: zichtbare.
C
In artikel 3, tweede volzin, wordt ‘Hierbij’ vervangen door: Hierop.
D
In artikel 4, eerste lid wordt ‘Bij toekenning van een van de in artikel 2 genoemde voorzieningen’ vervangen door: Bij toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen.
E
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd: 1 In het eerste lid vervalt de zin “Voor de gegevens-verstrekking kan de de gemeenteraad een formulier vaststellen en het gebruik hiervan voorschrijven. 2. Het tweede lid, komt te luiden: 2.Het college kan nadere regels stellen aan de gegevensverstrekking. 3.
F
De leden 3 t/m 6 vervallen
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt ‘opneming’ vervangen door: opname. 2. In het eerste lid tweede cursieve volzin wordt “de gemeenteraad” vervangen door “het college”. 3. Het tweede lid, komt te luiden: 2.
Aanvragen ingediend na de datum als genoemd in het eerste lid, neemt het college niet in behandeling.
G Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden: c. een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt, indien het een voorziening betreft bestaande uit: 1° nieuwbouw voor de gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw; 2° onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, of; 3° herstel van een constructiefout. Bij de rapportage wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier 'Bouwkundige opname'.
2. Artikel 7, derde lid, komt te luiden: 3.
Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste of tweede lid. De aanvrager wordt tot 15 maart in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de vereiste gegevens niet voor 15 maart zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
3. Artikel 7, vierde lid, komt te luiden: 4.
Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school, waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager het college onverwijld een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de betrokken school. Indien het college het afschrift niet binnen een week na de wettelijke teldatum heeft ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien het afschrift niet binnen de termijn als bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
H
Artikel 8 komt te luiden: Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.
I
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden:
1.
Het college of de aanvrager kan verzoeken de aanvraag nader toe te lichten.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het college treedt in overleg met de aanvrager, indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting dient te worden aangepast. Het college geeft in
het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3, onder vermelding van de redenen, aan wanneer er in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.
J
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:
Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen. 2.
Het tweede lid, tweede volzin, komt te luiden:
De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel. 3.
Het vierde lid komt als volgt te luiden:
Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. 4.
Het vijfde lid, eerste volzin, komt te luiden:
Een bevoegd gezag of college dat advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma, in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, maakt dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid. 5 In het zesde lid wordt ‘in’ vervangen door: tijdens. 6 Het zevende lid, tweede volzin, komt te luiden: Daarbij zorgt het ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg. 7 Het negende lid komt als volgt te luiden: Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats
na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegd gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.
K
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort of per voorziening. 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.
L
Artikel 12 komt als volgt te luiden: Artikel 12 Inhoud Programma 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expterisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is , in aanrmkering voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot: a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I; b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II; c. de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III. Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen Neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, Uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de Deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn. 2. Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te mogen wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V. 3. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorziening wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven: a. het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende b. voorziening beschikbaar wordt gesteld:
het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in c. artikel 4, derde lid, laatste volzin; de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen
M Artikel 14, eerste lid, laatste volzin, komt te luiden: Tegelijkertijd met de bekendmaking doet het college schriftelijk mededeling over de besluiten aan de overige bevoegde gezagsorganen.
N
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘Binnen vier weken na de datum van vaststelling’ vervangen door: Binnen vier weken na vaststelling. 2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘wet’ vervangen door: Wet op het primair onderwijs, de Wet op de Expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs. 3. In het eerste lid, onderdeel d, wordt ‘de wijze waarop door het college toepassing wordt gegeven aan’ vervangen door: de wijze waarop het college toepassing geeft aan. 4. In het tweede lid wordt na ‘voor zover van toepassing’ een komma ingevoegd. 5. Het derde lid, komt te luiden: 3. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, legt het college schriftelijk vast in een verslag, dat het binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager brengt. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt er, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.
O Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid, eerste volzin, komt te luiden: Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met
de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. 2. Het tweede lid, laatste volzin, komt te luiden: Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager. 3. In het vierde lid, eerste volzin, wordt ‘als naar het oordeel van het college dat niet noodzakelijk is’ vervangen door: als dat naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is.
P
In artikel 17, eerste volzin, wordt ‘een aanvang kan nemen’ vervangen door: een aanvang neemt.
Q Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien de aanvrager niet vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. Een huur- of erfpachtovereenkomst vermeldt de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst. Een koopovereenkomst vermeldt de datum van aankoop. 2. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid’ vervangen door: verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, bij het college heeft ingediend. 3. In het derde lid, eerste volzin, wordt ‘over’ vervangen door: op.
R
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd: 1. In de eerste volzin, wordt ‘om’ vervangen door: tot.
2. In de tweede cursieve volzin wordt de gemeenteraad vervangen door het college.
S
In artikel 20, tweede lid, tweede volzin wordt ‘heeft de gelegenheid’ vervangen door: wordt in de gelegenheid gesteld.
T
Artikel 21 komt als volgt te luiden: 1. binnen
Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of
vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in Kennis gesteld door het college. 2. Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
U
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, eerste volzin wordt ‘de raad’ vervangen door: het college; 2. In het eerste lid, tweede volzin wordt ‘de raad’ vervangen door: het college: 3. In het tweede lid, eerste volzin wordt ‘de raad’ vervangen door: het college: 4. In het derde lid , eerste volzin wordt ‘ Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt de raad’ vervangen door: Het college vermeldt; 5. In het derde lid, tweede volzin wordt ‘de raad’ vervangen door: het college; 6. Het derde lid, derde volzin, komt als volgt te luiden: Binnen twee maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst zijn gesloten .
V
Artikel 23, tweede volzin, komt te luiden:
Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, genoemd in artikel 16, tweede lid, eerste volzin, een termijn van drie weken geldt.
W Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, eerste volzin wordt ‘de raad’ vervangen door: het college; 2. In het eerste lid , laatste volzin, wordt ‘gestelde’ vervangen door: bepaalde; 3. In het tweede lid, eerste volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college; 4. In het derde lid, eerste volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college en ‘heeft beslist’ vervangen door: beslist; 5. In het derde lid, tweede volzin wordt ‘de raad’ vervangen door: het college; 6. In het derde lid, derde volzin wordt ‘de raad’ vervangen door: het college; X
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt de zinsnede ‘een aanvraag indienen bij het college voor bekostiging van de bouwvoorbereiding’ vervangen door: een aanvraag voor bekostiging van de bouwvoorbereiding indienen bij het college. 2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt ‘gewenst wordt’ vervangen door: wordt gewenst. 3. In het tweede lid, tweede volzin, wordt de ‘gemeenteraad’ vervangen door: het college; 4. Het derde lid, onderdeel g, komt te luiden: g. een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt, indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw. Bij de rapportage wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier 'Bouwkundige opname'. 5. Het derde lid, laatste volzin, vervalt. 6. In het vierde lid, eerste volzin, wordt ‘stellen’ vervangen door: stelt.
Y
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting, als bedoeld in het vorige lid, is het bepaalde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing. 2. Het tweede lid komt te luiden:
2.
Voordat het college een besluit neemt over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. Artikel 10, tweede, derde en vierde lid, zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
Z
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het college neemt voor het tijdstip, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, een beslissing op de aanvraag. 2. In het derde lid, eerste volzin, wordt ‘wordt in de beschikking vermeldt’
vervangen door: vermeldt de beschikking. 3. Het derde lid, laatste volzin, komt te luiden:
De aanvrager en het college maken afspraken over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag.
AA Artikel 28 komt te luiden: Artikel 28 De aanspraak op bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien de aanvrager niet voor 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk is gestart met de bouwvoorbereiding en niet voor 1 oktober daaropvolgend informatie heeft verstrekt aan het college waaruit dit blijkt.
BB In artikel 29, onderdeel c, wordt ‘en’ vervangen door een puntkomma;
CC
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 30, eerste lid, komt te luiden: 1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw: a. wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen; b. wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op
basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten. 2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door’ vervangen door: wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door. 3. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘wanneer het betreft een gebouw’ vervangen door: wanneer het een gebouw betreft, ‘Bijlage III’ door: bijlage III en Deel B door: deel B.
DD Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid, laatste volzin, wordt ‘heeft gegeven’ vangen door: geeft. 2. In het vierde lid, eerste volzin, wordt ‘Binnen een week na afloop van het
overleg’ vervangen door: Binnen een week na het overleg en wordt, in de laatste volzin, ‘heeft gegeven’ vervangen door: geeft. 3. In het vijfde lid, onderdeel b. vervallen de woorden ‘aantal groepen of‘.
EE In artikel 34, onderdeel a, wordt ‘zoals bepaald in’ vervangen door: zoals bedoeld in.
FF Artikel 35, derde lid, komt te luiden:
3. Binnen vier weken na afloop van het overleg, als bedoeld in het eerste lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.
GG Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het toestemming voor de verhuur aan het college. 2. In het tweede lid wordt ‘alsmede van’ vervangen door: en. 3. Het derde lid, aanhef, komt te luiden:
Het college verleent geen toestemming indien. 4. In het derde lid, onderdeel a, vervalt ‘of regelgeving’.
HH Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘Nadat een gebouw of terrein niet meer
door het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd’ vervangen door: Nadat het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd. 2. In het tweede lid, laatste volzin, wordt ‘heeft plaatsgevonden’ vervangen door: plaats vindt. II
Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd: 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Noordenveld. 2. Deze verodening treedt in werking op 1 januari 2009 en wordt voor het eerst toegepast voor aanvragen in het kalenderjaar 2009
JJ In bijlage I, deel A, paragraaf 1, komt de eerste volzin onder ‘1. School voor basisonderwijs’ te luiden: ‘De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2, en 1.9c worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.’
KK Bijlage I, deel A, paragraaf 1.1, wordt als volgt gewijzigd: a. in b1., vervalt twee maal het woord ‘groepen’; b. in b2., vervalt twee maal het woord ‘groepen’.
LL Bijlage I, deel A, paragraaf 1.2, wordt als volgt gewijzigd: a. in b1., vervalt twee maal het woord ‘groepen’;
b. in b2., vervalt twee maal het woord ‘groepen’.
MM In bijlage I, deel A, paragraaf 1.3, komt paragraaf 1.3.1 te luiden:
1.3.1 Uitbreiding algemeen De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit: a. het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en b1. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of b2. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of b3. het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.
NN In bijlage I, deel A, paragraaf 1.3, vervalt paragraaf 1.3.2a.
OO In bijlage I, deel A, paragraaf 1.3, wordt paragraaf 1.3.2b vernummerd naar paragraaf 1.3.2.
PP Bijlage I, deel A, paragraaf 1.4, wordt als volgt gewijzigd: a. in b1., vervalt twee maal het woord ‘groepen’; b. in b2., vervalt twee maal het woord ‘groepen’. QQ In bijlage I, deel A, komt paragraaf 1.7 te luiden:
1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding voor 1 januari 2009 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden. De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat een school voor speciaal basisonderwijs uitgebreid wordt met een speellokaal.
RR In bijlage I, deel A, vervalt paragraaf 1.8.
SS In bijlage I, deel A, worden paragraaf 1.9, 1.10, 1.11, 1.12 en 1.13 vernummerd naar respectievelijk paragraaf 1.8, 1.9, 1.10, 1.11 en 1.12.
TT In bijlage I, deel A, komt de vernummerde paragraaf 1.8 te luiden:
1.8 Medegebruik De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.
UU In bijlage I, deel A, komt de vernummerde paragraaf 1.9 te luiden:
1.9 Aanpassing De voorziening aanpassing bestaat uit: a. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D; b. een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar;
c. creëren speellokaal binnen het gebouw van een school voor speciaal basisonderwijs; d. voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving; e. vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties; en f. het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen; g. aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen. Ad a De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn. Ad b De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen. De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar. Ad c De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de speciale school voor basisonderwijs niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Daarnaast is de noodzaak afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten. Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is. Ad d De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.
Ad e De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Ad f De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven. Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is. Ad De a. b.
g noodzaak van deze aanpassing blijkt uit het feit dat: de aanpassing nog niet eerder is toegekend, en bij de bouw van het gebouw geen rekening is gehouden met onderwijskundige vernieuwingen, en c. het een permanent gebouw betreft, en d. het om een bouwkundige aanpassing van het gebouw gaat.
VV In bijlage I, deel A, vernummerde paragraaf 1.10, laatste alinea, vervalt in de laatste zin in onderdeel b. het woord ‘groepen’.
WW In bijlage I, deel B, paragraaf 1.1, onderdeel c. wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college. XX In bijlage I, deel B, paragraaf 1.2, onderdeel c. wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college.
YY In bijlage I, deel B, paragraaf 1.3, onderdeel c. wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college. ZZ In bijlage I, deel B, paragraaf 1.4, onderdeel c. wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college. AAA In bijlage I, deel B, paragraaf 1.8 wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college. BBB
In bijlage III, deel A, komt paragraaf 1 te luiden:
1 School voor basisonderwijs en speciale school voor basisonderwijs De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) en recreatieve doeleinden. 1.1 Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen (inclusief de T en Bdislocaties met een permanente of tijdelijke bouwaard) De brutovloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'. Basisschool De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het bruto vloeroppervlak van het gebouw. De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. Indien sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in het oppervlak die sterk afwijkt van sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictief bruto vloeroppervlak als grondslag voor de capaciteitsbepaling.
Speciale school voor basisonderwijs Voor een speciale school voor basisonderwijs geldt hetzelfde. Echter, een eventueel aanwezig speellokaal wordt niet in de capaciteitsbepaling meegenomen. Indien een speellokaal aanwezig is èn de school voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in bijlage I, deel A, paragraaf 1.3.2, wordt op het bruto vloeroppervlak 90 m2 in mindering gebracht. 1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1. 1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit. Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist. 1.4 Terrein Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale
percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. 1.5 Inventaris Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2009 alle scholen voor (speciaal) basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris. 1.6 Gymnastiekruimten 1.6.1 Gymnastiekruimte De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren. 1.6.2 Terrein De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd. 1.6.3 Inventaris De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
CCC In bijlage III, deel B, komt paragraaf 1 te luiden: 1 School voor basisonderwijs 1.1 Lesgebouwen Basisschool Voor een basisschool is het aantal leerlingen en de gewichtensom bepalend voor de huisvestingsbehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school.
