HES Rotterdam
− School Financial Management
FFEBLR0133 – Syllabus
Onderneming en ondernemerschap Bij het beoordelen van de vraag, of er sprake is van een (objectieve) onderneming kijkt de rechter o.a. naar:
de omvang van de werkzaamheden;
of als onderneming naar buiten toe wordt opgetreden;
de omvang investeringen;
de omvang en aanwezigheid van ondernemersrisico (wisselende jaarwinsten incl. kans op verlies; verloren gaan van het eigen vermogen);
het aantal opdrachtgevers (let op: ook bij één opdrachtgever kan er toch sprake zijn van een onderneming, bijv. bij grote investeringen);
bestaan en omvang debiteurenrisico;
de winstverwachting;
omvang van aan de onderneming bestede tijd (dienstbetrekking naast ondernemerschap).
Bij het beoordelen van de vraag, of iemand ondernemer is, gaat het erom of:
de onderneming voor zijn/haar rekening wordt gedreven;
hij/zij rechtstreeks verbonden wordt voor ondernemingsverbintenissen.
Als iemand wel aan de voorwaarden van art. 3.4 Wet IB voldoet maar geen objectieve onderneming drijft, worden de inkomsten bij hem/haar als resultaat overige werkzaamheden belast.
Urencriterium In veel gevallen is de toepassing van een ondernemersfaciliteit afhankelijk gesteld van het voldoen aan twee voorwaarden:
het zijn van ondernemer (de ‘echte’ ondernemer van art. 3.4);
voldoen aan het urencriterium (art. 3.6).
Het urencriterium valt in twee delen uiteen:
minimaal 1225 uren in de onderneming werken;
meer dan 50% van je arbeidstijd in de onderneming werken of startende ondernemer zijn (dan geldt 1225 ureneis wel maar 50% eis niet).
W.F. Laman –
[email protected]
pag. 1 / 7
versie: 27-feb-10 22:48:00
Uitzondering op urencriterium Als met een verbonden persoon een samenwerkingsverband wordt aangegaan, die men met een willekeurige derde nooit zou aangaan, tellen de uren die de verbonden persoon in de onderneming werkt niet mee bij de beoordeling of die persoon 1225 uur of meer in de onderneming werkzaam was.
Winstgenieters De volgende personen worden (gedeeltelijk) belast volgens het regime van Winst uit Onderneming: 1.
de “echte” ondernemer;
2.
een medegerechtigde (art 3.3 lid 1a IB);
3.
de houder van bepaalde schuldvorderingen (art 3.3 lid 1b + lid 3 IB);
4.
degene die resultaat uit overige werkzaamheden geniet (art 3.90 IB).
Ad 2 – een medegerechtigde De term ‘medegerechtigde’ is in het leven geroepen om (grote) groepen ‘onechte’ ondernemers (o.a. de commanditaire vennoten) onder de inkomstenbron Winst uit Onderneming te brengen zonder dat ze recht hebben op de ondernemersfaciliteiten. Ad 3 – schuldvorderingen Schuldvorderingen, die door hun hoedanigheid op risicodragend vermogen lijken, vallen onder het regime van Winst uit Onderneming. Voorbeelden zijn de zgn. deelnemende vordering (de achtergestelde geldlening) en de vordering waarvan de vergoeding (gedeeltelijk) afhankelijk is van de winst (zie art 3.3 lid 3 IB). De reden dat de wetgever dit zo in de wet IB heeft opgenomen is het voorkomen dat vermogen dat in de onderneming is ‘ingebracht’ onder het mom van schuldvordering niet in box 1 maar in box 3 belast zou worden. Ad 4 – resultaat uit overige werkzaamheden Hieronder vallen o.a:
inkomsten, die niet als ondernemer of in dienstbetrekking zijn genoten;
inkomsten uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een onderneming van een verbonden persoon – zie art. 3.91 lid 1-a IB);
inkomsten uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een onderneming waarin belastingplichtige of een persoon die verbonden is met belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft – zie art. 3.92 IB);
het rendabel maken van vermogen op een zodanige wijze dat het normaal vermogensbeheer te buiten gaat – zie art. 3.91 lid 1-c IB).
