Onderbouwing van afwijkingen op de milieudoelstellingen conform de kaderrichtlijn Water en het decreet Integraal Waterbeleid
1
Inhoud 1.
De kaderrichtlijn Water, milieudoelstellingen en afwijkings-mogelijkheden ..................... 3 1.1 Termijnverlenging .................................................................................................................. 4 1.2 Minder strenge doelstellingen ............................................................................................... 5 1.4 Nieuwe verandering of nieuwe activiteiten van duurzame menselijke ontwikkeling ........... 7 1.5 Verplichtingen die bij het gebruik van afwijkingsmogelijkheden altijd van toepassing zijn .. 8 1.6 Samenvatting afwijkingsmogelijkheden ................................................................................ 8
2.
Aanbevelingen naar aanleiding van review Vlaamse plannen ......................................... 10
3. Methodologie voor het onderbouwen van afwijkingsmogelijkheden op oppervlaktewaterlichamen in de tweede generatie waterbeheer-plannen in Vlaanderen ...... 11 3.1
Tijdelijke achteruitgang .................................................................................................. 11
3.2
Termijnverlenging .......................................................................................................... 12
3.2.1
Termijnverlenging, wegens technisch onhaalbaar (geen technische oplossing). .. 13
A. Methodiek (pre OO) ....................................................................................................... 13 B. Methodiek (post OO) ..................................................................................................... 14 3.2.2.
Termijnverlenging, wegens natuurlijke omstandigheden ..................................... 14
3.2.3.
Termijnverlenging wegens disproportionele kosten ............................................. 14
3.3
Nieuwe verandering ....................................................................................................... 15
4. Toepassing van de methodiek voor het onderbouwen van afwijkings-mogelijkheden op oppervlaktewaterlichamen in de tweede generatie waterbeheerplannen ............................. 18 4.1. Tijdelijke achteruitgang (oppervlaktewater)....................................................................... 18 4.2. Termijnverlenging (oppervlaktewater) ............................................................................... 20 4.2.1
Termijnverlenging, wegens technisch onhaalbaar (geen technische oplossing) ... 20
4.2.2.
Termijnverlenging, wegens natuurlijke omstandigheden ..................................... 21
4.2.3.
Termijnverlenging, wegens disproportionele kosten ............................................ 21
4.3.
Nieuwe veranderingen ................................................................................................... 26
Bijlage 1: resultaten termijnverlenging, technisch onhaalbaar ......................................................... 27 Bijlage 2: Vlaamse oppervlaktewaterlichamen waarvoor geen termijnverlenging omwille van natuurlijke omstandigheden geldt ..................................................................................................... 31
2
1. De kaderrichtlijn Water, milieudoelstellingen en afwijkingsmogelijkheden Eind 2000 werd de kaderrichtlijn Water in het leven geroepen. Met deze richtlijn werden globale doelstellingen vastgelegd met hun bijhorende principes. Zo moeten tegen 2015 alle waterlichamen (grond- en oppervlaktewaterlichamen) in de goede toestand verkeren. Naast deze doelstelling geldt onder andere het principe dat de ingezette middelen voor het behalen van deze doelstelling zo efficiënt (doelmatig) mogelijk ingezet worden. In het artikel 4 van de kaderrichtlijn Water (KRW) worden de milieudoelstellingen omschreven. In datzelfde artikel worden echter ook afwijkingsmogelijkheden (afwijkingen) op deze milieudoelstellingen voorzien. Impliciet houdt het vermelden van deze mogelijkheden een erkenning in dat in de praktijk conflicterende situaties kunnen optreden (hogere maatschappelijke belangen, noodwendigheden, …), waar rekening mee gehouden moet worden. Daartegenover staat echter dat telkens een degelijke argumentatie van deze omstandigheden moet geleverd worden. “ As for the many of the challenging concepts under the WFD, the text of the directive provides the framework and gives the general orientation but there is scope for differences in understanding and application. So from the first day of the implementation it was clear that the use of exemptions needed to be explained further and the rules for application had to become clearer.” (EC, 2009)
Een Europese richtlijn moet toepasbaar zijn in alle lidstaten van de Europese Unie. Gezien de verscheidenheid van milieuproblemen verspreid over de Europese Unie en de daaraan gerelateerde vereiste aanpak op maat is het logisch dat de KRW niet specifiek genoeg is om rechtstreeks als praktisch toepasbare nationale regelgeving te beschouwen. Juridisch is de richtlijn wel nagenoeg ongewijzigd om te zetten in nationale regelgeving. Na het ontstaan van de KRW is dus onder de Common Implementation Strategy (CIS) in verschillende werkgroepen met experten werk gemaakt van de nodige duiding en interpretatie van verschillende topics in de KRW. Als gevolg daarvan zijn 24 CIS guidance documents opgesteld die een gemeenschappelijke interpretatie van de verschillende lidstaten weerspiegelen, maar niet bindend zijn voor implementatie. Eén van deze documenten is de ‘CIS guidance document no. 20: guidance document on exemptions to the environmental objectives’ (EC 2009). Dit document beschrijft de vier afwijkingsmogelijkheden uit de KRW meer in detail: 1. gefaseerd bereiken van de doelstellingen (“termijnverlenging”) 2. minder strenge milieudoelstellingen 3. tijdelijke achteruitgang 4. nieuwe verandering of nieuwe activiteiten van menselijke duurzame ontwikkeling Hieronder worden per afwijkingsmogelijkheid de interpretatie uit de CIS-guidance meegegeven, alsook de mogelijke (nodige) argumenten ter onderbouwing.
3
1.1 Termijnverlenging De gestelde termijnen (2015) kunnen worden verlengd, met het oog op het gefaseerd bereiken van de doelstellingen voor waterlichamen (KRW art. 4.4, DIW art. 53). De toestand van de betreffende waterlichamen kan redelijkerwijs niet behaald worden binnen de gestelde termijnen omwille van ten minste één van volgende redenen: * de vereiste verbeteringen zijn technisch slechts haalbaar in periode die de gestelde termijnen overschrijden (“technisch onhaalbaar”); De reden “technisch onhaalbaar” kan aangehaald worden als (telkens te onderbouwen): -er geen technische oplossing beschikbaar is; -er meer tijd nodig is om het probleem op te lossen dan er beschikbaar is (opgelet, hieronder wordt begrepen de tijd om de acties te plannen en uit te voeren, indien de ‘responstijd’ te lang is valt dit onder ‘natuurlijke omstandigheden’, zie verder); -er geen informatie beschikbaar is over de oorzaak van het probleem en bijgevolg geen oplossing kan gegeven worden. * de verwezenlijking van de verbeteringen binnen de termijn zou onevenredig kostbaar zijn (“onevenredig hoge kosten”, “disproportionele kosten”); De reden “disporportionele kosten” kan op twee manieren onderbouwd worden: -op basis van onredelijkheid van de kosten: de kosten van een scenario zijn niet in verhouding met de baten. Onredelijk hoge kosten ontstaan wanneer de kosten de te verwachten baten sterk overschrijden. Hierbij worden niet enkel baten uitgedrukt in geldwaarde (monetaire baten) in rekening gebracht, maar ook kwalitatief beschreven baten. -op basis van financiële haalbaarheid: de totale kosten van het maatregelenprogramma zijn niet proportioneel ten opzichte van de financiële mogelijkheden (draagkracht) van de industrie, de landbouw, de huishoudens en de overheid (doelgroepen). * de natuurlijke omstandigheden beletten een tijdige verbetering van de toestand (“natuurlijke omstandigheden”). Natuurlijke omstandigheden kunnen een tijdige verbetering van de toestand beletten omwille van trage natuurlijke herstelritmes Dit kunnen bv. hydro-geologische processen in het grondwater zijn, maar ook het herstelritme van biologische gemeenschappen in het water na doorgevoerde remediëringsacties. Naast het onderbouwen op basis van één van bovenstaande redenen, wordt zowel in de KRW als in het DIW nog een aantal verplichtingen meegegeven die van toepassing zijn als van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Deze zijn: - alle maatregelen worden genomen die noodzakelijk worden geacht om de oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen voor het verstrijken van de verlengde termijn geleidelijk in de vereiste toestand te brengen; - de redenen voor de betekenisvolle vertraging bij de uitvoering van deze maatregelen worden onderzocht; - het vermoedelijke tijdschema voor de uitvoering van deze maatregelen wordt aangeduid (cf. prioritering om maatregelen in verschillende fasen uit te voeren); 4
- er mag geen verdere achteruitgang optreden in de toestand van het aangetaste waterlichaam. 1.2 Minder strenge doelstellingen Het is toegestaan dat de lidstaten zelf minder strenge doelstellingen bepalen en nastreven, dan deze die vereist zijn voor de goede toestand. Hierbij geldt de afweging dat sommige waterlichamen dermate zijn aangetast door menselijke activiteiten dat het behalen van de goede toestand onredelijk of disproportioneel kostelijk zou zijn. Daarbij geldt tegelijk dat volgende voorwaarden ingevuld zijn: -de socio-economische en milieu-gerelateerde behoeften voor de mens kunnen niet op een andere manier bereikt worden die significant beter is voor het milieu en geen disproportionele kosten veroorzaakt; -gegeven de impact die niet vermeden kan worden omwille van de menselijke activiteiten of verontreiniging wordt de hoogst mogelijke ecologische en chemische toestand bereikt voor oppervlaktewater; -gegeven de impact die niet vermeden kan worden omwille van de menselijke activiteiten of verontreiniging wordt de minste mogelijke verslechtering in de grondwatertoestand nagestreefd; -geen verdere achteruitgang van de toestand in het aangetaste waterlichaam is toegestaan; -het bepalen en onderbouwen van de minder strenge milieudoelstellingen worden in de stroomgebiedbeheerplannen opgenomen en elke zesjaarlijkse cyclus herzien. In Vlaanderen wordt echter geopteerd om (nog) geen minder strenge doelstellingen te onderbouwen. Bijgevolg is verder in dit document geen methodiek opgesteld voor dit onderdeel.