De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom. De basisruimtebehoefte van een basisschool wordt berekend met de formule: B = 200 + 5,03 * L, waarbij B = basisruimtebehoefte in m 2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters, en L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven. De toeslag wordt berekend met de formule: T = 1,40 * G, waarbij T=toeslag in m 2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters en G=gecorrigeerde gewichtensom. De gecorrigeerde gewichtensom wordt als volgt bepaald: bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= de optelling van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen); verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een bedrag ter grootte van 6,0 % van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal; als de aldus verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen, wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen. Speciale school voor basisonderwijs Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal leerlingen bepalend voor de ruimtebehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte van een speciale school voor basisonderwijs wordt berekend met de formule:
R= 250+7,35*L, waarbij R= ruimtebehoefte in m2 bruto-vloeroppervlakte,rekenkundig afgerond op hele vierkante meters, en L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven. Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 m2 . 1.2 Gymnastiekruimten Basisschool Voor een basisschool is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen, zoals bepaald in de modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs . Per gymgroep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van minimaal 1,5 klokuur gymnastiek. Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven. Speciale school voor basisonderwijs Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van minimaal 2,25 klokuur gymnastiek. Het aantal gymgroepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor'. De 'N-factor' is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond. Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het
aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.
DDD. In bijlage III, deel C, komt paragraaf 1 te luiden: 1 School voor (speciaal) basisonderwijs 1.1 Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening: nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Het bijbehorend aantal vierkante meter brutovloeroppervlak wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’. Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende tenminste tien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven ruimtebehoefte tenminste vier jaar en korter dan tien jaar zal blijven bestaan. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:
uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, dan wel ingebruikneming dan wel medegebruik wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage. Het verschil moet tenminste bedragen: 55 m 2 bruto-vloeroppervlakte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisonderwijs; 40 m2 bruto-vloeroppervlakte voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening basisonderwijs; 50 m2 bruto-vloeroppervlakte voor een voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een school voor speciaal basisonderwijs. Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als het hierboven genoemde verschil gedurende tenminste tien jaar zal blijven bestaan. Er is
sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als het hierboven genoemde verschil tenminste vier jaar en korter dan tien jaar zal blijven bestaan. Voor een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt de brutovloeroppervlakte van een speellokaal 90 m 2 bvo. 1.2 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D. Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, en meubilair bepaald door de omvang in m 2 bruto-vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. 1.3 Gymnastiekruimten De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage. De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria
voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I). De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte. De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld. De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
EEE. In bijlage III, deel D, komt paragraaf 1 te luiden: 1 School voor basisonderwijs - minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto; - minimumoppervlakte van een onderwijsruimte: 8 m2 netto; - voor het speciaal basisonderwijs geldt een minimum netto oppervlakte van 84m2 voor een speellokaal.
FFF. In bijlage III, komt het overzicht III-1 te luiden: III-1
overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de brutovloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'
De vaststelling van de bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw geschiedt voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs volgens NEN 2580, met de volgende aantekeningen: de in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend; de oppervlakte van verbindende ruimten tussen in-of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw; bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in-of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto-vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.
GGG. In bijlage IV, deel A, wordt de tekst onder Deel A Vergoeding op basis van normbedragen vervangen door: In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2500 m2) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht. Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn incl. BTW. HHH. In bijlage IV, deel A, komt paragraaf 1 te luiden: 1 School voor basisonderwijs In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor: nieuwbouw (paragraaf 1.1); uitbreiding (paragraaf 1.2); tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3); eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4); aanpassing (paragraaf 1.5) en gymnastiek (paragraaf 1.6).
De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2007 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2008 (2,75% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 2,5% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4. 1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een viertal kostencomponenten, te weten: - kosten voor terrein; - bouwkosten; - toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw; - alleen voor speciale school voor basisonderwijs: toeslag voor een speellokaal. In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard). Kosten voor terreinen Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het bouwrijpe terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D. In geval van vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude gebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen. Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag,
waarin inbegrepen een aantel m2 en een bedrag per m 2 voor de overige m 2.bvo. Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo
€ 736.297,98
Elke volgende m2 bvo
€ 1.260,01
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 670 m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal
€ 1.193.024,3 0
Elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal
€ 1.319,40
Toeslag voor een eventueel speellokaal (90 m2 bvo)
€ 113.196,52
Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt op dezelfde plaats moet het desbetreffende terrein daarna worden hersteld en dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor deze kosten, zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per m 2 bvo, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Permanente bouw per m 2 bvo
€ 51,08
Tijdelijke bouw per m 2 bvo
€ 35,05
1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard) Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1035 m2 brutovloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering
voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1). Kosten voor terrein Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1). Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m 2 . Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of groter
€ 107.823,5 0
Startbedrag bij uitbreidingen van 60 tot 115 m 2 bvo
€ 71.882,33
Naast het startbedrag voor elke m 2 bvo
€ 1.436,32
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m 2 bvo of groter
€ 110.881,83
Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m 2 bvo
€ 73.921,22
Naast het startbedrag voor elke m 2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal
€ 1.464,95
Toeslag voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m 2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school
€ 129.269,24
Vergoeding voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m 2 bvo), zonder gelijktijdige uitbreiding van de school
€ 237.669,28
Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard). 1.3 Tijdelijke voorziening De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds nieuwbouw als hoofdlocatie of uitbreiding van een permanente locatie en anderzijds uitbreiding van een bestaande tijdelijke voorziening.. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1). Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m 2 . In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m 2 bvo of groter
€ 41.930,97
Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m 2 bvo
€ 27.953,98
Naast het startbedrag voor elke m 2 bvo
€ 1.030,44
Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m 2 . In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen .
De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreiding van 80 m 2 bvo of groter
€ 23.569,74
Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m 2 bvo
€ 15.713,15
Naast het startbedrag voor elke m 2 bvo
€ 1.079,72
Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten) 1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair Basisschool Het bedrag voor eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m 2. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m 2 .Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro): Basisbedrag Naast het basisbedrag voor elke m 2 bvo
€ 34.311,60 € 120,03
Speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen in euro):. Basisbedrag
€ 72.796,90
Naast het basisbedrag voor elke m 2 bvo
€ 124,18
De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal van een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt € 6.643,04. 1.5 Aanpassing Alle aanpassingen worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten). 1.6 Gymnastiek Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding Nieuwbouw De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 774.035,26 (op het schoolterrein) respectievelijk € 789.690,58 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen. Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Paallengte 1<15 meter
€ 15.568,86
Paallengte 15<20 meter
€ 21.462,48
Paallengte >20 meter
€ 30.143,12
Uitbreiding Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een brutovloeroppervlakte van 455 m2. Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor
zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit: Uitbreiding met 112 t/m 120 m2
€ 179.837,32
Uitbreiding met 120 t/m 150 m2
€ 218.616,96
Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: 112-120m2
121-150m2
Paallengte 1<15m
€ 6.969,91
€ 8.715,22
Paallengte 15<20m
€ 12.072,28
€ 15.086,47
Paallengte >=20m
€ 19.736,85
€ 24.671,06
OLP/meubilair De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal bedraagt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs € 45.966,89.
Artikel II Overgangsbepaling Er zijn geen overgangsbepalingen.
Artikel III Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2009.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2008… [datum]. De voorzitter,
De griffier,
Toelichting bij de verordening tot wijziging van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Algemeen. In de tekst van de verordening zijn passages cursief weergegeven. Het betreft hier tekstgedeelten waar de gemeente een keuzemogelijkheid wordt gelaten. Waar dat van toepassing is, wordt in deze wijzigingsverordening de betreffende tekst ook cursief weergegeven. Aanhef In de aanhef is de tekst van de WPO, WVO en WEC gevolgd voor wat betreft het op overeenstemming gericht overleg met de schoolbesturen. Door de gemeente hoeft formeel geen OOGO te worden gevoerd met door de gemeente in stand gehouden scholen. Desondanks adviseren wij u om dit wel te doen en zo de rollen van schoolbestuur en lokale overheid in het lokale overleg duidelijk te onderscheiden. Artikel I Ad. A t/m II Dit zijn tekstuele aanpassingen waardoor de tekst van de verordening duidelijker wordt. Aan de inhoud of strekking van de gewijzigde artikelen is niets veranderd.
Ad. CC De bepaling van leegstand in een lesgebouw is nodig voor het in gebruik geven van die leegstand (met inachtneming van de drempelwaarde) aan andere scholen. In de oude situatie ging dit per leslokaal. In de nieuwe systematiek wordt gewerkt met een ruimtebehoefte die wordt uitgedrukt in vierkante meters. Artikel 30 wordt hiermee in overeenstemming gebracht. Voor een uitgebreidere toelichting op deze systematiek verwijzen wij u naar de algemene toelichting bij deze wijzigingsverordening.
Ad. JJ Zie de toelichting bij Ad. A. In de schriftelijke mededeling van het college wordt niet meer het aantal groepen genoemd waarvoor wordt gevorderd, maar het aantal leerlingen. Hieruit volgt automatisch het bijbehorend aantal vierkante meters zoals berekend op basis van bijlage III. De aparte vermelding voor het voortgezet onderwijs komt te vervallen, nu voor alle schoolsoorten eenzelfde wijze van ruimtebehoefteberekening geldt.
Ad. KK. Dit betreft een aantal aangepaste verwijzingen.
Ad. LL. en MM.. Door de vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel wordt niet meer gerekend in aantal ‘groepen’ maar in aantal ‘leerlingen’.
Ad NN. In het geval van een uitbreidingsvraag gaat het om het verschil tussen de aanwezige capaciteit en de ruimtebehoefte. De berekening van de ruimtebehoefte leidt afhankelijk van de geprognosticeerde leerlingenaantallen tot permanente of tijdelijke ruimtebehoefte. Toekenning van uitbreiding vindt plaats als aanwezige capaciteit en ruimtebehoefte voldoende van elkaar verschillen. De capaciteit wordt voor de tijdelijke en permanente bouwaard afzonderlijk bekeken. Bij het PO (permanente bouwaard) ontstaat recht op uitbreiding voor een verschil in capaciteit en ruimtebehoefte van tenminste 55 m2 bvo. Dit komt overeen met een verschil van 11 kinderen waarvoor ruimtebehoefte bestaat maar waarvoor geen capaciteit aanwezig is. Bij het PO (tijdelijke bouwaard) ontstaat recht op uitbreiding voor een verschil in capaciteit en ruimtebehoefte van 40 m2 bvo. Bij het SBO (permanente bouwaard) ontstaat een recht op uitbreiding voor een verschil in capaciteit en ruimtebehoefte van tenminste 50 m2 bvo. Dit komt overeen met een verschil van 7 kinderen waarvoor ruimtebehoefte bestaat maar waarvoor geen capaciteit aanwezig is. Bij het SBO (tijdelijke bouwaard) ontstaat recht op uitbreiding voor een verschil in capaciteit en ruimtebehoefte van 40 m2 bvo. Deze drempelwaarden zijn opgenomen in bijlage III, deel C. Zie verder ook de toelichting bij ad. BBB.
Ad. OO en PP. Zoals in de algemene toelichting is uitgelegd, vervalt in het reguliere basisonderwijs het speellokaal als aparte voorziening. De betreffende vierkante meters zijn opgenomen in de voor nieuwbouw of uitbreiding toe te kennen vierkante meters. Dat betekent dat het tweede speellokaal voor het reguliere basisonderwijs niet meer apart kan worden aangevraagd. Die voorziening (voorheen vermeld bij paragraaf 1.3.2a) komt dan ook te vervallen.
Bovenstaande is niet van toepassing voor het speciaal basisonderwijs. Dit type onderwijs kwam slechts in aanmerking voor een speellokaal wanneer er voldoende onderbouwleerlingen aanwezig waren. Dat blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd.
Ad QQ. Door de vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel wordt niet meer gerekend in aantal ‘groepen’ maar in aantal ‘leerlingen’.
Ad. RR.. Bij uitbreiding en niet-vervangende nieuwbouw moet worden voorzien in het onderwijsleerpakket en meubilair. In de oude situatie vond toekenning plaats per groepslokaal. In de nieuwe systematiek vindt toekenning plaats per vierkante meter brutovloeroppervlakte, wanneer een voorziening in de huisvesting wordt toegekend waarmee de capaciteit van de school wordt uitgebreid (en er nog niet eerder bekostiging voor heeft plaatsgevonden). Hierbij gaat het concreet om de onderwijshuisvestingsvoorzieningen (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding, medegebruik of ingebruikneming. Verder worden de oude voorzieningen eerste inrichting onderwijsleerpakket en eerste inrichting meubilair samengevoegd tot één voorziening.
Ad. SS. en TT. De oude voorzieningen eerste inrichting onderwijsleerpakket en eerste inrichting meubilair worden samengevoegd tot één voorziening. Daardoor komt de voormalige paragraaf 1.8 te vervallen en worden de navolgende paragraafnummers vernummerd.
Ad UU. Door de vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel wordt niet meer gerekend in aantal ‘groepen’ maar in aantal ‘leerlingen’ (en een daaraan gekoppeld aantal vierkante meters brutovloeroppervlakte). Dat heeft gevolgen voor de voorziening medegebruik. Het in (mede-)gebruik geven gaat niet meer per leegstaand lokaal. Medegebruik wordt mogelijk bij leegstand van tenminste de oppervlakte zoals vermeld in de drempel die geldt voor de toekenning van de voorziening uitbreiding. Zie ook ad. KK.
Ad. VV. Deze paragraaf is op twee punten aangepast. Allereerst is de voorziening ‘aanpassing creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw’ komen te vervallen. Deze voorziening is overbodig geworden nu in de verordening niet meer gewerkt wordt met groepen en bijbehorende lokalen, maar met vierkante meters brutovloeroppervlak. Hiervoor is ondermeer bijlage III, deel A (Zie ad. ZZ.) aangepast. De bedoeling is dat de aanwezige capaciteit van de scholen in de gemeente wordt vastgelegd in m2 bvo, ongeacht het aantal groepsruimten. Daarnaast is de voorziening ‘aanpassing creëren speellokaal binnen het gebouw’ alleen nog mogelijk voor een school voor speciaal basisonderwijs. Dit als gevolg van het vervallen van de norm voor een speellokaal in het basisonderwijs. Zie hiervoor ook de algemene toelichting. Tot slot is aan aantal maal het woord ‘groepen’ vervangen door leerlingen als gevolg van de systeemwijziging.
Ad WW. Door de vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel wordt niet meer gerekend in aantal ‘groepen’ maar in aantal ‘leerlingen’.
Ad. XX.. tot en met BBB. Dit betreffen verduidelijkingen. Het woord ‘gemeente’ wordt vervangen door het college omdat het college (op basis van de modelbeleidsregel ‘bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en speciaal onderwijs) het aantal groepen leerlingen vastgesteld. Zie ook de toelichting bij ad.DDD.