versie: 27-feb-10 22:48:00
pag. 2 / 7
blr3.3-fe~extra_syll.doc
Vermogensetikettering Wij onderscheiden ondernemingsvermogen, privévermogen en keuzevermogen. Kenmerken:
privévermogen: heeft een typisch privékarakter, zoals woonhuis, spaargeld;
ondernemingsvermogen: heeft een typisch bedrijfskarakter, zoals machines, inventaris, e.d.;
keuzevermogen: heeft zowel een privé- als een bedrijfskarakter zonder dat een van beide overheerst (≥90%). Denk hierbij aan de auto en het woonwinkelpand.
Bij keuzevermogen mag men in principe de keus maken of men het fiscaal als ondernemingsvermogen of privé vermogen etiketteert (belang IB-heffing over waardestijging, afschrijving).
De auto Als de auto als ondernemingsvermogen wordt geëtiketteerd, krijgen wij met de forfaitaire bijtelling van art. 3.20 IB te maken (een verhoging van de winst (bijtelling) met 14%, 20% of 25% van de oorspronkelijke cataloguswaarde van de auto. Dit is de prijs inclusief OB en BPM. Als er voor het privégebruik betaald wordt, komt die betaling in mindering op de bijtelling. Dit zal bij ondernemers niet snel gebeuren. Als de omvang van het privégebruik in een jaar 500 km of minder is, hoeft de ondernemer zijn winst niet met de forfaitaire bijtelling te verhogen. De ondernemer moet de omvang van het gebruik wel kunnen aantonen, bijvoorbeeld door het bijhouden van een sluitende kilometeradministratie (fiscus stelt voorwaarden aan de administratie). Bij auto’s ouder dan 15 jaar wordt de bijtelling niet over de cataloguswaarde berekend maar over de waarde in het economisch verkeer.
Onroerende zaken Bij de etikettering van een onroerende zaak hebben wij naast de eerder vermelde regels voor vermogensetikettering ook te maken met de begrippen:
technisch splitsbaar
zelfstandig gedeelte
Technisch splitsbaar Als de onroerende zaak (pand) in technische zin gesplitst kan worden in een ondernemingsgedeelte en een privégedeelte is de etikettering niet moeilijk. Het privégedeelte (woning) wordt in box 1 belast als belastbare inkomsten uit eigen woning terwijl het ondernemingsgedeelte tot het ondernemingsvermogen behoort. De technisch splitsbaarheid wordt bepaald door:
de afzonderlijke verhuurbaarheid en
de aanwezigheid van een eigen ingang of opgang.
Zelfstandig gedeelte Hierbij gaat het veelal om een werkruimte in de woning. Cruciaal is dan of de werkruimte als een zelfstandig deel kan worden gekwalificeerd.
blr3.3-fe~extra_syll.doc
pag. 3 / 7
versie: 27-feb-10 22:48:00
Als het pand technisch niet splitsbaar is èn de werkruimte wel een zelfstandig deel is, kan de ondernemer er voor kiezen:
het gehele pand als ondernemingsvermogen te etiketteren Alle eigenaarskosten kunnen dan wel ten laste van de winst gebracht worden. Voor het privégebruik dient de winst met een forfaitair te bepalen bedrag te worden verhoogd – zie art. 3.19 IB
of
het gehele pand als privévermogen te etiketteren De eigenaarskosten mogen niet ten laste van de winst gebracht worden. Fiscaal wordt het pand gesplitst in een privégedeelte waarop de regels voor het belastbaar inkomen uit eigen woning (box 1) van toepassing zijn en de werkruimte waarop de regels voor inkomsten uit sparen en beleggen (box 3) van toepassing zijn. Deze splitsing geldt in dezelfde verhouding ook voor de op het pand rustende leningen – zie art. 3.111 lid 10 IB. Op grond van art. 3.17 lid 1 letter c IB mag een bedrag gelijk aan 4% van de waarde in het economisch verkeer van de werkruimte ten laste van de winst gebracht worden alsmede de kosten van lokale heffingen, energie en verzekering.