5
1.3 Tijdelijke achteruitgang Tijdelijke achteruitgang is van toepassing op de eindbeoordeling van een waterlichaam, er moet dus een klassenverschil zijn (vb.: matig-ontoereikend). Dit blijkt duidelijk uit de definitie in de KRW, alsook uit interpretaties in de CIS. Indien dit is vastgesteld zijn verschillende verklaringen mogelijk voor deze achteruitgang, onder te verdelen in 2 groepen: ‘misclassification’ en tijdelijke achteruitgang (KRW art. 4.6, DIW art. 55). * ‘misclassification’ CIS-richtsnoer 13 ‘classification of ecological status and potential’ (EC, 2009, hoofdstuk 5 op pagina 34)) beschrijft de mogelijkheid dat de beoordeling van een waterlichaam verkeerd is door bv. statistische onzekerheid op de metingen (door meetfout of te klein aantal metingen, …). Hierbij kan het echter ook dat een bepaalde parameter voorheen nog niet in kaart was gebracht, die nu wel gemeten is, waardoor de eindbeoordeling slechter uitvalt dan voorheen. Dit kan het geval zijn door het meten van biologische parameters in de tweede planningscyclus die in het vorige referentiejaar niet bij de beoordeling opgenomen waren. Indien dit tot een (schijnbare) achteruitgang leidt in de eindbeoordeling is het niet mogelijk om hiervoor de afwijking onder art. 4.6 toe te staan, maar moet dit onderbouwd worden als een ‘misclassification’. * tijdelijke achteruitgang CIS-richtsnoer 20 haalt hier voornamelijk de oorzaken ‘extreme overstromingen’ en ‘langdurige droogte’ aan (paragraaf 3.4 op pagina 22), maar ook ‘calamiteiten’ kunnen hiervoor in acht genomen worden (mits de correcte onderbouwing). Indien gebruik gemaakt wordt op deze afwijkingsmogelijkheid moet overmacht (force majeur) aangetoond worden (met bv. statistische neerslaggegevens bij overstroming) en ook de genomen of te nemen maatregelen om de tijdelijke achteruitgang tegen te gaan of te verhelpen. Naar analogie met de afwijkingsmogelijkheid ‘termijnverlenging’ gelden ook hier naast het aantonen van de oorzaken een aantal verplichtingen: - alle haalbare maatregelen worden getroffen om de verdere achteruitgang van de toestand te voorkomen zodat het bereiken van de milieudoelstellingen bij andere, niet door de omstandigheden getroffen oppervlaktewaterlichamen of grondwaterlichamen, niet in het gedrang wordt gebracht. Deze maatregelen mogen het herstel van de toestand van het oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam niet in de weg staan wanneer de achteruitgang verdwenen is; - het oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam moet zo snel als redelijkerwijs haalbaar worden hersteld in de toestand waarin het zich bevond voordat de gevolgen van die omstandigheden intraden, behalve indien dit niet mogelijk is omwille van het feit dat : a) de vereiste verbeteringen technisch niet haalbaar zijn; b) de kostprijs van die maatregelen onevenredig hoog is; c) de natuurlijke omstandigheden een tijdige verbetering van de toestand van het desbetreffende oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam beletten. De effecten van die omstandigheden worden jaarlijks geëvalueerd.
6
1.4 Nieuwe verandering of nieuwe activiteiten van duurzame menselijke ontwikkeling Deze afwijkingsmogelijkheid kan van toepassing zijn in 2 verschillende gevallen (KRW art. 4.7), telkens met een andere voorwaarde. - het niet bereiken van een goede grondwatertoestand, een goede ecologische toestand, of in voorkomend geval een goed ecologisch potentieel, of het niet voorkomen van achteruitgang van de toestand van een oppervlakte- of grondwaterlichaam is het gevolg van nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een oppervlaktewaterlichaam of wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen - het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand is het gevolg van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling Aangezien in Vlaamse context geen oppervlaktewaterlichamen in de zeer goede toestand zijn en het behalen van de zeer goede toestand zelfs op middellange termijn niet mogelijk lijkt, wordt voor de eenvoud enkel het gedeelte over ‘nieuwe veranderingen’ toegelicht. Deze afwijkingsmogelijkheid kan toegepast worden indien de goede toestand niet (meer) kan bereikt worden of indien er sprake is van een achteruitgang. Dit wordt verder behandeld in hoofdstuk 4. Het DIW (art. 56) formuleert dit onderdeel nog concreter: “Het niet bereiken van de goede toestand van een grondwaterlichaam, de goede ecologische toestand van een oppervlaktewaterlichaam, het goed ecologisch potentieel van een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewaterlichaam of het niet voorkomen van achteruitgang van de toestand van een grondwaterlichaam of een oppervlaktewaterlichaam houdt geen schending in van de vastgestelde milieudoelstellingen als dat het gevolg is van nieuwe veranderingen in de fysische kenmerken van een oppervlaktewaterlichaam of indirecte wijzigingen in de grondwaterstand, wegens: - activiteiten van groot maatschappelijk belang met betrekking tot de scheepvaart, havenfaciliteiten, openbare voorzieningen voor water bestemd voor menselijke consumptie, of hernieuwbare energieopwekking; - de bescherming tegen overstromingen van vergunde of vergund geachte gebouwen en infrastructuur, buiten afgebakende overstromingsgebieden; - relevante activiteiten voor het bereiken van de overstromingsrisicobeheerdoelstellingen.” Op basis van het CIS-richtsnoer 20 (paragraaf 3.5, pagina 25, 3e punt) kan geconcludeerd worden dat de activiteiten nieuwe verandering of nieuwe duurzame menselijke ontwikkeling die in aanmerking komen voor het toepassen van minder strenge doelstellingen voornamelijk MERplichtige acties volgens bijlage I en II van het MER-besluit zijn. Volgens het richtsnoer kan voor acties die niet MER-plichtig zijn een meer generieke beoordeling volstaan. De kans dat niet MERplichtige acties de kwaliteit van een waterlichaam in die mate kunnen beïnvloeden dat er een klasseverschil in de eindbeoordeling ervan mogelijk is lijkt eerder klein. Gezien de rechtlijnige structuur van deze beoordeling, is voor Vlaanderen een soort ‘checkbox’ (zie deel 4) met deze vragen het meest aangewezen om eventuele toepassing van deze afwijking te toetsen. Indien aan alle voorwaarden voldaan is, kan dan een minder strenge doelstelling (rekening houdend met de impact van het betreffende project) opgesteld worden. Ook hier gelden naast het aantonen van de oorzaken nog een aantal verplichtingen:
7
-
alle haalbare stappen en maatregelen worden genomen om de negatieve effecten op de toestand van het oppervlaktewaterlichaam of het grondwaterlichaam tegen te gaan; het doel dat met die veranderingen of wijzigingen van het oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam wordt gediend kan niet worden bereikt met andere voor het milieu aanmerkelijk gunstiger middelen, omdat dit technisch niet haalbaar is of onevenredig hoge kosten zou meebrengen.
1.5 Verplichtingen die bij het gebruik van afwijkingsmogelijkheden altijd van toepassing zijn Wanneer voor een bepaald waterlichaam een afwijking vooropgesteld wordt, dan moet deze expliciet in het stroomgebiedbeheerplan (SGBP) vermeld worden, alsook de achterliggende motivatie hiervoor. In alle gevallen moeten alle haalbare stappen ondernomen worden om de best mogelijke toestand te bereiken, m.a.w. een afwijking is geen vrijgeleide voor het niet ondernemen van actie. De in een stroomgebiedbeheerplan vooropgestelde afwijkingen worden getoetst en zonodig bijgesteld in een volgend stroomgebiedbeheerplan. Wanneer voor een bepaald waterlichaam gebruik gemaakt wordt van een afwijking, dan mag dit het bereiken van de doelstellingen in andere waterlichamen niet in het gedrang brengen. Of met andere woorden het toepassen van een afwijking in een bepaald waterlichaam mag niet als argument gebruikt worden om ook in één of meerdere stroomafwaarts gelegen waterlichamen een afwijking toe te passen. Met afwijking van de tijdelijke achteruitgang en de nieuwe veranderingen mag het toepassen van een afwijking in geen geval een achteruitgang tegenover de huidige toestand inhouden (stand still principe). Bij het toepassen van afwijkingen moet tenminste hetzelfde beschermingsniveau gegarandeerd worden als wordt opgelegd door andere Europese richtlijnen. Hier lijkt de belangrijkste interactie te bestaand met IHD (instandhoudingsdoelstellingen). Indien een afwijking op KRW-doelstellingen de IHD zou in het gedrang brengen dient dit dus vermeden te worden, tenzij die afwijking ook conform de IHD geldig zou zijn. In de IHD-context is er immers een kleinere niche aan beschikbare argument en is een afwijking op het behalen van de doestellingen bijgevolg moeilijker te onderbouwen. 1.6 Samenvatting afwijkingsmogelijkheden Figuur 1 geeft samenvattend de afwijkingsmogelijkheden weer (exclusief minder strenge doelstellingen, die in deze cyclus nog niet behandeld zullen worden). Wat betreft het toepassen van de afwijkingsmogelijkheden is nog veel onduidelijkheid over het niveau waarop dit dient te gebeuren. De vraag hierbij is of dit dient te gebeuren op parameterniveau van bijvoorbeeld fysisch-chemische toestand, gevaarlijke stoffen of hydromorfologische toestand. Of respectievelijk het eind-oordeel van deze toestand. Naar de geest van de kaderrichtlijn Water is echter de biologische toestand het eind-doel en bijgevolg te beschouwen als ‘de toestand’. De overige gegevens zijn ter ondersteuning van deze toestand en in het bijzonder om na te gaan waar verdere verbetering nodig is om uiteindelijk de goede biologische toestand te bekomen. Hierom wordt in eerste instantie geprobeerd om de afwijkingen op het niveau van de biologische kwaliteitselementen (BKE) toe te passen. Waar dit (nog) niet 8
mogelijk is wegens onvoldoende kennis of gegevens wordt naar een onderliggend niveau teruggevallen (bv. fysisch-chemische toestand) met als argument dat deze belemmerend zijn voor een biologische toestand indien deze niet goed is.