Ad. CCC. De capaciteitsbepaling geschiedt op basis van het aantal aanwezige vierkante meter brutovloeroppervlak en niet meer op basis van het aantal groepen / lokalen. Permanente en tijdelijke huisvesting wordt daarbij afzonderlijk bekeken. Omdat dit bij oude schoolgebouwen met sterk afwijkende bvo-fno verhouding (fno is functioneel-nuttig oppervlak) de school in een nadelige positie zou kunnen brengen, is de mogelijkheid geopend dat een schoolbestuur in een dergelijke situatie een éénmalige correctie kan aanvragen.
Zie ook de algemene toelichting. De toekenning van uitbreiding eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair (inventaris) is gekoppeld aan de uitbreiding van een school. Er wordt uitgegaan van de situatie dat de school bij de invoering van deze wijziging (op 1 januari 2009) volgens het oude systeem voldoende is ingericht. Groei van het aantal leerlingen na die tijd, die leidt tot uitbreiding van het gebouw, leidt ook tot uitbreiding van de eerste inrichting. Ad. DDD. Dit betreft de aanpassing van de berekening van de ruimtebehoefte. In plaats van de oude formule, waaruit het aantal groepen en het daaraan gekoppelde aantal vierkante meters werd berekend, wordt nu uitgegaan van een berekening waarbij het aantal leerlingen direct bepalend is voor het aantal vierkante meter brutovloeroppervlak. De ruimtebehoefte wordt (per prognosejaar) uitgerekend in twee stappen. Eerst wordt de basisruimtebehoefte berekend (200 m2 plus 5,03 m2 per leerling). Vervolgens wordt een toeslag berekend voor de gewichtenleerlingen (1,40m2 maal de gecorrigeerde gewichtensom). De verlaging van de drempel naar 6% is hierin verwerkt. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op hele vierkante meters. Toekenning van uitbreiding vindt plaats als aanwezige capaciteit en ruimtebehoefte voldoende (de overschrijding van de drempel) van elkaar verschillen (in de zin dat er een capaciteitstekort is). Daarbij wordt de aanwezige permanente capaciteit vergeleken met permanente ruimtebehoefte en de tijdelijke capaciteit met de tijdelijke behoefte. Voor het speciaal basisonderwijs komt de N-factor van 15 te vervallen. De ruimtebehoefte wordt berekend op basis van een vaste voet van 250 m2 plus 7,35 m2 per leerling. Verder is hier een wijziging doorgevoerd met betrekking tot het gymnastiekonderwijs. Dit is feitelijk een vervolgstap op de dualiseringsoperatie die in maart 2006 is voltooid. Het college is wettelijk verantwoordelijk voor het berekenen en toekennen van de klokuurvergoeding gymnastiek. Basis daarvoor is het aantal groepen, ouder dan 6 jaar. Dit vloeit direct voort uit artikel 117, 134 en 136 van de Wet op het primair onderwijs en het daarop gebaseerde artikel 14 van het Bekostigingsbesluit WPO. Een groot deel van de bepalingen die hierop betrekking hadden zijn al eerder overgeheveld naar de modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor
basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Er is uit oogpunt van consistentie en vereenvoudiging, voor gekozen om ook de bepalingen die betrekking hebben op de ruimtebehoeftebepaling voor gymnastiekonderwijs naar die modelbeleidsregel over te hevelen. In bijlage III van de modelverordening wordt volstaan met vermelding van het aantal klokuur per groep en een verwijzing naar de modelbeleidsregel. De gemeenteraad blijft (wettelijk) verantwoordelijk voor de beoordeling en toekenning van de voorzieningen ingebruikgeving / medegebruik en nieuwbouw en vervanging van gymzalen, wanneer er een tekort is aan gymnastiekcapaciteit. De bepalingen die hiervoor nodig zijn, zijn gehandhaafd in de verordening. Ad EEE. Met behulp van de bepalingen in bijlage III, deel C wordt de omvang van de toekenning van voorzieningen geregeld. Aan de ene kant betreft deze wijziging een redigeerslag. De voorzieningen staan nu ‘gebundeld’ in plaats van verspreid over deel C. Daarnaast worden de diverse drempelwaarden genoemd die overschreden moeten worden, voordat een school voor uitbreiding, ingebruikneming of medegebruik in aanmerking komt. Zie hiervoor de algemene toelichting. Daarnaast is de tekst gewijzigd voor wat betreft de eerste inrichting met meubilair en/of olp. Beide voorzieningen zijn geïntegreerd tot één voorziening. Recht op toekenning ontstaat wanneer er uitbreiding van het gebouw noodzakelijk is. Tot slot is de voorziening uitbreiding met een speellokaal komen te vervallen.
Ad FFF. De minimumoppervlakte van een leslokaal is in overeenstemming gebracht met de bepalingen hierover in het Bouwbesluit. Daarnaast is de minimumnorm voor het speellokaal alleen nog van toepassing voor het speciaal basisonderwijs.
Ad. GGG. Het betreft hier geen inhoudelijke wijziging van de meetinstructie. Aangesloten wordt bij de NEN2580 waarin een en ander is vastgelegd. Waar de norm afwijkt, zijn in de verordeningen aanvullende bepalingen opgenomen.
Ad. HHH. Ter verduidelijking is in dit tekstgedeelte opgenomen dat de normbedragen inclusief BTW zijn.
Ad. III. Deze wijziging betreft de aanpassing van de normbedragen voor de diverse onderwijshuisvestingsvoorzieningen die op basis van normbedragen worden toegekend. In principe geldt een bedrag per toegekende vierkante meter brutovloeroppervlakte. Bij de omrekening van de bedragen is uitgegaan van de oude normbedragen. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2007 en voorzien van het MEVindexcijfer voor 2008. Voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding van al dan niet tijdelijke huisvesting, geldt een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. Voor eerste inrichting (onderwijsleerpakket en meubiliar) wordt bij uitbreiding het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding. Voor alle duidelijkheid: het basisbedrag wordt dus niet bij elke uitbreiding toegekend. Zie verder de algemene toelichting voor een uitgebreide toelichting op deze materie.
Artikel II Als deze verordening tijdig wordt vastgesteld, dat wil zeggen voor 1 januari 2009, zijn geen overgangsbepalingen nodig. Bij de overgang van oud naar nieuw is een tweetal zaken van belang: - het vaststellen van de beschikbare capaciteit in vierkante meters brutovloeroppervlakte (in plaats van het aantal groepen) zoals bepaald in bijlage III, deel A. Zie hiervoor de algemene toelichting. - Het vastleggen van het niveau van inrichting onderwijsleerpakket en meubilair. In verband met de gewijzigde berekeningsmethode is het zaak vast te stellen dat de school voldoende is ingericht. Eventueel kan, wanneer dat niet het geval is, het tekort nog eenmaal volgens de oude methode worden vastgesteld en toegekend.
De Raad van de gemeente Noordenveld, gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van : 18 november 2008 *; gelet op de bepalingen van artikel 100 van de Wet op de expertisecentra gelet op artikel 5 van de Gemeentewet; gelet op artikelen 4:4, 6:2, 6:12 en 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht;
gezien het gevoerde op overeenstemming gericht overleg met vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de niet door gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente;
besluit vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Noordenveld
BESLUIT
Artikel I Wijziging verordening De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Noordenveld] wordt als volgt
gewijzigd. A. Bijlage I, deel A, paragraaf 2.1, wordt als volgt gewijzigd: c. in b1., vervalt twee maal het woord ‘groepen’; d. in b2., vervalt twee maal het woord ‘groepen’. B. Bijlage I, deel A, paragraaf 2.2, wordt als volgt gewijzigd: c. in b1., vervalt twee maal het woord ‘groepen’; d. in b2., vervalt twee maal het woord ‘groepen’. C. In bijlage I, deel A, paragraaf 2.3, komt paragraaf 2.3.1 te luiden: 2.3.1 Uitbreiding algemeen De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit: a. het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en b1. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of b2. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of b3. het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren. D. Bijlage I, deel A, paragraaf 2.4, wordt als volgt gewijzigd: c. in b1., vervalt twee maal het woord ‘groepen’; d. in b2., vervalt twee maal het woord ‘groepen’. E. In bijlage I, deel A, komt paragraaf 2.7 te luiden: 2.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting
en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding voor 1 januari 2009 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden. De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat de school uitgebreid wordt met een speellokaal. F. In bijlage I, deel A, komt paragraaf 2.8 te luiden: 2.8 Medegebruik De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt. G. In bijlage I, deel A, komt paragraaf 2.9 te luiden: 2.9 Aanpassing De voorziening aanpassing bestaat uit: a. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D; b. verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten; c. verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw; d. functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak (alleen voortgezet speciaal onderwijs); e. voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving; f. vervangen van een oliegestookte verwarmingsinstallatie; en g. het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen. Ad a De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn. De noodzaak voor deze activiteit kan ook aanwezig zijn indien een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijssoort. De voorzieningen die dan noodzakelijk zijn, zijn de specifieke voorzieningen voor die onderwijssoort, die nog niet in het gebouw aanwezig zijn.
Ad b De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat het aantal leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs. Ad c De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van meer dan 60 leerlingen SO of meer dan 42 leerlingen VSO, terwijl volgens de prognose als vereist volgens bijlage II deze leerlingen ten minste tien jaren aanwezig zullen zijn en de dislocatie voor tien jaren of meer - gelet op de bouwkundige staat - als hoofdgebouw kan dienen. Ad d De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd. Ad e De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Ad f De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Ad g De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voor zover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk gegeven. Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste tien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing
absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is. H. In bijlage I, deel A, paragraaf 2.10, laatste alinea, vervalt in de laatste zin in onderdeel b. het woord ‘groepen’ I. In bijlage I, deel B, paragraaf 2.1, onderdeel c. wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college. J. In bijlage I, deel B, paragraaf 2.2, onderdeel c. wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college. K. In bijlage I, deel B, paragraaf 2.3, onderdeel c. wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college. L. In bijlage I, deel B, paragraaf 2.4, onderdeel c. wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college. M.In bijlage I, deel B, paragraaf 2.8 wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college. N. In bijlage III, deel A komt paragraaf 2 te luiden: 2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) of recreatieve doeleinden. 2.1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'. De capaciteit van een gebouw voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw. De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld.
Indien een speellokaal aanwezig is èn de school voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in bijlage I, deel A, paragraaf 2.3.2 sub a. en sub b, wordt op de bruto-vloeroppervlakte 90 m 2 in mindering gebracht. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. Indien sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in het oppervlak die sterk afwijkt van sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictief bruto/vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling. 2.2 Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard. Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt het gestelde onder 2.1. 2.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.
2.4 Terrein Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. 2.5 Inventaris Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2009 alle scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto-vloeroppervlakte van de school is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris. 2.5 Gymnastiekruimten 2.5.1 Gymnastiekruimte De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren. 2.5.2 Terrein De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd. 2.5.3 Inventaris De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn. O. In bijlage III, deel B komt paragraaf 2 te luiden: 2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 2.1 Lesgebouwen Voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs is de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. De ruimtebehoefte van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt berekend met de formule:
R=V+f*L, waarbij R = ruimtebehoefte in m 2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters, en V = vaste voet in m 2 bruto-vloeroppervlakte. Voor hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten 370 m 2 behalve voor VSO-ZMLK. Voor VSO-ZMLK is de vaste voet 250 m 2 . Voor nevenvestigingen is de vaste voet niet van toepassing, en f = factor (m 2 bruto-vloeroppervlakte per leerling) volgens onderstaande tabel, en L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven. De tabel geeft een overzicht van f (m 2 bruto-vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort. Onderwijssoort SO VSO Slechthorende kinderen (SH) Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES) 8,8 12,2 Visueel gehandicapten (VISG) Langdurig zieke kinderen (LZ) Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK) Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI) Dove kinderen (DO) 13,8 15,5 Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG) Meervoudig gehandicapte kinderen (MG)* Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) 8,8 9,2 * tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de N-factor anders dan 7 is vastgesteld. Voor SO-MG met N = 2 geldt 56,75, voor VSO-MG met N = 2 geldt 57,5, voor SO-MG met N = 3 geldt 56,75 en voor VSOMG met N = 3 geldt 57,5. Voor een school met zowel SO als VSO binnen een onderwijssoort, is de vaste voet slechts eenmaal van toepassing. Voor een school met meer onderwijssoorten is voor elk van de schoolsoorten de vaste voet van toepassing. De bepaling van de ruimtebehoefte van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende onderwijssoorten afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.
Toekenning van een eventueel speellokaal geeft een additionele ruimtebehoefte van 90 m2 . 2.2 Gymnastiekruimten Het aantal gymgroepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen wordt bepaald op basis van de modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs : Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van minimaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van minimaal 2,25 klokuur gymnastiek . Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO-school of een SOschool waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats. P. In bijlage III, deel C komt paragraaf 2 te luiden: 2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 2.1 Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening: nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Het bijbehorend aantal vierkante meter brutovloeroppervlak wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’. Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende tenminste tien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven ruimtebehoefte tenminste vier jaar en korter dan tien jaar zal blijven bestaan. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening: uitbreiding, dan wel
uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, dan wel ingebruikneming dan wel medegebruik wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage. Het verschil moet tenminste 50 m 2 bruto-vloeroppervlakte bedragen. Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als het hierboven genoemde verschil gedurende tenminste tien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als het hierboven genoemde verschil tenminste vier jaar en korter dan tien jaar zal blijven bestaan. Voor een school voor speciaal onderwijs bedraagt de omvang van een speellokaal 90 m 2 bvo. 2.2 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door de omvang in m 2 brutovloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. 2.3 Gymnastiekruimten De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage. De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I). De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte. De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld. De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
Q. In bijlage III, deel D komt paragraaf 2 te luiden: 2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs - minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3
-
m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto; een speellokaal heeft een minimum netto oppervlakte van 84 m2; minimum oppervlakte van een onderwijsruimte: 8 m2 netto.
R. Bijlage IV, deel A komt paragraaf 2 te luiden: 2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor: -
nieuwbouw (paragraaf 2.1); uitbreiding (paragraaf 2.2); tijdelijke voorziening (paragraaf 2.3); eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 2.4) en gymnastiek (paragraaf 2.5).