Als het pand technisch niet splitsbaar is èn de werkruimte geen zelfstandig deel is, kan de ondernemer er voor kiezen:
het gehele pand als ondernemingsvermogen te etiketteren. Alle eigenaarskosten kunnen dan wel ten laste van de winst gebracht worden. Voor het privégebruik (woning) dient de winst met een forfaitair te bepalen bedrag te worden verhoogd – zie art. 3.19 IB
of
het gehele pand als privévermogen te etiketteren. De eigenaarskosten kunnen dan in het geheel niet ten laste van de winst gebracht worden. Het gehele pand geldt dan als eigen woning waardoor alle delen onder het eigenwoningforfait vallen (dus ook de werkkamer!).
Voorbeelden Je bent eigenaar van een woning met een WOZ-waarde van € 400.000, Je hebt een hypothecaire schuld van € 300.000 waarop je jaarlijks € 15.000 rente betaalt. De WOZwaarde van het woongedeelte is € 320.000. De oppervlakten van het woongedeelte en de werkruimte verhouden zich als 4: 1.
versie: 27-feb-10 22:48:00
pag. 4 / 7
blr3.3-fe~extra_syll.doc
Situatie 4: geen zelfstandige werkruimte, gehele pand is privévermogen. Belastbare inkomsten uit eigen woning: -
Eigenwoningforfair 0,55% van € 400.000
-
Hypotheekrente
€ 2.200 € 15.000
Per saldo
-/-
€ -/-12.800
Situatie 3: geen zelfstandige werkruimte, gehele pand is ondernemingsvermogen. Belastbare winst uit onderneming: -
Forfairtaire bijtelling woninggedeelte 1,3% van € 320.000
-
Hypotheekrente
€ 4.160 € 15.000
Per saldo
-/-
€ -/- 10.840
Situatie 1: wel zelfstandige werkruimte, gehele pand ondernemingsvermogen. Belastbare winst uit onderneming: -
Forfairtaire bijtelling woninggedeelte 1,3% van € 320.000
-
Hypotheekrente
€ 4.160 € 15.000
Per saldo
-/-
€ -/- 10.840
Situatie 2: wel zelfstandige werkruimte, gehele pand privévermogen. Belastbare inkomsten uit eigen woning: -
Eigenwoningforfair 0,55% van € 400.000 x 4/5
-
Hypotheekrente x 4/5
1.760 € 12.000
Per saldo
-/-
€ -/- 10.220
Belastbare inkomsten uit sparen en beleggen: -
Waarde werkkamer in eigen woning (1/5)
80.000
-
Toe te rekenen deel hypotheek op eigen woning (1/5)
€ 64.000
Mee tellen voor rendementsgrondslag
€ 16.000
Fictief rendement
4%
Belastbaar inkomsten uit sparen en beleggen
-/x
€ 640
Belastbare winst uit onderneming -
Gebruiksvergoeding 4% van € 80.000
€ -3.200
-
Aandeel kosten lokale heffingen, energie en verzekering (1/5)
€ -1.000
Mee tellen voor rendementsgrondslag
€ -4.200
+
Per saldo: € -/- 10.220 + € 640 + € -/- 4.200 = € 13.780. In situatie 4 mag je ter zake van de werkruimte in het geheel niets ten laste van de winst brengen. In situatie 3 mag je alle aan het pand verbonden kosten ten laste van de winst brengen. Wel moet je aan het einde van het jaar in verband met het privégebruik een forfaitair bedrag bij de winst optellen.
blr3.3-fe~extra_syll.doc
pag. 5 / 7
versie: 27-feb-10 22:48:00
Situatie 1 is gelijk aan situatie 3. In situatie 2 zijn de gevolgen het meest ingrijpend. Je moet de woning splitsen in het woongedeelte dat in box 1 valt en de werkruimte die in box 3 komt. Daardoor kun je een deel van de hypotheekrente niet langer in aftrek brengen. Wel mag je nu een gebruiksvergoeding gelijk aan 4% van de waarde van de werkruimte ten laste van de winst brengen evenals een aandeel in de kosten van lokale heffingen, energie en verzekering. Het effect op je inkomen is:
lagere bijtelling eigenwoningforfait;
lagere aftrek hypotheekrente;
lagere winst i.v.m. fictief berekende huisvestingskosten;
lagere winst i.v.m. aandeel kosten lokale heffingen etc.