Figuur 1 (OW= oppervlaktewater; GW grondwater)
9
2. Aanbevelingen naar aanleiding van review Vlaamse plannen Eind 2012 werd voor België een beoordeling van de eerste stroomgebiedbeheerplannen vrijgegeven door de Europese Commissie. Deze beoordeling hoorde als bijlage bij een rapport van de Commissie aan het Parlement over de implementatie van de kaderrichtlijn Water. Dit rapport geeft 4 specifieke aanbevelingen in het kader van afwijkingen in de Vlaamse plannen:
There have been a large number of exemptions applied in this first cycle of RBMPs. While the WFD does provide for exemptions, there are specific criteria that must be fulfilled for their use to be justified. The application of exemptions needs to be more transparent and the reasons for the exemptions should be clearly justified in the plans. In particular, a complete justification of technical feasibility and disproportionate costs should be included in the RBMPs. The high number of exemptions applied in these first RBMPs is a cause for concern. Flanders should take all necessary measures to bring down the number of exemptions for the next cycle, including the needed improvements in the characterisation process, monitoring networks and status assessment methods, as well as reducing significantly the degree of uncertainties. It is unclear whether there are new physical modifications planned in RBMPs. If this is the case, the use of exemptions under Article 4(7) should be based on a thorough assessment of all the steps as requested by the WFD, in particular an assessment of whether the project is of overriding public interest and whether the benefits to society outweigh the environmental degradation, and regarding the absence of alternatives that would be a better environmental option. Furthermore, these projects may only be carried out when all possible measures are taken to mitigate the adverse impact on the status of the water. All conditions for the application of Article 4(7) in individual projects must be explained and justified in the RBMPs as early in the project planning as possible. Meaningful information regarding the scope, timing and funding of the measures should be included in the PoM so that the approach to achieve the objectives is clear. All the relevant information on basic and supplementary measures should be included in the summary of the PoM to ensure transparency of the planned actions for the achievement of the environmental objectives set out in the WFD.
Deze aanbevelingen worden in rekening gebracht om de methodologie voor onderbouwing van de afwijkingen voor de tweede generatie waterbeheerplannen uit te werken en toe te passen.
10
3. Methodologie voor het onderbouwen van afwijkingsmogelijkheden op oppervlaktewaterlichamen in de tweede generatie waterbeheerplannen in Vlaanderen 3.1 Tijdelijke achteruitgang Tijdelijke achteruitgang geldt op de eindbeoordeling van een waterlichaam, er moet dus een klassenverschil zijn (vb.: matig-ontoereikend). Dit blijkt duidelijk uit de definitie in de KRW, alsook uit interpretaties van CIS-richtsnoeren. Indien de achteruitgang is vastgesteld zijn verschillende verklaringen mogelijk, onder te verdelen in 2 groepen: misclassification en tijdelijke achteruitgang. Aangezien mogelijke misclassification onderdeel uitmaakt van monitoring en beoordeling van de toestand, wordt hier enkel dieper ingegaan op het aspect tijdelijke achteruitgang. CIS-richtsnoer 20 haalt hier voornamelijk de oorzaken ‘extreme overstromingen’ en ‘langdurige droogte’ aan, maar ook ‘calamiteiten’ kunnen hiervoor in acht genomen worden (mits de correcte onderbouwing). Indien gebruik gemaakt wordt van tijdelijke achteruitgang moet het onverwachte karakter aangetoond worden (bv. statistische neerslaggegevens bij overstroming) en ook de genomen of te nemen maatregelen om de tijdelijke achteruitgang tegen te gaan of te verhelpen. Om te achterhalen of een waterlichaam onderhevig is aan achteruitgang worden volgende drie voorwaarden trapsgewijs gecontroleerd. - de eindbeoordeling van het waterlichaam conform het one-out-all-out principe is in het referentiejaar (monitoringcyclus 2010-2012) voor de tweede stroomgebiedbeheerplannen minstens één klasse achteruit ten opzichte van het referentiejaar in de eerste stroomgebiedbeheerplannen (2007-2009) - het biologisch kwaliteitselement (BKE) dat in de cyclus 2007-2009 het slechtst scoorde scoort slechter in de cyclus 2010-2012 - de achteruitgang van dit BKE bedraagt zowel 0.1 EKC-waarde als 25% ten opzichte van de EKCwaarde in de cyclus 2007-2009 Onderstaande Figuur 2 illustreert deze voorwaarden. Indien in deze figuur de beoordeling uit de huidige cyclus tegenover de beoordeling uit de vorige cyclus uitgezet wordt, is er sprake van achteruitgang indien het bekomen punt zich in de zone rechts onder de beide gearceerde zones bevindt en er sprake is van een klassenverschil in het eindresultaat. In dat geval is immers zowel een achteruitgang van -0,1 EKC als -25% van toepassing, waarbij volgens bovenstaande voorwaarden nog een klassenverschil conform het one-out-all-out principe vereist is voor het beperkende biologische kwaliteitselement om van een achteruitgang te spreken.
11
Figuur 2
Bij het toepassen van het getrapt systeem om te oordelen over (mogelijke) achteruitgangen, wordt volgende lijst met acht waterlichamen bekomen. Hiervoor gelden onderstaande beoordelingscijfers, waarbij vastgesteld kan worden dat voor deze waterlichamen het slechtst scorende BKE uit de periode 2007-2009 erop achteruitgaat in de periode 2010-2012 en dit met minstens een klassenverschil in het eindresultaat conform het ‘one-out-all-out-principe’ en ook zowel minstens -0.1 als -25% ten opzichte van de vorige EKC-score. Indien een waterlichaam aan al deze voorwaarden voldoet, is er sprake van een achteruitgang. Voor deze waterlichamen werd een nader onderzoek opgesteld om te achterhalen wat de oorzaak is van deze achteruitgang en of het wel degelijk een tijdelijke achteruitgang betreft. Daarbij worden volgende zaken gecontroleerd: -alternatieve indexen die ter beschikking zijn (zoals BBI in plaats van MMIF) -de detailresultaten die voor deze beoordelingen gebruikt zijn om te achterhalen of er fouten zijn gebeurd bij de monstername of de beoordeling; -nader onderzoek van het gebied stroomopwaarts het meetpunt om na te gaan of er fysieke verklaringen in de waterloop kunnen gevonden worden die wijzen op een (tijdelijke) achteruitgang. 3.2 Termijnverlenging
Voor dit onderdeel wordt opgemerkt dat de methodiek die is gehanteerd ter voorbereiding van het openbaar onderzoek verschillend is van de methodiek die voorzien ter voorbereiding van de finale plannen (na openbaar onderzoek). Dit verschil is te wijten aan de beschikbaarheid van modeltoepassingen beschreven onder punt B van 4.2.1. Als alternatief voor de modeltoepassingen zullen de afwijkingen deels onderbouwd worden door expert-oordeel met gebruik van de Maatregelenkostenmodule water (MKM water: http://rma.vito.be/mkm). Verder wordt in dit onderdeel een onderscheid gemaakt tussen technische haalbaarheid en natuurlijke omstandigheden.
12
3.2.1
Termijnverlenging, wegens technisch onhaalbaar (geen technische oplossing).