De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2008. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2007 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2008 (2,75% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 2,5% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4. 2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) De financiële normering valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten: - kosten voor terrein; - bouwkosten; - toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal; - toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie; - toeslag voor het herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw. In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw en in het geval van nieuwbouw van een nevenvestiging, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard). Kosten voor terreinen
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de bepaling van de minimale omvang van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D. In geval van vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude gebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen. Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag waarin inbegrepen een aantel m 2 en een bedrag per m 2 voor de overige m 2 bvo. Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven brutovloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):
Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 677 m 2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal
€ 1.148.092,97
Elke volgende m 2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal
€ 1.311,58
Toeslag voor een eventueel speellokaal (90 m2 bvo)
€ 113.196,52
Toeslag voor liftinstallatie Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:
Lift, incl. aanbrengen schacht
€ 111.260,40
Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt op dezelfde plaats moet het desbetreffende terrein daarna worden hersteld en dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor deze kosten, zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per m2 bvo, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden. Permanente bouw per m 2 bvo
€ 58,59
Tijdelijke bouw per m 2 bvo
€ 29,31
2.2 Uitbreiding (permanente bouwaard) Voor uitbreiding van de huisvesting in een permanente bouwaard tot 1000 m2 bruto-vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 2.1). Dit geldt ook voor de nieuwbouw van een nevenvestiging. Kosten voor terreinen Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1). Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, een bedrag per m 2 .Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):
Startbedrag bij uitbreidingen van 96 m2 bvo of groter
€ 100.426,04
Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 96 m 2 bvo
€
66.950,70 Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal Toeslag voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m 2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school Vergoeding voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m 2 bvo), zonder gelijktijdige uitbreiding van de school
€ 1.467,85
€ 113.196,52
€ 237.669,28
Toeslag liftinstallatie Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan aanspraak worden gemaakt op de volgende vergoeding:
Lift, incl. aanbrengen schacht
€ 133.732,98
Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats Voor deze toeslag gelden dezelfde voorwaarden en bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard). 2.3 Tijdelijke voorziening De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds nieuwbouw als hoofdlocatie of uitbreiding van een permanente locatie en anderzijds uitbreiding van een bestaande tijdelijke voorziening. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijke gebruik bestemde voorziening. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1). Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie
De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m 2 . In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. De vergoeding voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter
€ 43.948,12
Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m 2 bvo
€ 29.698,37
Naast het startbedrag voor elke m 2 bvo
€ 1.009,60
Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1). Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m 2 . In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro): Startbedrag bij uitbreiding van 80 m 2 bvo of groter
€ 23.898,76
Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo
€ 15.932,50
Naast het startbedrag voor elke m2 bvo
€ 1.067,42
Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).
Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten) 2.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair Het bedrag voor eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m 2 . De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m 2 Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding
Basisbedrag
Naast het basisbedrag voor elke m 2 bvo
SO/VSOdoven
€ 122.655,83
€ 214,10
SO/VSO-sh
€ 111.423,05
€ 277,48
SO/VSOesm
€ 103.827,20
€ 137,98
SO/VSOvisg
€ 147.351,47
€ 263,35
SO/VSO-lz
€ 93.964,31
€ 129,76
SO/VSO-lg
€ 110.622,44
€ 252,96
SO/VSOzmlk
€ 92.504,91
€ 110,07
SO/VSOzmok
€ 90.293,68
€ 126,54
SO/VSO-pi
€ 91.091,86
€ 137,42
SO/VSO-mg
€ 112.005,27
€ 112,25
De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal bedraagt € 6.643,04.
2.5 Gymnastiek Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding Nieuwbouw De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 774.035,26 (op het schoolterrein) en € 789.690,58 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen. Voor LG-scholen en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component is er een toeslag van 50 m2 (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van € 77.646,93. Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m2 beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag (tussen haakjes vermeld). De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Paallengte 1<15m
€ 15.568,86
(€ 19.630,11)
Paallengte 15<20m
€ 21.462,48
(€ 27.186,18)
Paallengte >=20m
€ 30.143,12
(€ 39.125,48)
Uitbreiding Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een brutovloeroppervlakte van 455 m2. Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:
Uitbreiding met 112 t/m 120 m2
€ 179.837,32
Uitbreiding met 120 t/m 150 m2
€ 218.616,96
Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
112-120m2
121-150m2
Paallengte 1<15m
€ 6.969,91
€ 8.715,22
Paallengte 15<20m
€ 12.072,28
€ 15.086,47
Paallengte >=20m
€ 19.736,85
€ 24.671,06
OLP/meubilair De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit:
Schoolsoort
Bedrag in euro
SO-doven
€ 36.655,81
SO-sh/esm
€ 36.440,78
SO-visg
€ 44.117,05
SO-lg/mg
€ 48.325,99
SO-lz/pi
€ 34.662,27
SO-zmlk
€ 34.662,27
SO-zmok
€ 34.590,94
VSO-doven
€ 42.974,73
VSO-sh/esm
€ 44.096,07
VSO-visg
€ 52.459,93
VSO-lg/mg
€ 53.818,86
VSO-lz/pi
€ 42.353,75
VSO-zmlk
€ 42.353,75
VSO-zmok
€ 37.808,62
SOVSO-doven
€ 44.503,59
SOVSO-sh/esm
€ 47.707,10
SOVSO-visg
€ 54.439,83
SOVSO-lg/mg
€ 55.283,73
SOVSO-lz/pi
€ 45.963,73
SOVSO-zmlk
€ 45.963,73
SOVSO-zmok
€ 38.237,65
Artikel II
Overgangsbepaling
Er zijn geen overgangsbepalingen.
Artikel III
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2009 Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 decdember 2008… De voorzitter,
De griffier,
Toelichting bij de verordening tot wijziging van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Aanhef In de aanhef is de tekst van de WEC gevolgd voor wat betreft het op overeenstemming gericht overleg met de schoolbesturen. Door de gemeente hoeft formeel geen OOGO te worden gevoerd met door de gemeente in stand gehouden scholen. Desondanks adviseren wij u om dit wel te doen en zo de rollen van schoolbestuur en lokale overheid in het lokale overleg duidelijk te onderscheiden. Artikel I Ad. A. en B. Door de vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel wordt niet meer gerekend in aantal ‘groepen’ maar in aantal ‘leerlingen’. Ad. C. In het geval van een uitbreidingsvraag gaat het om het verschil tussen de aanwezige capaciteit en de ruimtebehoefte. De berekening van de ruimtebehoefte leidt afhankelijk van de geprognosticeerde leerlingenaantallen tot permanente of tijdelijke ruimtebehoefte. Toekenning van uitbreiding vindt plaats als aanwezige capaciteit en ruimtebehoefte voldoende van elkaar verschillen. De capaciteit wordt voor de tijdelijke en permanente bouwaard afzonderlijk bekeken. Bij het (V)SO (permanente en tijdelijke bouwaard) ontstaat een recht op uitbreiding voor een verschil in capaciteit en ruimtebehoefte van tenminste 50 m2 bvo. Dit komt overeen met een verschil van 3 tot 5 kinderen waarvoor ruimtebehoefte bestaat maar waarvoor geen capaciteit aanwezig is. Deze drempelwaarden zijn opgenomen in bijlage III, deel C. Zie verder ook de toelichting bij ad. P.. Ad D. Door de vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel wordt niet meer gerekend in aantal ‘groepen’ maar in aantal ‘leerlingen’. Ad. E. Bij uitbreiding en niet-vervangende nieuwbouw moet worden voorzien in het onderwijsleerpakket en meubilair. In de oude situatie vond toekenning plaats per groepslokaal. In de nieuwe systematiek vindt toekenning plaats per vierkante meter brutovloeroppervlakte, wanneer een voorziening in de huisvesting wordt toegekend waarmee de capaciteit van de school wordt uitgebreid (en er nog niet eerder bekostiging voor heeft plaatsgevonden). Hierbij gaat het concreet om de onderwijshuisvestingsvoorzieningen (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding, medegebruik of ingebruikneming.
Verder worden de oude voorzieningen eerste inrichting onderwijsleerpakket en eerste inrichting meubilair samengevoegd tot één voorziening. Ad F. Door de vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel wordt niet meer gerekend in aantal ‘groepen’ maar in aantal ‘leerlingen’ (en een daaraan gekoppeld aantal vierkante meters brutovloeroppervlakte). Dat heeft gevolgen voor de voorziening medegebruik. Het in (mede-)gebruik geven gaat niet meer per leegstaand lokaal. Medegebruik wordt mogelijk bij leegstand van tenminste de oppervlakte zoals vermeld in de drempel die geldt voor de toekenning van de voorziening uitbreiding. Zie ook ad. C. Ad. G. De voorziening ‘aanpassing creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw’ is komen te vervallen. Deze voorziening is overbodig geworden nu in de verordening niet meer gewerkt wordt met groepen en bijbehorende lokalen, maar met vierkante meters brutovloeroppervlak. Hiervoor is ondermeer bijlage III, deel A (Zie ad. U.) aangepast. De bedoeling is dat de aanwezige capaciteit van de scholen in de gemeente wordt vastgelegd in m2 bvo, ongeacht het aantal groepsruimten. Tot slot is aan aantal maal het woord ‘groepen’ vervangen door leerlingen als gevolg van de systeemwijziging. Ad H. Door de vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel wordt niet meer gerekend in aantal ‘groepen’ maar in aantal ‘leerlingen’. Ad. I. tot en met M.. Dit betreffen verduidelijkingen. Het wordt ‘gemeente’ wordt vervangen door het college omdat het college (op basis van de modelbeleidsregel ‘bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en speciaal onderwijs) het aantal groepen leerlingen vastgesteld. Zie ook de toelichting bij ad. O. Ad. N. De capaciteitsbepaling geschiedt op basis van het aantal aanwezige vierkante meter brutovloeroppervlak en niet meer op basis van het aantal groepen / lokalen. Permanente en tijdelijke huisvesting wordt daarbij afzonderlijk bekeken. Omdat dit bij oude schoolgebouwen met sterk afwijkende bvo-fno verhouding (fno is functioneel-nuttig oppervlak) de school in een nadelige positie zou kunnen brengen,
is de mogelijkheid geopend dat een schoolbestuur in een dergelijke situatie een éénmalige correctie kan aanvragen. Zie ook de algemene toelichting. De toekenning van uitbreiding eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair (inventaris) is gekoppeld aan de uitbreiding van een school. Er wordt uitgegaan van de situatie dat de school bij de invoering van deze wijziging (op 1 januari 2009) volgens het oude systeem voldoende is ingericht. Groei van het aantal leerlingen na die tijd, die leidt tot uitbreiding van het gebouw, leidt ook tot uitbreiding van de eerste inrichting. Ad. O. Dit betreft de aanpassing van de berekening van de ruimtebehoefte. In plaats van de oude tabellen waarin gewerkt werd met een n-factor en een daaraan gekoppeld aantal vierkante meter brutovloeroppervlakte, wordt nu uitgegaan van een berekening waarbij het aantal leerlingen direct bepalend is voor het aantal vierkante meter brutovloeroppervlak. Voor het speciaal onderwijs komen de diverse N-factoren te vervallen en wordt het aantal typen speciaal onderwijs ondergebracht in een zestal ruimtegroepen. Zie de algemene toelichting voor een uitgebreide uitleg over dit onderwerp. Verder is hier een wijziging doorgevoerd met betrekking tot het gymnastiekonderwijs. Dit is feitelijk een vervolgstap op de dualiseringsoperatie die in maart 2006 is voltooid. Het college is wettelijk verantwoordelijk voor het berekenen en toekennen van de klokuurvergoeding gymnastiek. Basis daarvoor is het aantal groepen, ouder dan 6 jaar. Dit vloeit direct voort uit artikel artikel 115, 128 en 130 van de Wet op de expertisecentra en het daarop gebaseerde artikel 14 van het Bekostigingsbesluit WEC. Een groot deel van de bepalingen die hierop betrekking hadden zijn al eerder overgeheveld naar de modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Er is uit oogpunt van consistentie en vereenvoudiging, voor gekozen om ook de bepalingen die betrekking hebben op de ruimtebehoeftebepaling voor gymnastiekonderwijs naar die modelbeleidsregel over te hevelen. In bijlage III van de modelverordening wordt volstaan met vermelding van het maximumaantal klokuur per groep en een verwijzing naar de modelbeleidsregel.
Ad. P. Met behulp van de bepalingen in bijlage III, deel C wordt de omvang van de toekenning van voorzieningen geregeld. Aan de ene kant betreft deze wijziging een redigeerslag. De voorzieningen staan nu ‘gebundeld’ in plaats van verspreid over deel C. Daarnaast worden de diverse drempelwaarden genoemd die overschreden moeten worden, voordat een school voor uitbreiding, ingebruikneming of medegebruik in aanmerking komt. Zie hiervoor ook de toelichting bij Ad. C. en de algemene toelichting. Daarnaast is de tekst gewijzigd voor wat betreft de eerste inrichting met meubilair en/of olp. Beide voorzieningen zijn geïntegreerd tot één voorziening. Recht op toekenning ontstaat wanneer er uitbreiding van het gebouw noodzakelijk is.
Ad. Q. Deze wijziging betreft de aanpassing van de normbedragen voor de diverse onderwijshuisvestingsvoorzieningen die op basis van normbedragen worden toegekend. In principe geldt een bedrag per toegekende vierkante meter brutovloeroppervlakte. Bij de omrekening van de bedragen is uitgegaan van de oude normbedragen. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2007 en voorzien van het MEVindexcijfer voor 2008. Zie de algemene toelichting voor een uitgebreide toelichting op deze materie.
Artikel II Als deze verordening tijdig wordt vastgesteld, dat wil zeggen voor 1 januari 2009, zijn geen overgangsbepalingen nodig. Bij de overgang van oud naar nieuw is een tweetal zaken van belang: - het vaststellen van de beschikbare capaciteit in vierkante meters brutovloeroppervlakte (in plaats van het aantal groepen) zoals bepaald in bijlage III, deel A. Zie hiervoor de algemene toelichting. - Het vastleggen van het niveau van inrichting onderwijsleerpakket en meubilair. In verband met de gewijzigde berekeningsmethode is het zaak vast te stellen dat de school voldoende is ingericht. Eventueel kan, wanneer dat niet het geval is, het tekort nog eenmaal volgens de oude methode worden vastgesteld en toegekend.
Algemene toelichting op de wijzigingen van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 1. Introductie In deze algemene toelichting gaan wij in op de wijziging van de modelverordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Het gaat daarbij specifiek om de volgende aanpassingen: - De vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel (speciaal) basisonderwijs; - De vereenvoudiging ruimtebehoeftemodel speciaal onderwijs; - Verdere dualisering gymnastiekonderwijs. Per aanpassing geven wij een toelichting. Daarbij wordt ingegaan op de reden voor de wijziging, de gehanteerde uitgangspunten en welke elementen de wijziging kent.