Daarnaast ben je mogelijk over de eerder genoemde inkomsten van € 640 (box 3) belasting verschuldigd. Dit is alleen het geval als het totaal van je belaste bezittingen minus je schulden hoger is dan je heffingsvrije vermogen.
Werkkamer is wel een zelfstandig deel maar het gebruik van de werkkamer voldoet niet aan de eisen van art. 3.116 Stel nu dat je niet voldoet aan de criteria voor aftrek van de kosten van werkruimte, bij voorbeeld omdat je niet 70% van je inkomsten in of vanuit die werkruimte behaalt. Dan moet de werkkamer toch naar box 3! De aftrek ten laste van het inkomen wordt nu:
geen lagere bijtelling eigenwoningforfait!
wel lagere aftrek hypotheekrente;
geen lagere winst i.v.m. fictief berekende huisvestingskosten;
geen lagere winst i.v.m. aandeel kosten lokale heffingen etc.
De overige kosten zijn niet aftrekbaar!
De kosten van de werkruimte Bij de kosten verbonden aan de werkruimte gaat het om: 1.
Vaste lasten Tot de vaste lasten behoren: a.
huur;
b.
kosten gas, water en elektriciteit;
c.
gemeentelijke heffingen;
d.
zuiveringslasten;
e.
opstal- en inboedelverzekering.
Deze lasten kun je op basis van het aantal vierkante meters aan de werkruimte toe te rekenen. Voorbeeld Stel je voor dat je een woning hebt van in totaal 120 m2 , inclusief gang, toilet,
versie: 27-feb-10 22:48:00
pag. 6 / 7
blr3.3-fe~extra_syll.doc
badkamer et cetera. De werkkamer die je in gebruik hebt is 20 m2. Dan is 20/120 van het totaal van de vaste lasten als beroepskosten te beschouwen en aftrekbaar wanneer je aan de eerder genoemde eisen in verband met ruimte, tijd en inkomen voldoet. Als de woning een huurwoning is, is 20/120 van de huur aftrekbaar, samen met de 20/120 van de overige vaste lasten. Wanneer de woning een eigendomswoning is, is het wat ingewikkelder. In dat geval ‘verhuist’ 20/120 van je woning van box 1 naar box 3. Het eigenwoningforfait daalt tot 100/120 van de oorspronkelijke bijtelling, maar anderzijds kun je ook 20/120 deel van je hypotheekrente niet meer in aftrek brengen. Verder moet je 20/120 van de waarde van je woning in box 3 als bezit meetellen. Hierop komt dan 20/120 deel van je hypothecaire schuld in mindering. Het fictief rendement (4%) over de waarde van de werkruimte (20/120 van het pand) is vervolgens in de onderneming weer als (fictieve) kosten aftrekbaar. 2.
Kosten van inrichting Tot de kosten van de werkruimte behoren ook de kosten van inrichting. Dat zijn in elk geval de kosten die je hebt gemaakt voor vloerbedekking, gordijnen, schilderwerk, verlichting, en gewone tafels en stoelen. De verdere inventaris van de kamer, wanneer die specifiek verbonden is aan het beroep, behoort niet tot de inrichting van de werkruimte. Het gaat dan bijv. om computers, tekentafel, tekeningenkasten, telefoonapparatuur, de behandeltafel van een therapeut, de zaagmachine van de meubelontwerper etc. Dit onderscheid is tamelijk belangrijk. Immers, ook wanneer de kosten van de werkruimte niet aftrekbaar zijn omdat bijvoorbeeld aan het inkomenscriterium niet wordt voldaan, zijn deze laatstgenoemde kosten nog wel aftrekbaar als beroepskosten.
blr3.3-fe~extra_syll.doc
pag. 7 / 7
versie: 27-feb-10 22:48:00