A. Methodiek (pre OO) A.1 Fysisch-chemische waterkwaliteit
-
-
Een potentieel-inschatting op basis van alle geïnventariseerde acties (maximaal scenario) laat toe na te gaan of het behalen van de goede toestand technische haalbaar is. Indien dit niet het geval is, wordt een termijnverlenging voorzien. Strikt genomen zou een minder strenge doelstelling in dit geval mogelijk zijn. Dit wordt echter niet voorzien in deze planningscyclus om: bestaande onzekerheden nog zoveel mogelijk te kunnen wegwerken (onzekerheden op basis van monitoringdata, onzekerheden op basis van voorspellingsmodellen, onzekerheden omtrent effecten van acties die nu niet gemodelleerd (kunnen) worden); de technische en wetenschappelijke evoluties zo lang mogelijk te laten doorwerken alvorens een minder strenge doelstelling toe te passen; rekening te houden met het feit dat het uitvoeren van een maximaal scenario quasi onmogelijk is (rekening houdend met financiële aspecten en maatschappelijk draagvlak). Hiertoe worden in de stroomgebiedbeheerplannen enkele tussenliggende scenario’s voorgesteld die op analoge wijze beoordeeld zullen worden in kader van een eventuele termijnverlenging (na openbaar onderzoek, zie verder). Voor openbaar onderzoek is de methodologie die gebruikt wordt niet verfijnd genoeg om de diverse scenario’s apart te beoordelen en wordt enkel het maximaal scenario in rekening gebracht. Om in te schatten welke inspanning nog nodig is om de beoordeelde parameters ‘goed’ te krijgen is in eerste instantie het doelbereik berekend per waterlichaam. Dit doelbereik is een rekenkundig ingeschatte vracht die gereduceerd dient te worden om de klasse goed te bereiken voor een bepaalde parameter (CZV, BZV, Nt, Pt, ZS). Aangezien gemodelleerde acties eveneens begroot worden in de MKM water kan op die manier voor een scenario ingeschat worden of een bepaalde groep acties volstaat om de goede toestand te bereiken. Een aantal randvoorwaarden werd bij deze oefening toegevoegd. Zo werd per parameter een reductiecoëfficient toegevoegd aan de berekening, die het effect binnen een waterlichaam (licht) reduceert. Immers, een effect van 1000 kg reductie stroomopwaarts zal geen gemeten effect (ter hoogte van het referentiemeetpunt) van 1000 kg in het waterlichaam stroomafwaarts teweegbrengen. Deze coëfficiënt werd op basis van expertoordeel ingeschat en bedraagt tussen 0,7 en 0,95 afhankelijk van de beschouwde parameter, dit betekent dat een bovenstrooms effect voor 70%-95% merkbaar zal zijn benedenstrooms. Daarnaast werd het effect doorgerekend van bovenstrooms naar benedenstroomse waterlichamen. Hierbij werden bovenvermelde coëfficiënten ook telkens verder meegenomen. Finaal werd een tabel opgemaakt die weergeeft welk percentage van het oorspronkelijk vooropgestelde doelbereik kon worden ingevuld op basis van het maximaal scenario. Waar
13
dit percentage geen 100% (of meer) bedraagt, werd ermee rekening gehouden dat de goede toestand met het maximaal scenario niet gehaald kan worden. Bijgevolg werd voor die waterlichamen een termijnverlenging vooropgesteld op basis van technische onhaalbaarheid. Aangezien de inschatting op basis van deze oefening vermoedelijk een onderschatting van het maximaal scenario oplevert, werd dit percentage op 90% gelegd in plaats van op 100% (dus waarvoor het doelbereik na uitvoering van het maximaal scenario de 90% overschrijdt). Een onderschatting treedt voornamelijk op doordat niet alle acties in het maximaal scenario gemodelleerd of begroot kunnen worden voor de hier beoordeelde parameters. B. Methodiek (post OO) Na het openbaar onderzoek wordt voorzien om de diverse scenario’s door te rekenen met zowel het nieuwe landbouwemissie-model (Arc-NEMO) als het nieuwe waterkwaliteitsmodel (Infoworks ICM). Op basis van deze resultaten kan dan ondersteuning geboden worden bij het oordeel of voor bepaalde waterlichamen een termijnverlenging nodig is omwille van technische onhaalbaarheid. 3.2.2. Termijnverlenging, wegens natuurlijke omstandigheden Op basis van expert-oordeel wordt geoordeeld dat de goede ecologische – biologische kwaliteitselementen toestand tegen 2021 behaald kan worden voor de waterlichamen die aangeduid worden als speerpuntgebied (zie scenario’s). Dit mits er een goede dynamiek in deze gebieden ontstaat en alle waterbeheerders hierin meestappen. Het behalen van de goede toestand is immers een gedeelde verantwoordelijkheid die inspanningen van meerdere actoren vereist. Voor het aspect ecologische toestand - biologische kwaliteitselementen is een termijnverlenging toegepast op basis van expert-oordeel omwille van natuurlijke omstandigheden, dit waar de biologische kwaliteit niet beter dan ontoereikend is. Aangezien natuurlijke herkolonisatie binnen de termijn van één planperiode vrij onwaarschijnlijk is, tenzij gebiedsgericht forse inspanningen verwacht worden zoals binnen de speerpuntgebieden. 3.2.3. Termijnverlenging wegens disproportionele kosten Deze beoordeling omvat 2 luiken: een analyse van de kosten en baten van de voorgestelde scenario’s; en de beoordeling van de impact op de financiële draagkracht van de betrokken sectoren. Beide gebeuren per scenario zowel op waterlichaamniveau als op stroomgebiedniveau. Voor deze beoordeling werd binnen de referentietaak ‘MKM water’ een methodiek uitgewerkt om de baten van de verbetering van waterkwaliteit in te schatten (De Nocker et al., 2011; Broekx et al., 2013)). Analoog hiermee wordt de beoordeling van de impact op de financiële draagkracht van de sectoren opgenomen in het MKM water. Hierom zijn top-down enkele ‘signaalwaarden’ uitgewerkt om bij het selecteren van acties te kunnen aangeven in welke mate verwacht wordt dat er disproportionaliteit zal zijn (Broekx, 2013).
14
3.3
Nieuwe verandering
In de CIS-richtsnoer 20 wordt een denkpatroon weergegeven, waarbij nagegaan wordt of ‘nieuwe verandering’ als argument kan gebruikt worden om een minder strenge doelstelling toe te passen. In het richtsnoer wordt aangegeven dat de acties/projecten die aanleiding kunnen geven tot het toepassen van minder strenge doelstellingen niet het soort acties zijn die in het stroomgebiedbeheerplan worden opgenomen. Het betreft met name (grootschalige) acties die aanleiding geven tot een wijziging aan de hydromorfologie van een oppervlaktewaterlichaam of verandering in het grondwaterniveau van het grondwaterlichaam. Hierbij wordt gedacht aan de bouw van een sluizencomplex of waterkrachtcentrale, infrastructuurwerken ter voorkoming van overstromingen of voor transport. Gelet op de mogelijke weerslag van dergelijke geplande acties op de milieudoelstellingen in uitvoering van de KRW is het noodzakelijk bij het opmaken van de volgende stroomgebiedbeheerplannen aandacht te besteden aan dergelijke acties en de gevolgen hiervan voor het bereiken van de milieudoelstellingen nader te onderzoeken. Gezien de rechtlijnige structuur van deze beoordeling, is een soort ‘checkbox’ (voorbeeld zie Figuur 3) met deze vragen het meest aangewezen om eventuele toepassing van deze afwijking te toetsen. 1. De eerste vraag houdt in dat moet nagegaan worden (op actie-niveau) welke acties aanleiding kunnen geven tot het gebruik van art. 4.7 voor een bepaald waterlichaam. Hierbij zijn 2 voorwaarden van toepassing: -de actie omvat een nieuwe verandering die de hydromorfologische karakteristieken van het waterlichaam (fysische eigenschappen van een OWL of de waterstand van een GWL) verandert of waarvan een negatief effect op de watertoestand wordt verwacht; OF de actie omvat een activiteit voor nieuwe duurzame menselijke ontwikkeling; -de impact van deze actie heeft tot gevolg dat de goede (ecologische) toestand niet (tijdig) gehaald wordt (bij nieuwe verandering) of de toestand gaat achteruit van ‘zeer goed’ naar ‘goed’ (bij activiteiten van nieuwe duurzame menselijke ontwikkeling), er wordt vermelding gemaakt van een achteruitgang die een klassenverschil in de eindbeoordeling inhoudt. 2. In stap 2 wordt nagegaan of de actie/verandering niet strijdig is met andere Europese wetgeving en ook het zelfde niveau van bescherming biedt. 3. Met de vermelding onder stap 1 gedachte kan men dus bepalen of zonder een nieuwe verandering de goede toestand (of potentieel) WEL zou gehaald worden, indien dit het geval zou zijn, kan artikel 4.7 van toepassing zijn. Bij toepassing voor activiteiten van nieuwe duurzame menselijke ontwikkeling is dit enkel het geval voor achteruitgang van ‘zeer goed’ naar ‘goed’. Deze laatste wordt in Vlaanderen, althans in de 2e cyclus, niet verwacht. 4. Zijn er maatschappelijke belangen die boven de doelstellingen van de KRW kunnen geplaatst worden, of zijn de baten van het project veel hoger dan deze die met de KRWdoelstellingen kunnen bekomen worden? Indien dit het geval is, kan art. 4.7 toegepast worden. Er wordt op gewezen dat dit een beleidsmatige beslissing kan zijn (bv. het opwekken van alternatieve energie dmv. waterkracht wordt belangrijker geacht). 5. In deze stap wordt nagegaan of alle stappen genomen zijn om eventuele negatieve impact op het waterlichaam te milderen.
15/31
Beheerplan voor het Vlaams deel van het internationale stroomgebieddistrict van de Schelde/Maas
6. Kan het beoogde voordeel (bv. het ontwikkelen van transport over de waterloop) van de actie bekomen worden met andere middelen die niet disproportioneel duur en/of technisch onhaalbaar zijn en minder impact op het milieu veroorzaken. 7. Indien andere waterlichamen door deze acties/veranderingen permanent verhinderd worden in het behalen van de doelstellingen, dienen hiervoor milderende maatregelen of indien nodig aangepaste doelstellingen voorop gesteld worden. In de voorbereidende fase van de tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen is aan de waterbeheerders en drinkwatermaatschappijen gevraagd om een oplijsting te maken van acties die mogelijk onder scope van dit art. 4.7 vallen. Deze input is daarna afgetoetst conform het denkpatroon in de checkbox om al dan niet op de betrokken waterlichamen afwijkingen toe te passen.