2. Vereenvoudiging ruimtebehoeftemodel (speciaal) basisonderwijs en speciaal onderwijs Het resultaat van de decentralisering van de onderwijshuisvesting van Rijk naar gemeenten in 1997 is succesvol. De overgang van verantwoordelijkheden is zonder grote problemen verlopen. Diverse onderzoeken wijzen uit dat de huisvesting van scholen bij gemeenten in goede handen is. Desondanks is verbetering noodzakelijk en mogelijk op een aantal terreinen. Het aanpakken van de Verordening die de huisvesting op lokaal niveau regelt, is daarbij de sleutel. Vandaar dat een project is opgestart met als doel de onderwijshuisvestingsverordening te vereenvoudigen. Eind 2006 is het onderzoeksbureau DHV in opdracht van de VNG gestart met een onderzoek dat zich richtte op een eenvoudiger en eenvormiger methode in de lverordening waardoor een grotere flexibiliteit ontstaat voor het realiseren van uitbreiding en nieuwbouw van scholen. De onderzoeksresultaten zijn j bij Ledenbrief 07/101 van 4 september 2007 van de VNG bekendgemaakt. Wij hebben de resultaten verwerkt in de bijgevoegde wijzigingsverordeningen. Hieronder wordt ingegaan op de wijzigingen. 2.1 achtergrond aanpassing ruimtebehoeftemodel Voor de vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel is gekozen om drie redenen. Betere aansluiting bij de (toenemende) diversiteit in het onderwijs. Steeds meer scholen verlaten de klassikale vorm van onderwijs geven. Dit heeft gevolgen voor de benodigde ruimte. Het klassieke grote klaslokaal verdwijnt. Het klaslokaal is echter nog steeds uitgangspunt in de verordening. Door aanpassing van het ruimtebehoeftemodel wordt het mogelijk creatiever om te springen met de aan scholen beschikbaar te stellen ruimte. Zo kan het bijvoorbeeld een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van Brede Scholen. Vereenvoudiging en vermindering regels en administratieve last Veel gemeenten en schoolbesturen ervaren dat de huidige regelgeving op het gebied van onderwijshuisvesting een belemmering is voor een daadwerkelijk lokaal beleid en dat dit soms tot te veel administratieve procedures leidt. De vereenvoudigingsslag helpt gemeenten en schoolbesturen de administratieve druk te verminderen. Daarnaast is de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs in het kader van een VNG breed project onderzocht op mogelijke vereenvoudigingen en deregulering. Er is geconcludeerd dat verdere deregulering op dit punt niet nodig en wenselijk is. Wel werd geadviseerd om de verordening te screenen op onnodige details. Dat is voor wat betreft de artikelen in de verordening gebeurd. De resultaten daarvan zijn verwerkt in de voorliggende wijzigingsverordening.
Wijziging Bouwbesluit. In 2005 heeft het Rijk het Bouwbesluit aangepast (Besluit van 17 december 2004, Stb. 2005, 1). De wijzigingen traden inwerking per 1 september 2005. Met de wijziging van het Bouwbesluit beoogt de wetgever de regelgeving en regeldruk verder te verminderen. De wijziging omvat het schrappen en vereenvoudigen van voorschriften en het in overeenstemming brengen van de Bouwbesluitvoorschriften met technische voorschriften uit andere wet- en regelgeving. Het Bouwbesluit wordt daardoor beter toepasbaar en makkelijker te handhaven. De wijzigingen hebben ook betrekking op schoolgebouwen. Voor alle onderwijsinstellingen en daaraan gerelateerde gymnastiek- en sportlokalen gelden dezelfde basiseisen. De nadere eisen voor speciaal en basisonderwijs worden teruggebracht tot een set basiseisen voor alle onderwijsinstellingen en daaraan gerelateerde gymnastiek- en sportlokalen. Het uitsluitend opnemen van basiseisen voor onderwijs heeft als doel meer helderheid te bieden omdat deze nu voor elke onderwijssoort gelijk zijn. Daarnaast schept het ook meer flexibiliteit. Belangrijkste wijzigingen nieuwbouweisen Bouwbesluit betreffen: - Er komt één onderwijsfunctie. De aparte functies voor basisonderwijs en speciaal onderwijs vervallen; - De ruimtenormering voor het speellokaal vervalt (was 84m2); - De minimumnorm van 42 m2 voor een leslokaal vervalt/wordt 8 m2; - De minimale hoogte van een verblijfsruimte wordt verlaagd van 2.8 naar minimaal 2.6 meter; - Het realiseren van een speellokaal is niet meer wettelijk verplicht bij nieuwbouw van een school. - Het tweede speellokaal (bij meer dan dertien groepen) is niet meer wettelijk verplicht bij nieuwbouw. - Een verblijfsruimte voor onderwijzend personeel is niet meer wettelijk verplicht. - Een verblijfsruimte voor het hoofd van een school wordt niet meer wettelijk voorgeschreven. - Er zijn geen normen meer voor een speellokaal en een watergewenningsbad/bewegingstherapie. Evenals bij andere onderwijsvormen al eerder het geval was, is het al dan niet realiseren van een bassin en van de juiste afmetingen daarvan voor het speciaal onderwijs niet meer wettelijk voorgeschreven. - Er komt één sportfunctie. Aparte normen voor het speciaal onderwijs zijn komen
te vervallen; Het loslaten van de bovenstaande wettelijke voorschriften maakt het noodzakelijk om de verordening voorzieningen onderwijshuisvesting aan te passen. Met name het loslaten van de minimumnorm van 42 m2 voor een leslokaal is een belangrijke reden om het huidige ruimtebehoeftemodel aan te passen. Dit maakt het mogelijk om het denken in ‘lokalen’ los te laten en het model om te vormen naar een model waarin het aantal leerlingen bepaalt op hoeveel vierkante meter ruimte een school aanspraak kan maken. 2.2 De vereenvoudiging Het ruimtebehoeftemodel is een belangrijk onderdeel van de verordening. Hiermee wordt, op basis van het aantal leerlingen berekend wat de benodigde capaciteit is voor een school. Er is een apart model voor het primair onderwijs, speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs. Bovendien is het huidige model, zeker voor het primair onderwijs, ingewikkeld. In haar onderzoeksrapport concludeert DHV dat het wenselijk is om de drie modellen beter op elkaar aan te laten sluiten en ze zo minder ingewikkeld te maken. Daarbij is het huidige VO-model uitgangspunt. Dat betekent dat de ruimtebehoefte niet meer in lokalen, maar in een aantal m2 per leerling wordt berekend. De algemene systematiek in de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs blijft ongewijzigd: I. Stel de beschikbare gebouwcapaciteit vast; II. Stel de ruimtebehoefte vast, III. Het verschil tussen ruimtebehoefte en beschikbare capaciteit leidt tot toekenning. IV. Bereken het bijbehorend normbedrag. Wat wel verandert, is de manier waarop de ruimtebehoefte wordt vastgesteld. In de oude situatie voor het basisonderwijs volgde de ruimtebehoefte indirect uit het aantal leerlingen. Het leerlingenaantal werd daarbij eerst omgerekend in het aantal bijbehorende groepen. Deze methodiek lag voor de hand in een onderwijscontext waarin de klas/groep als onveranderlijk uitgangspunt aanwezig was. In die benadering ontwikkelde de ruimtebehoefte zich stapsgewijs: per hele klassengroep. Ontwikkelingen in het basisonderwijs laten een grotere diversiteit zien, bijvoorbeeld in aanpak en in werkvormen. Leerlingen werken ook individueel en in groepjes buiten de context van de klassengroep. Verder nemen de ondersteunende activiteiten zoals remedial teaching een belangrijke plaats in. Op basis hiervan is er ervoor gekozen om (ook voor het (speciaal) basisonderwijs en het speciaal onderwijs) de
ruimtebehoefte fijnmazig en rechtstreeks uit het leerlingaantal af te leiden, zoals dat nu ook gebeurt voor het voortgezet onderwijs. schoolsoort Was
Wordt
PO/(V)SO
# leerlingen > # groepen > # # leerlingen > # m2 lokalen brutovloeroppervlak Tabel 1. Nieuwe methodiek voor PO / (V)SO In de nieuwe methodiek is de ruimtebehoefte niet meer aan het ruimtetype gekoppeld, dus ook niet voor bijvoorbeeld het speellokaal. Er is meer keuzevrijheid voor de schoolbesturen om de ruimte-invulling vorm te geven. De nieuwe methodiek is mede mogelijk omdat, zoals eerder uitgelegd, de minimumnorm voor groepsruimten in het Bouwbesluit is teruggebracht tot 8 m2.
2.2.1 Bepaling aanwezige capaciteit (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs Deze nieuwe benadering betekent dat naast de ruimtebehoefte (zie paragraaf 2.2.2), ook de capaciteit van een schoolgebouw in m2 brutovloeroppervlakte moet worden vastgesteld en vastgelegd. In de huidige verordening wordt de capaciteit van een gebouw uitgedrukt in het aantal lokalen. Daarom is Bijlage III, Deel A aangepast. De bedoeling is dat de aanwezige capaciteit van de scholen in de gemeente wordt vastgelegd in m2 bvo, ongeacht het aantal groepsruimten. De bepaling van de capaciteit wordt toegepast op elke school met een eigen BRIN-nummer of vestigingsnummer. De capaciteit van een schoolgebouw wordt vastgelegd in het aantal m2 bruto vloeroppervlak. Voor de meeste schoolgebouwen bestaat tot dusver een goede relatie tussen het aantal leslokalen (waarin tot 2008 de capaciteit werd uitgedrukt) en het aantal m2 bruto vloeroppervlak. Voor sommige zeer oude schoolgebouwen, met name voor het basisonderwijs, is echter een sterk afwijkende verhouding van toepassing. Het gaat dan om schoolgebouwen uit de eerste helft van de vorige eeuw, waar soms sprake is van ongebruikelijk brede gangen, monumentale trappenhuizen en dergelijke. Als die brede gangen voor de onderwijsfunctie goed benut kunnen worden door bijvoorbeeld leerwerkplekken voor leerlingen te maken, is er weinig aan de hand: de bruto-nettoverhouding is in orde. Als dat niet mogelijk is, pakt de capaciteitsbepaling van de oudere schoolgebouwen ongunstig uit als alleen naar de m2 bruto vloeroppervlak wordt gekeken; de onbruikbare overruimte telt immers gewoon mee.
Daarom kunnen schoolbesturen een verzoek indienen aan het college om voor dit effect (eenmalig) te corrigeren. De bepaling van een fictief m2 bruto vloeroppervlak kan dan als volgt geschieden: • bepaal het aantal leslokalen > 42 m2 , neem ook het speellokaal mee; • bepaal hoe groot de omvang zou zijn geweest van een schoolgebouw met een dergelijk aantal leslokalen en speellokalen, als dat onder het oude regime zou zijn gerealiseerd; • deze omvang wordt dan vastgesteld als “fictief m2 bruto vloeroppervlak” dat bepalend is voor de capaciteit van een oud schoolgebouw. Een getallenvoorbeeld: Een basisschoolgebouw uit 1930 telt 8 leslokalen en 1 speellokaal en meet 1350 m2 door de monumentale opzet van het gebouw. Ook aanpassingen vanwege de onderwijskundige vernieuwingen hebben de overmaat niet kunnen oplossen. Het normatieve oppervlak volgens de oude systematiek is 1130 m2 bruto vloeroppervlak. De capaciteit van dit gebouw wordt dan vastgesteld op 1130 m2 bruto vloeroppervlak. Vaststelling aanwezige inventaris (onderwijsleerpakket en meubilair) De toekenning van uitbreiding eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair (inventaris) is gekoppeld aan de uitbreiding van een school. Er wordt uitgegaan van de situatie dat de school bij de invoering van deze wijziging (op 1 januari 2009) volgens het oude systeem voldoende is ingericht. Groei van het aantal leerlingen na die tijd, die leidt tot uitbreiding van het gebouw, leidt ook tot uitbreiding van de eerste inrichting. Het is dus noodzakelijk om voor de inwerkingtreding van de gewijzigde verordening vast te stellen dat de school onder de oude systematiek voor voldoende groepen is ingericht, zodat de nieuwe situatie daar op aansluit. Eventueel kan, wanneer dat niet het geval is, het tekort nog eenmaal volgens de oude methode worden vastgesteld en toegekend. 2.2.2 Vaststelling ruimtebehoefte (speciaal) basisonderwijs Zoals gezegd, verandert de manier waarop de ruimtebehoefte wordt vastgesteld. In de oude situatie voor het basisonderwijs volgt de ruimtebehoefte indirect uit het aantal leerlingen. Het leerlingenaantal wordt eerst omgerekend in het aantal bijbehorende klassengroepen. (zie tabel 1). De vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel mocht macro bezien, niet leiden tot een toe- of afname van de capaciteit. Dit betekent dat de leerlingafhankelijke
ruimtebehoefte (volgens de nieuwe methodiek) steeds dicht in de buurt moet komen van de ruimtebehoefte op groepslokaalbasis (volgens de oude methodiek). Uit het onderzoek van DHV blijkt dat het best passende resultaat voor de nieuwe situatie in het basisonderwijs verkregen wordt bij een vaste voet van 200 m2 bvo en een bvo/lln waarde van 5,03 m2 bvo/lln. De aparte normen in de verordening voor het realiseren van een (eerste of tweede) speellokaal in het reguliere basisonderwijs zijn komen te vervallen. Hiermee sluit de verordening (weer) aan op het gewijzigde Bouwbesluit 2003. De vierkante meters brutovloeroppervlakte zijn echter niet verdwenen. In de bovengenoemde waarde van 5,03 m2 bvo/lln zijn de vierkante meters voor het eerste en tweede speellokaal verwerkt. Op deze manier wordt het schoolbesturen mogelijk gemaakt om de hen ter beschikking staande vierkante meters bvo al dan niet in te zetten als speellokaal. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2.5.6. De vaste voet staat in de nieuwe methodiek voor voorzieningen die minder of niet afhankelijk zijn van het leerlingenaantal. Voorbeelden hiervan zijn de staf- en dienstruimten, directieruimte, administratie, teamkamer en spreekkamer. Verder de facilitaire ruimten als reprografie, entree en bergingen. Voor het speciaal basisonderwijs wordt een vergelijkbare methodiek gehanteerd. Door de invoering van de expliciete vaste voet van 200 m2 bvo is het vastleggen van een afzonderlijke kleine scholentoeslag niet meer nodig. Deze vaste voet is immers hoger dan de impliciete vaste voet uit het oude ruimtebehoeftemodel (120 m2 bvo). Voor de scholen voor het speciaal basisonderwijs (SBO) gelden in de nieuwe situatie de volgende waarden: een vaste voet van 250 m2 bvo en een bvo/lln waarde van 7,35 m2 bvo/lln. In de 7,35 m2 bvo/lln is de (voormalige) extra ruimte bij de 12e groep verwerkt door te lineariseren. De ruimte voor een eventueel speellokaal is (in tegenstelling tot het reguliere basisonderwijs) niet meegenomen omdat er voor gekozen is om de ruimtebehoeftesystematiek voor het sbo (en het so) voor wat betreft het speellokaal ongewijzigd te laten (zie paragraaf 2.2.5.6). Dat betekent dat indien sprake is van een speellokaal voor een school voor speciaal basisonderwijs, daarvoor als ruimtebehoefte steeds 90 m2 bvo wordt aangehouden. 2.2.2.1 Gewichtenregeling Scholen krijgen van het Rijk via de zogenaamde gewichtenregeling extra geld voor personeel voor bepaalde achterstandsleerlingen. Vroeger werd de achterstand