16/31
Beheerplan voor het Vlaams deel van het internationale stroomgebieddistrict van de Schelde/Maas
Checkbox toepassing art. 4.7 (nieuwe verandering of nieuwe duurzame menselijke ontwikkeling): 1. Zijn er (MER-plichtige) acties gepland in het oppervlakte- /grondwaterlichaam die nieuwe veranderingen in de fysische kenmerken van het oppervlaktewaterlichaam of indirecte wijzigingen in de grondwaterstand teweeg brengen als gevolg van: a) activiteiten van groot maatschappelijk belang met betrekking tot scheepvaart, havenfaciliteiten, openbare voorzieningen voor water bestemd voor menselijke consumptie (uit OWL) of hernieuwbare energieopwekking; b) de bescherming tegen overstroming van vergunde of vergund geachte gebouwen en infrastructuur gelegen buiten afgebakende overstromingsgebieden; c) relevante activiteiten voor het bereiken van de overstromingsrisicobeheerdoelstellingen. JA: lijst deze acties op in (een bijlage van) de waterlichaamfiche en ga naar vraag 2 NEEN: art. 4.7 niet van toepassing 2. Werd de verandering of activiteit gecheckt met alle relevante Europese wetgeving en wordt er minimaal een niveau van bescherming geboden zoals daar is opgelegd (denk aan Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn)? JA: onderbouw en ga naar 3 NEEN: art. 4.7 kan niet toegepast worden 3. Heeft de nieuwe verandering/activiteit een dermate (langdurige) impact op de toestand van een grondwaterlichaam of de ecologische toestand (of potentieel) van een oppervlaktewaterlichaam, dat de goede (ecologische) toestand (of potentieel) in 2021 niet gehaald wordt, waar dit anders wel het geval zou zijn? Of leidt deze nieuwe verandering/activiteit ertoe dat de toestand van het oppervlakte- of de grondwater achteruitgaat? Geeft deze nieuwe duurzame activiteit aanleiding tot de achteruitgang in de eindbeoordeling van ‘zeer goed’ naar ‘goed’ in het oppervlaktewaterlichaam? JA: onderbouw en ga naar 4 NEEN: art. 4.7 niet van toepassing 4. Zijn er maatschappelijke belangen gekoppeld aan de verandering/activiteit die boven de milieudoelstellingen kunnen geplaatst worden, OF zijn de baten van de verandering/activiteit voor gezondheid, veiligheid of duurzame ontwikkeling belangrijker dan het behalen van de milieudoelstellingen conform de KRW? JA: onderbouw en ga naar 5 NEEN: art. 4.7 kan niet toegepast worden 5. Zijn alle haalbare stappen ondernomen om de negatieve impact op het waterlichaam te milderen (DIW artikel 56 §2 1°)? JA: toon aan en ga naar 6 NEEN: herdefinieer het project, hiermee rekening houdend, en ga terug naar 2 en doorloop opnieuw de toetsing voor het gewijzigd projectvoorstel 6. Kan het doel dat met de verandering of wijziging van het oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam wordt gediend, bereikt worden met andere voor het milieu aanmerkelijk gunstigere middelen zonder dat technisch onhaalbaar of onevenredig hoge kosten met zich mee zou brengen (DIW artikel 56 §2 2°)? JA: stuur de verandering/activiteit op deze manier bij, en ga terug naar 2 en doorloop opnieuw de toetsing voor het gewijzigd projectvoorstel NEEN: onderbouw en ga naar 7 7. Zal de verandering/activiteit blijvend het behalen van de goede toestand in andere waterlichamen verhinderen? JA: pas milderende maatregelen toe om de impact op dat waterlichaam te beperken, of bepaal indien nodig aangepaste doelstellingen voor dat waterlichaam, alsook voor het betreffende waterlichaam zelf, indien nodig. NEEN: onderbouw dit en bepaal de minder strenge doelstelling voor elk van de kwaliteitselementen waarvoor een afwijking in uitvoering van art. 4.7 wordt toegepast Figuur 3
17/31
Beheerplan voor het Vlaams deel van het internationale stroomgebieddistrict van de Schelde/Maas
4. Toepassing van de methodiek voor het onderbouwen van afwijkings-mogelijkheden op oppervlaktewaterlichamen in de tweede generatie waterbeheerplannen 4.1. Tijdelijke achteruitgang (oppervlaktewater) Op basis van de monitoringresultaten voor de biologische kwaliteitselementen (BKE) macroinvertebraten, fytobenthos en vis worden in Tabel 1 de waterlichamen en bijhorende resultaten weergegeven. De methodiek voor de boordeling van tijdelijke achteruitgangen is beschreven in alinea 3.1. Hierbij wordt een achteruitgang vastgesteld voor macrofyten in de Herk + Kleine Herk en voor vis in de Oude Kale. Tabel 1
OWL code
OWL naam
oordeel
oorzaak
VL05_108 Herk + Kleine macrofyten Herk
tijdelijke achteruitgang
accidentele lozingen glyfosaat, terbutylazine en aanwezigheid van Chinese wolhandkrab
VL05_25
vis
tijdelijke achteruitgang
significant minder aantal soorten als gevolg van een sterke daling van de zuustofconcentratie
fytobenthos
misclassification
grote schommelingen in de dynamiek van fytobenthos voor dit watersysteem
VL11_109 Kleine Gete + fytobenthos Vloedgracht
misclassification
grote schommelingen in de dynamiek van fytobenthos voor dit watersysteem
VL05_113 Mombeek
misclassification
grote schommelingen in de dynamiek van fytobenthos voor dit watersysteem
Oude Kale
VL11_120 Aa I
BKE achteruitgang
fytobenthos
De overige waterlichamen die op basis van deze methodiek ogenschijnlijk een achteruitgang vertoonden werden aangeduid met ‘misclassification’. Voor Aa I, Kleine Gete + Vloedgracht en Mombeek geldt dat er grote schommelingen zijn in de monitoringresultaten van fytobenthos , terwijl er geen verklaarbare factoren kunnen gevonden worden (calamiteiten, verontreinigingen, …). Bijgevolg lijkt het ook in deze gevallen billijk en verantwoord om van een misclassification te spreken voor de resultaten voor fytobenthos in die waterlichamen in de eerste cyclus. Zowel de waterlichamen waar een tijdelijke achteruitgang werd vastgesteld als deze die met misclassification werden aangeduid zullen nader onderzocht worden in 2014. Voor de waterlichamen die aan een achteruitgang onderhevig zijn, wordt naar een concretere oorzaak gezocht en zal nadien gepaste actie ondernomen worden om de achteruitgang teniet te doen. Zowel de waterlichamen waar een tijdelijke achteruitgang werd vastgesteld als deze die met misclassification werden aangeduid zullen nader onderzocht worden. Voor de waterlichamen die
18/31
Beheerplan voor het Vlaams deel van het internationale stroomgebieddistrict van de Schelde/Maas
aan een achteruitgang onderhevig zijn, wordt naar een concretere oorzaak gezocht en zal nadien gepaste actie ondernomen worden om de achteruitgang teniet te doen.
19/31
Beheerplan voor het Vlaams deel van het internationale stroomgebieddistrict van de Schelde/Maas
4.2. Termijnverlenging (oppervlaktewater) 4.2.1
Termijnverlenging, wegens technisch onhaalbaar (geen technische oplossing)
1. Fysisch-chemische kwaliteit Detailresultaten van de toegepaste methodiek onder A.1 (fysisch-chemische waterkwaliteit) zijn terug te vinden in bijlage 1. Hieruit blijkt dat voor ongeveer de helft van de beoordeelde waterlichamen de goede toestand voor stikstof (Nt) en fosfor (Pt) zelfs in het maximaal scenario niet haalbaar is (cf. Druk- en impactanalyse). Hierbij dient vermeld te worden dat voor slechts 145 oppervlaktewaterlichamen voldoende info beschikbaar was om deze methodiek toe te passen. De ontbrekende oppervlaktewaterlichamen in deze oefening zijn onder andere de vlakvormige waterlichamen, daarnaast zijn een aantal waterlichamen waarvoor nodige gegevens ontbreken of onbruikbaar zijn in kader van deze oefening omwille van hun specifieke karakteristieken (bv. quasi-stilstaande wateren) Tabel 2: aantal waterlichamen dat o.b.v. MKM niet de goede toestand bereikt in het maximaal scenario voor de parameters BZV, CZV, Nt, Pt en ZS (OOAO= one-out-all-out)
Paramter aantal WL
CZV
BZV 15
Nt 1
Pt 50
ZS 61
OOAO 0
67
Uit Tabel 2 blijkt dat voornamelijk voor fosfor (Pt) en stikstof (Nt) er onvoldoende reductiepotentieel (drukvermindering) beschikbaar is op basis van de acties in het actieprogramma. Aangezien de resultaten verondersteld worden een onderschatting te geven is de in te vullen doelafstand op 90% gebracht in plaats van 100% om aan de onderschatting tegemoet te komen. Onderschatting ontstaat bv. door acties die wel effect zullen hebben maar door de beschikbare toepassingen (nog) niet kunnen berekend worden. Daarentegen kan ook nog opgemerkt worden dat bij oefeningen als deze vaak een optimistische inschatting gemaakt wordt omwille van de veronderstelling van ideale uitgangssituaties (geen calamiteiten, incidenten, sluiklozingen etc…). Ongeacht de onzekerheid op deze resultaten, lijkt het globale beeld van het resultaat wel te kloppen en mogelijk eerder optimistisch te noemen. Zeker als daarbij de monitoringresultaten van deze parameters samen met de opgelijste drukken in rekening worden gebracht blijkt dat stikstof en fosfor voor de waterkwaliteit hardnekkige knelpunten zijn en blijven in de Vlaamse waterlichamen. Uit Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. leren we ook dat het slechts in 78 waterlichamen haalbaar is om de fysisch-chemische parameters ‘goed’ te krijgen. Het overgrote deel van de overige waterlichamen haalt dit voor één of twee parameters niet, wat gezien Tabel 2 en bijlage 1 het vaakst voor stikstof en fosfor het geval is. Hieruit blijkt dat voor 4 van 21 speerpuntgebieden een goede fysisch-chemische toestand technisch moeilijk haalbaar is en voor 13 van de 46 aandachtsgebieden. De 2 speerpuntgebieden in het stroomgebied van de Schelde zijn de Aa II die enkel voor BZV niet voldoende potentieel zou hebben (ca. 75% van het doelafstand) en de Laan die vooral van bovenstroomse input uit Wallonië beïnvloed wordt. Tegen die achtergrond lijkt het aannemelijk om de rekenoefening voor die waterlichamen te overschrijven op basis van expert judgement. In bijlage 1 is dergelijke uitspraak gemarkeerd met een “V” in de laatste kolom, maar tegen een grijze achtergrond (ipv. groen). In het stroomgebied van de Maas zijn de
20/31
Beheerplan voor het Vlaams deel van het internationale stroomgebieddistrict van de Schelde/Maas
speerpuntgebieden Merkske en Lossing o.b.v. expertenoordeel gemarkeerd met een “V” in de laatste kolom, maar tegen een grijze achtergrond (ipv. groen). Daaruit volgt dat voor 63 (58 + 5) waterlichamen waarvoor de methodiek kon toegepast worden het technisch onhaalbaar is om een goede fysisch-chemische toestand te verkrijgen op basis van het maximaal scenario. In bijlage 1 is een tabel opgenomen die weergeeft voor welke waterlichamen en welke parameters (CZV, BZV, Nt, Pt en/of ZS) een termijnverlenging gebruikt wordt. De gebruikte methode hiervoor wordt beschreven in bijlage. Waar een “O” in de tabel voorkomt waren niet voldoende cijfers beschikbaar om de methodiek toe te passen. 4.2.2. Termijnverlenging, wegens natuurlijke omstandigheden Concreet is het aspect natuurlijke omstandigheden voor de 155 van de 195 Vlaamse oppervlaktewaterlichamen een belemmering voor het behalen van de goede ecologische toestand voor de biologische kwaliteitselementen (BKE’s). Deze waterlichamen krijgen dus een termijnverlenging omwille van natuurlijke omstandigheden (BKE’s), dit wordt aangeduid in de overzichtstabel met afwijkingen. Er wordt op gewezen dat indien één van overige 40 Vlaamse OWL onhaalbaar lijkt omwille van een andere reden (bv. ondersteunende fysisch-chemische parameters) finaal toch een termijnverlenging van toepassing zal zijn voor dit waterlichaam. De lijst waarvoor geen termijnverlenging wegens natuurlijke omstandigheden werd toegepast is terug te vinden in bijlage 2. 4.2.3. Termijnverlenging, wegens disproportionele kosten 1. Betaalbaarheid Conform de methodiek is onderstaand beoordelingskader (Figuur 4) toegepast om te oordelen of kosten van de verschillende scenario’s financieel haalbaar zijn voor de betrokken sectoren (huishoudens, industrie, landbouw en overheid). Betaalbaarheidscriterium Huishoudens uitgaven drinkwaterfactuur %beschikbaar inkomen, gemiddeld uitgaven drinkwaterfactuur %beschikbaar inkomen, 10-percentiel Industrie % toegevoegde waarde Landbouw % toegevoegde waarde Overheid toename jaarlijkse uitgaven (%)
Betaalbaar
Intermediair
Niet betaalbaar
< 2% < 2%
2% - 5% 2% - 5%
> 5% > 5%
< 2%
2% - 50%
> 50%
< 2%
2% - 50%
> 50%
<5%
5-20%
20%
Figuur 4
Het resultaat voor de verschillende scenario’s (REG, FAS, SPG, SPG-AG, ViA, MAX) is te zien in Figuur 5.
21/31
Beheerplan voor het Vlaams deel van het internationale stroomgebieddistrict van de Schelde/Maas
De resultaten in Figuur 5 zijn gebaseerd op de cijfers voor meervraag per doelgroep, zoals besproken in hoofdstuk 6 van het maatregelenprogramma. In alle scenario’s zijn nagenoeg geen kosten opgenomen voor de doelgroep industrie. Hierdoor staan de indicatoren voor deze doelgroep afgerond op 0,00%. Voor de doelgroep landbouw zijn de kosten gelijk tot het scenario ViA, in het scenario MAX is er nog een toename van kosten. De indicator voor deze doelgroep scoort steeds betaalbaar, behalve in het maximaal scenario. Voor huishoudens wordt geen impact voorzien om het te besteden budget. De weergegeven cijfers zijn gebaseerd op kosten via de integrale waterfactuur. Aangezien niet voorzien wordt dat deze zal stijgen ten gevolge van de uit te voeren maatregelen, blijft deze indicator dus ongewijzigd in de verschillende scenario’s. De mogelijkheid bestaat immers om verhoging van tarieven op basis van deze cijfers in te schatten. Kleine stijgingen voor deze indicator zijn te wijten aan doorrekening van bijkomende individuele zuiveringsinfrastructuur. De meeste kosten in de scenario’s kunnen toegewezen worden aan de overheid. Vanaf het gefaseerd scenario (FAS) scoort deze indicator intermediair. Het scenario ViA en het maximaal scenario lijken op basis van deze indicatoren onbetaalbaar voor de overheid. Voor de overheid is dus een afweging nodig tussen de meervraag per scenario en het voorziene resultaat daarvan. Indien in de toekomst wijzigingen voorzien worden voor de kosten bij de doelgroep huishoudens dient ook steeds extra aandacht uit te gaan naar de lagere inkomenscategorie.
22/31
Beheerplan voor het Vlaams deel van het internationale stroomgebieddistrict van de Schelde/Maas
Betaalbaarheid
REG
FAS
SPG
SPG-AG
ViA
MAX
Huishouden uitgaven drinkwaterfactuur %beschikbaar inkomen, gemiddeld
0,61%1,49% 1,63%4,01%
0,61%1,49% 1,63%4,01%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
n.v.t.
1,28%
1,28%
1,28%
1,28%
4,40%
0,00%
5,88%
7,44%
13,08%
26%
55,20%
0,6%-1,49%
0,61%-1,5%
0,61%-1,49%
1,62%3,99%
1,65%-4,02%
1,63%-4%
% toegevoegde waarde
n.v.t.
0,00%
% omzet
n.v.t.
uitgaven drinkwaterfactuur %beschikbaar inkomen, 10-percentiel
0,62%-1,5% 1,66%4,04%
Industrie
Landbouw % toegevoegde waarde Overheid Overheid (% stijgingsritme uitgaven Vlaamse overheid)
Figuur 5
23/31
Beheerplan voor het Vlaams deel van het internationale stroomgebieddistrict van de Schelde/Maas
2. Kosten-batenanalyse In Figuur 8 wordt per scenario een schatting van de baten omwille van betere waterkwaliteit en hydromorfologie weergegeven. Hierin is het scenario ‘reguliere middelen’ niet opgenomen, naar analogie met financiële haalbaarheid, omdat dit enkel voorziene budgetten omvat. Algemeen scoren de scenario’s SPG en SPG-AG minder goed, hoe hoger de baten-kosten-ratio hoe gunstiger het oordeel voor dit scenario. De reden dat deze scenario’s hierop minder goed scoren is immers dat de voorziene kwaliteitsverbeteringen zich voordoen in waterlichamen die al goed op weg zijn richting goede ecologische toestand. Hierdoor is de extra baat van het behalen van een goede toestand minder groot. Om die reden wordt er ook op gewezen dat de kosten-batenanalyse niet gezien mag worden als een absoluut oordeel. In die zin dat de baten-kosten-ratio niet één of hoger hoeft te zijn, maar kan deze ratio een indicatie geven van welk totaalpakket van acties (scenario’s) optimaler is dan andere pakketten. Zowel gefaseerd als het maximaal scenario scoren beter naar kosten-batenverhouding. Hierbij dient echter wel genuanceerd worden dat de kosten voor het maximaal scenario eerder een onderschatting te zijn. Hierdoor zal het maximale scenario in praktijk minder optimaal scoren. Uiteindelijk lijkt naar de verhouding van baten en kosten het scenario ViA meest gebalanceerd te zijn.. Hierbij wordt echter wel de aandacht gevestigd, dat een kostenbatenanalyse geen oordeel velt over de grootte-orde van de kosten op zich, enkel over de verhouding tot de verwachte baten. In die zin dient ook rekening gehouden te worden met de resultaten uit de analyse van de financiële haalbaarheid. Baten (M euro/j) schatting
SPG laag
baten OW-kwaliteit & hydmo (Meuro/j) jaarlijkse kosten (Meuro/j) ratio (B/K) Baten (M euro/j) schatting
laag
baten OW-kwaliteit & hydmo (Meuro/j) jaarlijkse kosten (Meuro/j) ratio (B/K) Baten (M euro/j) schatting baten OW-kwaliteit & hydmo (Meuro/j) jaarlijkse kosten (Meuro/j) ratio (B/K)
hoog 13,25
27,09
207,09
207,09
0,06
0,13
SPG-AG hoog 14,17
55,13
227,23
227,23
0,06
0,24
FAS laag
hoog 42,25
155,64
213,12
213,12
0,20
0,73
24
Baten (M euro/j)
ViA
ViA
schatting
laag
hoog
baten OW-kwaliteit & hydmo (Meuro/j)
83
161
meervraag (Meuro/j)
142
142
ratio (B/K)
0,58
1,13
Baten (M euro/j)
MAX
schatting
laag
baten OW-kwaliteit & hydmo (Meuro/j) jaarlijkse kosten (Meuro/j) ratio (B/K)
hoog 79,89
299,61
554,43
554,43
0,14
0,54
Figuur 8 3.