bepaald op basis van etniciteit van de ouders. Sinds vorig jaar geldt het opleidingsniveau van de ouders als maatstaf. De schoolbesturen krijgen via de verordening ook van gemeenten geld voor het realiseren van de extra ruimte die daardoor voor deze kinderen nodig is. Bij de decentralisatie van de onderwijshuisvesting in 1997 is ervoor gekozen om in die ruimtebehoefte te voorzien in de vorm van tijdelijke huisvesting. Het achterliggend idee was dat achterstanden en de daarmee gepaard gaande extra ruimtebehoefte op termijn zouden verdwijnen. Inmiddels is duidelijk geworden dat dergelijke achterstanden hardnekkiger zijn dan verwacht. Bovendien heeft de minister van onderwijs het begrip ‘achterstanden’ geherdefinieerd, waardoor een nieuwe groep kinderen binnen het bereik van de gewichtenregeling is gekomen. In de praktijk betekent dit dat scholen met veel achterstandsleerlingen op een permanente manier in tijdelijke huisvesting zijn ondergebracht: de bekende noodlokalen. Naast de constatering dat dit om meerdere redenen niet wenselijk is, is een dergelijke wijze van huisvesten ook nog eens vele malen duurder dan het realiseren van permanente bouw. Dit is de reden dat in de gewijzigde verordening wordt uitgaan van permanente huisvesting voor deze wegingsleerlingen. In de nieuwe systematiek wordt de koppeling tussen ‘gewichtenleerlingen’ met tijdelijke huisvesting losgelaten. De huisvestingscomponent van gewichtenkinderen wordt toegekend in de vorm van een toeslag bovenop de m2 bvo/lln die hoort bij reguliere leerlingen. Voor de bepaling van de toeslag worden in de nieuwe situatie de volgende stappen doorlopen: 1. De gewichtensom van de school wordt bepaald; 2. Deze gewichtensom wordt verminderd met 6,0 % van het totaal aantal ongewogen leerlingen; 3. De gewichtensom wordt gemaximeerd op 80 % van het aantal ongewogen leerlingen. De toeslag op de ruimtebehoefte bedraagt 1,40 m2 bvo/(gecorrigeerde) gewichtensom. Er wordt geen additionele vaste voet toegekend. Bij de totstandkoming van de nieuwe gewichtenregeling is afgesproken dat de drempel in de regeling de komende jaren zal dalen. Hiertoe is in het Besluit van 19 mei 2006, houdende wijziging van het Besluit bekostiging WPO in verband met een
wijziging van de gewichtenregeling en wijziging van het Besluit bekostiging WEC in verband met een wijziging in de groepsgrootte (Stb. 2006. 283) neergelegd dat voor de eerste vier schooljaren het percentage bij ministeriële regeling zal worden vastgesteld. Op 11 december 2007 heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dit percentage vastgesteld op 6% in de ‘Regeling vaststelling van de drempel en de compensatieregeling bij de gewichtenregeling voor het schooljaar 2008–2009’ (Staatscourant 27 december 2007, nr. 250). Daarmee en met deze wijzigingsverordening is de nieuwe gewichtenregeling ook voor de onderwijshuisvesting geheel doorgevoerd. Voor de volledigheid: er wordt niet getornd aan de tijdelijke huisvesting die voorziet in een tijdelijke ruimtebehoefte (bijvoorbeeld in een nieuwbouwwijk). Dat blijft ongewijzigd. Daarop wordt in paragraaf 2.2.2.3 ingegaan. 2.2.2.2 Formule ruimtebehoefteberekening (speciaal) basisonderwijs: Basisschool De basisruimtebehoefte van een basisschool wordt berekend met de formule: B = 200 + 5,03 * L, waarbij B= basisruimtebehoefte in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters, en L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven. De toeslag wordt berekend met de formule: T = 1,40 * G, waarbij T=toeslag in m2 bruto-vloeroppervlakte, en G=gecorrigeerde gewichtensom. De gecorrigeerde gewichtensom wordt als volgt bepaald: - bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= de optelling van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen); - verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een bedrag ter grootte van 6,0 % van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden; - als de aldus verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 % van het aantal
ingeschreven leerlingen, wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen. School voor speciaal basisonderwijs (sbo) Voor een school voor speciaal basisonderwijs is het aantal leerlingen bepalend voor de ruimtebehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte van een school voor speciaal basisonderwijs wordt berekend met de formule: R= 250+7,35*L, waarbij R = ruimtebehoefte in m2 bruto-vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meters, en L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven. Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 m2. Er is recht op deze toeslag als aan de voorwaarden van bijlage I, deel A wordt voldaan. Die voorwaarden zijn overigens niet gewijzigd. 2.2.2.3 Permanente versus tijdelijke huisvesting Ook in de nieuwe systematiek vinden toekenningen plaats in de vorm van permanente huisvesting als de ruimtebehoefte tenminste 10 jaar blijft bestaan en in de vorm van tijdelijke huisvesting als de betreffende ruimtebehoefte tenminste 4 en niet meer dan 10 jaar bestaat. Er is geen dwingende reden om dit te veranderen. Omdat bij het PO de koppeling tussen de gewichtensom en tijdelijke huisvesting vervalt, wordt de geprognosticeerde huisvestingbehoefte de enige beïnvloedende factor. Voor het (V)SO was dat al zo. 2.2.3 Vaststelling ruimtebehoefte (Voortgezet) Speciaal Onderwijs Het ruimtebehoeftemodel voor het (V)SO kende 18 verschillende onderwijssoorten met elk een eigen, groepsaantal afhankelijke normering. Voor bepaling van de groepsgrootte was de n-factor bepalend (bijvoorbeeld n=7 betekent dat een groep uit 7 leerlingen bestaat). Voor de bepaling van de capaciteit was voor elke onderwijssoort een eigen normoppervlakte gedefinieerd, welke voorts nog afhankelijk
was van de aard van de instelling: louter SO, louter VSO of scholengemeenschap SO en VSO. DHV constateerde dat moeilijk was in te zien waarom er met zoveel verschillende ruimtebehoefte-maten werd gemeten in het (V)SO. Tegelijkertijd viel hier veel winst te halen met vereenvoudiging. Daarom wordt in de nieuwe systematiek alleen nog onderscheid gemaakt tussen: • De zwaarte van de handicap(s) van de kinderen, tot uitdrukking gekomen in een grotere of kleinere ruimtebehoefte; • Onderscheid oudere en jongere kinderen, tot uitdrukking komend in het verschil tussen SO en VSO.
Tabel 2. De suggestie vanuit het werkveld: vier waarden voor de ruimtebehoefte in het (V)SO. Daarmee ontstaan vier nieuwe normen in plaats van achttien oude. Er is geen één op één verband tussen deze vier normen en de bestaande clusterindeling in clusters 1-4 ten behoeve van de indicatiestelling van de kinderen. Vanwege de randvoorwaarde van de budgettaire neutraliteit is op macro niveau opnieuw gezocht naar aansluiting bij de huidige uitkomsten per schoolsoort. Verder is er gekozen om als referentie de sg-tabel uit de verordening te nemen, omdat het overgrote merendeel van de (V)SO-scholen inmiddels scholengemeenschappen vormen. De beleidsontwikkeling zal deze tendens versterken. Er is de voorkeur gegeven aan de resultaten die het beste passen bij een voor alle situaties toepasbare vaste voet. Dit ter wille van helderheid en eenvoud. De vaste voet staat in de nieuwe methodiek voor voorzieningen die minder of niet afhankelijk zijn van het leerlingenaantal en van de specifieke onderwijssoort. Voorbeelden hiervan zijn de staf- en dienstruimten, directieruimte, administratie, teamkamer, spreekkamer, behandelkamers, rustruimten. Verder de facilitaire ruimten als reprografie, entree en bergingen. Omwille van de budgettaire neutraliteit is de vaste voet voor een school met zowel SO als VSO binnen dezelfde onderwijssoort slechts eenmaal van toepassing. Om dezelfde reden is voor een scholengemeenschap met meer onderwijssoorten de vaste voet voor elk afzonderlijke onderwijssoort van toepassing.
Evenals in de oude situatie geldt dat de vaste voet alleen voor een hoofdvestiging van toepassing is en niet voor een nevenvestiging. De norm voor de leerlingafhankelijke component van de ruimtebehoefte (in bvo/lln) is vervolgens eerst voor elke onderwijssoort afzonderlijk bepaald vanuit de randvoorwaarde van de budgettaire neutraliteit, rekening houdend met lokaalomvang en toeslag extra ruimte uit de bestaande modelverordening. Daarna zijn de resultaten gegroepeerd volgens bovenstaande matrix. 2.2.3.1 VSO-Zeer Moeilijk Lerende Kinderen (ZMLK) Eind 2005 is door het Kabinet een motie aangenomen om de groepsgrootte in het voortgezet speciaal onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen (vso-zmlk) te verkleinen van twaalf naar zeven leerlingen. Vso-zmlk scholen krijgen vanaf 1 januari 2006 extra formatie van het Rijk om de groepsgrootteverkleining mogelijk te maken. Hiermee kunnen scholen meer personeel in dienst nemen. Daartoe is het Besluit bekostiging WEC aangepast (KB van 9 mei 2006, Stb.2006, 283). Schoolbesturen hebben hierdoor meer geld voor personeel gekregen. Gemeenten hebben, na agendering van dit onderwerp door de VNG een (kleine) toevoeging in het gemeentefonds gekregen om die kleinere groepen te huisvesten. Volledige doorvoering in de huisvesting van de groepsgrootteverkleining vergt extra geld. Gelet op het uitgangspunt van budgettaire neutraliteit wordt daarom voorgesteld om bij de aanpassing van het ruimtebehoeftemodel voor dit type speciaal onderwijs, vooralsnog uit te gaan van de beschikbare middelen en de groepsgrootteverkleining niet geheel door te voeren. Aangesloten wordt bij de tussenoplossing zoals is ontwikkeld in de DHV-rapportage “Aanpassing voor actuele ontwikkelingen”: n=7 maar met kleinere groepslokalen. Macro is daar sprake van een beperkte doch acceptabele toename van de ruimtebehoefte. De bvo/leerling-norm blijft daarmee afwijkend van de andere normen, zodat hier sprake blijft van een status aparte voor VSO-zmlk. De matrix met vier velden in Tabel 2 moet dan als volgt moeten worden aangepast.
Tabel 3. VSO-zmlk als aparte groep te behandelen.
De vaste voet is voor alle schoolsoorten binnen SO en VSO bepaald op 370 m2 bvo (met uitzondering van VSO-zmlk, waarvoor een vaste voet van 250 m2 geldt). Let wel: in tegenstelling tot de oude situatie is hier sprake van een vaste voet zonder onderwijsruimten zoals groepslokalen. Bij de berekeningen voor (V)SO zijn speellokalen niet meegenomen. Zie hiervoor paragraaf 2.2.5.6. In de bvo/lln-getallen zijn de extra ruimten (ER) bij de 12e of 13e groep verwerkt door te lineariseren. Er is vastgesteld dat – behoudens het VSO-zmlk – een groepering in vier normen (zie Tabel 2) goed uitpakt. Dit levert dan de volgende getallen op.
Tabel 4. Leerlingafhankelijke ruimtenormering (V)SO met vaste voet 370 m2 bvo (uitzondering: VSO-zmlk 250 m2 bvo). Indien sprake is van een speellokaal, wordt daarvoor als ruimtebehoefte steeds 90 m2 bvo aangehouden 2.2.3.2 (V)SO mg met n-factor < 7 Voor SO-mg en VSO-mg kunnen bij ministeriële beschikking kleinere n-factoren dan 7 worden vastgesteld. Voor instellingen waarvoor dit van toepassing is, wordt een vaste voet en een omvang bvo/lln berekend op dezelfde wijze als is toegepast voor de andere n-factoren. (Toevoegen bedrag m2). Voor het (V)SO-mg met n-factor kleiner dan 7 geldt onderstaande.
Tabel 5. Leerlingafhankelijke ruimtenormering (V)SO-mg.
Voor een nadere onderbouwing van deze cijfers verwijzen wij naar het onderzoeksrapport van DHV. 2.2.4. Vergelijking beschikbare capaciteit en aanwezige ruimtebehoefte in het (speciaal) basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs Toekenning van uitbreiding vindt plaats wanneer de aanwezige capaciteit en ruimtebehoefte voldoende van elkaar verschillen (in de zin dat er een capaciteitstekort is). Daarbij wordt de aanwezige permanente capaciteit vergeleken met permanente ruimtebehoefte en de tijdelijke capaciteit met de tijdelijke behoefte. Drempel bij toekenning uitbreiding In het geval van een uitbreidingsvraag gaat het om het verschil tussen de aanwezige capaciteit en de ruimtebehoefte. In het voortgezet onderwijs is een drempel van 10 % ingesteld om kleine en dus relatief dure bouwkundige ingrepen te voorkomen. Die drempel is bovendien nodig om de uitvoeringslast te beperken: veel kleine aanvragen leiden tot een onwenselijk hoge procesdruk. De percentagebenadering uit het VO laat zich niet goed toepassen voor PO en (V)SO. De reden hiervoor is dat scholen voor PO en (V)SO in omvang erg van elkaar verschillen. Er zijn zeer kleine scholen (met bijvoorbeeld 40 lln) en zeer grote (met bijvoorbeeld 600 lln). Met een drempel in de vorm van een percentage werken zou voor beide gevallen een heel andere uitwerking hebben: met het voorbeeld van de 10 % drempel zou de kleine school uit het voorbeeld al bij 4 (!) extra leerlingen uitbreidingsrecht hebben en grote school pas bij 60 extra leerlingen. Daarom is gekozen voor een drempel in de vorm van een aantal vierkante meter brutovloeroppervlakte. De omvang van de drempel moet een vergelijkbare uitwerking hebben als de oude situatie. In de oude situatie gold feitelijk een drempel van een half lokaal omdat een rekenkundig afgerond groepenaantal werd gehanteerd. Dit komt voor een school voor basisonderwijs neer op een drempel van 55 m2 bvo (permanente bouwaard) en 40 m2 bvo (tijdelijke bouwaard). Toepassing van deze drempel vermijdt te kleine uitbreidingen.