Besluit
Uit de beoordeling van disproportionaliteit van de verschillende scenario’s die opgesteld zijn in het maatregelenprogramma wordt vastgesteld dat zowel het scenario ViA en het maximaal scenario niet betaalbaar zijn. Hoewel scenario ViA het meest gunstig beoordeeld werd voor de baten-kosten-ratio, is dit scenario moeilijk draagbaar op financieel vlak voor de doelgroepen. Hierom zal voor alle Vlaamse oppervlaktewaterlichamen, behalve voor de speerpuntgebieden en aandachtsgebieden, een termijnverlenging tot 2027 voorop gesteld worden omwille van disproportionele kosten.
25
4.3. Nieuwe veranderingen In overleg met de waterbeheerders werd nagegaan of de komende planperiode (2015-2021) projecten in aanmerking zouden komen als nieuwe veranderingen conform de KRW. Op basis van dat overleg is onderstaande lijst met 11 plannen besproken (voor de vermelde waterlichamen wordt dus nog geen nieuwe verandering vooropgesteld):
de uitbouw van de Seine-Scheldeverbinding in het kader van het Europese project om de waterwegen van het Seinegebied op klasse Vb te verbinden met het waterwegenstelsel van de Scheldedelta (geen specifiek OWL), de ontsluiting van de kusthavens naar de waterweg toe (Ijzer III: VL05_15; Kanaal GentOostende: VL05_185; VL05_149: afleidingskanaal Leie II + Kanaal van Eeklo; VL08_173: Leopoldkanaal II), de beperkte capaciteit voor het groeiende waterwegverkeer op de Boven-Schelde en vooral de ouderdomvan de sluizen en stuwen (Boven-Schelde I, II + III en IV respectievelijk: VL08_55; VL11_205 en VL08_58), de uitbouw van het Zeekanaal Brussel-Schelde (VL11_181) op 10 000 ton (WillebroekBornem), de opwaardering van het Albertkanaal (VL05_151) tot een klasse VIb-waterweg, het kanaal Bocholt-Herentals tussen Dessel en Bocholt en de Zuid-Willemsvaart (VL05_183) tussen Bocholt en de Nederlandse grens die niet voldoen aan de voorwaarden voor het varen met klasse IV-schepen. De vervanging van de sluizen te Lommel-Mol en Bocholt-Lozen zijn hierbij essentieel, de Dender afwaarts Aalst (Dender II+III: VL11_206), het kanaal naar Charleroi, in het bijzonder in de doortocht Halle, het kanaal Gent-Brugge in het vak Beernem-Brugge (Kanaal Gent-Oostende III: VL08_164). de bouw van de stormvloedkering in Nieuwpoort (Ijzer III: VL05_15 ??), realisatie van het SHIP-project: wijziging inplanting Visartsluis leidt tot een scheiding van de buitenhaven met Boudewijnkanaal en achterhaven Zeebrugge (VL05_190), bijgevolg zal de indeling van de waterlichamen wijzigen.
De bemerking hierbij was dat voor deze projecten op heden nog niet voldoende informatie voorhanden is om de voorgestelde checkbox degelijk te kunnen invullen. Daarnaast leek het beter om de checkbox met nodige achtergrondinformatie in het richtlijnenboek Water te integreren. Op deze manier kan in de MER-fase van een project (wanneer ook de nodige informatie voorhanden is) de gepaste afweging gemaakt worden. Bij de integratie van de checkbox art. 4.7 zal ook werk gemaakt worden van een beslissingsboom ter ondersteuning van de MER-deskundigen om de nodige inschattingen te maken over mogelijke impact op de toestand van een waterlichaam. Deze actie wordt voorzien vanaf eind 2014.
26
Bijlage 1: resultaten termijnverlenging, technisch onhaalbaar
27
Waterlichaam VL05_14 VL11_13 VL05_12 VL11_11 VL11_10 VL05_9 VL08_8 VL08_7 VL05_6 VL05_5 VL05_4 VL05_3 VL05_2 VL11_1 VL05_192 VL05_191 VL05_190 VL05_189 VL05_188 VL05_187 VL05_186 VL08_185 VL08_184 VL05_183 VL05_182 VL11_181 VL05_180 VL08_179 VL08_178 VL05_177 VL08_176 VL05_175 VL05_174 VL08_173 VL08_172 VL05_171 VL05_170 VL05_169 VL05_168 VL05_167 VL05_166 VL11_165 VL08_164 VL05_163 VL08_162 VL05_161 VL05_160 VL05_159 VL05_158 VL08_157 VL08_156 VL11_155 VL05_154 VL05_153 VL05_152 VL05_151 VL05_150 VL05_149 VL05_148 VL05_147 VL05_146 VL11_145 VL05_141 VL05_140 VL05_139 VL05_138 VL05_137 VL05_136 VL05_135 VL05_134 VL11_133 VL08_132 VL05_131 VL05_130 VL05_129 VL11_128 VL11_127 VL11_126 VL08_125 VL05_124 VL11_123 VL05_122 VL05_121 VL11_120 VL05_119 VL05_118 VL11_117 VL05_116 VL05_115 VL05_114 VL05_113 VL05_110 VL11_109 VL05_108
OWL naam CZV VLADSLOVAART VEURNE AMBACHT POLDER WATERLOPEN POPERINGEVAART MOERDIJKVAART MARTJEVAART IJZER III IJZER II IJZER I IEPERLEED IEPERLEE + VERWEZEN KANAAL IEPER-KOMEN HEIDEBEEK HANDZAMEVAART GROTE KEMMELBEEK BLANKAART WATERLOPEN DONKMEER DESSELSE ZANDPUTTEN BOUDEWIJNKANAAL + ACHTERHAVEN ZEEBRUGGE V BLOKKERSDIJK BLANKAART SPAARBEKKEN ANTWERPSE HAVENDOKKEN + SCHELDE-RIJNVERBINDING X ZEEBRUGGE BUITENHAVEN X OOSTENDSE HAVENGEUL + DOKKEN V BLANKENBERGSE HAVENGEUL + JACHTHAVENS ZUID-WILLEMSVAART + KANAAL BOCHOLT-HERENTALS (deels) + KANAAL BRIEGDEN-NEERHAREN V ZUIDLEDE V ZEEKANAAL BRUSSEL-SCHELDE V ZARRENBEEK WESTELIJKE RINGVAART V NOORDELIJKE RINGVAART V NIEUWE KALE V NETEKANAAL V MOERVAART V LOKANAAL LEOPOLDKANAAL II LEOPOLDKANAAL I LEDE V KANAAL VAN BEVERLO KANAAL ROESELARE-LEIE V KANAAL PLASSENDALE-NIEUWPOORT KANAAL LEUVEN-DIJLE V KANAAL IEPER-IJZER KANAAL GENT-TERNEUZEN + GENTSE HAVENDOKKEN V KANAAL GENT-OOSTENDE III V KANAAL GENT-OOSTENDE II X KANAAL GENT-OOSTENDE I + COUPURE + VERBINDINGSKANAAL V KANAAL DUINKERKE-NIEUWPOORT KANAAL DESSEL-KWAADMECHELEN + KANAAL DESSEL-SCHOTEN + KANAAL BOCHOLT-HERENTALS (deels) KANAAL CHARLEROI-BRUSSEL V KANAAL BOSSUIT-KORTRIJK V ISABELLAWATERING GENTSE BINNENWATEREN V BRUGSE REIEN BRAKELEIKEN + LIEVE V BERGENVAART AVRIJEVAART + SLEIDINGSVAARDEKE V ALBERTKANAAL V AFLEIDINGSKANAAL van de LEIE/SCHIPDONKKANAAL I X AFLEIDINGSKANAAL van de LEIE II + KANAAL van EEKLO V WEERIJSEBEEK V WARMBEEK V MERKSKE X MARK (Maas) V LOSSING X JEKER II V JEKER I V ITTERBEEK II V ITTERBEEK I V DOMMEL V BOSBEEK V BERWIJN X ABEEK V GETIJDENETES V WIMP V WAMP V MOLENBEEK - BOLLAAK V MOL NEET V KLEINE NETE II V KLEINE NETE I V GROTE NETE III V GROTE NETE II V GROTE NETE I V GROTE LAAK V AA II X AA I V VINNE ZWARTWATER V ZWARTEBEEK V WINGE V VELPE V MUNSTERBEEK V MOMBEEK V MANGELBEEK V KLEINE GETE + VLOEDGRACHT V HERK + KLEINE HERK V
BZV
Nt
Pt
ZS
V
V
X
V
V V V
X V V
V V V
V V V
V V V
X V X
X V V
V V V
V V V V V
X X V X V
X X V X V
V V V V V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V
V V V V
X V X V
X X X V
V V V V
V V
X X
X X
V V
V
X
X
V
V
V
V
V
V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V
V X X V V V V V V X X V V V V X V V V V V V V V V V V V V V
V X X V V V V V V X X V V V V X V V V V V V V V V X V V V V
V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V
V V V V V V V V V
V V V V V V V V V
V V V V V V V V V
V V V V V V V V V
OOAO O O O O O O O O O O O O O O O O X O O X X V O X V X O X X V X V O O O V O V O V O X X X V O O X X O X O V O V X X V V V V V V X X V V V V X V V V V V V V V V X V V V V O V V V V V V V V V
28
VL11_107 VL05_106 VL05_105 VL05_104 VL05_103 VL05_102 VL05_99 VL05_98 VL05_97 VL11_96 VL11_207 VL11_206 VL11_205 VL11_204 VL11_203 VL05_202 VL05_201 VL05_200 VL05_199 VL05_198 VL05_197 VL05_196 VL05_195 VL05_194 VL05_193 VL08_95 VL05_94 VL05_93 VL08_92 VL11_91 VL05_90 VL05_89 VL11_88 VL05_87 VL05_86 VL05_85 VL11_84 VL11_83 VL08_82 VL05_81 VL08_80 VL11_79 VL09_78 VL05_77 VL11_76 VL05_75 VL05_74 VL05_73 VL08_72 VL08_71 VL05_70 VL05_67 VL05_66 VL05_64 VL11_63 VL05_62 VL05_61 VL05_60 VL11_59 VL05_58 VL08_55 VL05_54 VL05_53 VL11_33 VL05_32 VL05_31 VL05_30 VL05_29 VL05_28 VL08_27 VL05_26 VL05_25 VL05_24 VL05_23 VL05_22 VL05_21 VL05_20 VL11_19 VL05_18 VL05_17 VL08_16 VL05_15 VL05_52 VL05_51 VL05_50 VL05_49 VL08_48 VL05_47 VL05_46 VL05_45 VL05_44 VL08_43 VL11_42 VL08_41 VL11_40
GROTE GETE + BORGGRACHT GETE II GETE I DEMER VII DEMER VI DEMER V DEMER II DEMER I DE HULPE - ZWART WATER BEGIJNENBEEK MELSTERBEEK I+II DENDER II+III DEMER III+IV BOVEN-SCHELDE II+III MAAS I+II+III SPUIKOM OOSTENDE SPAANJERD + HEERENLAAK SCHULENSMEER KLUIZEN I + II Spaarbekkens HAZEWINKEL GROTE VIJVER MECHELEN GRINDPLAS KESSENICH GAVERS HARELBEKE GALGENWEEL EISDEN MIJN GETIJDEDIJLE & GETIJDEZENNE ZUUNBEEK ZENNE II ZENNE I WOLUWE WEESBEEK VUNT VROUWVLIET VOER (Leuven) NETHEN LEIBEEK - LAAKBEEK LAAN IJSSE DIJLE VI DIJLE V DIJLE IV DIJLE III DIJLE II DIJLE I BAREBEEK VONDELBEEK MOLENBEEK - TER ERPENBEEK MOLENBEEK - PACHTBOSBEEK MARKE (Denderbekken) DENDER V DENDER IV DENDER I BELLEBEEK ZWARTE SPIEREBEEK ZWALM STAMPKOTBEEK RONE MOLENBEEK - MAARKEBEEK GROTE SPIEREBEEK BOVEN-SCHELDE IV BOVEN-SCHELDE I TOERISTISCHE LEIE OUDE MANDEL MOLENBEEK - KOTTEMBEEK MOLENBEEK - GROTE BEEK KALKENSE VAART GROTE MOLENBEEK - DE VLIET GROOT SCHIJN BENEDENVLIET ZWARTESLUISBEEK POEKEBEEK OUDE KALE MEREBEEK + BORISGRACHT + LIEVE ZWIN ZWINNEVAART ZUIDERVAARTJE RIVIERBEEK + HERTSBERGEBEEK OOSTENDS KREKENGEBIED KERKEBEEK ISABELLAVAART BLANKENBERGSE VAART + NOORDEDE HAVENGEUL IJZER MANDEL II MANDEL I LEIE III LEIE II LEIE I HEULEBEEK GAVERBEEK II GAVERBEEK I DEVEBEEK ZEESCHELDE IV ZEESCHELDE III + RUPEL ZEESCHELDE II ZEESCHELDE I
V V V V X V V V V V V V V X V
V V V V V V V V V V V V V V V
V X X X X X V V V V V V X X X
V X X X X X V V V V V X X X X
V V V V V V V V V V V V V V V
V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V X V V V V X V V X V V V V V V V
V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V X V V V V V V V V V V V V V V V
X V X X V V V V V X V X V X X X X X X V V V V V X X X V X V V V V X X X X V V V V V V V
X V X X X V V V V X V X V X X X X X X V X V V V X X X V X V V X V X X X X X V V V V V V
V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V V
V V V
V V V
V V V
V X X
V V V
V V
V V
V V
X V
V V
V
V
V
V
V
X V V V V V V V V V V X V
V V V V V V V V V V V V V
X V X X X V V V V V X X X
X V X X X X V V X V X X X
V V V V V V V V V V V V V
V X X X X X V V V V V X X X X O O O O O O O O O O X V X X X V V V V X V V V X X X X X X V X V V V X X X V X V V X V X X X X X V V V V V V O V X X O O X V O V O O O X V X X X X V V X V X X X
29
VL08_39 VL05_38 VL11_37 VL05_36 VL05_35 VL05_34
GETIJDEDURME ZIELBEEK - BOSBEEK WATERLOOP VAN DE HOGE LANDEN + MELKADER VERLEGDE SCHIJN - VOORGRACHT VERLEGDE SCHIJN - HOOFDGRACHT NOORD-ZUIDVERBINDING
V V V V V
V V V V V
V V V V V
V V V V V
V V V V V
O V V V V V
30
Bijlage 2: Vlaamse oppervlaktewaterlichamen waarvoor geen termijnverlenging omwille van natuurlijke omstandigheden geldt opgelet: dit zijn de OWL die GEEN termijnverlenging krijgen omwille van natuurlijke omstandigheden Waterlichaam C ode
Waterlichaam Naam
Stroomgebiedsdistrict Bekken
Biologisch
SPG
VL05_190
x
BOUDEWIJNKANAAL + AC HTERHAVEN ZEEBRUGGE
Schelde
Brugse Polders
Goed
VL05_199
x
KLUIZEN I + II Spaarbekkens
Schelde
Gentse Kanalen
Goed
VL05_202
x
SPUIKOM OOSTENDE
Schelde
Brugse Polders
Goed
VL05_121
x
AA II
Schelde
Nete
Matig
x
VL05_130
x
WAMP
Schelde
Nete
Matig
x
VL05_146
x
MERKSKE
Maas
Maas
Matig
x
VL05_147
x
WARMBEEK
Maas
Maas
Matig
x
VL05_102
x
DEMER V
Schelde
Demer
Matig
VL05_118
x
ZWARTWATER
Schelde
Demer
Matig
VL11_117
x
ZWARTEBEEK
Schelde
Demer
Matig
x
VL11_123
x
GROTE NETE I
Schelde
Nete
Matig
x
VL11_126
x
KLEINE NETE I
Schelde
Nete
Matig
x
VL11_127
x
KLEINE NETE II
Schelde
Nete
Matig
x
VL05_134
x
BERWIJN
Maas
Maas
Matig
VL05_137
x
ITTERBEEK I
Maas
Maas
Matig
VL11_133
x
ABEEK
Maas
Maas
Matig
x
VL11_83
x
IJSSE
Schelde
Dijle Zenne
Matig
x
VL05_148
x
WEERIJSEBEEK
Maas
Maas
Matig
VL05_154
x
BRAKELEIKEN + LIEVE
Schelde
Gentse Kanalen
Matig
VL05_188
x
BLANKAART Spaarbekken
Schelde
Ijzer
Matig
VL05_189
x
BLOKKERSDIJK
Schelde
Beneden-Schelde
Matig
VL05_201
x
SPAANJERD + HEERENLAAK
Maas
Maas
Matig
VL11_84
x
LAAN
Schelde
Dijle Zenne
Matig
VL05_77
x
DIJLE I
Schelde
Dijle Zenne
Matig
VL08_41
x
ZEESC HELDE II
Schelde
Beneden-Schelde
Matig
VL08_7
x
IJZER I
Schelde
Ijzer
Matig
VL08_80
x
DIJLE IV
Schelde
Dijle Zenne
Matig
VL11_203
x
MAAS I+II+III
Maas
Maas
Matig
VL11_79
x
DIJLE III
Schelde
Dijle Zenne
Matig
VL05_129
x
MOLENBEEK - BOLLAAK
Schelde
Nete
Matig
VL08_72
x
MARK (Denderbekken)
Denderbekken
Matig
VL05_116
x
WINGE
Schelde
Demer
Ontoereikend
x
VL05_135
x
BOSBEEK
Maas
Maas
Ontoereikend
x
VL05_141
x
LOSSING
Maas
Maas
Ontoereikend
x
VL05_31
x
KALKENSE VAART
Schelde
Beneden-Schelde Ontoereikend
x
VL05_90
x
WEESBEEK
Schelde
Dijle Zenne
x
VL05_113
x
MOMBEEK
Schelde
Demer
Slecht
x
VL05_114
x
MUNSTERBEEK
Schelde
Demer
Slecht
x
VL05_98
x
DEMER I
Schelde
Demer
Slecht
x
VL08_39
x
GETIJDEDURME
Schelde
Beneden-Schelde
Slecht
x
Schelde
Ontoereikend
31
x
x