De omvang van de drempel voor de school voor speciaal basisonderwijs (SBO) is op dezelfde wijze bepaald op 50 m2 bvo (permanente bouwaard) en 40 m2 bvo (tijdelijke bouwaard). Voor het (V)SO is een vergelijkbare benadering toepasbaar, de drempel is bepaald op basis van het gemiddelde getal voor de feitelijke m2 bvo per groep per schoolsoort, gedeeld door twee. Dit levert het gemiddelde van 50 m2 bvo (permanente en tijdelijke bouwaard) op. Bij het PO (permanente bouwaard) ontstaat recht op uitbreiding voor een verschil in capaciteit en ruimtebehoefte van tenminste 55 m2 bvo. Dit komt overeen met een verschil van 11 kinderen waarvoor ruimtebehoefte bestaat maar waarvoor geen capaciteit aanwezig is. Bij het PO (tijdelijke bouwaard) ontstaat recht op uitbreiding voor een verschil in capaciteit en ruimtebehoefte van 40 m2 bvo. Bij het SBO (permanente bouwaard) ontstaat een recht op uitbreiding voor een verschil in capaciteit en ruimtebehoefte van tenminste 50 m2 bvo. Dit komt overeen met een verschil van 7 kinderen waarvoor ruimtebehoefte bestaat maar waarvoor geen capaciteit aanwezig is. Bij het SBO (tijdelijke bouwaard) ontstaat recht op uitbreiding voor een verschil in capaciteit en ruimtebehoefte van 40 m2 bvo. Bij het (V)SO (permanente en tijdelijke bouwaard) ontstaat een recht op uitbreiding voor een verschil in capaciteit en ruimtebehoefte van tenminste 50 m2 bvo. Dit komt overeen met een verschil van 3 tot 5 kinderen waarvoor ruimtebehoefte bestaat maar waarvoor geen capaciteit aanwezig is. De berekening van de ruimtebehoefte leidt afhankelijk van de geprognosticeerde leerlingenaantallen tot permanente of tijdelijke ruimtebehoefte. Toekenning van uitbreiding vindt plaats als aanwezige capaciteit en ruimtebehoefte voldoende van elkaar verschillen. De capaciteit wordt voor de tijdelijke en permanente bouwaard afzonderlijk bekeken. Zie de laatste paragraaf voor een aantal getallenvoorbeelden. 2.2.5 Overige aspecten vereenvoudiging 2.2.5.1. Medegebruik PO/(V)SO Een gemeente kan in de situatie van een school met capaciteitsoverschot en een school met capaciteitstekort het teveel aan ruimte opeisen ten behoeve van de andere school. Zodoende wordt efficiënt met de beschikbare capaciteit omgegaan. Dit is een waardevol resultaat van de oude werkwijze, die dan ook is gehandhaafd.
De vraag is wel hoe de problematiek te benaderen als de notie van groepslokalen verdwijnt. Waar in de oude praktijk sprake was van medegebruik per groepslokaal, is dat minder duidelijk wanneer er een grotere diversiteit aan ruimten is. Gekozen is om een parallel aan te brengen tussen de drempel bij toekenning en het opeisbaar medegebruik: er ontstaat een evenwichtige situatie indien ze aan elkaar gelijk gesteld worden. Een andere vraag is of problemen ontstaan zonder notie van lokalen. De eis is dan wel dat mede te gebruiken ruimte aaneengesloten is. In de huidige schoolgebouwen met groepslokalenopzet is dat de facto per lokaal, echter realiseerbaarheid van het medegebruik is sterk afhankelijk van feitelijke situatie (met name het aspect logistiek). Zo kan medegebruik in de nieuwe situatie ook het best per geval bekeken worden. Medegebruik wordt mogelijk bij leegstand van tenminste de oppervlakte zoals vermeld in de drempel bij toekenning (zie paragraaf 2.2.4). Hierbij geldt de eis van een aaneengesloten functioneel-nuttig vloeroppervlak. Concreet betekent dit dat een school die een capaciteitstekort heeft dat de drempelwaarde overstijgt, voor dat aantal vierkante meters gebruik kan maken van een school die een capaciteitsoverschot heeft van minimaal datzelfde aantal vierkante meters functioneel-nuttig vloeroppervlak. 2.2.5.2 Hoofd- en nevenvestigingen PO De hoofdvestiging en (formele) nevenvestiging met spreidingsnoodzaak zijn als afzonderlijke onderwijsgebouwen te bekijken. De ruimtebehoefteberekening heeft een leerlingafhankelijke component en een vaste voet. De leerlingafhankelijke component volgt daadwerkelijk aan het aantal leerlingen per hoofdvestiging of nevenvestiging. De vaste voet is zowel van toepassing op de hoofdvestiging als op de nevenvestiging en is om inhoudelijke reden gelijk: een nevenvestiging heeft veelal hetzelfde voorzieningenniveau als de hoofdvestiging. Feitelijk verandert daarmee dus niets ten opzichte van de huidige situatie. Dislocaties zijn vaak een tijdelijke situatie waarbij de verwachting leeft dat die situatie eindig is. Dislocaties dragen in de ruimtebehoefteberekeningen alleen bij in de leerlingafhankelijke component. Een dislocatie geeft nooit aanleiding voor ruimtebehoefte in de vorm van een eigen vaste voet.
De berekening van de ruimtebehoefte wordt toegepast op elke school met een eigen BRIN-nummer of vestigingsnummer. 2.2.5.3 Onderwijsleerpakket/meubilair PO/(V)SO De oude voorzieningen eerste inrichting onderwijsleerpakket en eerste inrichting meubilair zijn ter vereenvoudiging samengevoegd tot één voorziening. Bij uitbreiding en niet-vervangende nieuwbouw moet worden voorzien in het onderwijsleerpakket en meubilair. In de oude situatie vond toekenning plaats per groepslokaal. In de nieuwe systematiek vindt toekenning plaats per vierkante meter brutovloeroppervlakte, wanneer de school wordt uitgebreid. Hiervoor is de tekst in Bijlage I en Bijlage III aangepast. Daarnaast is een technisch-administratieve omrekening naar een bedrag per m2 bvo uitgevoerd, uiteraard gebaseerd op de oude (afzonderlijke) normbedragen. De normbedragen zijn opgenomen in Bijlage IV bij de verordening. 2.2.5.4 Financiële normeringen / Bijlage IV Vanuit de optiek van de macro budgetneutraliteit is financiële normering een technische omwerking van bestaande getallen (vaak van €/lokaal naar €/m2 bvo). Waar in de ruimtebehoefteberekeningen is gelineariseerd voor speellokalen (PO) of extra ruimte (SBO, SO, VSO), is deze linearisatie ook in de financiële paragraaf doorgevoerd. In de oude systematiek was bij uitbreiding sprake van een vaste voet in €, gebaseerd op een uitbreiding van tenminste een lokaal. Omdat in de nieuwe situatie sprake kan zijn van kleinere uitbreidingen, is het niet redelijk om voor deze kleine uitbreidingen dezelfde vaste voet in € aan te houden. In deze gevallen wordt een bedrag van 2/3 van de oude vaste voet aangehouden. Ter wille van de gewenste vereenvoudiging zijn voorts nog enkele aanvullende uitgangspunten gehanteerd: - het onderscheid tussen , <paallengte tussen 1 en 15 m>, <paallengte tussen 15 en 20 meter> en <paallengte meer dan 20 m> vervalt; de nieuwe financiële normeringen zijn afgeleid van de oude normeringen met de veronderstelling dat steeds een paallengte tussen 15 en 20 m van toepassing is. Deze toeslag wordt niet meer afzonderlijk vermeld; - voor tijdelijke voorzieningen geldt net als voor permanente voorzieningen dat het verschil tussen capaciteit en ruimtebehoefte bepalend is voor de te realiseren omvang; de afzonderlijke “toeslag 1e groep” vervalt; - om dezelfde reden vervalt de toeslag voor “tijdelijke voorzieningen als hoofdlocatie”; - de sloopkosten voor PO en SBO zijn gemiddeld;
- hierboven is aangegeven dat in het SO en VSO sprake is van een sterke vereenvoudiging bij de ruimtebehoeftebepaling, met noodzakelijkerwijs enige herverdeeleffecten als gevolg. De berekeningen voor de afzonderlijke schoolsoorten binnen het (V)SO leiden tot uitkomsten die sterk op elkaar lijken. Middelen van afzonderlijke resultaten brengt geen grote herverdeeleffecten met zich mee en ligt ook voor de hand gezien de ontwikkeling naar scholengemeenschappen. Daarom kunnen voor SO en VSO, en voor alle schoolsoorten daarbinnen, dezelfde financiële kengetallen gelden, met uitzondering van de bedragen voor onderwijsleerpakket en meubilair; - bij onderwijsleerpakket en meubilair zijn de gedifferentieerde bedragen in het PO voor de 2e , 3e enz groep gelineariseerd; - d e paragrafen over de aparte voorziening en additionele middelen voor onderwijskundige vernieuwingen zijn geschrapt. Wij gaan ervan uit dat deze middelen de afgelopen vijf jaar zijn ingezet om bestaande gebouwen aan te passen. De onderwijskundige vernieuwing is, zoals voorheen, verwerkt in de vierkante meter norm en de daarop gebaseerde normbedragen. Voor de nieuwe financiële normeringen wordt verwezen naar de wijzigingtekst voor de verordening voorzieningen huisvesting. 2.2.5.5 Gymnastiek. In Ledenbrief 06/02 van 16 januari 2006 heeft de VNC ons geïnformeerd over de gevolgen van de vaststelling van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden voor de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Gebleken is dat nog een wijziging nodig is om de verordening geheel ‘dualismeproof’ te maken. Door de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden zijn artikel 117 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en artikel 115 van de Wet op de expertisecentra (WEC) aangepast. Deze artikelen regelen de grondslag voor de vergoeding voor materiele instandhouding lichamelijke oefening. Door deze wijziging is niet meer de raad, maar het college bevoegd tot het vaststellen van het aantal klokuren gymnastiek en de vergoeding daarvoor. Dat betekent dat de raad hierover in de verordening geen regels meer kan stellen. Het aantal klokuren gymnastiek is echter direct van belang voor de bepaling van de noodzaak voor nieuwbouw / uitbreiding en medegebruik van gymnastiekzalen, zaken waarover de raad bij verordening nog wel regels moet stellen. Wij hebben er daarom voor gekozen om de tekstgedeelten uit de verordening, die van toepassing zijn op het vaststellen van het aantal en de hoogte van de
klokuurvergoeding uit de modelverordening voorzieningen huisvesting onderwijs te halen en deze in een aparte, door het college vast te stellen beleidsregel te plaatsen. Deze beleidsregel is bijgevoegd bij deze brief als bijlage 4. Er is in het kader van dit onderzoek overwogen om de ruimtebehoefte voor het gymnastiekonderwijs ook met bvo/lln te werken. Dit staat echter op gespannen voet met de wetgeving. In artikel 134 van de Wet op het primair onderwijs is namelijk bepaald dat de huidige groepenbenadering moet worden gehanteerd. Gemeenten hebben daarbij geen keuzevrijheid. Ook inhoudelijk is moeilijk meerwaarde te zien, omdat het gymnastiekonderwijs volledig in vaste groepen blijft plaatsvinden. Het gaat hier in de eerste plaats om de ter beschikkingstelling van gymaccommodatie bij de school of in de wijk (veelal in algemene sportvoorzieningen) in plaats van het ter beschikking stellen van een gebouw voor eigen gebruik voor de school. Daarom is hier niets gewijzigd. 2.2.5.6 Speellokalen In het nieuwe ruimtebehoeftemodel is voor het reguliere basisonderwijs niets vastgelegd over speellokalen: het is aan school zelf om daarin keuzes te maken. Dit laat onverlet dat aan kleutergroepen (4-5 jarigen) wel speelmogelijkheden geboden moeten worden, op welke wijze dan ook. Het kan – omwille van budgetneutraliteit – niet zo zijn dat scholen aanspraak maken op extra gymnastiekfaciliteiten die in feite ten behoeve van speelmogelijkheden voor de kleuters worden ingezet, tenzij dat in overleg met de gemeente zo wordt afgesproken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als er structurele leegstand is in gymzalen. De verordening biedt (en bood) daartoe ook geen mogelijkheid aangezien de ruimtebehoefte voor het gymnastiekonderwijs wordt berekend op basis van groepen leerlingen van 6 jaar en ouder. Voor scholen voor speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs blijft het recht op een speellokaal gehandhaafd. Reden hiervoor is dat in deze onderwijssoorten in tegenstelling tot het reguliere basisonderwijs, niet elke school recht heeft op een speellokaal. Dit is afhankelijk van de aanwezigheid van leerlingen jonger dan 6 jaar. In de praktijk zal hiervan sprake zijn als aan de sbo een afdeling voor jonge risicokinderen is gekoppeld. Daardoor was een technische lineariseringsoperatie voor het sbo en so niet mogelijk. Daarnaast is (en was) er, in tegenstelling tot het reguliere basisonderwijs, wel een direct verband tussen het ontbreken van een speellokaal en het gebruik van een gymzaal. Gelet op bovenstaande is er voor gekozen om de ruimtebehoeftesystematiek voor het sbo en het so voor wat betreft het speellokaal ongewijzigd te laten. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2.2 en 2.2.3 (so).
3 Vaststelling De VNG heeft geadviseerd om: I. vooruitlopend op de vaststelling van de wijzigingsverordening met de schoolbesturen in de gemeente afspraken te maken over: - het vaststellen van de beschikbare capaciteit in vierkante meters brutovloeroppervlakte (in plaats van het aantal groepen) zoals bepaald in Bijlage III. Deel A. Zie hiervoor de algemene toelichting, en - het vastleggen van het niveau van inrichting onderwijsleerpakket en meubilair. In verband met de gewijzigde berekeningsmethode is het zaak vast te stellen dat de school voldoende is ingericht. Eventueel kan, wanneer dat niet het geval is, het tekort nog eenmaal volgens de oude methode worden vastgesteld en toegekend. II. de wijzigingsverordening, na op overeenstemming gericht overleg met de schoolbesturen in de gemeente vast te stellen voor 1 januari 2009, zodat de aanvragen voor het programma 2010 kunnen worden beoordeeld op basis van het nieuwe ruimtebehoeftemodel.
Voorbeelden ruimtebehoefteberekening In dit hoofdstuk wordt een aantal voorbeelden gegeven over de manier waarop met de nieuwe ruimtebehoefteberekening moet worden omgegaan. Daarbij wordt steeds uitgegaan van de onderwijshuisvestingsvoorziening ‘uitbreiding’. Zoals gezegd blijft de algemene systematiek van het ruimtebehoeftemodel ongewijzigd: I. Stel de beschikbare gebouwcapaciteit vast, op basis van Bijlage I en Bijlage III, Deel A; II. Stel de ruimtebehoefte vast, op basis van Bijlage III, Deel B, III. Het verschil tussen ruimtebehoefte en beschikbare capaciteit leidt tot toekenning Bijlage III, Deel C. IV. Bereken het bijbehorend normbedrag op basis van Bijlage IV, Deel A. Concreet worden daarbij de volgende stappen genomen. Deze stappen vloeien voort uit de bepalingen in Bijlage I, Deel A, in dit geval voor de onderwijshuisvestingsvoorziening uitbreiding: 1. 2. 3.
4.
Stel de beschikbare gebouwcapaciteit vast (bijlage III Deel A)’ Stel de huidige ruimtebehoefte op, op basis van het aantal leerlingen op basis van de meest recente teldatum (Bijlage III, Deel B); Stel vast of in het eerste beoordelingsjaar sprake is van een capaciteitstekort in de permanente ruimtebehoefte: a. Is er in het eerste beoordelingsjaar (jaar 1) een capaciteitstekort (het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte) en overschrijdt dit tekort de drempelwaarde voor permanente huisvesting voor de betreffende onderwijssoort? Is dit het geval, ga naar stap 4. b. Is er in het eerste beoordelingsjaar (jaar 1) geen capaciteitstekort, of overschrijdt het capaciteitstekort de drempelwaarde voor permanente huisvesting voor de betreffende onderwijssoort niet?, ga naar stap 5. Bepaal de omvang van de permanente ruimtebehoefte voor de komende 10+ jaar (Bijlage III, Deel C) a. Stel de omvang vast van de benodigde permanente vierkante meters brutovloeroppervlakte. Dit zijn de vierkante meters die op dit moment nodig zijn en die gedurende tenminste tien aaneengesloten jaren nodig blijven. b. Controleer voor ieder jaar of door het capaciteitstekort de drempelwaarde voor permanente huisvesting van de betreffende onderwijssoort wordt overschreden. Is dat het geval dan bestaat
aanspraak op uitbreiding voor het bij 4a. vastgestelde aantal vierkante meter brutovloeroppervlakte. Wordt de drempelwaarde niet 5.
overschreden, dan bestaat die aanspraak niet. Stel vast of er op dit moment sprake is van een tijdelijke ruimtebehoefte:
Is er op dit moment (jaar 1) een capaciteitstekort (het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte) en overschrijdt dit tekort de drempelwaarde voor tijdelijke huisvesting voor de betreffende onderwijssoort? Is dit het geval, ga naar stap 6. Is er op dit moment (jaar 1) geen capaciteitstekort, of overschrijdt het capaciteitstekort de drempelwaarde voor tijdelijke huisvesting voor de betreffende onderwijssoort niet?, dan is er geen recht op uitbreiding met tijdelijke huisvesting. 6. Bepaal de omvang van de tijdelijke ruimtebehoefte (Bijlage III, Deel C)
7.
a. Stel de omvang vast van de benodigde tijdelijke vierkante meters brutovloeroppervlakte. Dit zijn de vierkante meters die op dit moment nodig zijn en die gedurende tenminste vier aaneengesloten jaren en korter dan tien jaar nodig blijven. b. Controleer voor ieder jaar of door het capaciteitstekort de drempelwaarde voor tijdelijke huisvesting van de betreffende onderwijssoort wordt overschreden. Is dat het geval dan bestaat aanspraak op uitbreiding voor het bij 6a. vastgestelde aantal vierkante meter brutovloeroppervlakte. Wordt de drempelwaarde niet overschreden, dan bestaat die aanspraak niet. Bepaal de omvang van het budget op basis van de normbedragen (Bijlage IV, Deel A)
De bovenstaande stappen zijn aan de hand van een aantal voorbeelden geïllustreerd. VOORBEELD 1: Basisschool A. Huidige capaciteit: 1750 m2 316 leerlingen met een gecorrigeerde weging van 40. Zie voor de berekening van de gecorrigeerde gewichtensom de formule in Bijlage III, Deel B. In dit voorbeeld gaan we ervan uit dat deze gecorrigeerde gewichtensom over alle prognosejaren gelijk blijft. Dat betekent in jaar 1 een basisruimtebehoefte van 200 + 5,03 * 316 = 1789 m2 De ‘gewichtentoeslag’ bedraagt in jaar 1: 1,40 * 40 = 56 m2 De totale ruimtebehoefte in jaar 1 is 1845 m2.
De prognosegegevens en de daarop gebaseerde ruimtebehoefte staat hieronder weergegeven in tabel en grafiekvorm voor een periode van 15 jaar. Basischool A
T T+1
T+2
T+3
T+4
T+5
T+6
T+7
T+8
T+9
T+10
jaar aantal leerlingen
2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 316 320 321 320 321 319 320 321 320 319 319
gecorrigeerde weging
40
40
40
40
40
40
40
40
40
40
40
Basisruimtebehoefte 1789 1810 1815 1810 1815 1805 1810 1815 1810 1805 1805 wegingstoeslag 56 56 56 56 56 56 56 56 56 56 56 totaal behoefte totaal aanwezig verschil
1845 1866 1871 1866 1871 1861 1866 1871 1866 1861 1861 1750 1750 1750 1750 1750 1750 1750 1750 1750 1750 1750 95 116 121 116 121 111 116 121 116 111 111
ruimtebehoefteoverzicht bao 1900 1850 m2 bvo 1800
nodig aanwezig
1750 1700 1650 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 jaar
Stappen: 1. De beschikbare gebouwcapaciteit is 1750 m2. 2. De ruimtebehoefte in het eerste jaar is 1845 m2. 3. a. Het capaciteitstekort in jaar 1 (verschil tussen ruimtebehoefte en beschikbare capaciteit is 1845 m2 – 1750 m2 = 95 m2. Dit bedrag is hoger dan de drempelwaarde van 55 m2 bruto-vloeroppervlakte die geldt voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisonderwijs.
4. a. In jaar 1 is 95 m2 bvo nodig (is het capaciteitstekort maximaal 95 m2), Gedurende de 10 jaar daarna is daarvan steeds maximaal 95 m2 nodig. b. De benodigde 95 m2 bvo is hoger dan de drempelwaarde van 55 m2 bvo die geldt voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisonderwijs. Er bestaat dus een aanspraak voor uitbreiding met permanente huisvesting van 95 m2 bvo. 5. De ‘beschikbare’ capaciteit bedraagt nu 1750 m2 + 95 m2 = 1845 m2 bvo. Het verschil in jaar 1 tussen de behoefte en de ‘beschikbare’’ capaciteit na uitbreiding met permanente huisvesting is 0. Dit betekent dat geen aanspraak bestaat op (aanvullende) m2 bvo tijdelijke huisvesting en als de leerlingenaantallen de prognose inderdaad volgen, is dat voorlopig ook niet te verwachten. 6. Deze stap wordt overgeslagen. 7. Uit de tabel in paragraaf 1.2 (uitbreiding basisschool permanente bouwaard) blijkt dat deze school recht heeft op een normbedrag van € 71.882,33 + 95 * € 1.436,32 = € 208.332,73.
VOORBEELD 2: Basisschool B. Huidige capaciteit: 1750 m2 317 leerlingen met een gecorrigeerde weging van 0. Zie voor de berekening daarvan de formule in Bijlage III, Deel B. Dat betekent in jaar 1 een basisruimtebehoefte van 200 + 5,03 * 317 = 1795 m2 De ‘gewichtentoeslag’ bedraagt in jaar 1: 0 m2 De totale ruimtebehoefte in jaar 1 is 1795 m2. De prognosegegevens en de daarop gebaseerde ruimtebehoefte staat hieronder weergegeven in tabel en grafiekvorm. School B. tijdelijk
t
jaar aantal leerlingen gecorrigeerde weging Basisruimtebehoefte wegingstoeslag totaal behoefte totaal aanwezig verschil
2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 317 320 321 320 321 319 320 321 320 319 319 0 1795 0 1795 1750 45
t+1
0 1810 0 1810 1750 60
t+2
0 1815 0 1815 1750 65
t+3
0 1810 0 1810 1750 60
t+4
0 1815 0 1815 1750 65
t+5
0 1805 0 1805 1750 55
ruimtebehoefte vs capaciteit school B 1820
m2 bvo
1800 1780 behoefte
1760
capaciteit
1740 1720
20 0 20 9 1 20 0 1 20 1 1 20 2 13 20 1 20 4 15 20 1 20 6 1 20 7 1 20 8 1 20 9 20 20 2 20 1 2 20 2 23 20 2 20 4 25
1700
jaar
Stappen: 1. De beschikbare gebouwcapaciteit is 1750 m2. 2.
t+6
0 1810 0 1810 1750 60
t+7
0 1815 0 1815 1750 65
t+8
0 1810 0 1810 1750 60
t+9
0 1805 0 1805 1750 55
t+10
0 1805 0 1805 1750 55
De ruimtebehoefte in het eerste jaar is 1795 m2. 3. a. Het capaciteitstekort in jaar 1 (verschil tussen ruimtebehoefte en beschikbare capaciteit is 1795 m2 – 1750 m2 = 45 m2. Dit getal is lager dan de drempelwaarde van 55 m2 bruto-vloeroppervlakte die geldt voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisonderwijs. Er bestaat dus geen aanspraak op uitbreiding met permanente huisvesting. 4. Deze stap wordt overgeslagen. 5. De beschikbare capaciteit bedraagt 1750 m2 bvo. Het verschil in jaar 1 tussen de behoefte en de beschikbare capaciteit, bedraagt 1795 m2 – 1750 m2 = 45 m2. Dit tekort overschrijdt de drempelwaarde van 40 m2 die geldt voor tijdelijke huisvesting voor een basisschool. 6. a. In jaar 1 is 45 m2 bvo nodig (is het capaciteitstekort maximaal 45 m2), Gedurende de 10 jaar daarna is dat gedurende minimaal 4 aaneengesloten jaren steeds nodig. b. De in die jaren benodigde 45 m2 bvo is hoger dan de drempelwaarde van 40 m2 bvo die geldt voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening basisonderwijs. Er bestaat dus een aanspraak voor uitbreiding met tijdelijke huisvesting van 45 m2 bvo. 7. De school had nog geen tijdelijke huisvesting. Van toepassing voor de berekening van het beschikbare budget is dus Bijlage IV, Deel A, paragraaf 1.3 tabel onder ‘Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie’. Uit die tabel volgt dat deze school recht heeft op een normbedrag van € 27.953,98 + 45 * € 1.030,44 = € 74.323,78.
VOORBEELD 3: School C, school voor speciaal onderwijs aan meervoudig gehandicapte leerlingen (so-mg). Huidige capaciteit: 1200 m2 69 leerlingen (weging is in het speciaal onderwijs niet aan de orde) Dat betekent in jaar 1 een ruimtebehoefte van 370 + (13,08 * 69) = 1322 m2 De prognosegegevens en de daarop gebaseerde ruimtebehoefte staat hieronder weergegeven in tabel en grafiekvorm. School C: so mg
t
T+1
T+2
T+3
T+4
T+5
T+6
T+7
jaar aantal leerlingen ruimtebehoefte totaal aanwezig verschil
2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019
T+10
1200 1200 1200 1200 1200 1200 1200 1200 1200 1200 1200 122 122 108 108 108 96 67 39 39 26 12
1350 1300 1250 m2
T+9
69 69 68 68 68 67 65 63 63 62 61 1322 1322 1308 1308 1308 1294 1267 1239 1239 1226 1212
ruimtebehoefte en capaciteit so mg
behoefte
1200
capaciteit
1150 1100
20 20 09 1 20 0 20 11 1 20 2 20 13 1 20 4 20 15 1 20 6 17 20 20 18 1 20 9 20 20 2 20 1 20 22 2 20 3 20 24 25
1050
jaar
Stappen: 1. De beschikbare gebouwcapaciteit is 1200 m2. 2. De ruimtebehoefte in het eerste jaar is 1322 m2. 3.
T+8
a. Het capaciteitstekort in jaar 1 (verschil tussen ruimtebehoefte en beschikbare capaciteit is 1322 m2 – 1200 m2 = 122 m2. Dit bedrag is hoger dan de drempelwaarde van 55 m2 bruto-vloeroppervlakte die geldt voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor speciaal onderwijs. 4. a. In jaar 1 is 122 m2 bvo nodig (is het capaciteitstekort maximaal 122 m2), Dit aantal is echter niet gedurende 10 jaar daarna steeds nodig. Zie tabel. b. In 2016 is van het oorspronkelijke capaciteitstekort nog maar 39 m2 bvo nodig en daalt het tekort onder de drempelwaarde van 55 m2 BVO die geldt voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor het speciaal onderwijs. Er bestaat dus geen aanspraak voor uitbreiding met permanente huisvesting. 5. Het verschil in jaar 1 tussen de behoefte en de beschikbare capaciteit bedraagt 1322 m2 – 1200 m2 = 122 m2. Dit tekort overschrijdt de drempelwaarde van 50 m2 die geldt voor tijdelijke huisvesting voor een school voor speciaal onderwijs. 6. a. In jaar 1 is 122 m2 bvo nodig (is het capaciteitstekort maximaal 122 m2), Gedurende de 10 jaar daarna is daarvan gedurende minimaal 4 aaneengesloten jaren steeds 108 m2 nodig (Van 2009 t/m 2013). b. De in die jaren benodigde 108 m2 bvo is hoger dan de drempelwaarde van 50 m2 bvo die geldt voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor het speciaal onderwijs. Er bestaat dus een aanspraak voor uitbreiding met tijdelijke huisvesting van 108 m2 bvo. 7. De school had al tijdelijke huisvesting. Van toepassing voor de berekening van het beschikbare budget is dus Bijlage IV, Deel A, paragraaf 2.3 tabel onder ‘Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen’. Uit die tabel volgt dat deze school recht heeft op een normbedrag van € 23.898,76 + 108 * € 1.067,42 = € 139.180,12. *